31 985 Buitenlands beleid en handelspolitiek

Nr. 47 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 2017

Op 30 oktober 2016 is het EU-Canada handelsakkoord (Comprehensive Economic and Trade Agreement, CETA) ondertekend door de Canadese premier Trudeau en de voorzitter van de Europese Raad Tusk en de voorzitter van de Europese Commissie Juncker, nadat de EU-lidstaten hun handtekeningen onder het akkoord hadden gezet. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 31 985, nr. 46). In deze Kamerbrief informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het plenaire debat over CETA op 7 juni 2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 92, item 36), mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken, over de verwachte gevolgen van CETA, de mogelijkheden die er binnen handelsakkoorden zijn om gevoelige sectoren te beschermen, het ondersteunend arbeidsmarktbeleid en bestaand specifiek beleid voor de varkenssector.

Internationale handel is belangrijk voor Nederland. Nederland heeft een derde van zijn banen en zijn inkomen hieraan te danken. Internationale handel stimuleert productiviteit en innovatieve bedrijven. Nederlandse consumenten profiteren van keuze uit meer producten en lagere prijzen, waardoor hun koopkracht stijgt. Tegelijkertijd moet onderkend worden dat handel voor een aantal sectoren gedurende een transitieperiode nadelige effecten kan hebben wanneer zij blootstaan aan toenemende internationale concurrentie. Dit kan ten koste gaan van een deel van de werkgelegenheid in die sectoren. Het kabinet wil dat iedereen kan profiteren van handelsakkoorden en dat de voordelen van handelsakkoorden zo breed mogelijk worden gedeeld. Daarom onderschrijft het kabinet het belang van flankerend beleid voor groepen die nadeel kunnen ondervinden van handelsakkoorden.

Gevolgen CETA

Uit de Sustainability Impact Assessment blijkt dat CETA overwegend positieve gevolgen voor de EU heeft. Volgens deze Sustainability Impact Assessment biedt CETA kansen voor de Europese dienstensector (met name voor de maritieme en telecomsector), auto-industrie, de zuivelsector en exporteurs van drank en verwerkt voedsel. Niet alle sectoren profiteren. Zo wijst de Sustainability Impact Assessment erop dat CETA een negatieve impact kan hebben op EU-producenten van rundvlees en varkensvlees.1

In een eerdere Kamerbrief (Kamerstuk 31 985, nr. 23) heeft het kabinet toegelicht waarom het verwacht dat CETA een goed akkoord is voor Nederland. Zo bieden de afspraken over diensten kansen voor de Nederlandse maritieme en financiële sector. Ook verwacht het kabinet dat CETA een positief effect heeft op de Nederlandse landbouwsector. De zuivelsector profiteert doordat de tariefquota voor kaas verdubbeld worden. Ook worden veel tarieven verlaagd binnen de tuin- en akkerbouwsector, onder andere voor verschillende sierbloemen, pootaardappelen en groenten, zoals spruitjes. Daarnaast is Nederland één van de grootste exporteurs van verwerkte producten. Binnen deze sector wordt ook een groot deel van de tarieven verlaagd, zoals tarieven voor chocoladerepen en koekjes. Uit de Sustainability Impact Assessment blijkt dat de varkenssector mogelijk beperkt nadeel zou kunnen ondervinden als de import van varkensvlees uit Canada stijgt zonder dat daar additionele afzet tegenover staat.

