Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1999, 28 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1999, 28 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 oktober 1998, nr. CDJZ/WJZ/345-98, Centrale Directie Juridische Zaken;
Gelet op:
– Richtlijn nr. 93/93/EEG van de Raad van de Europese Unie van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 311);
– Richtlijn nr. 95/48/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 september 1995 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 92/21/EEG van de Raad betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1 (PbEG L 233).
– Richtlijn nr. 96/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PbEG L 235);
– de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 4 december 1998, nr. W09.98.0460);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 januari 1999, nr. CDJZ/204-99, Centrale Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Voertuigreglement1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onderdeel a wordt vervangen door:
a. aanhangwagen: voertuig dat is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een oplegger; als aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een dolly met een oplegger;.
2. Onderdeel j vervalt.
3. Na onderdeel q wordt ingevoegd onderdeel q-a, dat luidt:
q-a. Geconditioneerd voertuig: voertuig waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een gecontroleerde temperatuur en waarvan de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik zijn;
4. Onderdeel r wordt vervangen door:
r. gelede bus: bus bestaande uit twee of meer vaste delen die blijvend zijn verbonden door een scharnierende verbinding, waarover de passagiers zich van het ene deel naar het andere kunnen begeven;
5. In onderdeel aa vervalt de zinsnede «afzetbakken, wissellaadbakken, containers,»;
6. Onderdeel aq wordt vervangen door:
aq. ondeelbare lading: lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorrijtuig, aanhangwagen of samenstel van voertuigen dat in alle opzichten aan dit besluit voldoet;
7. Onderdeel ar wordt vervangen door:
ar. oplegger: aanhangwagen die is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld op zodanige wijze, dat een deel ervan op het motorrijtuig rust en dat een aanzienlijk deel van de massa van de oplegger en van zijn lading door het motorrijtuig wordt gedragen;
8. Onderdeel bc vervalt.
In artikel 3.3.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «motorrijtuigen» vervangen door: bussen.
2. Het derde lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. geconditioneerde voertuigen niet breder zijn dan 2,60 m;.
3. Er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt:
4. In de afmetingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, en derde lid, onderdeel a, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.
Artikel 3.3.8 wordt vervangen door:
1. Een bedrijfsauto, niet zijnde een rijdend werktuig, moet naar beide zijden een volledige cirkel kunnen beschrijven binnen een ruimte die wordt begrensd door twee concentrische cirkels, waarvan de buitenste een straal van 12,50 m en de binnenste een straal van 5,30 m heeft, zonder dat een van de buitenpunten van het voertuig buiten de omtrek van de cirkels komt.
2. Onze Minister kan voor rijdende werktuigen regels vaststellen met betrekking tot de in het eerste lid geregelde materie.
In artikel 3.7.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, mogen niet langer zijn dan 12,00 m.
2. In het zevende lid wordt de zinsnede «aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 10 000 kg alsmede koelvoertuigen met een wanddikte van ten minste 45 mm,» vervangen door: geconditioneerde voertuigen.
3. Er wordt een negende lid toegevoegd, dat luidt:
9. In de afmetingen, bedoeld in het eerste lid, het vierde lid, onderdeel a, het zesde lid, het zevende lid en het achtste lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.
Aan artikel 3.7.9, vierde lid, wordt toegevoegd: Indien de middenasaanhangwagen is voorzien van drie assen mag de toegestane maximum massa niet meer bedragen dan 24 000 kg.
In artikel 5.3.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «motorrijtuigen» vervangen door: bussen.
2. Het derde lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. geconditioneerde voertuigen niet breder zijn dan 2,60 m;.
3. Er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt:
4. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en het derde lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.
Na artikel 5.5.6 wordt ingevoegd artikel 5.5.7, dat luidt:
1. De ledige massa van driewielige motorrijtuigen die na 1 februari 1999 in gebruik zijn genomen, mag niet meer bedragen dan voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs is vermeld, en in elk geval niet meer dan 1000 kg. In afwijking van artikel 1.1, onderdeel ad, wordt bij het bepalen van de ledige massa de massa van de brandstof of de massa van de batterijen in elektrische voertuigen buiten beschouwing gelaten.
2. De totale massa van driewielige motorrijtuigen die na 1 februari 1999 in gebruik zijn genomen, mag niet meer bedragen dan voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs is vermeld, en in elk geval niet meer dan:
a. 1300 kg voor driewielige motorrijtuigen gebruikt in het personenvervoer,
b. 2500 kg voor driewielige motorrijtuigen gebruikt in het goederenvervoer.
In artikel 5.12.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, mogen niet langer zijn dan 12,00 m.
2. In het tweede lid wordt «In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a,» vervangen door: In afwijking van het eerste lid.
3. In het derde lid wordt de eerste volzin vervangen door: In afwijking van het eerste lid mogen:.
4. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. Onderdeel a wordt als volgt gewijzigd:
1°. De zinsnede « die na 30 april 1993 in gebruik worden genomen ,» vervalt.
2°. De aanduiding a voor dit onderdeel vervalt.
b. Onderdeel b vervalt.
5. In het vijfde lid wordt «In afwijking van het bepaalde in het vierde lid, onderdeel a,» vervangen door: In afwijking van het vierde lid.
6. In het zevende lid, wordt de zinsnede «aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 10 000 kg alsmede koelvoertuigen met een wanddikte van ten minste 45 mm,» vervangen door: geconditioneerde voertuigen.
7. Er wordt een negende lid toegevoegd, dat luidt:
9. In de afmetingen, bedoeld in het eerste lid, het vierde lid, het zesde lid, het zevende lid en het achtste lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.
In artikel 5.18.11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De lengte van een samenstel van trekker en oplegger in onbeladen toestand mag niet meer bedragen dan 16,50 m.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Van een samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger, in onbeladen toestand mag:
a. de lengte niet meer bedragen dan 18,75 m;
b. de afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen niet meer dan 16,40 m bedragen;
c. de afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen, verminderd met de afstand tussen de achterzijde van de laadruimte van het motorrijtuig en de voorzijde van de laadruimte van de aanhangwagen, niet meer dan 15,65 m bedragen.
