34 845 Najaarsnota 2017

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 december 2017

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 24 november 2017 inzake de Najaarsnota 2017 (Kamerstuk 34 845, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 december 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De waarnemend griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Vraag 1

Wat is de hoogte van het bruto binnenlands product (bbp) van Nederland? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord 1

Onderstaande tabel toont de hoogte van het BBP in miljarden euro’s op basis van de Nationale Rekeningen van het CBS en de Middellangetermijnverkenning 2018–2021 van het CPB. Voor de jaren na 2021 is geen CPB-raming beschikbaar.

BBP (in miljarden euro)

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

617,5

631,5

642,9

645,2

652,7

663

683,5

702,6

733,4

770,5

807

840,5

872,9

Vraag 2

Wat is de hoogte van de bbp-groei van Nederland? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord 2

Onderstaande tabel toont de hoogte van de groei van het BBP in procenten op basis van de Nationale Rekeningen van het CBS en de Middellangetermijnverkenning 2018–2021 van het CPB. Voor de jaren na 2021 is geen CPB-raming beschikbaar.

BBP groei

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

– 3,8

1,4

1,7

– 1,1

– 0,2

1,4

2,3

2,2

3,3

3,1

1,9

1,5

1,5

Vraag 3

Wat is de omvang van de export? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord 3

Onderstaande tabel toont de hoogte van de uitvoer in miljarden euro’s op basis van de Nationale Rekeningen van het CBS en de Middellangetermijnverkenning 2018–2021 van het CPB. Voor de jaren na 2021 is geen CPB-raming beschikbaar.

Omvang export (in miljarden euro)

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

390

454,4

497,3

528,6

535,3

547,4

570,2

579,3

621,9

650,8

684,4

719,8

756,3

Vraag 4

Wat is de hoogte van het begrotingstekort in percentages en absolute zin? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen 8 jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Vraag 5

Wat is de hoogte van de staatschuld in percentages en absolute zin? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord op vraag 4 en 5

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het begrotingssaldo (EMU-saldo) en de overheidsschuld (EMU-schuld) sinds 2009 in percentage bbp en miljarden euro, evenals de geraamde bedragen voor 2017 t/m 2021. Bij aanvang van dit kabinet zijn in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54) de ramingen van het saldo tot en met 2021 gegeven. Voor de jaren na deze kabinetsperiode zijn nog geen ramingen beschikbaar.

 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

20171

2018

2019

2020

2021

Saldo

                         

in % bbp

– 5,4

– 5,0

– 4,3

– 3,9

– 2,4

– 2,3

– 2,1

0,4

0,4

0,5

0,7

0,3

0,3

in miljarden

– 33,5

– 31,5

– 27,6

– 25,1

– 15,5

– 15,0

– 14,0

2,6

3,0

3,5

5,6

2,6

2,3

                           

Schuld

                         

in % bbp

56,8

59,3

61,6

66,3

67,8

68,0

64,6

61,8

57,3

54,0

51,0

48,8

46,9

in miljarden

351

374

396

428

443

451

441

434

420

416

411

410

410

X Noot
1

De waarden voor 2017 zijn stand Najaarsnota (24 november 2017). De waarden 2018 e.v. zijn stand per Startnota (3 november 2017).

Vraag 5

Wat is de hoogte van de staatschuld in percentages en absolute zin? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord op vraag 5

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 6

Wat is de hoogte van de rentelasten? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord op vraag 6

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de EMU-relevante rentelasten sinds 2009 in percentage bbp en miljarden euro, evenals de geraamde rente uitgaven voor 2017 t/m 2021. Bij aanvang van dit kabinet zijn in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54) de ramingen van het saldo tot en met 2021 gegeven. Voor de jaren na deze kabinetsperiode zijn nog geen ramingen beschikbaar.

Rentelasten

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

in % bbp

1,4

1,5

1,4

1,5

1,4

1,3

1,2

1,0

0,9

0,8

0,7

0,7

0,7

in miljarden

10,3

11,1

9,3

9,6

9,1

8,4

7,9

7,2

6,4

6,1

5,8

5,9

6,0

Vraag 7

Wat is de hoogte van het Provinciefonds? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Vraag 8

Wat is de hoogte van het Gemeentefonds? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord op vraag 7 en 8

In onderstaande tabel staan de realisatiestanden van het Gemeentefonds en Provinciefonds, zoals opgenomen in de jaarverslagen van beide fondsen. Zie Kamerstuk 34 725 B, nr. 1 en Kamerstuk 34 725 C, nr. 1.

Omschrijving

(* mln. euro)

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Gemeentefonds

17.683

18.381

18.576

18.500

17.989

18.741

27.267

28.125

Provinciefonds

1.329

1.483

1.268

1.686

1.553

1.296

1.115

2.494

Onderstaande tabel laat de geraamde uitgavenontwikkeling van het Gemeentefonds en Provinciefonds zien vanaf 2017 tot 2022. Het beeld is exclusief de eventuele ruimte die ontstaat in het Btw-compensatiefonds, waarvan is afgesproken dat dit wordt toegevoegd aan beide fondsen. Verder dan 2022 kunnen wij op dit moment niet kijken, want dit is afhankelijk van beleidskeuzes en macro-economische ontwikkelingen.

Omschrijving

(* mln. euro)

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Totaal geraamde ontwikkeling GF

27.822

28.793

29.964

30.962

31.800

32.801

Totaal geraamde ontwikkeling PF

2.410

2.263

2.378

2.463

2.475

2.569

Stand Miljoenennota 2018, bijlage verticale toelichting GF/PF want is niet aangepast in de Startnota.

Vraag 8

Wat is de hoogte van het Gemeentefonds? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar en de verwachte ontwikkeling de komende acht jaar?

Antwoord op vraag 8

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 9

Wat is het begrotingstekort van de andere EU-landen? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar?

Vraag 10

Wat is de staatsschuld in de andere EU-landen? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar?

Vraag 11

Hoe hoog is de economische groei in andere EU-landen? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar?

Antwoord op vragen 9, 10 en 11

Financiële en economische gegevens van EU-landen zijn publiekelijk beschikbaar in de database van Eurostat1. Daarnaast publiceert de Europese Commissie drie keer per jaar een raming van belangrijke economische cijfers per EU-lidstaat.2

Hieronder vindt u een overzicht van de meest recente cijfers van het begrotingssaldo, de staatsschuld en de economische groei van de andere EU-lidstaten van de afgelopen acht jaar.

Begrotingssaldo (in % bbp, bron Eurostat1)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

België

– 5,4

– 4,0

– 4,1

– 4,2

– 3,1

– 3,1

– 2,5

– 2,5

Bulgarije

– 4,1

– 3,1

– 2,0

– 0,3

– 0,4

– 5,5

– 1,6

0,0

Tsjechië

– 5,5

– 4,2

– 2,7

– 3,9

– 1,2

– 1,9

– 0,6

0,7

Denemarken

– 2,8

– 2,7

– 2,1

– 3,5

– 1,2

1,1

– 1,8

– 0,6

Duitsland

– 3,2

– 4,2

– 1,0

0,0

– 0,1

0,3

0,6

0,8

Estland

– 2,2

0,2

1,2

– 0,3

– 0,2

0,7

0,1

– 0,3

Ierland

– 13,8

– 32,1

– 12,7

– 8,0

– 6,1

– 3,6

– 1,9

– 0,7

Griekenland

– 15,1

– 11,2

– 10,3

– 8,9

– 13,2

– 3,6

– 5,7

0,5

Spanje

– 11,0

– 9,4

– 9,6

– 10,5

– 7,0

– 6,0

– 5,3

– 4,5

Frankrijk

– 7,2

– 6,8

– 5,1

– 4,8

– 4,1

– 3,9

– 3,6

– 3,4

Kroatië

– 6,0

– 6,5

– 7,8

– 5,2

– 5,3

– 5,1

– 3,3

– 0,9

Italië

– 5,3

– 4,2

– 3,7

– 2,9

– 2,9

– 3,0

– 2,6

– 2,5

Cyprus

– 5,4

– 4,7

– 5,7

– 5,6

– 5,1

– 8,8

– 1,2

0,5

Letland

– 9,1

– 8,7

– 4,3

– 1,2

– 1,0

– 1,2

– 1,2

0,0

Litouwen

– 9,1

– 6,9

– 8,9

– 3,1

– 2,6

– 0,6

– 0,2

0,3

Luxemburg

– 0,7

– 0,7

0,5

0,3

1,0

1,3

1,4

1,6

Hongarije

– 4,5

– 4,5

– 5,4

– 2,4

– 2,6

– 2,7

– 2,0

– 1,9

Malta

– 3,2

– 2,4

– 2,4

– 3,5

– 2,4

– 1,8

– 1,1

1,1

Oostenrijk

– 5,3

– 4,4

– 2,6

– 2,2

– 2,0

– 2,7

– 1,0

– 1,6

Polen

– 7,3

– 7,3

– 4,8

– 3,7

– 4,1

– 3,6

– 2,6

– 2,5

Portugal

– 9,8

– 11,2

– 7,4

– 5,7

– 4,8

– 7,2

– 4,4

– 2,0

Roemenië

– 9,5

– 6,9

– 5,4

– 3,7

– 2,1

– 1,4

– 0,8

– 3,0

Slovenië

– 5,8

– 5,6

– 6,7

– 4,0

– 14,7

– 5,3

– 2,9

– 1,9

Slowakije

– 7,8

– 7,5

– 4,3

– 4,3

– 2,7

– 2,7

– 2,7

– 2,2

Finland

– 2,5

– 2,6

– 1,0

– 2,2

– 2,6

– 3,2

– 2,7

– 1,7

Zweden

– 0,7

0,0

– 0,2

– 1,0

– 1,4

– 1,6

0,2

1,1

Verenigd Koninkrijk

– 10,1

– 9,4

– 7,5

– 8,2

– 5,4

– 5,5

– 4,3

– 2,9

X Noot
1

Bron Eurostat: net lending/net borrowing (laatste update 24 oktober 2017).

EMU-schuld (in % bbp, bron: Eurostat1)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

België

99,5

99,7

102,6

104,3

105,5

106,8

106,0

105,7

Bulgarije

13,7

15,3

15,2

16,7

17,0

27,0

26,0

29,0

Tsjechië

33,6

37,4

39,8

44,5

44,9

42,2

40,0

36,8

Denemarken

40,2

42,6

46,1

44,9

44,0

44,0

39,5

37,7

Duitsland

72,6

80,9

78,6

79,8

77,4

74,6

70,9

68,1

Estland

7,0

6,6

6,1

9,7

10,2

10,7

10,0

9,4

Ierland

61,5

86,1

110,3

119,6

119,4

104,5

76,9

72,8

Griekenland

126,7

146,2

172,1

159,6

177,4

179,0

176,8

180,8

Spanje

52,8

60,1

69,5

85,7

95,5

100,4

99,4

99,0

Frankrijk

78,9

81,6

85,2

89,6

92,4

95,0

95,8

96,5

Kroatië

49,0

58,2

65,0

70,6

81,7

85,8

85,4

82,9

Italië

112,5

115,4

116,5

123,4

129,0

131,8

131,5

132,0

Cyprus

53,8

56,3

65,7

79,7

102,6

107,5

107,5

107,1

Letland

35,8

46,8

42,7

41,2

39,0

40,9

36,9

40,6

Litouwen

28,0

36,2

37,2

39,8

38,8

40,5

42,6

40,1

Luxemburg

15,7

19,8

18,7

22,0

23,7

22,7

22,0

20,8

Hongarije

77,2

79,7

79,9

77,6

76,0

75,2

74,7

73,9

Malta

67,6

67,5

70,1

67,8

68,4

63,8

60,3

57,6

Oostenrijk

79,6

82,4

82,2

81,7

81,0

83,8

84,3

83,6

Polen

49,4

53,1

54,1

53,7

55,7

50,2

51,1

54,1

Portugal

83,6

96,2

111,4

126,2

129,0

130,6

128,8

130,1

Roemenië

23,2

30,2

34,4

37,3

37,8

39,4

37,9

37,6

Slovenië

34,6

38,4

46,6

53,8

70,4

80,3

82,6

78,5

Slowakije

36,3

41,2

43,7

52,2

54,7

53,5

52,3

51,8

Finland

41,7

47,1

48,5

53,9

56,5

60,2

63,6

63,1

Zweden

41,4

38,6

37,9

38,1

40,8

45,5

44,2

42,2

Verenigd Koninkrijk

64,1

75,6

81,3

84,5

85,6

87,4

88,2

88,3

X Noot
1

Bron Eurostat: government consolidated gross debt (laatste update 24 oktober 2017).

Economische groei (in % bbp, bron: Eurostat1)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

België

– 2,3

2,7

1,8

0,2

0,2

1,4

1,4

1,5

Bulgarije

– 3,6

1,3

1,9

0,0

0,9

1,3

3,6

3,9

Tsjechië

– 4,8

2,3

1,8

– 0,8

– 0,5

2,7

5,3

2,6

Denemarken

– 4,9

1,9

1,3

0,2

0,9

1,6

1,6

2,0

Duitsland

– 5,6

4,1

3,7

0,5

0,5

1,9

1,7

1,9

Estland

– 14,7

2,3

7,6

4,3

1,9

2,9

1,7

2,1

Ierland

– 4,6

1,8

3,0

0,0

1,6

8,3

25,6

5,1

Griekenland

– 4,3

– 5,5

– 9,1

– 7,3

– 3,2

0,7

– 0,3

– 0,2

Spanje

– 3,6

0,0

– 1,0

– 2,9

– 1,7

1,4

3,4

3,3

Frankrijk

– 2,9

2,0

2,1

0,2

0,6

0,9

1,1

1,2

Kroatië

– 7,4

– 1,4

– 0,3

– 2,2

– 0,6

– 0,1

2,3

3,2

Italië

– 5,5

1,7

0,6

– 2,8

– 1,7

0,1

1,0

0,9

Cyprus

– 1,8

1,3

0,3

– 3,1

– 5,9

– 1,4

2,0

3,0

Letland

– 14,4

– 3,9

6,4

4,0

2,6

1,9

2,8

2,1

Litouwen

– 14,8

1,6

6,0

3,8

3,5

3,5

2,0

2,3

Luxemburg

– 4,4

4,9

2,5

– 0,4

3,7

5,8

2,9

3,1

Hongarije

– 6,6

0,7

1,7

– 1,6

2,1

4,2

3,4

2,2

Malta

– 2,5

3,5

1,4

2,6

4,6

8,2

7,2

5,5

Oostenrijk

– 3,8

1,8

2,9

0,7

0,0

0,8

1,1

1,5

Polen

2,8

3,6

5,0

1,6

1,4

3,3

3,8

2,9

Portugal

– 3,0

1,9

– 1,8

– 4,0

– 1,1

0,9

1,8

1,5

Roemenië

– 7,1

– 0,8

1,1

0,6

3,5

3,1

4,0

4,6

Slovenië

– 7,8

1,2

0,6

– 2,7

– 1,1

3,0

2,3

3,1

Slowakije

– 5,4

5,0

2,8

1,7

1,5

2,8

3,9

3,3

Finland

– 8,3

3,0

2,6

– 1,4

– 0,8

– 0,6

0,0

1,9

Zweden

– 5,2

6,0

2,7

– 0,3

1,2

2,6

4,5

3,2

Verenigd Koninkrijk

– 4,2

1,7

1,5

1,5

2,1

3,1

2,3

1,8

X Noot
1

Bron Eurostat: %-point change on previous period, gdp at market prices (laatste update 8 december 2017).

Vraag 10

Wat is de staatsschuld in de andere EU-landen? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar?

Antwoord op vraag 10

Zie antwoord op vraag 9.

Vraag 11

Hoe hoog is de economische groei in andere EU-landen? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen acht jaar?

Antwoord op vraag 11

Zie antwoord op vraag 9.

Vraag 12

Hoe hoog zijn de aflossingen op de staatsschuld in absolute termen? Wat is de ontwikkeling in de afgelopen negen jaar en de verwachte ontwikkeling in de komende acht jaar?

Antwoord op vraag 12

Aflossing staatsschuld (in miljarden euro)

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

34,8

23,3

28,2

33,3

28,7

41,5

48,4

36,3

42,2

40,2

30,7

30,5

16,5

Vraag 13

Klopt het dat het kabinet ieder jaar anders omgaat met de hoogte en de invulling van de in=uit-taakstelling, waarmee het instrument het karakter lijkt te krijgen van een sluitpost om de kaders te beïnvloeden? Zo ja, waarom?

Vraag 21

Welk deel van de onderuitputting per begrotingshoofdstuk betreft niet verplichte uitgaven vanaf begrotingsjaar 2010?

Vraag 32

Wordt de hoogte en het moment van invulling van de in=uit-taakstelling ook benut om de kaders te beïnvloeden? Hoe wil dit kabinet daarmee omgaan?

Antwoord op vraag 13, 21 en 32

De in=uittaakstelling is de tegenhanger van de eindejaarsmarge. Zonder eindejaarsmarge zouden middelen aan het einde van het jaar mogelijk ondoelmatig worden besteed om onderuitputting te voorkomen. Met de eindejaarsmarge worden middelen toegevoegd aan het volgende jaar, wat leidt tot uitgaven bovenop het afgesproken plafond. De in=uittaakstelling voorkomt dat het plafond wordt overschreden. De in=uittaakstelling fungeert daarmee in beginsel niet als sluitpost, maar volgt uit de eindejaarsmarge.

De in=uittaakstelling kan technisch worden opgehoogd. Het verhogen van de in=uittaakstelling vergroot dan wel het risico dat deze aan het einde van het jaar niet kan worden gevuld. In dat geval wordt het kader overschreden en leidt dit tot een verslechtering van het EMU-saldo in het lopende jaar.

De systematiek van de eindejaarsmarge en in=uittaakstelling is bedoeld om perverse prikkels bij de besteding van middelen aan het einde van het jaar te voorkomen. Om diezelfde reden wordt bij het toevoegen van de eindejaarsmarge aan de begroting niet getoetst of er sprake is van samenhang met aangegane verplichtingen. Indien die samenhang wel een rol zou spelen dan zou de prikkel ontstaan om aan het einde van het jaar extra verplichtingen aan te gaan (doelmatig of niet) om zo te voorkomen dat middelen ten goede komen aan de schatkist. Dit zou afdoen aan de systematiek van de eindejaarsmarge.

Vraag 14, 34 t/m 39

14. Kunt u alsnog, conform eerdere toezeggingen, een toelichting geven op de structurele onderuitputting?

34. Hoe is invulling gegeven aan de toezegging van de Minister van Financiën in het Najaarsnotadebat 2016 dat indien zich echt een grotere onderuitputting voordoet, niet alleen aangeven zal worden dat die er is, maar ook de vraag wordt beantwoord of die structureel is en of er sprake was van een ramingsprobleem?

35. In hoeverre hebben zich sinds de Najaarsnota 2016 grote onderuitputtingen voorgedaan? Hoe en waar is de Kamer geïnformeerd over het structurele karakter van opgetreden onderuitputting en of sprake was van ramingsproblemen?

36. Hoe is invulling gegeven aan de toezegging van de Minister van Financiën in het Najaarsnotadebat 2016 dat in het financieel jaarverslag aandacht besteed zou worden aan hoe met onderuitputting is omgegaan, welke lessen daaruit te trekken zijn en of de kwaliteit van de ramingen wel voldoet?

37. Hoe en waar is de Kamer geïnformeerd over de toegezegde lessen die getrokken zouden worden over de onderuitputting die in 2016 is ontstaan?

38. Welke conclusies heeft de toegezegde onderuitputtingsanalyse opgeleverd ten aanzien van de kwaliteit van de ramingen?

39. Zijn er sinds de Najaarsnota 2016 ramingen van uitgaven en/of niet-belastingontvangsten op de Rijksbegroting bijgesteld omdat er sprake bleek te zijn van structurele onderuitputting of anderszins tekortkomingen in de ramingskwaliteit? Zo ja, op welke begrotingsartikelen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 14, 34 t/m 39

In het Financieel Jaarverslag 2016 is in paragraaf 2.3.1 «onderuitputting van budgetten» ingegaan op de achtergrond bij de onderuitputting in 2016 (Kamerstuk 34 725, nr. 1). Daarbij is inzichtelijk gemaakt wat de oorzaken van de onderuitputting waren. Daarbij is ook opgemerkt dat eventuele structurele onderuitputting een onderdeel is van het reguliere proces om te komen tot nieuwe ramingen. Het resultaat van dat proces is jaarlijks te vinden in de departementale begrotingen. In aanvulling op de paragraaf in het Financieel Jaarverslag wil ik een aantal zaken opmerken over de kwaliteit van de ramingen en de manier waarop onderuitputting daarin een rol speelt.

Het opstellen van ramingen betreft een proces waarin vele factoren een rol spelen. Zo hebben bijvoorbeeld macro-economische ontwikkelingen, nieuw beleid of gedragsveranderingen binnen de samenleving allen hun weerslag op budgettaire ramingen. Onderuitputting in een jaar kan een indicatie zijn dat een raming structureel niet op orde is. Echter, er kunnen ook incidentele factoren aan ten grondslag liggen. Om deze inschatting te kunnen maken, is inzicht nodig in de onderliggende redenen van de onderuitputting.

Bij het jaarlijks opstellen van de begrotingen worden deze factoren gewogen in de budgettaire afstemming die plaatsvindt tussen het Ministerie van Financiën en de vakdepartementen. De vakdepartementen hebben het beste inzicht in de ontwikkelingen op hun beleidsterrein. Het Ministerie van Financiën toetst de budgettaire inschatting navolgbaar van het vakdepartement, bijvoorbeeld of deze onderbouwd is. Het resultaat van deze afstemming is de beste inschatting die het kabinet kan maken van de kosten. U vindt deze ramingen in de departementale begrotingen. Wanneer ramingen worden aangepast is er in de begrotingen aandacht voor de onderliggende redenen daarvan.

Op Rijksfinancien.nl is visueel inzichtelijk gemaakt hoe de begroting en realisatie zich tot elkaar verhouden. Dit betreft informatie die tevens met u wordt gedeeld via de reguliere begrotingsstukken. Het geeft een basaal beeld van de ontwikkeling van de budgetten. Hierbij is geen rekening gehouden met de oorzaken, zoals ook beleidskeuzes, en of deze structureel of incidenteel zijn.

Vraag 15

Hoeveel draagt Nederland in 2017, 2018 en 2019 in totaal af aan de EU? Kan dit uitgesplitst worden naar bruto nationaal inkomen (bni)-afdracht, btw-afdracht, landbouwheffingen, invoerrechten, perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten en overige inkomsten?

Antwoord op vraag 15

Deze informatie is terug te vinden voor 2017 in de 2e suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 34 845 V, nrs. 1 en 2) en voor 2018 en 2019 in de begroting van Buitenlandse zaken zoals gepresenteerd bij Miljoenennota 2018 (Kamerstuk 34 775, nr. 1).

Tabel. Geraamde EU-Afdrachten Nederland in € mln.
 

2017

2018

2019

BNI-afdracht

3.437,3

4.202,6

4.949,2

BTW-afdracht

523,6

545,6

559,4

Landbouwheffingen en invoerrechten

3.051,1

3.433,3

3.501,9

Perceptiekostenvergoeding

610,2

686,7

700,4

Overige inkomsten

3.153,9

0

0

Vraag 16

Hoeveel dragen de niet-EU-landen, per land uitgesplitst, in 2016 en 2017 af aan de EU?

Antwoord op vraag 16

Onderstaande tabel geeft de bijdrage van Noorwegen en Zwitserland aan de EU weer voor 2014 en 2015.

Bijdragen aan EU (in mln eur)

20141

20151

Noorwegen

705

780

Zwitserland

330

320

Bron: Bruegel: http://bruegel.org/2016/07/single-market-access-from-outside-the-eu-three-key-prerequisites/, op basis van cijfers van de Europese Commissie.

X Noot
1

De omvang van bijdrages voor 2016 en 2017 is nog niet bekend.

Aangezien het Noorse BNI in 2015 ongeveer 300 miljard euro bedroeg en het Zwitserse BNI 500 miljard euro, impliceren bovenstaande cijfers dat Noorwegen relatief circa vier keer zoveel bijdraagt als Zwitserland. Het verschil in bijdrage tussen beide landen is deels verklaarbaar doordat ze in verschillende mate participeren in de EU.

Noorwegen draagt via de EER bij aan Europese cohesie en neemt deel aan enkele EU-programma’s, zoals Horizon2020, Erasmus+, Galileo en Copernicus. Ook draagt Noorwegen bij aan samenwerking met de EU op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en het Interreg initiatief. Zwitserland draagt bij aan Europese cohesie en neemt deel aan enkele EU-programma’s zoals Horizon2020 en Galileo.

Vraag 17

Hoeveel kunnen de uitgaven in 2018 nog worden verhoogd totdat de Europese Medium Term Objective (MTO) overschreden wordt?

Antwoord op vraag 17

De MTO is voor Nederland een structureel saldo van –0,5% van het bbp. Op basis van de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54) komt het structureel saldo in 2018 uit op –0,7%. Het structureel saldo is dus ca. 0,2 procentpunt lager dan de MTO. Dit saldopercentage valt echter binnen de marge van 0,25% die de Commissie hanteert in de ex-post beoordeling om te beoordelen of aan de MTO wordt voldaan.3 Op 22 november heeft de Europese Commissie haar opinies over de concept-begrotingen gepresenteerd.4 De Europese Commissie heeft geoordeeld dat Nederland in 2018 voldoet aan de vereisten van het SGP.

Vraag 18

Wat zijn de uitgaven en niet-belastingontvangsten die niet relevant voor enig kader zijn vanaf begrotingsjaar 2010?

Vraag 19

Wat zijn de uitgaven en niet-belastingontvangsten die wel meetellen in het EMU-saldo, maar die bewust zijn uitgezonderd van het uitgavenkader vanaf begrotingsjaar 2010?

Antwoord op vraag 18 en 19

Het uitgangspunt van alle kabinetten sinds 2010 is geweest dat de uitgaven en niet-belastingontvangsten die meetellen voor het EMU-saldo meetellen onder het uitgavenkader. In de begrotingsregels van het kabinet Rutte I is voor de volgende posten een uitzondering gemaakt op dit uitgangspunt (zie begrotingsregels Rutte I, regel 13, 22, 24 en 30):

  • De uitgaven en ontvangsten van het FES

  • Het saldo van het Waddenfonds

  • Het saldo van het Diergezondheidsfonds en het BTW-compensatiefonds

  • De gasbaten

  • Veilingopbrengsten

  • De rijksbijdragen aan de sociale fondsen, de rentebetalingen aan de sociale fondsen en de premiebijdragen zijn om boekhoudkundige dubbeltellingen te voorkomen niet relevant.

  • Zorgtoeslag

  • Het uitgavenkader wordt verlaagd voor zover de rentelasten lager zijn dan de aan het begin van de kabinetsperiode geraamde rentelasten

  • Alle kosten en opbrengsten van interventies genomen met het oog op de stabiliteit van het financiële systeem en het eurogebied

  • Het consolidatiesaldo van baten-lastendiensten

In de set begrotingsregels van het kabinet Rutte II is een aantal wijzigingen op deze uitzonderingen aangebracht. Zo zijn de rentelasten op de staatsschuld buiten het uitgavenkader geplaatst. Ook zijn uitzonderingen voor ETS-opbrengsten en de SDE+-heffing opgenomen. Verder zijn de uitgaven aan het BTW-compensatiefonds gedurende de kabinetsperiode onder het uitgavenkader geplaatst. Het Waddenfonds was bij totstandkoming van deze set begrotingsregels inmiddels gedecentraliseerd.

Het huidige kabinet heeft besloten om de budgettaire gevolgen van besluiten over het volume van de gaswinning in te passen onder het uitgavenplafond. Mutaties in de werkloosheids- en bijstandsuitgaven (WW en WWB) die niet het gevolg zijn van beleidsmatige keuzes zijn geen onderdeel van het uitgavenplafond. Rentelasten zijn juist weer onder het uitgavenplafond geplaatst.

Vraag 19

Wat zijn de uitgaven en niet-belastingontvangsten die wel meetellen in het EMU-saldo, maar die bewust zijn uitgezonderd van het uitgavenkader vanaf begrotingsjaar 2010?

Antwoord op vraag 19

Zie antwoord op vraag 18.

Vraag 20

Wat is de onderuitputting per begrotingshoofdstuk vanaf begrotingsjaar 2010? En waar is het geld dat mee werd genomen naar de daaropvolgende Voorjaarsnota aan uit gegeven?

Vraag 22

Hoeveel euro is per begrotingshoofdstuk vanaf begrotingsjaar 2010 wegens overschrijding van de eindejaarsmarge teruggevloeid naar de schatkist en hoeveel werd in de Voorjaarsnota toegevoegd aan de volgende begroting?

Antwoord op vraag 20 en 22

Onderstaand vindt u een overzicht met de onderuitputting per begrotingshoofdstuk op RBG-eng vanaf begrotingsjaar 2010. Tabel 1 geeft de onderuitputting in 2010 en 2011 weer (Rutte I). Tabel 2 geeft de onderuitputting tussen 2012 en 2017 weer (Rutte II). Voor 2017 betreft dit de voorlopige onderuitputting, zoals gemeld bij Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1).

De onderuitputting is op de betreffende begrotingen meegenomen, mits passend binnen de maximale eindejaarsmarge van 1%. Departementen zijn vrij om de uitgekeerde eindejaarsmarge in te zetten voor incidentele uitgaven in het lopende jaar.

Tabel 3 geeft een overzicht met de bedragen die in Voorjaarsnota aan de begrotingen zijn toegevoegd. Onderuitputting uit bijvoorbeeld 2012 is toegevoegd in het voorjaar van 2013 aan de begroting, maar staat in de tabel onder 2012 omdat dit doorgeschoven onderuitputting van dat jaar betreft. In sommige jaren wijken de bedragen onderuitputting en toegevoegde middelen af. Bij Economische Zaken komt dit bijvoorbeeld doordat naast de reguliere eindejaarsmarge, ook middelen zijn toegevoegd voor het innovatiefonds. Voor dit fonds geldt dat de middelen volledig mee mogen worden genomen naar het volgende jaar. In de toegevoegde middelen HGIS is bijvoorbeeld ook een kasschuif meegenomen, die niet zichtbaar is in de onderuitputting.

De onderuitputting op RBG-eng beeld levert een partieel beeld op. Voor het effect op de totale overheidsfinanciën, moet ook gekeken worden naar mee- en tegenvallers bij het kader SZA en BKZ. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met generale dossiers, zoals dividenden en EU-afdrachten. Het integrale beeld vindt u terug in het Financieel Jaarverslag Rijk.

Tabel 1: departementale onderuitputting 2010 en 2011 («–» is onderuitputting, in mln.)

Departement

2010

2011

Algemene Zaken incl. de Koning en Staten-Generaal

– 5

– 15

Veiligheid en Justitie

– 10

– 17

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– 46

– 47

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 142

– 219

Financiën

– 157

– 131

Defensie

80

– 193

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

– 15

Infrastructuur en Milieu (incl. Infrastructuurfonds & Deltafonds)

– 362

– 174

Economische Zaken

5

– 15

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

7

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– 14

– 27

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

– 68

– 39

Jeugd en Gezin

– 7

Wonen, Wijken en Integratie

– 0

Gemeente- en provinciefonds

– 246

– 60

HGIS

– 170

– 231

Totaal

– 1.151

– 1.167

Tabel 2: departementale onderuitputting 2012–2017 («–» is onderuitputting, in mln.)

Departement

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Algemene Zaken incl. de Koning en Staten-Generaal

– 13

– 14

– 12

– 3

– 8

2

Veiligheid en Justitie

– 55

– 75

– 79

59

91

– 11

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

80

– 19

– 15

– 4

– 20

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 227

– 237

57

– 326

– 128

– 88

Financiën

– 168

– 147

– 68

– 88

– 155

– 75

Defensie

– 121

31

– 41

– 129

– 166

– 180

Infrastructuur en Milieu (incl. Infrastructuurfonds & Deltafonds)

– 172

– 32

– 12

– 300

– 738

– 39

Economische Zaken

– 134

– 13

– 33

– 47

– 18

– 8

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– 29

– 68

– 94

– 52

– 72

– 55

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

– 62

– 75

– 103

146

– 168

– 11

Wonen & Rijksdienst

86

231

102

– 62

– 8

Gemeente- en provinciefonds

– 31

– 37

– 22

– 42

– 60

HGIS

– 131

– 168

– 643

– 70

– 306

– 40

Totaal

– 1.064

– 768

– 832

– 1.046

– 1.809

– 513

Tabel 3: Uitgekeerde middelen («+» is positieve eindejaarsmarge, in mln.)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Algemene Zaken incl. de Koning en Staten-Generaal

3

3

3

3

4

0

3

Veiligheid en Justitie

18

17

94

75

79

– 59

– 91

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

42

42

21

8

14

4

20

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

142

219

227

237

– 57

326

128

Financiën

42

29

40

36

84

73

57

Defensie

– 80

186

121

– 31

41

129

166

Infrastructuur en Milieu (incl. Infrastructuurfonds & Deltafonds)

367

139

234

19

12

295

736

Economische Zaken

59

15

125

108

216

47

18

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

3

3

3

17

52

15

43

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

28

29

40

39

39

46

80

Wonen & Rijksdienst

– 86

– 231

– 102

65

Gemeente- en provinciefonds

246

60

30

36

22

41

59

HGIS1

177

182

131

168

643

112

325

Totaal

1.047

924

1.069

629

917

927

1.607

X Noot
1

De eindejaarsmarge HGIS mag worden verspreid over 3 jaar.

Vraag 21

Welk deel van de onderuitputting per begrotingshoofdstuk betreft niet verplichte uitgaven vanaf begrotingsjaar 2010?

Antwoord op vraag 21

Zie antwoord op vraag 13.

Vraag 22

Hoeveel euro is per begrotingshoofdstuk vanaf begrotingsjaar 2010 wegens overschrijding van de eindejaarsmarge teruggevloeid naar de schatkist en hoeveel werd in de Voorjaarsnota toegevoegd aan de volgende begroting?

Antwoord op vraag 22

Zie antwoord op vraag 20.

Vraag 23

Welke criteria zijn gebruikt om in de jaren negentig de eindejaarsmarge van 0,25% te verhogen naar 1% en bijvoorbeeld niet naar 0,75%?

Vraag 24

Welke percentages en absolute bedragen van de middelen per begrotingshoofdstuk overschreden de eindejaarsmarge en vloeiden terug naar de algemene middelen gedurende de jaren met een eindejaarsmarge van 0,25% en hoeveel werd in de Voorjaarsnota toegevoegd aan de volgende begroting?

Antwoord op vraag 23 en 24

De eindejaarsmarge in 1992 geïntroduceerd om ondoelmatige uitgaven aan het einde van het jaar tegen te gaan. Destijds is besloten om een voorzichtig begin te maken met deze systematiek, vandaar het oorspronkelijke percentage van 0,25%. Bij de introductie is besloten om na een aantal jaren te bezien of verhoging zinvol en noodzakelijk is. Het percentage van 0,25% bleek beperkt en is daarom verhoogd naar 1% vanaf 1995. In de onderstaande tabel vindt u de onderuitputting op de verschillende begrotingen. Deze bedragen zijn met enige onzekerheid omgeven, omdat het ziet op de periode van meer dan 20 jaar geleden.

Overzicht onderuitputting 1992, 1993 en 19941

Begroting

1992

1993

1994

Huis der Koningin

0,0%

– 0,6%

0,1%

Hoge Colleges van Staat

– 0,7%

– 2,7%

– 1,8%

Algemene Zaken

– 2,5%

– 3,4%

2,1%

Kabinet voor Nederlandse-Antilliaanse en Arubaanse Zaken

– 0,4%

4,2%

– 20,8%

Buitenlandse Zaken

– 1,5%

– 0,9%

– 0,1%

Justitie

0,6%

1,3%

0,4%

Binnenlandse Zaken

– 1,3%

– 0,4%

– 0,3%

Onderwijs en Wetenschappen

– 0,6%

0,3%

– 0,3%

Defensie

0,2%

– 0,1%

– 0,2%

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

– 3,0%

– 0,7%

– 1,0%

Verkeer en Waterstaat

– 2,2%

– 0,3%

– 2,0%

Economische Zaken

0,3%

1,2%

0,4%

Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

0,6%

– 0,1%

– 0,3%

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– 0,8%

– 0,7%

– 1,0%

Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur

0,1%

0,1%

– 0,5%

X Noot
1

De getoonde onderuitputting betreft het specifieke beeld op de begrotingen, incl. niet-kaderrelevante en internationale uitgaven.

Vraag 24

Welke percentages en absolute bedragen van de middelen per begrotingshoofdstuk overschreden de eindejaarsmarge en vloeiden terug naar de algemene middelen gedurende de jaren met een eindejaarsmarge van 0,25% en hoeveel werd in de Voorjaarsnota toegevoegd aan de volgende begroting?

Antwoord op vraag 24

Zie antwoord op vraag 23.

Vraag 25

Kan aangegeven worden wanneer duidelijk werd dat de geraamde opbrengst van de schenk- en erfbelasting in 2017 450 miljoen euro lager zou uitvallen in vergelijking met de Miljoenennota 2018?

Vraag 73

Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het feit dat de geraamde opbrengst van de schenk- en erfbelasting (in 2017) lager uitvalt?

Antwoord op vraag 25 en 73

In oktober werd duidelijk dat dit jaar sprake is van vertraagde opbrengsten schenk- en erfbelasting als gevolg van automatiseringsproblemen. Na een nadere analyse daarvan, is de raming van de schenk- en erfbelasting voor 2017, op basis van de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand oktober, in november met 450 miljoen euro neerwaarts bijgesteld. De Minister en de Staatssecretaris zijn in de eerste helft van november 2017 geïnformeerd naar aanleiding van het bijstellen van de raming voor de Najaarsnota respectievelijk in het kader van de bespreking van de concept halfjaarsrapportage Belastingdienst. In het AO Belastingdienst van 14 december jl. heeft de Staatssecretaris een feitenrelaas toegezegd waar nader wordt ingegaan op dit incident. Dit ontvangt u in het begin van 2018.

Vraag 26

Wat zijn de criteria voor ramingen van niet-belastingontvangsten en hoe wordt dat nu zichtbaar in de begroting?

Antwoord op vraag 26

Niet-belastingontvangsten behoren tot het uitgavenkader en worden in beginsel hetzelfde behandeld als reguliere uitgaven. Er zijn dan ook geen bijzondere criteria voor niet-belastingontvangsten. Bij ramingen wordt de onderbouwing van de budgettaire inschatting getoetst. Net als bij andere ramingen wordt bij niet-belastingontvangsten de best mogelijke inschatting in de begroting opgenomen.

Vraag 27

Welke posten hebben vanaf begrotingsjaar 2010 de grootste en meest voorkomende meer- en minderopbrengsten van de niet-belastingontvangsten laten zien?

Antwoord op vraag 27

De Algemene Rekenkamer heeft in september 2017 een rapport gepubliceerd naar de ontwikkeling van niet-belastingontvangsten (Kamerstuk 34 550, nr. 45). Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer heeft betrekking op de periode 2013–2016. Daarbij is gekeken naar ontvangsten met een relatief sterke beheersingsprikkel, wat bijvoorbeeld betekent dat ontvangsten die niet relevant zijn voor het uitgavenkader niet zijn meegenomen. De Rekenkamer heeft gekeken naar de ontwikkeling van de ontvangsten vanaf de Voorjaarsnota.

De ontvangstenkant van de begroting heeft betrekking op veel verschillende dossiers en posten. Er zijn dan ook diverse oorzaken voor meer- en minderopbrengsten. In algemene zin worden veel substantiële ontvangstenmutaties verklaard door desalderingen. In die gevallen worden zowel de ontvangsten als de uitgaven gelijktijdig verhoogd of verlaagd. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer reserves worden ingezet of aangelegd (bv. ter dekking van asielkosten en de herziene Woningwet uit 2015). Een aantal begrotingen met relatief grote uitslagen zijn de begrotingen van VWS, BZ, Defensie en IenW. Oorzaken zijn onder meer koersverschillen en fluctuaties in verkoopopbrengsten.

Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt momenteel nader onderzocht waar de grootste verschillen tussen raming en realisatie door worden veroorzaakt. Door de oorzaken van de verschillen te achterhalen kunnen deze ramingen in de toekomst mogelijk worden verbeterd.

Vraag 28

Kan op basis van tabel 2.3 geconcludeerd worden dat er bij Najaarsnota vijf begrotingen zijn waarbij de onderuitputting groter is dan de maximale eindejaarsmarge? Kunt u toelichten wat hier de oorzaak van is? Welke bedragen boven de eindejaarsmarge vloeien hierdoor terug naar de schatkist?

Antwoord op vraag 28

Uit tabel 2.3 blijkt dat de onderuitputting bij Najaarsnota op vijf begrotingen groter is dan 1%. De oorzaken hiervan verschillen per begroting. Zo worden de lagere uitgaven bij Defensie verklaard door vertraagde projecten en vertraagde betalingen. Bij Nationale Schuld gaat een geplande obligatieveiling niet door. De onderuitputting op de begroting Financiën betreft de Belastingdienst. Bij SZW wordt de onderuitputting voornamelijk veroorzaakt door de fasering van en lagere nabetalingen bij de sectorplannen. Tot slot is er op de begroting van IenM (excl. Infrastructuur- en Deltafonds) onderuitputting die hoofdzakelijk wordt veroorzaakt doordat niet alle middelen voor het nieuwe regeringsvliegtuig in 2017 tot besteding zijn gekomen.

De definitieve onderuitputting is nog niet bekend. Pas wanneer die bekend is wordt de definitieve eindejaarsmarge vastgesteld en is bekend welke middelen terugvloeien naar de schatkist. De middelen op het investeringsartikel van Defensie blijven in ieder geval beschikbaar voor Defensie-investeringen. Vanwege de beperkte grondslag op de begroting Nationale Schuld wordt de onderuitputting op deze begroting (–20,9% bij Najaarsnota) conform de reguliere systematiek opgeteld bij de onderuitputting op de begroting Financiën. Op basis van dit totaal wordt de maximale eindejaarsmarge bepaald.

Vraag 29

Kan de Kamer nogmaals de figuur van de in=uit-taakstelling ontvangen die vorig jaar was opgenomen in de antwoorden op schriftelijke vragen over de Najaarsnota 2016, maar dan aangevuld met de cijfers voor geheel 2016 en voor 2017 tot en met de Najaarsnota?

Antwoord op vraag 29

Ja5.

Vraag 30

Wat is het beleid ten aanzien van het moment waarop onderuitputting wordt ingeboekt?

Antwoord op vraag 30

Onderuitputting wordt in beginsel geboekt zodra duidelijk is dat de onderuitputting zich voordoet. Aan het begin van het jaar is er minder zicht op de uitputting van budgetten. Dit inzicht neemt toe naarmate het jaar vordert. Over het algemeen wordt onderuitputting dan ook later in het jaar verwerkt. Gebruikelijk is dat onderuitputting in de Najaarsnota en het Financieel Jaarverslag Rijk wordt verwerkt.

Vraag 31

Kunt u toelichten waarom de regering in eerdere jaren er voor koos om een deel van de in=uit-taakstelling pas in te vullen na de Najaarsnota?

Vraag 58

Waarom heeft u besloten de in=uit-taakstelling nu al volledig in te vullen met 1,8 miljard euro, terwijl er nog maar voor circa 0,5 miljard euro onderuitputting is opgetreden in de Najaarsnota?

Antwoord op vraag 31 en 58

De in=uittaakstelling wordt in beginsel ingevuld zodra dat mogelijk is. In eerdere jaren was het niet altijd mogelijk om de in=uittaakstelling volledig in te vullen bij de Najaarsnota. In dat geval wordt de in=uittaakstelling gevuld na de Najaarsnota. Dit jaar was er voldoende onderuitputting om de in=uittaakstelling bij Najaarsnota volledig in te vullen. Dit is mogelijk doordat er naast de onderuitputting op de departementale begrotingen ook andere meevallers zijn, bijvoorbeeld op generale dossiers en onderschrijdingen onder de plafonds Zorg en Sociale Zekerheid.

Vraag 32

Wordt de hoogte en het moment van invulling van de in=uit-taakstelling ook benut om de kaders te beïnvloeden? Hoe wil dit kabinet daarmee omgaan?

Antwoord op vraag 32

Zie antwoord op vraag 13.

Vraag 33

Kunt u toelichten waar de mutatie van 1,2 miljard euro aan belastingontvangsten, zoals vermeld in de tweede suppletoire begroting Financiën IXB, uit bestaat (verschil tussen de raming bij de eerste en tweede suppletoire begroting)?

Vraag 52

Kan een overzicht worden gegeven van de mutaties bij de belastingontvangsten exclusief premieontvangsten vanaf de stand van de 1e suppletoire begroting 2017, Miljoenennota 2018, Startnota en 2e suppletoire begroting 2017?

Antwoord op vraag 33 en 52

Onderstaande tabel toont de raming van de belasting- en premieontvangsten op kasbasis, met onderaan een aansluiting naar de EMU-basis definitie. De in de vraag benoemde 1,2 miljard euro is te vinden in de gemarkeerde cel.

Tabel 3.2 Belasting en premieontvangsten 2017 (in miljoenen euro’s op kasbasis)
 

VJN2017

MN2018

Startnota 2017

NJN2017

Mutatie VJN2017-NJN2017

Kostprijsverhogende belastingen

82.881

83.296

83.301

83.433

552

Omzetbelasting

49.562

49.757

49.741

49.858

296

Accijnzen

11.682

11.711

11.707

11.707

26

MRB

4.046

4.039

4.039

4.039

– 7

Belastingen op milieugrondslag

4.952

5.015

5.015

5.015

63

Invoerrechten

3.198

3.195

3.164

3.134

– 63

Overdrachtsbelasting

2.683

2.700

2.700

2.730

47

Assurantiebelasting

2.475

2.423

2.423

2.423

– 52

Verhuurderheffing

1.664

1.664

1.639

1.619

– 45

BPM

1.719

1.888

1.968

1.998

280

Bankbelasting

473

473

473

478

5

Overige kostprijsverhogende belastingen

427

430

430

430

3

           

Belastingen op inkomen, winst en vermogen

82.401

83.530

83.502

83.071

670

Inkomstenbelasting kas

– 2.936

– 2.315

– 2.590

– 2.548

388

Loonbelasting kas

58.923

58.805

58.803

58.861

– 61

Vennootschapsbelasting

20.823

21.292

21.542

21.461

638

Dividendbelasting

3.079

3.212

3.212

3.212

133

Schenk- en erfbelasting

1.829

1.850

1.850

1.400

– 429

Overige belastingen op inkomen, winst, vermogen en niet nader toe te rekenen belastingontvangsten

684

685

685

685

1

         

Totaal belastingen op kasbasis

165.282

166.826

166.803

166.504

1.222

Aansluiting kas/EMU-basis

971

826

821

867

– 103

Totaal belastingen op EMU-basis

166.253

167.652

167.624

167.371

1.118

           

Premies VVZ kas

41.694

41.920

42.091

42.248

554

Aansluiting kas/EMU-basis

199

24

24

29

– 169

Premies VVZ EMU

41.893

41.945

42.115

42.277

385

           

Premies werknemersverzekeringen op EMU-basis

60.145

60.587

60.586

60.586

440

         

0

Totaal belastingen en premies op EMU-basis

268.291

270.184

270.325

270.234

1.943

Vragen 34 t/m 39

34. Hoe is invulling gegeven aan de toezegging van de Minister van Financiën in het Najaarsnotadebat 2016 dat indien zich echt een grotere onderuitputting voordoet, niet alleen aangeven zal worden dat die er is, maar ook de vraag wordt beantwoord of die structureel is en of er sprake was van een ramingsprobleem?

35. In hoeverre hebben zich sinds de Najaarsnota 2016 grote onderuitputtingen voorgedaan? Hoe en waar is de Kamer geïnformeerd over het structurele karakter van opgetreden onderuitputting en of sprake was van ramingsproblemen?

36. Hoe is invulling gegeven aan de toezegging van de Minister van Financiën in het Najaarsnotadebat 2016 dat in het financieel jaarverslag aandacht besteed zou worden aan hoe met onderuitputting is omgegaan, welke lessen daaruit te trekken zijn en of de kwaliteit van de ramingen wel voldoet?

37. Hoe en waar is de Kamer geïnformeerd over de toegezegde lessen die getrokken zouden worden over de onderuitputting die in 2016 is ontstaan?

38. Welke conclusies heeft de toegezegde onderuitputtingsanalyse opgeleverd ten aanzien van de kwaliteit van de ramingen?

39. Zijn er sinds de Najaarsnota 2016 ramingen van uitgaven en/of niet-belastingontvangsten op de Rijksbegroting bijgesteld omdat er sprake bleek te zijn van structurele onderuitputting of anderszins tekortkomingen in de ramingskwaliteit? Zo ja, op welke begrotingsartikelen? Zo nee, waarom niet?

Antwoorden op vragen 34 t/m 39

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 40, 41, 72, 75 en 76

40: Waarom wordt de bijstelling van 700 miljoen euro van de raming voor de zorguitgaven in 2017 niet inhoudelijk toegelicht in de Najaarsnota of in de suppletoire begrotingswet voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? Kunt u dat alsnog doen? Wat verklaart deze meevaller?

41: Waarom is gekozen voor één grote mutatie en is bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt naar mutaties per sector, zoals de in de toelichting genoemde geestelijke gezondheidszorg en de genees- en hulpmiddelen? Kunt u dat alsnog doen? Wat is de ontwikkeling van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) per sector?

72: Kunt u alsnog een gedetailleerde toelichting geven op de ramingsbijstelling binnen het BKZ, inclusief de oorzaken daarvan?

75: Wat verklaart de onderschrijding aan de GGZ en genees- en hulpmiddelen? Is dit enkel een volume-effect of ook een prijseffect?

76: Kunt u nader toelichten waar de onderuitputting in de GGZ en genees- en hulpmiddelen is ontstaan? Wat is de achterliggende oorzaak van deze onderuitputting? Wordt er minder zorg gebruikt, of ligt de onderhandelde prijs lager?

Antwoord op vraag 40, 41, 72, 75 en 76

In de Najaarsnota zijn de ramingen van de zorguitgaven in 2017 geactualiseerd op basis van voorlopige gegevens van het Zorginstituut Nederland over het eerste half jaar van 2017. Deze actualisering is gebaseerd op bij zorgverzekeraars gedeclareerde uitgaven van zorg in de eerste zes maanden van 2017 plus een inschatting van zorgverzekeraars van wat in de komende tijd nog met betrekking tot het jaar 2017 gedeclareerd kan worden. Deze cijfers hebben hierdoor een voorlopig karakter.

Op basis van deze voorlopige cijfers worden de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet naar beneden bijgesteld met 700 mln. Onderliggend is te zien dat vooral de sectoren geestelijke gezondheidzorg (ggz) en genees- en hulpmiddelen bijdragen aan deze onderschrijding. De voorlopige cijfers zijn echter te onzeker om op basis hiervan de ramingen per Zvw-sector aan te passen. Een voorbeeld van deze onzekerheid is de uitgavenraming van de ggz. Aan het einde van het tweede kwartaal in 2017 is 2% van de uitgavenraming van de ggz gebaseerd op daadwerkelijke declaraties (de rest betreft een inschatting van zorgverzekeraars).

Vanwege het voorlopige karakter (gebaseerd op twee kwartalen in 2017) en de onzekerheid is – net als in voorgaande jaren – in de Najaarsnota een totaalbedrag afgeboekt op de Zvw. De ramingen voor afzonderlijke Zvw-sectoren zijn – net als in voorgaande jaren – niet aangepast.

In het voorjaar van 2018 komen de eerste realisatiecijfers binnen waarbij ook de voorlopige realisaties uit het vierde kwartaal zijn meegenomen. Op basis van de voorlopige realisatiecijfers over heel 2017 kan worden aangegeven hoe de raming per sector aansluit bij de realisatie. Ook kan dan worden ingegaan op onderliggende factoren (zoals de gevraagde prijs- en volumefactoren) die bijdragen aan een eventueel verschil tussen realisatie en raming. In het jaarverslag over 2017 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (mei 2018).

Vraag 41

Waarom is gekozen voor één grote mutatie en is bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt naar mutaties per sector, zoals de in de toelichting genoemde geestelijke gezondheidszorg en de genees- en hulpmiddelen? Kunt u dat alsnog doen? Wat is de ontwikkeling van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) per sector?

Antwoord op vraag 41

Zie antwoord op vraag 40.

Vraag 42

Wat is de verklaring voor het feit dat de BKZ-uitgaven in de Najaarsnota 2,4 miljard euro lager uitvallen dan bij aanvang van de regeerperiode werd verondersteld?