Maatregelen binnen CETA

In handelsakkoorden zelf worden afspraken gemaakt om mogelijke nadelen te mitigeren en de Europese en Nederlandse (deel)belangen te verdedigen. Zo kunnen de partijen afspreken bepaalde tarieflijnen of sectoren uit te sluiten van liberalisering, stapsgewijs de tarieven te verlagen of via tariefquota de import te beperken. In CETA zijn deze mogelijkheden gebruikt. Zo zijn pluimveevlees, eiproducten en eieren uitgesloten van tariefliberalisering. Varkens- en rundvlees zijn beschermd via tariefquota die in zes jaar stapsgewijs verhoogd worden. Het quotum voor varkensvlees wordt bijvoorbeeld in zes jaar tijd opgebouwd tot 75.000 ton. Alleen voor de producten die binnen dergelijke tariefquota vallen worden de tarieven naar nul gebracht. Nederland is momenteel een netto importeur van rundvlees en heeft een beperkte gespecialiseerde rundvleesproductie. Daarom verwacht het kabinet dat de gevolgen van het afgesproken tariefquotum op de sector beperkt zullen zijn. De varkenssector kan nadeel ondervinden van de verhoging van het EU-tariefquotum voor varkensvlees uit Canada, al verwacht het kabinet dat dit nadeel ook beperkt is. Door de stapsgewijze verhoging van het quotum heeft de sector de tijd zich aan te passen aan de veranderende marktsituatie. Daarnaast staat het additionele tariefquotum voor Canada gelijk aan 0,4% van de totale EU-consumptie van varkensvlees. Andersom kunnen Nederlandse varkensproducenten momenteel al tariefvrij exporteren naar Canada.

Daarnaast herbevestigen beide partijen in CETA hun committering aan internationale arbeidsnormen en de handhaving daarvan, om mogelijke oneerlijke concurrentie te voorkomen. Het is de inzet van het kabinet om dergelijke afspraken in ieder handelsakkoord op te nemen.

Ondersteunend arbeidsmarktbeleid

Groeiende handel is goed voor de werkgelegenheid in Nederland. Zo kunnen bedrijven hun afzetmarkt vergroten en hun onderneming uitbreiden, waardoor het aantal banen toeneemt. Tegelijkertijd zijn er bedrijven die niet mee kunnen in de internationale concurrentiestrijd en als gevolg hiervan mogelijk moeten inkrimpen of zelfs failliet gaan. Daarom is een goed functionerende arbeidsmarkt van belang: op die manier kunnen zoveel mogelijk mensen die hun baan verliezen, snel elders aan de slag. Met een ambitieus en proactief arbeidsmarktbeleid wil het kabinet zoveel mogelijk bescherming bieden.

Duurzame inzetbaarheid

Technologische ontwikkelingen, zoals robotisering, en globalisering leiden tot structurele veranderingen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om aanpassingsvermogen van ondernemers en werkenden. Het kabinet zet met de sociale partners daarom in op maatregelen om de kansen van werkenden te verbeteren en hun brede en duurzame inzetbaarheid te vergroten. Zo stimuleren de sociale partners om- en bijscholing door Opleidings- en Ontwikkelfondsen. Daarnaast zijn met betrokkenheid van de sectororganisaties initiatieven in kaart gebracht, die ondernemers bewust maken van het belang van investeringen in leren en ontwikkeling. Ten slotte bestaan er scholingsvouchers voor werkenden, die een opleiding willen volgen in de richting van een kansberoep. Dit alles vergroot de mobiliteit van werknemers die van baan willen verwisselen en sluit aan bij een van de aanbevelingen van de SER over een mogelijk handelsakkoord met de Verenigde Staten, TTIP, namelijk dat goede begeleiding van aanpassingsprocessen cruciaal is.2

Het kabinet stimuleert werkgevers om bepaalde groepen werknemers in dienst te nemen. Het kabinet heeft hiervoor in samenspraak met de sociale partners maatregelen genomen. Ondernemingen kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van de mobiliteitsbonus voor oudere werknemers, de premiekorting voor jongere werknemers en het lage-inkomensvoordeel voor mensen die het minimumloon of net iets meer verdienen. Ook voor een werkgever die een WW-gerechtigde in dienst wil nemen zijn instrumenten beschikbaar, zoals een proefplaatsing. Verder heeft het kabinet geld beschikbaar gesteld voor de sociale partners en andere partijen in de arbeidsmarktregio’s, om te experimenteren met innovatieve manieren om mensen aan het werk te houden en van werk naar werk te begeleiden (zie Kamerstuk 33 566, nr. 89).

De voorgaande maatregelen dragen bij aan een goed functionerende arbeidsmarkt. Als iemand echter niet direct de overstap naar een andere baan kan maken, is het belangrijk dat er voor hem of haar een goed sociaal vangnet bestaat. Deze bescherming vormt een van de kerntaken van de overheid. Ongeacht de oorzaak van het baanverlies biedt de WW daarom tijdelijke inkomenszekerheid. Wel geldt uiteraard dat hoe sneller mensen weer aan het werk zijn, hoe beter dat is voor henzelf en voor de samenleving. Het UWV speelt hierbij een belangrijke rol via persoonlijke dienstverlening, zodat mensen meer zicht krijgen op geschikte functies. Daarnaast kunnen WW-gerechtigden aanspraak maken op scholingsvouchers en noodzakelijke scholing volgen met behoud van de WW-uitkering.

Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering

Ook in Europees verband bestaat er ondersteuning voor mensen die hun baan verliezen als gevolg van structurele veranderingen. Bedrijven en sectoren die zijn getroffen door grote veranderingen in de wereldhandelspatronen of als gevolg van de wereldwijde economische financiële crisis, kunnen bij massaontslag een beroep doen op geld vanuit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF). Dit fonds helpt werknemers met bijvoorbeeld scholing, hulp bij het vinden van een nieuwe baan of steun bij het opzetten van een eigen bedrijf. Nederland zet zich hier sterk voor in. Wel valt er aan het EGF nog een en ander te verbeteren. Zo kent de regeling een lange en soms onduidelijke behandelings- en goedkeuringsprocedure, waardoor het «ad hoc» karakter van de regeling behoorlijk ondermijnd wordt (tussen het moment van de officiële indiening van het voorstel tot aan de goedkeuring door het Europees Parlement zit 6 á 9 maanden). Het kabinet heeft voor deze verbeterpunten aandacht gevraagd bij de tussentijdse evaluatie van het fonds afgelopen zomer (Kamerstuk 22 112, nr. 2184). In de periode van 2009 tot en met 2016 heeft Nederland 16 EGF-projecten gerealiseerd met een totaalbedrag van 12.300.000 euro.

Beleid voor de varkenssector

De varkenssector heeft lange tijd te kampen gehad met een slechte marktsituatie door de afnemende consumptie van varkensvlees binnen Europa gepaard gaande met toenemende productie. De politieke boycot van Rusland heeft de zorgen van de sector nog pregnanter gemaakt. In 2014 was er geen export naar Rusland, terwijl er in 2013 nog voor 76 miljoen euro werd geëxporteerd. Inmiddels zijn in met name Azië nieuwe exportmarkten gevonden en groeit de export weer gestaag: in 2015 was dit 944 miljoen kilo, 6% meer dan in 2014.3

Bron: CBS, 2016

Bron: CBS, 2016

Het kabinet verwacht dat de effecten van CETA op deze sector beperkt zullen zijn. Toch zijn er vanuit de sector zorgen geuit over mogelijke additionele import vanuit Canada, omdat deze bovenop het bestaande productieoverschot komt. Het kabinet zet zich momenteel al op meerdere manieren in om de internationale concurrentiepositie van deze sector te versterken en de sector toekomstbestendig te maken. Aanvullende maatregelen naar aanleiding van CETA liggen dan ook niet voor de hand.

Actieplan Vitalisering Varkenshouderij

Een belangrijk onderdeel van de inzet van het kabinet is het ondersteunen van de uitvoering van het Actieplan vitalisering varkenshouderij, een initiatief van Rabobank en Producenten Organisatie Varkenshouderij met nauwe betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken. In het actieplan zijn de acties en maatregelen uitgewerkt om te komen tot structurele veranderingen die noodzakelijk zijn wil de varkensketen in Nederland in de toekomst economisch en maatschappelijk perspectief blijven houden. De aanpak in het actieplan, dat een looptijd heeft tot 2020, is gebaseerd op drie pijlers (i) bouwen aan ketensturing (ii) revitalisering en innovatie en (iii) kostenreductie en mestverwerking (Kamerstuk 28 973, nr. 180). Als onderdeel van de tweede pijler ondersteunt het kabinet het herstructureren en vitaliseren van de sector en individuele bedrijven met bestaand instrumentarium. Binnen de derde pijler zal onderzocht worden, op basis van door de Producenten Organisatie Varkenshouderij aan te geven concrete punten, wat binnen de politiek-beleidsmatige kaders de mogelijkheden zijn voor het aanpassen van regelgeving.