3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde onderscheidenlijk vijfde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt:
3. Bij een samenstel van bedrijfsauto en een aanhangwagen, beide met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde een samenstel van trekker en oplegger, mag de afstand tussen de achterste as van de bedrijfsauto en de voorste as van de aanhangwagen niet minder bedragen dan 3,00 m.
4. Na het vijfde lid wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt:
6. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.
In artikel 5.18.12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede beginnend met « De lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen» en eindigend met « vermeerderd met 1,00 m waarbij» wordt vervangen door:
Onverminderd de artikelen 5.3.6, eerste lid, onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.18.11, eerste en tweede lid, mag de lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen met inbegrip van de lading niet meer bedragen dan de lengte van dat voertuig of samenstel van voertuigen in onbeladen toestand, vermeerderd met 1,00 m waarbij:.
b. Na onderdeel d wordt ingevoegd onderdeel e, dat luidt:
e. het zicht op de verlichting, de reflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig niet mag worden belemmerd.
2. Na vernummering van het derde lid tot vijfde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt:
3. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op voertuigen of samenstellen van voertuigen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967 en voor 1 januari 1996.
3. Na het derde lid nieuw wordt een vierde lid ingevoegd, dat luidt:
4. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig zijn aangebracht verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig.
Na artikel 5.18.12 wordt ingevoegd artikel 5.18.12a, dat luidt:
Indien een op een voertuig gemonteerde afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur aan de achterzijde van dat voertuig uitsteekt en daardoor het zicht op de verlichting, de reflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat aldaar belemmert, dient deze afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur aan de achterzijde op gelijke wijze als het betrokken voertuig te zijn voorzien van verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig.
In artikel 5.18.13, eerste lid, vervalt de zinsnede « , met uitzondering van afzetbakken, wissellaadbakken en containers».
In artikel 5.18.14, tweede lid, vervalt de zinsnede «, met uitzondering van afzetbakken, wissellaadbakken en containers».
In artikel 5.18.16 wordt het eerste lid vervangen door:
1. Een bedrijfsauto of een samenstel van voertuigen moet naar beide zijden een volledige cirkel kunnen beschrijven binnen een ruimte die wordt begrensd door twee concentrische cirkels, waarvan de buitenste een straal van 12,50 m en de binnenste een straal van 5,30 m heeft, zonder dat een van de buitenpunten van het voertuig buiten de omtrek van de cirkels komt.
Aan artikel 5.18.18, tweede lid, wordt toegevoegd:
In elk geval mag de totale massa van voertuigen of samenstellen van voertuigen, niet zijnde rijdende werktuigen, niet meer bedragen dan 50 000 kg en mag de totale massa van rijdende werktuigen niet meer bedragen dan 60 000 kg.
Na artikel 5.18.18 wordt ingevoegd artikel 5.18.18a, dat luidt:
1. De massa van aanhangwagens met een bedrijfsremsysteem achter personenauto's mag niet meer bedragen dan:
a. in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van het trekkende voertuig is vermeld, hetzij
b. de laagste waarde van:
1°. de door de fabrikant bepaalde technisch toelaatbare getrokken maximum massa gebaseerd op de constructie van het trekkende voertuig of op de sterkte van de mechanische koppelinrichting,
2°. de toegestane maximum massa van het trekkende voertuig.
In elk geval mag de massa niet meer bedragen dan 3500 kg.
2. De massa van aanhangwagens zonder een bedrijfsremsysteem achter personenauto's mag niet meer bedragen dan:
a. in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van het trekkende voertuig is vermeld, hetzij
b. de laagste waarde van:
1°. de door de fabrikant bepaalde technisch toelaatbare getrokken maximum massa van het trekkende voertuig,
2°. de helft van de massa van het trekkende voertuig in bedrijfsklare toestand.
In elk geval mag de massa niet meer bedragen dan 750 kg.
3. De massa van aanhangwagens achter driewielige motorrijtuigen mag niet meer bedragen dan in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van het trekkende voertuig is vermeld, en in elk geval niet meer dan de helft van de ledige massa van het trekkende voertuig. In afwijking van artikel 1.1, onderdeel ad, wordt bij het bepalen van de ledige massa de massa van de brandstof of de massa van de batterijen in elektrische voertuigen buiten beschouwing gelaten.
Na artikel 5.18.60 wordt ingevoegd artikel 5.18.61, dat luidt:
1. Onverminderd de artikelen 5.3.1 en 5.12.1 moeten:
a. bussen,
b. bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en bestemd voor het vervoer van goederen, en
c. aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, zijn voorzien van:
1°. een constructieplaat, waarvan de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, en een plaat waarop zijn vermeld:
– de naam van de fabrikant,
– het identificatienummer van het voertuig,
– de lengte van het motorrijtuig of de aanhangwagen,
– de breedte van het motorrijtuig of de aanhangwagen,
– de afstand tussen de voorkant van het motorrijtuig en het middelpunt van de koppelinrichting ervan, en
– de afstand tussen het middelpunt van de koppelinrichting van de aanhangwagen en de achterkant van de aanhangwagen, hetzij
2°. één plaat waarop de gegevens van de onder 1° bedoelde platen zijn vermeld, hetzij
3°. een door de Dienst Wegverkeer afgegeven document waarin de gegevens van de onder 1° bedoelde platen zijn vermeld.
2. Onze Minister kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de gegevens op of in de in het eerste lid bedoelde platen of document. Onze Minister kan voorts regels vaststellen met betrekking tot het model van de in het eerste lid bedoelde platen of document, of met betrekking tot de afmetingen of de montage van de in het eerste lid bedoelde platen.
De artikelen 3.3.6, eerste lid, onderdeel b, 3.7.6, zesde lid, 5.3.6, eerste lid, onderdeel b, en 5.12.6, zesde lid, van het Voertuigreglement zijn in het verkeer uitsluitend binnen Nederland tot en met 31 december 2006 niet van toepassing op
a. bedrijfsauto's, niet zijnde bussen, met een toegestane maximum massa van meer dan 10 000 kg, en
b. aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 10 000 kg, indien deze niet breder zijn dan 2,60 m en indien deze voertuigen afzonderlijk of bij samenstellen daarvan een van de voertuigen voor 1 februari 1999 in Nederland in het kentekenregister zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht.
Artikel 5.12.6, vierde lid, van het Voertuigreglement is niet van toepassing op samenstellen van trekker en oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die niet voldoen aan dit vierde lid, indien de oplegger voor 1 januari 1991 in gebruik is genomen en de totale lengte van het samenstel niet meer bedraagt dan 15,50 m.
Artikel 5.12.6, vierde lid, van het Voertuigreglement is tot en met 31 december 2006 in het verkeer uitsluitend binnen Nederland niet van toepassing op samenstellen van trekker en oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, waarvan de oplegger na 31 december 1990 en vóór 1 mei 1993 in Nederland in het kentekenregister is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, indien de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger niet meer bedraagt dan 2,05 m, met uitzondering van een puntvormige uitbouw waarvan het verticaal geprojecteerde oppervlak wordt begrensd door rechte lijnen die raken aan de uiterste voorhoeken van de oplegger en een punt op het mediaanvlak van de oplegger dat op maximaal 2,50 m voor het hart van de koppelingspen ligt, en indien de lengte van deze samenstellen niet meer bedraagt dan 15,50 m.
1. In afwijking van artikel 5.18.12 van het Voertuigreglement mag in het verkeer uitsluitend binnen Nederland tot en met 31 december 2006 de lengte van voertuigen of samenstellen van voertuigen met inbegrip van de lading niet meer bedragen dan de lengte van dat voertuig of samenstel van voertuigen in onbeladen toestand, vermeerderd met 1,00 m waarbij:
a. de lading niet meer dan 1,00 m achter het voertuig mag uitsteken;
b. de lading niet meer dan 5,00 m achter de achterste as van het voertuig mag uitsteken;
c. in afwijking van de artikelen 5.3.49 en 5.12.49 van het Voertuigreglement een stootbalk moet zijn aangebracht op niet meer dan 0,60 m voor de uiterste achterzijde van de uitstekende lading indien de afstand van de onderzijde van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m;
d. de lading niet voor het voertuig mag uitsteken;
e. het zicht op de verlichting, de reflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig niet mag worden belemmerd, indien deze voertuigen afzonderlijk of bij samenstellen daarvan een van de voertuigen voor 1 februari 1999 in Nederland in het kentekenregister zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht.
2. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op voertuigen of samenstellen van voertuigen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967 en voor 1 januari 1996.
3. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig zijn aangebracht verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van voertuigen, zijnde kermis- en circusvoertuigen.
5. De in het eerste lid onder a bedoelde lengtevermeerdering van 1,00 m mag alleen worden veroorzaakt door de lading en door een uitschuiflade of laadklep ter ondersteuning van de lading of door een uitschuifbare stootbalk. Lading mag niet uitsluitend op de uitschuiflade of op de laadklep rusten.
6. Voor de toepassing van dit artikel zijn onder lading mede begrepen gestandaardiseerde laadstructuren.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de achtentwintigste januari 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het voorliggende besluit strekt in hoofdzaak tot implementatie van richtlijn 96/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 juli 1996, houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten.
Daarnaast zijn van richtlijn 93/93/EEG van de Raad van de Europese Unie van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen en van richtlijn 95/48/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 september 1995 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 92/21/EEG van de Raad betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1, welke beide richtlijnen reeds in het Voertuigreglement zijn geïmplementeerd, doch waarvan per abuis de opname van een aantal permanente eisen en gebruikseisen achterwege was gebleven, deze eisen alsnog opgenomen.
Richtlijn 96/53/EG heeft tot doel om in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid van de Europese Unie de massa's en afmetingen te harmoniseren van vrachtauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, van aanhangwagens en opleggers met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en van autobussen, zowel in het nationale als in het internationale verkeer. De massa's betreffen het toegestane maximum gewicht van deze voertuigen of combinaties uitgesplitst naar aantallen assen of asstellen en de onderlinge afstand daarvan, alsmede de toegestane maximum asdruk eveneens uitgesplitst naar aantallen assen of asstellen en de onderlinge afstand daarvan. De afmetingen hebben betrekking op de maximale lengte, breedte en hoogte van voertuigen of combinaties, op de maximale afstand tussen de koppelpen en de voorzijde van een trekker en de achterzijde van een oplegger, de maximale lengte van de laadruimte van combinaties van voertuigen, alsmede de maximale afstand tussen de achteras van een vrachtauto en de vooras van de aanhangwagen. De in de richtlijn vermelde normen gelden als verkeersnormen en zij betreffen derhalve de laadvoorwaarden. Het zijn geen produktienormen, deze zijn opgenomen in richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1997, betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (PbEG L 233).
Richtlijn 96/53/EG vormt de consolidatie van richtlijn 85/3/EEG van de Raad van de Europese Unie van 19 december 1984 betreffende de gewichten, de afmetingen en sommige andere technische kenmerken van bepaalde voertuigen, en van de vele ingrijpende wijzigingen daarvan. Tevens is in deze richtlijn opgenomen richtlijn 86/364/EEG van de Raad van de Europese Unie van 24 juli 1986 betreffende het bewijs dat voertuigen voldoen aan Richtlijn 85/3/EEG.
Gold richtlijn 85/3/EEG uitsluitend voor internationaal verkeer, de reikwijdte van richtlijn 96/53/EG is uitgebreid tot het nationale verkeer en wel aldus: de maximale afmetingen van de voertuigen of voertuigcombinaties, met uitzondering van de hoogte, zijn voor het nationale en het internationale verkeer gelijk getrokken; de maximale gewichten gelden alleen voor het internationale verkeer.
Aan de Lid-Staten wordt wel de bevoegdheid verleend om voor uitsluitend nationaal vervoer in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden ontheffingen te verlenen van de maximaal toegestane afmetingen. Deze gevallen betreffen het vervoer van ondeelbare lading, vervoer dat niet van noemenswaardige invloed is op de internationale concurrentie in de vervoersector en vervoer met voertuigen of voertuigcombinaties waarin nieuwe technologieën of concepten zijn verwerkt.
Om te kunnen controleren of een voertuig of een voertuigcombinatie aan de eisen van deze richtlijn voldoet, dienen de afzonderlijke voertuigen te zijn voorzien van een of twee platen of van een document, met gegevens over de maximale afmetingen en de maximale massa's van het betreffende voertuig of de combinatie, over de fabrikant en over het identificatienummer van het voertuig. De keuze tussen een of twee platen of een document is aan de eigenaar van het voertuig.
Tenslotte kent de richtlijn een aantal overgangsbepalingen.
Omdat richtlijn 96/53/EG en de daarbij behorende bijlagen zeer gedetailleerd zijn en dit aanleiding heeft gegeven tot een moeilijk te achterhalen implementatie in het Voertuigreglement, is aan het einde van deze nota van toelichting een transponeringstabel opgenomen.
Naast de grote mate van gedetailleerdheid, het gebruik van andere terminologie dan gebezigd in het Voertuigreglement en het onderscheid tussen nationaal en internationaal verkeer die richtlijn 96/53/EG moeilijk implementeerbaar maken, bevat deze richtlijn vele onduidelijkheden die aanleiding hebben gegeven om de Commissie zowel mondeling als schriftelijk om nadere uitleg te vragen. Een en ander heeft de implementatie ernstig vertraagd.
De redactie van dit onderdeel is meer aangepast aan de definitie van richtlijn 96/53/EG. Hoewel de richtlijn bepaalt, dat voor de toepassing daarvan onder aanhangwagen niet wordt begrepen een oplegger, is deze bepaling niet overgenomen. Dit zou een bijzonder omvangrijke wijziging van het Voertuigreglement met zich hebben gebracht, terwijl een juiste implementatie bij handhaving van de definitie van dat reglement slechts tot geringe aanpassing daarvan behoefde te leiden. Ter voorkoming van misverstand is opgenomen dat een dolly met oplegger ook als een aanhangwagen wordt aangemerkt. Deze bepaling loopt vooruit op een binnen afzienbare tijd tot stand te brengen wijziging van het Voertuigreglement tot implementatie van richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1997 betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (PbEG L 233).
Omdat het begrip bestreken baan door de wijziging van de artikelen 3.3.8 en 5.18.16 en het vervallen van artikel 3.7.8 niet meer in het Voertuigreglement voorkomt, kan de definitie van dit begrip in onderdeel j vervallen.
Richtlijn 96/53/EG geeft een definitie van geconditioneerd voertuig, waarvan een constitutief element is de minimale dikte van de zijwanden met inbegrip van de isolatie. Om die reden is deze definitie overgenomen in het Voertuigreglement en is de omschrijving van koelvoertuig zoals die in diverse artikelen van dit reglement voorkwam, vervangen door de term geconditioneerd voertuig.
Dit onderdeel bevatte in wezen een definitie van gelede bus. Omdat richtlijn 96/53/EG van een dergelijk voertuig een definitie geeft, is deze overgenomen in het Voertuigreglement. Bij het begrip blijvend zijn verbonden is bedoeld dat de verschillende delen normaliter alleen in een werkplaats met elkaar verbonden of van elkaar gescheiden kunnen worden.
Het elimineren van de begrippen afzetbakken, wissellaadbakken en containers uit de definitie van lading is een gevolg van het feit, dat deze gestandaardiseerde laadstructuren binnen de EU als deel van het voertuig worden aangemerkt. Punt 1.4 van Bijlage I van richtlijn 96/53/EG wijst reeds in die richting. Daarnaast merkt richtlijn 75/130/EEG van de Raad van de Europese Unie van 17 februari 1975 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd rail/wegvervoer van goederen tussen de Lid-Staten (PbEG L 48) deze laadstructuren, genaamd afneembare laadbakken, aan als delen van een voertuig die bestemd zijn voor lading.
De definitie van ondeelbare lading is overgenomen uit richtlijn 96/53/EG.
Ook de definitie van oplegger is overgenomen uit richtlijn 96/53/EG.
Omdat het begrip uitscheermaat door de wijziging van artikel 5.18.16 en het vervallen van artikel 3.7.8 niet meer in het Voertuigreglement voorkomt, kan de definitie van dit begrip in onderdeel bc vervallen.
Artikel 3.3.6, tweede lid, onderdeel b
Dit onderdeel is aangepast aan de definitie van gelede bus.
Artikel 3.3.6, derde lid, onderdeel a
Dit onderdeel is gewijzigd omdat ingevolge richtlijn 96/53/EG de hier bedoelde bedrijfsauto's na inwerkingtreding van het voorliggende besluit niet breder mogen zijn dan 2,55 m zowel in het nationale als in het internationale verkeer. Voor deze bedrijfsauto's is de overgangsregeling uit richtlijn 96/53/EG opgenomen in artikel II.
Het opnemen van het vierde lid houdt verband met richtlijn 96/53/EG. Punt 1.4 van Bijlage I van die richtlijn bepaalt onder meer dat in de maximale afmetingen van voertuigen begrepen zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren. Tot deze laadstructuren behoren bijvoorbeeld containers, laadplatforms of flatcontainers, wissellaadbakken en afzetbakken. Voor het geval bij de typegoedkeuring van een bedrijfsauto deze met een afneembare bovenbouw of met een gestandaardiseerde laadstructuur ter keuring zou worden aangeboden, is om een discongruentie tussen de typekeuringseis van artikel 3.3.6 en de eis uit voornoemde richtlijn te voorkomen, het voorschrift als vervat in het vierde lid noodzakelijk. Ter vermijding van misverstand zij er op gewezen, dat het vierde lid niet betekent, dat een bedrijfsauto tezamen met een afneembare bovenbouw of een gestandaardiseerde laadstructuur ter keuring zou moeten worden aangeboden.
Artikel 3.3.8 behoefde wijziging in verband met het vergelijkbare voorschrift van punt 1.5 van bijlage I van richtlijn 96/53/EG. De redactie is tevens afgestemd op punt 7.6.1 van bijlage I van richtlijn 97/27/EG vermeld bij artikel I, onder A, ad artikel 1.1, onderdeel a. Bij de typegoedkeuring van bedrijfsauto's ingevolge die richtlijn wordt rekening gehouden met de bestreken baan.
Richtlijn 96/53/EG stelt in punt 2.1.2 van bijlage I het maximaal toegestaan gewicht van een aanhangwagen met drie assen, waaronder een middenasaanhangwagen, vast op 24 000 kg. Artikel 3.3.1, derde lid, onderdeel a, van het Voertuigreglement bepaalt deze massa op 20 000 kg, zodat dit artikel aanpassing behoefde.
Onderdeel h van artikel 3.3.41 is aangepast aan de definitie van gelede bus.
Dit lid is gewijzigd omdat ingevolge richtlijn 96/53/EG de hier bedoelde aanhangwagens na inwerkingtreding van het voorliggende besluit niet breder mogen zijn dan 2,55 m zowel in het nationale als in het internationale verkeer. Voor deze aanhangwagens is de overgangsregeling uit richtlijn 96/53/EG opgenomen in artikel II.
De toevoeging van dit lid is een rechtstreeks gevolg van punt 1.4 van Bijlage I van richtlijn 96/53/EG dat uitdrukkelijk bepaalt dat afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren zoals containers, onder meer in de lengte van voertuigen zijn begrepen. Voor het geval bij de typegoedkeuring van een aanhangwagen deze met een afneembare bovenbouw of met een gestandaardiseerde laadstructuur ter keuring zou worden aangeboden, is om een discongruentie tussen de typekeuringseis van artikel 3.7.6 en de eis uit voornoemde richtlijn te voorkomen, het voorschrift als vervat in het negende lid noodzakelijk. Ter vermijding van misverstand zij er op gewezen, dat het negende lid niet betekent, dat een aanhangwagen tezamen met een afneembare bovenbouw of een gestandaardiseerde laadstructuur ter keuring zou moeten worden aangeboden.
Artikel 3.7.8 ressorteert onder afdeling 7 van hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement, welke afdeling handelt over aanhangwagens sec. Het is evident dat aanhangwagens en opleggers individueel niet in staat zijn een bepaalde cirkelvormige baan te beschrijven. Dit kan alleen in combinatie met een bedrijfsauto of een trekker. Richtlijn 96/53/EG spreekt dan ook in punt 1.5 van Bijlage I van motorvoertuigen of combinaties die een dergelijke cirkelvormige baan moeten kunnen beschrijven. In verband hiermee komt artikel 3.7.8 te vervallen.
Zoals eerder in de toelichting bij de wijziging van artikel 3.3.10 vermeld, stelt richtlijn 96/53/EG in punt 2.1.2 van bijlage I het maximaal toegestaan gewicht van een aanhangwagen, waaronder ook een middenasaanhangwagen valt, met drie assen op 24 000 kg. Artikel 3.7.9, vierde lid, van het Voertuigreglement vermeldt dit type middenasaanhangwagen niet, zodat dit artikel hiermede is aangevuld.
Artikel 5.3.6, tweede lid, onderdeel b
Dit onderdeel is aangepast aan de definitie van gelede bus.
Artikel 5.3.6, derde lid, onderdeel a
Dit onderdeel is gewijzigd omdat ingevolge richtlijn 96/53/EG de hier bedoelde bedrijfsauto's na inwerkingtreding van het voorliggende besluit niet breder mogen zijn dan 2,55 m zowel in het nationale als in het internationale verkeer. Voor deze bedrijfsauto's is de overgangsregeling uit richtlijn 96/53/EG opgenomen in artikel II.
De toevoeging van dit lid is een rechtstreeks gevolg van punt 1.4 van Bijlage I van richtlijn 96/53/EG dat uitdrukkelijk bepaalt dat afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren zoals containers, onder meer in de lengte, breedte en hoogte van voertuigen zijn begrepen.
Onderdeel j van artikel 5.3.51 is aangepast aan de definitie van gelede bus.
Zoals in het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting is uiteengezet, waren per abuis de opname in het Voertuigreglement van een aantal permanente eisen en gebruikseisen uit een tweetal EG-richtlijnen achterwege gebleven. Dit betrof onder meer de lege massa en de totale massa van driewielige motorrijtuigen. Deze beide massa's zijn ingevolge richtlijn 93/93/EEG van de Raad van de Europese Unie van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen gelimiteerd. Om controle hierop door de politie mogelijk te maken, zijn deze limieten thans in de permanente eisen van het Voertuigreglement opgenomen.
Richtlijn 96/53/EG stelt de maximale lengte van een samenstel van trekker en oplegger vast op 16,50 m, de maximale afstand tussen de koppelingspen en de voorzijde van het samenstel op 2,04 m en de maximale afstand tussen de koppelingspen en de achterzijde van het samenstel op 12,00 m.
Het Voertuigreglement kent twee typen samenstellen van trekker en oplegger met verschillende maximale afmetingen, de een in gebruik genomen na 30 april 1993 en de ander voor 1 mei 1993. Een en ander is geregeld in de artikelen 5.12.6, vierde lid, onderdelen a en b, en 5.18.11, eerste lid, onderdelen a en b. Alleen het type dat na 30 april 1993 in gebruik is genomen voldoet aan de normen van richtlijn 96/53/EG, zodat dit type gehandhaafd kan worden. De wijziging van het vierde lid van artikel 5.12.6 voorziet hierin. Voor het type dat voor 1 mei 1993 in gebruik is genomen kent richtlijn 96/53/EG een overgangsregeling, die in het Voertuigreglement is opgenomen en die hierna bij de overgangsbepalingen zal worden toegelicht.
Dit lid is gewijzigd omdat ingevolge richtlijn 96/53/EG de hier bedoelde bedrijfsauto's na inwerkingtreding van het voorliggende besluit niet breder mogen zijn dan 2,55 m zowel in het nationale als in het internationale verkeer. Voor deze bedrijfsauto's is de overgangsregeling uit richtlijn 96/53/EG opgenomen in artikel II.
De toevoeging van dit lid is een rechtstreeks gevolg van punt 1.4 van Bijlage I van richtlijn 96/53/EG dat uitdrukkelijk bepaalt dat afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren zoals containers, onder meer in de lengte, breedte en hoogte van voertuigen zijn begrepen.
Het tweede lid van artikel 5.18.1 is aangepast aan de definitie van gelede bus.
Het derde lid van artikel 5.18.2 is aangepast aan de definitie van gelede bus.
Voor een toelichting op het eerste lid van artikel 5.18.11 zij kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij de wijziging van artikel 5.12.6, vierde lid, in artikel I, onder L.
Het tweede lid is aangepast aan richtlijn 96/53/EG. Deze richtlijn stelt voor zowel het nationale als het internationale verkeer met combinaties van vrachtauto en aanhangwagen de toegestane maximum lengte daarvan vast. Deze maximale lengte is gesteld op 18,75 m, hetgeen een verlenging betekent ten opzichte van de tot nu toe toegestane maximum lengte van 18,00 of 18,35 m. De redactie van het tweede lid is aangepast aan de betrokken teksten van de richtlijn.
Het derde lid is een gevolg van het bepaalde in punt 4.2 van Bijlage I van richtlijn 96/53/EG. Dit punt stelt de maximale afstand tussen de achterste as van een vrachtauto en de voorste as van een aanhangwagen op 3,00 m vast.
De toevoeging van dit lid is een rechtstreeks gevolg van punt 1.4 van Bijlage I van richtlijn 96/53/EG dat uitdrukkelijk bepaalt dat afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren zoals containers, onder meer in de lengte van voertuigen zijn begrepen.
Artikel 5.18.12 heeft betrekking op de mogelijkheid om de lading onder bepaalde voorwaarden aan de achterzijde van een voertuig 1,00 m buiten de lengte van het voertuig te laten uitsteken. Het artikel bepaalt voorts onder meer dat deze lengtevermeerdering alleen mag worden veroorzaakt door de lading en door een uitschuiflade of laadklep ter ondersteuning van de lading of door een uitschuifbare stootbalk. Het uitsteken van de lading kan derhalve gebeuren met of zonder ondersteuning.
Een uitschuiflade, laadklep of stootbalk maken deel uit van het voertuig. Voor zover derhalve gebruik gemaakt wordt van een uitschuiflade, een laadklep of een uitgeschoven stootbalk, wordt de lengte van een voertuig of van een samenstel van voertuigen, hetzij de lengte van de laadruimte van zodanig samenstel vergroot. Deze voertuiglengte en laadruimlengte mogen niet boven de toelaatbare maxima zoals die volgens richtlijn 96/53/EG zijn vastgelegd, uitkomen. In alle gevallen waarin sprake is van uitstekende lading zal net als voorheen rekening gehouden moeten worden met het voorschrift inzake de stootbalk.
Van de mogelijkheid om lading te laten uitsteken wordt onder meer gebruik gemaakt om een zogenaamde meeneemheftruck voor het laden en lossen van de vracht te kunnen meevoeren. Onder het gewijzigde artikel 5.18.12 blijft dit mogelijk.
Voor voertuigen of samenstellen daarvan die voor de wijziging van artikel 5.18.12 van de daarin opgenomen mogelijkheid gebruik konden maken en die dit na de wijziging niet meer kunnen doen, is een overgangsregeling getroffen conform artikel 4, zesde lid, van richtlijn 96/53/EG. Deze is opgenomen in artikel V.
Zoals vermeld in de toelichting bij artikel I, onder A, ad artikel 1.1, onderdeel aa, vormen gestandaardiseerde laadstructuren geen lading meer in de zin van het Voertuigreglement. Hierdoor vallen deze laadstructuren ook niet meer onder de vigeur van artikel 5.18.12 van dat reglement inzake de uitstekende lading en de daaraan uit een oogpunt van verkeersveiligheid verbonden voorschriften.
In de praktijk doen zich echter gevallen voor waarin dergelijke laadstructuren aan de achterzijde van het voertuig, waarop zij zijn gemonteerd, uitsteken. In deze gevallen geven de artikelen 5.3.49 en 5.12.49 van het Voertuigreglement voorschriften met betrekking tot de uit verkeersveiligheidsoogpunt vereiste stootbalken aan de achterzijde. Omdat gestandaardiseerde laadstructuren onderdeel vormen van het voertuig, waarop zij zijn gemonteerd, zal voor de regeling inzake de stootbalken de achterzijde van deze laadstructuren bepalend zijn voor de plaats waar de stootbalken zich moeten bevinden.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat een overstekende laadstructuur het zicht op de verlichting, de reflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat van het dragende voertuig belemmert. Uit een oogpunt van verkeersveiligheid is dit ongewenst. Derhalve wordt in het nieuwe artikel 5.18.12a van het Voertuigreglement voor dit aspect een regeling getroffen.
Hetgeen voor gestandaardiseerde laadstructuren geldt, geldt in beginsel evenzeer voor afneembare bovenbouwen, al zal zich daarbij niet zo gauw voordoen dat zij aan de achterzijde van een dragend voertuig uitsteken. Deze bovenbouwen zijn derhalve ook opgenomen in artikel 5.18.12a.
Het spreekt vanzelf, dat voertuigen met daarop gemonteerde afneembare bovenbouwen of gestandaardiseerde laadstructuren, ook al steken deze aan de achterzijde uit, nimmer de maximaal toegestane lengte-afmetingen van richtlijn 96/53/EG mogen overschrijden.