Antwoord op vraag 42

In de kadertoets van het Budgettair kader zorg (BKZ) bij Miljoenennota 2018 (Kamerstuk 34 775, nr. 1) was reeds een onderschrijding van het BKZ gemeld van 1,7 mld. in 2017. In de Najaarsnota neemt deze onderschrijding van het BKZ toe tot 2,4 mld. In de kadertoets van het totale uitgavenkader is te zien dat er compensatie plaatsvindt tussen de drie deelkaders die het totale uitgavenkader vormen. Het deelkader Rijksbegroting in enge zin kent een overschrijding van 2,6 mld., het deelkader Sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid kent een onderschrijding van 1,0 mld. en het BKZ kent een onderschrijding van 2,4 mld.

De onderschrijding van het BKZ is het gevolg van diverse mee- en tegenvallers, ramingsbijstellingen en maatregelen om per saldo de oploop van de zorgkosten te beteugelen. Enkele grote mutaties die hebben bijgedragen aan de onderschrijding van het BKZ zijn: lagere uitgaven aan diverse sectoren binnen de Zvw waaronder geneesmiddelen, ramingsbijstellingen op de volumegroei van zowel de Zvw als de Wlz en nominale bijstellingen. Voor een overzicht van alle mutaties verwijs ik u naar de kadertoetsen van het BKZ in de Miljoenennota’s 2015 t/m 2018 (Kamerstuk 34 000, nr. 1, Kamerstuk 34 300, nr. 1, Kamerstuk 34 550, nr. 1 en Kamerstuk 34 775, nr. 1).

Vraag 43

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het BKZ de afgelopen vijf jaar uitgesplitst naar de verschillende ramingsmomenten?

Antwoord op vraag 43

In tabel 1 is een overzicht opgenomen van de over- en onderschrijdingen van de uitgavenkaders Rbg-eng, SZA en het BKZ over de jaren 2010 t/m 2017. Uit dit overzicht blijkt dat van 2010 tot en met 2012 jaarlijks sprake was van overschrijdingen van het BKZ. Sinds het jaar 2013 is dit beeld omgeslagen en hebben er kaderonderschrijdingen van het BKZ plaatsgevonden. De tabel laat zien dat er compensatie heeft plaatsgevonden tussen de drie deelkaders die het totale uitgavenkader vormen.

Tabel 1 Over- en onderschrijdingen van het BKZ 2010–2017 (+ = overschrijding, in miljarden euro)1

Kadertoets

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Rbg-eng

– 2,7

– 1,7

– 3,4

– 0,4

0,2

1,0

1,5

2,6

SZA

0,3

– 0,2

0,1

0,2

– 0,8

– 0,9

– 0,8

– 1,0

BKZ

1,6

2,0

0,9

– 1,1

– 2,0

– 0,6

– 1,8

– 2,4

Totaal uitgavenkader

– 0,8

0,2

– 2,4

– 1,4

– 2,6

– 0,5

– 1,1

– 0,8

Bron: Financieel Jaarverslag Rijk 2010 t/m 2016 en Najaarsnota 2017.

X Noot
1

Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

In tabel 2 is een overzicht opgenomen van het BKZ over de jaren 2010 t/m 2017, uitgesplitst naar de verschillende ramingsmomenten.

Vraag 44

Hoe lang na afloop van een jaar zijn definitieve realisatiecijfers voor zorguitgaven beschikbaar? Wanneer zal naar verwachting voor 2017 een betrouwbaar eindbeeld gegeven kunnen worden?

Antwoord op vraag 44

De zorguitgaven over 2017 staan in juni 2020 definitief vast. De meest recent afgesloten realisatiejaren (2012 t/m 2014) laten zien dat in het laatste jaar voor definitieve vaststelling nog mutaties plaatsvinden die kunnen oplopen tot enkele honderden miljoenen. Dat betreft voornamelijk de medisch-specialistische zorg en de curatieve GGZ. Hoewel de bijstellingen in euro’s aanzienlijk zijn, moet ook bedacht worden dat het gaat om minder dan 1% van de totale zorguitgaven.

In de afgelopen jaren zijn diverse maatregelen getroffen om eerder een betrouwbaar eindbeeld te hebben, zoals de verkorting van de maximale DBC-duur in de medisch-specialistische zorg. In de komende jaren zal blijken welk effect deze maatregelen hebben gehad. Onlangs heeft de Commissie Transparantie en Tijdigheid ook dit probleem onderzocht en hierover een rapport uitgebracht (Kamerstuk 33 654, nr. 29). De bewindslieden van VWS zullen begin 2018 op dit rapport reageren.

Vraag 45, 46 en 100

45: Geven de ontwikkelingen in het Najaarsnotabeeld 2017 nog aanleiding voor aanpassingen van het BKZ voor 2018?

46: Zijn er binnen de totale ramingsbijstelling van 700 miljoen euro in 2017 ook structurele meevallers? Zo ja, welke?

100: De actualisering van de zorguitgaven zorgt voor een neerwaartse bijstelling van 700 miljoen euro. Is dit een toevallige meevaller of is de verwachting dat dit een structureel karakter heeft? Indien deze meevaller een structureel karakter heeft, zijn deze gegevens dan al meegenomen in de zorguitgaven voor 2018?

Antwoord op vraag 45, 46 en 100

De Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1) betreft een bijstelling van de uitgaven in 2017. Deze bijstelling is gebaseerd op voorlopige realisaties in de eerste twee kwartalen van 2017. Bij jaarverslag wordt op basis van de voorlopige gegevens over het hele jaar 2017 vastgesteld hoe groot de bijstelling over 2017 daadwerkelijk is. (zie ook antwoord op vraag 40, 41, 72, 75 en 76)

Op basis van voorlopige gegevens over het hele jaar 2017 wordt een analyse gemaakt over de eventuele doorwerking van een onder- of overschrijding in 2017 naar 2018 en verder. Bij deze analyse wordt een onderscheid gemaakt tussen incidentele factoren die bijdragen aan de onder- of overschrijding en structurele factoren. Alleen structurele factoren kunnen doorwerken naar de uitgaven in 2018 en verder. Bij Voorjaarsnota wordt de Tweede Kamer geinformeerd over een eventuele bijstelling van de zorguitgaven in 2018 die het gevolg is van een doorwerking van 2017.

Vraag 46

Zijn er binnen de totale ramingsbijstelling van 700 miljoen euro in 2017 ook structurele meevallers? Zo ja, welke?

Antwoord op vraag 46

Zie antwoord op vraag 45.

Vraag 47

In hoeverre kunt u nagaan of de 450 miljoen euro aan niet-geïnde bedragen voor de schenk- en erfbelasting door automatiseringsproblemen in latere jaren alsnog geïnd gaat worden?

Vraag 48

Op welke wijze houdt u bij welk bedrag u nog moet innen, nu het huidige automatiseringssysteem voor de schenk- en erfbelasting niet operationeel is en het nieuwe nog enkele jaren op zich laat wachten?

Antwoord op vraag 47 en 48

Belangrijke delen van de op te leveren systemen kunnen al gebruikt worden. Hiermee kan een groot deel van de op te leggen aanslagen verwerkt worden. Aangiften die niet kunnen worden verwerkt, worden aangehouden. In deze gevallen wordt wel zo snel mogelijk een voorlopige aanslag opgelegd. Voor het inlopen van de achterstand wordt momenteel een actieplan opgesteld, dat zo snel als mogelijk zal starten. De huidige inschatting is dat de in 2017 opgelopen achterstand in 2018 ingelopen zal worden.

Vraag 48

Op welke wijze houdt u bij welk bedrag u nog moet innen, nu het huidige automatiseringssysteem voor de schenk- en erfbelasting niet operationeel is en het nieuwe nog enkele jaren op zich laat wachten?

Antwoord op vraag 48

Zie antwoord op vraag 47.

Vraag 49

Zijn er aanwijzingen dat zich andere ontwikkelingen hebben voorgedaan waardoor de kasontvangsten van de schenk- en erfbelasting lager kunnen zijn uitgevallen? Zo ja, welke ontwikkelingen zijn dat geweest?

Vraag 77

Welk deel van de tegenvaller van de schenk- en erfbelasting heeft te maken met de vertraagde oplevering van de automatiseringssoftware en welke deel met andere redenen?

Vraag 78

De vertraagde oplevering van de kantoorautomatisering zorgt in 2017 voor een tegenvaller van 450 miljoen euro. Verwacht wordt dat de kantoorautomatisering pas in 2021 in orde is. Welke wijzigingen op de ontvangsten aan schenk- en erfbelasting kunnen we voor de jaren 2018–2020 nog verwachten?

Antwoord op vraag 49 en 77

De raming voor de schenk- en erfbelasting is met 450 miljoen euro neerwaarts bijgesteld op basis van de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand oktober. De bijstelling hangt samen met de vertraagde oplevering van de nieuwe kantoorautomatisering voor de schenk- en erfbelastingprocessen, maar de omvang van deze problematiek hoeft niet per se gelijk te zijn aan de ramingsbijstelling. Dat is enkel op basis van de kasontvangsten niet vast te stellen. Bekend is dat de voorraad te behandelen aangiften erf- en schenkbelasting op dit moment respectievelijk 14.000 en 3.000 aangiften hoger is dan gebruikelijk, niet exact bekend is welk belastingbedrag deze aangiften vertegenwoordigen. De huidige inschatting is dat de in 2017 opgelopen achterstand bij de aanslagoplegging in 2018 ingelopen zal worden. Dat zal met enige vertraging zichtbaar worden in de kas.

Omdat de bijstelling gedaan is op basis van de kasontvangsten, valt niet uit te sluiten dat tegelijkertijd ook andere ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de lagere kasontvangsten of juist tegelijkertijd zorgen voor hogere belastingontvangsten. De endogene ontwikkeling wordt geraamd met een macro-economisch model, in het algemeen geldt daarom dat de werkelijkheid veelvuldig anders uitvalt. Tot slot betreft de Najaarsnota 2017 (Kamerstuk 34 845, nr. 1) een update van de raming van de ontvangsten voor 2017. In de Voorjaarsnota volgt een update van de raming voor 2018.

Vraag 50

Met welke incidentele kosten houdt u rekening als gevolg van de gemiste belastingrente bij de erfbelasting?

Antwoord op vraag 50

Dat bij belastingaanslagen geen belastingrente in rekening wordt gebracht over aangiften met betrekking tot overlijdens vanaf 1 januari 2017 leidt tot een geschatte derving van € 7 miljoen, waarvan € 2 miljoen in 2017.

Vraag 51

Waarom zijn de totale belastingontvangsten exclusief premieontvangsten niet zichtbaar in de Najaarsnota, zodat de bedragen uit de suppletoire begroting en de Najaarsnota makkelijker met elkaar kunnen worden vergeleken?

Antwoord op vraag 51

De in de Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1) opgenomen tabellen zijn op EMU-basis, in lijn met het voor het EMU-saldo relevante totaal aan inkomsten. De suppletoire begroting gaat uit van kasbasis. Voor de vergelijkbaarheid zijn daarom een uitsplitsing naar belastingen en premies en een aansluiting naar kasbasis vereist. In het vervolg zal in de Najaarsnota ook het totaal aan belasting ontvangsten op kasbasis worden opgenomen.

Vraag 52

Kan een overzicht worden gegeven van de mutaties bij de belastingontvangsten exclusief premieontvangsten vanaf de stand van de 1e suppletoire begroting 2017, Miljoenennota 2018, Startnota en 2e suppletoire begroting 2017?

Antwoord op vraag 52

Zie antwoord op vraag 33.

Vraag 53

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de onderschrijding van alle uitgavenkaders vanaf begrotingsjaar 2010?

Vraag 57

Bestaat een analyse op hoofdlijnen van de ontwikkelingen van de kaders tot nu toe, waarbij inhoudelijk wordt verklaard waarom er op de Rijksbegroting miljarden overschrijdingen zijn die worden gecompenseerd met miljarden aan meevallers binnen de sociale zekerheid en met name binnen de zorg?

Antwoord op vraag 53 en 57

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkelingen van zowel het totale uitgavenkader als de drie deelkaders. De realisaties op het totaalkader en deelkaders worden ieder jaar toegelicht in het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR).

In miljarden euro (– is onderschrijding)

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal uitgavenkader

– 0,8

0,2

– 2,4

– 1,4

– 2,6

– 0,5

– 1,1

– 0,8

Rijksbegroting in enge zin

– 2,7

– 1,7

– 3,4

– 0,4

0,2

1

1,5

2,6

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

0,3

– 0,2

0,1

0,2

– 0,8

– 0,9

– 0,8

– 1

Budgettair Kader Zorg

1,6

2

0,9

– 1,1

– 2

– 0,6

– 1,8

– 2,4

Vraag 54

Wat zijn de tekorten, oftewel negatieve eindejaarsmarges, per begrotingshoofdstuk vanaf begrotingsjaar 2010? En hoe zijn die tekorten gedicht?

Antwoord op vraag 54

In de onderstaande tabel vindt u de negatieve eindejaarsmarges sinds 2010. Onderuitputting uit bijvoorbeeld 2012 is toegevoegd in het voorjaar van 2013 aan de begroting, maar staat in de tabel onder 2012 omdat dit doorgeschoven onderuitputting van dat jaar betreft. Begrotingen die in deze periode geen negatieve eindejaarsmarge hebben gekend zijn niet genoemd.

Tekorten zijn onderdeel van de gesprekken over de nieuwe begroting in het Voorjaar. Het uitgangspunt daarbij is dat het vakdepartement binnen de eigen begroting dekking vindt voor het tekort.

Overzicht negatieve eindejaarsmarges
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Hoge Colleges van Staat

0

0

0

0

0

– 1

0

Veiligheid en Justitie

0

0

0

0

0

– 59

– 91

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

0

0

0

0

0

0

0

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

0

0

0

0

– 57

0

0

Defensie

– 80

0

0

– 31

0

0

0

VROM

0

0

0

0

0

0

0

Infrastructuur en Milieu

0

0

0

0

0

0

0

Wonen en Rijksdienst

0

0

0

– 86

– 231

– 102

0

Vraag 55

Kunt u een periodiek geactualiseerd totaalbeeld geven van de belastingverlichtende regelingen, zoals genoemd door de Algemene Rekenkamer?

Antwoord op vraag 55

Het overzicht van fiscale regelingen wordt jaarlijks geactualiseerd en als bijlage in de Miljoenennota opgenomen. Dit overzicht vertoont grote overlap met het door de ARK gepresenteerde overzicht, maar wijkt op onderdelen af. De regelingen die zijn opgenomen in het totaalbeeld van de ARK vloeien voort uit de nieuwe definitie die de ARK introduceert. De ARK geeft daarbij aan dat ze geen eenduidige, niet voor discussie vatbare, definitie hebben aangetroffen voor de door de hen in beeld gebrachte regelingen. De voorgaande jaren is gebleken dat voortdurende discussie over de definitie van «belastinguitgaven» en welke regelingen daaraan voldoen, niet bijdraagt aan een transparante verslaglegging. Er blijft altijd een grijs gebied. «De» lijst bestaat niet. Niet de exacte definitie van een belastinguitgave, maar het budgettaire en beleidsmatige belang van een regeling is relevant. In dit kader verwijs ik u ook graag naar de kamerbrief «Stand van zaken fiscale regelingen» die op 27 november naar de Kamer is verzonden (Kamerstuk 34 775, nr. 77). Daarin wordt nader ingegaan op het kabinetsstandpunt omtrent de omgang met fiscale regelingen.

Vraag 56

Waarom is de 617 miljoen euro (t.b.v. Sint-Maarten, Saba en Statia) volledig onder het uitgavenkader 2017 geplaatst?

Vraag 64

Klopt het dat de ruimte onder het totale uitgavenkader in 2017 in feite groter is dan 0,8 miljard euro, als ervan uitgegaan wordt dat de middelen voor Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius via tranches in latere jaren (en dus niet in 2017) worden uitgedeeld?

Antwoord op vraag 56 en 64

Om de wederopbouw in 2017 al mogelijk te maken zijn de middelen ook in dat jaar gereserveerd. Het kasritme van de betalingen is afhankelijk van de goedkeuring van doelmatige bestedingsplannen. Een deel van de middelen is reeds overgeboekt van de Aanvullende Post naar BZK. De verwachting is dat deze middelen nog dit jaar tot besteding zullen komen. Derhalve vallen nu de volledige uitgaven onder het kader 2017. In het komend voorjaar wordt integraal bezien hoe uitgaven vanaf 2018 worden verwerkt.

De middelen voor Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius zijn geen onderdeel van de onderuitputting op het totale uitgavenkader zoals gemeld bij Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1). Indien er middelen die gereserveerd zijn voor de bovenwindse eilanden niet in 2017 tot daadwerkelijke uitgaven leiden, belasten deze ook het kader voor 2017 niet. Bij het Financieel Jaarverslag Rijk van het Ministerie van Financiën worden de realisaties op het totale uitgavenkader, en dus de drie deelkaders, definitief.

Vraag 57

Bestaat een analyse op hoofdlijnen van de ontwikkelingen van de kaders tot nu toe, waarbij inhoudelijk wordt verklaard waarom er op de Rijksbegroting miljarden overschrijdingen zijn die worden gecompenseerd met miljarden aan meevallers binnen de sociale zekerheid en met name binnen de zorg?

Antwoord op vraag 57

Zie antwoord op vraag 53.

Vraag 58

Waarom heeft u besloten de in=uit-taakstelling nu al volledig in te vullen met 1,8 miljard euro, terwijl er nog maar voor circa 0,5 miljard euro onderuitputting is opgetreden in de Najaarsnota?

Antwoord op vraag 58

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 59

Klopt het dat de ruimte onder het totale uitgavenkader in 2017 in feite groter is dan 0,8 miljard euro, als de in=uit-taakstelling uitsluitend wordt ingevuld met daadwerkelijk opgetreden onderuitputting in plaats van deels ook met nog te verwachten onderuitputting?

Antwoord op vraag 59

De in=uittaakstelling is op dit moment niet ingevuld met nog te verwachten onderuitputting maar met meevallers die daadwerkelijk bij Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1) zijn opgetreden. Daarbij gaat het enerzijds om onderuitputting op de departementale begrotingen maar bijvoorbeeld ook om meevallers op generale dossiers en onderschrijdingen onder de plafonds Zorg en Sociale Zekerheid.

Verder inzicht in de omvang van de onderuitputting volgt in het Financieel Jaarverslag Rijk. Mocht blijken dat daarin de onderuitputting groter is dan de onderuitputting zoals geboekt bij Najaarsnota, dan is de ruimte onder het uitgavenkader 2017 inderdaad groter dan bij Najaarsnota gemeld.

Vraag 60

Waardoor wordt de hogere dividendafdracht bij de staatsdeelnemingen veroorzaakt?

Vraag 93

Welke staatsdeelnemingen hebben bijgedragen aan bijgestelde raming van dividendopbrengsten? In hoeverre is die verhoging van 62,5 miljoen euro te beschouwen als structureel?

Antwoord op vraag 60 en 93

Er komt in 2017 naar verwachting € 74 mln. meer dividendinkomsten binnen dan eerder geraamd. Dit komt gedeeltelijk door een extra afdracht van Holland Casino. Daarnaast is gebleken dat in 2017 ingecalculeerde portefeuillebrede risico’s zich niet hebben voorgedaan. Ook dit leidt tot een hogere dividendafdrachtraming. Vanwege de inherent onzekere omstandigheden in de markt bestaat de kans dat zich in de komende jaren wel onvoorziene risico’s zullen voordoen. Dit leidt er toe dat de huidige meevaller niet als structureel kan worden beschouwd.

Vraag 61

Wanneer kan de Kamer haar budgetrecht toepassen wat betreft de gereserveerde middelen voor Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius? Zullen alle gereserveerde middelen uiteindelijk via de begroting Koninkrijksrelaties worden uitgegeven?

Antwoord op vraag 61

De Kamer kan haar budgetrecht uitoefenen als de gereserveerde middelen voor Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius vanuit de aanvullende post aan de desbetreffende departementale begroting worden toegevoegd. Dit kan wanneer een suppletoire begrotingswet of ontwerpbegroting wordt voorgelegd aan de Kamer.

De middelen voor de wederopbouw Sint Maarten worden allemaal via de begroting Koninkrijksrelaties uitgegeven. De middelen voor de wederopbouw Saba en Sint Eustatius lopen – afhankelijk van de departementale verantwoordelijkheid – via de verschillende departementale begrotingen en worden zichtbaar in de bijlage uitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds.

Vraag 62

Kunt u bij de onderuitputting in tabel 2.3 aangeven welk deel ervan bestaat uit kasschuiven en welk deel wordt ingezet ter dekking op andere begrotingen?

Antwoord op vraag 62

In tabel 2.3 zijn geen kasschuiven opgenomen. Kasschuiven worden ingepast onder het uitgavenplafond en tellen niet mee bij de vaststelling van de onderuitputting op departementale begrotingen.

Vraag 63

Gezien de resterende ruimte onder het uitgavenkader, wordt bij het jaarverslag de eindejaarsmarge van 1% van de begroting gehandhaafd?

Antwoord op vraag 63

De hoogte van het percentage is een afweging tussen de speelruimte over de jaargrens op de departementale begrotingen en het risico voor het vullen van de bijbehorende in=uittaakstelling. Het huidige percentage biedt een goede balans tussen de beide afwegingen. Ik zie daarom nu geen aanleiding om het percentage aan te passen.

