35 154 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 8 mei 2020

Het kabinet dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar voorlopig verslag van 13 april 2020 met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (hierna: CETA). Met belangstelling is kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze memorie van antwoord worden, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de vragen beantwoord, waarbij de volgorde van de vragen wordt aangehouden en waar nodig wordt verwezen naar beantwoording over hetzelfde onderwerp.

ALGEMEEN

Vraag 1

De ratificatie van het handelsverdrag tussen de EU en Canada leidt tot vele reacties in de samenleving. Het merendeel van de bezorgde e-mailschrijvers die met een identieke tekst hun zorgen uiten, lijkt niet op de hoogte te zijn van de werkelijke inhoud en achtergrond van het verdrag. Er is, zo stellen de leden van de CDA-fractie vast, blijkbaar een kennislacune die een objectieve beoordeling van dit verdrag door de samenleving in de weg staat.

Reden te over voor de leden van de CDA-fractie om de regering te vragen nog eens te reageren op de vijf punten van zorg die bezorgde burgers aanhalen. Het zou dienstbaar zijn als aan het begin van de beantwoording van de vragen de regering bondig ingaat op de democratische legitimiteit bij totstandkoming van het verdrag, de zorgen over het handhaven van EU-producteisen, de sociaal economische effecten van het verdrag, het arbitragesysteem en de rol van de comités bij de praktische invulling. De leden van de CDA-fractie willen op elk van deze thema’s nog enkele vragen stellen die wat meer ingaan op de details.

Antwoord vraag 1

1.1 De democratische legitimiteit bij de totstandkoming van het verdrag

Op 27 april 2009 heeft de Raad het besluit om de onderhandelingen over een handelsakkoord met Canada te openen vastgesteld. De Raad heeft daarbij ook onderhandelingsrichtsnoeren vastgesteld voor de Commissie, die namens de EU de onderhandelingen heeft gevoerd. De Raad heeft ook een speciaal comité (met daarin vertegenwoordigers van de lidstaten) aangewezen in overleg waarmee de Commissie de onderhandelingen moest voeren. De Commissie heeft sinds 2009 regelmatig en op vaste momenten een terugkoppeling gegeven over het verloop van de onderhandelingen aan de Raad in verschillende samenstellingen (o.a. Handel, Landbouw). De lidstaten hebben gedurende het hele verloop van de onderhandelingen de gelegenheid gekregen om hun belangen en inzichten kenbaar te maken.

Het kabinet heeft de voortgang van de onderhandelingen verschillende keren met de Kamer besproken in de Algemene Overleggen voorafgaand aan de Raden Buitenlandse Zaken-Handel.

Het Europees Parlement is gedurende de onderhandelingen geconsulteerd en geïnformeerd tijdens bijeenkomsten van de Commissie voor Internationale Handel (INTA). Gedurende de onderhandelingen is het maatschappelijk middenveld door de Europese Commissie geraadpleegd, onder andere via belanghebbendenbijeenkomsten in Brussel. Hierbij was een verscheidenheid aan organisaties aanwezig, waaronder overheidsinstanties, academische instellingen, bedrijven en non-gouvernementele organisaties. Het kabinet heeft ook vele consultaties met het maatschappelijk middenveld gevoerd, waaronder met non-gouvernementele organisaties, bedrijven, vakbonden en werkgeversorganisaties.

Op 6 juli 2016 heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan voor de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting door de Unie van CETA. Aangezien er sprake is van een gemengd akkoord is het verdrag naast de EU en Canada ook ondertekend door alle EU-lidstaten. De besluiten tot ondertekening en voorlopige toepassing zijn op 28 oktober 2016 vastgesteld. Nederland heeft het akkoord ondertekend en had daarnaast als lid van de Raad ook een stem in de besluitvorming over de ondertekening door de EU. De inzet van Nederland in de EU hiertoe is voorafgaand aan de betreffende Raad met de Tweede Kamer besproken.

In de laatste fase in aanloop naar de ondertekening van het verdrag heeft de Tweede Kamer zich op verschillende momenten over CETA uitgesproken.

In bredere context is het noemenswaardig dat de Tweede Kamer met de aangenomen motie-Teeven (31 985, nr. 40) over het zo snel mogelijk goedkeuren van CETA zich positief heeft uitgesproken over het akkoord. De motie-Van Tongeren (21 501-02, nr. 1675) waarin de regering wordt verzocht CETA niet te ondertekenen vanwege o.a. het geschillenbeslechtingsmechanisme werd verworpen. Ook de motie van het lid Grashoff (31 985 nr. 35) over het bij gemengde verdragen af te zien van voorlopige inwerkingtreding werd verworpen.

Andere voorbeelden van specifieke moties uit deze periode waar het kabinet uitvoering aan heeft gegeven:

  • Aan de motie-Verhoeven/Sjoerdsma (21 501-02, nr. 1437) over de openbaarmaking van het CETA-mandaat is voldaan.

  • De motie-Jan Vos/Teeven (21 501-02, nr. 1544) over de aanpassing van ISDS (Investor-State Dispute Settlement) is uitgevoerd. De bepalingen over ISDS werden geschrapt, en omgezet naar ICS.

  • Aan de motie-Van Dijk c.s. (21 501-02, nr. 1609), waarin staat dat producten die niet aan de Europese norm voldoen, niet alsnog toegelaten mogen worden, is voldaan. Dat hebben de Commissie en de regering herhaaldelijk bevestigd.

  • De motie-Grashoff/Jan Vos (21 501-02, nr. 1615) over het plaatsen van een parlementair voorbehoud heeft de regering in acht genomen.

  • In de motie-Merkies/Jasper van Dijk (31 985, nr. 32) wordt de regering verzocht zich er bij de Commissie voor in te spannen dat nationale parlementen zich kunnen uitspreken over ICS in CETA. Gezien het gemengde karakter van het akkoord is dit mogelijk, en de Tweede Kamer heeft er ruimschoots gebruik van gemaakt.

  • Tot slot de motie-Jan Vos/Teeven (31 985, nr. 38), voorgesteld op 7 juni 2016, waarin de regering wordt verzocht om gedurende de looptijd van CETA niet akkoord te gaan met aanpassingen die afdoen aan de in het verdrag reeds gestelde eisen op het gebied van arbeid en milieu. De toenmalige Minister Ploumen heeft dit volmondig toegezegd.

Het Europees Parlement is krachtens het Verdrag geïnformeerd over de ondertekening en voorlopige toepassing door de EU. De voorlopige toepassing tussen de EU en Canada van delen van CETA is op 21 september 2017 ingegaan, nadat het Europees Parlement op 15 februari 2017 goedkeuring had gegeven aan het ontwerpbesluit tot sluiting.

Na ondertekening is CETA onderworpen aan de nationale goedkeuringsprocedure, die met toezending van het wetsvoorstel tot goedkeuring van CETA ter advisering aan de Raad van State is aangevangen. Het voorstel is eerst ter advisering voorgelegd aan de Raad van State die haar advies op 23 november 2018 heeft aangeboden. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 18 februari 2020 aangenomen. Het voorstel is nu in behandeling bij de Eerste Kamer. Instemming van beide Kamers is noodzakelijk voor het Koninkrijk der Nederlanden om het verdrag te ratificeren.

1.2 De zorgen over het handhaven van EU-producteisen

Onder CETA blijven de Europese standaarden en voorschriften onverkort van kracht. Het handelsverdrag tussen de EU en Canada heeft geen neerwaartse invloed op het beschermingsniveau in de EU. Het Verdrag draagt er zelfs toe bij dat het EU-beschermingsniveau al onderdeel uitmaakt van een robuust Canadees controle- en handhavingssysteem. Een voorbeeld daarvan is de import van vlees. Canadese boeren die rundvlees willen exporteren naar de EU moeten gecertificeerd zijn en worden door de Canadian Food Inspection Agency (CFIA) regelmatig geïnspecteerd, de zogeheten «pre-inspection». Deze boeren zijn verplicht vanaf de geboorte voor minstens drie jaar een register bij te houden van de dieren op de boerderij. Ook moeten zij dierentransport-certificaten aanvragen en bijhouden. Tenslotte mogen voedingssupplementen geen substanties bevatten die niet aan de EU-standaarden voldoen, dus ook geen hormonen. Het inspectiesysteem van de CFIA, wordt op zijn beurt weer periodiek ge-audit door de Europese Commissie. Op 11 februari 2020 ontving de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een brief van Commissaris Hogan voor Handel naar aanleiding van een gesprek op 30 januari 2020. In deze brief expliciteert hij de inzet van de Commissie ten aanzien van enkele zorgpunten. In de brief verzekert hij dat de Commissie alle mogelijke instrumenten zal inzetten, inclusief audits, om voor de naleving van EU wet- en regelgeving op het gebied van voedselveiligheid te zorgen.

1.3 De sociaal-economische effecten van het verdrag

Uit de Sustainability Impact Assessment (2011) blijkt dat CETA overwegend positieve gevolgen voor de Europese lidstaten heeft, maar dat de in het verdrag vastgestelde tariefquota voor rund- en varkensvlees een negatieve impact zouden kunnen hebben op de respectievelijke sectoren. Om de Europese producenten van rund- en varkensvlees te beschermen, worden in het CETA-verdrag daarom de tariefcontingenten gedurende een termijn van zes jaar stapsgewijs verhoogd.

De effecten op de Nederlandse rundvleessector zijn naar verwachting beperkt. Nederland is momenteel netto importeur van rundvlees en heeft beperkte gespecialiseerde rundvleesproductie. Ten tijde van de ondertekening van CETA anticipeerde het vorige kabinet dat de Nederlandse varkenssector eventueel nadeel kan ondervinden van de verhoging van het tariefcontingent voor varkensvlees. Ten tijde van de voorlopige toepassing zette het vorige kabinet zich in om de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse varkenssector te versterken, onder andere door stimulering van de verduurzaming van de varkensvleessector. Het kabinet stelde in dat kader 15 miljoen Euro uit de nationale enveloppe aan Europese steunmiddelen beschikbaar voor de uitvoering van het actieplan vitalisering varkenshouderij, zoals ook is aangegeven in een brief aan de Tweede Kamer.1

Het kabinet neemt de concurrentiepositie van Nederland zeer serieus. Het kabinet houdt ook bij beleidsvorming de concurrentiepositie van Nederland in het oog. Meer specifiek zet het kabinet in op het versterken van de economische positie van boeren. De Visie over kringlooplandbouw gaat daar nadrukkelijk op in, bijvoorbeeld via versterking van de marktmacht van boeren in de keten en via ondersteuning van jonge boeren bij bedrijfsovernames. Het onlangs aangekondigde omschakelfonds zal daarnaast boeren helpen om de omslag naar kringlooplandbouw te maken. De Minister van LNV zal de Kamer voor de zomer nader informeren over de inspanningen ten aanzien van het verdienvermogen bij de omslag naar kringlooplandbouw.

Handelsakkoorden kunnen positieve en negatieve effecten hebben op bepaalde sectoren. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat CETA tot negatieve effecten leidt voor de landbouwsectoren. Eerder lijkt het omgekeerde het geval. Zo is de handelsbalans op landbouwgoederen en producten van de voedselindustrie sterk verbeterd. De uitvoerwaarde van landbouwproducten was volgens het CBS 13% hoger in 2018 dan in 2016, terwijl de invoerwaarde van landbouwproducten met 56% daalde in die periode. De uitvoerwaarde van producten van de voedselindustrie steeg met 8% in de jaren 2016 t/m 2018 terwijl de invoerwaarde met 6% steeg. Uiteraard monitort het kabinet dit. Het kabinet onderschrijft het belang van flankerend beleid voor het geval dat groepen nadeel ondervinden van handelsakkoorden.

1.4 Het arbitrage systeem

Het CETA verdrag bevat naast een handelsdeel ook een deel over investeringsbescherming, waarin materiële standaarden voor gevestigde investeringen en afspraken over de behandeling van investeringen zijn opgenomen. Deze materiële standaarden van CETA, zoals recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling, onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden, komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen. Het gaat hierbij om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals die ook in het Nederlands recht zijn vastgelegd.

CETA beperkt de beleidsruimte van (mede-) overheden niet. In tegendeel, de verdragstekst herbevestigt en expliciteert het recht van overheden om nieuwe wet- en regelgeving aan te nemen (het right to regulate) in het publiek belang zoals de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden. Ook het winnen, zuiveren en distribueren van water, en huisvesting, de zorg, het gaswinningsbeleid en de energietransitie in Nederland zijn publieke belangen die hieronder vallen. Daarbij wordt verduidelijkt dat het feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpen in de verwachtingen van een investeerder op zich geen schending vormt van de verplichtingen onder het verdrag. Noch vergroot CETA de kans op schadeclaims van investeerders tegen Nederlandse overheden. Vermeldenswaard is dat Nederland al decennia lang meer dan 80 bilaterale investeringsakkoorden heeft die buitenlandse investeerders bredere mogelijkheden dan CETA bieden om claims in te dienen tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Er is tot nu toe onder geen van deze bilaterale investeringsakkoorden een formele claim tegen Nederland ingediend.

CETA legt de lat om een claim in te dienen hoger. Zo worden bijvoorbeeld brievenbusfirma’s uitgesloten van bescherming onder CETA en zijn de materiële rechten van investeerders beperkter gedefinieerd.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands bestuursrecht. In het kort gezegd: als een (mede-) overheid zich houdt aan de in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft hij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA. In CETA is het oude Investeerder-Staat-geschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS), vervangen door het Investment Court System (ICS). Deze modernisering borgt ook dat de procedures veel transparanter zijn en onafhankelijkheid van rechters verzekerd is.

1.5 De rol van de comités bij de praktische invulling

Evenals andere handelsakkoorden, kent CETA comités die toezien op de uitvoering van het verdrag. Deze comités kunnen de hoofdtekst van het verdrag niet wijzigen. Wijzigingen van de hoofdtekst van CETA zijn alleen mogelijk conform de gebruikelijke verdragswijzigingsprocedures van partijen. Om uitvoering te geven aan, en om toe te zien op, de juiste uitvoering van de afspraken in CETA, voorziet het verdrag in de oprichting van een Gemengd Comité. In dit overkoepelende Gemengd Comité hebben vertegenwoordigers van de EU en Canada zitting. Het Gemengd Comité is verantwoordelijk voor vragen betreffende handel en investeringen en voor de uitvoering en toepassing van de overeenkomst. Daarnaast zijn er gespecialiseerde comités die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging en toepassing van CETA in hun respectieve deelgebieden. Alle agenda’s en verslagen van de bijeenkomsten van zowel het Gemengd Comité als de gespecialiseerde comités worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie. Het Gemengd Comité heeft verschillende taken (zie ook het antwoord op vraag 193 en 197), waaronder:

  • Toezicht op ingestelde gespecialiseerde comités en andere organen;

  • Initiëren van (niet-bindende) bilaterale dialogen tussen partijen;

  • Bevoegdheid om enkele technische protocollen en bijlagen te wijzigen (bijv. toevoegen van een nieuwe geografische aanduiding aan de lijst op bijlage 20-A);

  • Interpretaties aannemen van de overeenkomst, die bindend zijn voor de investeringsgerechten onder CETA.

In bepaalde comités, in het bijzonder het Gemengd Comité en het Comité voor Diensten en Investeringen, nemen ook EU-lidstaten deel in zoverre het de bevoegdheden van de lidstaten betreft. Besluitvorming in de comités vergt onderlinge overeenstemming tussen Canada en de EU. Het standpunt dat namens de Unie wordt ingenomen in een comité wordt vooraf door de Raad vastgesteld (zie ook het antwoord op vraag 192).

Het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités kunnen de bepalingen van de hoofdtekst van CETA niet aanpassen en kan daarnaast ook geen besluiten nemen die leiden tot een aanpassing van Europese regelgeving.

Onder artikel 5.14, lid 2, d, van CETA en artikel 30.2, lid 2, kunnen het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen, respectievelijk het Gemengd Comité, besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen. Het gaat hier om technische, uitvoerende aspecten van CETA (zie ook het antwoord op vraag 192).

BREDERE INTERNATIONALE CONTEXT

Vraag 2

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe haar kijk op globalisering inclusief vrije handel en investeringen is beïnvloed door de huidige COVID-19 pandemie? Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat gezien het Klimaatakkoord van Parijs en de economische crisis als gevolg van de COVID-19 pandemie, het CETA-verdrag grondig moet worden herzien? Kan de regering aangeven welke structurele problemen in het huidige systeem van wereldhandel en investeringen volgens haar door de crisis worden blootgelegd? Wat is haar visie op toekomstige modellen van globalisering en welke lessen trekt ze uit de huidige crisis?

Antwoord vraag 2

De COVID-19 pandemie maakt pijnlijk duidelijk dat een plotselinge en wereldwijde toename van de vraag naar medische goederen en een daarbij achterblijvend aanbod, enorme gevolgen kan hebben. Handelsbeperkende maatregelen lossen het probleem niet op. Het is nodig te onderzoeken hoe in de toekomst het aanbod snel een dergelijke toename in de vraag kan accommoderen. Daarnaast is het zaak om kwetsbaarheden in het systeem van mondiale waardeketens te onderzoeken en te adresseren. De COVID-19 pandemie leert ons dat de EU voor sommige (medische) producten te afhankelijk is van slechts een paar landen of leveranciers. Daarbij zijn er door de just-in-time leveranties nauwelijks buffervoorraden bij Europese afnemers. Deze situatie is onwenselijk, want ze gaat ten koste van de leveringszekerheid in tijden van crisis. De EU zal een beleid moeten ontwikkelen om de strategische weerbaarheid te vergroten, niet alleen voor bepaalde medische goederen en (grondstoffen voor) medicijnen, maar ook voor andere strategische goederen en diensten. De discussie hierover zal de komende tijd zowel nationaal als in EU-verband gevoerd gaan worden.

Er zijn verschillende beleidsopties. We lossen het probleem niet op door de grenzen te sluiten en te proberen alles zelf te maken. Dat zou onhaalbaar zijn omdat de EU niet alle grondstoffen in huis heeft, het is bovendien bijzonder inefficiënt en dus kostbaar. Het zou dan ook de risico’s op schaarste ten tijde van een crisis niet verkleinen maar waarschijnlijk juist vergroten, omdat we volledig afhankelijk worden van een paar Europese bedrijven. Een te eenzijdige afhankelijkheid kan worden geadresseerd door waardeketens te diversifiëren, om zo risico’s te spreiden. Dit is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van bedrijven, maar de EU kan hierbij een faciliterende en stimulerende rol spelen. Daarbij kunnen juist bilaterale handelsakkoorden met derde landen een nuttige rol spelen. Dergelijke akkoorden zorgen immers dat leveranciers uit die landen interessanter worden voor onze bedrijven. Zo kunnen ze een bijdrage leveren aan een grotere diversiteit van handelsstromen en een grotere veerkracht en flexibiliteit in de aanvoer.

Het kabinet ziet geen reden om CETA te herzien in het kader van het Klimaatakkoord van Parijs. Verdragspartijen bevestigen onder CETA dat zij milieuverdragen waarbij ze partij zijn zullen naleven. Partijen benadrukken in dat kader specifiek dat zij zich verbonden hebben aan het Klimaatakkoord van Parijs. CETA biedt een platform voor dialoog en samenwerking en een manier om handel en duurzaamheid te combineren.

Het kabinet ziet evenmin reden om het CETA-verdrag te herzien als gevolg van de COVID-19 pandemie. CETA is een modern handelsakkoord met een gelijkgezinde natie. CETA creëert nieuwe handelsstromen en stimuleert daarmee diversificatie van waardeketens zoals hierboven aangegeven. CETA verlaagt 98% van de importtarieven tussen de EU en Canada en schept daarmee waardevolle handelskansen in het kader van economisch herstel. CETA en andere handelsakkoorden voorkomen ook een terugval naar protectionisme in tijden van economische crisis en helpen de EU en partnerlanden om weer uit het economisch dal te klimmen.

Vraag 3

De onderhandelingen voor CETA begonnen in 2008 en werden feitelijk afgesloten in 2014. Sindsdien noopte de klimaatcrisis tot onder meer het akkoord van Parijs, en bevindt de wereld zich momenteel in een heftige coronacrisis. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of, en zo ja, in welke mate, CETA relevant is/kan zijn, in positieve dan wel negatieve zin, voor de bestrijding van de klimaatcrisis en het tegengaan van pandemieën. Zij verzoeken de regering in deze reflectie de volgende vragen te betrekken:

  • hoe verhoudt een beoogde toename van handel zich met de doelstelling van vermindering van de uitstoot van broeikasgassen?

  • Hoe verhoudt de toenemende interdependentie door internationale handel zich tot het (kunnen) nemen van maatregelen om de mensheid tegen pandemieën te beschermen?

Antwoord vraag 3

De effecten van een handelsakkoord op de uitstoot van broeikasgassen zijn van een groot aantal factoren afhankelijk. Handelsakkoorden kunnen door het wegnemen van handelsbarrières leiden tot een verschuiving van handelsstromen. Het gevolg kan zijn dat de uitstoot van broeikasgassen toeneemt of afneemt, afhankelijk van de productiemethodes en productie-efficiëntie op de betreffende locaties. Voor bepaalde producten, waaronder voor levensmiddelen, speelt transport een beperkte rol in de uitstoot van emissies in de waardeketen. In het geval van CETA wijst de Sustainability Impact Assessment op een beperkte toename in broeikasgassen. Of deze inschattingen zich materialiseren is onder andere afhankelijk van de mate waarin bedrijven gebruik maken van de tariefpreferenties en dit tot een toename van investeringen in de energiesector leidt. Of de mogelijke toename van investeringen in de energiesector waar de SIA op wijst plaatsvindt, is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder internationale olieprijzen. Indien van een toename in de uitstoot van broeikasgassen sprake is, zullen Canada en de EU dit moeten compenseren.

Internationale handel beperkt overheden niet in het nemen van maatregelen. Het COVID-19 virus is verspreid door het reizen van mensen, niet door het internationale transport van goederen. De maatregelen die overheden moesten nemen ter bestrijding van de COVID-19 pandemie leidde echter zowel tot een terugval in de mondiale productie en een explosieve toename van de vraag naar medische hulpmiddelen. Veel overheden reageerden vervolgens door de grenzen te sluiten, hetgeen internationale productieketens verder verstoorde en de wereldwijde tekorten eerder vergrootte dan verkleinde. Nu wordt door internationale handel getracht de ontstane tekorten in verschillende delen van de wereld te verhelpen. De EU heeft, als tijdelijke noodmaatregel, enkel de uitvoer van de meest schaarse persoonlijke beschermingsmiddelen aan een vergunningenplicht onderhevig gemaakt.

De explosieve toename in de vraag naar medische hulpmiddelen door COVID-19 is primair een probleem van daarbij achterblijvend aanbod. Gekeken moet daarom worden hoe bij een dergelijke schok het aanbod snel op peil kan worden gebracht. Daarnaast is het van belang dat we onderzoeken hoe we onze waardeketens flexibeler en weerbaarder maken, zodat we in de toelevering van producten niet afhankelijk zijn van slechts een zeer beperkt aantal leveranciers, of landen. Hoe minder handelsbelemmeringen er zijn, hoe meer opties voor diversificatie en dus voor het inperken van de risico’s van een te eenzijdige afhankelijkheid.

Vraag 4

De geopolitieke verhoudingen in de wereld zijn aan het verschuiven. Kan de regering aangeven of CETA relevant is voor de geopolitieke positie van Nederland en Europa? Indien dat volgens de regering niet het geval is, waarom niet? Indien wel, waarom wel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Antwoord vraag 4

Het gaat bij een handelsverdrag als CETA ook om de plaats van Europa – en daarmee van Nederland – in een veranderende wereld. De internationale orde staat onder druk. Denk aan de crisis in de WTO, de handelsoorlog tussen de VS en China en de uitdagingen van het Chinese staatskapitalistische model. De coronacrisis versterkt deze ontwikkelingen. In die wereld is het juist de EU die Nederland beschermt, die de basis is voor de welvaart in Nederland en die een motor is voor het bevorderen van duurzaamheid in de wereld. De handelsverdragen van de EU zijn daarbinnen een van de belangrijkste instrumenten.

Canada is voor Nederland en Europa een belangrijk gelijkgezind land in de veranderende wereld. We delen dezelfde normen en waarden op het gebied van democratie, mensenrechten, vrede en veiligheid, multilateralisme, handel en klimaat. Canada en de EU trekken bijvoorbeeld samen op om de WTO te behouden en te moderniseren. We strijden beiden tegen onnodig en schadelijk protectionisme. Met CETA laten we aan de rest van de wereld zien hoe een modern handelsakkoord eruit kan zien, met aandacht voor sociale en ecologische duurzaamheid en een link met het klimaatakkoord van Parijs. In de huidige onzekere tijd is dit nog belangrijker dan anders.

Zie in aanvulling hierop ook het antwoord op vraag 228.

Vraag 5

De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe zij CETA beoordeelt in het licht van de Coronacrisis. Wil zij daar eens op reflecteren? CETA past in het plaatje van verdere (economische) globalisering. Daaraan kleven, zo kan worden geconstateerd, ook belangrijke gezondheidsrisico’s. De Coronacrisis maakt bovendien duidelijk hoe kwetsbaar de Nederlandse landbouw en veehouderij is, als zij in grote mate afhankelijk is van exportmarkten buiten de EU. Welke conclusies moeten hieraan verbonden worden in de appreciatie van CETA? In hoeverre leidt het wereldwijde coronavirus voor de regering tot een heroverweging?

Antwoord vraag 5

Zie het antwoord op vraag 2 en 4.

De mondiale gezondheidsrisico’s zoals door COVID-19 worden gedemonstreerd zijn vooral het gevolg van wereldwijde grote mobiliteit van mensen. Dit leidt niet tot een andere appreciatie van CETA. De coronacrisis laat wel zien dat productieketens sterk verknoopt zijn. In dat verband kunnen handelsakkoorden juist helpen om internationale waardeketens verder te diversifiëren, afzetmarkten te verruimen en eenzijdige afhankelijkheden tegen te gaan.

Vraag 6

In de ogen van de leden van de SGP-fractie zijn goede betrekkingen tussen de EU en Canada een belangrijke zaak. Cultureel, historisch en economisch bestaan er warme banden tussen Canada en Nederland. Juist in tijden van toenemende handelsspanningen is het zaak de samenwerking met elkaar als bondgenoten te versterken. Op welke wijze meent de regering dat dit handelsverdrag een wezenlijke versterking betekent van de bondgenootschappelijke solidariteit?

Antwoord vraag 6

Zowel CETA als de Strategische Partnerschapsovereenkomst (SPA) zijn erop gericht de betrekkingen tussen de EU, haar lidstaten en Canada te versterken en te intensiveren. Bij CETA gaat het om de handels- en investeringsbetrekkingen; bij SPA om de politieke dialoog en samenwerking. Het SPA en het CETA verdrag zijn zowel een bevestiging van de bondgenootschappelijk solidariteit als een verdieping/versterking daarvan, doordat SPA en CETA bijdragen aan nauwere politieke relaties en intensievere economische betrekkingen. Specifiek ten aanzien van CETA kan worden toegevoegd dat internationale handel en investeringen mensen nader tot elkaar brengen, economieën verbinden en politieke tegenstellingen overbruggen. Goede economische relaties bevorderen vreedzame politieke samenwerking en verminderen het risico op gewelddadige conflicten.

BEVOEGDHEDEN EU INZAKE HANDELSVERDRAGEN

Vraag 7

Kan de regering op verzoek van de leden van de CDA-fractie nog eens aangeven hoe en waarom de bevoegdheid over het sluiten van handelsverdragen bij de EU is belegd?

Antwoord vraag 7

Op grond van het attributiebeginsel (artikel 5, lid 2, Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: VEU)) is de EU enkel bevoegd om te handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.

De artikelen 2 tot en met 6 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) bakenen de EU-bevoegdheden af.

Op grond van artikel 3, lid 1, onder e, VWEU is de Unie exclusief bevoegd op het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Dat wil zeggen dat in principe alleen de Unie wetgevend kan optreden en juridisch bindende handelingen op dit terrein kan vaststellen (zie artikel 2, lid 2, VWEU).

Lang voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft het EU-Hof al duidelijk gemaakt dat de EU exclusief bevoegd is voor de gemeenschappelijke handelspolitiek. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat de gemeenschappelijke handelspolitiek is ingevoerd met het oog op de werking van de gemeenschappelijke interne markt en voor de behartiging van het algemeen belang van de gemeenschap, binnen welke de bijzondere belangen van de lidstaten op elkaar moeten worden afgestemd. In het geval dat de lidstaten op dat gebied een parallelle bevoegdheid zou worden toegestaan, zou men erkennen dat de lidstaten in hun betrekkingen met derde landen een ander standpunt kunnen innemen dan de Europese Unie. Dit zou de institutionele praktijk verstoren, de vertrouwensverhoudingen binnen de Europese Unie ondermijnen en de Unie verhinderen in haar taak om het algemeen belang te behartigen (zie met name Advies 1/75 van 11 november 1975 en zaak 41/76 Donckerwolde en Schou van 15 december 1976, punt 32). Deze jurisprudentie is gecodificeerd in artikel 3, lid 1, onder e, VWEU.

Artikel 216 VWEU bepaalt wanneer de Europese Unie een internationale overeenkomst (verdrag) met een of meer derde landen of internationale organisaties kan sluiten, namelijk: 1) wanneer de EU-Verdragen daarin voorzien; 2) wanneer het sluiten van een verdrag nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de EU-verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken; 3) wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien; of 4) wanneer dit gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels (EU-regels) of de strekking daarvan kan wijzigen.

Voorts bepaalt artikel 3, lid 2, VWEU wanneer de EU exclusief bevoegd is om een internationale overeenkomst (verdrag) te sluiten namelijk: 1) indien een wetgevingshandeling van de Unie daarin voorziet; 2) indien de sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen; of 3) indien de sluiting gevolgen kan hebben voor interne EU-regels of de strekking daarvan kan wijzigen.

Volgens artikel 207, lid 1, VWEU wordt de gemeenschappelijke handelspolitiek gegrond op eenvormige beginselen, met name aangaande tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden betreffende handel in goederen en diensten, en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, de directe buitenlandse investeringen, het eenvormig maken van liberaliseringsmaatregelen, de uitvoerpolitiek alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

Artikel 207, lid 1, VWEU voorziet in het sluiten van tarief-en handelsakkoorden als onderdeel van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 216 en artikel 3, lid 1, VWEU volgt daarom dat wanneer een bepaalde materie binnen de gemeenschappelijke handelspolitiek valt, de EU een exclusieve externe bevoegdheid heeft om een verdrag over die materie te sluiten.

Uit de rechtspraak van het EU-Hof blijkt dat de exclusieve bevoegdheid van de EU op het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek ruim moet worden geïnterpreteerd. Volgens de vaste rechtspraak van het EU-Hof heeft de gemeenschappelijke handelspolitiek betrekking op het handelsverkeer met derde landen. Een EU-handeling valt binnen het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek wanneer zij specifiek ziet op dit handelsverkeer doordat zij in wezen tot doel heeft dit verkeer te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen en daarop een onmiddellijk en rechtstreeks effect heeft (zie met name de arresten C-414/11 Daiichi Sankyo en Sanofi-Aventis Deutschland, punt 51, C-137/12 Commissie/Raad, punt 57, Advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh inzake de toegang tot gepubliceerde werken) punt 61, en Advies 2/15 (Handelsakkoord met Singapore), punt 36). Voorts blijkt ook uit de rechtspraak van het Hof dat duurzame ontwikkeling thans integrerend deel uitmaakt van de gemeenschappelijke handelspolitiek (zie Advies 2/15, punten 139–167, waarin het EU-Hof heeft geoordeeld dat de bepalingen inzake duurzaamheid in het Vrijhandelsakkoord met Singapore onder de exclusieve bevoegdheid van de EU op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen).

Het merendeel van de bepalingen van een EU-handelsakkoord valt doorgaans onder de reikwijdte van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Een handelsakkoord kan echter ook bepalingen bevatten die buiten de reikwijdte van de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen, zoals bepalingen op het gebied van vervoer, indirecte investeringen en de beslechting van investeringsgeschillen.

In zijn Advies 2/15 heeft het EU-Hof duidelijkheid verschaft over de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten op het gebied van handel en investeringen. Aangezien CETA over het algemeen betrekking heeft op dezelfde terreinen als het verdrag met Singapore waarover het EU-Hof zich in advies 2/15 moest buigen, zijn de conclusies van het EU-Hof in advies 2/15 ook relevant voor de vaststelling van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten ten aanzien van CETA.

Op basis daarvan valt het grootste deel van CETA onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, omdat het onder de gemeenschappelijke handelspolitiek valt of onder het gemeenschappelijk vervoersbeleid. De EU heeft haar «gedeelde interne bevoegdheid» op het gebied van vervoer (zie artikel 4, lid 2, onder g, VWEU) verschillende malen uitgeoefend door de vaststelling van EU-interne regelgeving op dit terrein. Door de aanwezigheid van diverse interne EU-regels op het gebied van vervoer die ook door CETA worden bestreken, is de EU op grond van artikel 3, lid 2, VWEU exclusief extern bevoegd geworden om een verdrag hierover te sluiten (zie Advies 2/15, punt 170 e.v.).

Wat investeringsbescherming betreft, heeft het EU-Hof in Advies 2/15 eraan herinnerd dat buitenlandse directe investeringen op grond van artikel 207, lid 1, VWEU onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Voor zover de bepalingen van een handelsakkoord echter betrekking hebben op indirecte investeringen (o.a. beleggingen in effecten) is er sprake van kapitaalverkeer in de zin van artikel 63 VWEU. Het EU-Hof heeft in Advies 2/15 (zie punt 225 e.v.) vastgesteld dat er nog geen EU-interne regelgeving is vastgesteld op grond van die bepaling die kan worden aangetast of gewijzigd door de sluiting van het akkoord met Singapore (of in dit geval: CETA). Daarnaast is er geen wetgevingshandeling van de Unie die voorziet in de sluiting van de overeenkomst, noch is de sluiting noodzakelijk om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen. De bepalingen m.b.t. indirecte investeringen vallen daarom op grond van artikel 4, lid 1, en lid 2, onder a, VWEU onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten.

Ten slotte heeft het EU-Hof in Advies 2/15 geoordeeld dat met de regeling over de geschillenbeslechting tussen investeerders en staten, geschillen aan de rechterlijke bevoegdheid van de lidstaten kunnen worden onttrokken. Volgens het Hof kan een dergelijke regeling daarom niet zonder instemming van de lidstaten worden ingevoerd. De goedkeuring hiervan valt daarom volgens het Hof evenmin onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie (zie Advies 2/15, punt 285 e.v.).

Aangezien CETA afspraken over indirecte investeringen en een mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten (ICS) bevat, dient dit akkoord door de Europese Unie en de lidstaten samen te worden gesloten («gemengd akkoord»). Het sluiten van een gemengd akkoord vereist dus ook de ratificatie door de lidstaten, nadat zij hun (grond)wettelijke goedkeuringsprocedures hebben doorlopen. Zo’n akkoord vereist in Nederland voorafgaande goedkeuring door het parlement. Een gemengd akkoord treedt pas in werking als het door alle verdragspartijen (in dit geval de EU, de EU-lidstaten en Canada) is geratificeerd.

Vraag 8

Wat is de invloed van de handelsministers van de EU-lidstaten tijdens de onderhandelingen over een dergelijk verdrag, het af te geven mandaat aan de EU en het overleg over de voortgang?

Antwoord vraag 8

In het kader van het handelsbeleid is de Commissie verantwoordelijk voor het onderhandelen over handelsovereenkomsten. De Raad speelt echter een centrale rol bij de totstandkoming van nieuwe handelsovereenkomsten (zie artikel 218 VWEU en artikel 207 VWEU).

In de eerste fase machtigt de Raad de Europese Commissie om namens de EU een nieuwe handelsovereenkomst te onderhandelen. Daartoe stelt de Raad op aanbeveling van de Commissie een onderhandelingsmandaat voor de Commissie vast. Samen met deze machtiging verstrekt de Raad onderhandelingsrichtsnoeren aan de Commissie, ter bepaling van de doelstellingen, de reikwijdte van de onderhandelingen, en een eventueel tijdsbestek. Hiermee bepaalt de Raad de kaders voor de onderhandelingen waar de Commissie zich aan moet houden.

Daarnaast wijst de Raad ook een speciaal comité (het Comité Handelspolitiek) aan in overleg waarmee de Commissie de onderhandelingen moet voeren.

Tijdens de onderhandelingen over een handelsverdrag informeert de Europese Commissie over de voortgang aan de Raad, het Europees Parlement, en belanghebbenden (zoals bedrijven, vakbonden, maatschappelijke organisaties en burgers).

Zodra de onderhandelingen zijn afgerond, en er een onderhandelaarsakkoord met een derde land is bereikt over de tekst van de overeenkomst, legt de Commissie de formele voorstellen voor aan de Raad.

Na bespreking stelt de Raad op voorstel van de Commissie een besluit vast betreffende de ondertekening van de overeenkomst namens de EU (eventueel gepaard gaande met een besluit tot voorlopige toepassing van de overeenkomst in afwachting van de inwerkingtreding). Vervolgens stelt de Raad op voorstel van de Commissie een besluit vast tot sluiting van de overeenkomst, na de voorafgaande vereiste goedkeuring van het Europees Parlement. Afhankelijk van de aard van het akkoord, moeten ook de nationale parlementen instemmen.

Vraag 9

Was bij de definitieve totstandkoming van het verdrag de toenmalige regering, vertegenwoordigd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, daadwerkelijk betrokken bij het overleg?

Antwoord vraag 9

Ja, zie ook het antwoord op vraag 1. In de laatste fase van het handelsakkoord hebben er verschillende bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken-Handel plaatsgevonden.

Op 6 juli 2016 heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan voor de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting door de Unie van CETA. Aangezien er sprake is van een gemengd akkoord, is het verdrag ondertekend door de EU, Canada én alle EU-lidstaten.

Op 23 september 2016 heeft een informele Raad Buitenlandse Zaken-Handel plaatsgevonden. Er werd toen gesproken over het opnemen van een gemeenschappelijke interpretatieve verklaring. Daarop hebben Canada en de EU en haar lidstaten een Gezamenlijk uitleggingsinstrument bij het akkoord vastgesteld.2

De voorstellen voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting zijn vervolgens besproken op de ingelaste Raad Buitenlandse Zaken-Handel van 18 oktober 2016, en de Europese Raad van 20 en 21 oktober 2016.

De besluiten tot ondertekening en voorlopige toepassing zijn op 28 oktober 2016 vastgesteld. Nederland had als lid van de Raad ook een stem in de besluitvorming hierover. De inzet van Nederland in de EU hiertoe is voorafgaande de betreffende Raad met de Kamer besproken, onder meer in het Algemeen Overleg van 12 oktober 2016. Op 14 oktober 2016 heeft de ministerraad ingestemd met de ondertekening van CETA, na afstemming in de Coördinatiecommissie voor Internationale Aangelegenheden, het ambtelijke voorportaal van de ministerraad.

Het Europees Parlement is krachtens het Verdrag geïnformeerd over de ondertekening en voorlopige toepassing door de EU. De voorlopige toepassing tussen de EU en Canada van delen van CETA is op 21 september 2017 ingegaan, nadat het Europees Parlement op 15 februari 2017 goedkeuring had gegeven aan het ontwerpbesluit tot sluiting.

Op 30 oktober 2016 is CETA ondertekend door de Canadese premier Trudeau, de toenmalige voorzitter van de Europese Raad Tusk en de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie Juncker, nadat alle EU-lidstaten hun handtekening onder het akkoord hadden gezet.

Na ondertekening is CETA onderworpen aan de nationale goedkeuringsprocedure: het verdrag is eerst ter advisering voorgelegd aan de Raad van State en op 18 februari 2020 aangenomen door de Tweede Kamer. Thans zal de Eerste Kamer het verdrag behandelen. Instemming van beide Kamers is noodzakelijk om het verdrag te ratificeren.

Vraag 10

Is de regering in Brussel akkoord gegaan met het verdrag dat daarna ter ratificatie is voorgelegd aan het Europees Parlement en zijn er op dat moment pijnpunten door Nederland gemeld?

Antwoord vraag 10

Ja, het kabinet is in 2016 akkoord gegaan met ondertekening van het verdrag, waarna het – voordat ratificatie door het Koninkrijk der Nederlanden zou kunnen plaatsvinden – ter goedkeuring is voorgelegd aan het Nederlandse parlement. Tevens heeft het kabinet in Brussel een aantal pijnpunten kenbaar gemaakt, die in het antwoord op vraag 12 nader uiteen worden gezet.

Vraag 11

Is er tijdens de onderhandelingen ook in de Tweede Kamer voldoende aandacht besteed en overleg gevoerd over de inhoud van het verdrag, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Antwoord vraag 11

In aanloop naar de ondertekening van CETA hebben intensieve discussies in en met de Tweede Kamer plaatsgevonden.

De CETA-onderhandelingen zijn op 1 augustus 2014 afgerond door middel van parafering van de tekst door de hoofdonderhandelaars. Hierna is de afronding van de onderhandelingen tijdens de EU-Canada top op 26 september 2014 aangekondigd door voormalig voorzitter van de Europese Commissie Barroso, voormalig voorzitter van de Europese Raad Van Rompuy en voormalig Canadees Minister-President Harper. De tekst van het akkoord is vervolgens op dezelfde dag bekendgemaakt. Na afronding van de onderhandelingen hebben de jurist-linguïsten de tekst van het akkoord juridisch getoetst en is de tekst vertaald in alle officiële EU-talen. Gedurende het proces van juridische toetsing had de EU, mede op basis van Nederlandse voorstellen, een nieuwe inzet geformuleerd voor investeringsbescherming, met onder meer een Investment Court System (ICS). Deze nieuwe EU-inzet moet de standaard worden voor alle EU-handels- en investeringsakkoorden. Canada en de EU zijn overeengekomen om het hoofdstuk over investeringen tijdens de fase van juridische toetsing aan te passen en de nieuwe EU-inzet in CETA op te nemen. De juridisch getoetste tekst van CETA is op 29 februari 2016 gepubliceerd.

In 2015 en 2016 hebben er verschillende debatten over CETA plaatsgevonden in de Tweede Kamer, waaronder Algemene Overleggen op 11 maart 2015, 30 april 2015, 7 oktober 2015, 8 december 2015, 14 september 2016, en 12 oktober 2016. Hieronder volgen enkele voorbeelden van discussiepunten op o.a. de terreinen duurzaamheid, landbouw en investeringsgeschillenbeslechting.

Parlementair voorbehoud

De Kamer heeft het kabinet verzocht een parlementair voorbehoud te maken op het moment dat de Europese Commissie een voorstel zou doen voor de voorlopige toepassing van CETA (kst-21501-02-1615). Het kabinet zegde toe deze motie formeel uit te voeren door in de Raad kenbaar te maken dat Nederland niet kon instemmen met het voorstel voordat het was besproken met de Tweede Kamer. Op 7 juli 2016 schreef oud-minister Ploumen in een Kamerbrief de Commissievoorstellen voor de Raadsbesluiten voor de ondertekening, de sluiting, en de voorlopige toepassing van CETA te hebben ontvangen. Ze bevestigde dat het kabinet geen positie ging uitdragen over de voorstellen totdat deze met de Tweede Kamer besproken zouden zijn.

Mijn voorganger heeft daartoe uitvoerig overleg gevoerd over CETA met de Tweede Kamer tijdens een Algemeen Overleg op 14 september 2016 in aanloop naar de Informele Raad Buitenlandse Zaken-Handel op 23 september 2016, en tijdens een Algemeen Overleg op 12 oktober in aanloop naar een extra Raad Buitenlandse Zaken-Handel die beiden in het teken van CETA stonden.

Duurzaamheid

Met de motie-Jan Vos/Teeven (31 985, nr. 38) werd de regering verzocht om gedurende de looptijd van CETA niet akkoord te gaan met aanpassingen die afdoen aan de in het verdrag reeds gestelde eisen op het gebied van arbeid en milieu. Mijn voorganger heeft dit volmondig toegezegd.

Landbouw

Aan de motie-Van Dijk c.s. (21 501-02, nr. 1609), waarin staat dat producten die niet aan de Europese norm voldoen, niet alsnog toegelaten mogen worden, heeft het kabinet voldaan. Dat hebben de Commissie en het kabinet herhaaldelijk bevestigd. Ten aanzien van de motie-Mulder (CDA) en Dijkgraaf (SGP) over flankerend beleid voor landbouwsectoren (verworpen) heeft het kabinet in februari 2017 een brief naar de Kamer gestuurd.

Investeringsbescherming en de bijhorende geschillenbeslechting

Er is uitvoerig debat gevoerd over de in CETA opgenomen bepalingen over investeringsbescherming en de bijhorende geschillenbeslechting. In november 2015 deelde de EU haar nieuwe inzet op het gebied van investeringsbescherming, het zogenaamde Investment Court System (ICS). ICS was toen onderdeel van TTIP, maar nog niet van CETA. Conform de motie van de Kamerleden Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA) en Teeven (VVD) (Kamerstukken II, 2015/16, 21 501-02, nr. 1550) heeft het kabinet zich ingezet om CETA zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het EU-voorstel voor investeringsbescherming. Ook daarvóór heeft Nederland zich actief ingezet voor de aanpassing van de investeringsbepalingen om tegemoet te komen aan de wensen van de Tweede Kamer (zie ook het antwoord op vraag 12).

Vraag 12

Welke overleggen zijn er in de Tweede Kamer geweest? Waren er pijnpunten die meegenomen zijn naar de EU-onderhandelingstafel? Waren er reacties op de kritische punten die Nederland meenam naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer?

Antwoord vraag 12

In aanloop naar de ondertekening van CETA hebben intensieve discussies in en met de Tweede Kamer plaatsgevonden. Uit een zoekopdracht naar «CETA» op de website van de Tweede Kamer blijkt dat het akkoord tot nu toe tijdens (ten minste) 39 Commissievergaderingen van de Commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en 77 plenaire vergaderingen ter sprake is gekomen. Daarnaast hebben er op verschillende momenten technische briefings en een rondetafelgesprek plaatsgevonden.

Wat betreft de pijnpunten heeft de regering verschillende door Kamerleden geuite zorgen overgebracht aan de Europese Commissie, waaronder:

Ten aanzien van de openbaarmaking van het mandaat

Nederland heeft conform de motie-Verhoeven/Sjoerdsma (21 501-02, nr. 1437) bij de Europese Commissie erop aangedrongen het onderhandelingsmandaat te publiceren. Het mandaat werd op 15 december 2015 gepubliceerd.

Ten aanzien van de aard van het akkoord

Tijdens een Algemeen Overleg op 10 september 2014 benadrukte de toenmalige Minister Ploumen zich zeer gesteund te voelen door de motie-Klaver en Jasper van Dijk (21 501-02, nr. 1338), waarin wordt uitgesproken dat TTIP ter goedkeuring aan het Nederlandse parlement moet worden voorgelegd. Ze gaf aan tijdens de RBZ-Handel erop te hebben geïnsisteerd dat CETA een gemengd akkoord is.

Ten aanzien van investeringsbescherming

In november 2015 deelde de EU haar nieuwe inzet op het gebied van investeringsbescherming, het zogenaamde Investment Court System (ICS). ICS maakte toen nog geen onderdeel uit van CETA. Conform de motie van de Kamerleden Vos (PvdA), Mulder (CDA) en Teeven (VVD) (Kamerstukken II, 2015/16, 21 501-02, nr. 1550) heeft het kabinet zich ingezet om CETA zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het EU-voorstel voor investeringsbescherming. Het kabinet heeft het belang van, en de noodzaak tot, dergelijke vernieuwingen veelvuldig benadrukt in zijn contacten met de Europese Commissie en met Canada.

Ook voor de publicatie van de vernieuwde Europese inzet heeft Nederland gepleit voor de aanpassing van de investeringsbepalingen om tegemoet te komen aan de wensen van de Tweede Kamer.

Zo meldde mijn voorganger in maart 2015 tijdens een Algemeen Overleg dat ze met een aantal andere Europese lidstaten voorstellen voor een alternatief investeringsbeschermingsmechanisme heeft opgezet, dat nadrukkelijk tegemoet komt aan de zorgen die ze met de Kamer heeft gewisseld. Het ging om transparantie van het proces, de benoeming van de arbiters en de kwalificaties van die arbiters, de verhouding van de nationale wetgeving ten opzichte van het arbitragemechanisme, een appèl-mogelijkheid en de instelling van een hof of een secretariaat. Ze gaf aan dat ze er toenmalig Commissaris Malmström vlak voor het Algemeen Overleg over had gesproken. Deze reageerde naar verluid positief op de voorstellen.

Mijn voorganger liet de Kamer tijdens een Algemeen Overleg op 30 april 2015 weten dat Nederland de Commissie heeft aangemoedigd om de ruimte die de fase van «legal scrubbing» biedt zo veel mogelijk te benutten, en zo ver mogelijk te gaan met de verbeteringsvoorstellen. Tijdens een Algemeen Overleg op 7 oktober 2015 meldde ze de punten waarbij de Kamer aandrong op verandering (transparantie, de benoemingen, geen dubbele petten) allemaal te hebben geadresseerd.

Tijdens een Algemeen Overleg op 8 december 2015 meldde mijn voorganger dat de Commissie in gesprek was met Canada om de CETA-tekst in lijn te brengen met de hervormingsvoorstellen.

In februari 2016 hebben de EU en Canada een akkoord bereikt over aanpassingen van het investeringshoofdstuk. Op 20 april 2016 heeft mijn voorganger daartoe de Kamer een overzichtsbrief aangeboden waarin de aanpassingen van CETA op het gebied van investeringsbescherming worden opgesomd.

Ten aanzien van de voorlopige toepassing

In lijn met de moties van het lid Bruins en het lid Grashoff (respectievelijk Kamerstuk 31 985, nrs. 28 en 36) heeft het kabinet zich ingezet om het ICS uit te zonderen van de voorlopige toepassing van het verdrag.

Ten aanzien van het Gezamenlijk uitleggingsinstrument

Canada, de EU en haar lidstaten hebben een Gezamenlijk uitleggingsinstrument3 bij de ondertekening van CETA vastgesteld, waarin de maatschappelijke zorgen over CETA worden geadresseerd. Nederland heeft daarbij aangegeven dat het uitleggingsinstrument moet bevestigen dat overheden nu en in de toekomst zeggenschap behouden over hun publieke diensten. Dit onder meer met het oog op de motie-Bruins (Kamerstuk 31 985, nr. 30), waarin de regering wordt verzocht zich in te spannen om publieke diensten en andere sectoren als gemengde competentie aan te merken zodat de Kamer zich hierover kan uitspreken.

Het uitleggingsinstrument geeft ondubbelzinnige uitleg over wat Canada, de EU en haar lidstaten overeen zijn gekomen in CETA. Het legt de overeenstemming tussen partijen vast met betrekking tot de uitlegging van het verdrag en/of de toepassing van zijn bepalingen. Zoals neergelegd in artikel 31 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht en het internationaal gewoonterecht zijn partijen verplicht om bij de uitlegging en toepassing van CETA rekening te houden met de inhoud van het uitleggingsinstrument.4

Vraag 13

Kan de regering ook inzicht geven in het gevoerde overleg met de stakeholders: economische actoren, land- en tuinbouw organisaties en ook de NGO’s? Met welke boodschappen is de regering op pad gestuurd naar aanleiding van deze gesprekken? Is er iets te melden over de resultaten van deze overleggen, in Nederland en in de EU?

Antwoord vraag 13

De Nederlandse belangen op handelsterrein worden in Brussel op ambtelijk en politiek niveau verdedigd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzamelt hiervoor de inbreng van Nederlandse belanghebbenden.

Ten aanzien van specifieke deelonderwerpen waar bijzonder veel aandacht naar uit gaat in het maatschappelijke debat, worden ook regelmatig aparte gesprekken met relevante belangenorganisaties gevoerd:

Ten aanzien van ISDS

Het kabinet heeft conform de motie-Van Ojik (Kamerstuk 33 750 XVII, nr. 42) in 2014 een onderzoek laten uitvoeren naar ISDS. Onder andere in het kader van dit onderzoek heeft op 17 april 2014 een rondetafelgesprek met zowel het maatschappelijk middenveld als het bedrijfsleven over ISDS plaatsgevonden.

Ten aanzien van de gevolgen van CETA voor kwetsbare sectoren

Naar aanleiding van de door de Tweede Kamer geuite zorgen over de gevolgen van CETA voor de intensieve veehouderij (met name de intensieve varkenshouderij) heeft een gesprek met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland plaatsgevonden. Er is gesproken over de implicaties van CETA op een aantal subsectoren.

Al in de laatste onderhandelingsfase in 2014 heeft Nederland er op ingezet dat de Europese Commissie een zorgvuldige belangenafweging blijft maken bij de uitwerking van de technische details en rekening houdt met de Nederlandse belangen in o.a. de vlees- en de zuivelsector. Uiteindelijk zijn in CETA pluimveevlees, ei-producten en eieren uitgesloten van tariefliberalisering. Varkens- en rundvlees zijn beschermd via tariefquota die in zes jaar stapsgewijs verhoogd worden.