Het kabinet heeft uit de eerste nationale envelop van Europese steunmiddelen 15 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de varkenssector voor de uitvoering van het actieplan. Deze middelen worden ingezet voor de versterking van de marktoriëntatie en marktpositie van varkenshouders en het verbeteren van de samenwerking in de varkensketen, het financieel ondersteunen van bedrijfsverplaatsingen en het stimuleren van investeringen door collectieven van varkenshouders en melkveehouders in hoogwaardige mestverwerking. Het kabinet heeft toegezegd te bevorderen dat het instrumentarium van de topsector Agri&Food gericht de uitvoering van het actieplan kan ondersteunen. In juli 2016 heeft de Europese Commissie een tweede nationale envelop met Europese steunmiddelen van 23 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de melkvee- en varkenshouderij. Hiervan heeft het kabinet maximaal 4 miljoen euro gereserveerd voor een reductie van de fosfaatproductie door de varkenssector in 2017 met 1 miljoen kilogram. De varkenssector en de diervoederindustrie werken een private stimuleringsregeling uit waarbij een deelnemende varkenshouder voor elke kilogram fosfaatreductie via fosforarm veevoer een premie krijgt. Deze regeling treedt per 1 april 2017 in werking. Daarnaast heeft het kabinet 1 miljoen euro gereserveerd voor een bijdrage aan de kosten van de Producenten Organisatie Varkenshouderij voor de uitvoering van het Actieplan vitalisering varkenshouderij (Kamerstuk 33 037, nr. 189).

Exportbevordering, innovatie en duurzaamheid

Daarnaast helpt het kabinet het bedrijfsleven met het vinden van nieuwe afzetmarkten. In de Kamerbrief van 24 september 2016 (Kamerstuk 33 625, nr. 227) heeft het kabinet uiteengezet hoe de kracht van de Nederlandse agrofoodsector en de agrofood-export behouden en benut kunnen worden voor toekomstige groei. Nederland gaat hierbij sterker inzetten op de export van onderscheidende en hoogwaardige agrarische producten. Concurreren op kwaliteit in plaats van op prijs en volume draagt bij aan duurzame groei. Daarnaast kan «Made in Holland» – een kwaliteitslabel dat staat voor de onderscheidende kwaliteit van Nederlandse producten – bijdragen aan het sterker positioneren van duurzaam geproduceerde Nederlandse kwaliteitsproducten. In deze brief wordt ook de varkenshouderij genoemd, omdat een van de bevindingen van het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij is dat deze sector gebaat zou zijn bij een meer onderscheidend kwaliteitslabel voor Nederlandse producten.

Ook voor de varkenssector werkt het kabinet nauw samen met het bedrijfsleven om nieuwe afzetmarkten te vinden. Het vergroten van exportkansen is prioriteit voor het kabinet. In reactie op de veterinaire ban van de Russische Federatie (januari 2014) op varkensvleesproducten uit de gehele EU is de Taskforce markttoegang varkensketen opgericht. Hierin werkt het Ministerie van Economische Zaken nauw samen met het bedrijfsleven uit de varkensketen om nieuwe afzetmarkten te vinden buiten de EU voor kwalitatief hoogwaardige en duurzame Nederlandse varkensvleesproducten en om bestaande markten open te houden. De nadruk ligt op de export van producten met een hoge toegevoegde waarde zoals uitgangsmateriaal (bijvoorbeeld varkenssperma) en het vinden van afzetmarkten voor producten waarvoor er op de EU-markt niet of nauwelijks vraag is, zoals varkenspoten, -vet en -magen, de zogenaamde vierkantsverwaarding.

Daarnaast zijn er instrumenten beschikbaar voor varkenshouders die willen innoveren en investeren in duurzaamheid. Voorbeelden daarvan zijn de borgstellingsregeling MKB-landbouwkredieten, de subsidieregeling SDE+ voor investeringen in hernieuwbare energie, zoals mestvergisting, en regelingen vanuit de topsector Agri&Food.

Tenslotte heeft het kabinet blijvend aandacht voor de invloed van globalisering in het algemeen, en internationale handel in het bijzonder, op de Nederlandse arbeidsmarkt. Mocht dit nopen tot aanvullende maatregelen voor bepaalde groepen of sectoren, dan zal het kabinet met uw Kamer daarover in discussie gaan.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven