31 985 Buitenlands beleid en handelspolitiek

Nr. 27 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2016

In deze brief wordt ingegaan op de stand van zaken van het handelsverdrag tussen de EU en Canada (het Comprehensive Economic and Trade Agreement, ofwel CETA). Hiermee komt het kabinet tegemoet aan het verzoek van uw Kamer van 3 maart jl., waarin uw Kamer nadere informatie vraagt over de wijze waarop investeringsbescherming binnen CETA is geregeld, over het tijdspad voor ratificatie en over de inwerkingtreding en betrokkenheid van nationale parlementen.

Conform de motie van de Kamerleden Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA) en Teeven (VVD) (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1550) heeft het kabinet zich in de afgelopen periode ingezet om CETA zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het EU-voorstel voor investeringsbescherming in de onderhandelingen over het handelsverdrag met de Verenigde Staten, het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP).

Conform de toezegging aan uw Kamer in het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken van 8 december 2015, wordt ook ingegaan op de mogelijke tijdlijn voor de inwerkingtreding van CETA. Voor het proces van totstandkoming van handelsverdragen in zijn algemeenheid verwijs ik naar de Kamerbrief van 15 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1572).

Stand van zaken CETA

De onderhandelingen over het handelsverdrag tussen de EU en Canada zijn in september 2014 afgerond. Evenwel is de mogelijkheid behouden om de uitkomsten van een publieksconsultatie over investeringsbescherming in TTIP te kunnen betrekken bij de definitieve versie van de CETA-tekst.

De EU heeft in november 2015 een nieuwe inzet geformuleerd op het gebied van investeringsbescherming, het zogenaamde Investment Court System.

Op basis daarvan zijn door de Europese Commissie gesprekken gevoerd met de nieuwe Canadese regering om het hoofdstuk over investeringsbescherming in CETA in overeenstemming te brengen met de nieuwe EU-benadering.

De nieuwe regering onder leiding van Premier Justin Trudeau deelde de zorgen die er leefden over de oude vorm van investeringsbescherming in CETA. De Canadese regering heeft zich overigens gedurende de gesprekken immer een constructieve partner getoond over eventuele aanpassingen aan het hoofdstuk over investeringsbescherming in CETA.

Het kabinet heeft het belang van, en de noodzaak tot, dergelijke vernieuwingen veelvuldig benadrukt in zijn contacten met de Europese Commissie en met Canada.

Op 29 februari jl. is een akkoord met Canada bereikt over de aanpassing van het investeringsbeschermingshoofdstuk. De EU-inzet met een Investment Court System is volledig door Canada geaccepteerd. De Europese Commissie kondigde aan dat de juridische revisie van het akkoord hiermee afgerond was en heeft het resultaat openbaar gemaakt. Het kabinet is zeer tevreden met de uitkomst die is bereikt over de herziening van het hoofdstuk over investeringsbescherming in CETA en met het resultaat van CETA in zijn geheel.

Investeringsbescherming in CETA

Het investeringsbeschermingshoofdstuk in CETA bevat nu alle elementen van de nieuwe EU-inzet, zoals die ook zijn opgenomen in het handelsakkoord met Vietnam en voorgesteld in de onderhandelingen met de Verenigde Staten over TTIP.

Er is een expliciete bepaling opgenomen die het recht van staten tot het maken van wetgeving in het publieke belang («right to regulate») verankert. Bepalingen op het gebied van investeringsbescherming bieden staten de ruimte om nationale wetgeving op te blijven stellen. Het recht van staten om te reguleren in het publieke belang is ook diep ingebed in andere bepalingen. Zo zijn er duidelijke garanties opgenomen voor het nemen van voorzorgsmaatregelen in het geval van een financiële crisissituatie. Tevens biedt CETA waarborgen dat maatregelen die in het publieke belang genomen zijn geen indirecte onteigening vormen. Alleen Canadese en Europese investeerders met substantiële bedrijfsactiviteiten kunnen gebruik maken van het investeringsbeschermingshoofdstuk in CETA.

De standaarden voor investeringsbescherming in CETA zijn in vergelijking met de traditionele benadering specifieker geformuleerd, wat een duidelijkere richting geeft aan de interpretatie daarvan (zie ook Kamerstuk 31 985, nr. 23). Deze standaarden beogen investeerders bescherming te bieden die vergelijkbaar is aan – maar niet uitstijgt boven – bescherming onder EU-recht en nationale wetgeving. Dit betekent dat investeerders niet beter beschermd worden dan het niveau van bescherming dat zij reeds genieten onder nationale wetgeving en EU-recht.

Het mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen bestaat onder CETA uit een permanent arbitragehof en een beroepsmechanisme conform het EU-voorstel voor het Investment Court System.

De transparantieregels1 van de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL) zijn hierop onverkort van toepassing.

Dit houdt onder meer in dat hoorzittingen en processtukken in principe openbaar zullen zijn. Hierbij is voorzien in waarborgen voor de bescherming van vertrouwelijke en bedrijfsgevoelige informatie.

De EU en Canada zullen bij inwerkingtreding van het verdrag de leden van het tribunaal en het beroepstribunaal benoemen voor een vaste periode.

In het verdrag worden hoge kwalificatie-eisen aan leden van het hof gesteld en is een bindende gedragscode opgenomen.

Leden kunnen niet als advocaat of expert optreden in andere investeringsgeschillen om belangenverstrengeling te voorkomen. De leden van het arbitragehof en het beroepsmechanisme worden niet meer ad hoc aangewezen door de investeerder en de staat.

Zoals al was overeengekomen in de CETA-tekst vóór de juridische revisie, is forumshoppen verboden, zijn parallelle claims uitgesloten, kunnen oneigenlijke, frivole claims in een vroegtijdig stadium worden verworpen en kunnen derden, zoals maatschappelijke organisaties, onderzoeksinstanties, maar ook internationale organisaties, met een aanzienlijk belang bij een geschil via een amicus curiae procedure schriftelijk hun positie aan het hof kenbaar maken. Bovendien kunnen verdragspartijen bindende interpretaties van het akkoord vaststellen.

De EU en Canada delen de doelstelling om uiteindelijk te komen tot een multilateraal mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen. In CETA is vastgelegd dat indien een dergelijk multilateraal mechanisme tot stand komt, dit het bilaterale mechanisme in CETA zal vervangen. Uiteraard is Nederland hier voorstander van. Een geïnstitutionaliseerd multilateraal mechanisme zal zorgen voor een grote mate van coherentie, transparantie en kwaliteit.

Toekomstige stappen met betrekking tot CETA

In de Kamerbrief van 15 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1572) is de totstandkomingsprocedure voor handelsverdragen weergegeven.

In het geval van CETA komt de Europese Commissie na de afronding van de vertaling van CETA met een voorstel voor een Raadsbesluit over ondertekening en voorlopige toepassing van onderdelen van CETA die onder de bevoegdheid van de EU vallen. Dit wordt in juni verwacht. Voorafgaand aan het innemen van een standpunt in de Raad kan de Kamer zich vanzelfsprekend uitspreken over de Nederlandse positiebepaling inzake de ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord door de EU.

De voorlopige toepassing dient ter overbrugging van het ratificatieproces dat soms meerdere jaren in beslag neemt. Alleen de onderdelen van het verdrag die onder de bevoegdheid van de EU vallen, komen in aanmerking voor voorlopige toepassing. Zou een van de partijen (zijnde de EU of Canada) aangeven de voorlopige toepassing te willen beëindigen, wordt deze 180 dagen na kennisgeving van een beëindiging daadwerkelijk gestopt. Beide partijen zijn dan niet meer gebonden aan de voorwaarden van het verdrag.

Een uitzondering geldt op het gebied van investeringsbescherming, waarbij investeerders na beëindiging van voorlopige toepassing nog drie jaar bescherming blijven genieten. Deze termijn is van belang omdat investeringen gedaan worden voor de langere termijn en investeerders in dat kader bepaalde zekerheden nodig hebben. Aangezien een investeerder op basis van de dan geldende CETA-provisies een investering doet en er dus vanuit kan gaan dat partijen zich aan die regels houden, is het redelijk dat een bepaalde overgangstermijn is voorzien om alsnog gecompenseerd te kunnen worden bij onrechtmatige handelingen van een partij. Het moet gaan om een maatregel die is geïntroduceerd ten tijde van de voorlopige toepassing van het akkoord voordat dat deze werd beëindigd.

Het Europees Parlement wordt geïnformeerd en betrokken in iedere fase van de procedure bij de totstandkoming van handelsverdragen. Europees Commissaris Malmström heeft de betrokkenheid van het Europees Parlement in het geval van CETA benadrukt tijdens de openbaarmaking van de CETA-tekst op 29 februari jl.

De Europese Commissie zal na een besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing als volgende stap een voorstel doen voor een Raadsbesluit voor sluiting (ratificatie) van CETA door de EU. De Raad stelt het besluit tot sluiting pas vast na goedkeuring door het Europees Parlement. Het Europees Parlement kan zich tijdens het doorlopen van de procedures in de Raad al buigen over de CETA-tekst.

Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat CETA een gemengd akkoord wordt. De lopende adviesprocedure over het handelsverdrag tussen de EU en Singapore zal mogelijk inzicht verschaffen over de competentieverdeling tussen de EU en haar lidstaten bij handelsverdragen, zoals CETA. Een uitspraak wordt op zijn vroegst over een half jaar verwacht.

Alleen als de Commissie CETA conform de inzet van het kabinet een gemengd akkoord wordt, zullen ook de nationale goedkeuringsprocedures moeten worden doorlopen. Het akkoord zal in dit geval bij wet aan het parlement worden voorgelegd ter goedkeuring. De goedkeuringswet van CETA zal dan referendabel zijn.

Inwerkingtreding vindt pas plaats nadat alle partijen het verdrag hebben geratificeerd. In het geval van een gemengd akkoord, waarbij naast de EU en Canada ook de lidstaten partij zijn, dienen ook de lidstaten te ratificeren. De lidstaten kunnen pas ratificeren nadat zij hun onderscheiden nationale goedkeuringsprocedures hebben doorlopen.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

VN Resolutie A/RES/68/109.

Naar boven