Vraag 14

Kan aan de hand van de antwoorden op deze vragen de stelling dat EU-beambten zonder mandaat het verdrag onderhandeld hebben worden ontkracht, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Antwoord vraag 14

Ja, CETA is een zorgvuldig uitonderhandeld verdrag. Zoals uit de antwoorden op de voorafgaande vragen en in het bijzonder vraag 7, 8 en 9 blijkt, is het akkoord tot stand gekomen op basis van een zorgvuldig verleend mandaat, heeft steeds terugkoppeling en democratische controle plaatsgevonden over de resultaten en is breed geconsulteerd met verschillende belanghebbenden.

Vraag 15

Kan de regering op verzoek van de leden van de D66-fractie ingaan op de opinie van advocaat-generaal Sharpston5 over de vrijhandelsovereenkomst met Singapore: lidstaten schenden het EU-recht indien zij een veto uitspreken over een vrijhandelsovereenkomst op grond van hun weerstand tegen onderdelen die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen.

Antwoord vraag 15

Het EU-Hof heeft verduidelijkt dat het verdrag met Singapore, waarover het EU-Hof zich in Advies 2/15 moest buigen, onder de exclusieve bevoegdheid van de EU viel, met uitzondering van de bepalingen op het terrein van de indirecte investeringen en ICS. Dit akkoord (NB: in de vorm zoals het toen voorlag aan het Hof) kon daarom volgens het Hof niet door de EU alleen gesloten worden. Voor wat betreft de indirecte investeringen – een gedeelde, niet uitgeoefende EU-bevoegdheid – (zie ook het antwoord op vraag 7) is door de Raad de politieke keuze gemaakt voor een gemengd akkoord (zie Advies 2/15, punten 243–244 en Zaak C-600/14 Duitsland tegen de Raad (OTIF), punten 67–68). Voor wat betreft het ICS is er een juridische verplichting tot gemengdheid (zie Advies 2/15, punten 303–304).

Het EU-Hof heeft met Advies 2/15 bevestigd dat het, gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten, in bepaalde gevallen juridisch mogelijk, en soms zelfs noodzakelijk, is om gemengde akkoorden te sluiten.

Zoals het kabinet in het antwoord op vraag 7 heeft aangegeven, ziet CETA grotendeels op dezelfde beleidsterreinen als het akkoord waar het EU-Hof zich in Advies 2/15 over moest buigen. Ook van CETA kan daarom gezegd worden dat vrijwel het gehele akkoord onder de exclusieve bevoegdheid van de EU valt, met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot indirecte investeringen en ICS.

CETA betreft dus een gemengd akkoord, waarbij ook de EU-lidstaten partij zijn. Dit betekent in het Nederlandse goedkeuringsproces dat parlementaire inspraak over het gehele verdrag mogelijk is. Lidstaten die CETA ratificeren, worden partij bij het gehele verdrag (en niet slechts onderdelen daarvan). Verdragenrechtelijk is het immers niet mogelijk om een verdrag slechts deels te ratificeren, en dus ligt het gehele verdrag nu ter goedkeuring voor aan het parlement. Ook de Unie zal partij worden bij het gehele verdrag (en niet slechts voor de onderdelen die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen). Voor de derde partij (Canada) is de EU-interne bevoegdheidsverdeling hierbij irrelevant.

CETA kan dus slechts in zijn geheel door het parlement goedgekeurd worden.

Dit wordt ook door de Advocaat-Generaal (AG) erkend. Zij stelt evenwel dat als een lidstaat zou weigeren een internationale overeenkomst te sluiten om redenen die verband houden met aspecten van de overeenkomst waarvoor de Europese Unie een exclusieve externe bevoegdheid bezit, hij in strijd met het Unierecht handelt. Daarbij wijst AG Sharpston ook naar het in artikel 4, lid 3, VEU geformuleerde beginsel van loyale samenwerking (zie punten 568–569).

Het kabinet erkent dat EU-lidstaten gebonden blijven aan hun EU-rechtelijke verplichtingen, waaronder de bevoegdheidsverdeling en het beginsel van loyale samenwerking. Het loutere gegeven dat een lidstaat een veto uitspreekt op grond van weerstand tegen onderdelen die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen, is volgens het kabinet echter onvoldoende om te concluderen dat er als zodanig reeds sprake is van strijd met het Unierecht. Dat zou het bijzondere karakter van de autonome betrokkenheid van de lidstaten en hun parlementen bij de goedkeuring van gemengde verdragen miskennen.

Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat de conclusie van AG Sharpston een niet-bindend advies aan het EU-Hof betreft. Het EU-Hof heeft zich tot op heden – in zijn Advies 2/15 en in andere uitspraken – niet uitgelaten over de situatie dat een lidstaat een verdrag niet ratificeert vanwege onderdelen die onder de exclusieve bevoegdheden van de EU vallen.

Vraag 16

Acht de regering het in dat licht gepast dat er uit lidstaten kritiek is op CETA-bepalingen over de bescherming van geografische herkomstaanduidingen (bijv. zorgen over de bescherming van Parmaham)?

Antwoord vraag 16

De bepalingen over de bescherming van geografische aanduidingen in CETA vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de EU (zie ook het antwoord op vraag 7).

Het staat belanghebbenden in lidstaten evenwel vrij om kritiek dan wel commentaar te leveren op deze bepalingen in het publieke debat. Daarbij kan opgemerkt worden dat de kritiek op de bepalingen over de bescherming van geografische herkomstaanduidingen ook is geadresseerd in de verklaringen die zijn afgelegd bij het Besluit tot ondertekening van CETA namens de Unie (zie verklaring nr. 6 van de Commissie en verklaring nr. 14 van Griekenland).

Vraag 17

Hoe beziet de regering de kritiek in de discussie in ons land ten aanzien van de landbouwparagrafen in de context van de genoemde bevoegdheidsverdeling, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Antwoord vraag 17

De bepalingen over landbouw in CETA vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de EU (zie ook het antwoord op vraag 7). Het staat belanghebbenden in lidstaten evenwel vrij om kritiek dan wel commentaar te leveren op deze bepalingen in het publieke debat.

Vraag 18

Kan de regering commentaar leveren op de stelling dat democratische controle op die hoofdstukken bij exclusiviteit al plaats heeft gevonden in het Europees Parlement, en doordat het Nederlandse parlement met die bevoegdheidsverdeling in de EU akkoord is gegaan in het Verdrag van Lissabon, daarmee de gedachtenuitwisseling wel politieke betekenis toe kan komen, maar niet in zin van goedkeuring van het betreffende verdrag?

Antwoord vraag 18

Zoals in de vragen 1 en 7 aangegeven vereist de ratificatie van CETA aan EU-zijde een voorafgaand besluit tot sluiting van de Raad, na goedkeuring van het Europees Parlement. Op 15 februari 2017 heeft het Europees Parlement zijn goedkeuring gegeven6.

Gelet op de gemengde aard van het akkoord, vereist de inwerkingtreding van CETA, naast ratificatie door Canada en de EU, tevens ratificatie door de EU-lidstaten, nadat zij hun (grond)wettelijke goedkeuringsprocedures hebben doorlopen.

Ten aanzien van de stelling waarop de D66-fractie het kabinet vraagt te reflecteren, is aan te geven dat het eenieder, en daarmee ook Nederlandse parlementariërs, vrij staat om kritiek dan wel commentaar te leveren op (onderdelen van) beleid in het publieke debat, en daarmee ook over specifieke onderdelen van het verdrag die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen en in het Europees Parlement besproken zijn. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 15 kan CETA slechts in zijn geheel door het parlement goedgekeurd worden.

Vraag 19

De leden van de D66-fractie merken op dat, anders dan bij CETA, investeringsbescherming werd afgesplitst van de vrijhandelsovereenkomst met Singapore. Die handelsovereenkomst, waarin onder meer het duurzaamheidshoofdstuk (hoofdstuk 12) werd opgenomen, trad in november 2019 in werking. Het Europees Parlement en vervolgens de Raad gaven hieraan hun goedkeuring. De aparte goedkeuring van nationale parlementen was hierbij niet aan de orde. Waarom niet?

Antwoord vraag 19

Het akkoord waarover het EU-Hof zich moest buigen in Advies 2/15, is na de uitspraak van het EU-Hof inderdaad gesplitst in een («EU-only») vrijhandelsovereenkomst7 en een («gemengde») investeringsbeschermingsovereenkomst8. Het EU-Singapore vrijhandelsakkoord bevat enkel afspraken die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen, inclusief afspraken op het gebied van duurzaamheid (zie ook het antwoord op vraag 7). Het akkoord is daarom enkel tussen de EU en Singapore gesloten. De investeringsbeschermingsovereenkomst is wel tussen Singapore, de EU én de EU-lidstaten gesloten, en vereist de goedkeuring van het Nederlandse parlement voordat het Koninkrijk der Nederlanden de overeenkomst zou kunnen ratificeren.

Vraag 20

Kan er in het licht van het bovenstaande van worden uitgegaan, voor de verdere parlementaire behandeling, dat voor de reikwijdte van de behandeling van CETA dus enkel nog het debat over het arbitragesysteem ICS aan de orde is?

Antwoord vraag 20

Zie het antwoord op vraag 15.

Vraag 21

De leden van de PvdA-fractie merken op dat behalve CETA, de EU recentelijk nog meer handelsverdragen heeft gesloten, onder meer met Vietnam (EVFTA – zomer 2019). Daarin is echter geen investeringsgedeelte opgenomen: dat is gelijktijdig in een apart verdrag geplaatst (EVIPA). Hierdoor hoeft het handelsverdrag EVFTA niet te worden geratificeerd door de nationale parlementen in de EU-lidstaten. Kan de regering verklaren waarom in CETA wel en in het verdrag met Vietnam niet een investeringsgedeelte (plus geschillenbeslechtingsmechanisme) is opgenomen, terwijl CETA toch is bedoeld als voorbeeld-handelsverdrag («gouden standaard»)?

Antwoord vraag 21

De EU heeft op 30 juni 2019 een («EU-only») vrijhandelsakkoord met Vietnam ondertekend9. Daarnaast hebben de EU en de lidstaten op diezelfde datum een («gemengd») investeringsbeschermingsakkoord ondertekend, met hierin onder andere een geschillenbeslechtingsmechanisme10.

In tegenstelling tot CETA is het akkoord met Vietnam dus gesplitst in twee aparte akkoorden. De reden voor deze splitsing is een beleidswijziging naar aanleiding van het Advies 2/15 van het EU-Hof over het handelsakkoord met Singapore. In dit advies oordeelde het EU-Hof dat de EU exclusieve bevoegdheid heeft over het grootste deel van het handelsakkoord met Singapore, met uitzondering van de bepalingen over niet-directe investeringen en investeringsgeschillenbeslechting (zie ook het antwoord op vraag 7). Naar aanleiding van dit advies is besloten om het akkoord met Singapore te splitsen in een handelsakkoord, dat een EU-only akkoord is, en een investeringsakkoord, dat een gemengd akkoord is. De Raad nam op 22 mei 2018 Raadsconclusies aan over de architectuur van EU handels- en investeringsakkoorden11 waarin deze beleidswijziging ook is vastgelegd. De Kamer is hierover in het verslag van de Raad geïnformeerd.12 Bij het akkoord met Vietnam, waarin het investeringsgedeelte woordelijk gelijk is aan het investeringsgedeelte uit het akkoord met Singapore, is daarom ook voor een soortgelijke aanpak gekozen.

De genoemde akkoorden met Vietnam en Singapore zijn pas na het Advies 2/15 van het EU-Hof d.d. 16 mei 2017 ondertekend.13 De ondertekening van CETA (op 30 oktober 2016) had toen al plaatsgevonden.

ECONOMISCHE ASPECTEN

Vraag 22

De leden van de VVD-fractie merken op dat het CETA-verdrag sinds september 2017 voorlopig in werking is getreden. De vorige regering heeft uitgebreid aangegeven welke voordelen te verwachten zijn. Zijn deze verwachtingen uitgekomen en zijn deze economisch per sector kwantificeerbaar of is het te vroeg daarover te oordelen? Kan de regering daarbij aangeven wat wel en wat niet landbouw-gerelateerd is?

Antwoord vraag 22

De Sustainability Impact Assessment over CETA voorspelt op basis van economische modellen dat het akkoord overwegend positieve gevolgen zal hebben voor de EU, met name voor de bilaterale handel met Canada en het BBP. Het kabinet heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd om de eerste economische gevolgen van CETA voor Nederland in kaart te brengen.14

De handel met Canada is de afgelopen jaren sterk toegenomen zoals onderstaande tabellen laten zien.

In EUR mln:

Uitvoer

Invoer

Saldo

2016

3.077

1.434

1.643

2017

3.380

1.503

1.877

2018

3.913

1.704

2.209

2019

4.344

2.011

2.333

Bron: CBS. Datum van raadpleging: 4 mei 2020.

In EUR mln:

Uitvoer

Invoer

Saldo

2016

1.782

850

932

2017

2.302

981

1.321

2018

2.812

1.773

1.039

2019

3.486

1.783

1.703

Bron: CBS. Datum van raadpleging: 4 mei 2020.

Het duurt echter enige tijd voordat de effecten van een handelsakkoord goed te meten zijn en een diepgaande economische evaluatie uitgevoerd kan worden. Hierbij is het ook van belang de invloed van andere factoren op de handel tussen Canada en Nederland, voor zover mogelijk uit te sluiten. Deze voorbehouden gelden ook voor bovengenoemde cijfers. De Europese Commissie hanteert een periode van vijf jaar na inwerkingtreding van een handelsakkoord. Bedrijven hebben immers tijd nodig om zich aan te passen aan de nieuwe situatie en handel heeft tijd nodig om zich te ontwikkelen.

Wel kan worden gesteld dat CETA de handel met Canada hoe dan ook aantrekkelijker maakt. Zo heeft Canada vanaf het moment van voorlopige toepassing op 98% van de Europese producten de invoerrechten afgeschaft. Met CETA krijgen Nederlandse bedrijven nieuwe of betere toegang tot een markt van 35 miljoen mensen. Ondernemers kunnen waar invoerrechten zijn verlaagd of afgeschaft of quota’s zijn verruimd onder CETA profiteren van deze voordelen zolang ze aan de voorwaarden voldoen. Consumenten kunnen daarnaast profiteren van een meer divers aanbod aan Canadese producten.

Door CETA wordt daarnaast de markt voor overheidsaanbestedingen van Canadese overheden geopend voor Nederlandse bedrijven. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld baggeraars, bouwers en scheepsbouwers meedingen naar contracten van Canadese overheden. CETA maakt het Canadese aanbestedingsproces ook transparanter. Openstelling van de Canadese markt voor overheidsaanbestedingen is van grote waarde gezien de omvang daarvan van rond de 30 miljard euro per jaar. Niet alle non-tarifaire voordelen zijn even goed kwantificeerbaar, zoals afspraken op het gebied van douane die handel faciliteren.

Voor alle sectoren geldt dat producten ingevoerd uit Canada moeten voldoen aan EU-standaarden zoals op het gebied van voedselveiligheid. Daarnaast behoudt de EU de mogelijkheid om reeds bestaande instrumenten te gebruiken voor het beschermen van Europese boeren, zoals het systeem van toegangsprijzen voor seizoensgebonden groenten en fruit.

Vraag 23

De leden van de FVD-fractie merken op dat zowel Amerikaanse als Europese onderzoeken aantoonden dat de Nederlandse landbouw en veehouderij nadelen zouden hebben ondervonden van het TTIP-verdrag waar de EU en de VS over onderhandelden: meer import, minder productie en lagere prijzen. Hoe wordt dit bij het CETA-verdrag voorkomen?

Antwoord vraag 23

In CETA zijn de nodige maatregelen genomen ter bescherming van gevoelige agrarische sectoren. Voor Nederland gevoelige landbouwsectoren zoals eieren, ei-producten en pluimveevlees worden onder CETA uitgesloten van tariefverlaging. Voorts worden enkele producten, zoals tarwezetmeel en gerookte forel, beschermd door een tariefquotum, dat stapsgewijs wordt verhoogd. Voor deze producten worden de tarieven in 3, 5 of 7 jaar verlaagd of afgeschaft. Door de stapsgewijze verhoging van quota en/of verlaging van tarieven hebben sectoren meer tijd om zich aan te passen aan de andere marktsituatie. Een volledig overzicht van de gehanteerde tarieven en quota is opgenomen in het tariefschema van de Europese Unie. Voor de export van varkens-, en rundvlees vanuit Canada naar de EU worden beperkte tariefquota stapsgewijs ingevoerd over een periode van 6 jaar. Deze quota gelden alleen voor hormoonvrij vlees. Het tariefquotum voor Canada onder CETA voor varkensvlees is gelijk aan 0,4% van de totale EU-consumptie van varkensvlees. Het quotum waarvoor tarieven verlaagd worden is dus klein. Het volume dat binnen het tariefquotum valt, kan tariefvrij verhandeld worden. Zodra quota’s volledig benut zijn, betalen ondernemers invoerheffingen en wordt het minder aantrekkelijk om producten uit derde landen in te voeren in de EU.

Ook is in CETA een hoofdstuk opgenomen over handelsdefensieve maatregelen. In dit hoofdstuk herbevestigen Canada en de EU afspraken die in WTO-verband zijn gemaakt over handelsdefensieve maatregelen. In geval van oneerlijke dumping, een plotse, grote toename van import die EU-producenten schade toebrengt, of van niet-marktconforme subsidieverlening kan de EU beperkende maatregelen nemen zolang hierbij de WTO-regels worden gevolgd. Europees Commissaris Hogan heeft schriftelijk aan mij toegezegd klaar te staan om noodzakelijke maatregelen te nemen, mocht er een dergelijke grote toename ontstaan voor landbouwproducten.15 Handelsdefensieve maatregelen komen verder ter sprake in de beantwoording op vraag 65.

Vraag 24

Op grond van artikel 4.4 van CETA moeten de partijen hun technische voorschriften zoveel mogelijk verenigen, zo lezen de leden van de FVD-fractie. Hoe wordt voor het MKB voorkomen dat dit een enorme bureaucratische rompslomp en enorme kosten met zich meebrengt?

Antwoord vraag 24

De EU en Canada spreken op het gebied van technische handelsbelemmeringen af dat ze waar mogelijk streven naar compatibele technische voorschriften en om relevante informatie op dit gebied uit te wisselen. Afspraken over technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingen dragen daarmee juist bij aan het voorkomen van onnodige handelsbelemmeringen en aan het verminderen van administratieve lasten voor ondernemers – het MKB in het bijzonder. Administratieve lasten kunnen bijvoorbeeld worden verlaagd doordat ondernemers al in de EU kunnen laten testen of hun product voldoet aan de Canadese producteisen. Zo kan voor bepaalde producten het dubbel testen – zowel in de EU als in Canada – voorkomen worden, wat resulteert in minder administratieve lasten en lagere kosten.

Vraag 25

Kan de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, een overzicht geven van de te verwachten effecten van het verdrag voor de economische groei?

Antwoord vraag 25

Zie het antwoord op vraag 22.

Vraag 26

Is het in dit verband mogelijk om een uitsplitsing te maken voor de verschillende sectoren, waarbij met name ook aandacht besteed moet worden aan de effecten voor de land- en tuinbouw in positieve en negatieve zin?

Antwoord vraag 26

Over het algemeen kan voorzichtig worden gesteld dat CETA een positief effect lijkt te hebben op de Nederlandse land- en tuinbouw. Daarbij moet worden aangemerkt dat het nog te vroeg is om de precieze effecten van CETA voor de Nederlandse economie exact te kunnen duiden, daar CETA pas sinds 21 september 2017 voorlopig wordt toegepast. Normaliter voert de Europese Commissie pas vijf jaar na voorlopige toepassing een ex-post evaluatie uit. Ook dient daarbij opgemerkt te worden dat de stapsgewijze opening van quota en verlaging van importtarieven op een aantal gevoelige landbouwproducten de komende jaren door loopt.

Voorts dient bij de evaluatie van de effecten van CETA in ogenschouw te worden genomen dat ook andere factoren van invloed zijn op de ontwikkeling van de handel met Canada. Wel kan een kwalitatief overzicht van de effecten en wijzigingen in CETA worden gegeven per genoemde sector. Hierop wordt nader ingegaan in het antwoord op vraag 29.

Vraag 27

Wanneer de genoemde leden naar het verdrag kijken zien zij dat niet het hele MKB zal profiteren van dit verdrag. Voor de bakker om de hoek, en met hem voor vele anderen in het MKB, is export niet aan de orde en zal dit verdrag dus geen groeitrigger zijn. Is het mogelijk, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af, om de groeiprognoses voor de MKB-sector op te schonen en enkel mee te nemen het deel van het MKB dat daadwerkelijk exporteert of die bedrijven in de sector die door de internationale oriëntatie kansen hebben om te exporteren?

Antwoord vraag 27

Het kabinet heeft geen specifieke groeiprognoses voor het MKB in relatie tot CETA. Zowel grote als kleine sectoren, het grootbedrijf en het MKB kunnen echter profiteren van afspraken in CETA. Zie hiervoor het antwoord op vraag 30. Uit cijfers van Eurostat (2013) blijkt dat van de bedrijven die handelen met Canada 91% een MKB bedrijf is.

Vraag 28

Nu het verdrag al voorlopige werking heeft, zijn er al concretere cijfers te geven ten aanzien van de economische groei?

Antwoord vraag 28

Zie de antwoorden op vraag 22 en 26.

Vraag 29

De leden van de CDA-fractie hebben ook een vraag over de land- en tuinbouw. Is het juist dat de grote organisaties positief zijn over de effecten van het verdrag, en graag zien dat dit ook door Nederland wordt geratificeerd? Wat is concreet het belang van dit verdrag voor de Nederlandse zuivelsector, de vleessector, de tuinbouw en de sierteelt?

Antwoord vraag 29

De Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland heeft aangegeven CETA te steunen. Voor meer informatie verwijs ik u naar het position paper dat de LTO in februari 2020 met de Kamer heeft gedeeld.16

Over het algemeen kan voorzichtig worden gesteld dat CETA een positief effect heeft op de Nederlandse landbouw. Daarbij moet worden aangemerkt dat het nog te vroeg is om de precieze effecten van CETA voor de Nederlandse economie te kunnen duiden, daar CETA pas sinds 21 september 2017 voorlopig wordt toegepast.

Veranderingen door CETA

Voor de Nederlandse zuivelsector is het belang van dit verdrag voornamelijk gelegen in de Canadese verruiming van het quotum voor de import van kaas. Op kaas die onder dit quotum naar Canada wordt geëxporteerd, wordt een tarief berekend van minder dan één procent, terwijl voor kaas in Canada buiten het quotum een tarief van 245 procent geldt.

Ten aanzien van de tuinbouw- & akkerbouwsectoren biedt CETA naast verlaging van Canadese tarieven ook een aantal non-tarifaire voordelen. Zo bevat CETA onder andere afspraken over intellectueel eigendom. Hierdoor genieten Nederlandse innovaties op het gebied van zaadveredeling in Canada dezelfde bescherming als binnen de EU. Ook voor de tuinbouw biedt CETA voordelen door tariefliberalisatie. De Canadese importtarieven voor rozen, chrysanten, orchideeën en levende bomen gaan bijvoorbeeld in vier jaar tijd van 10,5% en 7% naar 0%.

Voor de Nederlandse eier- en pluimveevleessector is het belang beperkt doordat eieren, ei- producten en kippenvlees door zowel Canada als de EU uitgesloten zijn van tariefverlagingen vanwege de gevoeligheid van deze producten. In 2018 was er geen handel van eieren voor consumptie, of voor kippenvlees tussen Nederland en Canada. Voor de rundvlees-, en varkensvleessector zijn voor hormoonvrij Canadees rundvlees en varkensvlees respectievelijk quota van 45.000 ton en 75.000 ton onder CETA geopend. Het quotum van 45.000 ton rundvlees bevat ook het eerder opengesteld quotum voor rundvlees van hoge kwaliteit.

Cijfers sinds de voorlopige toepassing17

Hieronder volgt een korte uiteenzetting over de geconstateerde effecten in handelsvolumes tussen Nederland en Canada. Er dient in ogenschouw te worden genomen dat ook andere factoren van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de handel, wat betrouwbare kwantitatieve becijfering per sector met isolatie van het effect van CETA niet mogelijk maakt.

Nederlandse kaasmakers exporteren sinds de voorlopige toepassing van CETA in absolute termen meer kaas naar Canada. In 2018 was dit in totaal EUR 11,4 miljoen waarvan voor EUR 7,1 miljoen Goudse kaas en EUR 0,6 miljoen Edammer kaas. Voorts worden Gouda Holland en Edam Holland beschermd door de oorsprongsbepalingen.

Voor tuinbouwbedrijven is het grootste exportproduct naar Canada pepers zonder scherpe smaak (waaronder paprika’s), met een totale exportwaarde van EUR 6,1 miljoen in 2018. Daarna volgen komkommers (EUR 1,3 miljoen) en aubergines (EUR 0,6 miljoen). De grootste exportproducten naar Canada voor akkerbouwbedrijven zijn groentezaad en zaaigoed met een exportwaarde van EUR 37,4 miljoen, tulpenbollen (EUR 12,3 miljoen) en andere bollen (EUR 10,6 miljoen).

Voor de export van Canada naar de EU bedroeg de invoer van broedeieren EUR 0,1 miljoen waarvan ongeveer een kwart broedeieren van kalkoenen betrof. De door de EU geopende quota voor rundvlees en varkensvlees worden nauwelijks benut (uiteenlopend tussen 0 en 4% van het beschikbare quotum in 2018) door Canadese exporteurs, zoals blijkt uit het meest recente jaarlijkse implementatierapport voor handelsverdragen van de Europese Commissie.18

Vraag 30

Er zijn ook kleinere sectoren zoals de paardenfokkerij, toonaangevend in de wereld en voor 75% afhankelijk van de export. Hoe worden deze bedrijven bevoordeeld met dit verdrag?

Antwoord vraag 30

Zowel grote als kleine sectoren, het grootbedrijf en het MKB kunnen profiteren van afspraken in CETA, bijvoorbeeld van de afschaffing van invoerrechten en van nieuwe markttoegang voor Europese dienstverleners. Van de bedrijven die handelen met Canada is volgens Eurostat (2013) 91% een MKB-bedrijf. De voordelen van CETA verschillen per sector. Dit geldt ook voor afspraken over wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen, waardoor Europese ondernemers al in de EU kunnen laten testen of bepaalde producten voldoen aan Canadese standaarden. Dit leidt tot kostenbesparingen en vermindering van administratieve lasten, hetgeen juist voor het MKB en vooral kleinere sectoren gunstig is omdat een kosten-batenanalyse daardoor eerder in het voordeel van exporteren uitvalt. Bij grote ondernemingen zorgen dergelijke bepalingen eerder voor een versoepeling en uitbreiding van bestaande exportstromen. Verder is onder het Gemengd Comité van CETA een aanbeveling over het MKB aangenomen.19 Hierin spreken de EU en Canada onder meer af om bij de uitvoering van CETA in het bijzonder aandacht te besteden aan de wensen van het MKB en om een MKB-contactpunt in te stellen. De Europese Commissie houdt een centraal overzicht van informatie (Market Access Database) bij over export- en importvereisten, waar ondernemers informatie over CETA kunnen terugvinden.20

Voor de paardenfokkerij is er geen tarifair effect door CETA, aangezien het Canadese tarief op levende fokpaarden uit Nederland al 0% was voorafgaand aan de voorlopige toepassing van het handelsdeel van CETA. Ook de bindende afspraken voor de export van paarden en paardensperma dateren van vóór CETA. De afspraken zijn vastgelegd in exportcertificaten, welke terug te vinden zijn op de website van de NVWA. 21 CETA kan het wel makkelijker maken om afspraken te maken met Canada over veterinaire procedures of indien er zich knelpunten voordoen bij de handel in levende paarden of paardensperma, om deze te bespreken. Zo wordt in het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen onder andere informatie uitgewisseld over de wederzijdse SPS-regelgeving en de uitvoering daarvan.

Vraag 31

Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat met name woordvoerders van kleinere organisaties in deze sector, die de kleinschaligheid van de land- en tuinbouw promoten en dus toch al niet internationaal c.q. export-gerelateerd willen ondernemen, tegenstanders zijn van het verdrag? Kan de regering daarover wat achtergronden geven?

Antwoord vraag 31

De Nederlandse land- en tuinbouwsector bestaat voor een belangrijk deel uit MKB en familiebedrijven, en kenmerkt zich door een sterke focus op internationale markten. Hoewel er uiteraard een breed scala aan opvattingen bestaat onder kleinere organisaties in de Nederlandse land- en tuinbouwsector, zijn het met regelmaat kleinere organisaties die zoeken naar markttoegang in derde landen. In het geval van CETA zijn de positieve effecten voor Nederlandse kaasexporteurs, veelal familiebedrijven, noemenswaardig, evenals de positieve effecten voor bloemkwekers en exporteurs van bollen en zaden. In antwoord op vraag 29 is voor een aantal sectoren een overzicht van maatregelen in CETA aangegeven, alsook een overzicht van de exportstromen.

Vraag 32

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de Commissie Kuiper in 2012 concludeerde dat de privatiseringen en verzelfstandigingen weinig gestructureerd verlopen zijn in het verleden, en dat «de rijksoverheid alsnog een taak heeft om eenheid in de aanpak van de rijksdienst te brengen. Dit betekent: het aanbrengen van structuur en het komen tot een beredeneerde ordening van vormen van private en publieke uitvoering van publieke taken. [...] Het is niet alleen zaak om te komen tot beslis- en toetsingskaders, maar ook om de toepassing daarvan te begeleiden.»22 Hoe verhoudt het onderdeel van liberaliseringen van publieke diensten in CETA zich volgens de regering tot de uitspraak van de Eerste Kamer in de motie Brocker c.s.23 over het werk van de Commissie Kuiper, die een genuanceerde en gefaseerde behandeling van de liberalisering van diensten voorstaat?

Antwoord vraag 32

Er zijn in het CETA-verdrag geen afspraken gemaakt die de privatisering van publieke diensten regelen. Door het verdrag worden dan ook geen publieke diensten geprivatiseerd die dat al niet zijn. Het CETA-verdrag gaat ook niet over hoe Nederland het beleid omtrent de privatisering van publieke diensten vormgeeft. Het CETA-verdrag borgt juist het recht van de EU-lidstaten om publieke diensten te behouden of in het leven te roepen. Dit is terug te vinden in de bijlagen I & II (EU-delen) bij het verdrag. Dit is daarnaast ondubbelzinnig geadresseerd in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Dit uitleggingsinstrument bevestigt uitdrukkelijk dat overheden zeggenschap behouden over hun publieke diensten.

In het CETA-verdrag is voor de zogenaamde «negatieve lijst» benadering gekozen. Dit betekent dat partijen alleen hun zogenaamde voorbehouden (reservations – onderwerpen of onderdelen waar een partij zich niet aan committeert) aangeven voor wat de toegang tot de markt en behandeling van dienstverleners van de andere partij betreft. Alle diensten die niet voorbehouden zijn, worden automatisch opengesteld voor dienstverleners van de andere partij. Dit is de systematiek waarmee liberalisering van diensten plaatsvindt binnen het CETA-verdrag. De negatieve lijsten bevatten voorbehouden voor publieke diensten en wel op een niet limitatieve wijze. Publieke diensten worden dus niet automatisch opengesteld voor dienstverleners van de ander partij.

Vraag 33

Is de het regering eens met de constatering dat met CETA een deur opengezet wordt tot liberalisering van alle publieke diensten, los van het beperkte aantal uitzonderingen in het verdrag?

Antwoord vraag 33

Nee. In het CETA-verdrag is bepaald dat de EU-lidstaten het recht hebben publieke diensten in stand te houden of in het leven te roepen. Dit is onder andere terug te vinden in de bijlagen I & II (EU-delen) bij het verdrag. Daarbij is het aantal publieke diensten dat voorbehouden is niet limitatief. Dit recht is daarnaast ondubbelzinnig bevestigd in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Ook daaruit vloeit voort dat overheden zeggenschap behouden over hun publieke diensten. Bovendien geven de algemene uitzonderingen van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de WTO, waar de afspraken over diensten uit het CETA-verdrag op gebaseerd zijn, mogelijkheden om de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de publieke belangen (artikel XIV GATS).

Vraag 34

De COVID-19 pandemie laat op een pijnlijke wijze de gevolgen zien van de verschraling van gezondheidszorg in het bijzonder en publieke diensten in het algemeen als gevolg van de marktwerking in de publieke sectoren. Welke sectoren van publieke diensten worden opengesteld voor investeringen door buitenlandse bedrijven als gevolg van CETA? Welke beperkingen legt CETA op de beleidsvrijheid van de EU en EU-lidstaten in het geval van meer overheidsbemoeienis in die sectoren?

Antwoord vraag 34

(Sectoren van) Publieke diensten worden door het CETA-verdrag niet opengesteld voor investeringen van buitenlandse bedrijven. In de bijlagen I & II (EU-delen) van het CETA-verdrag, is juist ter bescherming van publieke diensten het voorbehoud opgenomen dat publieke diensten uitgesloten zijn van investeringen vanuit Canada. Dit voorbehoud is wat sectoren betreft niet limitatief. Als bepaalde sectoren in de bijlagen uitgezonderd zijn van het voorbehoud, dan komt dat veelal omdat in de tekst van het verdrag zelf al specifiek beschermende afspraken zijn opgenomen voor die sectoren. Dat geldt bijvoorbeeld voor telecommunicatie.

Het recht van lidstaten om zeggenschap te behouden over hun publieke diensten is daarnaast ondubbelzinnig geadresseerd in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Bovendien geven de algemene uitzonderingen van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de WTO, waar de afspraken over diensten uit het CETA-verdrag op gebaseerd zijn, mogelijkheden om de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de publieke belangen (artikel XIV GATS).

Er zijn verschillende voorwaarden voor (meer) overheidsbemoeienis ten aanzien van publieke diensten die in het CETA-verdrag als ook in de GATS worden genoemd. De belangrijkste zijn dat de te nemen maatregelen of te treffen voorzieningen noodzakelijk zijn ter bescherming van een specifiek openbaar of publiek belang en dat het moet gaan om legitieme beleidsdoelstellingen. Daarnaast gelden onder andere de meer algemene beginselen van transparantie, objectiviteit en efficiëntie.

Vraag 35

Bedrijven die bijdragen aan duurzame handel, CO2-reductie, milieuvriendelijkere landbouw en veeteelt moeten beschermd worden tegen de nadelige gevolgen van het verdrag. Ondersteunt de regering dergelijke bedrijven tegen de nadelige gevolgen van CETA?

Antwoord op vraag 35

Daar geen uniforme, statistische definitie bestaat van de genoemde bedrijven die bijdragen aan duurzame handel, CO2-reductie, milieuvriendelijkere landbouw en veeteelt is geen specifieke informatie beschikbaar over eventuele gevolgen, positief dan wel negatief. Wel is op basis van de uitkomsten van het Sustainability Impact Assessment dat uitgevoerd is in opdracht van de Europese Commissie voor CETA niet te verwachten dat de landbouwsector negatief beïnvloed wordt door CETA. Integendeel, CETA komt over het algemeen de economische ontwikkeling van deze sector in de EU ten goede. Over het algemeen kan voorzichtig worden gesteld dat CETA een positief effect heeft op de Nederlandse landbouw. Hierover is meer toelichting opgenomen in reactie op vraag 29. Ten aanzien van bescherming van gevoelige sectoren onder CETA wordt een nadere toelichting gegeven in de beantwoording op vraag 23. Ten aanzien van nadere compenserende maatregelen is nadere toelichting gegeven in de beantwoording op vraag 74.

Vraag 36

Van het MKB exporteert zo’n acht procent buiten de EU, de rest verhandelt alles in eigen land of binnen de EU. Is de regering het eens dat hoe groter een bedrijf is, hoe gemakkelijker het is om te profiteren van een handelsverdrag als CETA?

Antwoord op vraag 36

Nee. Wel geldt dat voor bedrijven, groot en klein, die al gewend zijn om met niet-Europese leveranciers of afnemers handel te drijven, het makkelijker is om te profiteren van de voordelen van een handelsakkoord dan voor bedrijven die alleen op Nederland of Europa zijn gericht.

Vraag 37

De Duitse belangenvereniging van het MKB heeft berekend dat minder dan de helft van het MKB zal profiteren van CETA. Is in Nederland een dergelijk onderzoek gedaan? En zo niet, wil de regering dat alsnog doen zodat het mee kan worden genomen in de beraadslagingen?

Antwoord op vraag 37

Volgens Eurostat exporteren 3314 Nederlandse bedrijven naar Canada. 91% van deze bedrijven behoren tot het MKB.24 Door het Gemengd Comité van CETA is een aanbeveling over het MKB aangenomen. Hierin spreken de EU en Canada onder andere af om bij de uitvoering van CETA in het bijzonder aandacht te besteden aan de wensen van het MKB en om een MKB-contactpunt in te stellen.

Vraag 38

Ook is de toegang tot het recht niet gewaarborgd, gelet op het feit dat een ICS-zaak gemiddeld acht miljoen euro kost. Acht de regering dit een acceptabel en is zij het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat hiermee rechtsongelijkheid ontstaat vanwege de financieel hoge drempel?

Antwoord op vraag 38

Voorop staat dat iedere investeerder die onder de reikwijdte van CETA valt, aanspraak kan maken op de investeringsbeschermingsbepalingen van het verdrag. Dit geldt ook voor MKB’ers en kleinere ondernemers in de agrarische sector.

In een recente publicatie stelt Milieudefensie dat de proceskosten van investeringsarbitrages gemiddeld 8 miljoen Euro bedragen. Deze stelling is gebaseerd op een OESO rapport uit 2012. Het OESO Secretariaat heeft destijds op basis van 143 ISDS zaken berekend dat advocatenkosten en proceskosten [«legal and arbitration costs for the parties»] gemiddeld 8 miljoen USD bedragen.

Naar verwachting zullen de proceskosten en advocatenkosten van een ICS zaak lager uitvallen. Zo blijkt uit het Impact Assessment van de Commissie over de multilaterale hervorming van investeringsgeschillenbeslechting (SWD(2017) 302 final) dat de advocatenkosten lager zullen zijn, omdat advocaten geen uren meer in rekening zullen brengen voor het kiezen van een arbiter. Ook verwacht de Commissie dat de verhoogde rechtszekerheid ertoe zal leiden dat er minder juridisch advies nodig zal zijn.

Daarbij is het ook noemenswaardig dat CETA enkele bepalingen bevat die juist gunstig kunnen uitvallen voor MKB-bedrijven, gezien hun aard en behoeften. Zo kunnen partijen bij het geschil op verzoek van de betreffende investeerder die een claim aanspant, overeenkomen dat een zaak wordt behandeld door één lid van het Gerecht (artikel 8.23 par. 5 CETA). Dit lid wordt via een systeem van rotatie willekeurig aangewezen uit de lijst van leden van het Gerecht afkomstig uit derde landen. De verweerder neemt een dergelijk verzoek in welwillende overweging, in het bijzonder wanneer de eiser een kleine of middelgrote onderneming is of wanneer de gevorderde schadeloosstelling of schadevergoeding betrekkelijk gering is.

Daarnaast bepaalt CETA dat het Gemengd Comité ter bevordering van de toegankelijkheid van het ICS aanvullende voorschriften zal opstellen die erop gericht zijn de financiële lasten te verlichten voor eisers die natuurlijke personen of kleine en middelgrote ondernemingen zijn (artikel 8.39, lid 6 van CETA). De Commissie en de Raad hebben daartoe een gezamenlijke verklaring afgelegd bij de vaststelling door de Raad van het besluit tot ondertekening van CETA (d.d. 27 oktober 2016). In deze verklaring is opgenomen dat «de toegang tot deze nieuwe rechterlijke instantie voor de zwakste gebruikers, namelijk kleine en middelgrote ondernemers en particulieren, zal worden verbeterd en vergemakkelijkt», en dat daartoe «wordt vaart gezet achter de vaststelling, door het Gemengd Comité van aanvullende voorschriften waarin artikel 8.39, lid 6, van de CETA voorziet [...], opdat deze vaststelling zo spoedig mogelijk kan geschieden», alsook dat «de Commissie, ongeacht het resultaat van de besprekingen in het Gemengd Comité, passende maatregelen [zal] voorstellen voor de publieke (co)financiering van rechtsvorderingen door kleine en middelgrote ondernemingen bij deze rechterlijke instantie. Zoals het EU-Hof heeft geoordeeld in Advies 1/17 hebben de Commissie en de Raad zich met deze verklaring ertoe verbonden om artikel 8.39, lid 6, van CETA snel en adequaat uit te voeren en te verzekeren dat de op te richten gerechten toegankelijk zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, zelfs wanneer de inspanningen van het Gemengd Comité zouden mislukken. Het Hof heeft hierbij aangegeven dat deze toezegging om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk toegang wordt verleend tot het ICS voor alle onder CETA vallende investeerders van de Unie, een voorwaarde vormt voor de goedkeuring van CETA door de Unie (zie Advies 1/17, punten 218 en 221).

Vraag 39

Het handelsgedeelte van CETA is nu ongeveer twee jaar in werking. Kan de regering, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, een overzicht geven van de economische effecten van CETA tot aan de coronacrisis, in het bijzonder voor Nederland? Welke sectoren in Nederland hebben hiervan geprofiteerd en welke hebben juist negatieve gevolgen ondervonden? Graag hierbij bijzondere aandacht voor de kringlooplandbouw, die de regering tot belangrijk doel van het regeringsbeleid heeft verklaard.

Antwoord op vraag 39

Graag verwijst het kabinet voor een uitgebreid antwoord naar de antwoorden op vraag 22 en 26.

In de antwoorden op de vragen 22, 39 en 30 wordt nader ingegaan op de implicaties van CETA voor de handel tussen Nederland en Canada in het algemeen en voor verschillende deelsectoren van de landbouw. Ook wordt ingegaan op recente cijfers over de handelsstromen tussen Canada en Nederland. Zoals ook daar aangegeven wordt, is het te vroeg om een volledig kwantitatief overzicht te geven van de economische effecten van het verdrag, geïsoleerd van de overige factoren die van invloed zijn op de onderlinge handel tussen Canada en de Europese Unie.

Het kabinet neemt de concurrentiepositie van Nederland zeer serieus en zet specifiek in op het versterken van de economische positie van boeren. De Visie over kringlooplandbouw gaat daar nadrukkelijk op in, bijvoorbeeld via versterking van de marktmacht van boeren in de keten en via ondersteuning van jonge boeren bij bedrijfsovernames. Het onlangs aangekondigde omschakelfonds zal daarnaast boeren helpen om de omslag naar kringlooplandbouw te maken. In de brief aan de Tweede Kamer van 24 april jl.25 heeft de Minister van LNV aangegeven langs welke sporen het ontwikkelfonds uitgewerkt gaat worden. Ze zal de Tweede Kamer hierover medio 2020 nader informeren.

Ten aanzien van de gevolgen van CETA voor de kringlooplandbouw is aan te geven dat de markten voor landbouwgoederen internationaal zijn en kringlopen zich over landsgrenzen heen kunnen uitstrekken. Natuurlijke omstandigheden zoals landbouwgrond, lokaal klimaat etc., technologische ontwikkelingen en diverse andere factoren zorgen er bovendien voor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. De gewenste ontwikkeling naar duurzame landbouw en circulaire landbouwsystemen vormt een integraal onderdeel van de Nederlandse inzet bij handelsakkoorden. CETA is een voorbeeld van een handelsakkoord met een evenwichtig onderhandelingsresultaat op het gebied van landbouw en duurzaamheid.

Vraag 40

En kan de regering aangeven welke gevolgen CETA tot dusver heeft gehad voor (categorieën van) werknemers en consumenten in Nederland?

Antwoord op vraag 40

Eén derde van ons totale inkomen wordt over de grens verdiend en 2,3 miljoen banen zijn gerelateerd aan handel en buitenlandse investeringen. Per huishouden leverde dit in 2017 gemiddeld meer dan 31 duizend euro op jaarbasis op. De export is de motor van de economische groei in Nederland en verantwoordelijk voor een groot deel van het herstel van onze economie na de Eurocrisis.

Open markten zorgen daarnaast voor toegang tot de beste productiefactoren en belangrijke bronnen van kennis en innovatie die cruciaal zijn voor de concurrentiekracht van ons bedrijfsleven. Open markten brengen ons ook veiligheid: goede economische relaties leggen een fundament voor vreedzame samenwerking, zowel binnen als buiten de EU.

Het is te vroeg om een precies overzicht te geven van de economische effecten van het CETA verdrag, daar CETA pas ruim twee jaar voorlopig wordt toegepast. In de exportgerichte sectoren waar meer handel met Canada plaatsvindt door CETA, kunnen werknemers hier van profiteren. Voor werknemers in de dienstensector geldt daarnaast dat non-tarifaire barrières worden weggenomen. Voorbeelden van sectoren of diensten waar afspraken in CETA gunstig uitvallen voor Nederlandse dienstverleners zijn de maritieme sector, de telecommunicatiesector, advocatuur, accountants, architecten en ingenieurs.

Consumenten kunnen profiteren van een groter aanbod aan Canadese producten. Voor de producten waar de invoerrechten die de EU heft voorheen relatief hoog waren en nu zijn verlaagd of afgeschaft, geldt dat het aantrekkelijker wordt om deze in te voeren.

Vraag 41

Verwacht de regering, los van de gevolgen van de coronacrisis, een verandering van die economische effecten zodra CETA volledig in werking zou treden? Zo ja: welke? Zo nee: waarom niet?

Antwoord op vraag 41

De voorlopige toepassing van een groot deel van het akkoord is ingegaan op 21 september 2017. De voorlopige toepassing betreft delen van het akkoord die onder de bevoegdheden van de EU vallen. Het kabinet verwacht voor Nederland geen significante directe economische effecten van het gedeelte dat nog in werking moet treden. Het betreft onder andere bepalingen inzake indirecte investeringen, investeringsbescherming en het bijbehorende mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten. Dit kan evenwel alsnog het geval zijn waar de volledige inwerkingtreding van CETA tot meer rechtszekerheid voor investeerders leidt, en op deze manier bijdraagt aan een grotere stroom investeringen binnen de EU.

Vraag 42

Hoofstuk 9 van CETA gaat over grensoverschrijdende dienstverlening, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Klopt het dat financiële dienstverlening daar ook onder valt?

Antwoord op vraag 42

Nee, dat klopt niet. Hoofdstuk 13 gaat over grensoverschrijdende financiële dienstverlening. Daarin wordt een aantal bepalingen van hoofdstuk 9 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Vraag 43

Kan de regering aangeven of, en zo ja, hoe, CETA de vestiging van brievenbusfirma's faciliteert dan wel tegengaat?

Antwoord op vraag 43

Onder CETA zijn brievenbusmaatschappijen uitgesloten van investeringsbescherming. Bedrijven worden onder CETA alleen als investeerder aangemerkt als deze op het grondgebied van die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten of direct dan wel indirect eigendom zijn van, of onder zeggenschap staan van, een natuurlijke persoon of een onderneming uit die verdragspartij en die in die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verricht. Daarmee worden bedrijven die in Canada of de Europese Unie gevestigd zijn, maar daar geen zakelijke activiteiten van betekenis hebben, zoals brievenbusmaatschappijen, uitgesloten van de rechten onder het investeringshoofdstuk van CETA.

Vraag 44

Meer in het algemeen horen de leden van de PvdA-fractie graag hoe de regering de volgende bewering van Milieudefensie en Handel Anders waardeert: «CETA liberaliseert alle diensten, behalve die die op voorhand worden uitgesloten. Dit is in afwijking van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de Wereldhandelsorganisatie, waar diensten expliciet moeten worden aangemeld op een zogeheten positieve lijst. Merk op dat de keuze voor een negatieve lijst betekent dat alle nieuwe diensten die in de toekomst nog worden ontwikkeld, niet meer aan de negatieve lijst kunnen worden toegevoegd, en dus automatisch opengesteld worden voor de markt. Internettoegang, een dienst die in relatief korte tijd een revolutionaire opmars gemaakt heeft, mag nooit meer gecollectiviseerd worden, en dat geldt ook voor alle andere diensten die nu nog niet bestaan, maar in de toekomst nog ontwikkeld worden».26

Antwoord op vraag 44

Bij de vormgeving van afspraken over diensten in bilaterale handelsakkoorden hebben partijen de keuze tussen positieve of negatieve lijsten of tussen mengvormen daarvan. Bij het CETA-verdrag hebben de EU en Canada gekozen voor negatieve lijsten. De keuze hangt af van zaken als onderhandelingscultuur. Los hiervan is de GATS voor de EU de juridische basis voor alle afspraken over diensten in onderhandelingen daarover met derde landen, en daar is in het CETA-verdrag niet van afgeweken.

De bewering dat met een negatieve lijst alle nieuwe diensten automatisch opengesteld worden voor de markt, klopt niet. Diensten zijn anders dan goederen minder aan strikte definities gebonden. Diensten worden door hun aard op een meer algemene of abstracte manier omschreven. Daardoor is er meer ruimte voor interpretatie van wat er onder de omschrijving van een bepaalde dienst valt. Daarmee kunnen nieuwe vormen van diensten onder bestaande omschrijvingen vallen. Dat geldt zowel voor diensten die genoemd zijn op een positieve lijst als voor diensten die genoemd zijn op een negatieve lijst.

Los hiervan borgt het CETA-verdrag het recht van EU-lidstaten om, indien nodig, publieke diensten in het leven te houden en te roepen. Dit is onder andere verankerd in de bijlagen I en II (EU-delen) van het verdrag. Daarnaast is dit ook nog ondubbelzinnig herbevestigd in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Het uitleggingsinstrument bevestigt uitdrukkelijk dat overheden zeggenschap behouden over hun publieke diensten. In bijlage II (EU-deel) staat weliswaar dat telecommunicatie uitgezonderd is van het voorbehoud voor publieke diensten, maar deze uitzondering is opgenomen omdat in hoofdstuk 15 van het CETA-verdrag uitgebreide en specifieke afspraken over dit onderwerp zijn gemaakt. Op grond daarvan gelden er allerlei rechten en plichten ten aanzien van (toekomstige) openbare telecommunicatienetwerken of -diensten, waaronder de plicht om de toegang tot essentiële faciliteiten te garanderen (artikel 15.5 van CETA). Elke partij bij het CETA-verdrag heeft het recht om in overeenstemming met haar interne wet- en regelgeving te bepalen welke essentiële faciliteiten op haar grondgebied beschikbaar moeten worden gesteld. De essentiële faciliteiten behelzen onder meer netwerkelementen, operationele ondersteuningssystemen of ondersteunende structuren.

Vraag 45

De leden van de PVV-fractie menen dat in het voorliggende verdrag specifiek is vastgelegd dat de EU ruimere quota krijgt voor bijvoorbeeld zuivelproducten. Zijn er binnen de EU afspraken tussen EU-lidstaten over verdeling van quota voor producten en diensten? Zo ja wat is de grondslag van deze verdeling?

Antwoord op vraag 45

EU-tariefcontingenten voor producten worden op twee manieren beheerd. Een deel wordt door DG TAXUD in samenwerking met douaneautoriteiten in lidstaten beheerd via het beginsel «wie het eerst komt, wie het eerst maalt». Hierbij worden hoeveelheden toegewezen op basis van de chronologische volgorde waarin douaneaangiften zijn aanvaard. Informatie over de benutting van deze quota is online te vinden.27 De wettelijke basis hiervoor is Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 (artikel 49–54).

Een ander deel wordt door DG AGRI via een systeem van invoercertificaten beheerd. Hierbij worden na de aanvraagperiode alle aangevraagde hoeveelheden naar de Commissie gestuurd. In Nederland doet de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dit. Als er meer aangevraagd is dan beschikbaar is onder het quotum, stelt de Commissie een toewijzingspercentage vast dat voor alle aanvragers gelijk is. De wettelijke basis hiervoor is Verordening (EU) Nr. 1308/2013 en verschillende product- of sectorspecifieke EU-verordeningen. Voor diensten zijn er geen quota.

Vraag 46

Hoe groot is het verschil in productiekosten tussen Canada en de EU ten aanzien van zuivel, rundvlees en varkensvlees, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Antwoord op vraag 46

Er is, voor zover bekend, geen internationaal overeengekomen uniforme berekeningswijze om een vergelijking te maken tussen de kosten van het produceren van zuivel, rundvlees of varkensvlees; wat terug te voeren is op uiteenlopende statistische definities en verschillende zeer complexe productieketens.

Ten aanzien van comparatieve voordelen dient in het oog te worden gehouden dat productiekosten niet alleen afhangen van tariefsbehandeling, dierenwelzijnsvereisten, arbeidsrechten en milieubescherming. Ook kan worden gedacht aan kosten van kapitaal (land, gebouwen, machines), input (energie, grondstoffen, voeding), belastingen en productregulering. Onder de Europese wet- en regelgeving zijn Europese landbouwproducenten met de huidige eisen nog steeds zeer concurrerend. Dit wordt bevestigd in recent onderzoek van de Europese Commissie.28

Vraag 47

Kippen- en kalkoenvlees, eieren en ei-producten zijn van tariefliberalisatie uitgesloten, zo menen de leden van de PVV-fractie. Is er tijdens de onderhandelingen sprake geweest van tariefliberalisatie voor deze producten? Zo ja, wat is de reden dat deze producten uitgesloten zijn?

Antwoord op vraag 47

Het ligt in de rede dat alle onderwerpen de revue hebben gepasseerd bij de onderhandelingen tussen Canada en de Europese Commissie, zo ook mogelijke tariefliberalisatie voor kippen- en kalkoenvlees, eieren en ei-producten. Echter, er is inderdaad door beide partijen besloten dat er geen sprake van tariefliberalisatie aan zowel de zijde van Canada als van de Europese Unie voor kippen-, en kalkoenvlees, eieren en ei-producten zal zijn. De reden om deze producten uit te sluiten van tariefliberalisatie is gelegen in de gevoeligheid van de sectoren.

Vraag 48

Het positieve Nederlandse imago op sociaal-politiek, wetenschappelijk en economisch terrein stelt Nederland in staat zich te positioneren als belangrijke internationale partner voor innovatie-samenwerking tussen kennisinstellingen, overheden en bedrijven, zo menen de leden van de PVV-fractie. De regering geeft aan dat CETA bijdraagt aan deze kansen. In welke mate is dit het geval? En wat maakt het anders dan de mogelijkheden die Nederland zonder het CETA-verdrag heeft?

Antwoord op vraag 48

Zowel SPA als CETA hebben een artikel over innovatie-samenwerking (respectievelijk artikel 15 en artikel 25.5). In CETA artikel 25.5 staat dat de verdragspartijen de samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie zullen versterken. Daarbij zal elke verdragspartij de deelname stimuleren van de private sector, onderzoeksinstituten en het maatschappelijk middenveld aan activiteiten die de samenwerking versterken.

Vraag 49

CETA zou de regels versoepelen voor hooggeschoold personeel uit de EU om in Canada aan de slag te gaan en andersom, zo merken de leden van de PVV-fractie op. Ligt het uitwisselen van hooggeschoold persoon tussen de EU en Canada dan nu problematisch? Hoe is de situatie voor Canadees hooggeschoold personeel dat wil werken in de EU?

Antwoord op vraag 49

Afspraken over het over en weer toelaten van hooggeschoolde personen maakt standaard deel uit van de bilaterale handelsakkoorden van de EU met derde landen, zo ook met Canada. Dergelijke afspraken bieden extra mogelijkheden voor hooggeschoolde personen om over en weer aan de slag te gaan, veelal naast de reeds bestaande regelingen van de partijen daarover. Daarmee wordt de ontwikkeling en de totstandkoming van handelsrelaties verder gestimuleerd.

Vraag 50

Artikel 10.9 van het verdrag stelt regels vast voor korte werkbezoeken waarbij wordt voorzien in vrijstelling van een werkvergunning of vergelijkbare procedures. Komen hiervoor alleen personen in aanmerking die de Canadese nationaliteit hebben of een nationaliteit van één van de EU-lidstaten, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Antwoord 50

Nee. Het kan daarnaast ook gaan om natuurlijke personen die de nationaliteit van een derde land hebben en die de status van permanent ingezetene hebben of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebben. Dat vloeit voort uit het volgende:

Volgens het CETA-verdrag (artikel 10.1 jo. 10.2) zijn zakelijke bezoekers voor een kort verblijf onderdaan van een partij. Een onderdaan van een partij is een natuurlijke persoon die burger is als omschreven in artikel 1.2 van het verdrag, dan welpermanent ingezetene van een partij (artikel 1.1).

  • Een burger is in het geval van Canada, een natuurlijke persoon die een burger van Canada is uit hoofde van de Canadese wetgeving; in het geval van de EU is dat een natuurlijke persoon die de nationaliteit van een lidstaat bezit (artikel 1.2).

  • Permanent ingezetene: zowel voor Canada als voor de EU-lidstaten gaat het om natuurlijke personen die de nationaliteit van een derde land hebben en die de status van permanent ingezetene hebben respectievelijk een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebben.

Vraag 51

De leden van de PVV-fractie vragen of er verdragen zijn die reeds zijn gesloten of in het verschiet liggen tussen Canada en de Verenigde Staten (VS) waaraan CETA ondergeschikt is. Kunnen de VS met een dergelijk verdrag via Canada meeliften met CETA?

Antwoord op vraag 51

Nee. De Verenigde Staten, Canada en Mexico hebben vorig jaar een handelsakkoord (USMCA) gesloten, als opvolger van het akkoord NAFTA. Het USMCA regelt de onderlinge verhoudingen en heeft geen relatie met CETA waar het gaat om de toegang tot de Europese markt.

CETA biedt geen sluiproute voor Amerikaanse producten die niet aan de Europese eisen voldoen om toch op de Europese markt te komen. Elk bedrijf, uit welk land dan ook, ook een Canadees bedrijf met een Amerikaans moederbedrijf dat actief wil worden op de Europese markt, dient zich te vestigen conform de nationale regels van vestiging van een EU-lidstaat en conform die nationale regels te opereren in die lidstaat.

Voor het op de Europese markt brengen van producten is in het Protocol over de oorsprongs-regels en oorsprongsprocedures per productcategorie vastgelegd wanneer een goed de oorsprong «Canada» heeft en óf, en zo ja in welke mate, grondstoffen en onderdelen afkomstig mogen zijn uit derde landen. De tariefvoordelen in dit preferentieel akkoord zijn vanzelfsprekend uitsluitend bestemd voor producten met als oorsprong «Canada». Door de afspraken in dit protocol wordt voorkomen dat producten uit een derde land ongewenst profiteren van CETA.

Vraag 52

Om tegemoet te komen aan bezwaren van België zijn aanvullende verklaringen van de Commissie, van de Raad en van België gehecht aan de Raadsbesluiten, zo constateren de leden van de PVV-fractie. Ook andere lidstaten, waaronder Duitsland, en EU-instellingen hebben aparte verklaringen bij de Raadsbesluiten vastgesteld. Welke landen en EU-instellingen hebben aparte verklaringen laten opnemen en wat houden deze verklaringen in?

Antwoord op vraag 52

Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Hongarije, Portugal, Griekenland, Duitsland, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Bulgarije, Roemenië, België, de lidstaten gezamenlijk met de Raad, de Raad, de Europese Commissie en de Juridische Dienst van de Raad hebben verklaringen laten opnemen.29 Deze verklaringen maken integraal deel uit van de context waarin de Raad het besluit tot ondertekening van CETA namens de Unie heeft vastgesteld.

De verklaringen gaan over zeer uiteenlopende onderwerpen, onder andere: de voorlopige toepassing van bepalingen in CETA door de EU, bescherming van het voorzorgsbeginsel en van geografische aanduidingen, het innemen van standpunten binnen het Gemengd Comité, investeringsbescherming en -geschillenbeslechting, de handhaving van voedselveiligheid (in het kader van hormoonvlees/genetisch gemodificeerde producten) en bescherming van gevoelige landbouwproducten.

In deze verklaringen hebben de EU-lidstaten en EU-instellingen hun standpunt ten aanzien van diverse aspecten m.b.t. het CETA verdrag verduidelijkt en (her)bevestigd.

Vraag 53

Hoe verhoudt volgens de regering het feit dat door de in het verdrag opgenomen bepalingen, de zogenaamde ratchet clause, het niet mogelijk is om eerder ondernomen liberalisering van bepaalde sectoren (gedeeltelijk) terug te draaien, zich tot het recht om te reguleren? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat daartussen een spanning kan bestaan? Zo nee, waarom niet? Zou de regering zich een situatie kunnen indenken waarin deze ratchet clause strijdig is met de borging van publieke belangen in het licht van gewijzigde omstandigheden, bijvoorbeeld in een nationale of mondiale crisis?

Antwoord op vraag 53

Er bestaat geen spanning zolang het (gedeeltelijk) terugdraaien van geprivatiseerde sectoren gerechtvaardigd is op grond van het publieke belang en de maatregelen die beoogd worden, of genomen worden, noodzakelijk en niet-discriminerend zijn. Het CETA-verdrag borgt die rechten van de EU-lidstaten.

Het verdrag biedt EU-lidstaten juist de nodige rechten en waarborgen om de noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen indien dat nodig is, zoals in het geval van een nationale of mondiale crisis. Zie onder andere bijlagen I & II (EU-delen) bij het CETA-verdrag en het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Ook de algemene uitzonderingen van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de WTO, waar de dienstenafspraken uit het CETA-verdrag op gebaseerd zijn, borgen het recht van lidstaten om de noodzakelijke publieke belangen te behartigen (artikel XIV). Het belang van gezondheid bijvoorbeeld is één van de belangen die daar expliciet wordt genoemd.

Eén van de fundamentele rechten in het CETA-verdrag is dat EU-lidstaten, indien dat nodig is, publieke voorzieningen in het leven kunnen roepen. Dit is terug te vinden in de bijlagen I & II (EU-delen) bij het verdrag en tevens in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. De General Agreement on Trade in Services (GATS) van de WTO, die de juridische basis is voor de afspraken over diensten in het CETA-verdrag, garandeert eveneens aan WTO-leden het recht om de regels in het leven te roepen die noodzakelijk zijn ter bescherming van publieke belangen (algemene uitzonderingen van artikel XIV GATS).

Daarnaast is het recht van partijen om regels te stellen één van de basisprincipes van het CETA-verdrag. Het verdrag borgt het recht van de EU-lidstaten om alle niet-discriminerende maatregelen te treffen die nodig zijn om diensten of dienstensectoren te regelen. Het kan daarbij gaan om standaarden voor behandeling van patiënten, kapitaalvereisten voor banken, kwalificatievereisten voor bepaalde beroepen of eisen aan universele dienstverplichtingen (bv. in de postsector). Dit recht is eveneens in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld, bevestigd. Voorts heeft het Hof het right to regulate ook bevestigd in zijn Advies 1/17, zie punten 154 en 155.

De ratchet clausule houdt in dat, indien één van de partijen in de toekomst unilateraal bepaalt dat hij de dienstenmarkt in een specifieke sector verder opent voor dienstverleners uit de andere partij, deze openstelling niet omkeerbaar is (locked in). Een dergelijke clausule garandeert dat een handelsovereenkomst toekomstgericht is en actueel blijft. De clausule tast echter het fundamentele recht van EU-lidstaten niet aan om, indien nodig, publieke voorzieningen in het leven te roepen. De ratchet clausule gaat immers niet over publieke diensten. Daarnaast laat de clausule onverlet dat EU-lidstaten het recht hebben de regels te stellen die nodig zijn.

Zo heeft de EU in bijlage II een expliciet algemeen voorbehoud opgenomen voor publieke diensten. Door dit voorbehoud, behouden overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private ondernemingen een alleenrecht of andere specifieke exclusieve rechten te geven op het leveren van een bepaalde dienst. Overheden kunnen zelf bepalen welke soort activiteiten zij als publieke dienst kwalificeren. Het maakt hierbij geen onderscheid of publieke diensten door publiek of privaat geld worden gefinancierd. Mocht een overheid het nodig achten dan kan een geprivatiseerde dienst weer door een overheidsbedrijf worden uitgevoerd. Dit blijft ook mogelijk na inwerkingtreding van CETA. Deze rechten staan boven de ratchet clausule.

Vraag 54

Klopt het dat het onder CETA niet mogelijk zou zijn voor overheden om (deels) geprivatiseerde gezondheidzorg weer (gedeeltelijk) in publieke handen te brengen (te hernationaliseren), bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van een pandemie?

Antwoord op vraag 54

Nee, dat klopt niet. In het CETA-verdrag is het recht van EU-lidstaten om publieke belangen te behartigen, ook op het gebied van gezondheid, geborgd. Dit houdt in dat in een lidstaat, indien nodig, diensten die op nationaal of lokaal niveau als openbare nutsvoorziening worden beschouwd, voorbehouden kunnen zijn aan overheidsmonopolies of onderworpen kunnen zijn aan exclusieve rechten die verleend zijn aan particuliere exploitanten. Dit vloeit voort uit bijlage II (EU-deel) van het CETA-verdrag.

Dat recht is tevens ondubbelzinnig geadresseerd in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Het uitleggingsinstrument bevestigt dat overheden zeggenschap behouden over hun publieke diensten.

Ten slotte is dat recht terug te vinden in artikel XIV van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de WTO waar de afspraken over diensten van de EU met derde landen op gebaseerd zijn. In dat artikel is een aantal algemene uitzonderingsgronden geformuleerd. Een daarvan behelst het recht van WTO-leden om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor het beschermen van gezondheid.

Vraag 55

Klopt het dat aan de in het verdrag als bijlage opgenomen negatieve lijst nieuwe vormen van dienstverlening die in de toekomst zouden kunnen ontstaan niet meer toegevoegd kunnen worden en dus automatisch aan de markt gegeven worden (en dus niet in publieke handen mogen worden gebracht)?

Antwoord op vraag 55

De bewering dat met een negatieve lijst alle nieuwe diensten automatisch aan de markt gegeven worden, klopt niet. Diensten zijn, anders dan goederen, minder aan strikte definities gebonden. Diensten worden door hun aard op een meer algemene of abstracte manier omschreven. Daarmee kunnen nieuwe vormen van diensten onder bestaande omschrijvingen vallen. Dat geldt zowel voor diensten die genoemd zijn op een positieve lijst als voor diensten die genoemd zijn op een negatieve lijst.

Los hiervan borgt het CETA-verdrag het recht van EU-lidstaten om indien nodig publieke diensten in het leven te roepen. Dit is onder andere verankerd in de bijlagen I en II (EU-delen) van het verdrag. Daarnaast is dit ook nog herbevestigd in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Het uitleggingsinstrument bevestigt dat overheden zeggenschap behouden over hun publieke diensten.

Zie ook het antwoord op vraag 32, 53 en 54

Vraag 56

Hoe verhoudt dit zich volgens de regering tot het recht om te reguleren? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het verdrag op basis van voornoemde bepalingen van CETA een inherente bias ten faveure van liberalisering kent?

Antwoord op vraag 56

De stelling dat met een negatieve lijst nieuwe vormen van dienstverlening die in de toekomst zouden kunnen ontstaan niet meer toegevoegd kunnen worden en dus automatisch aan de markt gegeven worden, klopt niet. Het kabinet deelt niet de opvatting dat het CETA-verdrag een inherente bias ten faveure van liberalisering kent. Het feit dat voor een negatieve lijst is gekozen doet niet af aan het recht van partijen om alle niet-discriminerende maatregelen te treffen die nodig zijn om diensten of dienstensectoren te regelen. Het kan daarbij gaan om standaarden voor behandeling van patiënten, kapitaalvereisten voor banken, kwalificatievereisten voor bepaalde beroepen of voor universele dienstverplichtingen (bv. in de postsector).

Het recht van partijen om regels te kunnen stellen is één van de basisprincipes van het verdrag. Dit recht is daarnaast in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld, bevestigd. De keuze voor een negatieve lijst doet niets af aan dit recht.

Vraag 57

Ten aanzien van de publieke dienstverlening vragen de leden van de SP-fractie de regering om zo precies mogelijk aan te geven op welke gronden Nederland gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheden om uitzonderingen te bedingen op de zogenaamde negatieve dienstenlijst. En waarom men niet voor meer uitzonderingen heeft gekozen, en slechts voor dit in verhouding met andere landen zeer beperkte aantal?

Antwoord op vraag 57

De Nederlandse voorbehouden ten aanzien van publieke dienstverlening die in het CETA-verdrag zijn opgenomen, zijn het resultaat van ontwikkelingen die plaats hebben gevonden sinds de totstandkoming van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de WTO in 1994. Bij de totstandkoming van de GATS hebben alle toenmalige WTO-leden, inclusief de EU voor de toenmalige lidstaten, hun voorbehouden ten aanzien van diensten geïnventariseerd. Dit heeft in Nederland plaatsgevonden in samenspraak met onder andere de verschillende branchevertegenwoordigers en bedrijfsorganisaties. Bij het samenstellen van de Nederlandse lijst van voorbehouden is het feit dat Nederland traditioneel een open en internationaal handelsland is, een bepalende factor geweest. De gemeenschappelijke EU-voorbehouden zijn geïdentificeerd en samengevoegd. Daarnaast is in onderhandelingen op EU-niveau bepaald welke lidstaat welk nationaal voorbehoud kon maken. Daarbij moet opgemerkt worden dat bij onderhandelingen altijd naar het geheel van een onderhandelingspakket wordt gekeken, niet enkel naar een onderdeel daarvan.

In opvolgende en op de GATS voortbouwende bilaterale handelsakkoorden hebben in EU-kader nadere selecties plaatsgevonden over voor welke lidstaat welke nationale voorbehouden konden worden behouden. Daarbij werd door de Europese Commissie regelmatig aan de lidstaten verzocht het aantal nationale voorbehouden zo veel mogelijk in te perken, dit laatste om de eenheid en integratie van de Europese markt te bevorderen en om onderhandelingen met derde landen makkelijker te maken. Ieder voorbehoud, Europees of nationaal, moet immers met een derde land onderhandeld worden. Hoe minder voorbehouden er zijn, hoe sterker de onderhandelingspositie van de EU is. De huidige Nederlandse voorbehouden zijn een uitvloeisel van dat jarenlange proces. Die Nederlandse voorbehouden zijn in het algemeen in alle andere bilaterale handelsakkoorden van de EU met derde landen terug te vinden.

Van belang is dat naast de Nederlandse voorbehouden tevens alle voorbehouden gelden die generiek voor alle EU-lidstaten zijn afgesproken

Zo heeft de EU in bijlage II een expliciet en EU-breed algemeen voorbehoud opgenomen voor publieke diensten. Door dit voorbehoud behouden overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private ondernemingen een alleenrecht of andere specifieke exclusieve rechten te geven op het leveren van een bepaalde dienst. Overheden kunnen zelf bepalen welke soort activiteiten zij als publieke dienst kwalificeren. Het maakt hierbij geen onderscheid of publieke diensten door publiek of privaat geld worden gefinancierd. Mocht een overheid het nodig achten dan kan een geprivatiseerde dienst weer door een overheidsbedrijf worden uitgevoerd. Dit blijft ook mogelijk na inwerkingtreding van CETA.

Vraag 58

Voorts vragen de leden van de SP-fractie de regering wat de reden is geweest dat Nederland geen aanvullende voorwaarden heeft bedongen voor de gezondheidszorg en sociale diensten waarbij sprake is van enige vorm van overheidsfinanciering.

Antwoord op vraag 58

De reden daarvoor is dat er geen aanvullende Nederlandse voorbehouden nodig zijn. Alle maatregelen die noodzakelijk zijn, kunnen genomen worden op grond van de afspraken en voorbehouden die generiek voor de EU-lidstaten gelden, zie bijlagen I & II (EU-delen) van het CETA-verdrag. Dit is daarnaast ondubbelzinnig geadresseerd in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld. Bovendien kan een beroep worden gedaan op de algemene uitzonderingsbepalingen van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van de WTO (artikel XIV), waar de afspraken over diensten op gebaseerd zijn. Gezondheid wordt daarin uitdrukkelijk genoemd.

Vraag 59

De leden van de PvdD-fractie merken op dat sinds de inwerkingtreding van het handelsdeel van CETA, het deel dat onder de exclusieve EU-bevoegdheid valt, de Nederlandse goederenexport volgens de regering met 12% is gegroeid.30 Welk verschil maakt het investeringsdeel, het deel over indirecte investeringen en het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten dat buiten de exclusieve EU-bevoegdheden valt, voor de inkomsten van de Nederlandse staat?

Antwoord op vraag 59

Het kabinet verwacht voor Nederland geen significante directe effecten voor de inkomsten van de Nederlandse staat van de inwerkingtreding van het investeringsdeel van CETA.

Buitenlandse investeringen zijn echter wel belangrijk voor de Nederlandse economie. Uit CBS cijfers blijkt dat buitenlandse bedrijven goed zijn voor circa 18 procent van de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie. In Nederland zijn iets minder dan één miljoen mensen werkzaam bij bedrijven onder buitenlands zeggenschap. Daarnaast zijn deze bedrijven nog eens goed voor circa 500.000 indirecte banen in Nederland, vooral bij het Nederlandse MKB.

Bedrijven die besluiten in het buitenland te investeren, maken die afweging op grond van verschillende factoren, zoals een stabiel vestigingsklimaat, aanwezige kennis en technologie, een gunstige arbeidsmarkt en een goede infrastructuur. Internationale investeringsakkoorden, waaronder handelsakkoorden met investeringshoofdstukken (zoals in CETA) bieden hierbij een regelgevend kader. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid van buitenlandse investeerders, die ook gezien de risico’s die een investering met zich meebrengt belang hechten aan rechtszekerheid, de kwaliteit, onafhankelijkheid en snelheid van het juridisch systeem in het ontvangende land.

Vraag 60

De leden van de SGP-fractie erkennen dat de brede handelsovereenkomst per saldo positieve gevolgen kan hebben voor de Nederlandse en Europese economie. Klopt de veronderstelling dat de export van zowel goederen als van diensten vanuit Nederland naar Canada per saldo aanzienlijk zal toenemen, zo vragen zij de regering. Kan de regering voor de komende vijf à tien jaar per sector van onze economie een overzicht geven van de geschatte gevolgen van CETA op de import en export van goederen en diensten?

Antwoord op vraag 60

Vooralsnog zien we dat zowel de export van goederen als diensten vanuit Nederland naar Canada sterk is toegenomen in de afgelopen jaren, ook sinds de voorlopige toepassing van het akkoord. Zie voor handelscijfers ook het antwoord op vraag 22.

Een precieze schatting van de gevolgen voor import en export in de komende vijf tot tien jaar is niet te maken. Dit komt mede omdat er ook andere factoren mee spelen in de economie die de import en export van goederen en diensten beïnvloeden. De huidige crisis en de daarmee gepaarde afname van de wereldhandel is daarvan een voorbeeld. Wel is duidelijk dat de uitvoer naar Canada sinds de voorlopige toepassing harder stijgt dan de invoer, zowel voor goederen als voor diensten.

Ook is het zo dat een kleine open economie als Nederland (en even zo goed Canada) er voor een snel herstel baat bij heeft om de wereldhandel zo min mogelijk beperkingen op te leggen. Dit zorgt niet alleen voor efficiënte productie maar biedt het internationale bedrijfsleven ook de houvast die het nodig heeft.

Vraag 61

Wil de regering tevens aangeven hoe bijvoorbeeld een toegenomen import van tarwe en andere landbouwproducten vanuit Canada zich verhoudt tot de visie van de regering op kringlooplandbouw en een circulaire economie?

Antwoord op vraag 61

In het antwoord op vraag 39 is eerder ingegaan op de verenigbaarheid van CETA met kringlooplandbouw. CETA is een voorbeeld van een handelsakkoord met een evenwichtig onderhandelingsresultaat op het gebied van landbouw en duurzaamheid. De markten voor landbouwgoederen zijn internationaal en ook kringlopen kunnen zich over landsgrenzen heen uitstrekken. Natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.), technologische ontwikkelingen en diverse andere factoren zorgen er bovendien voor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. De gewenste ontwikkeling naar duurzame landbouw en circulaire landbouwsystemen vormt een integraal onderdeel van de Nederlandse inzet bij handelsakkoorden.

Vraag 62

De leden van de SGP-fractie vrezen dat bepaalde sectoren van de Nederlandse economie negatieve gevolgen zullen ondervinden van het handelsverdrag, bijvoorbeeld als gevolg van toegenomen import. Klopt de veronderstelling dat die negatieve gevolgen met name gelden voor kwetsbare landbouwsectoren zoals de pluimvee-, rundvlees-, en varkenssector?

Antwoord op vraag 62

Voor de eieren- en de pluimveesector geldt dat vanwege de gevoeligheid van deze producten eieren, ei-producten en kippenvlees zijn uitgesloten van tariefverlagingen onder CETA. Voor de eieren- en pluimveesector heeft CETA daarmee geen gevolgen. Voor verschillende andere landbouwproducten, zoals rund- en varkensvlees, zijn beperkte quota opgenomen, die gefaseerd worden opengesteld. Wanneer een quotum volledig benut is, betalen ondernemers voor de import buiten quotum weer hogere invoerrechten.

Zowel de invoer als uitvoer van rundvlees is sinds de voorlopige toepassing van het betreffende deel van het CETA-verdrag toegenomen. De Europese Unie is momenteel netto-importeur van rundvlees uit Canada en exporteert beperkte gespecialiseerde rundvleesproducten. De wederzijdse toename in handel komt mogelijk doordat er verschillen zijn tussen de soorten rundvlees die Nederlandse en Canadese boeren produceren; zo profiteren boeren in beide landen van het CETA-verdrag. De totale import uit Canada van rundvlees betreft ca. 0,2% van de totale import van rundvlees in de Europese Unie. De totale export vanuit de Europese Unie naar Canada betreft ca. 2,6% van de totale export van rundvlees. Met deze cijfers is de verwachting niet dat CETA significante negatieve gevolgen heeft voor de Nederlandse rundvleessector.

Onder CETA is zowel de import als export van varkensvlees toegenomen. De import van varkensvlees in de Europese Unie betreft dermate kleine hoeveelheden, dat zij in de statistieken van het CBS niet terugkomen. De uitvoer van varkensvlees vanuit de Europese Unie ligt een factor 100 hoger dan de import. Voor de Nederlandse varkensvleessector is het derhalve niet de verwachting dat CETA tot significante negatieve gevolgen leidt.

Vraag 63

Op welke wijze wordt een gelijk speelveld voor Europese (landbouw)producenten geborgd, ook met het oog op de zeer ambitieuze klimaatdoelstellingen van de EU op dit moment en in de toekomst?

Antwoord op vraag 63

De impact van verschil in regelgeving op het concurrentievermogen is minder dan soms wordt verondersteld. Nederland is hier een goed voorbeeld van, daar we ook met onze hoge arbeidsnormen, salarissen en strenge regels op allerlei gebied, de meest concurrerende economie van Europa zijn. Dat geldt ook voor onze landbouwsector, die zeer concurrerend is, ook binnen de interne markt van de EU, waar de regels ook niet overal even streng zijn. In het geval van CETA moet hierbij tevens oog worden gehouden voor de geringe schaal van markttoegang die voor de Canadese landbouw geldt. De afspraken in CETA op het gebied van landbouw zijn gebalanceerd; daarbij is ook rekening gehouden met de belangen van Nederlandse boeren. Zo kent CETA slechts een gefaseerde invoer van tariefvrije quota voor een aantal landbouwgoederen uit Canada. Bovendien zijn gevoelige sectoren zoals eieren, ei-producten en pluimvee helemaal uitgesloten van liberalisering onder CETA.

Vraag 64

Weliswaar dienen Canadese producten te voldoen aan de Europese productstandaarden alvorens de Europese markt te mogen betreden. Echter, er bestaan nog aanzienlijke verschillen ten aanzien van keteneisen. Welke inspanningen worden verricht om ook op dat niveau tot meer gelijkheid te komen?

Antwoord op vraag 64

Canadese producenten produceren tegen andere productie-eisen dan Europese, of specifiek Nederlandse, doordat wet- en regelgeving op andere wijze is opgesteld. CETA bevat niet de afspraak dat producten moeten voldoen aan de productie-eisen, zoals dierenwelzijnsnormen, van het land van import. Het stellen van eisen aan de import van goederen in de EU op grond van dierenwelzijn of gewasbeschermingsmiddelen, is slechts zeer beperkt mogelijk binnen het huidige stelsel van WTO-verdragen. Ook ontbreken veelal internationaal erkende standaarden op dit gebied.

Binnen de beperkte mogelijkheden stelt de Europese Unie wel eisen aan exportslachterijen in derde landen op het gebied van dierenwelzijnseisen, waarbij dient te worden voldaan aan de eisen uit EU-verordening 1099/20091. De Europese standaarden voor plant- en diergezondheid en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hebben tot doel mens, plant, dier en milieu binnen de Europese Unie hetzelfde niveau van bescherming te bieden. Zo moeten Canadese bedrijven die vlees naar de EU willen exporteren, gecertificeerd zijn en aantonen dat hun hele productiekanaal hormoonvrij is. Momenteel zijn er 36 Canadese bedrijven die hiervoor gecertificeerd zijn.

De recente brief van Europees Commissaris Hogan die ik met de Tweede Kamer heb gedeeld laat voorts zien dat de Europese Commissie toezegt nader met Canada in gesprek te gaan over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en dierenwelzijn.31 Ook zegt de Europese Commissie toe de markten voor gevoelige producten te monitoren, naast de genomen maatregelen op het terrein van quota en uitsluitingen van tariefliberalisatie. In beantwoording op o.m. de vragen 63 en 65 wordt hier nader op ingegaan.

Vraag 65

En welke instrumenten kunnen worden toegepast ter bescherming van Europese (landbouw)producenten?

Antwoord op vraag 65

De mogelijkheid bestaat om flankerend beleid te voeren voor handelsakkoorden. Hiervoor is op 15 februari 2017 een brief aan de Tweede Kamer verstuurd.32 Uiteraard wordt in de onderhandelingen door de Europese Commissie geprobeerd negatieve gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door quota af te spreken, tarieven stapsgewijs te verlagen of desnoods bepaalde sectoren uit te sluiten van tariefafschaffing. Dit is in CETA ook gebeurd. Zo zijn pluimveevlees, ei-producten en eieren uitgesloten van tariefafschaffing. Varkens-, en rundvlees zijn beschermd via tariefquota die in zes jaar stapsgewijs verhoogd worden. Dat geeft de markt tijd om zich aan te passen.

Mocht ondanks deze maatregelen de handelspartner in kwestie zich oneerlijk opstellen, dan kan de EU het handelsdefensief instrumentarium inzetten ter bescherming van de Europese interne markt. Het gaat dan om antidumpingmaatregelen als exporteurs producten op de Europese markt aanbieden onder de kostprijs. Ook is het mogelijk om antisubsidiemaatregelen te nemen als exporteurs marktverstorende subsidies hebben ontvangen.

Verder kan de EU ook vrijwaringsmaatregelen nemen als er sprake is van een onvoorziene, forse en plotse toename van de invoer uit derde landen. Vrijwaringsmaatregelen zijn bedoeld om de invoer van een bepaald product tijdelijk te beperken om zo de producenten de tijd te gunnen om zich aan te passen aan de gestegen invoer. Zoals ook in het antwoord op de vragen 1, 23 en 64 is aangegeven heeft Europees Commissaris Hogan schriftelijk bevestigd klaar te staan om noodzakelijke maatregelen te nemen, mocht er een dergelijke grote import toename ontstaan voor landbouwproducten.33

DUURZAAMHEID, VOEDSELVEILIGHEID EN VOLKSGEZONDHEID

Vraag 66

Sommige partijen zijn teleurgesteld dat sinds de tekening van het verdrag in 2016 geen aanpassingen zijn doorgevoerd op het terrein van verbetering van standaarden voor dierenwelzijn, voedselkwaliteit en milieu. De vraag van de leden van de VVD-fractie is of het überhaupt mogelijk is na tekening van het verdrag nog verbeteringen door te voeren voordat de ratificatie is voltooid. Indien dit niet het geval is voor CETA, is dit wel voorgekomen bij andere handelsverdragen?

Antwoord op vraag 66

CETA kan na de totstandkoming alleen aangepast worden via de wijzigingsprocedures zoals opgenomen in het verdrag (artikel 30.2) en op specifieke, technische onderdelen op basis van de afspraken daaromtrent in het verdrag.

Ten aanzien van aanpassingen aan wederzijdse wet- en regelgeving op het gebied van voor dierenwelzijn, voedselkwaliteit en milieu is het volgende op te merken. Voor productstandaarden gelden bij import naar de EU, de EU-regels onverkort, bijv. voor voedselveiligheid en etikettering. Voor productiestandaarden, waar dierenwelzijn en milieueisen onder vallen, geldt dat beide partijen hun beleidsvrijheid behouden om op verschillende manieren gelijke beschermingsniveaus te waarborgen. Onder CETA leggen partijen niet vast op welke manier geproduceerd moet worden, daartoe behouden alle verdragspartijen beleidsvrijheid. CETA biedt juist een mogelijkheid om met Canada over productiestandaarden te spreken en zo de wederzijdse regelgeving dichter bij elkaar te brengen en standaarden te verhogen. Dit wordt bevestigd in de brief van Europees Commissaris Hogan die ik met de Tweede Kamer heb gedeeld.34

Verdragspartijen kunnen in het kader van de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling en over sanitaire en fytosanitaire maatregelen in CETA besluiten om verbeteringen door te voeren. De jaarlijkse dialogen tussen de verdragspartijen bieden een platform hiervoor. Op 14 december 2018 hebben de co-voorzitters van het CETA Regulatory Cooperation Forum afgesproken om de lange-afstand-transport van dieren als eerste onderwerp voor dierenwelzijn op te pakken. Ook kunnen partijen kennis delen over hoe ze internationale standaarden in nationaal beleid verankeren.

Er zijn, voor zover bekend, geen voorbeelden van handelsverdragen die tussen ondertekening en inwerkingtreding (na ratificatie door alle partijen) substantieel gewijzigd zijn.

Vraag 67

De regering heeft aangegeven zich sterk te willen maken voor het invoeren van extra audits ter verzekering van de voedselkwaliteit, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Heeft de inzet van de regering tot enig resultaat geleid?

Antwoord op vraag 67

Er wordt al een zeer strenge audit cyclus gehanteerd ter verzekering van de voedselkwaliteit.

Zoals uiteengezet in de Kamerbrief naar aanleiding van de behandeling van de goedkeuringswet CETA, zijn er momenteel 36 Canadese bedrijven gecertificeerd om hormoonvrij vlees te exporteren naar de EU.35 Het kabinet is van mening dat het systeem van track and trace bij deze bedrijven adequaat is. De Canadese autoriteiten houden toezicht op de hormoonvrije keten van deze bedrijven, de EU controleert het functioneren van het Canadese toezicht middels audits en ook in Nederland vinden controles plaats. Niettemin zal Nederland er bij de Europese Commissie op aandringen de audits op het toezicht van de Canadese autoriteiten op het certificatiesysteem (inclusief het track and trace-systeem) voor de export van hormoonvrij vlees te intensiveren. Tevens zal het kabinet er bij de Europese Commissie op aandringen om zich er in de contacten met de Canadese autoriteiten van te vergewissen dat de Canadese regelgeving ten aanzien van het gebruik van diermeel bij de productie van diervoeder strikt wordt gehandhaafd.

Ter uitvoering van de motie van de leden Voordewind en Amhaouch (Kamerstuk 35 154, nr. 20) zijn er op ambtelijke niveau verkennende gesprekken met de Europese Commissie gevoerd. Er zal in samenspraak met de Commissie worden bepaald welke mogelijkheden er voor intensivering van de controles zijn.

Vraag 68

Kan de regering ook aangeven wat de effecten zijn van non-ratificatie op normen en kwaliteitseisen voor voedsel, het milieu en de volksgezondheid?

Antwoord op vraag 68

Zowel ratificatie als non-ratificatie hebben geen invloed op normen en kwaliteitseisen voor voedsel, het milieu en de volksgezondheid binnen de EU. Deze SPS-normen zijn namelijk niet in CETA vastgelegd, maar zijn onderdeel van Europese wet- en regelgeving waarover derde landen geen zeggenschap hebben.

Vraag 69

Hoe garandeert de regering dat de huidige standaarden voor de agrarische sector, de dierenwelzijnsnormen en de kwaliteitsnormen voor ons voedsel niet zullen worden verlaagd, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

Antwoord op vraag 69

Voor productstandaarden gelden bij import naar de EU, de EU-regels onverkort, bijvoorbeeld voor de kwaliteitsnormen voor ons voedsel en etikettering. Productiestandaarden, waar de dierenwelzijnsnormen onder vallen, zijn onderdeel van Europese wet- en regelgeving. De Europese Unie behoudt het recht om eigen regels te stellen. Daar verandert CETA niets aan. Europese standaarden voor voedselveiligheid en dierenwelzijn worden door CETA niet verlaagd.

Vraag 70

In artikel 2.11 van CETA wordt gesteld dat geen beperkingen meer worden opgelegd aan enig goed dat uit Canada op onze markt komt, zo merken de leden van de FVD-fractie op. Hoe wordt voorkomen dat hierdoor onveilige situaties ontstaan? Wie gaat dat doen en met welke middelen? Gaat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ook bevoegdheden krijgen om in Canada bedrijven en leveranciers te controleren?

Antwoord op vraag 70

Artikel 2.11 van CETA herbevestigt de verplichtingen van Canada en de Europese Unie die voortvloeien uit artikel XI van GATT 1994. CETA verandert niets aan de afspraken zoals aldaar gemaakt en geldend, en daarmee ook niets aan bestaande arrangementen voor controle en handhaving van bestaande vereisten voor markttoegang zoals opgenomen in Europese wet- en regelgeving. De WTO heeft een volledige analyse van de reikwijdte van artikel XI GATT gepubliceerd.36

Vraag 71

Hoe wordt voorkomen dat, zoals nu bij de Oekraïense chloorkip het geval is, de Canadese genetisch gemodificeerde zalm of hormonenbiefstuk op de Nederlandse markt komen, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

Antwoord op vraag 71

De bewering dat kippenvlees gewassen met chloor afkomstig uit Oekraïne op de Europese markt wordt toegelaten, is feitelijk onjuist. Bestaande Europese SPS-regels die voorkomen dat vlees van dieren behandeld met hormonen of vlees gewassen met chloor op de interne markt komt, gelden onverkort en worden door CETA niet aangepast, noch door het associatieakkoord met Oekraïne.

Zowel het associatieakkoord met Oekraïne als CETA maken geen inbreuk op het voorzorgsbeginsel, evenmin als andere handelsakkoorden die door de Europese Unie zijn afgesloten. Het voorzorgsbeginsel houdt in dat nieuwe technologieën zoals genetische modificatie niet mogen worden toegepast als ze risico’s voor het milieu of de gezondheid lijken op te leveren, zelfs als wetenschappelijk onderzoek die risico’s (nog) niet onomstotelijk heeft vastgesteld. Het belang van het voorzorgsprincipe wordt in CETA expliciet erkend. Het voorzorgsbeginsel is namelijk opgenomen in verschillende verdragen die door CETA worden bevestigd, zoals bijvoorbeeld het WTO-SPS akkoord en de Rio-verklaring uit 1992. Daarnaast is essentieel dat de EU aan het voorzorgsbeginsel gebonden is bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving. Dit volgt uit de EU-verdragen, EU-wetgeving en de rechtspraak van het EU-Hof. CETA verandert hier niets aan en kan dat ook niet doen. Voorts bevestigt het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld en een aanvullende verklaring van de Raad dat CETA EU-standaarden niet verlaagt en het voorzorgsbeginsel eerbiedigt.

Ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen (ggo) dienen alle producten die in de EU op de markt worden gebracht vanuit derde landen aan de Europese ggo-regelgeving te voldoen. Een importeur van ggo’s moet niet alleen aangeven hoe het ggo tot stand is gekomen, maar moet daarvoor ook een detectiemethode aangeven en zich houden aan de etiketteringsplicht die voortvloeit uit de Europese ggo-regelgeving. De bewijslast of een product wel of niet een ggo is, zit primair bij de marktdeelnemers.

Ten aanzien van het weren van vlees afkomstig van runderen die zijn behandeld met hormonen dienen Canadese producenten die vlees naar de EU willen exporteren te voldoen aan verschillende regels omtrent traceerbaarheid van ractopamine, groeihormonen, en andere verboden middelen. Daarnaast moeten ze voldoen aan regels omtrent slachtprocessen (waaronder met betrekking tot dierenwelzijn, diergezondheid, en voedselveiligheid). Canada heeft tien jaar geleden een specifieke categorie van vlees («hormoonvrij vlees bestemd voor EU-handel») ingesteld. Alleen de hiertoe in Canada gecertificeerde producenten mogen rundvlees onder deze categorie uitvoeren naar de EU. Canadese toezichthoudende autoriteiten voeren controles uit om te verzekeren dat er geen groeihormonen gebruikt worden. Deze autoriteiten worden op hun beurt weer ge-audit door de EU. Bij invoer van deze producten in de EU kunnen deze alsnog worden gecontroleerd door de in de EU bevoegde autoriteiten. In de recente brief van Europees Commissaris Hogan wordt hier nader op ingegaan.37

Vraag 72

Kan de regering aangeven hoe een handelsverdrag als NAFTA zich verhoudt tot CETA? Op welke wijze wordt voorkomen dat niet via andere verdragen toch oncontroleerbare producten op de Europese markt komen?

Antwoord op vraag 72

Zie hiervoor het antwoord op vraag 51. Voor alle producten geldt dat deze voor invoer in de EU moeten voldoen aan relevante EU-standaarden, zoals op het gebied van voedselveiligheid.

Vraag 73

De leden van de CDA-fractie stellen gezien de reacties vast dat in elk geval publiek bekend is dat de eisen die worden gesteld aan de veiligheid en gezondheid van producten die op de Nederlandse markt beschikbaar zijn, op EU-niveau worden vastgesteld.

Er zijn nu zorgen dat door het CETA-verdrag er producten binnenkomen die niet aan onze Europese, en dus ook Nederlandse, eisen van voedselveiligheid voldoen. Zijn deze zorgen terecht? Hoe beoordeelt in dit verband de regering de «informatie» die een tv-programma als Radar38 geeft? Kunnen vanuit de zorgen die er leven, de procedures voor toelating van producten nog eens aangegeven worden op verzoek van de leden van de CDA-fractie?

Antwoord op vraag 73

De veiligheid van ons voedsel is van het grootste belang. Daarom heeft de Europese Unie strikte vereisten voor toelating van voedingsproducten of voedsel. Voor toelating op de interne EU-markt moeten alle producten die uit Canada de EU binnenkomen voldoen aan de EU-standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering (productnormen). CETA wijzigt deze situatie niet. Het is dus feitelijk onjuist om te stellen dat CETA afbreuk zou doen aan de voedselkwaliteits- en veiligheidseisen. Producenten moeten aantonen dat hun producten voldoen aan de EU-standaarden. De wijze van toezicht hierop is nader toegelicht in antwoord op vraag 67. Er bestaan specifieke procedures daar waar het gaat om vlees behandeld met chloor, vlees afkomstig van dieren behandeld met hormonen en genetisch gemodificeerde organismen, die nader zijn toegelicht in vraag 71.

Vraag 74

Hoe wordt gecontroleerd dat producten die niet voldoen aan de standaarden die zijn vastgesteld, of producten die volgens het voorzorgsprincipe niet ingevoerd zouden moeten worden, ook niet in de EU en Nederland terecht komen, zo vragen deze leden?

Antwoord op vraag 74

De controle op geïmporteerde voedingsproducten valt uiteen in import van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, planten, groenten, fruit en plantaardig materiaal en verwerkte producten niet van dierlijke oorsprong. Nadere toelichting is te vinden op de website van de Douane voor wat betreft algemene importvereisten39 en op de website van de NVWA voor zowel dierlijke40 als plantaardige41 producten. Voorts is in het antwoord op vraag 71 nadere toelichting gegeven op procedures omtrent vlees behandeld met chloor, vlees afkomstig van dieren behandeld met hormonen en genetisch gemodificeerde organismen.

Vraag 75

Kan de regering op verzoek van de leden van de CDA-fractie nog eens ingaan op de vrijhandelsverdragen die Canada met andere landen heeft gesloten en hoe voorkomen wordt dat producten met lagere standaarden, die door deze vrijhandel Canada bereiken, niet ook naar de EU komen?

Antwoord op vraag 75

In CETA zijn afspraken gemaakt over de import en export van goederen. De import en export moeten voldoen aan oorsprongsregels. Dit wil zeggen dat Canada enkel producten naar de EU kan exporteren die volgens EU-oorsprongsregels Canada als oorsprong hebben. Door deze vastgelegde oorsprongsregels is het risico op verhoogde import naar de EU van producten die niet uit Canada stammen via sluiproutes uitgesloten. Zie ook het antwoord op vraag 51.

Vraag 76

Nu het verdrag al enige tijd voorlopig van kracht is, vragen de leden van de CDA-fractie of er wellicht voorbeelden te geven zijn van importen die niet aan de EU-standaard voldeden.

Antwoord op vraag 76

Van de 2515 zendingen met dierlijke producten uit Canada die de Europese Unie via Nederlandse grensinspectieposten binnenkwamen sinds de voorlopige toepassing van CETA (1 september 2017) zijn er 44 zendingen geweigerd. Daarvan betrof het 43 gevallen waarbij er administratieve onvolkomenheden waren zoals geen juiste vermelding op het etiket of het niet overeenkomen van de zending met het etiket. Bij één geval voldeed een zending rundvlees niet meer aan de volksgezondheidscriteria vanwege een beschadiging van de verpakking (vacuüm verbroken).

Vraag 77

Om toegang te krijgen tot de Europese markt, moet de norm voor veel Canadese producten worden opgeschroefd, zo menen de leden van de GroenLinks-fractie. De Canadese regering verzet zich daartegen, en doet daarvoor een beroep op de WTO, die het voorzorgsbeginsel niet erkent. Canada heeft een geschiedenis van WTO-claims tegen het EU-beleid op het gebied van chemicaliën, hormoonvlees en genetisch gemanipuleerde producten. Kan de regering inzicht geven in de discussie over mogelijke afzwakking van het voorzorgsbeginsel tussen de Europese Commissie en de lidstaten? Liggen er voorstellen van de Europese Commissie die een afzwakking of zelfs afschaffing van de voorzorgsbeginsel bepleiten – al dan niet refererend aan de discussies in CETA-verband?

Antwoord op vraag 77

CETA maakt geen inbreuk op het voorzorgsbeginsel, net zomin als andere (handels)akkoorden die door de Europese Unie zijn gesloten. Het voorzorgsprincipe houdt in dat nieuwe technologieën zoals genetische modificatie niet mogen worden toegepast als ze risico’s voor het milieu of de gezondheid lijken op te leveren, zelfs als wetenschappelijk onderzoek die risico’s (nog) niet onomstotelijk heeft vastgesteld. Het belang van het voorzorgsprincipe wordt in CETA expliciet erkend. Het kabinet is niet bekend met voorliggende voorstellen van de Europese Commissie die een afzwakking of zelfs afschaffing van het voorzorgsbeginsel bepleiten, al dan niet in CETA-verband. Bij de vaststelling van het besluit tot ondertekening van CETA door de Raad heeft de Commissie juist een verklaring afgelegd waarin zij heeft bevestigd dat niets in CETA de toepassing belet van het voorzorgsbeginsel als vervat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.42

Vraag 78

Kringlooplandbouw zoekt naar een duurzaam evenwicht tussen de behoeften van boeren en consumenten en datgene wat de natuur kan bieden zonder afval te produceren. CETA ondermijnt dit regeringsbeleid in de optiek van de leden van de GroenLinks-fractie. Hoe ziet de regering dit?

Antwoord op vraag 78

In het antwoord op vraag 39 is nadere toelichting gegeven over de verenigbaarheid van CETA en kringlooplandbouw. Markten voor landbouwgoederen zijn internationaal en ook kringlopen kunnen zich over landsgrenzen heen uitstrekken. Natuurlijke omstandigheden zoals landbouwgrond, lokaal klimaat etc., technologische ontwikkelingen en diverse andere factoren zorgen er bovendien voor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. De gewenste ontwikkeling naar duurzame landbouw en circulaire landbouwsystemen vormt een integraal onderdeel van de Nederlandse inzet bij handelsakkoorden. CETA is een voorbeeld van een handelsakkoord met een evenwichtig onderhandelingsresultaat op het gebied van landbouw en duurzaamheid.

Vraag 79

Stimuleert CETA lokale duurzame producten, of juist vervuilende producten die onder lagere milieu- en dierenwelzijnsnormen tot stand zijn gekomen?

Antwoord op vraag 79

CETA biedt verbeterde markttoegang aan producten die moeten voldoen aan de in de EU geldende productnormen. CETA bevat geen afspraken over de wijze waarop deze producten geproduceerd zijn. Afhankelijk van onder andere de historische en geografische context, hanteren landen verschillende productiemethoden die desalniettemin in gelijke beschermingsniveaus kunnen resulteren. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 66, staat het landen in het algemeen vrij om een wijze van productie te kiezen, daar dit binnen de reguleringsautonomie valt. Wel zijn er aan de import van bepaalde producten regels verbonden die ook toezien op de productie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de wijze van slachten van dieren, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 64. Voorts is in het antwoord op vraag 71 nadere toelichting gegeven op procedures omtrent vlees behandeld met chloor, vlees afkomstig van dieren behandeld met hormonen en genetisch gemodificeerde organismen. Bovendien dient in het oog te worden gehouden dat de afstand waarover producten getransporteerd worden en de mate waarin deze producten effect hebben op het milieu geen causaal verband hoeven te vormen. Transport kan slechts beperkt van invloed zijn op het totaal aan emissies van een product. Daarbij kunnen omstandigheden elders zoals lokaal klimaat en de beschikbaarheid van ruimte gunstiger zijn voor bepaalde productieprocessen en daardoor minder milieueffecten hebben.

Vraag 80

Kan zij in haar antwoord duidelijk maken hoe het bevorderen van vrije concurrentie in landbouw met Canada zal bijdragen aan het beoogde kringloopbeleid van de regering: het stimuleren van korte ketens, minder uitstoot van schadelijke stoffen, minder kwaliteitsverlies bij grondstoffen en eindproducten, minder verbranding van fossiele grondstoffen?

Antwoord op vraag 80

In de beantwoording van de vragen 39 en 78 is de verenigbaarheid van CETA en de Visie op kringlooplandbouw nader toegelicht.

Vraag 81

De regels voor voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu in Canada liggen lager dan in de EU. Canada heeft zich vooral georiënteerd op de Noord-Amerikaanse markt en de eisen daarvan, terwijl de Europese landbouwsector hoge standaarden voor voedselveiligheid, milieu, dierenwelzijn en werknemersrechten kent. Hoe wil de regering boeren, voedselproducenten en consumenten uitleggen dat Canadese producten die aan veel minder eisen moeten voldoen, toch via CETA de Europese markt op zullen komen?

Antwoord op vraag 81

Canada is een inclusieve, moderne samenleving met hoge duurzaamheidsstandaarden en met een robuust rechtssysteem. Er zijn zeker verschillen tussen de EU en Canada. Het gaat immers om verschillende landen die gewend zijn aan de manier waarop zij zelf hun zaken regelen.

De daadwerkelijke impact van verschil in regelgeving op het concurrentievermogen is minder dan soms verondersteld. Nederland is daar het beste voorbeeld van: ook met onze hoge arbeidsnormen, salarissen en strenge regels op allerlei gebied, is Nederland de meest concurrerende economie van Europa. Dat geldt ook voor onze landbouwsector, die zeer concurrerend is, ook binnen de interne markt van de EU, waar de regels ook niet overal even streng zijn. Daarnaast is in het geval van CETA de impact beperkt door de geringe schaal van markttoegang die voor de Canadese landbouw geldt. De afspraken in CETA op het gebied van landbouw zijn gebalanceerd; daarbij is ook rekening gehouden met de belangen van Nederlandse boeren. Zo kent CETA slechts een gefaseerde invoer van tariefvrije quota voor een aantal landbouwgoederen uit Canada. Bovendien zijn gevoelige sectoren zoals eieren, ei-producten en pluimvee helemaal uitgesloten van liberalisering onder CETA. Voorlopige toepassing van CETA over de afgelopen jaren geeft geenszins het beeld van een «race to the bottom» of van «oneerlijke concurrentie» voor de Nederlandse boeren.

Vraag 82

Hoe verhoudt CETA zich tot het realiseren van de SDG’s, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Antwoord op vraag 82

Internationale handel draagt bij aan werkgelegenheid, welvaart en ontwikkeling. Een handelsakkoord zoals CETA verbetert markttoegang en stimuleert de handel in goederen en diensten door het wegnemen van tarifaire en non-tarifaire belemmeringen. Daarnaast leiden open markten tot productie op de meest efficiënte locatie. Handelsakkoorden dragen daardoor bij aan het creëren van welvaart voor de betrokken partijen. Zo helpen handelsakkoorden de economische middelen beschikbaar te stellen voor het behalen van de SDGs. Daarnaast dragen EU handelsakkoorden de Europese waarden uit en vormen zij een platform voor de dialoog en de samenwerking aan duurzame ontwikkeling. Verdragspartijen spreken af dat handel bij moet dragen aan duurzame ontwikkeling en verwijzen daarbij naar internationale verdragen van de Verenigde Naties zoals de Agenda 21 inzake milieu en ontwikkeling uit 1992, de Johannesburg Verklaring over duurzame ontwikkeling uit 2002.

Vraag 83

Het naleven van de afspraken van het Klimaatakkoord van Parijs zijn slecht te verenigen met CETA, zo is de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie. Weliswaar hebben Canada en de EU in het kader van CETA het belang van het klimaatakkoord bevestigd, maar dat verandert niks aan de inhoud van het verdrag. De duurzaamheidsafspraken in CETA zijn zwak en niet afdwingbaar. Is de regering van mening dat CETA een beter verdrag zou zijn als het krachtige, bindende en afdwingbare hoofdstukken inzake duurzame ontwikkeling zou bevatten, die volledig in overeenstemming zijn met internationale verplichtingen en met name het Klimaatakkoord van Parijs? In lijn met de in januari hierover aangenomen resolutie in het Europees Parlement43? Wat vindt de regering ervan dat dit niet in het CETA-verdrag staat? En hoe beoordeelt zij de coherentie tussen CETA en het Nederlandse en Europese klimaatbeleid?

Antwoord op vraag 83

In een resolutie aangenomen op 15 januari 2020 heeft het Europese Parlement (EP) benadrukt dat de Europese Green Deal ervoor zou moeten zorgen dat alle internationale handels- en investeringsakkoorden sterke, bindende en afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling bevatten. Reeds eerder, op 15 februari 2017, heeft het EP goedkeuring gegeven aan het ontwerpbesluit tot sluiting van CETA en daarmee ook aan de bindende afspraken over handel en duurzame ontwikkeling die in het verdrag zijn opgenomen.

In de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling bevestigen verdragspartijen dat zij internationale milieuverdragen waarbij zij partij zijn, waaronder het Klimaatakkoord van Parijs, zullen nakomen. Deze afspraken zijn bindend. CETA voorziet tevens in een eigen geschillenbeslechtingsmechanisme om deze bindende afspraken over handel en duurzame ontwikkeling af te dwingen. De Europese Commissie heeft onlangs een Chief Trade Enforcer ingesteld die onder andere de naleving van duurzaamheidsafspraken monitort. Het kabinet steunt deze rol van de Chief Trade Enforcer en hecht eraan dat de EU het handhavingsmechanisme voor duurzaamheidsafspraken inzet in geval van gebrekkige naleving.

Het kabinet is daarom van mening dat CETA de oproep van het EP weerspiegelt en volledig in lijn met internationale verplichtingen, zoals het Klimaatakkoord van Parijs, kan worden uitgevoerd. CETA is tevens in lijn met, en doet geen afbreuk aan, het nationale en Europese klimaatbeleid, waarmee uitvoering wordt gegeven aan Europese en internationale afspraken.

Vraag 84

Een belangrijk Canadees exportproduct is ruwe olie, die gewonnen wordt uit teerzand, veertien tot twintig keer vervuilender dan conventionele olie en waar het Brits-Nederlandse Shell grote belangen in heeft. Zo heeft Shell tien procent aandeel in het Athabasca olieveld en een raffinaderij. Mocht Canada besluiten de teerzandwinning en -productie af te bouwen, kan Shell dan een claim indienen tegen Canada dankzij CETA?

Antwoord op vraag 84

Het CETA-verdrag bevat een deel over investeringsbescherming, waarin materiële standaarden over de behandeling van gevestigde investeringen zijn opgenomen. Het gaat daarbij om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling, onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals gepaste compensatie. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen.

Daarbij herbevestigt en expliciteert CETA het recht van overheden, dus ook van de Canadese overheid, om nieuwe wet- en regelgeving aan te nemen (het right to regulate) in het publiek belang zoals de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden. Daarbij wordt verduidelijkt dat het feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpen in de verwachtingen van een investeerder op zich geen schending vormt van de verplichtingen onder het verdrag.

Het staat een buitenlandse investeerder altijd vrij om een claim in te dienen wanneer hij meent schade te hebben geleden door onrechtmatig overheidsoptreden. De kans op een succesvolle claim is echter pas aanwezig wanneer een (mede-) overheid zich niet houdt aan de in CETA vastgelegde regels voor overheidshandelen en er daardoor schade is geleden.

Vraag 85

De rechter kan de overheid dwingen om maatregelen te nemen die klimaatverandering tegengaan blijkens de Urgenda-zaak, maar buitenlandse investeerders hebben een zwaar middel in handen om die maatregelen weer onderuit te halen of de kosten te verhalen op de samenleving. Hoe beziet de regering dit, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Antwoord op vraag 85

Investeringsbescherming onder CETA ziet op basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals gepaste compensatie. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen. CETA staat daarbij niet in de weg aan het recht van overheden om maatregelen in het publieke belang te nemen, ook niet indien de overheid door een rechter genoodzaakt wordt nadere maatregelen te nemen. Het verdrag herbevestigt en expliciteert dat recht ook.

Investeerders kunnen, indien zij menen dat zij geraakt worden door onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen, naar de nationale rechter stappen of een beroep doen op de investeringsbescherming onder CETA. Het moet dan wel aangetoond worden dat er sprake is van schending door de overheid van deze basisregels voor de behandeling van investeerders en dat de investeerder daardoor schade heeft geleden. Het feit dat een niet-discriminerende maatregel de winst dan wel winstverwachting van een investeerder negatief beïnvloedt, is onvoldoende grond voor de toewijzing van een claim. Tegelijkertijd geldt dat het nemen van maatregelen in het publiek belang (ook als uitvoering van een rechterlijke uitspraak) de overheid niet ontslaat zich te houden aan de beginselen van goed bestuur. Dat geldt zowel onder CETA als onder Nederlands recht.

Vraag 86

In oktober 2016 nam de Tweede Kamer met een zeer grote meerderheid de motie Jan Vos aan44, waarin de regering wordt verzocht «zich in de vervolggesprekken tussen de EU en Canada in te zetten om de afspraken over duurzaamheid, arbeidsnormen en milieu ten minste gelijke bindende kracht toe te kennen als de handelsgerelateerde afspraken, in gelijke mate van sancties te voorzien, alsmede daarbij toegang voor derden zoals vakbonden en ngo’s tot een geschillenmechanisme dat ook effectieve sancties kan opleggen te garanderen».

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering gedetailleerd aan te geven wanneer, op welke wijze en met welk resultaat in de periode tussen oktober 2016 en heden uitvoering is gegeven aan deze motie.

Antwoord op vraag 86

De motie-Jan Vos die werd aangenomen op 13 oktober 2016, verzocht de regering in de vervolggesprekken tussen de EU en Canada zich in te zetten om de afspraken over duurzaamheid, arbeidsnormen en milieu ten minste gelijke bindende kracht toe te kennen als de handelsgerelateerde afspraken, in gelijke mate van sancties te voorzien, alsmede daarbij toegang voor derden zoals vakbonden en ngo's tot een geschillenmechanisme dat ook effectieve sancties kan opleggen te garanderen. Op 27 oktober 2016 nam de Raad het besluit tot ondertekening van CETA. Op 30 oktober 2016 werd CETA ondertekend door de EU, haar lidstaten en Canada.

De motie-Jan Vos heeft niet geleid, en kon in praktische zin ook niet leiden, tot aanpassing van de verdragstekst. Niettemin heeft het kabinet begin 2018 de herziene positie ten aanzien van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling kenbaar gemaakt. Het kabinet zet zich sindsdien in voor ambitieuze hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling en effectieve implementatie van duurzaamheidshoofdstukken in gesloten handelsakkoorden en omarmt het voor deze hoofdstukken geldende geschillenbeslechtingsmechanisme zoals ook is voorzien in CETA om de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling af te dwingen.

Bij gebrekkige naleving en een ineffectief geschillenbeslechtingsmechanisme kan de EU in het kader van de vroegtijdige evaluatie aanvullende acties voorstellen. Er is echter momenteel binnen het deel van CETA dat reeds voorlopig wordt toegepast, geen sprake van gebrekkige naleving van de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling. Integendeel, de EU en Canada werken intensief samen op dit terrein. Nederland volgt het proces van de vroegtijdige evaluatie nauwkeurig en zal zo nodig de Europese Commissie aansporen om actie te ondernemen.

Vraag 87

De regering heeft in het debat met de Tweede Kamer over productiestandaarden inclusief voedselveiligheid gezegd dat zij in gesprekken met Eurocommissaris Hogan «de zorgen en vragen die leven in de Nederlandse samenleving, van organisaties tot burgers en partijen» heeft overgebracht. en dat de regering een «extra inzet» zal plegen om de standaarden nog te verbeteren en consumenten zekerheid te geven 45. Kan de regering aangeven wat deze «extra inzet» behelst?

Antwoord op vraag 87

Ten eerste enkele opmerkingen ten aanzien van de extra inzet op het gebied van productiestandaarden in het algemeen. Hierbij geldt in de eerste plaats dat er altijd verschillen in wet- en regelgeving zullen bestaan tussen de EU en Canada. Ieder land produceert op eigen wijze, in grote mate bepaald door lokale context. Het stellen van importeisen aan producten die gerelateerd zijn aan de wijze waarop, of omstandigheden waaronder, deze producten geproduceerd zijn op het grondgebied van derde landen, is slechts zeer beperkt mogelijk binnen het stelsel van WTO-verdragen. Niettemin zal het kabinet zich inspannen om – vooral via de band van de Europese Unie – Canada te bewegen tot extra inspanningen. Dit gesprek wordt ook nu gevoerd, vanuit het in CETA vastgelegde principe dat de EU en Canada gezamenlijk streven naar hogere standaarden op duurzaamheidsgebied. Nederland zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat het gebruik van pesticiden prioritair onderwerp van bespreking wordt, met als doel om met Canada tot extra afspraken te komen inzake het certificeren van het gebruik van pesticiden in het productieproces in Canada.

Met betrekking tot haar extra inzet op het gebied van voedselveiligheid, roept de regering in herinnering dat er al een zeer strenge audit cyclus wordt gehanteerd ter verzekering van de voedselkwaliteit. In een brief gericht aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 11 februari 2020 verzekerde Commissaris Hogan dat de EU al haar beschikbare instrumenten, waaronder audits, zal inzetten om volledige naleving van Europese wet- en regelgeving op het terrein van voedselveiligheid te garanderen.46 Daar bovenop zal de regering, zoals toegezegd in de Kamerbrief naar aanleiding van de behandeling van de goedkeuringswet CETA, en toegezegd tijdens het debat in de Tweede Kamer van 12 en 13 februari jl.47, er bij de Europese Commissie op aandringen de audits op het toezicht van de Canadese autoriteiten op het certificatiesysteem (inclusief track and trace-systeem) voor de export van hormoonvrij vlees te intensiveren. Hiertoe zijn er eerste verkennende gesprekken op ambtelijk niveau met de Europese Commissie gevoerd. Er zal in samenspraak met de Commissie nader worden bepaald welke mogelijkheden er voor de intensivering van controles zijn. Tevens zal het kabinet er bij de Europese Commissie op aandringen om zich er in de contacten met de Canadese autoriteiten van te vergewissen dat de Canadese regelgeving ten aanzien van het gebruik van diermeel bij de productie van diervoeder strikt wordt gehandhaafd.

De regering zal ook in toekomstige standpuntbepalingen van de EU in het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités het belang van voedselveiligheid blijven benadrukken.

Vraag 88

In de memorie van toelichting zegt de regering onder meer: «CETA brengt bovendien niet alleen economisch voordeel maar maakt ook samenwerking mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn.» 48 Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het wenselijk is dat in CETA-verband verder gegaan wordt dan slechts «samenwerking» en dat gestreefd moet worden de bindende kracht van de afspraken over duurzaamheid, arbeidsnormen en milieu te vergroten en die afspraken van sancties te voorzien?

Antwoord op vraag 88

CETA en de hierin opgenomen afspraken over handel en duurzame ontwikkeling zijn juridisch bindend. Daarnaast voorziet CETA tevens in een eigen geschillenbeslechtingsmechanisme om afspraken over handel en duurzame ontwikkeling af te dwingen. In deze afspraken zeggen Canada en de EU toe dat zij samen zullen werken op het gebied van arbeid en milieu, herbevestigen zij verplichtingen onder internationale milieuakkoorden en committeren zij zich aan de implementatie en ratificatie van fundamentele ILO-conventies. Canada en de EU maken werk van de naleving van deze duurzaamheidshoofdstukken. Een voorbeeld hiervan is dat Canada ILO-conventie 98 heeft geratificeerd en een workshop over collectief onderhandelen heeft georganiseerd. Er is tot op heden geen sprake van gebrekkige implementatie van de afspraken. Handelssancties in de vorm van boetes of tarieven zijn bovendien niet een aantoonbaar beter alternatief. Onder een sanctiemechanisme moet eerst aangetoond worden dat gebrek aan naleving van de duurzaamheidshoofdstukken effect heeft op de handel tussen de EU en Canada (trade impact test). Dat maakt een sanctiemechanisme minder effectief.

Vraag 89

Net als andere recentelijk door de EU gesloten handels- en investeringsverdragen bevat CETA duurzaamheidshoofdstukken (hoofdstukken 22, 23 en 24); in CETA gaan die over standaarden voor duurzaamheid, arbeid en milieu. Maar anders dan bijvoorbeeld in het EU-verdrag met Zuid-Korea, voorziet CETA erin dat zogeheten Domestic Advisory Groups (DAGs) op eigen initiatief advies mogen uitbrengen over alle aspecten van de duurzaamheidshoofdstukken. Deelt de regering deze omschrijving van de leden van de PvdA-fractie?

Antwoord op vraag 89

Domestic Advisory Groups (DAGs) kunnen zowel onder CETA als onder het handelsakkoord met Zuid-Korea op eigen initiatief advies uitbrengen over de implementatie van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling.

Vraag 90

In de DAGs zitten vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld zoals vakbonden, milieuorganisaties, werkgeversverenigingen en andere relevante stakeholders (artikel 23 lid 4; artikel 24.13 lid 5). Teneinde de invloed van het maatschappelijk middenveld te vergroten, ligt het voor de hand de positie van de DAGs te versterken. Is de regering bereid zich hiervoor in te zetten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Antwoord op vraag 90

Sinds begin 2018 zet de EU in op een meer vergaande rol voor het maatschappelijk middenveld onder handelsakkoorden. DAGs en het Civil Society Forum moeten niet alleen advies uit kunnen brengen over de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, maar ook over de implementatie van het gehele akkoord.49 Het kabinet steunt deze inzet van de Europese Commissie en zet zich in voor een meer uitgebreide rol van het maatschappelijk middenveld bij nieuwe handelsakkoorden.

Vraag 91

Hoe staat de regering tegenover de gedachte dat de EU en Canada in het CETA Gemengd Comité op basis van de bestaande bepalingen in CETA (artikel 30.2) nadere procedurele bepalingen vaststellen die het voor het maatschappelijk middenveld mogelijk maken om klachten over niet-naleving van de standaarden aanhangig te maken met tijdige en transparante terugkoppeling over wat er met de ingediende klachten is gebeurd en hoe ze zijn aangepakt?

Antwoord op vraag 91

Het kabinet acht het wenselijk dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt bij het monitoren van de implementatie van de afspraken in CETA over handel en duurzame ontwikkeling. Momenteel kunnen het bedrijfsleven, vakbonden en NGO’s via de Domestic Advisory Groups (DAGs) aanbevelingen doen aan het Comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling. DAGs en andere maatschappelijke organisaties kunnen aandacht vragen voor implementatie hiervan. Het primaire aanspreekpunt daarvoor is de eigen overheid. Een meer gestroomlijnde en transparante procedure voor het behandelen van notificaties aan de EU-zijde kan bijdragen aan effectievere naleving van deze afspraken. Dit kunnen verdragspartijen in overleg met elkaar buiten CETA om regelen. Het kabinet is bereid om voor een meer gestroomlijnd notificatiemechanisme te pleiten binnen de EU. Het is daarvoor van belang criteria voor behandeling van notificaties verder uit te werken. Echter, een bepaling die het voor het maatschappelijk middenveld mogelijk maakt om klachten over niet-naleving in te dienen, vereist een verdragswijziging en kan niet onder het Gemengd Comité worden vastgesteld. CETA bevat bovendien afspraken tussen overheden en niet tussen overheden en het maatschappelijk middenveld.

Vraag 92

Ook zonder nadere afspraken met Canada kan de EU zelf stappen zetten om de naleving van de duurzaamheidshoofdstukken te bevorderen. Daarbij valt volgens de leden van de PvdA-fractie te denken aan de verplichting voor de Europese Commissie om tot een jaarlijkse rapportage te komen over de naleving van de duurzaamheidshoofdstukken in CETA (en andere handelsverdragen) en aan een afspraak dat de Europese Raad, in geval deze rapportage zou vaststellen dat er sprake is van niet-naleving van de duurzaamheidsbepalingen, dit meteen behandelt en de consequenties hiervan bespreekt. Is de regering bereid zich hiervoor op korte termijn in te zetten? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord op vraag 92

Sinds 2016 stelt de Europese Commissie een jaarlijks rapport op over de implementatie van bilaterale handelsakkoorden. Hier maakt een update over de naleving van afspraken in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling onderdeel van uit. In aanvulling daarop bieden de verslagen van het Comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling en het Gemengd Comité een meer gedetailleerde weergave van hetgeen waaraan verdragspartijen werken. Het kabinet zal het belang van rapportage over naleving van de duurzaamheidsafspraken blijven benadrukken. De Europese Commissie heeft onlangs een Chief Trade Enforcer ingesteld die onder andere de naleving van duurzaamheidsafspraken monitort. Het kabinet steunt deze rol van de Chief Trade Enforcer en hecht eraan dat de EU het handhavingsmechanisme voor duurzaamheidsafspraken inzet in geval van gebrekkige naleving. Wanneer een verdragspartij stelselmatig geen stappen onderneemt om bepalingen na te leven, zal dit dan ook moeten leiden tot een fundamentele discussie in de Raad. Het kabinet zal dit bewaken.

Vraag 93

Steunt de regering het recente voornemen van de Europese Commissie om een Chief Trade Enforcement Officer te benoemen die onder meer belast is met het toezicht op en het verbeteren van de naleving van duurzaamheidsbepalingen in handelsverdragen? En is de regering bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat deze Officer spoedig actie onderneemt wanneer een handelspartner zich niet houdt aan de bepalingen in de duurzaamheidshoofdstukken in handelsverdragen zoals CETA, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Antwoord op vraag 93

Het kabinet steunt het besluit van de Europese Commissie om met behulp van een Chief Trade Enforcer de monitoring van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling te versterken. Wanneer een verdragspartij bij een handelsakkoord stelselmatig geen stappen onderneemt om bepalingen na te leven, zal het kabinet bewaken dat hierop in Brussel actie ondernomen wordt. Daarbij is het kabinet van mening dat de EU niet moet terugdeinzen voor de inzet van geschillenbeslechting wanneer handelspartners onvoldoende werk maken van de naleving van duurzaamheidsafspraken.

Vraag 94

In een recent artikel50 stellen Bronckers en Gruni dat, hoewel de EU zeer actief is in het sluiten van handelsverdragen, de daarin opgenomen duurzaamheidshoofdstukken effectieve sancties missen en handhaving van de daarin opgenomen standaarden zwak is. Zij stellen daarom onder meer voor om in de Trade Barriers Regulation (TBR) op te nemen dat ook klachten over het niet-naleven van duurzaamheidsstandaarden van organisaties van het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigd in de DAGs ontvankelijk zijn. Dat zou goed passen bij het voornemen van de Von der Leyen Commissie om de werking van de TBR te verbeteren. Daarnaast stellen zij voor om sancties te introduceren in de vorm van boetes voor regeringen of sancties gericht op specifieke individuen en bedrijven en handelssancties slechts als een «last resort» in te zetten. Hoe beoordeelt de regering de voorstellen van Bronckers en Gruni? En is zij bereid zich daarvoor in te zetten?

Antwoord op vraag 94

Verdragspartijen bevestigen in handelsakkoorden zoals CETA de afspraken onder fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie en multilaterale milieuverdragen. Monitoring en naleving van deze afspraken is voorzien door een dialoog. Daarnaast kunnen verdragspartijen de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling afdwingen via een geschillenbeslechtingsmechanisme. Het kabinet hecht eraan dat de EU het handhavingsmechanisme voor deze afspraken inzet in het geval van gebrekkige naleving. Het kabinet is van mening dat de afspraken door middel van het geschillenbeslechtingsmechanisme voldoende afdwingbaar zijn. Sancties zijn niet aantoonbaar een effectiever middel voor handhaving van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling. Bovendien scheppen sancties een parallel mechanisme aan het geschillenbeslechtingsmechanisme onder arbeids- en milieuverdragen. Hier ligt het primaat om zorg te dragen voor naleving.

Vraag 95

CETA zou niet alleen economisch voordelig zijn, maar maakt ook samenwerking mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn. Is dat zonder CETA dan niet mogelijk, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Antwoord op vraag 95

CETA biedt een aanvullend platform om naast de daartoe bevoegde internationale arbeids- en milieu- en dierenwelzijnsfora aan deze thema’s te werken. EU-handelsakkoorden dragen ook bij aan een sterker maatschappelijk middenveld in derde landen dat op werknemersrechten en milieubescherming kan toezien.

Vraag 96

De regering geeft aan dat het voorzorgsbeginsel, vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU, artikel 191, tweede lid), ook met betrekking tot CETA van kracht blijft. Maar in hoeverre houdt het voorzorgsbeginsel stand, daar het desbetreffende lid in feite aangeeft dat het enkel gaat om een inspanningsverplichting, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Antwoord op vraag 96

EU-recht beschermt de vrijheid voor overheden om te handelen ter bescherming van bijvoorbeeld de gezondheid en het leven van personen en dieren of ter bescherming van het milieu tegen vermeende risico’s.

Zoals de Commissie ook heeft bevestigd in de verklaring die ze bij de vaststelling van het besluit tot ondertekening door de Raad heeft afgelegd51, laat CETA het vermogen van de Europese Unie en haar lidstaten om hun grondbeginselen voor regelgevingsactiviteiten toe te passen, intact. Voor de Europese Unie omvatten die beginselen de beginselen die zijn vastgesteld in de EU-Verdragen, in het bijzonder het voorzorgsbeginsel zoals bedoeld in artikel 191, en weergegeven in artikel 168, lid 1, en artikel 169, leden 1, en 2, VWEU.

De Commissie bevestigt in haar verklaring dat niets in CETA de toepassing belet van het voorzorgsbeginsel in de EU als vervat in het VWEU.

Zoals reeds aangegeven, bevestigt CETA het right to regulate voor overheden (zie o.a. artikel 8.9, lid 1), alsmede de beginselen die ten grondslag liggen aan het regelgevingsstelsel van iedere partij bij CETA, zoals het voorzorgsbeginsel. Zie bijvoorbeeld artikel 23.3, lid 3 en artikel 24.8 waarin het voorzorgsbeginsel expliciet staat vermeld. Daarnaast bevestigen de Europese Unie en haar lidstaten ook in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld de beloften tot voorzorg (zie punt 1, onder e).

Vraag 97

Heeft de regering naast de economische voordelen van het handelsdeel reeds onderzocht welke gevolgen de inwerkingtreding van het handelsdeel heeft voor de CO2-uitstoot, milieu, werknemersrechten en de voedselveiligheid, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, is zij bereid dit op korte termijn te doen?

Antwoord op vraag 97

De Europese Commissie heeft zoals gebruikelijk een Sustainability Impact Assessment laten uitvoeren naar CETA.52 In het kader daarvan zijn de sociale- en milieueffecten (en gevolgen voor consumenten) van dit handelsakkoord op Canada en de EU onderzocht op basis van vier scenario’s. De conclusie is dat de milieueffecten beperkt zijn. De sociale effecten zijn eveneens beperkt en op een aantal punten positief onder meer als gevolg van de verwachting dat de lonen zullen toenemen en de rechten en arbeidsstandaarden zullen verbeteren doordat verdragspartijen de fundamentele ILO-conventies zullen naleven.

Vraag 98

Buitenlandse investeringen in alle sectoren worden beschermd onder CETA, inclusief investeringen in fossiele brandstoffen. Hoe rijmt het de regering deze toenemende bescherming van fossiele investeringen met de dringende noodzaak om fossiele investeringen uit te faseren?

Antwoord op vraag 98

Het is niet wenselijk om investeerders in specifieke sectoren van bescherming uit te sluiten. Ook in deze gevallen gelden de beginselen van behoorlijk bestuur en bescherming tegen onrechtmatig overheidshandelen; deze zijn vastgelegd in CETA en gelden ook in onze rechtsstaat onder het Nederlands recht. Deze bescherming beperkt het kabinet geenszins in het nemen van non-discriminatoire maatregelen in het publieke belang, ook wanneer deze de winst of winstverwachting van een investeerder negatief zouden beïnvloeden.

Hierbij wil het kabinet benadrukken dat dit geenszins afdoet aan het beschermen van alle publieke belangen, waaronder het klimaat en milieu. Het kabinet zet zich ervoor in dit helder te blijven expliciteren in alle nieuwe handelsverdragen.

Vraag 99

Volgens artikel 2 van het VN-Klimaatakkoord van Parijs moeten «alle partijen geldstromen in lijn brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling.» Investeringsbescherming, in het bijzonder de toegang tot het ICS, is voor buitenlandse investeerders in kolen, olie en gas gegarandeerd tot twintig jaar na mogelijke opzegging van CETA. Op welke manier rijmt de regering de investeringsbescherming voor de fossiele industrie met het VN-Klimaatakkoord van Parijs, zo vragen de leden van de PvdD-fractie zich af?

Antwoord op vraag 99

CETA waarborgt de beleidsruimte van staten om wetgeving te maken ter bescherming van alle publieke belangen, inclusief milieu en klimaat. Verdragspartijen bevestigen onder CETA dat zij milieuverdragen waarbij ze partij zijn zullen naleven. Partijen benadrukken in dat kader specifiek dat zij zich verbonden hebben aan het Klimaatakkoord van Parijs. De afspraken over investeringsbescherming in CETA dan wel in de bestaande Nederlandse bilaterale investeringsverdragen doen daar niets aan af.

Vraag 100

In de memorie van toelichting geeft de regering meermaals aan dat CETA kansen biedt op het gebied van werknemersrechten, milieu, klimaat en dierenwelzijn. Vage zinsneden als «ook samenwerking [is] mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn.» en «Kansrijke thema’s in lijn met de werelddoelen (Sustainable Development Goals) zijn: gezondheidzorg en welzijn, toegang tot duurzame energie, duurzame ontwikkeling in het poolgebied en veerkrachtige en duurzame steden.»53 Kan de regering de constatering van de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat in het CETA-verdrag wel hoofdstukken staan over arbeidsrechten, milieubescherming en duurzame ontwikkeling, maar dat geen enkele verdragsregel uit deze hoofdstukken juridisch afdwingbaar is? Zo nee, kan de regering aangeven welke verdragsregels uit deze hoofdstukken wel juridisch afdwingbaar zijn?

Antwoord op vraag 100

CETA en daarmee ook de bepalingen over handel en duurzame ontwikkeling in hoofdstuk 22, 23 en 24 zijn volledig juridisch bindend. Door middel van het specifieke geschillenbeslechtingsmechanisme dat van toepassing is op genoemde hoofdstukken en waarin CETA voorziet, kan naleving van de afspraken over handel en duurzame ontwikkeling worden afgedwongen.

Vraag 101

Wat betreft productstandaarden heeft de regering meermaals aangegeven dat de inzet een «race to the top» is.54 Hoe kan er een «race tot the top» plaatsvinden als in het zogenaamde Uitleggingsinstrument – volgens de regering een verklaring met een ondubbelzinnige uitleg55– alleen staat dat CETA «geen afbreuk» doet aan EU-standaarden op het terrein van voedsel- en productveiligheid, consumentenbescherming, gezondheid, milieu en arbeidsbescherming? Met andere woorden, waar is verdragsrechtelijk vastgelegd dat partijen dienen te streven naar een «race to the top»? Welke prikkel bestaat er anders voor de partijen om te streven naar hogere productiestandaarden, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Antwoord op vraag 101

Verdragspartijen bevestigen onder CETA dat zij de fundamentele ILO-conventies en milieuverdragen waarbij ze partij zijn zullen naleven. Tevens maken ze samenwerkingsafspraken over diverse beleidsthema’s op het gebied van handel, arbeid en milieu. Zo kunnen partijen gezamenlijk optrekken in internationale milieuorganisaties en gezamenlijk Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen promoten. Middels een jaarlijks dialoog monitoren verdragspartijen de voortgang van deze afspraken en identificeren ze kansen en problemen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. Deze lange-termijn dialoog draagt bij aan het bevorderen van milieubescherming en arbeidsrechten en kan op die manier bijdragen aan een race naar de top.

GESCHILLENBESLECHTING

Vraag 102

Het Investment Court System (ICS) is in de ogen van de leden van de VVD-fractie een verbetering ten opzichte van het Investor-State Dispute Settlement (ISDS). Het is ook goed dat de vorige regering zich sterk gemaakt heeft voor deze modernisering. Investeringsbescherming is cruciaal in een economische context. Vanuit deze optiek ligt het niet voor de hand andere maatschappelijke, niet direct investerende organisaties gelijke toegang te verlenen. Kan de regering aangeven op welke wijze maatschappelijk organisatie, waaronder NGO’s, wel gehoord kunnen worden in voorkomende gevallen?

Antwoord op vraag 102

Investeringsbeschermingsovereenkomsten gaan over de wederzijdse rechten en plichten van investeerders en overheden inzake een investering. Zij zien niet op de zelfstandige belangen van derden. Ook CETA bevat niet de mogelijkheid dat maatschappelijke organisaties een procedure starten tegen een Verdragspartij of een investeerder. CETA geeft wel de mogelijkheid dat maatschappelijke organisaties en burgers, in voorkomende gevallen, gehoord kunnen worden. Op basis van artikel 8.36 CETA zijn de UNCITRAL transparantieregels van toepassing verklaard op de geschillenbeslechtingsprocedure tussen een investeerder en een verdragspartij onder CETA. Artikel 4 van deze transparantieregels bepaalt dat derde partijen die een belang hebben bij een specifiek investeringsgeschil zich kunnen voegen in procedures tussen een investeerder en een staat als amicus curiae. Vakbonden en NGO’s en ook burgers die belang hebben bij een procedure kunnen op deze manier deelnemen aan een procedure en hun visie op en belangen bij het geschil rechtstreeks bij het tribunaal voor het voetlicht brengen, ook als die afwijkt van een van de beide partijen in het geschil. Dit is van toegevoegde waarde. Er zijn daarnaast in het Nederlandse en Canadese recht voldoende mogelijkheden om onrechtmatig handelen van bedrijven en/of overheden aan te klagen.

Het kabinet acht het wenselijk dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt bij het monitoren van de implementatie van de afspraken in CETA over handel en duurzame ontwikkeling. Momenteel kunnen het bedrijfsleven, vakbonden en NGO’s via de Domestic Advisory Groups (DAGs) aanbevelingen doen aan het Comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling en zo een positieve bijdrage leveren. DAGs en andere maatschappelijke organisaties kunnen aandacht vragen voor de implementatie van duurzaamheidsafspraken. Het primaire aanspreekpunt daarbij is de eigen overheid. Deze inbreng dient te worden meegewogen bij een oordeel over de mate van naleving van duurzaamheidsafspraken.

Vraag 103

Hoe wordt veiliggesteld dat de Nederlandse belangen worden gewogen en niet onevenredig worden geschaad door of bij de «supranationale» geschillenregeling, zo vragen de leden van de FVD-fractie? In hoofdstuk 8 van het verdrag wordt gesproken over investeringen en op basis hiervan krijgen bedrijven de mogelijkheid claims in te dienen tegen de Nederlandse overheid indien bedrijven een negatief effect verwachten op de bedrijfswinst of het resultaat van de investeringen veroorzaakt door die overheid. De leden van de FVD-fractie horen graag hoe wordt voorkomen dat slechts buitenlandse rechters hierover gaan beslissen. Hoe wordt daarnaast voorkomen dat de invloed van de ongekozen rechters nog meer wordt vergroot?

Antwoord op vraag 103

Investeringsbescherming onder CETA ziet op de basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals gepaste compensatie. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen. CETA staat daarbij niet in de weg aan het recht van overheden om maatregelen in het publieke belang te nemen, ook niet indien de overheid door een rechter genoodzaakt wordt nadere maatregelen te nemen. Het verdrag herbevestigt en expliciteert in artikel 8.9 ook het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen zoals de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid. Dit is een niet-limitatieve lijst.

Investeerders onder het verdrag kunnen naar de nationale rechter stappen of een beroep doen op het ICS onder CETA, indien zij menen dat zij geraakt worden door onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen. Het moet dan wel aangetoond worden dat er sprake is van schending door de overheid van deze basisregels voor de behandeling van investeerders – die overeenkomen met de onder Nederlands recht geldende beginselen van behoorlijk bestuur – en dat de investeerder daardoor schade heeft geleden. Het feit dat een niet-discriminerende maatregel de winst dan wel winstverwachting van een investeerder negatief beïnvloedt is geen voldoende grond voor toewijzing van een claim.

Het bij CETA ingestelde Gerecht is daarnaast niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel te toetsen aan intern recht van een verdragspartij, dus ook niet aan het Nederlands recht. Het Gerecht kan enkel de interne wetgeving van een partij als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen. Artikel 8.31, lid 2 bepaalt daarbij dat het CETA Gerecht de heersende uitleg van de rechterlijke instanties of autoriteiten van een verdragspartij bij CETA moet volgen. Verder geldt dat de rechterlijke instanties en autoriteiten van de partijen niet gebonden zijn aan de uitspraken van het ICS-Gerecht.

Voorts blijkt ook uit artikel 8.39, leden 1 en 4 dat het Gerecht van CETA een betwiste maatregel niet nietig kan verklaren of gelasten dat het nationale recht van de betrokken partij in overeenstemming wordt gebracht met CETA, noch de verwerende partij een sanctie kan opleggen (zie ook Advies 1/17, punt 144). Indien het CETA Gerecht vaststelt dat een maatregel een schending oplevert van een van de bepalingen van hoofdstuk 8, afdeling C of D van CETA kan het Gerecht de verwerende partij veroordelen tot betaling aan de verzoekende investeerder van een financiële schadevergoeding (vermeerderd met eventueel toepasselijke rente) of de teruggave van eigendom gelasten.

Deze ingebouwde waarborgen garanderen dat Nederlandse (mede-)overheden hun beleidsvrijheid behouden.

Vraag 104

De allereerste vraag die de leden van de CDA-fractie inzake het arbitragesysteem willen stellen, is of het denkbaar is, en wat de gevolgen zijn van een handelsverdrag dat zonder een systeem van arbitrage werkt en aangewezen is op de normale rechtspraak. Hoe zou dat georganiseerd moeten worden om effectief te zijn? Is er een alternatief te bedenken voor de arbitrage?

Antwoord op vraag 104

Er bestaan handelsakkoorden mét en zonder investeringsbescherming, te weten: met en zonder afspraken over de minimale bescherming van investeringen inclusief geschillenbeslechting tussen een investeerder en de staat. Het is een politieke keuze om wel of niet in te zetten op dergelijke afspraken en geschillenbeslechting. De gevolgen van het niet opnemen van dit soort bepalingen behelzen dat buitenlandse investeringen van de verdragspartijen slechts de bescherming onder het nationale recht van een verdragspartij – waarin zij investeren – genieten. In sommige gevallen biedt dit voldoende bescherming en rechtszekerheid, in andere gevallen betekent dit dat bedrijven het risico om over te gaan tot investeren als te hoog inschatten.

Er zijn verschillende alternatieven voor investeringsarbitrage. CETA bevat enkele bepalingen die hierop zien. Zo moeten geschillen, voor zover mogelijk, in der minne geschikt worden. Voordat een verzoek bij het Gerecht wordt ingediend, vinden altijd eerst consultaties tussen partijen bij het geschil plaats (artikel 8.19). Verzoeken om overleg van Canadese investeerders wegens een vermeende schending van de EU of een EU-lidstaat worden aan de EU gericht.

Los van deze verplichte consultaties kunnen partijen bij het geschil daarnaast te allen tijde een beroep op bemiddeling doen. Bemiddeling is vrijwillig, betreft een alternatieve vorm van conflictoplossing en biedt de partijen de mogelijkheid om op een laagdrempelige manier met elkaar in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen. De bemiddelaar wordt aangewezen met instemming van de partijen bij het geschil. Partijen kunnen ook de secretaris-generaal van het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) verzoeken de bemiddelaar aan te wijzen (artikel 8.20).

Vraag 105

Kan de regering nog eens uitleggen waar het nu voorgestelde ICS afwijkt van de arbitrage in vroeger afgesloten verdragen die ook Nederland heeft geratificeerd? Kunnen deze verdragen nog eens genoemd worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Is het nu afgesproken ICS in positieve of in negatieve zin afwijkend van de voorheen gebruikelijke arbitrage?

Antwoord op vraag 105

Het grootste verschil tussen het ICS in CETA en het oudere systeem van investeerder-staat geschillenbeslechting (ISDS) is dat in het traditionele ISDS de arbiters ad-hoc door de partijen bij het geschil worden benoemd, terwijl onder het ICS de verdragspartijen de rechters – die per zaak roteren – voor een vaste periode benoemen. Ook stelt het ICS – anders dan onder het oude ISDS – een duidelijke gedragscode voor de leden van het gerecht, waarmee belangenverstrengeling wordt tegengegaan. De procedure onder ICS is tevens veel transparanter dan het oude ISDS, waarbij processtukken en hoorzittingen openbaar zijn. Daarnaast biedt het ICS de mogelijkheid van beroep, wat onder het oude ISDS niet mogelijk was. Verder kan het gerecht op voorhand een zaak afwijzen, indien een claim overduidelijk ongegrond blijkt. Forumshopping is niet meer mogelijk onder het ICS; een lopende claim bij een nationale rechter dient te worden ingetrokken indien een investeerder een beroep op het ICS onder CETA wil doen. Dit voorkomt parallelle procedures. Verder dient in het geval dat een investeerder financieel gesteund wordt door een derde partij, dit kenbaar te worden gemaakt. Ook kunnen Verdragspartijen via bindende interpretaties meer duidelijkheid geven aan de bepalingen van CETA zoals deze door de Verdragspartijen zijn bedoeld. Deze interpretatie is bindend voor het gerecht. Daarnaast is in het verdrag vastgelegd dat de verliezende partij de kosten van de procedure betaalt. Het Gemengd Comité zal nadere regels opstellen om de financiële last van een claim voor investeerders uit het MKB te verlichten. Dergelijke regels bestaan niet onder het traditionele ISDS.

Het «oude ISDS» is grotendeels opgenomen in de bilaterale investeringsovereenkomsten die Nederland in het verleden heeft gesloten met zo’n 90 landen wereldwijd.56 In navolging van de vaststelling van de EU-inzet op het gebied van investeringsbescherming (ICS), heeft Nederland aangegeven ook de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten te herzien.57 Het kabinet heeft daartoe een nieuwe modeltekst voor investeringsakkoorden vastgesteld, en heeft zich eraan gecommitteerd om de 78 bilaterale investeringsakkoorden met landen buiten de EU te heronderhandelen op basis van deze modeltekst.

Het ICS is in positieve zin afwijkend van het «oude ISDS». Het Investment Court System (ICS) komt tegemoet aan de zorgen die er waren ten aanzien van het oude ISDS-mechanisme. Het ICS zorgt voor transparantere procedures, waarin in principe de processtukken en de uitspraak openbaar zijn, brievenbusmaatschappijen zijn uitgesloten van bescherming en onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak wordt gegarandeerd.

Vraag 106

Kunnen lidstaten invloed uitoefenen op hetgeen ICS beslist en in hoeverre kan het ICS invloed uitoefenen op de lidstaten? In hoeverre is het voorgestelde ICS daadwerkelijk onafhankelijk, wat zijn de garanties daartoe, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Antwoord op vraag 106

Het ICS is zodanig ingericht dat onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn gewaarborgd. De rechters roteren per aanhangig gemaakte zaak, en er geldt een duidelijke gedragscode om die onafhankelijkheid en onpartijdigheid zeker te stellen. De rechters worden benoemd door de verdragspartijen op basis van kwalitatieve criteria. Op individuele beslissingen die het Gerecht neemt, hebben derhalve noch investeerders, noch lidstaten invloed.

Wel biedt CETA verdragspartijen de mogelijkheid om bindende interpretaties vast te stellen om de bepalingen van CETA te verduidelijken, zoals deze door verdragspartijen bij de totstandkoming van het verdrag bedoeld zijn. Dit biedt de mogelijkheid de interpretatie van de regels op het gebied van investeringen – indien daar zorgen over bestaan – bij te sturen en eventuele misinterpretaties door ICS-rechters te voorkomen.

Het ICS beoordeelt voorts in een specifieke zaak of er sprake is van schade aan een investering door overheidshandelen dat in strijd is met de CETA-bepalingen over de behandeling van buitenlandse investeringen. Deze regels verschillen niet wezenlijk van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands bestuursrecht, waarnaar de Nederlandse overheid altijd behoort te handelen. Bij een vastgestelde schending van die regels zal de overheid de daardoor veroorzaakte schade moeten vergoeden, maar dat is niet anders dan de eisen die gelden onder het nationaal recht.

Het bij CETA ingestelde Gerecht is daarnaast niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel te toetsen aan het intern recht van een verdragspartij, dus ook niet aan het Nederlands recht. Het Gerecht kan enkel de interne wetgeving van een partij als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen. Artikel 8.31, lid 2 bepaalt daarbij dat het CETA Gerecht de heersende uitleg van de rechterlijke instanties of autoriteiten van een verdragspartij bij CETA moet volgen. Verder geldt dat de rechterlijke instanties en autoriteiten van de partijen niet gebonden zijn aan de uitspraken van het ICS-Gerecht.

Voorts blijkt ook uit artikel 8.39, leden 1 en 4 dat het Gerecht van CETA een betwiste maatregel niet nietig kan verklaren of gelasten dat het nationale recht van de betrokken partij in overeenstemming wordt gebracht met CETA, noch de verwerende partij een sanctie kan opleggen (zie ook Advies 1/17, punt 144).

Vraag 107

Wat zijn de precieze gronden voor bedrijven om een procedure te starten bij het ICS? Tegen welke vormen van schade biedt ICS concreet bescherming?

Antwoord op vraag 107

Een Canadese investeerder, dan wel een investeerder uit de EU, kan alleen een claim onder ICS indienen als die investeerder schade heeft geleden aan zijn gevestigde investering door schending van afspraken door de EU respectievelijk Canada op het terrein van investeringsbescherming (Afdeling C en D van hoofdstuk 8 CETA). Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vermeende onredelijke of onbillijke of discriminatoire behandeling door een overheidsorgaan, of een vermeende schending van de voorwaarden waaronder onteigend mag worden.

Het betreft hier alleen investeerders die op het grondgebied van die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten of investeringen die direct, dan wel indirect, eigendom zijn of onder zeggenschap staan van een natuurlijke persoon of een onderneming uit die verdragspartij die in die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verricht.

Er kan geen claim ingediend worden als de investering is verricht door middel van een bedrieglijk onjuiste voorstelling, het achterhouden van informatie, omkoping of gedragingen die misbruik van procedure opleveren.

Voor het berekenen van de schadevergoeding bij onrechtmatig overheidsoptreden gaat het in CETA om de daadwerkelijk geleden schade en gederfde winst die tot het vermogen had kunnen behoren, als het onrechtmatig overheidsoptreden niet had plaats gevonden. Zo is in CETA vastgelegd dat de financiële schadevergoeding niet meer mag bedragen dan het daadwerkelijke verlies dat de investeerder heeft geleden. Eventueel reeds betaalde schadevergoeding of schadeloosstelling moet hierop in mindering gebracht worden. Het Gerecht kan daarnaast tevens rekening houden met de eventuele teruggave van eigendom of intrekking of wijziging van de maatregel en dat op het bedrag in mindering brengen (zie artikel 8.39 paragraaf 3 CETA).

Vraag 108

Kan op verzoek van de leden van de CDA-fractie toegezegd worden dat, en op welke wijze, het ICS bereikbaar is en blijft voor het MKB en kleinere ondernemers in de agrarische sector wanneer hun belangen in het geding zijn?

Antwoord op vraag 108

Zie het antwoord op vraag 38.

Vraag 109

De leden van de CDA-fractie horen graag of het mogelijk is dat het ICS lidstaten kan overrulen door het toevoegen van nieuwe bepalingen of regels of het oprekken van bestaande bepalingen in het verdrag.

Antwoord op vraag 109

Het Gerecht beoordeelt in een specifieke zaak of er sprake is van schade aan een investering door overheidshandelen dat in strijd is met de CETA-bepalingen over de behandeling van buitenlandse investeringen. Bij de uitlegging van bepalingen van het verdrag is het Gerecht gebonden aan de algemene regel van uitlegging van verdragen, zoals gecodificeerd in het Weens Verdragenverdrag, die bepaalt dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van het voorwerp en doel van het verdrag (zie ook artikel 8.31 par. 1 CETA).

In CETA zijn de investeringsbeschermingsbepalingen zo helder en duidelijk mogelijk geformuleerd, om daarmee het Gerecht duidelijkheid te geven over de bedoelingen van verdragspartijen. Daarnaast is het Gerecht op grond van bovengenoemde regel verplicht om ook rekening te houden met iedere later tot stand gekomen overeenstemming tussen de verdragspartijen met betrekking tot de uitlegging van het verdrag of de toepassing van zijn bepalingen. Dit biedt verdragspartijen de mogelijkheid gezamenlijk vast te stellen en vast te leggen hoe investeringsbeschermingsbepalingen van CETA moeten worden uitgelegd en toegepast. Hiermee bestaat dus de mogelijkheid de uitlegging van de bepalingen op het gebied van investeringen – indien daar zorgen over bestaan – te verduidelijken, teneinde misverstanden over de uitlegging daarvan door ICS-rechters te voorkomen of weg te nemen. Het Gerecht kan geen nieuwe bepalingen toevoegen aan het verdrag.

Vraag 110

Zijn er uit de internationale arbitrage voorbeelden bekend waarbij bindende besluiten Nederland c.q. Nederlandse sectoren hebben benadeeld?

Antwoord op vraag 110

Er is onder de huidige investeringsverdragen waarbij Nederland partij is nog nooit een formele claim ingediend tegen Nederland.

Vraag 111

Zal het ICS rekening houden met belangen van bedrijven die handel drijven via de NAFTA-handelsovereenkomst tussen de Noord-Amerikaanse staten in Canada? Kunnen zij door middel van ICS de Nederlandse rechtsorde omzeilen, zo vragen de genoemde leden?

Antwoord op vraag 111

Er is geen relatie tussen ICS en NAFTA. Bedrijven kunnen onder CETA alleen als investeerder worden aangemerkt als deze op het grondgebied van de verdragspartij waar zij gevestigd zijn substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten of direct dan wel indirect eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van een natuurlijke persoon of een onderneming uit die verdragspartij die in die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verricht. Daarmee worden bedrijven die in Canada of de Europese Unie gevestigd zijn, maar daar geen zakelijke activiteiten van betekenis hebben, zoals brievenbusmaatschappijen, uitgesloten van de bescherming onder het investeringshoofdstuk van CETA.

Afhankelijk van of het bedrijf in kwestie ontvankelijk is om een geschil aanhangig te maken bij de Nederlandse rechter, en of het bedrijf onder de reikwijdte van CETA valt, kan het bedrijf kiezen tussen de nationale rechtsgang en het ICS onder CETA.

Artikel 8.22 CETA bepaalt voorts dat een investeerder uitsluitend een verzoek bij het ICS Gerecht kan indienen wanneer hij afstand doet van zijn recht om een procedure te starten bij een rechterlijke instantie onder nationaal of internationaal recht of een lopende procedure daaronder intrekt met betrekking tot dezelfde maatregel waarvan onder de ICS-procedure vermeende schending van de investeringsbepalingen van CETA wordt gesteld. Deze regel is ingesteld om parallelle procedures over hetzelfde geschil en forum shopping bij de nationale rechter en het ICS te voorkomen. Er is geen sprake van het omzeilen van de Nederlandse rechtsorde, maar de investeerder zal dus wel een keuze moeten maken welke rechtsgang deze wil bewandelen.

Overigens komt de toetsing door het Gerecht aan de materiële investeringsbepalingen onder CETA overeen met de toepassing onder Nederlands recht van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waardoor de uitkomst van die toetsing veelal op hetzelfde uit zal komen.

Vraag 112

CETA is naast een handelsakkoord vooral ook een investeringsakkoord met vergaande liberalisering van de markten en bescherming van investeerders, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie. Onder andere bevat CETA een instrument voor investeringsgeschillenbeslechting: ICS. ICS staat alleen open voor buitenlandse (Canadese en andere met substantieel aanwezigheid in Canada) investeerders en opereert buiten het democratische rechtssysteem van lidstaten om. Acht de regering dit in lijn met het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 van de Grondwet), gelet op het feit dat Europese burgers en investeerders geen toegang hebben tot de arbitrage?

Antwoord op vraag 112

Ja, het kabinet acht de investeringsbepalingen in CETA in lijn met het in de Grondwet vastgelegde gelijkheidsbeginsel.

Artikel 1 van de Grondwet luidt «Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.»

Het beginsel van gelijke behandeling verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. De situatie van EU-investeerders in de EU is niet vergelijkbaar met de situatie van Canadese investeerders in de EU. Canadese ondernemingen en natuurlijke personen die in de Unie investeren, bevinden zich in een situatie die vergelijkbaar is met die van ondernemingen en natuurlijke personen van de lidstaten die in Canada investeren. Hun situatie is echter niet vergelijkbaar met die van ondernemingen en natuurlijke personen van de lidstaten die in de Unie investeren.

De investeringsbeschermingsbepalingen van CETA gelden voor onderdanen van de EU in Canada en voor onderdanen van Canada in de EU. Deze bescherming strekt zich logischerwijs niet uit tot EU-onderdanen in de EU. De mogelijkheid voor Canadese ondernemingen en natuurlijke personen die in de Unie investeren om zich voor de op te richten gerechten op CETA te beroepen, strekt ertoe deze Canadese rechtspersonen – in hun hoedanigheid van buitenlandse investeerders – een specifiek rechtsmiddel te verschaffen tegen maatregelen van de Unie en de lidstaten, terwijl ondernemingen en de natuurlijke personen van de lidstaten die, zoals die Canadese personen, in de Unie investeren, aldaar geen buitenlandse investeerders zijn en dus geen toegang tot die beroepsweg hebben. Bovendien kunnen zij zich, gelet op artikel 30.6 van CETA, niet rechtstreeks op de regels van CETA beroepen voor de rechterlijke instanties van de lidstaten en van de Unie. EU-onderdanen in de EU kunnen in hun eigen lidstaat en andere lidstaten bescherming ontlenen aan het nationale recht en het EU-recht. Zie ook Advies 1/17 waarin het Europese Hof heeft geoordeeld dat het ICS in CETA verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling, met name punten 177, 180 en 181.

Vraag 113

Is de regering het op zijn minst eens met de constatering van de leden van de GroenLinks-fractie dat deze investeerders een geprivilegieerde positie hebben in vergelijking tot binnenlandse investeerders, maatschappelijke organisaties, vakbonden en burgers?

Antwoord op vraag 113

Investeringsbeschermingsovereenkomsten gaan over de wederzijdse rechten en plichten van investeerders en overheden inzake een investering. Zij zien niet op de zelfstandige belangen van derde partijen. Onder het CETA-verdrag kunnen derde partijen zich wel voegen in procedures tussen een investeerder en een staat als amicus curiae. Burgers, vakbonden en NGO’s die belang hebben bij een procedure kunnen op deze manier hun visie en belangen bij het geschil rechtstreeks bij het tribunaal kenbaar maken.

Buitenlandse investeerders (Canadese en andere met substantiële aanwezigheid in Canada) bevinden zich voorts niet door ICS in een geprivilegieerde positie in vergelijking tot binnenlandse investeerders. Zoals in het antwoord op vraag 112 aangegeven, ontlenen binnenlandse investeerders een soortgelijk niveau van bescherming aan het nationale recht. Wat betreft de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur verschilt het regime van investeringsbescherming onder CETA niet van hetgeen gehanteerd wordt onder het Nederlands bestuursrecht.

Ook onder CETA heeft een investeerder het recht op een eerlijke en billijke behandeling door de overheid, alsmede volledige bescherming en veiligheid van de onder de overeenkomst vallende investeringen, in het bijzonder bescherming tegen rechtsweigering, schending van het recht op een eerlijke procesgang, willekeur, discriminatie en druk, dwang en intimidatie. Daarnaast biedt CETA waarborgen tegen onteigening en wordt een onafhankelijk en onpartijdig mechanisme voor de beslechting van geschillen geboden, inclusief de mogelijkheid van hoger beroep, basisbeginselen die ook onder het Nederlands bestuursrecht gelden58.

Vraag 114

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te motiveren waarom aparte investeringsbescherming noodzakelijk wordt geacht, gelet op het feit dat zowel in Canada als in de lidstaten van de EU sprake is van behoorlijk bestuur en een kwalitatief hoogstaande onafhankelijke rechtsgang. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat rechtsgang in de aparte lidstaten en de mogelijkheid van toegang tot het Europees Hof voldoende bescherming biedt aan alle investeerders die actief zijn in EU lidstaten?

Antwoord op vraag 114

Individuele bedrijven zullen altijd een eigen afweging maken van de kwaliteit, onafhankelijkheid en snelheid van het juridische systeem in het gastland, voordat zij daar veelal grote bedragen investeren. Canada en Nederland hebben allebei een goed functionerend rechtssysteem. Daarom vond de regering het opnemen van investeringsbeschermingsbepalingen in het CETA-verdrag niet strikt noodzakelijk ten tijde van de onderhandeling van de verdragstekst. Desalniettemin zijn er verschillende argumenten die voor investeringsbescherming en de bijhorende geschillenbeslechting ten algemene, en het ICS in het specifiek spreken.

Het ICS schept een nieuwe standaard voor investeringsakkoorden die mondiaal toepasbaar is. Deze modernisering is in gang gezet naar aanleiding van de maatschappelijke en politieke discussie rondom investeringsbescherming. ICS bevat evidente verbeteringen ten opzichte van het verouderde ISDS, zoals ook blijkt uit antwoord op o.a. vraag 105. In het verlengde daarvan constateert de regering dat het ICS een belangrijke opstap is naar het oprichten van een Multilateraal Investeringshof (MIC). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 228.

Vraag 115

Kan de regering aangeven hoeveel investeringen door Canadese en Amerikaanse investeerders in afgelopen tien jaar in de EU-lidstaten en in het bijzonder in Nederland hebben plaatsgevonden?

Antwoord op vraag 115

Zie de tabellen hieronder voor een overzicht van de investeringen door investeerders uit Canada en de VS. EU-landen waarvoor geen cijfers beschikbaar zijn beroepen zich op de vertrouwelijkheid van de cijfers.

Netto directe buitenlandse investeringen (FDI) uit Canada in de EU (EUR mln.)
 

2010

2011

2012

2013

2014

België

– 2.802

1.236

– 414,0

– 16,0

– 29,0

Bulgarije

– 0,2

0,8

– 1,2

2,4

– 3,9

Tsjechië

1,1

5,3

4,1

– 85,9

23,0

Denemarken

– 33,8

– 220,2

370,0

– 208,2

87,6

Duitsland

730,0

– 428,0

– 884,0

883,0

– 190,0

Estland

1,4

– 8,0

0,1

5,9

– 4,2

Ierland

– 309,0

5.446,0

– 613,0

– 131,0

– 176,0

Griekenland

1,0

3,0

5,0

– 67,0

– 355,0

Spanje

:

:

:

:

:

Frankrijk

– 687,0

521,0

142,0

– 438,0

774,0

Kroatië

:

0,0

0,0

:

0,5

Italië

248,0

14,0

87,0

91,0

38,0

Cyprus

:

:

:

:

14,0

Letland

:

1,0

4,0

:

2,0

Litouwen

:

:

:

:

22,7

Luxemburg

:

:

:

:

:

Hongarije

14.149,1

2.518,8

– 130,4

3.607,3

– 521,5

Malta

:

:

:

:

:

Nederland

3.059,0

5.698,0

– 1.216,0

– 1.030,0

4.256,0

Oostenrijk

:

:

:

:

:

Polen

107,5

– 14,9

– 75,4

0,2

52,0

Portugal

– 22,0

337,0

– 4,0

2,0

1,0

Roemenië

21,9

6,4

2,4

:

:

Slovenië

– 2,3

– 5,4

5,5

– 3,8

2,1

Slovakije

:

:

:

– 0,7

– 2,4

Finland

– 72,0

185,0

– 163,0

– 115,0

– 270,0

Zweden

68,2

– 524,9

:

– 160,1

175,3

Bron: Eurostat. Datum van raadpleging: 4 mei 2020.

Netto directe buitenlandse investeringen (FDI) uit Canada in de EU (EUR mln.)
 

2015

2016

2017

2018

2019

België

– 281,0

– 440,0

– 1.154,0

84,0

647,0

Bulgarije

– 2,5

7,2

5,5

– 12,5

– 6,5

Tsjechië

– 29,6

45,3

– 1,1

– 27,8

– 6,3

Denemarken

31,1

80,7

144,5

114,2

– 54,9

Duitsland

885,0

– 1.302,0

– 15,0

968,0

– 1.753,0

Estland

2,5

0,6

5,8

– 7,8

0,9

Ierland

:

1.066,0

1.947,0

1.089,0

:

Griekenland

– 642,0

– 186,0

– 164,0

– 150,0

– 135,0

Spanje

:

:

:

:

:

Frankrijk

711,0

44,0

414,0

– 3.265,0

438,0

Kroatië

2,0

– 2,1

0,1

3,6

:

Italië

252,0

120,0

116,0

445,0

896,0

Cyprus

:

:

:

:

:

Letland

– 7,0

:

– 3,0

0,0

:

Litouwen

:

0,3

– 16,9

47,4

260,3

Luxemburg

:

:

:

:

:

Hongarije

– 496,2

– 2.478,0

1.164,3

– 721,7

– 3.838,9

Malta

:

:

:

:

:

Nederland

– 186,0

– 16.002,0

– 21.617,0

13.370,0

20.653,0

Oostenrijk

:

:

:

:

:

Polen

525,3

4.471,4

393,0

– 1.369,0

68,6

Portugal

23,0

75,0

3,0

– 4,0

0,0

Roemenië

:

:

11,0

:

– 6,3

Slovenië

0,0

4,0

0,4

8,3

1,5

Slovakije

2,2

– 6,8

– 1,3

0,4

– 2,3

Finland

– 1.328,0

1.146,0

– 306,0

899,0

135,0

Zweden

– 3.473,8

1.021,9

917,6

– 30,5

56,5

Bron: Eurostat. Datum van raadpleging: 4 mei 2020.

Netto directe buitenlandse investeringen (FDI) uit de VS in de EU (EUR mln.)
 

2010

2011

2012

2013

2014

Belgium

21.821,0

20.541,0

5.278,0

– 4.453,0

– 22.762,0

Bulgaria

– 74,1

– 147,8

– 46,5

– 90,2

– 32,0

Czechia

– 277,4

– 251,3

– 258,5

– 863,1

15,0

Denmark

1.264,5

– 1.005,7

534,5

1.615,7

1.276,6

Germany

8.053,0

– 4.432,0

– 22.669,0

– 3.557,0

4.461,0

Estonia

– 21,8

– 57,5

– 23,6

31,5

– 20,1

Ireland

– 5.943,0

– 5.249,0

2.977,0

– 9.508,0

– 10.998,0

Greece

109,0

– 505,0

– 285,0

– 37,0

– 720,0

Spain

:

:

:

:

:

France

260,0

18.096,0

– 6.324,0

– 13.856,0

7.495,0

Croatia

:

0,0

0,0

:

0,2

Italy

– 898,0

1.055,0

– 1.702,0

– 286,0

– 877,0

Cyprus

– 132,0

249,0

93,0

33,0

443,0

Latvia

– 9,0

:

5,0

– 25,0

7,0

Lithuania

74,6

– 6,9

0,1

– 2,0

– 22,8

Luxembourg

:

:

:

:

:

Hungary

– 4.131,1

– 17.910,8

– 8.185,5

3.815,0

7.941,0

Malta

:

:

:

:

:

Netherlands

3.498,0

– 59.895,0

18.878,0

24.086,0

– 59.565,0

Austria

:

:

:

:

:

Poland

794,0

936,2

– 125,2

– 93,6

679,2

Portugal

310,0

1,0

310,0

– 109,0

127,0

Romania

– 117,1

– 97,7

– 146,3

:

43,5

Slovenia

15,8

3,1

6,7

7,7

0,7

Slovakia

:

:

:

218,3

– 123,0

Finland

– 798,0

– 121,0

– 841,0

– 415,0

– 1.563,0

Sweden

7.771,0

– 255,4

:

– 1.413,2

1.023,4

Bron: Eurostat. Datum van raadpleging: 4 mei 2020.

Netto directe buitenlandse investeringen (FDI) uit de VS in de EU (EUR mln.)
 

2015

2016

2017

2018

2019

Belgium

472,0

– 95.236,0

– 5.538,0

10.625,0

1.668,0

Bulgaria

– 36,7

8,5

165,0

59,4

14,6

Czechia

867,7

– 99,9

314,1

268,1

37,8

Denmark

– 716,4

– 1.133,5

1.898,2

1.218,9

4.350,5

Germany

16.493,0

11.167,0

5.445,0

11.599,0

21.735,0

Estonia

– 44,1

– 22,7

– 2,5

– 23,0

35,9

Ireland

– 13.588,0

62.489,0

56.677,0

– 78.805,0

81.046,0

Greece

129,0

70,0

27,0

– 7,0

– 132,0

Spain

:

:

:

:

:

France

13.318,0

21.112,0

– 4.979,0

135,0

– 3.916,0

Croatia

– 20,8

– 16,1

– 24,4

24,5

:

Italy

2.325,0

– 2.300,0

651,0

4.044,0

1.235,0

Cyprus

247,0

437,0

:

:

– 587,0

Latvia

6,0

19,0

42,0

34,0

– 6,0

Lithuania

– 3,0

– 35,0

– 63,5

70,1

– 0,6

Luxembourg

:

:

:

:

:

Hungary

– 332,5

79.794,3

– 3.589,6

– 68.941,6

4.592,7

Malta

:

:

:

:

:

Netherlands

58.543,0

18.111,0

208.245,0

209.650,0

– 32.084,0

Austria

:

:

:

:

:

Poland

694,6

– 126,6

– 560,0

191,5

– 558,7

Portugal

– 349,0

– 116,0

– 487,0

– 624,0

– 320,0

Romania

:

:

:

4,9

– 151,1

Slovenia

– 7,3

2,9

20,5

– 72,0

– 4,7

Slovakia

– 61,8

371,6

– 197,7

106,8

– 397,7

Finland

:

708,0

:

2.113,0

– 1.558,0

Sweden

2.477,4

– 5.270,2

5.614,5

2.718,7

:

Bron: Eurostat. Datum van raadpleging: 4 mei 2020.

Vraag 116

Zijn er voorbeelden van Canadese, Amerikaanse, dan wel andere buitenlandse investeerders die hun investering uit de EU hebben teruggetrokken met het argument van gebrek aan voldoende rechtsbescherming en gebrek aan toegang tot onafhankelijke en eerlijke rechtspraak?

Antwoord op vraag 116

De keuze van investeerders om zich in een bepaald land te vestigen, dan wel een investering terug te trekken, is afhankelijk van verschillende factoren. Rechtsbescherming en toegang tot rechtspraak zijn daar voorbeelden van. Het is niet uit te sluiten dat er situaties zijn (geweest) waarin deze twee factoren doorslaggevend zijn geweest voor de keuze van individuele investeerders om hun investering terug te trekken uit een lidstaat van de Europese Unie. Over concrete voorbeelden beschikt het kabinet niet.

Vraag 117

CETA bevat zowel afspraken over de bescherming van investeringen, als over handel en duurzame ontwikkeling, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie. Voor beide onderdelen is een geschillenbeslechtingsmechanisme ingesteld. Er bestaan grote verschillen tussen beide geschillenbeslechtingsmechanismen. Het geschillenbeslechtingsmechanisme dat geldt voor de afspraken over duurzaamheid geeft verdragspartijen de mogelijkheid om een klacht in te dienen en een panel van experts te raadplegen, wat hooguit kan leiden tot vrijblijvend advies. Investeringsarbitrage kan door investeerders zelf gestart worden en kan leiden tot schadevergoedingen. Welke verschillen in beschermingsniveaus ontstaan door deze onbalans tussen de bescherming van klimaat en van investeerders?

Antwoord op vraag 117

De afspraken over naleving van verplichtingen in hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling verschillen van afspraken over investeringsbescherming. De verschillen houden verband met de aard van de verplichtingen en met de betrokken partijen in een geschil. Het is daarom feitelijk niet mogelijk om inspanningen voor het mitigeren van klimaatverandering te vergelijken met de rechten en plichten van investeerders.

In de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden, en dus ook in CETA, bevestigen verdragspartijen over en weer de internationale verplichtingen op het gebied van arbeidsrechten en milieu die ze onder fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie en multilaterale milieuverdragen zijn aangegaan. Het doel van deze hoofdstukken is om een lange termijn dialoog op te zetten om de naleving en de tenuitvoerlegging van deze verdragen veilig te stellen. Het primaat voor het toezicht op naleving en geschillenbeslechting op het gebied van milieu ligt bij de desbetreffende internationale organisaties en/of binnen het institutionele kader van de betreffende verdragen.

CETA voorziet daarnaast in een eigen consultatiemechanisme voor wat betreft de naleving van deze verplichtingen, waartoe uiteindelijk een deskundigenpanel een rapport met aanbevelingen kan opstellen en waarbij verdragspartijen opvolging monitoren. Het rapport van het Panel of Experts wordt tevens gepubliceerd. Daarnaast bestaat onder CETA de mogelijkheid dat verdragspartijen een geschil over de naleving van deze afspraken beslechten via conciliatie of mediation.

Het kabinet is van mening dat de handhavingsmechanismen zoals voorzien in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van CETA de naleving ervan voldoende verzekeren en geenszins vrijblijvend zijn. Zoals in de antwoorden op vraag 88 en 100 aangegeven, gaat het hier om juridisch bindende bepalingen. Het kabinet hecht eraan dat de EU hiervan gebruik maakt om naleving veilig te stellen.

Investeringsbeschermingsovereenkomsten gaan over de wederzijdse rechten en plichten van investeerders en overheden inzake een investering. Hierbij worden individuele investeerders beschermd tegen onrechtmatig overheidshandelen (waarbij de overheid veelal een andere machtspositie heeft ten opzichte van private investeerders), zoals dat ook bestaat onder het Nederlands recht. Het gaat hierbij om afspraken waaraan de overheid zich jegens een investeerder dient te houden, en daarbij is gekozen voor een ander mechanisme voor de beslechting van geschillen, namelijk onder het ICS.

Investeringsakkoorden, en ook CETA, bevestigen overigens het recht van overheden om te reguleren in het publieke belang, bijvoorbeeld om internationale arbeids- en milieuverdragen na te komen.

Vraag 118

Klopt het dat er uit de afspraken over duurzame ontwikkeling geen verplichtingen voortkomen voor investeerders? Welke oplossingen ziet de regering dan om bedrijven en investeerders te houden aan de klimaatbeschermingsafspraken? En hoe verhoudt zich dit tot de klimaatmaatregelen genomen door bijvoorbeeld de Nederlandse regering?

Antwoord op vraag 118

In de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling spreken verdragspartijen af dat ze hun verplichtingen onder internationale arbeids- en milieuverdragen zullen nakomen, beschermingsniveaus niet zullen verlagen en zullen samenwerken op het gebied van arbeidsrechten en milieubescherming. De verdragspartijen bij een handelsakkoord zijn overheden.

Bedrijven en investeerders zijn te allen tijden gebonden aan nationale klimaat- en milieuwetgeving. Handels- en investeringsakkoorden veranderen hier niets aan. Integendeel, deze bevestigen nationale beschermingsniveaus van verdragspartijen en hun verplichtingen onder internationale milieuakkoorden waar het nationale beleid uit voortvloeit.

Vraag 119

Gaan milieu- en klimaatmaatregelen van overheden altijd voor de belangen van investeerders?

Antwoord op vraag 119

Voorop staat dat CETA de beleidsruimte van (mede-)overheden niet beperkt. De verdragstekst herbevestigt en expliciteert het recht van overheden om nieuwe wet- en regelgeving aan te nemen (het right to regulate) in het publiek belang, waaronder milieu- en klimaatmaatregelen. Daarbij wordt verduidelijkt dat het feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering, of ingrijpen in de verwachtingen van een investeerder, op zich geen schending vormt van de verplichtingen onder het verdrag.

Dit laat onverlet dat de overheid de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen ten aanzien van de behandeling van buitenlandse investeerders. Op dat terrein verschilt het ICS onder CETA niet van hetgeen geldt onder het Nederlands bestuursrecht. Ook onder CETA heeft een investeerder het recht op een eerlijke en billijke behandeling door de overheid, alsmede volledige bescherming en veiligheid van de onder de overeenkomst vallende investeringen, in het bijzonder bescherming tegen rechtsweigering, schending van het recht op een eerlijke procesgang, willekeur, discriminatie en druk, dwang en intimidatie. Daarnaast biedt CETA waarborgen tegen onteigening en wordt een onafhankelijk en onpartijdig mechanisme voor de beslechting van geschillen geboden, inclusief de mogelijkheid van hoger beroep. Beginselen die ook onder het Nederlands bestuursrecht gelden.

Vraag 120

Kan de regering toelichten wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen de mate van bescherming van investeerders en die van klimaat en duurzaamheid? Kan de regering toelichten wat de afspraken over milieu en duurzame ontwikkeling betekenen voor het klimaat? Leiden ze tot concrete beperkingen voor de verdragspartijen in het belang van het klimaat of blijft uiteindelijk alles mogelijk?

Antwoord op vraag 120

Zie het ook het antwoord op vraag 117 en 118.

In de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling bevestigen de verdragspartijen dat zij internationale milieuakkoorden waar ze partij bij zijn, waaronder het Klimaatakkoord van Parijs, zullen naleven. Ook hebben partijen zich gecommitteerd om samen te werken ten aanzien van handelsgerelateerde milieuthema’s en gezamenlijk Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen te promoten. Middels een jaarlijks dialoog monitoren verdragspartijen de voortgang van deze afspraken en identificeren ze kansen en problemen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. Deze lange-termijn dialoog draagt bij aan het bevorderen van milieubescherming en arbeidsrechten en kan op die manier bijdragen aan een race naar de top.

Vraag 121

Investor State Dispute Settlement (ISDS) is historisch afkomstig uit commerciële arbitrage tussen bedrijven. Veel van de eerste generatie arbiters komen dus uit commerciële arbitrage. Omdat er nooit specifieke eisen werden gesteld, is er incrementeel een groep ISDS-arbiters ontstaan in het internationaal investeringsrecht. Kan de regering dit op verzoek van de leden van de GroenLinks-fractie bevestigen?

Antwoord op vraag 121

Investeringsgeschillen hebben betrekking op specifieke technische aspecten, waarbij sectorale kennis vaak van belang is. Dergelijke expertise is veelal te vinden in de private sector. De kwalificatie-eisen van arbiters voor investeerder-staat geschillenbeslechting zijn in de meeste investeringsverdragen niet nader gespecificeerd en blijven beperkt tot algemene competenties. Zo is een vereiste onder de conventie van het International Centre for Settlement of Investment Disputes (artikel 14 ICSID Convention) dat een arbiter kennis heeft op het terrein van recht, handel, industrie en financiën.

In CETA is duidelijk vastgelegd dat de rechters onder het ICS dienen te beschikken over kwalificaties die vereist zijn voor het bekleden van het rechterlijk ambt in hun land of zeer competente juristen zijn. Zij dienen te beschikken over aantoonbare kennis van het internationaal publiekrecht en het is wenselijk dat zij expertise hebben in het internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting onder internationale investerings- of handelsverdragen (zie artikel 8.27 par. 4 CETA). Deze criteria zijn vergelijkbaar met de vereisten van andere internationale hoven en tribunalen.

Vraag 122

Uit onderzoek59 blijkt dat de arbiters vaker het voordeel aan de private partij toekennen. Is de regering bekend met het onderzoek, en hoe beoordeelt de regering dit?

Antwoord op vraag 122

Het onderzoek waarnaar verwezen wordt, bevat een analyse van ISDS-arbitragezaken in de periode tussen 1990 en 2010. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: «Welke arbiters droegen de grootste verantwoordelijk voor het uitbreiden of inperken van compensatiemogelijkheden voor investeerders in de eerste twintig jaar van ISDS?». Hiertoe hebben de auteurs van dit artikel de interpretatie van een aantal vaak voorkomende juridische kwesties onderzocht, en een aantal arbiters geïdentificeerd die geassocieerd worden met het toepassen van een extensieve interpretatie.

De methodologie en de informatie die door deze onderzoekers is gebruikt voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag is specifiek toegespitst geweest op deze onderzoeksvraag en is niet adequaat om de vraag te beantwoorden of arbiters vaker in het voordeel van een investeerder oordelen.

Onderzoek van de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) toont aan dat in 36% van de investeringszaken in de periode tussen 1987–2018 in het voordeel van de desbetreffende staat (claims waren niet ontvankelijk of de investeerder is in het ongelijk gesteld bij de inhoudelijke behandeling van de zaak), en in 29% van de gevallen in het voordeel van de desbetreffende investeerder werd geoordeeld. De overige zaken zijn of in der minne geschikt (23%), ingetrokken (10%), of het tribunaal heeft geoordeeld dat er sprake was van een schending, maar uiteindelijk geen schadevergoeding toegekend (2%).60 De hierboven genoemde cijfers gelden voor alle investeringszaken.

In zijn algemeenheid kan dus niet worden gesteld dat investeerders vaker dan overheden in het gelijk worden gesteld.

Voorts heeft het EU-Hof in Advies 1/17 bevestigd dat het ICS-systeem in CETA verenigbaar is met de vereisten van rechtelijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid.

Vraag 123

Klopt het volgens de regering dat de belangen van investeerders makkelijker afdwingbaar zijn dan de belangen van het publiek, het klimaat en de mensenrechten?

Antwoord op vraag 123

Nee, dat klopt niet. Iedereen die meent dat zijn rechten geschonden zijn, kan zijn klacht aan een rechter voorleggen. De rechter zal de klacht beoordelen op grond van het voor die klacht toepasbare recht, of dit nu de mensenrechten zijn, het milieurecht, of investeringsrecht. Naast de nationale rechtsgang staat voor deze rechtsgebieden ook internationale geschillenbeslechting open. Hierbij valt te denken aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het VN Mensenrechtencomité. Verder kan onder het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden door iedereen (leden van het publiek) een mededeling worden gedaan met betrekking tot de naleving van dit Verdrag bij het comité dat daarop toeziet.

Vraag 124

Acht de regering het opportuun dat arbiters uit verschillende rechtsvelden in de commissies zitten en dus niet louter of hoofdzakelijk arbiters met een achtergrond in het investeringsrecht?

Antwoord op vraag 124

Ja, zoals ook in CETA is vastgelegd dienen arbiters onder het ICS te beschikken over aantoonbare kennis van het internationaal publiekrecht en het internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting onder internationale investerings- of handelsverdragen (zie artikel 8.27 par. 4 CETA). Deze criteria zijn vergelijkbaar met de vereisten van andere internationale hoven en tribunalen. Daarnaast is het ook wenselijk dat zij expertise hebben in het internationaal investeringsrecht.

De Nederlandse inzet ten aanzien van de benoeming van arbiters in investeringsarbitrages is vastgelegd in artikel 20 lid 5 van de nieuwe Nederlandse modeltekst voor investeringsbeschermingsovereenkomsten. Dit artikel bepaalt dat leden van het tribunaal, individueel of gezamenlijk, kennis horen te hebben op het gebied van internationaal publieksrecht, waaronder milieurecht, mensenrechten, investeringsrecht en kennis van investeringsgeschillenbeslechting.

Vraag 125

Wat vindt de regering ervan dat bijna vijfeneenhalfduizend Amerikaanse bedrijven, zoals grote multinationals in de fossiele sector de Nederlandse staat kunnen aanklagen en een regulatory chill kunnen veroorzaken?

Antwoord op vraag 125

Het kabinet kan zich niet vinden in de stelling dat door de veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA de beleidsvrijheid van overheden wordt ingeperkt. CETA herbevestigt en expliciteert namelijk het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering, of die ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder, vormt op zichzelf geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen bovendien niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlandse bestuursrecht. Als de overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft zij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA. Ook zonder CETA kunnen buitenlandse investeerders zich dus tegen de Nederlandse overheid beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Ook indirect leidt de veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA niet tot terughoudendheid van overheden bij het maken van beleid dat het algemeen belang dient. Onderzoek door de Universiteit Leiden heeft opgeleverd dat er in Nederland geen sprake is van regulatory chill.

Overigens hebben Amerikaanse bedrijven reeds lange tijd de mogelijkheid om via het Nederlandse netwerk van bestaande «oude» bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (met o.a. Mexico, China, etc.) claims in te dienen. Desondanks is er nog nooit een formele claim tegen Nederland ingediend. CETA is een verbetering ten opzichte van deze oudere investeringsverdragen, doordat het brievenbusfirma’s uitsluit van investeringsbescherming en alleen bedrijven die substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada hebben en als investeerder in Nederland actief zijn onder CETA een claim kunnen indienen.

Vraag 126

Wil de regering een historisch overzicht geven van Amerikaanse bedrijven en investeerders die na volledige inwerkingtreding van CETA via hun Canadese connecties toegang kunnen krijgen tot ICS? Wil de regering een overzicht geven van bedrijven en sectoren in de VS en Canada die gebruik hebben gemaakt van ISDS-mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld in NAFTA of andere internationale handelsverdragen?

Antwoord op vraag 126

Het kabinet beschikt niet over dergelijke overzichten. Naar het oordeel van het kabinet is dit ook niet relevant. Amerikaanse bedrijven hebben reeds lange tijd de mogelijkheid om via het Nederlandse netwerk van bestaande bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (met o.a. Mexico, China, etc.) via dochterondernemingen claims in te dienen. Desondanks is er nog nooit een formele claim tegen Nederland ingediend.

CETA is daarbij een verbetering ten opzichte van deze oudere investeringsverdragen, doordat het brievenbusfirma’s uitsluit van investeringsbescherming en onder ICS alleen bedrijven die substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada hebben en als investeerder in Nederland actief zijn onder CETA een claim kunnen indienen.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen bovendien niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlandse bestuursrecht. Als de overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft zij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA.

Informatie over ISDS zaken is te raadplegen via openbare databases zoals ITALAW of de ISDS Navigator van UNCTAD. Laatstgenoemde bevat de optie om zaken per land te selecteren.61

Vraag 127

Uit een rapport62 blijkt dat Canadese investeerders veelvuldig gebruik maken van arbitrage en dat zij het daarbij disproportioneel voorzien hebben op klimaat- en milieubeleid van verschillende landen. Was de regering op de hoogte van dit onderzoek? Hoe beoordeelt zij dit in het licht van het CETA-verdrag?

Antwoord op vraag 127

Investeringsbescherming onder CETA ziet op basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals gepaste compensatie. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen.

CETA staat daarbij niet in de weg aan het recht van overheden om maatregelen in het publieke belang te nemen, ook niet indien de overheid door een rechter genoodzaakt wordt nadere maatregelen te nemen. Het verdrag herbevestigt en expliciteert dat recht ook.

Investeerders onder het verdrag kunnen, indien zij menen dat zij geraakt worden door onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen, naar de nationale rechter stappen of een beroep doen op de investeringsbescherming onder CETA. Dat geldt dus ook voor Canadese investeerders met substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada die in de EU investeren. Het moet dan wel aangetoond worden dat er sprake is van schending door de overheid van deze basisregels voor de behandeling van investeerders en dat de investeerder daardoor schade heeft geleden. Het feit dat een niet-discriminerende maatregel de winst dan wel winstverwachting van een investeerder negatief beïnvloedt, is onvoldoende grond voor toewijzing van een claim.

Vraag 128

Klopt het dat, als CETA wordt geratificeerd, investeerders die een arbitrageclaim indienen niet alleen een deel van de investering kunnen terugeisen – iets wat een reguliere rechter ook zou kunnen toekennen –, maar ook de verwachte winst, die veel hoger uitvalt? Hoe duidt de regering het principe onder arbiters van investeringsgeschillen dat dit zogenoemde «fair market value» onderdeel uit kan maken van een schadeloosstelling?

Antwoord op vraag 128

Voor het berekenen van de schadevergoeding bij onrechtmatig overheidsoptreden gaat het zowel in CETA als in het Nederlands recht om de daadwerkelijk geleden schade en gederfde winst die tot het vermogen had kunnen behoren, als het onrechtmatig overheidsoptreden niet had plaats gevonden.

In CETA is vastgelegd dat de financiële schadevergoeding niet meer mag bedragen dan het daadwerkelijke verlies dat de investeerder heeft geleden. Eventueel reeds betaalde schadevergoeding of schadeloosstelling moet hierop in mindering worden gebracht. Het Gerecht kan daarnaast tevens rekening houden met de eventuele teruggave van eigendom of intrekking of wijziging van de maatregel en dat op het bedrag in mindering brengen (zie artikel 8.39 paragraaf 3 CETA).

Onder Nederlands recht bepaalt het Burgerlijk Wetboek (Art 6:96 lid 1 BW) dat vermogensrechtelijke schade zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. Hierbij komen daarnaast ook in aanmerking de redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht; redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (zoals redelijke kosten van een advocaat die een zaak voor je schikt).

Artikel 8.12 CETA geeft de voorwaarden waaronder onteigend mag worden. Dit mag alleen indien de maatregel die tot onteigening leidt in het publiek belang en non-discriminatoir is, geschiedt volgens een eerlijk proces en tegen betaling van een gepaste schadevergoeding. Die schadevergoeding dient gelijk te zijn aan een eerlijke marktwaarde die de investering had op het moment net voor de onteigening. CETA geeft daarbij de criteria aan waarnaar gekeken moet worden om die waarde te bepalen, zoals de going concern waarde, de waarde van bezittingen en andere passende criteria. Ook onder Nederlands recht bestaan soortgelijke waarborgen gesteld voor onteigening van eigendom onder de Nederlandse Onteigeningswet. Ook hierbij geldt dat onteigening in het publiek belang moet zijn en er een redelijke schadevergoeding moet worden betaald, waarvan de hoogte objectief en onafhankelijk wordt vastgesteld.

Vraag 129

Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat hiermee het ondernemersrisico geheel op conto van de belastingbetaler komt?

Antwoord op vraag 129

Nee, schendingen van het recht op redelijke en billijke behandeling, willekeur, discriminatoire behandeling of onteigening zonder gepaste compensatie behoren immers niet tot het ondernemersrisico.

Vraag 130

Kan de regering in reactie op de leden van de GroenLinks-fractie aangeven hoe het staat met de mogelijke claim van Duitse energiebedrijf Uniper tegen de Nederlandse overheid vanwege de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie?

Antwoord op vraag 130

Bij brief van 18 december 2019 hebben de advocaten namens Uniper SE, Uniper Benelux Holding BV en Uniper Benelux NV om consultaties verzocht om tot een minnelijke oplossing te komen voor de schade die Uniper stelt te lijden. Dit consultatieverzoek past binnen de verplichtingen en procedures die zijn vastgelegd in het Energiehandvest ten aanzien van investeringsbescherming. Deze consultatieperiode loopt nog.

Op het standpunt van Uniper – zoals verwoord in de brief – wordt door de Staat een gepast antwoord voorbereid. In dit verband verwijs ik naar de wetsgeschiedenis van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie. Daarin is toegelicht hoe de Nederlandse regering de effecten van de wet beoordeelt op de eigendomsrechten van de huidige exploitanten van de betrokken elektriciteitscentrales.

In dit stadium kunnen hier geen verdere uitspraken worden gedaan zonder de positie van de Staat hierin aan te tasten.

Vraag 131

Klopt de lezing van de leden van de GroenLinks-fractie dat de arbiters van ICS in hun overwegingen geen rekening hoeven te houden met andere internationale verplichtingen van overheden, zoals het Klimaatakkoord van Parijs of ILO-verdragen? Daarmee is het mogelijk dat overheden noodgedwongen kiezen om minder vergaande maatregelen te treffen of grote boetes moeten accepteren om hun andere verplichtingen na te komen. Kan de regering dit bevestigen?

Antwoord op vraag 131

De bevoegdheid van rechters onder het ICS beperkt zich tot het uitleggen en toepassen van bepalingen over investeringsbescherming in CETA. Zij toetsen daarbij of het handelen van de overheid in een specifiek geval in lijn is geweest met die bepalingen. Het gaat daarbij om basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals dat de maatregel in het publieke belang wordt genomen en tegen een gepaste schadevergoeding. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen. Het gaat er daarbij om hoe een overheid een bepaalde maatregel heeft genomen, of deze non-discriminatoir is en of een investeerder bij het introduceren van een bepaalde maatregel redelijk en billijk is behandeld.

CETA staat daarbij niet in de weg aan het recht van overheden om maatregelen in het publieke belang te nemen, zoals maatregelen ter bescherming van het milieu of arbeidsrechten conform hun internationale verplichtingen. Het verdrag herbevestigt en expliciteert dat recht ook (zie artikel 8.9 CETA). Daarbij wordt verduidelijkt dat het feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpt in de verwachtingen van een investeerders op zich geen schending vormt van verplichtingen uit hoofde van de investeringsbepalingen in CETA.

De internationale verplichtingen die voortvloeien uit het Klimaatakkoord van Parijs of de ILO-verdragen binden de staten die daarbij partij zijn; zij binden niet de investeerders. Investeerders dienen echter vervolgens wel te opereren conform het nationale recht van het gastland waarin zij gevestigd zijn. De verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs en de ILO-verdragen worden in Nederland in de nationale rechtsorde geïmplementeerd (en eenieder verbindende bepalingen werken direct in de Nederlandse rechtsorde). Hier dienen investeerders zich dus aan te houden. Het Gerecht onder het ICS in CETA is niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel te toetsen aan intern recht van een verdragspartij. Het Gerecht kan enkel de interne wetgeving van een partij als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen.

Dat neemt niet weg dat het ICS wel degelijk rekening houdt met maatregelen die de overheid heeft genomen in het publieke belang. Deze worden getoetst aan de beginselen van behoorlijk bestuur, c.q. of de overheid dergelijke maatregelen heeft genomen met in achtneming van de bepalingen van investeringsbescherming die overeenkomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die onder het Nederlands recht gelden. Zo dienen in dat kader bijvoorbeeld maatregelen ter implementatie van het Klimaatakkoord van Parijs non-discriminatoir te zijn (bij gelijke gevallen) en niet gebaseerd te zijn op willekeur.

Tot slot kan het kabinet zich niet vinden in de stelling dat overheden noodgedwongen kiezen om minder vergaande maatregelen te treffen of grote boetes moeten accepteren om hun andere verplichtingen na te komen. Zoals eerder aangegeven, staat CETA niet in de weg aan het recht van overheden om maatregelen in het publieke belang te nemen, zoals maatregelen ter bescherming van het milieu of arbeidsrechten conform hun internationale verplichtingen. Zoals ook onder het Nederlands recht, dient de overheid die maatregelen te nemen met inachtneming van de basisregels van investeringsbescherming zoals vastgelegd in CETA. Dit is niet anders dan geldt onder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands recht. Indien de overheid zich daar ook onder Nederlands recht niet aan houdt, zal dat leiden tot het vergoeden van de daadwerkelijk geleden schade.

Vraag 132

De leden van de PvdA-fractie stellen ten overvloede dat CETA een verdrag is tussen de EU en Canada. Is het juist dat wanneer bijvoorbeeld Amerikaanse bedrijven een dochteronderneming in Canada hebben, die dochteronderneming onder dezelfde voorwaarden als Canadese bedrijven toegang heeft tot het ICS wanneer zij investeringen heeft gedaan in één van de EU-lidstaten? Zo ja, hoe waardeert de regering dat?

Antwoord op vraag 132

Ja, ook hier geldt dat bedrijven onder CETA alleen als investeerder worden aangemerkt als deze op het grondgebied van die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten of direct dan wel indirect eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van een natuurlijke persoon of een onderneming uit die verdragspartij die in die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verricht. Daarmee worden bedrijven die in Canada of de Europese Unie gevestigd zijn, maar daar geen zakelijke activiteiten van betekenis hebben, zoals brievenbusmaatschappijen, uitgesloten van de rechten onder het investeringshoofdstuk van CETA.

Deze bepalingen komen overeen met de inzet in de nieuwe Nederlandse modeltekst voor bilaterale investeringsakkoorden. Zo worden in de modeltekst brievenbusmaatschappijen in artikel 1 van bescherming uitgesloten, conform de motie-Diks en Van den Hul (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1829 ).

Vraag 133

Kan de regering richting de leden van de PvdA-fractie aangeven of claims van buitenlandse (Canadese) investeerders eerder kans maken te worden gehonoreerd bij het ICS van CETA dan bij de nationale rechter?

Antwoord op vraag 133

Een Canadese investeerder of een investeerder uit de EU kan alleen een claim onder ICS indienen als die investeerder schade heeft geleden aan zijn gevestigde investering door schending van afspraken door de EU respectievelijk Canada op het terrein van investeringsbescherming (Afdeling C en D van hoofdstuk 8 CETA). Het gaat daarbij om basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals dat de maatregel in het publieke belang wordt genomen en tegen een gepaste schadevergoeding. Deze basisregels komen overeen met de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands bestuursrecht kennen. Het regime van investeringsbescherming onder CETA verschilt niet van hetgeen gehanteerd wordt onder het Nederlands bestuursrecht, waarmee dus ook de toetsing van bepaald overheidsoptreden aan de investeringsbeschermingsbepalingen door het Gerecht onder CETA niet anders zal zijn dan toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands recht.

Wel staat er onder CETA alleen een beroep onder het ICS open voor een investeerder die op het grondgebied van de andere verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verricht of als een investering direct dan wel indirect eigendom is van of onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of een onderneming uit die verdragspartij, welke in die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten verricht. Dit is anders bij de nationale rechter, waar in principe elke claim in behandeling wordt genomen en een claim dus doorgaans ontvankelijk is. Een bedrijf hoeft zelfs niet in Nederland gevestigd te zijn om in Nederland een rechtszaak te mogen beginnen.

Daarnaast kan er onder CETA geen claim ingediend worden als de investering is verricht door middel van een bedrieglijke onjuiste voorstelling, het achterhouden van informatie, omkoping of gedragingen die misbruik van procedure opleveren (artikel 8.18 par. 3 CETA).

Onder Nederlands burgerlijk procesrecht zouden dergelijke omstandigheden er niet toe leiden dat er helemaal geen claim kan worden ingediend, maar in de procedure zou een beroep op dergelijke omstandigheden wel een wilsgebrek kunnen opleveren, waardoor een bepaalde gesloten overeenkomst in de kern kan worden aangetast, doordat de rechter de overeenkomst vernietigt of wijzigt

De drempel om onder CETA een claim in te dienen ligt in dat kader dus hoger dan bij de nationale rechter. De toetsing – na ontvankelijkheid van een claim – aan de materiële standaarden van investeringsbescherming onder CETA verschilt dus verder niet van toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands recht.

Vraag 134

Het beoogde ICS is een semi-permanent tribunaal van vijftien leden, van wie bij elke casus drie worden aangewezen om deze te behandelen. Zij ontvangen naast een vast maandelijks bedrag, een fee voor de behandeling van de specifieke casus (artikel 8.23 lid 14 CETA). Hoe beoordeelt de regering de door sommigen geuite vrees dat deze constructie perverse prikkels bevat? Een strenge beoordeling door het ICS van investeerders zou er in deze redenering toe kunnen leiden dat de laatsten er voor kiezen hun zaak bij een nationale rechter aan te kaarten. Hierdoor zouden leden van het ICS-tribunaal weer geprikkeld worden om investeerders betrekkelijk mild te beoordelen om hen te verleiden zich bij een geschil tot het ICS wenden, waardoor de leden van het ICS-tribunaal meer gevallen te behandelen krijgen en daardoor een hogere financiële vergoeding ontvangen. Is de regering bereid om er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat het CETA Gemengd Comité (Joint Committee) besluit om perverse prikkels uit te sluiten door de renumeratie van leden van het ICS-tribunaal anders in te richten (op basis van artikel 8.23 lid 15 CETA), zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?

Antwoord op vraag 134

Het kabinet is van mening dat er geen prikkel bij ICS-rechters bestaat om meer zaken aan te nemen. De vaste rechters onder het ICS worden via een rotatiesysteem toegewezen aan een zaak en het is aan een investeerder om een geschillenbeslechtingsprocedure te starten onder het ICS. De ICS-rechters hebben daar geen invloed op. Er bestaat dan ook geen prikkel bij ICS-rechters om meer zaken aan te nemen. ICS-rechters krijgen een maandelijkse vergoeding voor het beschikbaar zijn voor zaken en – indien zij worden ingezet – een bedrag per aan de zaak gewerkte dag. Het verdrag voorziet in de mogelijkheid dit om te zetten naar een vaste beloning. Uit kostenoverwegingen is daar op dit moment niet voor gekozen, daar de verwachting is dat er niet veel zaken zullen komen onder het ICS. Mocht de balans anders uitvallen, dan zullen de verdragspartijen wellicht anders oordelen over de meest kosteneffectieve wijze van vergoeden.

Vraag 135

De leden van het ICS worden door het Gemengd Comité van CETA benoemd voor zes jaar. Hoe waardeert de regering deze benoeming door een politiek orgaan en voor een beperkte periode in het licht van het leerstuk van de machtenscheiding?

Antwoord op vraag 135

Het Gemengd Comité wijst bij de inwerkingtreding van CETA vijftien leden van het Gerecht aan, waarvan vijf de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie hebben, vijf van Canada en vijf van een derde land (zie artikel 8.27, lid 2 van CETA). Ook de leden van de Beroepsinstantie worden aangewezen bij besluit van het Gemengd Comité (zie artikel 8.28, lid 3).

De leden van het Gerecht worden conform artikel 8.27 par. 5 CETA benoemd voor de duur van vijf jaar, welke termijn éénmaal kan worden verlengd. De ambtstermijn van zeven van de vijftien leden die onmiddellijk na de inwerkingtreding van CETA door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel zes jaar.

In Advies 1/17 heeft het Hof uiteengezet dat het externe aspect van het vereiste van rechtelijke onafhankelijkheid, veronderstelt dat de betrokken instantie haar taken volledig autonoom uitoefent, zonder enig hiërarchisch verband en zonder aan wie dan ook ondergeschikt te zijn of van waar dan ook bevelen of instructies te ontvangen, en aldus beschermd is tegen tussenkomsten of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van haar leden in gevaar zouden kunnen brengen en hun beslissingen zouden kunnen beïnvloeden. Voor deze onontbeerlijke vrijheid ten opzichte van dergelijke externe factoren zijn bepaalde waarborgen nodig ter bescherming van de persoon die tot taak hebben recht te spreken, zoals hun onafzetbaarheid (zie punt 202).

Zoals het Hof heeft aangegeven in Advies 1/17 is de benoeming door het Gemengd Comité verenigbaar met dit externe aspect van het vereiste van rechterlijke onafhankelijkheid. Het Hof wijst er hierbij op dat voor ogen moet worden gehouden dat de identiteit van de aangewezen leden niet vooraf in de tekst van CETA kan worden vastgelegd, en dat hetzelfde geldt voor de verhogingen of verminderingen die in de toekomst noodzakelijk zouden kunnen blijken met betrekking tot het aantal leden. De in punt 202 van zijn advies in herinnering gebrachte waarborgen kunnen volgens het Hof geenszins worden opgevat dat zij eraan in de weg staan dat een niet-rechterlijke instantie, zoals het Gemengd Comité, bevoegd is om, met strikte inachtneming van de regels van artikel 8.27, leden 4 en 5, van CETA, deze leden te benoemen. Deze waarborgen verzetten zich er evenmin tegen dat een dergelijk orgaan volgens artikel 8.30, lid 4, van CETA bevoegd is om deze leden te ontheffen van hun mandaat. Voorts wijst het Hof er in zijn advies op dat het Gemengd Comité uit vertegenwoordigers van beide partijen bestaat en dat het zijn besluiten in onderlinge toestemming zal vaststellen. Op grond hiervan kan volgens het Hof worden aangenomen dat de benoeming (of eventuele afzetting) van een lid niet zal plaatsvinden volgens andere voorwaarden dan die welke in met name artikel 8.27, lid 4, en artikel 8.30 lid 1 van CETA zijn vastgesteld.

De benoeming en termijnen van de leden van het ICS sluiten aan bij de internationale praktijk voor de benoeming en termijnen van leden van internationale hoven en tribunalen, zoals het Internationaal Gerechtshof (IGH), het Internationaal Strafhof (ISH), het Internationaal Zeerechttribunaal en het beroepslichaam van de WTO. De procedures en regels daarvoor zijn weliswaar niet identiek, maar zij verschillen niet wezenlijk. Het kabinet hecht aan een onafhankelijke selectie van kandidaten voor deze instanties via een eerlijk, transparant en consistent proces. De voordracht vanuit Nederland voor het IGH, ISH en ITLOS is daarom belegd bij de Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage (zie Instellingsbesluit Nationale Groep Permanent Hof van Arbitrage).

In Nederland worden nationale rechters voor het leven benoemd, dat in professionele zin geacht wordt bij 70 te eindigen, en dus niet voor een vooraf bepaalde periode. Een rechter wordt door de regering benoemd op voordracht van de Landelijke Selectiecommissie Rechters. Voor al deze internationale hoven, de nationale rechtspraak en het ICS in CETA geldt dat er regels en gedragscodes gelden die de onafhankelijkheid van de rechters garanderen.

Vraag 136

Nederland heeft met ongeveer honderd landen bilaterale investeringsverdragen (BITs). Hoe vaak is het in de vijftigjarige rechtspraktijk van bilaterale investeringsverdragen voorgekomen dat een procedure tegen de Nederlandse staat is ondernomen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? En hoe waarschijnlijk acht de regering de mogelijkheid dat met de (nieuwe) bepalingen in CETA van de overheidsbevoegdheid om tot regulering over te gaan op een breed terrein van publieke belangen («right to regulate») een procedure tegen de Nederlandse staat kans van slagen heeft?

Antwoord op vraag 136

Er is onder de huidige investeringsverdragen waar Nederland partij bij is nog nooit een formele claim ingediend tegen Nederland.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlandse bestuursrecht. CETA herbevestigt en expliciteert daarbij het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering, of die ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder, vormt op zichzelf geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag.

Als de overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft zij zich geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA. Ook zonder CETA kunnen buitenlandse investeerders zich dus tegen de Nederlandse overheid beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Vraag 137

Het handelsgedeelte van CETA is reeds twee jaar «voorlopig» in werking. Is het juist, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat maatschappelijke organisaties nu al terecht kunnen bij de nationale (Nederlandse) rechter wanneer zij zouden vinden dat een Canadese investeerder in de betreffende EU-lidstaat (Nederland) belangen schaadt waarvoor zij opkomen? Zo ja, blijft dat zo wanneer CETA volledig van kracht zou zijn en het ICS in werking zou zijn getreden?

Antwoord op vraag 137

Ja dat is juist en dat blijft zo. De volledige inwerkingtreding van CETA verandert niets aan de toegang van burgers en maatschappelijke organisaties tot de nationale rechter onder het Nederlands burgerlijk procesrecht, indien zij menen dat er jegens hen sprake is van een onrechtmatige daad onder het civiele recht of onrechtmatig overheidsoptreden jegens hen.

Vraag 138

De genoemde leden constateren dat artikel 8.38 lid 2 CETA stelt dat het ICS-tribunaal «shall accept or, after consultation with the disputing parties, may invite, oral or written submissions from the non-disputing Party regarding the interpretation of this Agreement. The non-disputing Party may attend a hearing held under this Section». In hoeverre zijn de rechters van het tribunaal gehouden om deze «submissions» serieus mee te nemen in hun afwegingen? Kunnen maatschappelijke organisaties als vakbonden, werkgeversorganisaties, milieuorganisaties en mensenrechtenorganisaties als «non-disputing parties» bij een bepaald geschil hun zienswijze op dat geschil inbrengen? In welke mate komt de in artikel 8.38 lid 2 geschetste procedure overeen met de «amicus curiae» voorziening bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)?

Antwoord op vraag 138

Artikel 8.38 lid 2 CETA geeft in een procedure onder het ICS van een investeerder tegen een verdragspartij, de andere verdragspartij, die dus niet betrokken is bij het onderliggende geschil, de mogelijkheid zijn zienswijze over de interpretatie van CETA in te brengen bij het Gerecht. De partijen in het geschil hebben in dat geval de mogelijkheid om daarop te reageren. Het Gerecht zal die zienswijze en ook de reactie daarop van de partijen in het geschil meenemen bij zijn beraadslagingen over het geschil.

Ook vakbonden, werkgeversorganisaties, milieuorganisaties en mensenrechtenorganisaties die belang hebben bij een procedure kunnen op basis van artikel 8.36 CETA deelnemen aan een procedure. In dit artikel worden de UNCITRAL Transparantieregels toepasselijk verklaard. Artikel 4 van deze Transparantieregels bepaalt dat derde partijen zich kunnen voegen in procedures tussen een investeerder en een staat als amicus curiae. Hiermee kunnen zij hun visie op en belangen binnen de scope van het geschil rechtstreeks bij het tribunaal over het voetlicht brengen, ook als die afwijkt van een van de beide partijen in het geschil. Ook hierbij zal het Gerecht die zienswijze en ook de reactie daarop van de partijen in het geschil meenemen bij haar beraadslagingen over het geschil.

De in artikel 8.38 lid 2 CETA geschetste procedure met betrekking tot het inbrengen van de zienswijze over de interpretatie van het verdrag door de andere Verdragspartij die geen partij is bij het onderliggende geschil is vergelijkbaar met de amicus curiae voorziening bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Op grond van artikel 36, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kan de President van het Hof, in het belang van een goede rechtsbedeling, elke Hoge Verdragsluitende Partij die geen partij bij de procedure is of elke belanghebbende die niet de verzoeker is, uitnodigen schriftelijke opmerkingen in te dienen. In de praktijk wordt een dergelijke uitnodiging regelmatig gedaan nadat een belangstellende partij (meestal een andere staat of een NGO) een gemotiveerd verzoek daartoe bij de President heeft ingediend.

Vraag 139

In de memorie van toelichting schrijft de regering: «De EU en Canada delen de doelstelling om uiteindelijk te komen tot een multilateraal mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen en pleiten daar gezamenlijk voor tijdens de lopende UNCITRAL-vergaderingen inzake de multilaterale hervorming van ISDS. In CETA is vastgelegd dat indien een dergelijk multilateraal mechanisme tot stand komt, dit het bilaterale mechanisme in CETA zal vervangen. De EU en Nederland zijn voorstander van een multilateraal hof».63 Kan de regering richting de leden van de PvdA-fractie aangeven hoever de UNCITRAL-besprekingen in Wenen op dit punt zijn gevorderd? Is een beoogde einddatum bekend?

Antwoord op vraag 139

Sinds 2017 wordt er binnen UNCITRAL gesproken over de multilaterale hervorming van ISDS. Deelnemende landen hebben afgesproken eerst de zorgpunten te inventariseren, vervolgens de wenselijkheid van hervormingen te bespreken om uiteindelijk tot concrete voorstellen voor hervorming te komen. Op het moment dat er overeenstemming is bereikt over de hervormingsvoorstellen zal UNCITRAL, gevolgd door de Algemene Vergadering van de VN zich erover buigen.

De EU en Nederland streven inderdaad naar de oprichting van een multilateraal investeringshof (MIC) als uitkomst van de onderhandelingen. De wens tot oprichting van een MIC is geheel in lijn met de Europese inzet om investeringsbescherming te moderniseren. De EU, Nederland en de andere EU-lidstaten pleiten voor het oprichten van een MIC bestaand uit een gerecht in eerste instantie, en een hoger beroep mechanisme. Een belangrijk onderdeel van het voorstel is dat de geschillen door full-time rechters zullen worden beslecht. Er is momenteel nog weinig expliciete steun voor dit voorstel. Andere landen pleiten voor het adresseren van zorgen met specifieke oplossingen, zoals een Code of Conduct voor arbiters.

Tijdens zijn 38e bijeenkomst op 20–24 januari 2020 in Wenen besprak de UNCITRAL Working Group III de volgende hervormingsvoorstellen: (i) een «stand-alone review» of een beroepsorgaan; (ii) een multilateraal investeringshof; en (iii) de selectie en benoeming van arbiters en rechters. De EU en de EU lidstaten hebben daartoe in januari 2019 een paper ingediend met concrete voorstellen over het oprichten van een MIC.64 Het verslag van de bijeenkomst is te vinden op de UNCITRAL website.65

De besprekingen tijdens deze bijeenkomst waren enkel verkennend van aard. De werkgroep zal pas in een latere fase beslissingen over de mogelijkheden voor hervorming nemen. De UNCITRAL onderhandelingsronde die voor maart/april 2020 was gepland ging in verband met de COVID-19 pandemie niet door. De datum en de precieze agenda voor de volgende onderhandelingsronde is nog niet definitief vastgesteld. Er is geen definitieve einddatum bekend.

Vraag 140

Bezorgde burgers en maatschappelijke organisaties hebben de leden van de PvdA-fractie vele vragen gesteld over CETA. Verschillende gaan over de geschillenbeslechting en over mogelijke effecten van claims van (Canadese) bedrijven. Tot die mogelijke effecten hoort het zogeheten «chilling effect» waardoor overheden gewenst beleid niet doorzetten uit angst voor hoge claims van investeerders.

Hierna volgen enkele van de door hen genoemde casus. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering op elk van deze casus te reageren door aan te geven of zij de geuite zorgen deelt en de argumenten onderschrijft. Wanneer dat niet of niet geheel het geval zou zijn, waarom niet en hoe moet volgens de regering de betreffende casus dan worden beschouwd?

Casus A. Kinderopvang

«Onex Corporation is een investeringsmaatschappij gespecialiseerd in private equity, kredieten en vastgoed. Het bedrijf beheert 39 miljard dollar aan kapitaal. Vorig jaar werd Onex eigenaar van de grootste Nederlandse keten van kinderopvangbedrijven, KidsFoundation, dat de holding is boven kinderopvangcentra als Smallsteps, Zus en Zo, Kits, SKS Alles Kids, Kindercentrum en De Speelbrug. Onlangs berichtte het Financieel Dagblad over een fusie tussen KidsFoundation en Partou onder de vleugels van Onex. Het combinatiebedrijf claimt daarmee ongeveer acht procent van de markt (60.000 kinderen verspreid over 650 locaties) voor kinderdagverblijven, peuteropvang en buitenschoolse opvang in handen te krijgen.

De brancheorganisatie BMK uit zorgen dat private-equityfondsen zoals Onex vanzelfsprekend rendement willen maken om uit te keren aan hun aandeelhouders. Dat geld moet worden opgebracht door de overheid en de ouders die respectievelijk 70 en 30 procent van de kosten van de kinderdagopvang dragen. De BMK waarschuwt er ook voor dat private-equityfondsen zeggenschap willen over hoe het geld voor de kinderopvang wordt besteed. Dat is immers van invloed op de winst die kan worden gemaakt. Bovendien ligt cherry-picking op de loer: locaties op plekken waar minder rendement kan worden gemaakt, zoals dunnerbevolkte gebieden of minderwelvarende wijken, zijn voor een commerciële aanbieder niet interessant. Het risico is dat locaties daar zullen sluiten. Op goed-renderende plekken neemt de concurrentie toe.

Het stellen van eisen aan aanbieders om een universele dienstverlening te garanderen zijn onder CETA verboden. En als overheden besluiten om strengere eisen te stellen aan de huisvesting of het aantal kinderen per leidster, dan kunnen Canadese investeerders als Onex daar een schadevergoeding voor claimen omdat ze hun capaciteit om winst te maken beperken.

De Partij van de Arbeid wil dergelijke «sprinkhaankapitalisten» in de kinderopvang weren en heeft in juni 2019 samen met GroenLinks en SP een initiatiefwet tegen winstuitkering in de kinderopvang aangekondigd. CETA zou Onex dan in staat stellen om een flinke compensatie te eisen, omdat deze aanzienlijke consequenties voor de winstvooruitzichten zal hebben.»66

Casus B. Klimaat

«Ik maak mij grote zorgen over klimaatverandering ... Met CETA in de hand kunnen ExxonMobil en Vermilion straks het stoppen van gaswinning onder de Waddenzee aanvechten en kan Shell zijn forse belang in de Canadese teerzandolie beschermen. De vervuiler betaalt niet, maar de vervuiler wordt betaald. Ja, er is een duurzaamheidshoofdstuk. Met boterzachte afspraken die niet afdwingbaar zijn. Een schril contrast met de bescherming van multinationals.'67

Casus C. Kringlooplandbouw

«CETA en andere verdragen dwingen boeren om te concurreren tegen lagere standaarden en dus lagere kosten. Tegelijkertijd groeit de druk op boeren om milieu-, klimaat- en diervriendelijker te produceren en om te werken aan kringlooplandbouw. Dat kan niet allebei.'68

Antwoord op vraag 140

Het kabinet onderschrijft de aangedragen argumenten niet. Hieronder volgt een reactie per casus:

Ten aanzien van Casus A

Het is onjuist dat het CETA-verdrag overheden verbiedt aanbieders van diensten te verplichten een universele dienstverlening te garanderen. Immers, in een aantal gevallen zijn er specifieke afspraken over dat soort eisen gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval in de telecommunicatiesector (hoofdstuk 15). Dergelijke afspraken zijn echter niet gemaakt ten aanzien van kinderdagverblijven, peuteropvang of buitenschoolse opvang.

Ten aanzien van die laatste activiteiten en van diensten in het algemeen borgt het CETA-verdrag aan overheden wel het recht om de regels te stellen die noodzakelijk zijn ter bescherming van het publiek belang. Dat wil zeggen dat aan dienstverleners eisen opgelegd kunnen worden over bijvoorbeeld standaarden voor behandeling van patiënten, kapitaalvereisten voor banken of kwalificatievereisten voor bepaalde beroepen, ook kunnen eisen gesteld worden aan universele dienstverplichtingen (bv. in de postsector). Dit recht is in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld, uitdrukkelijk bevestigd.

Ook kan de overheid, indien nodig, diensten die op nationaal, regionaal of lokaal niveau als openbare nutsvoorziening worden beschouwd, voorbehouden aan overheidsmonopolies of onderwerpen aan exclusieve rechten die verleend zijn aan particuliere exploitanten. Verwezen wordt naar de bijlagen I & II (EU-delen) van het CETA-verdrag. Zo heeft de EU in bijlage II een expliciet algemeen voorbehoud opgenomen voor publieke diensten. Door dit voorbehoud behouden overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private ondernemingen een alleenrecht of andere specifieke exclusieve rechten te geven op het leveren van een bepaalde dienst. Overheden kunnen zelf bepalen welke soort activiteiten zij als publieke dienst kwalificeren. Het maakt hierbij geen onderscheid of publieke diensten door publiek of privaat geld worden gefinancierd. Mocht een overheid het nodig achten dan kan een geprivatiseerde dienst weer door een overheidsbedrijf worden uitgevoerd. Dit blijft ook mogelijk na inwerkingtreding van CETA.

Dit recht is eveneens uitdrukkelijk in het Gezamenlijk uitleggingsinstrument dat bij de ondertekening van CETA is vastgesteld, bevestigd.

Wat betreft het claimen van schadevergoeding als door eisen van de overheid de winstverwachting zou worden beperkt, geldt ten algemene dat buitenlandse investeerders de Nederlandse overheid onder CETA alleen kunnen aanklagen bij vermeende schending van de investeringsbepalingen van het verdrag. Deze bepalingen zien op basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals gepaste compensatie. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen. CETA staat daarbij niet in de weg aan het recht van overheden om maatregelen in het publieke belang te nemen, ook niet indien de overheid door een rechter genoodzaakt wordt nadere maatregelen te nemen. Het verdrag herbevestigt en expliciteert dat recht ook.

Investeerders kunnen indien zij menen dat zij geraakt worden door onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen, naar de nationale rechter stappen of een beroep doen op de investeringsbescherming onder CETA. Het moet dan wel aangetoond worden dat er sprake is van schending door de overheid van deze basisregels voor de behandeling van investeerders en dat de investeerder daardoor schade heeft geleden. Het feit dat een niet-discriminerende maatregel de winst dan wel winstverwachting van een investeerder negatief beïnvloedt, is geen voldoende grond voor toewijzing van een claim.

Tegelijkertijd geldt dat het nemen van maatregelen in het publiek belang (ook als uitvoering van een rechterlijke uitspraak) de overheid niet ontslaat zich te houden aan de beginselen van goed bestuur. Mocht een maatregel het gevolg zijn van overheidsoptreden dat gelijk staat aan onteigening zonder redelijke compensatie en zonder dat een publiek belang gediend wordt, dan zou een investeerder de overheid kunnen aanspreken volgens het nationale recht of via CETA.

Ten aanzien van Casus B

CETA herbevestigt en expliciteert het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Daar valt het beleid rondom de gaswinning ook onder. De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands bestuursrecht. Als een (mede-) overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft hij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA. Ook zonder CETA kunnen buitenlandse investeerders zich tegen de Nederlandse overheid beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Wat betreft de afdwingbaarheid van de bepalingen in de duurzaamheidshoofdstukken, zie antwoord op vraag 83.

Ten aanzien van Casus C

Zie de antwoorden op vraag 39, 61, 78 en 81.

Vraag 141

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering aangeeft dat investeringsbescherming met name relevant is in handelsakkoorden met landen waar nationale wetgeving en instituties in de ogen van investeerders onvoldoende rechtszekerheid bieden. Is dit ook het geval bij Canada, Nederland en de andere EU-lidstaten?

Antwoord op vraag 141

Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 114, was het opnemen van investeringsbescherming in het CETA-verdrag voor Nederland geen noodzaak, omdat zowel Nederland als Canada een robuust rechtssysteem kennen. Voor dit standpunt verkreeg Nederland ten tijde van de onderhandeling van CETA geen steun van andere EU lidstaten. Het opnemen van investeringsbescherming in CETA bood wel de gelegenheid het «oude» ISDS te hervormen in een transparanter en evenwichtiger Investment Court System, dat onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak garandeert. Ook sluit het ICS brievenbusmaatschappijen uit van bescherming en zorgt het voor meer transparantie in de geschillenbeslechtingsprocedures. Het ICS schept een nieuwe standaard van investeringsbescherming voor investeringsakkoorden die mondiaal toepasbaar is.

Vraag 142

Alleen investeerders met substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada en de EU zouden gebruik kunnen maken van de investeringsbescherming, zo constateren de leden van de PVV-fractie. Wat wordt er verstaan onder substantiële bedrijfsactiviteiten? Zijn deze activiteiten nader omschreven?

Antwoord op vraag 142

De Commissie heeft een verklaring over de betekenis van de term «zakelijke activiteiten van betekenis» in artikel 8.1 van de CETA opgesteld. Hierin wordt verduidelijkt dat de term «substantial business activities» (zakelijke activiteiten van betekenis) in CETA in dezelfde zin moet worden opgevat als de term «substantive business operations» in artikel V(6) en XXVIII(m) van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten van de WTO (GATS). De EU heeft in dat kader een formele kennisgeving aan de WTO doen toekomen, waarin wordt verklaard dat zij deze term interpreteert als gelijkwaardig aan de term «effective and continuous link with the economy» (daadwerkelijke en voortdurende band met de economie) die wordt gebruikt in het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging, op 15 januari 1962 door de Raad aangenomen uit hoofde van artikel 54 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap.

De Commissie gaat ervan uit dat een Canadese rechtspersoon enkel een beroep op de investeringsbeschermingsbepalingen kan doen overeenkomstig hoofdstuk 8, afdeling F, van CETA, indien zij kan aantonen dat zij in Canada zakelijke activiteiten van betekenis met een daadwerkelijke en voortdurende band met de Canadese economie ontplooit, in de zin van vestiging zoals van toepassing uit hoofde van het EU-Verdrag.

Vraag 143

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de rechtmatigheid van het in het verdrag opgenomen Investment Court System (ICS), dat extra rechtsbescherming en speciale privileges schept voor buitenlandse investeerders. Naar het oordeel van de leden van de SP-fractie past dit niet in een democratische rechtsstaat. Hoe verhoudt volgens de regering het feit dat enkel buitenlandse investeerders, en dus geen Nederlandse of Europese bedrijven of burgers, deze bijzondere investeringsbescherming toegekend krijgen door het verdrag tot het non-discriminatiebeginsel van artikel 1 van onze Grondwet? Zit daar een mogelijke spanning tussen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 143

Zie het antwoord op vraag 112.

Vraag 144

Is de regering het eens met voornoemde leden dat hiermee een parallel rechtssysteem in het leven wordt geroepen? En zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 144

Het ICS biedt geen parallel rechtssysteem. Het is een separaat rechtssysteem dat naast de rechtsgang naar de nationale rechter en het Hof van Justitie bestaat. Het Hof heeft in dit kader op 30 april 2019 in Advies 1/17 ook geoordeeld dat het ICS verenigbaar is met het EU-recht. Het staat buitenlandse investeerders vrij om i.p.v. bij het ICS een zaak bij de nationale rechter aanhangig te maken. Parallelle procedures zijn op grond van CETA niet mogelijk. Zo dient een investeerder bij het aanhangig maken van een zaak bij het ICS bestaande procedures bij de nationale of andere internationale rechtsgang over hetzelfde geschil in te trekken en verbindt hij zich een dergelijke procedure daar onder ook niet te starten (Artikel 8.22 lid 1 par. f en g CETA). Daarnaast toetst het ICS alleen aan de bepalingen van CETA (zie ook het antwoord op vraag 168 en 169).

Vraag 145

En hoe verhoudt volgens de regering het ICS zich tot artikel 112, lid 1 van de Grondwet (luidende: «Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen»)?

Antwoord op vraag 145

De bevoegdheid tot de berechting van geschillen over burgerlijke zaken is ingevolge artikel 112, eerste lid, van de Grondwet, opgedragen aan de rechterlijke macht. Naar de opvatting van de regering blijkt uit het karakter van deze bepaling dat die uitsluitend betrekking heeft op de Nederlandse rechterlijke macht; zij ziet niet op internationale rechters. De grondwettelijke competentiebepalingen inzake rechtspraak door de rechterlijke macht hebben dus slechts betrekking op het geldingsbereik van de Grondwet, zien derhalve uitsluitend op de nationale rechtssfeer en hebben dus geen betekenis voor internationale gerechten zoals het ICS. Tevens maakt de wetsgeschiedenis van artikel 112, eerste lid, van de Grondwet, waarin het steeds ging om de verhouding tussen de nationale rechter en het bestuur, duidelijk dat de bepaling alleen is geschreven voor de nationale situatie. Het gaat om een interne competentieregeling: binnen de nationale rechtssfeer is de burgerlijke rechter bij uitsluiting bevoegd recht te spreken over de geschillen als daar bedoeld.

Er is daarnaast een belangrijk onderscheid tussen ICS en de nationale rechtsgang, waarbij deze twee vormen van geschillenbeslechting elkaar ook niet uitsluiten. Het ICS beperkt zich tot de interpretatie en toepassing van CETA. Het ICS-gerecht mag op grond van CETA (artikel 8.31, paragraaf 2) ook geen oordeel geven over de interpretatie van Nederlandse (en EU) wet- en regelgeving. Artikel 112 van de Grondwet ziet dan ook niet op dit type situatie en is hier niet van toepassing.

Vraag 146

Klopt het dat op grond van artikel 8.21, lid 6 van CETA de Nederlandse rechterlijke macht buiten spel gezet wordt op het moment dat een buitenlandse investeerder een zaak bij het ICS aanhangig maakt?

Antwoord op vraag 146

Artikel 8.21 lid 6 gaat over de vaststelling van de EU dan wel een EU-lidstaat als aangeklaagde partij bij een investeringsgeschil aanhangig gemaakt door een investeerder tegen de EU en lijkt niet relevant te zijn voor deze vraag. Het kabinet meent derhalve dat de vraagsteller in deze vraag doelt op artikel 8.22 CETA.

In artikel 8.22 worden de procedurele eisen voor het indienen van een verzoek bij het Gerecht door een investeerder uiteengezet. Lid 1, sub f en g voorkomt parallelle procedures en forum shopping over hetzelfde geschil bij de nationale rechter en het Investeringsgerecht. Zo dient een investeerder bij het aanhangig maken van een zaak bij het ICS bestaande procedures bij de nationale of andere internationale rechtsgang over hetzelfde geschil in te trekken en verbindt hij zich een dergelijke procedure daaronder ook niet te starten. Lid 5 van artikel 8.22 CETA bepaalt voorts dat indien het Gerecht zich niet ontvankelijk verklaart om een claim te behandelen of indien de investeerder de zaak bij het Gerecht onder CETA intrekt, de investeerder wel weer gerechtigd is om een procedure onder nationale of internationale rechtsgang te starten.

Hiermee wordt de Nederlandse rechterlijke macht niet buiten spel gezet, de investeerder heeft altijd de keuze om over een bepaald geschil naar de nationale rechter te stappen, maar kan niet twee procedures tegelijkertijd starten.

Vraag 147

De leden van de SP-fractie hebben hierbij ook zorgen over het feit dat het ICS enkel kan toetsen aan CETA en niet bijvoorbeeld aan andere Nederlandse wetten of internationale verdragen op het terrein van bijvoorbeeld mensenrechten of klimaat. Deelt de regering de zorg van voornoemde leden dat dit onder omstandigheden de uitvoering van bijvoorbeeld het Klimaatverdrag van Parijs kan ondermijnen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 147

Nee, die zorg deelt het kabinet niet. De bevoegdheid van rechters onder het ICS beperkt zich inderdaad tot het uitleggen en toepassen van bepalingen over investeringsbescherming in CETA, maar dat ondermijnt niet de uitvoering van die andere internationale verplichtingen die de staat is aangegaan.

Onder CETA toetst het Gerecht of het handelen van de overheid in een specifiek geval in lijn is geweest met de CETA-bepalingen. Het gaat daarbij om basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals dat de maatregel in het publieke belang wordt genomen en tegen een gepaste schadevergoeding. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands recht kennen. Het gaat er daarbij om hoe een overheid een bepaalde maatregel heeft genomen, zoals of deze non-discriminatoir is en of een investeerder bij het introduceren van een bepaalde maatregel redelijk en billijk is behandeld.

CETA staat daarbij niet in de weg aan het recht van overheden om maatregelen in het publieke belang te nemen, zoals maatregelen ter bescherming van het milieu of mensenrechten conform hun internationale verplichtingen. Het verdrag herbevestigt en expliciteert dat recht ook (zie artikel 8.9 CETA). Daarbij wordt verduidelijkt dat het feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpt in de verwachtingen van een investeerders op zich geen schending vormt van verplichtingen uit hoofde van de investeringsbepalingen in CETA.

Investeerders dienen te opereren conform het nationale recht van het gastland waarin zij gevestigd zijn. De verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs of de mensenrechtenverdragen worden in Nederland in de nationale rechtsorde geïmplementeerd (en eenieder verbindende bepalingen werken direct in de Nederlandse rechtsorde). Hier dienen investeerders zich dus aan te houden. Het Gerecht onder het ICS in CETA is niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel te toetsen aan intern recht van een verdragspartij. Het Gerecht kan enkel de interne wetgeving van een partij als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen.

Dat neemt niet weg dat het ICS wel degelijk rekening houdt met maatregelen die de overheid heeft genomen in het publieke belang, maar deze zal toetsen aan of de overheid dergelijke maatregelen heeft genomen met in achtneming van de bepalingen van investeringsbescherming die overeenkomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die onder het Nederlands recht gelden. Zo dienen in dat kader bijvoorbeeld maatregelen ter implementatie van het Klimaatakkoord van Parijs non-discriminatoir te zijn (bij gelijke gevallen) en bijvoorbeeld niet gebaseerd te zijn op willekeur.

Vraag 148

Kan de regering uitsluiten dat door het ICS gedane uitspraken op enigerlei wijze op enig moment op gespannen voet zou kunnen komen te staan met de uitvoering van voornoemd verdrag?

Antwoord op vraag 148

Zoals in het antwoord bij o.a. vraag 147 is aangegeven, toetst het Gerecht onder CETA enkel aan de investeringsbepalingen onder het verdrag. Het Gerecht toetst niet aan de maatregelen ter uitvoering van de internationale verplichtingen onder het Klimaatakkoord van Parijs. Hierbij is het Gerecht niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel te toetsen aan intern recht van een verdragspartij. Het Gerecht kan enkel de interne wetgeving van een partij als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen.

Het ICS kan wel toetsen of de overheid dergelijke maatregelen heeft genomen met in achtneming van de bepalingen van investeringsbescherming, die ook overeenkomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die onder het Nederlands recht gelden. Zo dienen in dat kader bijvoorbeeld maatregelen ter implementatie van het Klimaatakkoord van Parijs non-discriminatoir te zijn (bij gelijke gevallen) en bijvoorbeeld niet gebaseerd te zijn op willekeur.

Vraag 149

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de regering informatie heeft over hoeveel ISDS- of ICS-zaken (op grond van bestaande investeringsverdragen) er tot op heden vanuit Nederland gestart zijn tegen andere overheden door bedrijven met een statutaire zetel, vestiging of dochteronderneming in Nederland? Zo ja, dan is het verzoek van deze leden om deze informatie zo volledig mogelijk te delen.

Antwoord op vraag 149

Het kabinet heeft zicht op 111 bekende investeringsgeschillen die tot op heden aanhangig zijn gemaakt door Nederlandse rechtspersonen of natuurlijke personen. In sommige gevallen zijn het – naast Nederland – meerdere landen die als thuisstaat worden aangemerkt.69

Vraag 150

Tevens vragen de voornoemde leden op welke gronden Canada in de heronderhandelingen van het NAFTA-verdrag met de Verenigde Staten en Mexico de investeerdersbeschermingsclausule uit het verdrag heeft laten halen? Wat was hierbij de overweging van de Canadese regering en hoe verhoudt dit zich tot het vasthouden aan ICS in CETA naar het oordeel van de regering?

Antwoord op vraag 150

Landen die onderhandelen over een handelsakkoord hebben de keuze om afspraken te maken over het opnemen van bepalingen over investeringsbescherming. Het kabinet heeft geen rol en is niet bekend met de precieze onderhandelingsinzet van Canada in het kader van de heronderhandeling van het NAFTA-verdrag, en is dus niet in de positie om hier een uitspraak over te doen.

Vraag 151

Ook willen de leden van de SP-fractie graag weten of klopt dat Amerikaanse bedrijven met een dochteronderneming in Canada na goedkeuring van CETA op dezelfde manier als Canadese bedrijven ook Nederland of een ander Europees land kunnen aanklagen bij het ICS. Zo ja, kan de regering een schatting geven om hoeveel Amerikaanse bedrijven het gaat?

Antwoord op vraag 151

Ten aanzien van de mogelijkheden van Amerikaanse bedrijven met een dochteronderneming in Canada om na de goedkeuring van CETA op dezelfde manier als Canadese bedrijven een claim in te dienen bij het ICS, verwijs ik naar het antwoord op vraag 142.

Het maken van een dergelijke schatting is uitermate complex. Naar het oordeel van de regering is dit ook niet relevant. Amerikaanse bedrijven hebben reeds lange tijd de mogelijkheid om via het Nederlandse netwerk van bestaande bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (met o.a. Mexico, China, etc.) claims in te dienen. Desondanks is er nog nooit een formele claim tegen Nederland ingediend. CETA is een verbetering ten opzichte van deze oudere investeringsverdragen, doordat het brievenbusfirma’s uitsluit van investeringsbescherming en onder ICS alleen bedrijven die substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada hebben en als investeerder in Nederland actief zijn onder CETA een claim kunnen indienen.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen bovendien niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlandse bestuursrecht. Als de overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft zij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA.

Vraag 152

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er een gezamenlijk uitleggingsinstrument is overeengekomen waarin onder meer wordt verhelderd dat het ICS geen uitspraken kan doen die de lidstaten beperken bij het stellen van nationale regels in het publieke belang. Hoe, en door wie wordt beoordeeld of een regel al dan niet in het publieke belang is vastgesteld?

Antwoord op vraag 152

Indien er een geschil aanhangig wordt gemaakt bij het Gerecht onder het ICS, waarbij een oordeel moet worden gegeven of een maatregel al dan niet in het publieke belang is vastgesteld, zal de rechter hierbij een uiteindelijke toetsing doen. In advies 1/17 heeft het Hof van Justitie van de EU (EU-Hof) zich ook over dit vraagstuk gebogen.

Uit de uitspraak van het EU-Hof volgt dat de rechter hierbij met in achtneming van de bepalingen in CETA toetst of het gaat om op democratische wijze vastgestelde maatregelen ter bescherming van legitieme beleidsdoelstellingen van openbaar belang.

Wat betreft Unie-maatregelen gaat het derhalve om maatregelen die volgens de in het Unierecht neergelegde beginselen inzake bevoegdheidstoedeling, subsidiariteit en evenredigheid worden geacht passend en noodzakelijk te zijn om een legitieme doelstelling te bereiken. Wat betreft nationale maatregelen die de EU-lidstaten in het publieke belang treffen gaat het om maatregelen die volgens (grond)wettelijke procedures in een lidstaat zijn vastgesteld. De toetsing hiervan wordt gedaan door de Unierechter respectievelijk de nationale rechter.

Voor toetsing aan de bepalingen in CETA zijn de bepalingen van belang die het recht van staten om in het publieke belang maatregelen te nemen herbevestigen en expliciteren. Het gaat hierbij om artikel 28.3 lid over algemene uitzonderingen, waarin is bepaald dat de investeringsbepalingen van CETA niet aldus kunnen worden uitgelegd dat zij een partij beletten maatregelen te nemen en toe te passen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of voor het handhaven van de openbare orde en ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant. Hierbij geldt als enige voorwaarde dat deze maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de partijen bij gelijke omstandigheden of tot een verkapte beperking van de handel tussen partijen.

Ook zijn hier van belang artikel 8.9 lid 1 CETA en punt 1, onder d en punt 2 van het Gezamenlijk uitleggingsinstrument waarin CETA het uitdrukkelijke recht van partijen om regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu etc. vastlegt. Daarnaast is ook punt 3 van bijlage 8A bij CETA van belang waarin duidelijkheid wordt gegeven over de interpretatie van de onteigeningsbepaling. Hierin wordt verduidelijkt, dat behoudens het zeldzame geval waarin de gevolgen van een maatregel of een reeks maatregelen zo ernstig zijn dat zij duidelijk buitensporig zijn ten opzichte van het doel daarvan, niet-discriminerende maatregelen van een partij die worden ontworpen en toegepast met het oog op legitieme doelstellingen van publiek welzijn zoals gezondheid, veiligheid of milieu, geen indirecte onteigeningen inhouden.

Uit deze CETA-bepalingen blijkt volgens het EU-Hof dat de beoordelingsbevoegdheid van het Gerecht en de Beroepsinstantie van CETA niet zo ver gaat dat zij kunnen afdoen aan het door de Unie na een democratisch proces vastgestelde niveau van bescherming van een openbaar belang.

Ook geeft het Hof aan dat uit deze bepalingen in CETA volgt dat de Verdragspartijen door de draagwijdte van de investeringsbepalingen uitdrukkelijk af te bakenen, hebben willen verzekeren dat de op te richten gerechten in geen enkel geval kunnen tornen aan de door een partij op democratische wijze gemaakte keuzes ter zake van met name het niveau van bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de openbare zeden, de gezondheid en het leven van personen en dieren, het behoud van de voedselveiligheid, de planten, het milieu, het arbeidswelzijn, de productveiligheid, de consumentenbescherming en de grondrechten (zie punt 160 Advies 1/17).

Of een maatregel een publiek belang beschermt, volgt uit de bewoordingen, het doel en de context van een bepaalde maatregel, zoals die ook blijken uit de overwegingen en de toelichting van die maatregel.

Hierbij geldt verder dat het Gerecht onder CETA bij de beoordeling of een maatregel in overeenstemming met CETA is, de interne wetgeving van een partij als «feitelijk gegeven» moet aannemen en daarbij de heersende uitlegging van de interne wetgeving door de rechterlijke instanties of de autoriteiten van de partij bij die overeenkomst moet volgen (zie artikel 8.31, lid 2 CETA).

Vraag 153

Is het voorstelbaar dat toch een claim wordt toegewezen ook al is de regel waardoor de claim ontstaat gesteld in het publieke belang?

Antwoord op vraag 153

Indien een maatregel in het publieke belang wordt genomen, maar deze ongerechtvaardigd discrimineert ten opzichte van investeerders en investeringen in gelijke gevallen, of indien een dergelijke maatregel willekeurig en dus vergelijkbaar onder het Nederlands recht niet conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur wordt uitgevoerd, of indien een maatregel leidt tot onteigening, maar daarvoor geen gepaste schadevergoeding wordt betaald (een onrechtmatige onteigening), zoals ook vereist is onder de Nederlandse Onteigeningswet, kan het voorkomen dat een claim wordt toegewezen en voor de daardoor geleden schade schadevergoeding moet worden betaald.

Vraag 154

Partijen hebben de keuze of zij hun claim bij het ICS dan wel bij de nationale rechter van het gastland aanhangig willen maken. Welke afwegingen zouden een rol kunnen spelen bij die keuze, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Is de veronderstelling juist dat altijd gekozen zal worden voor het ICS of zijn er situaties denkbaar dat de nationale rechter van het gastland de voorkeur heeft?

Antwoord op vraag 154

Nee, daar waar een goed functionerende en onafhankelijke nationale rechtsgang bestaat en er voor een investeerder voldoende waarborgen onder het nationale recht zijn die investeerders beschermen tegen onrechtmatig overheidsoptreden, kan de voorkeur bestaan om de nationale rechtsgang te doorlopen.

Indien het land waar de investeerder heeft geïnvesteerd minder waarborgen van goed bestuur onder het nationale recht kent en/of geen onafhankelijke en voorspoedige rechtsgang kent, zal dat een afweging zijn om een zaak bij het ICS aanhangig te maken.

Bij een claim bij het ICS zal getoetst worden aan de investeringsbeschermingsbepalingen in CETA. Hierbij wordt getoetst of het handelen van de overheid in een specifiek geval in lijn is geweest met die bepalingen. Het gaat daarbij om basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals dat de maatregel in het publieke belang wordt genomen en tegen een gepaste schadevergoeding.

Daarnaast kan bij het ICS alleen maar een schadevergoeding worden toegekend voor de geleden schade door een schending van de investeringsbepalingen in CETA door bijvoorbeeld een discriminatoire overheidshandeling. De nationale rechter kan naast het toekennen van een schadevergoeding ook de overheid opdragen de discriminatoire maatregel terug te draaien.

Vraag 155

Het meest omstreden onderdeel van CETA is het Investment Court System (ICS), het arbitragehof dat een aparte rechtsgang biedt die uitsluitend toegankelijk is voor buitenlandse investeerders. De leden van de PvdD-fractie merken op dat ICS een parallel rechtssysteem is met als juridische basis louter het CETA-verdrag. Binnenlandse investeerders en bedrijven worden expliciet uitgesloten van het ICS, en ook de staat, de burger en maatschappelijke organisaties kunnen er geen beroep op doen om een klacht in te dienen als een buitenlandse investeerder rechten schendt. CETA discrimineert dus op grond van nationaliteit; uitsluitend Canadese investeerders mogen een claim indienen, investeerders van binnen de EU komen niet voor het claimrecht in aanmerking. Voorts zou voor dit verdrag een herziening van de Grondwet nodig zijn. Hoe verenigt ICS zich volgens de regering met artikel 1 van de Grondwet?

Antwoord op vraag 155

Zie het antwoord op vraag 112.

Vraag 156

CETA sluit de mogelijkheid van tegenclaims en claims van derden expliciet uit (artikel 8.18). Derden kunnen hun opvattingen slechts kenbaar maken middels een «amicus curiae» brief (artikel 8.36, lid 1 CETA jo. artikel 4 Uncitral-transparantievoorschriften). Klopt het dat een dergelijke brief dienend moet zijn voor het oplossen van het geschil tussen de investeerder en de staat, en dat deze in geen geval kan worden gezien als een middel waarmee de indieners voor hun eigen belang kunnen opkomen? Zijn er manieren die de leden van de PvdD-fractie over het hoofd zien waarop derde partijen kunnen interveniëren in een zaak?

Antwoord op vraag 156

Met een amicus curiae brief kunnen derde partijen hun visie op en belangen binnen de scope van het geschil rechtstreeks bij het tribunaal voor het voetlicht brengen, ook als de visie of het belang afwijkt van een van de beide partijen in het geschil. Het Gerecht zal die zienswijze en ook de reactie daarop van de partijen in het geschil meenemen bij zijn beraadslagingen over het geschil. De amicus curiae brief heeft dus als doel punten aan te dragen die het Gerecht mee zal nemen in de beoordeling van het specifieke geschil. Het moet dus wel betrekking hebben op het geschil tussen de investeerder en een staat.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de andere Verdragspartij van CETA, die geen verweerder is in het geschil, een zienswijze inbrengt over de interpretatie van het verdrag (zie artikel 8.38 lid 2 CETA en het antwoord op vraag 138).

Vraag 157

Buitenlandse investeerders kunnen onmiddellijk een ICS-procedure beginnen zonder eerst de nationale rechtsmiddelen uit te putten. Dit is ongewoon in het internationale recht. Burgers en maatschappelijke organisaties die naar het Europees Hof voor Rechten van de Mens (EHRM) willen stappen in Straatsburg, dienen bijvoorbeeld eerst naar de gewone rechter te stappen.70 Is de regering met de leden van de PvdD-fractie van mening dat het ICS voorts leidt tot ernstige rechtsongelijkheid?

Antwoord op vraag 157

Nee, het kabinet is niet van mening dat ICS leidt tot ernstige rechtsongelijkheid.

Afspraken over investeringsbescherming zijn volgens het kabinet vooral relevant in akkoorden met landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden (zie ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1806). Daarom is het onwenselijk om uitputting van de nationale rechtsgang op te nemen in investeringsakkoorden als voorwaarde voor toegang tot internationale geschillenbeslechting. Hoewel voor Canada en de EU-lidstaten geldt dat sprake is van een robuust systeem van rechtszekerheid, hebben de onderhandelingen tussen de EU en Canada – twee gelijkgestemde democratieën – geleid tot het ontwikkelen van een nieuwe standaard voor investeringsakkoorden die mondiaal toepasbaar is. De inwerkingtreding van CETA zal tevens de bestaande bilaterale investeringsakkoorden tussen Canada en een aantal EU lidstaten vervangen en daarmee moderniseren.

De mogelijkheid voor burgers en bedrijven om een geschil met een staat voor te leggen aan een internationale judiciële instantie is een uitzonderlijke vorm van rechtsbescherming. Deze mogelijkheid bestaat in het kader van mensenrechtenverdragen en investeringsbeschermingsverdragen. Natuurlijke en rechtspersonen beschikken niet over een dergelijke vorm van internationale rechtsbescherming voor andere geschillen met een staat. Er bestaan verschillen tussen de internationale rechtsbescherming in het kader van investeringsbeschermingsverdragen en mensenrechtenverdragen, waaronder het vereiste van de uitputting van de nationale rechtsmiddelen. Deze verschillen houden verband met de verschillende achtergrond van deze verdragen, waaronder het vertrouwen in de mogelijkheid om een geschil op te lossen op nationaal niveau.

Vraag 158

Klopt de bewering van de leden van de PvdD-fractie dat de leden van ICS-tribunalen een dagvergoeding ontvangen van 3.000 dollar per dag, waarmee deze leden een financiële prikkel hebben om zaken gunstig af te doen voor de partij die claims kan indienen (enkel buitenlandse investeerders)? Kan de regering uitsluiten dat er zo een markt gecreëerd wordt voor gunstige rechtspraak voor buitenlandse investeerders?

Antwoord op vraag 158

Artikel 8.27 van CETA bepaalt dat de leden van het Gerecht een fee per aan een specifieke zaak gewerkte dag en kostenvergoeding ontvangen conform de Regulation 14(1) of the Administrative and Financial Regulations of the ICSID Convention. Het specifieke bedrag wordt regelmatig opnieuw vastgesteld door de Secretaris-Generaal van ICSID met instemming van de voorzitter. In het zgn. Schedule of Fees van ICSID – van kracht sinds 1 januari 2019 – wordt aangegeven dat arbiters (onder ICSID) gerechtigd zijn om een vergoeding van 3.000 dollar per aan de zaak gewerkte dag te ontvangen. CETA bepaalt verder dat het Gemengd Comité kan besluiten hier een vast salaris van te maken. Het EU-Hof heeft in advies 1/17 aangegeven dat dat de ontvangst van een niveau van bezoldiging door de leden van een gerechtelijke instantie in overeenstemming met het belang van de functie die zij uitoefenen, een aan de onafhankelijkheid inherente garantie vormt en dat het evolutieve karakter van de bepalingen inzake bezoldiging niet kan worden opgevat als een bedreiging voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van CETA, maar dat dit juist mogelijk maakt dat geleidelijke een Gerecht bestaande uit voltijds werkzame leden tot stand wordt gebracht (zie Advies 1/17, punten 202 en 231). De uiteindelijke vergoeding van die kosten wordt bij de uitspraak verdeeld over de partijen in het geschil, in principe zal dit betaald moeten worden door de verliezende partij in het geschil. De hoogte van de retainer moet worden vastgesteld door het Gemengd Comité van CETA. Hiertoe legt de Commissie een besluit voor aan de Raad.

Deze daggeldvergoeding biedt volgens het kabinet geen financiële prikkel om de zaak gunstig af te doen voor de indiener van de claim. Zie ook antwoord op vraag 134.

Vraag 159

Heeft de regering overtuigend bewijs dat ISDS en ICS leiden tot meer investeringen in een bepaald land? Graag een toelichting op verzoek van de leden van de PvdD-fractie.

Antwoord op vraag 159

Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen. Investeringsakkoorden zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Dergelijke akkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden.

Het CPB heeft in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2014 onderzoek gedaan naar investeringsakkoorden. Het CPB heeft data over directe buitenlandse investeringen (in het Engels aangeduid met «Foreign Direct Investment», oftewel FDI) van 34 OESO-landen met alle mogelijke partnerlanden gebruikt voor de periode 1985 tot en met 2011. De analyse richt zich alleen op de effecten van de nieuwe verdragen op FDI in vergelijking tot de FDI-ontwikkeling tussen landenparen zonder verdrag. Met deze gegevens bepaalde het CPB het gemiddelde effect van een bilateraal investeringsakkoord tussen een OESO-land en ander land op de buitenlandse investeringen tussen deze twee landen. Eén van de uitdagingen van dit onderzoek was het gegeven dat niet alleen een investeringsverdrag een positief effect kan hebben op buitenlandse investeringen, maar dat omgekeerd meer investeringen ook reden kunnen zijn om een verdrag af te sluiten. Als dat laatste het geval is, ligt de causaliteit omgekeerd en kan dat leiden tot een verkeerde schatting van het effect van investeringsverdragen op FDI. In het CPB onderzoek werd geconcludeerd dat een geratificeerd verdrag de voorraad van directe investeringen tussen twee landen met zo’n 30 procent kan verhogen. De FDI-voorraad in lage en midden inkomenslanden kan zo’n 50 procent toenemen als er een investeringsverdrag met een hoog inkomens-, of middeninkomensland is afgesloten.

Vraag 160

De leden van de PvdD-fractie constateren dat volgens de Raad van State CETA geen bepalingen bevat die het ICS in staat stellen om af te doen aan de bevoegdheden van lidstaten om regels in het publiek belang te stellen.71 Wel biedt het buitenlandse investeerders de mogelijkheid forse financiële compensatie te eisen voor de gevolgen van regelgeving. Volgens onderzoek van de UNCTAD lopen de claims wereldwijd uiteen van € 110.000 tot € 8,2 miljard, en de toegekende bedragen, voor zover er al uitspraak gedaan is, van € 27.000 tot € 3,6 miljard72. Een ISDS-claim is een sterk drukmiddel, omdat het in vrijwel alle gevallen een kostenpost is voor een overheid. In 50% van de gevallen moet de overheid betalen of zijn beleid aanpassen. In 27% van de gevallen is dat omdat de investeerder wint, in 23% omdat er geschikt wordt. De schikking kan eruit bestaan dat de overheid een deel van de geëiste compensatie betaalt, alsnog het beleid aanpast, of beide. Maar zelfs wanneer het arbitragepanel in het voordeel van de overheid beslist, wat in 37% van de gevallen gebeurt, betaalt deze toch nog vaak de advocaatkosten. Die bedragen ruim 80 procent van de proceskosten, die gemiddeld € 8 miljoen bedragen. Het arbitragepanel bepaalt wie de juridische kosten betaalt, dus ook als de staat niet verloren heeft, kan hij toch gedwongen worden de rekening te betalen.73 Erkent de regering dat overheden door het bestaan van ICS terughoudend kunnen worden in ambitieus milieubeleid, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, om risico’s te mijden? Kan de regering dit zogenaamde «chilling effect» uitsluiten?

Antwoord op vraag 160

Nee, het kabinet deelt niet het beeld dat door het bestaan van ICS de overheid terughoudend wordt in ambitieus milieubeleid. Zoals in het antwoord op (onder meer) de vragen 125 en 175 is aangegeven, kan de regering zich niet vinden in de stelling dat een veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA de beleidsvrijheid van overheden zou inperken. CETA herbevestigt en expliciteert namelijk het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering, of die ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder, vormt op zichzelf geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen bovendien niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlandse bestuursrecht. Als de overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft zij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA. Overigens, ook zonder CETA kunnen buitenlandse investeerders zich tegen de Nederlandse overheid beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Ook indirect leidt de veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA niet tot terughoudendheid van overheden bij het maken van beleid dat het algemeen belang dient. Onderzoek door Universiteit Leiden heeft opgeleverd dat er in Nederland geen sprake is van regulatory chill, dat wil zeggen: geen terughoudendheid van overheden om beleid te maken in het algemeen belang uit angst voor schadeclaims van investeerders.

Vraag 161

Is het juist dat – indien het ICS niet zou worden opgericht – schending van de verdragsvoorschriften door de Nederlandse staat waardoor schade wordt berokkend, aan de gedupeerde het recht geeft om de Nederlandse staat te dagvaarden uit hoofde van onrechtmatige daad?

Antwoord op vraag 161

Vooropgesteld geldt dat in CETA in artikel 30.6 lid 1 is bepaald dat het verdrag alleen rechten en plichten tussen de verdragspartijen in het leven roept en dat deze rechten en plichten niet direct kunnen worden ingeroepen voor de Nederlandse rechter. CETA bevat daarmee dus geen een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Een gedupeerde kan hierbij niet aan de Nederlandse rechter vragen bepaald overheidsoptreden rechtstreeks aan een CETA-bepaling te toetsen. Dit kan alleen op basis van het Nederlands recht.

Bij onrechtmatig handelen van de overheid gaat het om handelen in strijd met de zorgvuldigheid die de overheid in het maatschappelijk verkeer in acht dient te nemen. Een rechter kan zich bij de beoordeling hiervan laten inspireren door bepalingen, zoals de bepalingen van CETA, die weliswaar niet rechtstreeks werken, en dus niet ingeroepen kunnen worden door een gedupeerde.

Een gedupeerde kan in dit geval bij een beroep bij de Nederlandse rechter op grond van onrechtmatige daad dus wel aanvoeren dat de overheid niet zorgvuldig heeft gehandeld door de vermeende schending van de bepalingen in CETA. De Nederlandse rechter kan dat meenemen in de beoordeling of er daarmee sprake is van schending van de zorgvuldigheidsnormen van onrechtmatige daad. De rechter zal hierbij alleen toetsen aan de voorwaarden voor onrechtmatige daad onder het Nederlands recht en zal dus niet rechtstreeks toetsen aan de bepalingen in CETA.

Van belang is hierbij dat de Verdragsvoorschriften onder CETA gaan over basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals dat de maatregel in het publieke belang wordt genomen en tegen een gepaste schadevergoeding. Deze basisregels komen overeen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Onteigeningswet zoals we die onder het Nederlands recht kennen. Als de Nederlandse rechter op grond van het leerstuk van onrechtmatige daad over een CETA-zaak zou moeten oordelen, zal hij aan dezelfde beginselen toetsen. In het geval van een claim ten overstaan van de nationale rechter zal deze de hiervoor genoemde aspecten meewegen bij de beantwoording van de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.

Vraag 162

Is de Nederlandse rechter bevoegd om de Nederlandse staat, indien de eis van de gedupeerde partij gegrond wordt bevonden, te veroordelen tot schadevergoeding en teruggave van eigendom die kan overeenstemmen met die waarop artikel 8.39, eerste lid van het verdrag betrekking heeft?

Antwoord op vraag 162

Ja, indien op basis van het Nederlands recht een onrechtmatige overheidsdaad wordt vastgesteld, zal de staat de daardoor geleden schade moeten vergoeden. Ook onder Nederlands geldt dat er bij een onrechtmatige daad een redelijke schadevergoeding moet worden betaald, waarvan de hoogte objectief en onafhankelijk wordt vastgesteld. Ook kan de rechter teruggave van het eigendom bepalen.

Onder CETA is de overheid overigens niet verplicht het eigendom terug te geven. In artikel 8.39 lid 1 onder b CETA dient het Gerecht de aangeklaagde staat de keuze te geven dat deze ook een geldelijke vergoeding kan geven.

Vraag 163

Indien beide voorgaande vragen bevestigend beantwoord moeten worden, waarom acht de regering dan oprichting van het ICS noodzakelijk, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Antwoord op vraag 163

Zie ook het antwoord op vraag 114.

Het opnemen van investeringsbescherming in het CETA verdrag was voor dhet kabinet geen noodzaak, omdat zowel Nederland als Canada een robuust rechtssysteem kennen. Voor dit standpunt verkreeg Nederland ten tijde van de onderhandeling van CETA geen steun van andere EU-lidstaten. Het opnemen van investeringsbescherming in CETA bood wel de gelegenheid het «oude» ISDS te hervormen in een transparanter en evenwichtiger Investment Court System, dat onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak garandeert. Ook sluit het ICS brievenbusmaatschappijen uit van bescherming en zorgt het voor meer transparantie in de geschillenbeslechtingsprocedures. Het ICS schept het een nieuwe standaard van investeringsbescherming voor investeringsakkoorden die mondiaal toepasbaar is.

Vraag 164

Is Nederland gerechtigd om in te stemmen met het verdrag met uitzondering van Afdeling F? Graag een toelichting op verzoek van de leden van de PvdD-fractie.

Antwoord op vraag 164

Nee, CETA kan slechts in zijn geheel door het parlement goedgekeurd worden. Zie ook het antwoord op vraag 15.

Vraag 165

In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdD-fractie dat het ICS, de «nieuwe EU-inzet», de standaard moet worden voor alle EU-handels- en investeringsakkoorden.74 Is dit het standpunt van de EU?

Antwoord op vraag 165

Ja, deze inzet is de standaard voor lopende en toekomstige onderhandelingen waarbij afspraken worden gemaakt over investeringsbescherming.

Vraag 166

Wordt dit standpunt gedeeld door alle EU-lidstaten?

Antwoord op vraag 166

Alle EU-lidstaten hebben CETA ondertekend. Enkele lidstaten hebben hun standpunt ten aanzien van diverse aspecten, waaronder het ICS, verduidelijkt en (her)bevestigd.

Vraag 167

Door de regering werd in het debat met de Tweede Kamer aangegeven «Wij vonden dit [ICS] niet nodig, want van Canada weten we dat er [in Canada] een robuust, toegankelijk rechtssysteem bestaat. Voor Nederland is het ook niet nodig.»75 Heeft de regering al een officieel standpunt ingenomen ten aanzien van ICS in toekomstige handels- en investeringsakkoorden?

Antwoord op vraag 167

Ja. In een Kamerbrief (Kamerstuk 31 985, nr. 27) heeft het kabinet in april 2016 laten weten conform de motie van Kamerleden Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA) en Teeven (VVD) (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1550) zich te hebben ingezet om CETA zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het EU-voorstel voor ICS. Het kabinet steunt dit ook nu, waarbij per keer moet worden gekeken of afspraken over investeringsbescherming noodzakelijk zijn.

Vraag 168

Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn in vergelijking met ICS minder permanente arbitragesystemen opgetuigd ter bescherming van investeringen in landen waar, voornamelijk vanuit Westers perspectief, sprake is van een zwak rechtssysteem. Volgens de Sociaal-Economische Raad is «de koninklijke weg (...) een verbetering van rechtssystemen in deze landen, en niet een onafhankelijk arbitragemechanisme.»76 Acht de regering, met het oog op het beschermen en bevorderen van robuuste democratische rechtsstaten, het optuigen van parallelle rechtssystemen een wenselijke ontwikkeling of volgt zij de lijn van de SER, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Antwoord op vraag 168

Indien er mogelijkheden zijn om een onafhankelijke rechtspraak ter plaatse te bevorderen, moeten deze uiteraard altijd worden verzilverd. Initiatieven om de lokale rechtspraak te versterken bieden echter geen garantie voor succes, noch voor een voortvarend en stabiel rechtssysteem voor de lange termijn. Ook biedt niet elk nationaal rechtssysteem dezelfde waarborgen waar de overheid zich aan dient te houden, zoals de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die wij in Nederland kennen. Het vastleggen van dergelijke waarborgen in een verdrag, waarbij naleving kan worden afgedwongen bij een onafhankelijke rechtsgang onder dat verdrag biedt in die situaties derhalve meer rechtszekerheid, ook voor de toekomst.

Hierbij geldt nog steeds dat parallelle procedures op grond van CETA niet mogelijk zijn. Zo dient een investeerder bij het aanhangig maken van een zaak bij het ICS bestaande procedures bij de nationale of andere internationale rechtsgang over hetzelfde geschil in te trekken en verbindt hij zich een dergelijke procedure daar onder ook niet te starten (artikel 8.22 lid 1 par. f en g CETA).

Daarnaast toetst het ICS alleen aan de bepalingen van CETA en is het niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel te toetsen aan intern recht van een verdragspartij, dus ook niet aan het Nederlands recht. Het Gerecht kan enkel de interne wetgeving van een partij als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen. Daarnaast is in artikel 8.31, lid 2 bepaald dat het CETA Gerecht daarbij de heersende uitleg van de rechterlijke instanties of autoriteiten van een verdragspartij bij CETA moet volgen. Verder geldt dat de rechterlijke instanties en autoriteiten van de partijen niet gebonden zijn aan de uitspraken van het ICS-Gerecht. Er is dan ook geen sprake van een parallel rechtssysteem.

Vraag 169

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) dat door het oprichten van het ICS buitenspel wordt gezet bij de beoordeling van juridische conflicten over investeringen, heeft geoordeeld dat het ICS niet strijdig is met de rechtsbeginselen van de Europese Unie, zo merken de leden van de 50PLUS-fractie op.

Betekent dit dat alle rechtsbeginselen en de uitleg van EU-recht zoals gehanteerd door het HvJ-EU één op één worden toegepast door het ICS? Zo ja, zou dat tot de conclusie kunnen leiden dat het voor het juridisch resultaat niet uitmaakt of een uitspraak gedaan zou zijn door het HvJ-EU of het ICS?

Antwoord op vraag 169

In Advies 1/17 heeft het EU-Hof zich op verzoek van België uitgelaten over de vraag of het ICS in CETA verenigbaar is met de exclusieve bevoegdheid van het EU-Hof om een definitieve uitlegging te geven van het Unierecht. Het EU-Hof heeft geoordeeld dat dat het geval is. Om autonomie van de EU-rechtsorde te waarborgen, hebben de EU-Verdragen een rechterlijk stelsel ingevoerd dat de coherente en de eenvormige uitlegging van het EU-recht dient te verzekeren. Overeenkomstig artikel 19 VEU is het aan de nationale rechtelijke instanties en aan het EU-Hof om de volledige toepassing van het EU-recht te waarborgen, aangezien het EU-Hof bij uitsluiting bevoegd is om dit recht definitief uit te leggen. Daartoe bevat dit systeem in het bijzonder de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU. CETA doet geen enkele afbreuk aan de rol van het EU-Hof en zet deze niet «buitenspel».

Het EU-Hof heeft in dit verband onderstreept dat het Unierecht zich niet verzet tegen de oprichting van een Gerecht noch van een Beroepsinstantie noch, in een latere fase, van een multilateraal investeringsgerecht, en evenmin tegen het feit dat CETA deze gerechten de bevoegdheid verleent om de bepalingen van CETA uit te leggen en toe te passen op basis van de regels en de beginselen van het internationaal recht die tussen de partijen van CETA van toepassing zijn.

Aangezien deze gerechten niet tot het rechterlijke stelsel van de Unie behoren, zijn zij daarentegen niet bevoegd om 1) andere bepalingen van het Unierecht dan die van CETA uit te leggen of toe te passen of 2) uitspraken te doen die kunnen beletten dat de instellingen van de Unie hun taken vervullen in overeenstemming met het constitutionele kader van de Unie. Het Hof heeft in zijn advies geoordeeld dat het ICS in CETA aan beide voorwaarden voldoet.

Ten aanzien van het eerste punt heeft het EU-Hof erop gewezen dat de uitleggingsbevoegdheid van het Gerecht en de Beroepsinstantie onder CETA is beperkt tot de bepalingen van CETA. Zij zijn niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel waarvan gesteld wordt dat hij een schending van CETA vormt, te toetsen aan de interne wetgeving van een partij bij de overeenkomst. De interne wetgeving van een partij kan enkel als een feitelijk gegeven in aanmerking worden genomen. Artikel 8.31, lid 2 bepaalt daarbij dat de heersende uitleg van de rechterlijke instanties of autoriteiten gevolgd moet worden. Dit betekent dat het CETA-Gerecht ook de uitleg die het EU-Hof aan het Unierecht geeft als feitelijk gegeven in acht moet nemen. Verder geldt dat de rechterlijke instanties en autoriteiten van de partijen (inclusief het EU-Hof) niet gebonden zijn aan uitspraken van het ICS-Gerecht.

Bovendien, mocht ernstige bezorgdheid rijzen over uitleggingskwesties die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, dan kan het Gemengd Comité conform de procedure van artikel 8.31, lid 3 uitleg geven aan CETA. Deze uitleg is bindend voor het Gerecht.

Vraag 170

Indien dit tot een bevestigend antwoord leidt willen de leden van de 50PLUS-fractie weten waarom gekozen is om juridische conflicten over investeringen niet voor te leggen aan een reeds jarenlang goed functionerend en erkend juridisch instituut zoals het HvJ-EU in plaats van het oprichten van een alternatieve rechtbank waar enkel bedrijven terecht kunnen die zich benadeeld voelen door (nieuwe) regelgeving van overheden.

Antwoord op vraag 170

Het opnemen van investeringsbescherming in het CETA verdrag was voor het kabinet geen noodzaak, omdat zowel Nederland als Canada een robuust rechtssysteem kennen. Voor dit standpunt verkreeg Nederland ten tijde van de onderhandeling van CETA geen steun van andere EU-lidstaten. Het opnemen van investeringsbescherming in CETA bood wel de gelegenheid het «oude» ISDS te hervormen in een transparanter en evenwichtiger Investment Court System, dat onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak garandeert (zie ook het antwoord op vraag 114 en 172).

Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 169 is het EU-Hof exclusief bevoegd om een definitieve uitleg van het EU-recht te geven. De uitleggingsbevoegdheid van het Gerecht en de Beroepsinstantie onder CETA is beperkt tot de bepalingen van CETA. Het Gerecht en de Beroepsinstantie onder CETA enerzijds, en het EU-Hof anderzijds, zijn actief in verschillende rechtsorden. Het in artikel 30.6 van CETA vastgelegde ontbreken van rechtstreekse werking in de rechtsorde van partijen wijst ook op dit onderscheid. Vorderingen die rechtstreeks op de bepalingen van CETA zijn gebaseerd, kunnen niet bij de nationale rechter (of de EU-rechter) worden ingediend, maar enkel bij het CETA gerecht (zie ook Advies 1/17, punt 198)

In zijn Advies 1/17 heeft het EU-Hof eraan herinnerd dat een verdrag dat voorziet in de oprichting van een rechterlijke instantie die belast is met de uitlegging van de bepalingen ervan en waarvan de beslissingen de EU binden, in beginsel verenigbaar is met het Unierecht. Het Hof heeft er hierbij op gewezen dat de bevoegdheid van de Unie om internationale betrekkingen aan te knopen en haar bekwaamheid om verdragen te sluiten, noodzakelijkerwijs impliceren dat het haar vrijstaat zich te onderwerpen aan de beslissingen van een bij een dergelijk verdrag ingesteld of aangewezen gerecht over de uitlegging en de toepassing van de bepalingen ervan (zie Advies 1/17, punt 106 en 117). Voorwaarde is wel dat hierbij geen afbreuk wordt gedaan aan de autonomie van de rechtsorde van de Unie. Zoals hierboven uiteengezet heeft het Hof in Advies 1/17 geoordeeld dat dat bij CETA niet het geval is.

Vraag 171

Het HvJ-EU concludeerde dat in dit huidige EU-handelsakkoord lidstaten zelfstandig bevoegd zijn gebleven ten aanzien van indirecte investeringen en geschillenbeslechting tussen de investeerder en de desbetreffende verdragspartij. Dit betreft een gemengde bevoegdheid van de EU en de lidstaten waardoor het CETA-verdrag goedkeuring vereist van zowel de EU als die van de afzonderlijke lidstaten. Geschillenbeslechting via internationale arbitrage bestaat al jarenlang, ook in door Nederland afgesloten verdragen met andere landen, zo merken de leden van de 50PLUS-fractie op.

Waarom wordt een soortgelijke vorm van internationale arbitrage bij het CETA-verdrag niet toegepast?

Antwoord op vraag 171

De modernisering van de in CETA opgenomen bepalingen over investeringsbescherming en de bijhorende geschillenbeslechtingsmechanisme (investeerder-staat arbitrage) was een nadrukkelijke wens van de Tweede Kamer. Sinds 2014 heeft de regering zich actief ingezet om het traditionele stelsel van investeringsbescherming te hervormen en te vernieuwen.

In november 2015 deelde de EU haar nieuwe inzet op het gebied van investeringsbescherming, het zogenaamde Investment Court System (ICS). ICS was toen wel onderdeel van het EU-voorstel in TTIP, maar nog niet van CETA. Conform de motie van de Kamerleden Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA) en Teeven (VVD) (Kamerstukken II, 2015/16, 21 501-02, nr. 1550) heeft de regering zich ingezet om CETA zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met dat EU-voorstel voor investeringsbescherming.

Vraag 172

Kan de kritiek op internationale arbitrage in zijn algemeenheid nog eens nader uiteen worden uiteengezet op verzoek van de leden van de 50PLUS-fractie? Op welke gronden wordt nu al geconcludeerd dat soortgelijke kritiek niet geldt voor het ICS?

Antwoord op vraag 172

Het Investment Court System (ICS) komt tegemoet aan de zorgen ten aanzien van het oude ISDS-mechanisme. Het ICS zorgt voor transparantere procedures waarin in principe de processtukken en de uitspraak openbaar zijn; het sluit brievenbusmaatschappijen uit van bescherming; en het garandeert onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak.

Het grootste verschil is dat in het traditionele ISDS de arbiters ad-hoc door de partijen bij het geschil worden benoemd, terwijl onder het ICS de verdragspartijen de rechters voor een vaste periode benoemen die per zaak roteren. Ook stelt het ICS – anders dan onder het oude ISDS – een duidelijke gedragscode voor de leden van het gerecht, waarmee belangenverstrengeling wordt tegengegaan. Daarnaast biedt het ICS de mogelijkheid van beroep wat er onder het oude ISDS niet was. De procedures zijn veel transparanter en verder kan het gerecht op voorhand een zaak afwijzen, indien een claim overduidelijk ongegrond blijkt. Forumshopping is niet meer mogelijk onder het ICS; een lopende claim bij een nationale rechter dient te worden ingetrokken indien een investeerder een beroep op het ICS onder CETA wil doen. Dit voorkomt parallelle procedures.

Verder dient in het geval een investeerder financieel gesteund wordt door een derde partij dit kenbaar te worden gemaakt. Ook kunnen Verdragspartijen via bindende interpretaties meer duidelijkheid geven aan de bepalingen van CETA zoals door verdragspartijen bedoeld is. Deze interpretatie is bindend voor het gerecht. Daarnaast is in het verdrag vastgelegd dat de verliezende partij de kosten van de procedure betaalt. Het Gemengd Comité zal nadere regels opstellen om de financiële last van een claim voor investeerders uit het MKB te verlichten. Dergelijke regels bestonden niet onder het «oude ISDS».

Vraag 173

Is in dit verband enkel het begrip «rechter» voldoende om een gegarandeerde onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen? Immers ook arbiters bij geschillenbeslechting worden geacht tot onafhankelijke en onpartijdige besluitvorming te komen. Zijn er arbitrale uitspraken die op het tegendeel wijzen? Zo ja, om hoeveel uitspraken gaat het dan?

Antwoord op vraag 173

Nee, zoals het EU-Hof heeft uiteengezet in Advies 1/17, dienen het Gerecht en de Beroepsinstantie van CETA de kenmerken van een toegankelijk en onafhankelijk gerecht te hebben. Het Hof heeft hierbij verduidelijkt dat het vereiste van onafhankelijkheid twee aspecten bevat. Het eerste, externe, aspect veronderstelt dat de betrokken instantie haar taken volledig autonoom uitoefent, zonder enig hiërarchisch verband en zonder aan wie dan ook ondergeschikt te zijn of van waar dan ook bevelen of instructies te ontvangen, en aldus beschermd is tegen tussenkomsten of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van haar leden in gevaar zouden kunnen brengen en hun beslissingen zouden kunnen beïnvloeden. Het tweede, interne, aspect sluit aan bij het begrip onpartijdigheid en heeft betrekking op het houden van gelijke afstand ten opzichte van de partijen bij het geding en hun respectieve belangen met betrekking tot het voorwerp van het geding. Dit aspect vereist de eerbiediging van de objectiviteit en het ontbreken van enig belang bij de oplossing van het geschil buiten de strikte toepassing van de rechtsregel. Volgens het EU-Hof is het ICS in CETA verenigbaar met deze vereisten (zie Advies 1/17, punten 202, 203 en 223–244).

Zoals uit het antwoord op de voorgaande vraag blijkt, behelst het ICS een verregaande modernisering van het verouderde ISDS. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters zijn slechts twee van vele aspecten die – mede naar aanleiding van het maatschappelijke debat over investeringsbescherming – zijn aangepast.

In traditionele ISDS-procedures worden drie arbiters benoemd en betaald door partijen bij het geschil om een specifiek geschil te beslechten. Partijen hebben dus de mogelijkheid een arbiter te benoemen van wie zij verwachten dat die hun belangen het beste behartigt. Het is arbiters in traditionele ISDS-zaken toegestaan om andere werkzaamheden te verrichten, zoals het optreden als expert of advocaat in andere ISDS-zaken. Hierdoor kunnen twijfels ontstaan over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deze vorm van geschillenbeslechting.

In tegenstelling tot dit verouderde ISDS-systeem, zullen geschillen bij het ICS door rechters die voor een vaste periode zijn benoemd worden behandeld. Ook worden in het verdrag hoge kwalificatie-eisen aan leden van het hof gesteld en is een bindende gedragscode opgenomen. Hiermee wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van ICS-rechters gegarandeerd.

Dit is overigens geheel in lijn met de Nederlandse inzet op dit gebied die in de nieuwe modeltekst van de bilaterale investeringsakkoorden is vastgelegd. Ook deze modeltekst stapt af van de gangbare praktijk dat arbiters worden benoemd door partijen bij het geschil. De nieuwe modeltekst garandeert onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, door het tribunaal te laten benoemen door de Secretaris-Generaal van het Permanent Hof van Arbitrage of door de Secretaris- Generaal van het International Centre for Settlement of Investment Disputes. De modeltekst bevat kwaliteits- en ethische eisen waaraan arbiters moeten voldoen.

Het verouderde ISDS-systeem bevat veel minder waarborgen voor onafhankelijke en onpartijdige besluitvorming. Belangenorganisaties, alsook de Tweede Kamer, hebben hier in het verleden kritiek op geuit. Met de introductie van het ICS wordt tegemoetgekomen aan deze zorgen. Veel uitspraken in ISDS-zaken zijn publiek toegankelijk via databases, zoals die van UNCTAD.

Vraag 174

Is het juist dat de rechters die zitting gaan nemen bij ICS veelal gespecialiseerd zijn in het investeringsrecht? Zo ja, zal deze expertise op slechts een beperkt rechtsgebied wel kunnen leiden tot uitspraken die vergelijkbaar zijn met die van rechters verbonden aan het HvJ-EU, zo vragen de voornoemde leden?

Antwoord op vraag 174

Nee, in CETA is vastgelegd dat arbiters onder het ICS dienen te beschikken over aantoonbare kennis van het internationaal publiekrecht. Daarnaast is het wenselijk dat zij expertise hebben in het internationaal handels- en investeringsrecht en geschillenbeslechting onder internationale investerings- of handelsverdragen aangezien zij zich buigen over geschillen tussen investeerders en staten (zie artikel 8.27 par. 4 CETA). Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 169 heeft het EU-Hof de (exclusieve) bevoegdheid om een definitieve uitlegging te geven aan het Unierecht.

Vraag 175

Is het aangevoerde argument dat internationale arbitrage de verdragsluitende staten kunnen beperken in hun bevoegdheid tot het reguleren van gebieden van nationaal belang (bijvoorbeeld sociale voorzieningen, arbeidsnormen, klimaat) juist? Zo ja, waarom zou een internationale arbitrale uitspraak (ICSID) wel verdragsluitende staten kunnen beperken bij het stellen van nationale regels in publiek belang, en het International Court System (ICS) niet?

Antwoord op vraag 175

Nee. Zoals in het antwoord op vraag 125 is aangegeven kan het kabinet zich niet kan vinden in de stelling dat een veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA de beleidsvrijheid van overheden zou inperken. CETA herbevestigt en expliciteert namelijk het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering, of die ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder, vormt op zichzelf geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen bovendien niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlandse bestuursrecht. Als de overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft zij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA. Overigens, ook zonder CETA kunnen buitenlandse investeerders zich tegen de Nederlandse overheid beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Ook indirect leidt de veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA niet tot terughoudendheid van overheden bij het maken van beleid dat het algemeen belang dient. Onderzoek door Universiteit Leiden heeft opgeleverd dat er in Nederland geen sprake is van regulatory chill, dat wil zeggen: geen terughoudendheid van overheden om beleid te maken in het algemeen belang uit angst voor schadeclaims van investeerders.

De regels voor geschillenbeslechting onder de ICSID Conventie waar vraag 180.1 naar verwijst betreffen algemene procesregels die van toepassing zijn voor geschillenbeslechting tussen een investeerder en een Staat. Ook onder CETA kan ervoor gekozen worden om volgens die procesregels een claim bij het ICS in te dienen (zie Artikel 8.23 lid 2 CETA). Indien in de vraag gedoeld wordt op een vergelijking met het traditionele regime van investeringsbescherming (ISDS), geldt dat Verdragspartijen met het gemoderniseerde regime in CETA, waarvan het geschillenbeslechtingsysteem van het ICS een onderdeel vormt, de draagwijdte van de investeringsbepalingen uitdrukkelijk hebben afgebakend. Dit is onder het traditionele regime van investeringsbescherming niet het geval. Hiermee hebben zij willen verzekeren dat de op te richten gerechten in geen enkel geval kunnen tornen aan de door een partij op democratische wijze gemaakte keuzes ter zake van met name het niveau van bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de openbare zeden, de gezondheid en het leven van personen en dieren, het behoud van de voedselveiligheid, de planten, het milieu, het arbeidswelzijn, de productveiligheid, de consumentenbescherming en de grondrechten (zoals ook het EU Hof van Justitie oordeelde onder punt 160 Advies 1/17).

Vraag 176

Heeft een arbitrale uitspraak meer rechtskracht dan een rechtelijk vonnis, zo vragen de leden van 50PLUS-fractie zich af?

Antwoord op vraag 176

Nee, een uitspraak van het Gerecht onder het ICS is, net als een rechterlijk vonnis, bindend tussen de partijen in het geschil (en indien er geen hoger beroep is ingesteld of dat niet meer openstaat). De uitspraak van het Gerecht onder het ICS kan tenuitvoergelegd worden volgens de regels voor executie van rechterlijke uitspraken van het land waar die tenuitvoerlegging wordt gezocht. Zie artikel 8.41 CETA). Een uitspraak van een nationale rechter is in beginsel terstond vatbaar voor executie. Een uitspraak van het Gerecht onder ICS is dat niet, maar zal eerst door de nationale rechter na beperkte toetsing (op formaliteiten) worden voorzien van erkenning en verlof tenuitvoerlegging.

Vraag 177

Het gezamenlijk uitleggingsinstrument behoort bij de uitleg van het CETA-verdrag te worden gehanteerd als context waarbinnen het verdrag moet worden uitgelegd. Het heeft daarom rechtskracht en een bindend karakter. Het uitleggingsinstrument somt de legitieme doeleinden van overheidsbeleid niet uitputtend op maar vormt een indicatie. De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat volgens het advies van de Raad van State77 klimaatbeleid dat niet uitdrukkelijk in het uitleggingsinstrument wordt genoemd, ook binnen de nationale en Europese reguleringsbevoegdheid zal blijven.

Hoe voorkom je dat wanneer een limitatieve opsomming van legitieme doeleinden van overheidsbeleid ontbreekt, discussies ontstaan over wat daar wel en niet onder valt?

Antwoord op vraag 177

In Advies 1/17 heeft het EU-Hof zich ook over dit vraagstuk gebogen. Uit de uitspraak van het EU-Hof volgt dat de rechter hierbij met in achtneming van de bepalingen in CETA toetst of het gaat om op democratische wijze vastgestelde maatregelen ter bescherming van legitieme beleidsdoelstellingen van openbaar belang. Of een maatregel een publiek belang beschermt volgt uit de bewoordingen, het doel en de context van een bepaalde maatregel, zoals die ook blijken uit de overwegingen en de toelichting van die maatregel. Een partij (de EU of een lidstaat) bepaalt zelf welke belangen het in zijn maatschappij wil beschermen en wat een publiek belang is. Dit zal per partij verschillen.

Hierbij geldt overigens dat het Gerecht onder CETA bij de beoordeling of een maatregel in overeenstemming met CETA is, de interne wetgeving van een partij als «feitelijk gegeven» moet aannemen en daarbij de heersende uitlegging van de interne wetgeving door de rechterlijke instanties of de autoriteiten van de partij bij die overeenkomst moet volgen (zie artikel 8.31, lid 2 CETA).

Vraag 178

Bij veranderde wetgeving die disproportioneel inbreuk maakt op de rechten van investeerders, staat voor de investeerder een procedure bij ICS wél open. Het is aan het ICS om in casu na te gaan of de lidstaat een legitiem doeleinde nastreeft, maar hoe wordt dat getoetst daar dit per lidstaat kan verschillen?

Antwoord op vraag 178

Zie het antwoord bij vraag 152.

Vraag 179

De leden van de 50PLUS-fractie willen graag nog een toelichting op de visie van de regering hoe zij aankijkt tegen de dreiging van rechtszaken met enorme schadeclaims door multinationals en de invloed daarvan bij een belangafweging door overheden.

Antwoord op vraag 179

Het kabinet kan zich niet vinden in de suggestie dat door een veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA de beleidsvrijheid van overheden wordt ingeperkt. CETA herbevestigt en expliciteert namelijk het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering, of die ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder, vormt op zichzelf geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag.

De regels voor investeringsbescherming onder CETA verschillen bovendien niet van de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlandse bestuursrecht. Als de overheid zich houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, dan hoeft zij zich ook geen zorgen te maken over een succesvolle claim onder CETA. Overigens, ook zonder CETA kunnen buitenlandse investeerders zich tegen de Nederlandse overheid beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Ook indirect leidt de veronderstelde dreiging van schadeclaims onder CETA niet tot terughoudendheid van overheden bij het maken van beleid dat het algemeen belang dient. Onderzoek door Universiteit Leiden heeft opgeleverd dat er in Nederland geen sprake is van regulatory chill, dat wil zeggen: geen terughoudendheid van overheden om beleid te maken in het algemeen belang uit angst voor schadeclaims van investeerders.

Vraag 180

Waarom is het ICS alleen toegankelijk voor investeerders, veelal multinationals, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie? Waarom kunnen andere organisaties die dezelfde benadeling kunnen ondervinden door veranderde wetgeving geen gebruik maken van het ICS? Wat als zij zich wenden tot de reguliere rechtspraak en daardoor parallelle rechtsprocedures ontstaan? Welke uitspraak prevaleert in zo’n geval als het rechtelijk vonnis afwijkt van het ICS of blijven dan twee tegenstrijdige uitspraken naast elkaar bestaan?

Antwoord op vraag 180

Het ICS is alleen bevoegd om uitspraken te doen over de eventuele schending van de rechten die in CETA zijn opgenomen. Een investeerder die onder de reikwijdte van het verdrag valt, kan een beroep op het ICS doen. In CETA zijn geen specifieke rechten opgenomen voor bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties jegens overheden. De materiële grondslag voor een dergelijke mogelijkheid ontbreekt derhalve. Daarnaast zijn onder CETA parallelle procedures niet mogelijk. Zo dient een investeerder bij het aanhangig maken van een zaak bij het ICS bestaande procedures bij de nationale of andere internationale rechtsgang over hetzelfde geschil in te trekken en verbindt hij zich een dergelijke procedure daaronder ook niet te starten (Artikel 8.22 lid 1 par. f en g CETA). Dit voorkomt forumshoppen en dat er tegenstrijdige uitspraken naast elkaar zouden bestaan. Verder geldt dat de rechterlijke instanties en autoriteiten van de partijen niet gebonden zijn aan de uitspraken van het ICS-Gerecht (zie artikel 8.31 lid 2 CETA).

Vraag 181

Graag ontvangen deze leden een indicatie van de kosten die de oprichting en de jaarlijkse instandhouding van het ICS met zich meebrengen en die worden doorbelast aan Nederland.

Antwoord op vraag 181

Er is nog geen enkel Investment Court System in werking getreden. Dit heeft dus ook nog geen kosten met zich meegebracht. De Europese Commissie heeft een analyse van de mogelijke kosten van een ICS, en een analyse van de mogelijke kosten van een multilateraal investeringshof opgesteld (SWD (2017) 302 final).78

De daadwerkelijke kosten van een ICS zijn afhankelijk van een aantal variabelen, zoals het aantal zaken en het benodigde personeel. Deze variabelen zijn momenteel nog niet bekend. Dat gezegd hebbende, houdt de Commissie voor de berekening van de totale kosten van één ICS per jaar rekening met de vergoeding van rechters (per jaar), en de kosten van een secretariaat (per jaar). De Commissie baseert zich op drie scenario’s:

(1) Geen lopende zaken: 822.312 EUR

(2) 1 lopende zaak in eerste aanleg: 1.332.408 EUR

(3) 1 lopende zaak in eerste aanleg, en 1 lopende zaak in hoger beroep: 1.562.505 EUR

Ten aanzien van de precieze verdeling tussen de kosten voor het EU budget en het budget van de Canadese overheid, is het evenwel niet mogelijk om bij voorbaat een inschatting te maken. Uit artikel 8.39 lid 5 CETA vloeit voort dat het Gerecht in uitzonderlijke omstandigheden, bij het toewijzen van de veroordeling in de proceskosten rekening kan houden met specifieke omstandigheden. Het artikel bepaalt voorts dat andere redelijke kosten, met inbegrip van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand, worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil, tenzij het Gerecht zulks in de omstandigheden van het verzoek onredelijk acht.

Om deze reden heeft de Commissie in haar kostenraming er rekening mee gehouden dat de helft van de geschatte kosten door de EU zouden worden gedragen. Dit zou bijvoorbeeld in het derde scenario op 781 253 EUR per jaar voor de EU uitkomen.

Vraag 182

Artikel 8.18 CETA regelt de toegang tot onafhankelijke geschillenbeslechting. Onder deze bepaling kan een investeerder een geschil voorleggen aan het ICS voor de beslechting van geschillen tegen de staat uit hoofde van CETA. Hierbij bestaat de mogelijkheid van hoger beroep. Het ICS voorziet in onafhankelijke en transparante geschillenbeslechting. Indien schending van een rechtsgrond onder het verdrag wordt vastgesteld, kan de staat veroordeeld worden tot het betalen van schadevergoeding. Waar kan hoger beroep worden ingesteld, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie zich af? Bij ditzelfde arbitragehof?

Antwoord op vraag 182

Ja, er wordt krachtens artikel 8.28 CETA een beroepsinstantie ingesteld. De beroepsinstantie kan een uitspraak van het Gerecht bevestigen, wijzigen of vernietigen. De verklaring van de Commissie en de Raad over de bescherming van investeringen en het investeringsrecht («ICS»)79, legt tevens vast dat het beroepsmechanisme concreet zal worden uitgewerkt en verbeterd zodat het volledig kan zorgen voor samenhang tussen in eerste aanleg gewezen beslissingen en aldus bij te dragen tot de rechtszekerheid. Dit houdt met name het volgende in:

  • De Beroepsinstantie wordt op zodanige wijze georganiseerd dat een permanente bezetting zoveel mogelijk wordt gegarandeerd;

  • Elk lid van de Beroepsinstantie wordt ertoe verplicht kennis te nemen van beslissingen die worden gewezen door afdelingen van het Gerecht waarvan hij geen deel uitmaakt.

  • De Beroepsinstantie moet in «Grote Kamer» zitting kunnen houden in zaken betreffende belangrijke principekwesties of waarover de afdelingen van de Beroepsinstantie verdeeld zijn.

Daarnaast is het ook goed om te vermelden dat de EU en haar lidstaten inzetten op het oprichten van een multilateraal investeringshof bestaand uit een gerecht in eerste instantie, en een hoger beroep mechanisme, dat het ICS uiteindelijk zou moeten vervangen.

Vraag 183

De leden van de SGP-fractie vinden het Investment Court System (ICS) een aanzienlijke verbetering ten opzichte van het Investor-State Dispute Settlement System (ISDS). Het ICS voorziet in transparante procedures waarbij de verdragspartijen rechters kunnen benoemen, de rechtspraak onpartijdiger en onafhankelijker wordt en er meer beroepsmogelijkheden worden geboden. Tegelijk constateren deze leden dat er nog geen sprake is van gelijke toegang tot het ICS voor zowel bedrijven en multinationals als burgers en maatschappelijke organisaties die evenzeer geraakt kunnen worden door de inhoud van de handelsovereenkomst, en daarmee belangen kunnen hebben rondom arbitrage omtrent de uitleg en toepassing van de verdragsbepalingen. Waarom is niet gekozen voor een systeem van gelijke toegang? Acht de regering dit niet strijdig met het uitgangspunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid?

Antwoord op vraag 183

Het ICS is alleen toegankelijk voor investeerders die menen dat bepaald onrechtmatig overheidsoptreden in strijd is met de in CETA opgenomen afspraken over investeringsbescherming. ICS-rechters zullen hierbij de CETA-bepalingen over investeringsbescherming met rechtstreekse werking voor investeerders in acht nemen. Dit betreft dus niet de uitleg of de toepassing van de andere verdragsbepalingen, die gelden tussen de verdragspartijen onderling. Voor de naleving van deze bepalingen is voorzien in een ander geschillenbeslechtingsmechanisme tussen de verdragspartijen (zie Hoofdstuk 29 CETA en aparte geschillenbeslechtingsmechanismen tussen de verdragspartijen in de duurzaamheidshoofdstukken in CETA).

Wat betreft een rechtsgang voor burgers en maatschappelijke organisaties, bestaat er andere internationale, Europese en nationale regelgeving en afspraken die zien op bedrijven en mensenrechten. Voor schendingen hiervan kunnen derde partijen terecht bij de nationale rechter. Bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen kan een derde partij een klacht indienen bij het Nederlandse Nationaal Contactpunt. Bovendien kunnen derde partijen zich onder het CETA-verdrag als amicus curiae voegen in procedures bij het ICS tussen een investeerder en een staat. Burgers, vakbonden en NGO’s die belang hebben bij een dergelijke procedure kunnen op deze manier deelnemen. Met bovenstaande is volgens de regering de rechtszekerheid van derde partijen gewaarborgd.

Zoals ik eerder aangaf in mijn antwoord op vraag 112, acht het kabinet het ICS tevens niet in strijd met het beginsel van rechtsgelijkheid / gelijke behandeling.

Vraag 184

Het lid van de OSF-fractie merkt op dat in de Tweede Kamer de motie Amhaouch c.s.80 is aangenomen. Deze motie vraagt de regering om binnen vijf jaar het CETA-verdrag te evalueren. Kunnen de daaruit gekomen resultaten/aanbevelingen/verbeteringen dan op korte termijn verwerkt worden binnen CETA?

Antwoord op vraag 184

De motie verzoekt om een evaluatie van het functioneren van het ICS in het CETA-verdrag uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van CETA. De bepalingen inzake ICS worden niet voorlopig toegepast. CETA zal pas in werking treden nadat het door alle verdragspartijen (Canada, de EU, en de lidstaten is geratificeerd). Op dit moment hebben nog niet alle partijen CETA geratificeerd. Van een aantal landen die het verdrag nog moeten ratificeren is het verdere tijdspad nog niet bekend. ICS treedt pas in werking als alle landen het verdrag hebben geratificeerd.

Aangezien de evaluatie nog niet is uitgevoerd is het op dit moment nog niet mogelijk om een uitspraak te doen over of en hoe de aanbevelingen die uit de evaluatie zullen voortkomen kunnen worden verwerkt.

Los daarvan biedt artikel 8.44, eerste lid, onder a en b, Verdragspartijen altijd de mogelijkheid om te consulteren over zaken met betrekking tot het investeringshoofdstuk, waaronder problemen die kunnen voortvloeien uit de implementatie van het hoofdstuk, mogelijke verbeteringen van het hoofdstuk, in het bijzonder naar aanleiding van uitwisseling van ervaringen en ontwikkelingen in andere internationale fora en uit andere verdragen die de Verdragspartijen (individueel) zijn aangegaan. Mocht dat leiden tot een wijziging van het verdrag, dan dienen daarvoor de reguliere procedures voor verdragswijzigingen in acht te worden genomen (zie artikel 30.2, eerste lid).

Daarnaast bestaat altijd de mogelijkheid om nadere aanwijzingen voor de interpretatie van een bepaald begrip uit de verdragstekst op te stellen. Het Gemengd Comité kan in een dergelijk geval op grond van artikel 26.1, vijfde lid, onder e, en artikel 8.31, derde lid, interpretaties (eventueel op aanbeveling van het Comité voor Diensten en Investeringen conform artikel 8.44, derde lid, onder a) van de bepalingen van CETA, die bindend zijn voor de partijen en voor de door CETA ingestelde gerechten, aannemen.

VERDRAGSCOMITÉS EN DEMOCRATISCHE CONTROLE

Vraag 185

De verschillende verdragscomités die met betrekking tot CETA worden opgericht krijgen de bevoegdheid om bindende sluiten te nemen, zo constateren de leden van de FVD-fractie. Wat betekent het inleveren van onze nationale beleidsvrijheid voor onze economie en onze rechtsstaat?

Antwoord op vraag 185

Evenals bij andere gemengde (EU-)handelsverdragen met derde landen kent CETA comités, bestaande uit vertegenwoordigers van de verdragspartijen, die toezien op de uitvoering van het verdrag. Het Gemengd Comité is het hoogste orgaan onder CETA en is verantwoordelijk voor vragen betreffende handel en investeringen en voor de uitvoering en toepassing van CETA. Dit comité heeft verschillende taken, waaronder toezicht op ingestelde gespecialiseerde comités en andere organen onder CETA (zie artikel 26.1). De gespecialiseerde comités zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en toepassing van CETA in hun respectieve deelgebieden.

Het is in dergelijke gemengde akkoorden – die goedkeuring van nationale parlementen vereisen – gebruikelijk dat dergelijke bevoegdheden aan uitvoerende comités worden toegekend. Door middel van vereenvoudigde procedures voor uitvoerende taken wordt het verdrag bij de tijd gehouden, en kunnen de verdragspartijen eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen.

De comités bestaan uit vertegenwoordigers van de verdragspartijen (zie ook het antwoord op vraag 194). Besluitvorming binnen de comités vindt in onderlinge overeenstemming plaats. Voorafgaand aan besluitvorming in deze comités zal de Raad het namens de Unie in te nemen standpunt vaststellen in het Gemengd Comité. Zie ook het antwoord op vraag 192. Indien een besluit van het Gemengd Comité onder de bevoegdheid van de lidstaten valt, wordt het door de Unie en haar lidstaten in te nemen standpunt binnen het Gemengd Comité bij consensus bepaald (zie ook verklaring 19 van de Raad en de lidstaten).

Aan de besluitvorming binnen de comités ligt dus een democratisch en controleerbaar proces ten grondslag. De bevoegdheden van de comités doen niets af aan de democratische legitimiteit van CETA, en vanuit dat oogpunt ook niet aan onze rechtsstaat.

Vraag 186

De leden van de FVD-fractie vragen daarnaast wat de reden is van de keuze voor een supranationale aanpak in plaats van vrijhandel met behoud van soevereiniteit? Wat zijn daarvan de voordelen voor de Nederlandse markt en consument?

Antwoord op vraag 186

CETA gaat niet ten koste van de Nederlandse soevereiniteit. Internationale handel vindt plaats op basis van multilaterale afspraken in de WTO en bilaterale afspraken zoals in CETA. Die afspraken doen niets af aan de soevereiniteit van de betrokken landen. Ze zorgen ervoor dat onnodige tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen worden voorkomen en afgebouwd. Zonder die afspraken zou de internationale handel ernstig bemoeilijkt worden. Dat zou voor ons land zeer nadelig zijn.

Voor de voordelen voor de Nederlandse markt en consument, zie de antwoorden op vraag 22 en 40.

Vraag 187

De leden van de FVD-fractie stellen dat we sinds de coronacrisis van begin 2020 hebben geleerd dat in tijden van nood de nationale soevereiniteit en de mogelijkheid om op nationale schaal beslissingen te nemen van essentiële betekenis zijn voor het welzijn van het Nederlandse volk. Hoe verhoudt zich dit tot het voornemen inzake CETA om een aanzienlijk deel van de Nederlandse soevereiniteit over te dragen aan supranationale instellingen?

Antwoord op vraag 187

CETA is geen supranationale instelling en CETA gaat niet ten koste van de Nederlandse soevereiniteit. Zie ook het antwoord op vraag 190.

Vraag 188

Kan de regering aan de leden van de FVD-fractie duidelijk maken hoe CETA zich verhoudt tot de Nederlandse Grondwet waarin wordt uitgegaan van het primaat van de democratisch gecontroleerde wetgever, wanneer CETA een uitholling betekent van de klassieke verantwoordingsstructuren zoals ministeriële verantwoordelijkheid voor het gehele beleid?

Antwoord op vraag 188

Zie de antwoorden op vraag 112, 187 en 190.

Vraag 189

CETA zou gelden voor alle lidstaten van de EU, dat wil zeggen 27 landen met een verschillende geschiedenis en verschillende belangen, zo merken de leden van de FVD-fractie op. Hoe kan worden voorkomen dat het specifieke Nederlandse belang volledig ondergesneeuwd raakt ten opzichte van de belangen van de andere landen?

Antwoord op vraag 189

Internationale handel is voor Nederland, een land met een open, vooruitstrevende en innovatieve economie, een specifiek nationaal belang. In het algemeen geldt dat de Nederlandse regering zich maximaal inzet om Nederlandse belangen te borgen in EU verband en in internationale onderhandelingen. Met betrekking tot CETA is in de beantwoording op onder meer de vragen 1, 11, 12 en 13 uiteengezet hoe de Nederlandse regering bij de totstandkoming van de overeenkomst de specifieke Nederlandse belangen en zorgpunten voor het voetlicht heeft gebracht en heeft weten te adresseren.

Vraag 190

Een rechtsstaat is de beperking van overheidsmacht door het recht, zo menen de leden van de FVD-fractie. Het recht is de neerslag van de politieke wilsbepaling van een volk, een nationale gemeenschap. Hoe is een rechtsstaat mogelijk zonder nationale bevolking?

Antwoord op vraag 190

CETA treedt pas in werking nadat het door alle verdragspartijen (Canada, de EU en de lidstaten) is geratificeerd. Het Nederlandse parlement gaat over goedkeuring van het verdrag voordat ratificatie door Nederland zou kunnen plaatsvinden.

Vraag 191

Welke garanties kunnen worden gegeven dat de supranationale beslissingsmacht die CETA vestigt, niet steeds verder wordt uitgebreid door een activistische opstelling van de beoordelende instanties, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

Antwoord op vraag 191

Evenals bij andere gemengde (EU-)handelsverdragen met derde landen kent CETA comités, bestaande uit vertegenwoordigers van de verdragspartijen, die toezien op de uitvoering van het verdrag. Het Gemengd Comité is het hoogste orgaan onder CETA en is verantwoordelijk voor vragen betreffende handel en investeringen en voor de uitvoering en toepassing van CETA. Dit comité heeft verschillende taken, waaronder toezicht op ingestelde gespecialiseerde comités en andere organen onder CETA (zie artikel 26.1). De gespecialiseerde comités zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en toepassing van CETA in hun respectieve deelgebieden.

Het is in dergelijke gemengde akkoorden – die goedkeuring van nationale parlementen vereisen om gesloten te kunnen worden – gebruikelijk dat dergelijke bevoegdheden aan uitvoerende comités worden toegekend. Door middel van vereenvoudigde procedures voor uitvoerende taken wordt het verdrag bij de tijd gehouden, en kunnen de verdragspartijen eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Naar het oordeel van de regering is de democratische controle op en de legitimiteit van de bevoegdheden van de comités voldoende geborgd.

Het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités kunnen besluiten nemen of aanbevelingen vaststellen voor zover CETA daarin voorziet.

Wijzigingen van CETA zijn mogelijk conform de gebruikelijke verdragswijzigingsprocedures van partijen. Voor de EU betekent dit dat de procedure, zoals neergelegd in artikel 218 VWEU (met onder andere een besluit tot sluiting van de overeenkomst door de Raad na goedkeuring van het Europees Parlement) moet worden gevolgd. Voor Nederland betekent dit dat het parlement de wijziging ook moet goedkeuren wanneer deze onder de bevoegdheid van de lidstaten valt (namelijk wanneer het gaat om ICS of indirecte investeringen, zie ook het antwoord op vraag 7).

In afwijking daarvan bepalen artikel 5.14, lid 2, onder d, van CETA en artikel 30.2, lid 2, dat het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen, respectievelijk het Gemengd Comité (in sommige gevallen op aanbeveling van een gespecialiseerd comité) voor de CETA kunnen besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen. De bijlagen en protocollen die via deze vereenvoudigde procedures kunnen worden gewijzigd zien op technische, uitvoerende aspecten van CETA. Voorbeelden hiervan zijn het toevoegen of verwijderen van geografische indicaties (waarbij moet worden opgemerkt dat verwijderen alleen kan als de betreffende geografische indicaties niet meer beschermd zijn in de EU of niet meer worden gebruikt), aanpassen van de procedures voor het afgeven van oorsprongscertificaten, het aanpassen van de lijst van contactpunten van lidstaten waar professionele dienstverleners zich kunnen melden, mochten deze contactpunten in de toekomst wijzigen of het aanpassen van de bijlage met richtlijnen voor wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties die gelden voor professionele dienstverleners (van architecten tot verpleegkundigen).

De besluitvorming in het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités vindt in onderlinge overeenstemming plaats, dus besluiten tot wijziging van de bijlagen/protocollen bij CETA of andere besluiten die door dergelijke comités kunnen worden genomen kunnen enkel plaatsvinden met instemming van de Unie. Voor zover de besluitvorming in een comité betrekking heeft op onderwerpen die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, wordt het door de Unie en haar lidstaten in te nemen standpunt binnen het Gemengd Comité voor CETA bij consensus bepaald (zie ook verklaring 19 van de Raad en de lidstaten).

Voorafgaand aan de besluitvorming in een comité stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, op grond van artikel 218, lid 9, VWEU het namens de EU in te nemen standpunt in het betreffende CETA-comité vast. Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in deze besluitvorming. Het Europees Parlement wordt hierover geïnformeerd. Zodra het besluit tot sluiting is vastgesteld door de Raad, geldt dat voor de toepassing van artikel 20.22 van de overeenkomst wijzigingen van bijlage 20-A door besluiten van de CETA door de Commissie namens de Unie worden goedgekeurd. Betreft hier een machtiging door de Raad aan de CIE o.g.v. artikel 218, lid 7, VWEU. Het Europees Parlement heeft hier reeds mee ingestemd bij de goedkeuring van het ontwerpbesluit tot sluiting bij zijn resolutie van 15 februari 2017.

Indien het gaat om de vaststelling van besluiten door een comité die geen rechtsgevolgen hebben, maar wel van beleidsbepalende aard zijn, stelt de Raad het namens de Unie in te nemen standpunt vast op grond van artikel 16 VWEU.

Het is daarnaast van belang om in acht te nemen dat het Europees Parlement reeds de vereiste voorafgaande goedkeuring heeft gegeven voor het besluit tot sluiting van CETA door de Raad. Hiermee heeft het Europees Parlement ook ingestemd met de in het verdrag opgenomen toekenning van bevoegdheden aan comités onder CETA en de vereenvoudigde wijzigingsprocedure voor technische en uitvoerende aangelegenheden via de hierboven genoemde comités.

Gelet op de gemengde aard van het verdrag is ook instemming met het akkoord door de lidstaten door middel van ratificatie vereist. In Nederland dient het nationale parlement het verdrag goed te keuren voordat ratificatie plaats zou kunnen vinden. Conform de staande verdragspraktijk vraagt de regering, gezien de uitvoerende aard van de bijlagen ten opzichte van de hoofdtekst van het verdrag, in de huidige goedkeuringsprocedure op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen aan het parlement haar te machtigen dat wijzigingen van de bijlagen, voor zover zij niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen (wijzingen met betrekking tot ICS en indirecte investeringen), niet ter goedkeuring aan het parlement hoeven te worden voorgelegd.

Vraag 192

De leden van de CDA-fractie willen graag opheldering over de stelling dat de comités zonder inspraak van lidstaten of het Europees Parlement het voorliggend verdrag nader kunnen invullen, wijzigen en/of bindende besluiten kunnen nemen.

Antwoord op vraag 192

Zie antwoord op vraag 191

Vraag 193

Zou de regering op verzoek van de leden van de CDA-fractie kunnen aangeven wat de procedures zijn van de raadgevende comités in algemene zin, en wat de competenties zijn na de inperkingen in de voorbije jaren?

Antwoord op vraag 193

CETA wordt voor een groot deel voorlopig toegepast tussen de EU en Canada sinds 21 september 2017. De bepalingen inzake indirecte investeringen en ICS, die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen, vallen buiten de reikwijdte van deze voorlopige toepassing.

Het Gemengd Comité is het hoogste orgaan onder CETA en is verantwoordelijk voor vragen betreffende handel en investeringen en voor de uitvoering en toepassing van CETA. Dit comité heeft verschillende taken, waaronder toezicht op ingestelde gespecialiseerde comités en andere organen onder CETA (zie artikel 26.1). Zie voor een overzicht van de taken van het Gemengd Comité het antwoord op vraag 197.

De gespecialiseerde comités zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en toepassing van CETA in hun respectieve deelgebieden. CETA voorziet in de oprichting van 13 gespecialiseerde comités (zie artikel 26.2) die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging en toepassing van CETA in hun respectieve gebieden.

Het mandaat en de taken van deze comités worden nader omschreven in de desbetreffende hoofdstukken en protocollen bij CETA (zie artikel 26.2, lid 3 van CETA). Zie ook het antwoord op vraag 210.

De procedureregels voor het Gemengd Comité zijn uiteengezet in het Reglement van Orde van het Gemengd Comité.81 Tenzij anders wordt besloten door elk gespecialiseerd comité overeenkomstig artikel 26.2, lid 4 van CETA, is het Reglement van Orde van het Gemengd Comité mutatis mutandis van toepassing op de gespecialiseerde comités (zie artikel 14, lid 4 van het Reglement van Orde).

Vraag 194

Hoe worden de comités samengesteld en welke invloed en toezicht heeft Nederland op de veelal technische besluiten?

Antwoord op vraag 194

Op grond van artikel 26.1 van CETA en regel 1, lid 2 van het Reglement van Orde van het Gemengd Comité bestaat het Gemengd Comité uit vertegenwoordigers van de partijen bij CETA en wordt het medevoorzitterschap bekleed door de Minister van Internationale Handel van Canada en het lid van de Europese Commissie dat bevoegd is voor Handel.

Ook voor de gespecialiseerde comités geldt dat zij bestaan uit vertegenwoordigers van de partijen bij CETA. Op grond van artikel 26.2, lid 4 wordt het medevoorzitterschap van deze comités bekleed door vertegenwoordigers van Canada en van de Europese Unie.

Regel 1, lid 3 verduidelijkt dat «partijen» in het Reglement van Orde de partijen zijn die gedefinieerd zijn in artikel 1.1 van CETA. In dit artikel wordt partijen gedefinieerd als:

«enerzijds, de Europese Unie of haar lidstaten of de Europese Unie en haar lidstaten binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna «EU-partij»), en anderzijds, Canada».

Het lidmaatschap van het Gemengd Comité is derhalve afhankelijk van de bevoegdheidsverdeling. Dit betekent dat de EU in de comités wordt vertegenwoordigd door de Commissie (overeenkomstig artikel 17 VEU) en dat lidstaten kunnen deelnemen aan de vergaderingen van comités voor zover het onderwerpen betreft die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen (ICS en indirecte investeringen, zie ook het antwoord op vraag 7).

Ook wanneer Nederland niet deelneemt aan de vergaderingen van een comité geldt dat Nederland wel een stem heeft in de besluitvorming in de Raad ter vaststelling van het standpunt dat namens de EU wordt ingenomen in het desbetreffende comité (zie het antwoord op vraag 192).

Vraag 195

Kan de regering melden onder welke voorwaarden en onder welk democratisch toezicht de comités werken als genoemd in onderliggend verdrag?

Antwoord op vraag 195

Zie het antwoord op vraag 192, 193 en vraag 194.

Vraag 196

CETA wordt een levend verdrag genoemd, zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. Kan de regering exact aangeven wat daarmee wordt bedoeld?

Antwoord op vraag 196

Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 192 kent CETA comités, bestaande uit vertegenwoordigers van de verdragspartijen, die toezien op de uitvoering van het verdrag.

Door middel van vereenvoudigde procedures voor uitvoerende taken wordt het verdrag bij de tijd gehouden, en kunnen de verdragspartijen eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen.

Vraag 197

Hoever gaat het gedelegeerde mandaat van het Gemengd Comité in het wijzigen c.q. aanpassen van het verdrag, standaarden en procedures? Kan de regering met exacte artikelen uit het verdrag helder maken wat de grenzen zijn van het mandaat van het Gemengd Comité? Hoe weegt de regering de bevoegdheden van het Gemengd Comité, en kan zij in haar antwoord de lezing van veel organisaties en juridisch deskundigen betrekken dat het Gemengd Comité, en onder diens verantwoordelijkheid een aantal specialistische comités, het verdrag zelf kunnen wijzigen of algemene voorschriften kunnen uitvaardigen waarmee zij feitelijk wetgevende bevoegdheden uitoefenen? Is de regering het met deze interpretatie eens, zo niet, kan de regering dan beargumenteerd duidelijk maken waar het comité wel bevoegd toe is?

Antwoord op vraag 197

De bevoegdheden van het Gemengd Comité zijn in algemene zin opgenomen in artikel 26.1, leden 4 en 5.

Op grond van deze bepalingen:

  • Houdt het Gemengd Comité toezicht op en vergemakkelijkt de uitvoering en toepassing van deze overeenkomst, en bevordert de algemene doelstellingen ervan;

  • Houdt het Gemengd Comité toezicht op de werkzaamheden van alle krachtens deze overeenkomst ingestelde gespecialiseerde comités en andere organen;

  • Zoekt het Gemengd Comité, onverminderd het bepaalde in de hoofdstukken acht (Investeringen), tweeëntwintig (Handel en duurzame ontwikkeling), drieëntwintig (Handel en arbeid), vierentwintig (Handel en milieu) en negenentwintig (Geschillenbeslechting), naar passende manieren en methoden om problemen te voorkomen die zich kunnen voordoen op de door deze overeenkomst bestreken gebieden, of om geschillen te beslechten die zich kunnen voordoen betreffende de uitlegging of toepassing van deze overeenkomst;

  • Stelt het Gemengd Comité een eigen reglement van orde vast;

  • Neemt het Gemengd Comité besluiten als bedoeld in artikel 26.3; en

  • Buigt het Gemengd Comité zich over alle andere aangelegenheden die van belang zijn met betrekking tot de door deze overeenkomst bestreken gebieden.

Voorts kan het Gemengd Comité op grond van deze bepalingen:

  • Bevoegdheden delegeren aan de gespecialiseerde comités die zijn ingesteld overeenkomstig artikel 26.2;

  • In contact treden met alle belanghebbenden, met inbegrip van de particuliere sector en organisaties uit het maatschappelijk middenveld;

  • Wijzigingen in overweging nemen of overeenstemming over wijzigingen bereiken zoals voorzien in deze overeenkomst;

  • De ontwikkeling van de handel tussen de partijen bestuderen en zoeken naar wegen om de handelsbetrekkingen tussen de partijen verder te verbeteren;

  • Interpretaties aannemen van de bepalingen van deze overeenkomst, die bindend zijn voor de gerechten die zijn ingesteld krachtens afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) en hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting);

  • Aanbevelingen doen ter bevordering van de groei van het handelsverkeer en investeringen, zoals beoogd in deze overeenkomst;

  • De taken die zijn opgedragen aan de krachtens artikel 26.2 ingestelde gespecialiseerde comités wijzigen of zelf verrichten, dan wel een of meer van deze gespecialiseerde comités opheffen;

  • Gespecialiseerde comités instellen en bilaterale dialogen in het leven roepen opdat het wordt bijgestaan bij de uitvoering van zijn taken; en

  • Andere maatregelen in het kader van de uitvoering van zijn taken nemen conform hetgeen de partijen hebben besloten.

Op grond van artikel 30.2, lid 2 kan het Gemengd Comité besluiten de protocollen en bijlagen bij CETA wijzigen.

De in artikel 30.2, lid 2, opgenomen vereenvoudigde wijzigingsprocedure is niet van toepassing bij de wijziging van de bijlagen I, II, en III en de bijlagen bij hoofdstuk 8 (investeringen), 9 (grensoverschrijdende handel in diensten), 10 (tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden), en 13 (financiële diensten), met uitzondering van bijlage 10-A (lijst van contactpunten van de lidstaten van de Europese Unie). De hoofdtekst kan evenmin worden gewijzigd via deze vereenvoudigde procedure.

Voor wat betreft de mening van het kabinet over de stelling dat het Gemengd Comité, en onder diens verantwoordelijkheid een aantal specialistische comités, het verdrag zelf zouden kunnen wijzigen of algemene voorschriften kunnen uitvaardigen, waarmee zij feitelijk wetgevende bevoegdheden zouden uitoefenen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 192.

Vraag 198

Ook mogen de verdragscomités technisch administratieve regels opstellen of CETA-verplichtingen met verbindende kracht interpreteren. Hoe kijkt de regering aan tegen deze individuele reguleringsbeslissingen, zonder tussenkomst van democratische controle, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Antwoord op vraag 198

Zie het antwoord op vraag 192 voor wat betreft de bevoegdheid van de verdragscomités om besluiten vast te stellen (ter uitvoering van het verdrag).

Op grond van artikel 26.1, lid 5, onder e, en artikel 8.31, lid 3 kan het Gemengd Comité interpretaties aannemen (eventueel op aanbeveling van het Comité voor Diensten en Investeringen conform artikel 8.44, lid 3, onder a) van de bepalingen van CETA, die bindend zijn voor de partijen en voor de door CETA ingestelde gerechten. Ook voor de vaststelling van dergelijke interpretaties door het Gemengd Comité geldt dat dit vooraf wordt gegaan door besluitvorming van de Raad op grond van artikel 218, lid 9, VWEU zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 192 en 193. Zie ook Advies 1/17, punten 234–235.

Vraag 199

Klopt het dat zij rechterlijke uitspraken mogen doen in douanekwesties, en dat zij zijn bevoegd om te beslissen over de vervanging van het Investment Court System door een multilateraal systeem?

Antwoord op vraag 199

Nee, de comités onder CETA kunnen geen rechterlijke uitspraken doen, ook niet in douanekwesties.

Het Comité voor de Handel in Goederen kan op verzoek van een partij of naar aanleiding van een verwijzing van een gespecialiseerd comité dan wel bij de voorbereiding van een bespreking in het Gemengd Comité aangelegenheden behandelen die zich o.a. voordoen op het gebied van douane (zie o.a. artikel 2.13, artikel 4.7 en artikel 26.2, lid 1, onder a van CETA).

Daarnaast kan het Comité voor Douanesamenwerking aangelegenheden behandelen met betrekking tot oorsprongsregels, oorsprongsprocedures, douane en handelsbevordering, grensmaatregelen en tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling (zie artikel 16.14 en 26.2, onder c, van CETA)

Indien zich geschillen voordoen in douanekwesties kunnen die worden beslecht in WTO-kader of andere verdragen waarbij partijen partij zijn (zie artikel 29.3) of via het geschillenbeslechtingsmechanisme in Hoofdstuk 29 van CETA. Op grond van artikel 29.4 kunnen partijen overleg voeren over een geschil over de interpretatie of toepassing van de bepalingen van CETA. Zij kunnen ook een beroep doen op bemiddeling met betrekking tot maatregelen als die nadelige gevolgen heeft voor de handel en investeringen tussen partijen (zie artikel 29.5 en bijlage 29-C). Ten slotte kan de verzoekende partij de zaak voorleggen aan een arbitragepanel (zie de bepalingen in Hoofdstuk 29, afdeling C).

Zoals aangegeven in artikel 8.29 streven de partijen bij CETA samen met andere handelspartners naar de oprichting van een multilateraal investeringsgerecht en de instelling van een multilaterale beroepsmogelijkheid voor de beslechting van investeringsgeschillen. Bij de instelling van een dergelijke multilaterale beroepsmogelijkheid neemt het Gemengd Comité een besluit waarin wordt bepaald dat investeringsgeschillen in het kader van Hoofdstuk 8, afdeling F (de ICS-bepalingen in CETA) zullen worden beslecht met toepassing van de multilaterale beroepsmogelijkheid, en voorziet het in passende overgangsmaatregelen. Voorafgaand aan de besluitvorming hierover in het Gemengd Comité dient de Raad op grond van artikel 218, lid 9, VWEU, op voorstel van de Commissie het namens de Unie in te nemen standpunt vast te stellen. Gelet op het feit dat dit besluit ICS betreft, is daarnaast ook consensus van de lidstaten vereist. Zie ook het antwoord op vraag 192.

Vraag 200

Op welk moment van dergelijke majeure aanpassingen zullen de regeringen en/of parlementen betrokken worden? Is hier sprake van voldoende democratische controle? Zou het Europees Parlement besluiten niet moeten kunnen voorkomen of amenderen, of op zijn minst moeten worden geraadpleegd?

Antwoord op vraag 200

Naar het oordeel van het kabinet is er sprake van voldoende democratische controle. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 192 zijn wijzigingen van CETA mogelijk conform de gebruikelijke verdragswijzigingsprocedures van partijen. Voor de EU betekent dit dat de procedure, zoals neergelegd in artikel 218 VWEU (met onder andere een besluit tot sluiting van de overeenkomst door de Raad na goedkeuring van het Europees Parlement) moet worden gevolgd. Voor Nederland betekent dit dat het parlement de wijziging ook moet goedkeuren wanneer deze onder de bevoegdheid van de lidstaten valt (namelijk wanneer het gaat om ICS of indirecte investeringen, zie ook het antwoord op vraag 10).

In afwijking daarvan bepalen artikel 5.14, lid 2, onder d, van CETA en artikel 30.2, lid 2, dat het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen, respectievelijk het Gemengd Comité (in sommige gevallen op aanbeveling van een gespecialiseerd comité) voor de CETA kunnen besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen. De bijlagen en protocollen die via deze vereenvoudigde procedures kunnen worden gewijzigd zien op technische, uitvoerende aspecten van CETA.

De besluitvorming in het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités vindt in onderlinge overeenstemming plaats82, dus besluiten tot wijziging van de bijlagen/protocollen bij CETA of andere besluiten die door dergelijke comités kunnen worden genomen kunnen enkel plaatsvinden met instemming van de Unie. Voor zover de besluitvorming in een comité betrekking heeft op onderwerpen die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, wordt het wordt het door de Unie en haar lidstaten in te nemen standpunt binnen het Gemengd Comité bij consensus bepaald (zie ook verklaring 19 van de Raad en de lidstaten).

Voorafgaand aan de besluitvorming in een comité stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, op grond van artikel 218, lid 9, VWEU het namens de EU in te nemen standpunt in het betreffende CETA-comité vast. Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in deze besluitvorming. Het Europees Parlement wordt hierover geïnformeerd.