De wijziging van artikel 5.18.13 houdt verband met de wijziging van artikel 1.1, onderdeel aa. Voor een toelichting zij kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel I, onder A, onderdeel aa.
De wijziging van artikel 5.18.14 houdt verband met de wijziging van artikel 1.1, onderdeel aa. Voor een toelichting zij kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel I, onder A, onderdeel aa.
Artikel 5.18.16, eerste lid, behoefde wijziging in verband met het vergelijkbare voorschrift uit richtlijn 96/53/EG.
Richtlijn 96/53/EG spreekt niet alleen over assen, doch tevens over asstellen. In verband daarmee is in artikel 5.18.17 het begrip asstel toegevoegd.
In het verkeer binnen Nederland geldt als maximum toegestane massa voor voertuigen of samenstellen van voertuigen 50 000 kg. Deze eis is opgenomen onder de typekeuringseisen van bedrijfsauto's in artikel 3.3.10. Omdat typekeuringsnormen niet worden gecontroleerd door de politie, is het noodzakelijk deze eis tevens op te nemen onder de gebruikseisen van hoofdstuk 5, afdeling 18. Hetzelfde geldt voor de rijdende werktuigen, zij het dat daar de limiet 60 000 kg is.
Zoals in het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting is uiteengezet, waren per abuis de opname in het Voertuigreglement van een aantal permanente eisen en gebruikseisen uit een tweetal EG-richtlijnen achterwege gebleven. Dit betrof onder meer de totale massa van aanhangwagens achter personenauto's en driewielige motorrijtuigen. Deze massa's zijn ingevolge richtlijn 95/48/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 september 1995 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 92/21/EEG van de Raad betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1 onderscheidenlijk richtlijn 93/93/EEG van de Raad van de Europese Unie van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen gelimiteerd. Bij personenauto's wordt onderscheiden tussen aanhangwagens met en zonder een bedrijfsremsysteem. Onder een bedrijfsremsysteem wordt verstaan het door de bestuurder door middel van het voetpedaal bediende remsysteem. Een parkeerrem valt hier niet onder.
Om controle hierop door de politie mogelijk te maken, zijn deze limieten thans in de gebruikseisen van het Voertuigreglement opgenomen.
Zoals in het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting is uiteengezet, waren per abuis de opname in het Voertuigreglement van een aantal permanente eisen en gebruikseisen uit een tweetal EG-richtlijnen achterwege gebleven. Dit betrof onder meer de totale massa van aanhangwagens achter motorfietsen. Deze massa is ingevolge richtlijn 93/93/EEG van de Raad van de Europese Unie van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen gelimiteerd tot de helft van de ledige massa van de trekkende motorfiets. De vermeerdering van deze massa met 40 kg zoals vermeld in het voormalige onderdeel c van artikel 5.18.19 is daarmede in strijd. Deze vermeerdering is derhalve geschrapt.
Zoals in het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting is uiteengezet, waren per abuis de opname in het Voertuigreglement van een aantal permanente eisen en gebruikseisen uit een tweetal EG-richtlijnen achterwege gebleven. Dit betrof onder meer de totale massa van aanhangwagens achter bromfietsen. Deze massa is ingevolge richtlijn 93/93/EEG van de Raad van de Europese Unie van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen gelimiteerd tot de helft van de ledige massa van de trekkende bromfiets. De vermeerdering van deze massa met 25 kg zoals vermeld in het voormalige onderdeel c van artikel 5.18.27 is daarmede in strijd. Deze vermeerdering is derhalve geschrapt.
Zoals in het algemeen gedeelte van deze nota van toelichting is uiteengezet, schrijft richtlijn 96/53/EG in artikel 6 voor dat elk afzonderlijk voertuig voorzien is van een of twee platen of van een document, met gegevens over de maximale afmetingen en de maximale massa's van het betreffende voertuig of de combinatie, over de fabrikant en met vermelding van het identificatienummer van het voertuig.
Het betreffen hier:
a. de zogenaamde constructieplaat als bedoeld in richtlijn 76/114/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de voorgeschreven platen en gegevens, en de plaats en wijze waarop zij op motorvoertuigen en aanhangwagens moeten worden aangebracht. Ingevolge deze richtlijn moeten onder meer bedrijfsauto's en aanhangwagens, waaronder ook opleggers, voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voor dit aspect sedert 1 oktober 1978 en voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voor het voertuig sedert 1 januari 1995 van een constructieplaat zijn voorzien, èn
b. de door richtlijn 96/53/EG voorgeschreven plaat met de volgende gegevens:
– de naam van de fabrikant,
– het identificatienummer van het voertuig,
– de lengte van het motorrijtuig, de aanhangwagen,
– de breedte van het motorrijtuig, de aanhangwagen,
– de afstand tussen de voorkant van het motorrijtuig en het middelpunt van de koppelinrichting ervan, en
– de afstand tussen het middelpunt van de koppelinrichting van de aanhangwagen en de achterkant van de aanhangwagen, òf
c. een plaat waarop de gegevens van de onder a en b bedoelde platen zijn vermeld, òf
d. een document waarin de gegevens van de onder a en b bedoelde platen zijn vermeld. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het kentekenbewijs.
Omdat richtlijn 96/53/EG ook voorschriften omtrent de uitvoering en de montage bevat, is aan de Minister van Verkeer en Waterstaat de bevoegdheid verleend deze in een regeling vast te leggen.
Richtlijn 96/53/EG geeft in artikel 4, zesde lid, de lidstaten de bevoegdheid om onder bepaalde voorwaarden een overgangsregeling voor vrachtwagens en samenstellen van voertuigen die niet aan bepaalde afmetingen voldoen, in het leven te roepen. Nederland heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
Voorwaarden zijn:
1. Het niet voldoen aan bepaalde afmetingen moet een gevolg zijn van het bestaan van afwijkende nationale bepalingen of meetmethoden;
2. Het voertuig of het samenstel van voertuigen moet voor de datum waarop richtlijn 96/53/EG van toepassing wordt in casu in Nederland zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht;
3. De overgangsregeling geldt tot en met 31 december 2006;
4. De overgangsregeling geldt slechts voor het verkeer uitsluitend binnen Nederland.
Zoals op verschillende plaatsen in deze nota van toelichting blijkt, mochten tot de komst van richtlijn 96/53/EG bedrijfsauto's en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 10 000 kg 2,60 m breed zijn in afwijking van de normale maximum breedte van 2,55 m.
Deze categorie bedrijfsauto's en aanhangwagens is onder voornoemde voorwaarden in artikel II onder het overgangsregime gebracht. Als datum waarop richtlijn 96/53/EG in Nederland van toepassing wordt, is 1 februari 1999 aangehouden.
In artikel 5, onderdeel a, bevat richtlijn 96/53/EG een overgangsregeling voor samenstellen van trekker en oplegger die voor 1 januari 1991 in het verkeer zijn gebracht en die niet aan de maximale afstand van 12,00 m tussen de pen van de opleggerkoppeling en de achterkant van de oplegger en van 2,04 m tussen de pen van de opleggerkoppeling en enig punt aan de voorzijde van de oplegger voldoen. Indien deze samenstellen maar niet langer zijn dan 15,50 m mogen zij blijven rijden.
In de toelichting bij artikel I, onder L, is uiteengezet dat het Voertuigreglement twee typen samenstellen van trekker en oplegger kent, waarvan er één aan richtlijn 96/53/EG voldoet, te weten het type dat na 30 april 1993 in gebruik is genomen.
Het andere type, in gebruik genomen voor 1 mei 1993, voldoet daaraan niet. Dit laatste type valt, voor zover het samenstellen betreft die voor 1 januari 1991 in gebruik zijn genomen, onder de overgangsregeling van artikel 5, onderdeel a, van richtlijn 96/53/EG. Deze categorie is opgenomen in artikel III.
Samenstellen die in gebruik zijn genomen na 31 december 1990 en voor 1 mei 1993, kunnen onder de voorwaarden als vermeld in de toelichting bij artikel II onder de overgangsregeling van artikel 4, zesde lid, van richtlijn 96/53/EG vallen. Deze categorie is opgenomen in artikel IV.
Zoals in de toelichting bij artikel I, onder P, is vermeld, kon de faciliteit van de zogenaamde overstekende lading in artikel 5.18.12 door de komst van richtlijn 96/53/EG niet ongewijzigd gehandhaafd worden.
Omdat dit artikel onder het overgangsrecht ex artikel 4, zesde lid, van richtlijn 96/53/EG valt en omdat Nederland heeft besloten van de bevoegdheid in dit artikel gebruik te maken, is het mogelijk om de faciliteit van de overstekende lading zoals deze bestond voor de wijziging van artikel 5.18.12, onder de voorwaarden vermeld in artikel 4, zesde lid, nog tot en met 31 december 2006 te handhaven. De redactie van artikel 5.18.12 is zoveel mogelijk in tact gelaten. Onder dit overgangsregiem zou dus nog afgeweken kunnen worden van het bepaalde in artikel 5.18.11.
Toevoeging van dit lid is noodzakelijk omdat de gestandaardiseerde laadstructuren thans niet meer onder het begrip lading zijn opgenomen.
Voor de redegeving zij kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel I, onder A, onderdeel aa.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Richtlijn 96/53/EG | Voertuigreglement |
---|---|
Art. 1, eerste lid, onderdeel a | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 1, eerste lid, onderdeel b | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 1, tweede lid | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 2 | Art. 1 |
Art. 3 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 4, leden 2, 4 en 5 | Hoofdstuk VII van de Wegenverkeerswet 1994 en hoofdstuk 7 van het Voertuigreglement |
Art. 4, lid 3 | Artt. 5.18.13 en 5.18.14 |
Art. 4, lid 6 | Artt. II, IV en V |
Art. 5, onderdeel a | Artt. III en IV |
Art. 5, onderdeel b | Niet geïmplementeerd. Situatie doet zich in Nederland niet voor. |
Art. 6 | Art. 5.18.61 |
Art. 7 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 8 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 9 | Niet geïmplementeerd. Van bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Art. 10 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 11 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Art. 12 | Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Bijlage I | |
Pt. 1.1 | Artt. 3.3.6, 3.7.6, 5.3.6, 5.12.6, 5.18.11, 5.18.12 |
Pt. 1.2, onderdeel a | Artt. 3.3.6, 3.7.6, 5.3.6, 5.12.6, 5.18.14 |
Pt. 1.2, onderdeel b | Artt. 3.3.6, 3.7.6, 5.3.6 |
Pt. 1.3 | Artt. 3.3.6, 3.7.6, 5.3.6, 5.12.6, 5.18.15 |
Pt. 1.4 | Artt. 3.3.6, 3.7.6, 5.3.6, 5.12.6, 5.18.11, 5.18.14, 5.18.15 |
Pt. 1.5 | Artt. 3.3.8, 5.18.16 |
Pt. 1.6 | Art. 5.18.6/4 |
Pt. 1.7 | Art. 5.18.11/2 |
Pt. 1.8 | Art. 5.18.11/2 |
Pt. 2.1 | Artt. 3.3.10, 3.7.9/4 |
Pt. 2.2.1 | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.2.2, | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.2.3 | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.2.4.1 | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.2.4.2 | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.3.1 | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.3.2 | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.3.3 | Art. 3.3.10 |
Pt. 2.4 | Art. 3.3.10 |
Pt. 3.1 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.2.1 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.2.2 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.2.3 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.2.4 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.3.1 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.3.2 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.4.1 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.4.2 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.5.1 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.5.2 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 3.5.3 | Art. 3.3.9 + Regeling toelatingseisen |
Pt. 4.1 | Art. 5.18.18 |
Pt. 4.2 | Art. 5.18.11/3 |
Pt. 4.3 | Art. 3.3.10 |
Pt. 4.4 | Art. 5.12.6/4 |
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 februari 1999, nr. 27.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-28.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.