Conform de staande verdragspraktijk vraagt de regering, gezien de uitvoerende aard van de bijlagen ten opzichte van de hoofdtekst van het verdrag, in de huidige goedkeuringsprocedure op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen aan het parlement haar te machtigen dat wijzigingen van deze bijlagen door het Gemengd Comité, voor zover zij niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen, niet ter goedkeuring aan het parlement hoeven te worden voorgelegd.

Vraag 201

Steunt de regering de Europese Commissie in het standpunt dat de leden van deze specialistische comités, en wat er op de agenda staat, geheim moeten blijven? De Europese Commissie weigerde gevolg te geven aan een WOB-verzoek van het Duitse Umweltinstitut. Publicatie van de namen van de aanwezigen zou in strijd zijn met Europese privacywetten. Het publiek maken van inhoudelijke informatie zou het besluitvormingsproces binnen de werkgroep ernstig ondermijnen. Hoe duidt de regering dit, en is zij het eens met de Europese Commissie, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Antwoord op vraag 201

Zie ook het antwoord op vraag 202.

Toegang van het publiek tot documenten in het bezit van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie is geregeld in Verordening (EC) Nr. 1049/2001. Bij een verzoek tot openbaarmaking van documenten is de Europese Commissie gehouden aan deze Verordening en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 2 oktober 2018 bekend gemaakt het verzoek van het Umweltinstitut tot openbaarmaking van de notulen van de vergadering van het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen van 26 en 27 maart 2018 af te wijzen op basis van de uitzonderingsgronden uit Verordening (EC) Nr. 1049/2001. Het Umweltinstitut heeft op 3 december 2018 tegen dit besluit beroep ingesteld bij het Gerecht (Umweltinstitut München / Commissie, T-712/18). Het is nu aan het Gerecht om in deze zaak een beslissing te nemen.

Vraag 202

Steunt de regering de geheimhouding van de leden en de agenda van de specialistische comités?

Antwoord op vraag 202

Zoals hierboven al vermeld, publiceert de Europese Commissie de agenda’s van deze comités op haar website. Wat betreft de niet openbaarmaking van de namen van de leden van deze specialistische comités kan de regering de redenering van de Europese Commissie om in lijn met Verordening (EC) Nr. 1049/2001 openbaarmaking hiervan te weigeren vanuit het oogpunt van privacy en bescherming van persoonsgegevens volgen.

Vraag 203

Verdwijnt de democratische controle rondom de besluitvorming van CETA, inclusief het aanpassen van het verdrag zelf, daarmee niet?

Antwoord op vraag 203

De democratische controle rondom de besluitvorming van CETA is gewaarborgd doordat het standpunt dat de EU inneemt in de CETA-comités vooraf door de Raad wordt vastgesteld (zie het antwoord op vraag 192). Nederland heeft als lid in de Raad een stem in de besluitvorming. De besluiten van de Raad worden ook gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU, dat voor iedereen beschikbaar is.

Vraag 204

Acht de regering het publieke belang en transparante besluitvorming ondergeschikt aan de openbaring van comitéleden?

Antwoord op vraag 204

Het kabinet hecht veel waarde aan transparante besluitvorming en zet zich hier ook actief voor in. Tegelijkertijd dienen hierbij het recht op privacy en bescherming van de persoonsgegevens in lijn met Verordening (EC) nr. 1049/2001 en de Europese regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens gewaarborgd te blijven.

Vraag 205

In de governance-structuur van CETA hangen onder het hoogste politieke orgaan, het Gemengd Comité (Joint Committee), verschillende gespecialiseerde (verdrags)comités voor onder meer handel in goederen, fytosanitaire zaken en financiële diensten, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Daarin zitten ambtenaren van Canada en van de EU. Naar aanleiding van een onderzoek van Foodwatch83 zijn zorgen ontstaan over het lobbyen door Canadese ambtenaren voor lagere Europese standaarden. De regering heeft hierop schriftelijk en in het debat in de Tweede Kamer gezegd dat de comités (in het bijzonder het SPS-comité, artikel 5.14 CETA) zich beperken tot uitvoerende en technische aspecten, geen bevoegdheid hebben om EU-wetgeving te wijzigen en dat dus aan Europese standaarden niet wordt getornd. Kan de regering verklaren waarom Canadese ambtenaren dat toch proberen, wanneer het zo evident is dat in die comités niet aan Europese regelgeving (zoals over het voorzorgbeginsel) kan worden getornd?

Antwoord op vraag 205

De beweegredenen voor Canadese ambtenaren voor het opstellen van documenten voor besprekingen in het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen (SPS-comité) zijn onderdeel van de interne beraadslagingen aan Canadese zijde. Het is niet aan het kabinet om hier een oordeel over te vellen, of dit nader te interpreteren. Daarbij moet gesteld worden dat het zowel Canada als de Europese Unie vrij staat om over eender welk SPS-gerelateerd onderwerp te spreken tijdens deze vergaderingen.

Vraag 206

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen over de rol van de ambtelijke werkgroepen, de gespecialiseerde sub-comités die onder het Gemengd Comité vallen en waarin gezamenlijk normen en procedures worden vastgesteld en gewijzigd ter uitvoering van CETA als een «levend verdrag». Klopt het dat bij het werk van deze comités nationale parlementen noch het Europees Parlement enige rol spelen en de democratische controle dus volledig ontbreekt? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dat in het licht van onze democratische rechtsstaat?

Antwoord op vraag 206

Zie het antwoord op vraag 192.

Vraag 207

Hoe beoordeelt de regering het feit dat de Europese Commissie de agenda’s noch de deelnemers aan deze comités openbaar wil maken?

Antwoord op vraag 207

Zie het antwoord op vraag 202.

Vraag 208

Vindt de regering dit verantwoord in het licht van de ook door haar meermaals geuite wens het Europese bestuur en de Europese besluitvorming openbaar te maken?

Antwoord op vraag 208

Zie antwoord op vraag 202 en 204.

Vraag 209

Klopt de indruk van de leden van de SP-fractie dat in deze ambtelijke werkgroepen het bedrijfsleven veel beter vertegenwoordigd is dan het maatschappelijke middenveld?

Antwoord op vraag 209

Nee, in de comités zijn alleen vertegenwoordigers van de overheden van Verdragspartijen aanwezig, maar er zijn andere manieren in CETA ingebouwd waarop het maatschappelijke middenveld hun visie naar voren kan brengen op bepaalde deelterreinen. Zo kan het maatschappelijke middenveld via de nationale adviesgroepen (Domestic Advisory Groups), bestaand uit het bedrijfsleven, NGO’s en vakbonden, aanbevelingen doen over de implementatie van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling voorafgaand aan het desbetreffende comité.

Ook is er een Civil Society Forum opgericht onder artikel 22.5 CETA. Dit forum is bedoeld om het maatschappelijk middenveld een stem te geven in de implementatie van het verdrag. De verdragstekst bepaalt dat bedrijfsleven, vakbonden en NGO’s allemaal toegang dienen te hebben tot het Civil Society Forum. Bij de tweede bijeenkomst van het Civil Society Forum op 12 november 2019, waren blijkens het verslag meer dan 100 vertegenwoordigers van Europees en Canadees maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven aanwezig.

Uiteraard kan het maatschappelijk middenveld bepaalde zorgpunten bij hun respectievelijke overheid kenbaar maken in de aanloop naar een bijeenkomst van een CETA-comité; dat staat het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld in gelijke mate vrij.

In Nederland zijn er verschillende manieren waarop belangenorganisaties en het bedrijfsleven hun visie en zorgen op handelsterrein kenbaar kunnen maken. Zo kan het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad inbreng leveren op onderhandelingen en de implementatie van handelsakkoorden. Ook kunnen ondernemers handelsbelemmeringen bij het Meldpunt Handelsbelemmeringen aangeven.

Vraag 210

Er zijn veel vragen rond de technische CETA-werkgroepen, zo menen de leden van de ChristenUnie-fractie. Klopt het, zoals hier en daar te lezen is, dat besluiten die een CETA-werkgroep neemt direct en zonder parlementaire controle overal binnen de EU wettelijk geldig zijn? Wat is het mandaat van deze werkgroepen en wie controleert dat?

Antwoord op vraag 210

Zie de antwoorden op vraag 192 en 197 over het mandaat van het Gemengd Comité.

CETA stelt verder 13 gespecialiseerde comités in (zie artikel 26.2):

  • Het Comité voor de Handel in Goederen, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot de handel in goederen, tarieven, technische handelsbelemmeringen, het Protocol inzake de wederzijdse aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen en intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot goederen. Op verzoek van een partij of naar aanleiding van een verwijzing van het desbetreffende gespecialiseerde comité dan wel bij de voorbereiding van een bespreking in het Gemengd Comité voor de CETA kan het Comité voor de Handel in Goederen tevens aangelegenheden behandelen die zich voordoen op het gebied van oorsprongsregels, oorsprongsprocedures, douane en handelsbevordering alsmede grensmaatregelen, sanitaire en fytosanitaire maatregelen, overheidsopdrachten of samenwerking op regelgevingsgebied, indien dit het oplossen vergemakkelijkt van een aangelegenheid die door het desbetreffende gespecialiseerde comité niet anderszins kan worden opgelost. Tevens worden het Comité voor Landbouw, het Comité voor Wijn en Gedistilleerde Dranken en de Gemengde Sectorgroep voor Farmaceutische Producten ingesteld onder auspiciën van het Comité voor de Handel in Goederen, waaraan zij verslag uitbrengen;

  • Het Comité voor Diensten en Investeringen, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten, investeringen, tijdelijke toelating, elektronische handel en intellectuele-eigendomsrechten die verband houden met diensten. Op verzoek van een partij of naar aanleiding van een verwijzing van het desbetreffende gespecialiseerde comité dan wel bij de voorbereiding van een bespreking in het Gemengd Comité kan het Comité voor Diensten en Investeringen tevens aangelegenheden behandelen die zich voordoen op het gebied van financiële diensten of overheidsopdrachten, indien dit het oplossen vergemakkelijkt van een aangelegenheid die door het desbetreffende gespecialiseerde comité niet anderszins kan worden opgelost.

  • Een Comité voor de Wederzijdse Erkenning van Beroepskwalificaties wordt ingesteld onder auspiciën van het Comité voor Diensten en Investeringen, waaraan het verslag uitbrengt;

  • Het Comité voor Douanesamenwerking, dat is ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken van 1998, gedaan te Ottawa op 4 december 1997, dat in het kader van deze overeenkomst aangelegenheden behandelt met betrekking tot oorsprongsregels, oorsprongsprocedures, douane en handelsbevordering, grensmaatregelen en tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling;

  • Het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot sanitaire en fytosanitaire maatregelen;

  • Het Comité voor Overheidsopdrachten, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot overheidsopdrachten;

  • Het Comité voor Financiële Diensten, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot financiële diensten;

  • Het Comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot duurzame ontwikkeling;

  • Het Forum voor Samenwerking op Regelgevingsgebied, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot samenwerking op regelgevingsgebied; en

  • Het Comité voor Geografische Aanduidingen, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot geografische aanduidingen.

Het mandaat en de taken van de gespecialiseerde comités wordt nader omschreven in de desbetreffende hoofdstukken en protocollen bij CETA (zie artikel 26.2, lid 3 van CETA). Het Gemengd Comité houdt op grond van artikel 26.1, lid 4, onder b, toezicht op de werkzaamheden van de gespecialiseerde comités.

Vraag 211

De leden van de ChristenUnie-fractie zien graag een reactie op het citaat van beleidsonderzoeker Stuart Trew in dit verband in een artikel in Follow The Money: «CETA fungeert als basis voor een verdere machtsverschuiving van democratisch verkozen overheden naar oncontroleerbare internationale overleggroepen.»84 Is deze constatering herkenbaar? Waarom wel of niet?

Antwoord op vraag 211

Nee, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 192 zijn de bevoegdheden van de comités beperkt en gericht op de tenuitvoerlegging en toepassing van CETA. Door middel van vereenvoudigde procedures voor uitvoerende taken wordt het verdrag bij de tijd gehouden, en kunnen de verdragspartijen eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Naar het oordeel van de regering is de democratische controle op en de legitimiteit van de bevoegdheden van de comités voldoende geborgd

Vraag 212

De comités (artikel 26.2 CETA) hebben bevoegdheden om elementen van het CETA-verdrag te wijzigen. Hoe ver de bevoegdheden van het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités gaan, is naar de mening van de leden van de PvdD-fractie volkomen onduidelijk. Daarnaast mist elke transparantie en kunnen de nationale parlementen, noch het Europees Parlement controleren wat er besproken wordt binnen de comités. Ook hoeven bepaalde wijzigingen van het verdrag niet aan een parlement te worden voorgelegd.

Over de mogelijkheden om het CETA-verdrag te wijzigen, antwoordt de regering aan de Tweede Kamer in reactie op schriftelijke vragen: «Wijzigingen van CETA zijn mogelijk conform de gebruikelijke interne verdragswijzigingsprocedures van partijen. (...) In afwijking daarvan bepalen artikel 5.14, lid 2, onder d, van CETA en artikel 30.2, lid 2, dat het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen respectievelijk het CETA Gemengd Comité kunnen besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen. De bijlagen en protocollen die via deze vereenvoudigde procedures kunnen worden gewijzigd zien op technische, uitvoerende aspecten van CETA. Op deze manier wordt CETA bij de tijd gehouden, en kunnen de verdragspartijen eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen.»85 Kan de regering in reactie op de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat het comité Joint Management Committee on Sanitary and Phytosanitary Measures (JMC-SPS) onderzoekt of de handelsregels in CETA wel verenigbaar zijn met bestaande wetgeving over voedselveiligheid, plantgezondheid, dierenwelzijn en pesticidengebruik?

Antwoord op vraag 212

Nee, dit kan niet worden bevestigd. Alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook Canadese akkerbouwproducten, dienen voor toelating op de interne EU-markt te voldoen aan alle Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. De Europese standaarden voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hebben tot doel mens, plant, dier en milieu binnen de EU hetzelfde niveau van bescherming te bieden en daarmee binnen de EU tot een gelijk speelveld te komen. Op dierenwelzijn in CETA wordt nader ingegaan in de beantwoording van vraag 73.

Vraag 213

Klopt het dat de leden van dit comité veranderingen mogen aanbrengen in de verdragstekst en bindende aanbevelingen doen over wetgeving? Graag een heldere uitleg op verzoek van de leden van de PvdD-fractie.

Antwoord op vraag 213

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 192 kan het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen op grond van artikel 5.14, lid 2, onder d, van CETA de bijlagen bij hoofdstuk 5 van CETA wijzigen. Het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen heeft geen bevoegdheid om de hoofdtekst van CETA te wijzigen.

Vraag 214

Heeft dit comité enige bevoegdheid in het verhogen of verlagen van voedselveiligheidsstandaarden? Graag een heldere toelichting op verzoek van de leden van de PvdD-fractie. Zo niet, klopt het wel dat zij bindende adviezen kunnen geven voor wijzigingen in voedselveiligheidsstandaarden?

Antwoord op vraag 214

Nee, alle naar de EU geëxporteerde producten, dienen voor de toelating op de interne EU-markt te voldoen aan alle Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering (zie ook artikel 5.6 van CETA). Deze EU-wetgeving kan enkel worden gewijzigd door de EU-wetgever via de gewone wetgevingsprocedure zoals neergelegd in artikel 294 VWEU (waarbij de Commissie een voorstel doet aan de Raad en het Europees Parlement), of indien van toepassing via de vaststelling van nadere regelgeving door de Commissie wanneer de EU-wetgever (Raad en het Europees Parlement) hiertoe een gedelegeerde of uitvoeringsbevoegdheid hebben verleend. CETA verandert hier niets aan. Het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen kan geen EU-wet- en regelgeving aanpassen en heeft dus ook geen bevoegdheid om deze standaarden te wijzigen of bindende adviezen hiertoe te doen.

Vraag 215

Follow the Money berichtte in oktober vorig jaar dat in het SPS-comité Canadese ambtenaren actief hebben gelobbyd om het Europese voorzorgsbeginsel los te laten bij glyfosaat.86 Foodwatch maakte daarnaast naar aanleiding van een WOB-verzoek in Canada melding van in totaal drie pesticiden.87 Kan de regering in reactie op de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat de Canadese delegatie bij de bijeenkomst van het SPS-comité van 15 maart 2018 kritiek heeft geuit op het gedeeltelijk aan banden leggen van pesticiden door en in enkele Europese lidstaten?

Antwoord op vraag 215

Een verslag van de bespreking is openbaar toegankelijk, en is terug te vinden op de website van de Europese Commissie.88

Vraag 216

In het SPS-comité heeft de Europese delegatie, zo blijkt uit het genoemde onderzoek van Foodwatch, aan Canada toegezegd dat: «The long term goal for the EU is to move away from a hazard-based cut-off criteria as a basis for regulatory decisions.» Hoe beoordeelt de regering deze uitspraak?

Antwoord op vraag 216

De documenten die door Foodwatch zijn gepubliceerd geven interne beraadslagingen van de Canadese regering weer. Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over interne documenten van een bevriende staat.

Vraag 217

Klopt het dat de EU in dit comité heeft gezegd van het voorzorgsbeginsel af te willen, zo vragen de leden van de PvdD-fractie?

Antwoord op vraag 217

Zoals eerder aangegeven in reactie op Kamervragen van leden van de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Dieren zijn de verslagen van alle besprekingen in de comités, en dus ook de genoemde bespreking, openbaar toegankelijk en raadpleegbaar op de website van de Europese Commissie.89

Het belang van het voorzorgsprincipe wordt in CETA expliciet erkend. Het voorzorgsbeginsel is namelijk opgenomen in verschillende verdragen die door CETA worden bevestigd, zoals bijvoorbeeld het WTO-SPS akkoord en de Rio-verklaring uit 1992. Daarnaast is essentieel dat de EU aan het voorzorgsbeginsel gebonden is bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving. Dit volgt uit de EU-verdragen, EU-wetgeving en de rechtspraak van het EU-Hof. Zie ook het antwoord op vraag 96. CETA verandert hier niets aan en kan dat ook niet doen.

Vraag 218

Wie is verantwoordelijk voor de Europese positie binnen het Gemengd Comité en de werkgroepen en hoe wordt deze positie bepaald?

Antwoord op vraag 218

Zie de antwoorden op vraag 192 en 193.

Vraag 219

Vallen standaarden voor het gebruik van pesticiden onder de technische en uitvoerende aspecten van CETA?

Antwoord op vraag 219

Alle naar de EU geëxporteerde (akkerbouw-)producten dienen voor toelating op de interne EU-markt te voldoen aan alle Europese standaarden op het gebied van plantgezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Ieder derde land of belanghebbende kan een «importtolerantie» (MRL) aanvragen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in geïmporteerde landbouwproducten. Dit geldt ook als die middelen in de Unie voor het betreffende gebruik of in het geheel niet zijn toegelaten. Maximale residu limieten worden gereguleerd onder Verordening 396/2005, waarover besluitvorming plaatsvindt volgens de binnen de Unie afgesproken procedures. Onder Verordening 396/2005 kan ieder derde land een MRL («importtolerantie») aanvragen voor residuen van in de EU verboden pesticiden in geïmporteerde landbouwproducten. Deze importtolerantie wordt toegekend als uit onderzoek blijkt dat dit veilig is voor de consument. Het CETA-comité heeft juridisch noch praktisch de mogelijkheid om besluiten te nemen over verhoging van maximale residu limieten.

Vraag 220

Kan de regering richting de leden van de PvdD-fractie bevestigen dat wie er zitting heeft in de comités, wat er op de agenda staat en wat er besproken wordt, geheim is? Graag een heldere toelichting.

Antwoord op vraag 220

Nee, de verslagen en agenda’s van de besprekingen van de verschillende comités onder CETA zijn openbaar toegankelijk en terug te vinden op de website van de Europese Commissie.90 Zie de antwoorden op vraag 201, 202 en 204.

Vraag 221

Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdD-fractie een overzicht geven van de besluiten die tot nu toe door het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités genomen zijn? Graag een uitputtend overzicht, geen verwijzing naar een website, zoals eerder in schriftelijke vragen werd gedaan.

Antwoord op vraag 221

Het kabinet beschikt niet over andere overzichten c.q. samenvattingen van de informatie van de Commissie dan hetgeen te vinden is op de website van de Europese Commissie.91

Vraag 222

De leden van de SGP-fractie achten het problematisch dat het handelsverdrag een inperking van onze nationale soevereiniteit kan betekenen. Wordt de regelgevende autonomie en de beleidsvrijheid van Nederland niet ingeperkt als de arbitrage binnen het ICS gunstig oordeelt over (door bedrijven) ingediende claims die haaks staan op bijvoorbeeld ons volksgezondheids- of ontwikkelingsbeleid?

Antwoord op vraag 222

Nee, zoals onder meer in de antwoorden op vragen 125 en 175 is aangegeven, kan het kabinet zich niet vinden in de stelling dat een toegewezen schadeclaim onder CETA de beleidsvrijheid van overheden zou inperken.

Bij investeringsbepalingen onder CETA gaat het om basisregels over de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals het recht op redelijke en billijke behandeling, geen willekeur, non-discriminatoire behandeling en onteigening alleen onder bepaalde voorwaarden zoals dat de maatregel in het publieke belang wordt genomen en tegen een gepaste schadevergoeding.

Deze basisregels komen overeen met de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals we die onder het Nederlands bestuursrecht kennen. Bij het stellen van maatregelen bijvoorbeeld op het terrein van volksgezondheid of ontwikkelingsbeleid dient de overheid zich aan deze bestuursrechtelijke beginselen te houden. Het regime van investeringsbescherming onder CETA verschilt daarin niet van hetgeen gehanteerd wordt onder het Nederlands bestuursrecht, waarmee dus ook de toetsing van bepaald overheidsoptreden aan de investeringsbeschermingsbepalingen door het Gerecht onder CETA niet anders zal zijn dan toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder het Nederlands recht.

Indien er dus een schending door overheidsoptreden van die basisregels in CETA wordt vastgesteld door het Gerecht onder CETA, een maatregel is bijvoorbeeld ongerechtvaardigd discriminerend, dan is de kans groot dat de overheid ook in strijd handelt met de in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen. En daarbij geldt dat ook zonder CETA buitenlandse investeerders zich tegen de Nederlandse overheid kunnen beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder Nederlands recht.

Vraag 223

Hoe verhouden volgens de regering de verdragscomités – besluitvormingsorganen bestaande uit vertegenwoordigers van Canada en de EU die bevoegd zijn bindende besluiten te nemen over het verder ontwikkelen, aanvullen of ten uitvoer leggen van CETA – zich tot grondwettelijke bepalingen ten aanzien van de fundamenten van ons constitutioneel bestel, waaronder artikel 81 van de Grondwet?

Antwoord op vraag 223

Artikel 91, derde lid, van de Grondwet luidt: «Indien een verdrag bepalingen bevat welke afwijken van de Grondwet dan wel tot zodanig afwijken noodzaken, kunnen de kamers de goedkeuring alleen verlenen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.». Van afwijken van de Grondwet in de zin van artikel 91, derde lid, van de Grondwet is sprake wanneer (een bepaling van) een verdrag afwijkt van een of meer concrete bepalingen van de Grondwet, dat wil zeggen afwijkt van de strekking van de bepaling en de uitgangspunten die aan die bepaling ten grondslag liggen.

Artikel 81 van de Grondwet luidt: «De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.». Artikel 81 van de Grondwet ziet op het gezamenlijk vaststellen van nationale wetgeving in formele zin door de regering en de Staten-Generaal: deze wordt vastgesteld ingevolge de procedure van artikelen 81 tot en met 88 van de Grondwet.

Evenals bij andere gemengde (EU-)handelsverdragen met derde landen kent CETA comités, bestaande uit vertegenwoordigers van de verdragspartijen, die toezien op de uitvoering van het verdrag. Zie ook de brief van 14 februari jl. aan de Tweede Kamer met betrekking tot de comités onder CETA, en het antwoord op vraag 192. Door middel van dergelijke vereenvoudigde procedures voor uitvoerende taken wordt het verdrag bij de tijd gehouden, en kunnen de verdragspartijen eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen.

Wijzigingen van CETA zijn mogelijk conform de gebruikelijke verdragswijzigingsprocedures van partijen. In afwijking daarvan bepalen artikel 5.14, lid 2, onder d, van CETA en artikel 30.2, lid 2, dat het Comité voor Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen, respectievelijk het Gemengd Comité, kunnen besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen. De bijlagen en protocollen die via deze vereenvoudigde procedures kunnen worden gewijzigd zien op technische, uitvoerende aspecten van CETA. Van afwijken van artikel 81 van de Grondwet is derhalve bij CETA geen sprake, omdat de bevoegdheden van de comités onder CETA niet zien op het vaststellen van nationale wetgeving in formele zin, maar op het nemen van besluiten ter uitvoering van het verdrag binnen de specifieke kaders van het verdrag.

Ook anderszins valt niet in te zien hoe de besluiten van de comités onder CETA zouden kunnen afwijken van de Grondwet, gezien de beperkte en afgebakende terreinen waarop de besluiten van deze comités betrekking kunnen hebben. Derhalve is volgens het kabinet geen sprake van afwijken van specifieke bepalingen van de Grondwet of het noodzaken tot zodanig afwijken in de zin van artikel 91, derde lid, van de Grondwet, waardoor het parlement het verdrag alleen zou kunnen goedkeuren met twee derde meerderheid.

Vraag 224

Zijn er landen die CETA hebben omarmd maar het ICS feitelijk hebben buitengesloten? Zo ja, op welke wijze en met welke motivering?

Antwoord op vraag 224

Nee, ICS maakt integraal onderdeel uit van CETA, het is niet mogelijk daarop een voorbehoud te maken.

Vraag 225

Het lid van de OSF-fractie heeft een vraag over de democratische legitimatie van de besluiten die door de verdragscomités bij de ontwikkeling van het CETA-verdrag kunnen worden genomen. Deze besluiten zijn bindend voor de EU en dus ook Nederland, zonder dat de parlementen dit goedgekeurd hebben. Volgens onze Grondwet (artikel 81 en artikel 91, lid 3) kan dat zo niet. Kan de regering uitleggen waarom zij hieraan voorbij gaat?

Antwoord op vraag 226

Zie het antwoord op vraag 223.

RATIFICATIE

Vraag 227

Waarom wordt inzake de goedkeuring van CETA voorbijgegaan aan artikel 91, lid 3 van de Grondwet, waarin wordt gesteld dat dit soort voorstellen enkel kunnen worden goedgekeurd met twee derde meerderheid, zo vragen de leden van de FVD-fractie?

Antwoord op vraag 227

Zie het antwoord op vraag 223.

Vraag 228

Kan de regering richting de leden van de PvdA-fractie aangeven wat volgens haar de mogelijke effecten van een eventuele non-ratificatie van CETA door Nederland zijn voor:

  • 1. de positie van Nederland in Europa en van Europa in de wereld;

  • 2. de inhoud van toekomstige handelsverdragen van de EU waarvoor CETA immers een «gouden standaard» zou moeten zijn, en

  • 3. de positie van de EU in de onderhandelingen over een Multilateraal Investment Court, dat op termijn in de plaats moet komen van het ICS van CETA.

Antwoord op vraag 228

Ten aanzien van (1.) de positie van Nederland in Europa en van Europa in de wereld

Het kabinet acht het niet opportuun om vooruit te lopen op een scenario van non-ratificatie. De effecten hiervan laten zich ook niet exact voorspellen.

Voor het kabinet geldt evenwel dat handelsverdragen, en CETA in het bijzonder, niet op zichzelf staan. Naast het vergroten van een markt en het benutten van de comparatieve voordelen die vrijhandel biedt, gaan zij ook om het smeden van samenwerkingsverbanden, om het versterken van gelijkgezinde waardengemeenschappen en om het borgen van onze internationale ordening, gebaseerd op rechtsregels en universele waarden. Deze ordening staat onder druk en is niet vanzelfsprekend. Dit is een realiteit voor Nederland en Europa. In deze context is onze marktmacht een van onze grootste krachten. De EU is immers de grootste markt ter wereld, in termen van BNP, en de toegang tot die markt is een uiterst effectief instrument in het positioneren van Europa in de wereld – economisch en politiek. Voor Nederland specifiek geldt dat wij een open, vooruitstrevende, innovatieve economie hebben en dat onze welvaart hier voor een belangrijk deel op gebouwd is.

CETA is het meest veelomvattende en ambitieuze handelsakkoord uit de geschiedenis van de Europese Unie. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 van de leden van de PvdA fractie, brengt CETA bovendien twee grote trans-Atlantische partners in intensief gesprek met elkaar over inrichting van de handel, investeringen, waardeketens en duurzaamheidsdoelstellingen voor onze gezamenlijke toekomst. CETA, in samenhang met de Strategische Partnerschapsovereenkomst, verdiept en versterkt de samenwerking. Dit geeft ook een duidelijk signaal aan andere mondiale spelers die zich, net als Nederland en de EU, willen blijven inzetten voor een op regels gestoelde wereldorde. Dat is in deze onrustige, onvoorspelbare wereld hard nodig. Tot slot geldt dat de huidige COVID-19 crisis mondiaal tot economisch zwaar weer leidt. Handelsverdragen als CETA zullen een belangrijke rol spelen bij duurzaam economisch herstel. Juist nu is het daarom essentieel dat de EU in staat blijkt om dergelijke verdragen met gelijkgezinde partners af te sluiten en dat lidstaten de EU hiertoe in staat stellen.

Ten aanzien van (2.) de inhoud van toekomstige handelsverdragen van de EU

CETA is een modern en gebalanceerd akkoord en zal op verschillende inhoudelijke terreinen als inspiratiebron voor toekomstige EU-handelsakkoorden gelden, zeker waar het gaat om de vooruitstrevende investeringsbeschermingsbepalingen en het bijhorende geschillenbeslechtingsmechanisme (ICS). Dat neemt niet weg dat de EU in haar onderhandelingsinzet met de tijd meegaat, en zal streven naar een ambitieuze inzet – bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid.

De inhoud van het akkoord is niet de enige reden waarom CETA van belang is voor het sluiten van toekomstige handelsakkoorden. CETA ook een voorbeeld van een goed samenwerkingsverband tussen gelijkgezinde landen. Het akkoord biedt een platform voor de uitwisseling van best practices en het maken van afspraken, waaronder op het terrein van handel en duurzame ontwikkeling. Deze afspraken en uitwisseling bieden de partijen een basis om ook in andere (multilaterale) fora samen te werken en tot ambitieuze afspraken en implementatie daarvan te komen.

Ten aanzien van (3.) de positie van de EU in de onderhandelingen over een Multilateraal Investment Court, dat op termijn in de plaats moet komen van het ICS van CETA

In de onderhandelingen over de hervorming van ISDS in het kader van UNCITRAL neemt de EU een bijzonder vooruitstrevende positie in door te pleiten voor een Multilateraal Investeringshof (MIC). Met een dergelijk hof wil de Commissie een kader scheppen voor de beslechting van investeringsgeschillen dat permanent, onafhankelijk en legitiem is. Nederland staat hier positief tegenover en wil actief meewerken om van de onderhandelingen over een multilateraal investeringshof een succes te maken. Inzet is om het onder CETA ingestelde ICS op de lange termijn onder te brengen bij het MIC.

Het zal evenwel niet gemakkelijk worden om de wens tot oprichting van een MIC ook tot uitdrukking te laten komen. Waar de EU en Nederland pleiten voor het oprichten van een multilateraal investeringshof om de zorgen over ISDS te adresseren, is er onder veel derde landen nog weinig expliciete steun voor de oprichting van een multilateraal investeringshof. Landen als de VS, Rusland en Japan zijn geen voorstander van de oprichting van een MIC.

Landen met wie de EU recentelijk een handelsakkoord heeft gesloten met investeringsbeschermingsbepalingen, waaronder Canada, zijn belangrijke partners in de onderhandelingen over een MIC. Op het moment dat een akkoord als CETA niet wordt geratificeerd, kan dit een substantieel effect hebben op de steun en het draagvlak voor dit voorstel.

Vraag 229

Hoe groot schat de regering de mogelijkheid om na non-ratificatie van het huidige CETA via onderhandelingen een nieuwe versie van CETA tot stand te brengen?

Antwoord op vraag 229

Het verdrag zoals dat ter goedkeuring voorligt, is het resultaat van een zorgvuldig proces en een evenwichtig akkoord tussen de verdragspartijen. Deze onderhandelingen hebben geruime tijd geduurd. De onderhandelingen over CETA zijn gestart op 6 mei 2009 en het akkoord is tot stand gekomen op 26 september 2014. De Nederlandse inzet heeft volgens het voorgaande kabinet en het huidige kabinet geleid tot een verdrag dat goed is voor het Nederlandse belang. Heronderhandeling van het verdrag is op dit moment niet aan de orde, het kabinet acht dit ook niet wenselijk en zou hier ook geen positief resultaat van verwachten. Daarbij speelt ook mee dat dertien lidstaten het nu voorliggende verdrag hebben geratificeerd.

Vraag 230

Is terugval op bestaande BITs voor de regering een optie?

Antwoord op vraag 230

Nederland heeft geen bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst met Canada. Zoals het EU-Hof ook in Advies 2/15 (vrijhandelsovereenkomst met Singapore, zie overweging 250) heeft aangegeven zijn lidstaten op grond van verordening 1219/2012 gemachtigd om (onder strikte voorwaarden) bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen te handhaven en te sluiten, zolang er onder meer geen overeenkomst tussen de Unie en dat derde land bestaat.

Nederland kan als EU-lidstaat dus geen nieuwe bilaterale investeringsovereenkomsten sluiten met een derde land waarmee de EU reeds afspraken over investeringsbescherming heeft gemaakt (zoals dat het geval is met Canada), of wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 218, lid 3, VWEU een aanbeveling tot het openen van onderhandelingen met het betrokken derde land heeft gedaan of zal doen.

Vraag 231

In de nota naar aanleiding van het verslag die de regering op 26 juni 2019 aan de Tweede Kamer heeft gezonden,92 lezen de leden van de PVV-fractie dat dertien EU-lidstaten het verdrag reeds hebben geratificeerd, te weten Denemarken, Estland, Finland, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Hebben in de tussentijd nog meer lidstaten het verdrag geratificeerd?

Antwoord op vraag 231

Sinds de publicatie van de nota naar aanleiding van het verslag heeft Slowakije het verdrag geratificeerd, op 28 november 2019. Luxemburg heeft daarnaast aangegeven haar nationale goedkeuringsprocedure te hebben afgerond. Het VK is niet langer een lidstaat van de EU.

Vraag 232

Op welke wijze kan Nederland, na een eventuele ratificatie van CETA, dit verdrag nog opzeggen, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Antwoord op vraag 232

Beëindiging van een verdrag vindt plaats volgens de in het verdrag vastgelegde procedure. Ingevolge artikel 30.9, eerste lid, van CETA vereist opzegging van CETA een schriftelijke kennisgeving van een van de partijen van opzegging van het verdrag. Het verdrag wordt 180 dagen na een dergelijke kennisgeving beëindigd (onverminderd artikel 30.9, tweede lid, van CETA). Opzegging van CETA vereist voor Nederland, net als ratificatie, parlementaire goedkeuring. Opzegging door de EU vereist op grond van artikel 218, lid 6 VWEU een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie en na goedkeuring van het Europees Parlement.

Vraag 233

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat CETA een gemengd verdrag is: het handelsgedeelte waarvoor de EU exclusief bevoegd is om te sluiten, is toegepast vanaf 21 september 2017. Voor de bepalingen over indirecte investeringen en geschillenbeslechting is goedkeuring van de lidstaten vereist. Wat is de consequentie wanneer niet alle lidstaten instemmen met het verdrag? Is het mogelijk dat het handelsgedeelte van het verdrag dan toch in werking blijft? Waarom wel of waarom niet?

Antwoord op vraag 233

CETA is een gemengd akkoord dat op 30 oktober 2016 is ondertekend door de Europese Unie, haar lidstaten en Canada. CETA wordt voor een groot deel voorlopig toegepast tussen de EU en Canada sinds 21 september 2017. De bepalingen inzake indirecte investeringen en ICS, die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen, vallen buiten de reikwijdte van deze voorlopige toepassing.

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 vereist het sluiten van een gemengd akkoord ook de ratificatie door de lidstaten, nadat zijn hun (grond)wettelijke goedkeuringsprocedures hebben doorlopen. Zo’n akkoord vereist in Nederland voorafgaande goedkeuring door het parlement. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 15 is het Verdragenrechtelijk niet mogelijk om een verdrag slechts deels te ratificeren. CETA treedt pas in werking als het door alle verdragspartijen (de EU, de lidstaten en Canada) is geratificeerd.

Als een partij CETA niet goedkeurt dan kan het verdrag niet in werking treden. Deze lidstaat zou binnen afzienbare tijd het Raadsecretariaat van de EU moeten notificeren dat het CETA niet heeft geratificeerd en dat in de toekomst ook niet zal doen.

De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie door een EU-lidstaat van een gemengd akkoord, is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval een beslissing moeten nemen en zal daarbij in acht moeten nemen dat het voortduren van de voorlopige toepassing zich niet verhoudt tot het gegeven dat het verdrag niet in werking zal treden. Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat inwerkingtreding zal geschieden.

In verklaring 20 van de Raad is opgenomen dat de voorlopige toepassing zal moeten worden beëindigd in het geval de ratificatie door een lidstaat permanent en definitief mislukt en dat dan de nodige stappen volgens de EU-procedures moeten worden genomen. Dit vereist een besluit van de Raad (met QMV) op voorstel van de Commissie. Indien de EU besluit tot beëindiging van de voorlopige toepassing, stuurt de EU een schriftelijke kennisgeving aan Canada.

Vraag 234

Wat zijn de gevolgen als CETA niet wordt geratificeerd, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Graag een toelichting. En in het bijzonder, vervalt dan het verdrag in zijn geheel of blijft het handelsdeel in werking zoals reeds het geval is?

Antwoord op vraag 234

Zie het antwoord op vraag 233.

Vraag 235

Het verdrag CETA werkt in de praktijk al twee jaar. Volgens de informatie van de regering hebben beide partijen, de EU en Canada, grote voordelen van deze handelsovereenkomst. De overeenkomst is nu niet geratificeerd. Wat zijn de consequenties als Nederland CETA (nu) niet ratificeert, zo vraagt het lid van de OSF-fractie?

Antwoord op vraag 235

Zie het antwoord op vraag 233.

TOEKOMSTIGE HANDELSVERDRAGEN

Vraag 236

Een handelsland als Nederland is voor een belangrijk deel voor economische groei en welvaart afhankelijk van vrijhandel. CETA verlaagt of schaft tarifering op termijn af wat het bedrijfsleven en met name het MKB ten goede komt. Het MKB is eveneens gebaat bij een vermindering van de administratieve lastendruk. Welke initiatieven kan de regering nemen en welk beleid staat haar voor ogen om toekomstige handelsverdragen nog enige kans van slagen te bieden? Er is al sprake van voldoende economische tegenwind in de ogen van de leden van de VVD-fractie.

Antwoord op vraag 236

EU-handelsakkoorden moeten in de ogen van het kabinet en de Europese Commissie niet alleen de wederzijdse tarieven op producten verlagen om zo de handel te bevorderen, maar ook afspraken bevatten over belangrijke aspecten zoals markttoegang voor dienstverleners, voedselveiligheid, duurzaamheid, gelijk speelveld, en mededinging. De EU-handelsakkoorden met Japan en Canada zijn goede voorbeelden. Het kabinet is ervan overtuigd dat dit soort «moderne» handelsakkoorden goed zijn voor Nederland en zal zich er dan ook voor blijven inzetten.

Vraag 237

In vervolg op deze vraag, en meer specifiek, in hoeverre denkt de regering dat bij een non-ratificatie van CETA, omdat niet aan alle Nederlandse wensen en eisen is voldaan, een verdrag met het Verenigd Koninkrijk nog tot de mogelijkheden behoort?

Antwoord op vraag 237

CETA is een voorbeeld van een verdrag met een gebalanceerd resultaat. De kabinetsinzet voor de nieuwe relatie tussen de EU van het VK, een belangrijke markt voor Nederland, onderstreept andermaal het offensieve belang voor Nederland zowel voor het openen van markten van derde landen zoals Canada, als het maken van ambitieuze afspraken over markttoegang tot het VK.

Vraag 238

Stevenen wij tegen deze achtergrond, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid af op een harde no-deal Brexit?

Antwoord op vraag 238

De onderhandelingen over het toekomstige partnerschap tussen de EU en het VK lopen. Tot nu toe hebben twee onderhandelingsrondes plaatsgevonden. Volgende onderhandelingsrondes zijn voorzien in de week van 11 mei en de week van 1 juni. In juni zal vervolgens, zoals afgesproken in de politieke verklaring, een conferentie op hoog niveau plaatsvinden om de balans op te maken van de vorderingen in de onderhandelingen. Ook de Europese Raad (ER) van juni zal naar verwachting stilstaan bij de vorderingen in de onderhandelingen. De conferentie en de ER zullen belangrijke politieke weegmomenten zijn, waarbij de vooruitzichten voor de resterende onderhandelingstijd zullen worden geschetst.

De in het terugtrekkingsakkoord overeengekomen overgangsperiode loopt tot en met 31 december 2020. De bepalingen van het terugtrekkingsakkoord leggen vast dat de overgangsperiode eenmalig kan worden verlengd met maximaal 24 maanden, indien het VK en de EU daar vóór 1 juli 2020 gezamenlijk toe besluiten in het gemengd comité. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat een zo groot mogelijk deel van het toekomstig partnerschap van toepassing kan worden aan het einde van de overgangsperiode. Indien een verlenging van de overgangsperiode hieraan kan bijdragen, staat het kabinet daar voor open. Hierbij dient te worden aangemerkt dat het VK zich herhaaldelijk heeft uitgesproken tegen een verlenging van de overgangsperiode, meest recentelijk bij monde van de VK-hoofdonderhandelaar David Frost.

Omdat de relatie tussen het VK en de EU ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen onherroepelijk in diepte en intensiteit zal afnemen zijn er, ter voorbereiding op het aflopen van de overgangsperiode readiness voorbereidingen nodig van alle actoren: overheden, instellingen, bedrijven en burgers. Het soort maatregelen en acties hangt deels nog af van de uitkomst van de onderhandelingen. Hoewel een beperkt akkoord of het uitblijven van een akkoord over een toekomstig partnerschap nooit de voorkeur van Nederland of de EU zal zijn, is dit helaas een risico. In dat geval zullen op enkele specifieke terreinen opnieuw tijdelijke contingency maatregelen worden ingezet, bedoeld om alleen de meest nadelige gevolgen op te vangen.

Vraag 239

Kan de regering richting de leden van de VVD-fractie aangeven wat daarvan de economische consequenties zouden kunnen zijn?

Antwoord op vraag 239

De economische gevolgen van Brexit zijn onder andere afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt over de nieuwe relatie tussen de EU en het VK. Het CPB berekende eerder de mogelijke economische gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de Europese Unie.93 In het scenario waaraan gerefereerd wordt zou sprake zijn van het handelen op WTO-voorwaarden zonder aanvullende afspraken, waarbij de kosten geschat op 1,2% van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product (BBP) in 2030 wat neerkomt op 10 miljard euro. Wanneer van de terugtrekking van het VK uit de Europese Unie via de handel ook innovatie vermindert, kunnen de kosten oplopen tot 2% van het BBP in 2030, oftewel 17 miljard euro, zijnde 1.000 euro per inwoner in 2030. Het CPB heeft ook becijferd welke sectoren de grootste productieverliezen lijden in een WTO-scenario. Dit zijn de voedselverwerkende industrie, de sector voor elektrische apparatuur, de motorvoertuigen industrie en de chemiesector. Volgens het CPB kunnen de productieverliezen in deze sectoren oplopen tot 5,5% als er wordt teruggevallen op WTO-voorwaarden.

Vraag 240

Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of de regering, ook in het licht van toekomstige handelsverdragen zoals het verdrag tussen de EU en Mercosur, bij de EU wil aandringen op een nieuw model voor handelsverdragen dat recht doet aan genoemde zorgen en bezwaren omtrent een gelijk speelveld voor Europese producenten, ongelijke toegang tot arbitrage en een onwenselijke inperking van de staatssoevereiniteit?

Antwoord op vraag 240

Op 29 juni 2019 zijn de onderhandelaars van de Europese Commissie en het Mercosur-handelsblok tot een politiek akkoord gekomen, waarbij een aantal voorlopige teksten door de Europese Commissie zijn gepubliceerd. De Commissie hecht nu de laatste resterende tarieflijnen af en verwacht de definitieve vertaalde en juridisch geschoonde teksten op zijn vroegst deze zomer formeel af te ronden. De Commissie verwacht dat de London School of Economics de Sustainability Impact Assessment, waarover nu het maatschappelijk middenveld is geraadpleegd, deze zomer af zal kunnen ronden. Het kabinet zal zijn positie bepalen als het de daartoe benodigde stukken voorhanden heeft, en hier niet op vooruitlopen. Zoals eerder gesteld in de beantwoording is CETA een modern handelsakkoord met een gebalanceerd resultaat dat bijdraagt aan het vergroten van een gelijk speelveld voor Europese producenten en het op regels gebaseerde internationaal handelssysteem stut en versterkt. De regering herkent zich niet in het beeld dat handelsverdragen de staatssoevereiniteit verder inperken, noch dat er sprake zou zijn van ongelijkheid ten aanzien van de rechtszekerheid

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Kamerstukken II. Vergaderjaar 2016–2017, 31 985, nr. 47.

X Noot
2

Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten, PB EU 14.1.2017, L 11 p. 3–8.

X Noot
3

Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten, PB EU 14.1.2017, L 11 p.3–8.

X Noot
4

Zie ook de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 11 oktober 2016, TK (2016–2017), 31 985, nr. 44.

X Noot
5

Opinie van advocaat-generaal E. Sharpston, 21 december 2016. Adviesprocedure 2/15, zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A62015CC0002%2801%29.

X Noot
6

Zie de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, P8_TA(2017)0030.

X Noot
7

Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore, zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:22019A1114(01)&from=EN.

X Noot
8

Investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds, zie https://www.consilium.europa.eu/nl/documents-publications/treaties-agreements/agreement/?id=2018027&DocLanguage=en.

X Noot
9

Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Socialistische Republiek Vietnam, zie https://www.consilium.europa.eu/nl/documents-publications/treaties-agreements/agreement/?id=2019016&DocLanguage=en.

X Noot
10

Investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Socialistische Republiek Vietnam, anderzijds, zie https://www.consilium.europa.eu/nl/documents-publications/treaties-agreements/agreement/?id=2019015&DocLanguage=en.

X Noot
11

Doc. 9120/18, para. 3.

X Noot
13

De akkoorden met Vietnam zijn op 30 juni 2019 in Hanoi ondertekend; de akkoorden met Singapore zijn op 19 oktober 2018 in Brussel ondertekend.

X Noot
17

Bron: CBS. Datum van raadpleging: 4 mei 2020.

X Noot
22

Rapport Parlementair Onderzoek Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, oktober 2012, blz. 6, zie https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20121030/aanbiedingsbrief_en_hoofdrapport.

X Noot
23

Kamerstukken I, 2012–2013, C, E.

X Noot
25

kamerstuk 2020Z07478.

X Noot
26

Milieudefensie en Handel Anders, 28 maart 2020, «CETA: een achterhaald verdrag», blz. 17, zie https://milieudefensie.nl/actueel/ceta-een-achterhaald-verdrag.

X Noot
29

Voor een overzicht van alle 38 verklaringen, zie https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13463–2016-REV-1/nl/pdf.

X Noot
30

Website rijksoverheid, «Gevolgen CETA», zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ceta-handelsverdrag-met-canada/belang-ceta.

X Noot
32

Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 31 985, nr. 47.

X Noot
35

Kamerstuk 35 154, nr. 26.

X Noot
38

AVROTROS Radar, uitzending 10 februari 2020, «Hoe multinationals geld krijgen van de overheid door handelsverdrag CETA».

X Noot
42

Zie Verklaring (nr. 7) van de Commissie betreffende de bescherming van het voorzorgsbeginsel in de CETA.

X Noot
43

Resolutie van het Europees Parlement, «The European Green Deal», 15 januari 2020, https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2020-0005_EN.pdf.

X Noot
44

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501-02, nr. 1677.

X Noot
45

Handelingen II 2019/2020, 54, item 2, blz. 8.

X Noot
47

Handelingen II, nr. 54.

X Noot
48

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 2.

X Noot
50

Marco Bronckers en Giovanni Gruni, 2019, «Taking the enforcement of labour standards in the EU's free trade agreements seriously», in Common Market Law Review 26: 1591–1622.

X Noot
51

Deze verklaring maakt integraal onderdeel uit van de context waarin de Raad het besluit tot goedkeuring van de ondertekening door CETA namens de Unie heeft vastgesteld (zie de toelichting die voorafgaat aan de verklaringen en Advies 1/17, punt 220).

X Noot
53

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 2.

X Noot
54

Handelingen II 2019/2020, 54, item 2, blz. 13.

X Noot
55

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 4.

X Noot
57

Zie de brief van 9 april 2016 in reactie op de motie-Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481).

X Noot
58

Zie ook de beantwoording van vragen van het lid Ouwehand over de gevolgen van CETA voor onze rechtstaat, onze soevereiniteit en de landbouw, Aanhangsel van de Handelingen, TK, 2019–2020, nummer 1769.

X Noot
59

Gus van Harten, 23 juli 2018, «Leaders in the Expansive and Restrictive Interpretation of Investment Treaties: A Descriptive Study of ISDS Awards to 2010», zie https://academic.oup.com/ejil/article/29/2/507/5057065.

X Noot
62

Kirkwood en Smith, 30 april 2019, «Digging for Dividends: the use and abuse of investor-state dispute settlement by Canadian investors abroad», zie https://www.policyalternatives.ca/digging-for-dividends.

X Noot
63

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 9.

X Noot
66

SOMO/Milieudefensie, Factsheet januari 2019, «CETA: Claimrecht voor Canadese multinationals», blz. 6–7, zie https://www.somo.nl/nl/wp-content/uploads/sites/2/2020/01/CETA-Claimrecht-Canadese-multinationals.pdf.

X Noot
67

Citaat uit een e-mail d.d. 22 maart jl., gericht aan de leden van de PvdA-fractie.

X Noot
68

Citaat uit een e-mail d.d. 21 maart jl., gericht aan de leden van de PvdA-fractie.

X Noot
70

Position paper L. Ankersmit tbv rondetafelgesprek CETA Tweede Kamer, «Nog altijd te conservatief en eenzijdig: het «Investment Court System» in CETA», blz. 2, zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2019Z20865&did=2019D43565.

X Noot
71

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 4, blz. 5.

X Noot
72

Position paper L. Ankersmit tbv rondetafelgesprek CETA Tweede Kamer, «Nog altijd te conservatief en eenzijdig: het «Investment Court System» in CETA», zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2019Z20865&did=2019D43565.

X Noot
73

Milieudefensie en Handel Anders, 28 maart 2020, «CETA: een achterhaald verdrag», blz. 9, zie https://milieudefensie.nl/actueel/ceta-een-achterhaald-verdrag.

X Noot
74

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 3, blz. 4.

X Noot
75

Handelingen II 2019–2020, 54, item 2, blz. 22.

X Noot
76

Kamerstukken II, 2019–2020, 31 985, nr. 61, blz. 4

X Noot
77

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 4, blz. 6.

X Noot
80

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 154, nr. 19.

X Noot
81

Zie Besluit 001/2018 van het Gemengd Comité tot vaststelling van zijn Reglement van Orde en van de gespecialiseerde comités, https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2019/february/tradoc_157677.pdf. Dit besluit is genomen door het Gemengd Comité na de vaststelling door de Raad van de Europese Unie van Besluit (EU) 2018/1062.

X Noot
82

Het Gemengd Comité besluit op grond van artikel 26.3, lid 3 van CETA en regel 10, lid 1 van zijn Reglement van Orde in onderlinge overeenstemming. Op grond van regel 14, lid 4 is het RvO voor het Gemengd Comité van overeenkomstige toepassing op de gespecialiseerde comités en andere organen die krachtens CETA zijn opgericht, tenzij een gespecialiseerd comité overeenkomstig artikel 26.2, lid 4 een eigen Reglement van Orde vaststelt. Dit vereist ook onderlinge overeenstemming binnen dat comité.

X Noot
83

Foodwatch Report 2020, «The potential dangers of CETA committees on Europa», zie https://www.foodwatch.org/fileadmin/-NL/Potential_dangers_of_ceta_committees_on_Europe.pdf.

X Noot
84

Follow the Money, 8 oktober 2019, «Handelsverdrag tussen Canada en de EU is regeren via geheime werkgroepen», zie https://www.ftm.nl/artikelen/handelsverdrag-tussen-canada-en-de-eu-is-regeren-via-geheime-werkgroepen.

X Noot
85

Aanhangsel van de Handelingen II, 2019–2020, nr. 1519.

X Noot
86

Follow the Money, 8 oktober 2019, «Handelsverdrag tussen Canada en de EU is regeren via geheime werkgroepen», zie https://www.ftm.nl/artikelen/handelsverdrag-tussen-canada-en-de-eu-is-regeren-via-geheime-werkgroepen.

X Noot
87

Foodwatch Report 2020, «The potential dangers of CETA committees on Europa», zie https://www.foodwatch.org/fileadmin/-NL/Potential_dangers_of_ceta_committees_on_Europe.pdf.

X Noot
92

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 154, nr. 6, blz. 47.

Naar boven