Vraag 64

Klopt het dat de ruimte onder het totale uitgavenkader in 2017 in feite groter is dan 0,8 miljard euro, als ervan uitgegaan wordt dat de middelen voor Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius via tranches in latere jaren (en dus niet in 2017) worden uitgedeeld?

Antwoord op vraag 64

Zie antwoord op vraag 56.

Vraag 65

Welke andere begrotingstechnische tegenvallers (uitgaven) in de Najaarsnota werken mogelijk door naar de kaders in de jaren 2018 t/m 2021? Kunt u hiervan een overzicht geven?

Antwoord op vraag 65

In de Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1) zijn alleen mutaties geboekt in het lopende jaar. Op dit moment is mij (nog) niet bekend of en in hoeverre deze mutaties doorwerken naar toekomstige jaren. Hierover voer ik in het Voorjaar overleg met de vakministers. Eventuele doorwerking naar de jaren 2018 t/m 2021 krijgt zijn beslag in de Miljoenennota 2019.

Vraag 66

Kunt u verklaren hoe een technische correctie van de ontvangsten op het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UFO) leidt tot een overschrijding van 48 miljoen euro?

Antwoord op vraag 66

Deze technische correctie leidt weliswaar tot lagere ontvangsten, maar niet tot een overschrijding van het uitgavenkader. Zoals in tabel 2.4 in de Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1, blz. 5) is te zien wordt het uitgavenkader hier namelijk voor gecorrigeerd (regel 4: overige correcties).

De overheidswerkgevers zijn eigenrisicodrager voor de werkloosheidswet. De uitkeringen worden door het UWV betaald aan de uitkeringsgerechtigden en daarna in rekening gebracht bij de betreffende overheidswerkgever. De uitkeringslasten vallen onder het SZA-kader, omdat deze meelopen in de totale uitkeringslasten van de WW. De bedragen die het UWV bij de overheidswerkgevers int worden onder het SZA-kader geboekt als UFO-ontvangsten.

Voorheen bestonden de UFO-ontvangsten die op het kader SZA geboekt werden uit het volledige bedrag dat het UWV in rekening had gebracht bij de eigenrisicodragers (overheidswerkgevers). Dat bedrag bestaat uit twee delen; de door UWV uitgekeerde WW-uitkeringen en de werkgeverslasten. Aan de uitgavenkant van het kader SZA worden de uitkeringslasten echter exclusief de daarover betaalde werkgeverslasten geboekt. Hierdoor sloot de ontvangstenkant van het kader SZA (inclusief werkgeverslasten) niet aan bij de uitgavenkant van het kader SZA (exclusief werkgeverslasten). Om de ontvangsten beter aan te laten sluiten bij de uitgaven worden ook de UFO-ontvangsten daarom voortaan exclusief de werkgeverslasten geboekt. Dit sluit aan bij de systematiek die het Centraal Planbureau hanteert. De geraamde UFO-ontvangsten op het kader SZA dalen hierdoor met 48 miljoen euro. In de Najaarsnota is deze wijziging verwerkt voor 2017; de wijziging in latere jaren is opgenomen in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54).

Vraag 67

Binnen het SZA-kader kennen verschillende posten onderuitputting. Kunt u per post aangeven of dit veroorzaakt wordt door conjunctuur of door te hoge ramingen?

Antwoord op vraag 67

Van de op pagina 6 in de Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1) genoemde posten zijn de werkloosheidsuitgaven en de uitgaven aan het kindgebonden budget gevoelig voor ontwikkelingen in de conjunctuur. De gunstige economische ontwikkeling verklaart dan ook een deel van de neerwaartse bijstelling op het kindgebonden budget. Ook zijn bij het kindgebonden budget lagere uitgaven aan nabetalingen. Daarnaast geldt voor elke regeling dat ramingen worden bijgesteld op basis van onder andere actuele realisatiecijfers. Deze kunnen zowel mee- als tegenvallen.

Vraag 68

Kent de meevaller, door de gunstige economische ontwikkeling, op de uitgaven Kindgebondenbudget (WKB) een structureel karakter?

Vraag 69

Is deze gunstige economische ontwikkeling verwerkt in de verwachte uitgaven voor het WKB voor 2018?

Antwoord op vraag 68 en 69

De Najaarsnota (Kamerstuk 34 845, nr. 1) gaat alleen over het jaar 2017. Bij Voorjaarsnota 2018 zal, op grond van het CEP 2018 en nieuwe uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst vastgesteld worden of en in hoeverre er sprake is van een structurele doorwerking. U wordt bij de Voorjaarsnota over het meerjarige beeld geïnformeerd.

Vraag 69

Is deze gunstige economische ontwikkeling verwerkt in de verwachte uitgaven voor het WKB voor 2018?

Antwoord op vraag 69

Zie antwoord op vraag 68.

Vraag 70

Vertalen deze gunstige economische ontwikkelingen die leiden tot een meevaller bij de WKB zich ook door in minder uitgaven voor de huur-, zorg- en kinderopvangtoeslag? Om welke bedragen gaat het daarbij?

Antwoord op vraag 70

Voor de huurtoeslag wordt op basis van recente realisatiecijfers van de Belastingdienst in 2017 een meevaller verwacht van circa € 170 mln. als gevolg van de gunstige economische ontwikkelingen. In de tweede suppletoire begroting van VWS (Kamerstuk 34 845 XVI, nrs. 1 en 2) is de uitgavenraming van de zorgtoeslag aangepast op basis van de raming die het Centraal Planbureau heeft gemaakt bij de doorrekening van het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling in 2017 van 0,5 mln. t.o.v. de gepresenteerde uitgavenstand in de ontwerpbegroting 2018. De uitvoeringsinformatie over de kinderopvangtoeslag geeft geen aanleiding de raming voor 2017 in de Najaarsnota bij te stellen.

Vraag 71

Er is ook een meevaller bij Wajong door hoger dan geraamde uitstroom Wajong 2010. Is dit uitstroom naar werk? Of is men op andere wijze uitgestroomd en zo ja welke wijze?

Antwoord op vraag 71

Nee, de voornaamste redenen voor uitstroom uit de Wajong2010 zijn overlijden, vertrek naar het buitenland of detentie. Wajongers die aan het werk gaan stromen over het algemeen niet uit de Wajong2010, maar ontvangen naast het loon een aanvullende uitkering of een zogenaamde nul-uitkering.

Vraag 72

Kunt u alsnog een gedetailleerde toelichting geven op de ramingsbijstelling binnen het BKZ, inclusief de oorzaken daarvan?

Antwoord op vraag 72

Zie antwoord op vraag 40.

Vraag 73

Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het feit dat de geraamde opbrengst van de schenk- en erfbelasting (in 2017) lager uitvalt?

Antwoord op vraag 73

Zie antwoord op vraag 25.

Vraag 74

Sinds wanneer is bekend dat het oude systeem alleen in staat is om aangiften tot het belastingjaar 2016 te verwerken?

Antwoord op vraag 74

Bij de Belastingdienst was begin 2015 bekend dat het oude systeem niet meer kon worden aangepast voor de aangiften van belastingjaar 2017, omdat de daarvoor benodigde expertise om aanpassingen te doen niet meer voorhanden zou zijn. Volgens de op dat moment geldende planningen zou het nieuwe systeem tijdig worden opgeleverd.

Vraag 75

Wat verklaart de onderschrijding aan de GGZ en genees- en hulpmiddelen? Is dit enkel een volume-effect of ook een prijseffect?

Antwoord op vraag 75

Zie antwoord op vraag 40.

Vraag 76

Kunt u nader toelichten waar de onderuitputting in de GGZ en genees- en hulpmiddelen is ontstaan? Wat is de achterliggende oorzaak van deze onderuitputting? Wordt er minder zorg gebruikt, of ligt de onderhandelde prijs lager?

Antwoord op vraag 76

Zie antwoord op vraag 40.

Vraag 77

Welk deel van de tegenvaller van de schenk- en erfbelasting heeft te maken met de vertraagde oplevering van de automatiseringssoftware en welke deel met andere redenen?

Antwoord op vraag 77

Zie antwoord op vraag 49.

Vraag 78

De vertraagde oplevering van de kantoorautomatisering zorgt in 2017 voor een tegenvaller van 450 miljoen euro. Verwacht wordt dat de kantoorautomatisering pas in 2021 in orde is. Welke wijzigingen op de ontvangsten aan schenk- en erfbelasting kunnen we voor de jaren 2018–2020 nog verwachten?

Antwoord op vraag 78

Zie antwoord op vraag 49.

Vraag 79

Is het bedrag van de verkoop van aandelen ASR en ABN AMRO ten goede gekomen aan het verlagen van de staatsschuld?

Antwoord op vraag 79

Ja

Vraag 80

Wat zijn de oorzaken voor de lagere benutting van de exportkredietverzekeringen? Hoe verhoudt die lagere benutting zich tot de positieve uitkomst van de beleidsdoorlichting in 2016?

Antwoord op vraag 80

De ekv is een vraaggestuurd instrument. De benutting van het obligoplafond is afhankelijk van het aantal verzekeringsaanvragen en de daarmee gepaard gaande bedragen die de staat accepteert. Het kan allerhande transacties kunnen betreffen naar vrijwel elk land in de wereld. Omdat het bovendien soms om grote bedragen per transactie (500–1.000 miljoen euro) gaat kan het veel verschil maken of een enkele verzekering of dekkingstoezegging in december van het jaar t of in januari van het jaar t+1 wordt toegekend. In 2017 is overigens niet zozeer het aantal aangegane verplichtingen lager maar vooral de daarmee gepaard gaande bedragen; er is slechts voor één echt grote transactie (van ruim 900 miljoen euro) in verhouding tot de portefeuille een verplichting aangegaan. In hoofdstuk 3 van de beleidsdoorlichting staat op pagina 34 toegelicht dat de jaarlijkse benutting van het obligoplafond sterk kan schommelen.

De beleidsdoorlichting stelt dat het aannemelijk is dat het aanbieden van de publieke exportkredietverzekering doeltreffend is en op doelmatige wijze plaatsvindt. De doeltreffendheid betekent vooral dat door het aanbieden van de verzekeringen daadwerkelijk export mogelijk wordt gemaakt. Dit staat in beginsel los van de benutting van het obligoplafond, maar het is aannemelijk dat meer bereikt wordt naarmate er meer (binnenlands bestanddeel) wordt verzekerd. In de beleidsdoorlichting wordt toegelicht dat het CBS voor de periode 2010–2014 heeft berekend welk deel van het bbp en hoeveel werkgelegenheid samenhangen met de verzekerde transacties. Inmiddels heeft de staat voorlopige berekeningen ontvangen van het CBS voor de jaren 2015 en 2016 en die zijn in lijn – gemiddeld iets hoger – met de resultaten over de eerder onderzochte periode 2010–2014.

Vraag 81

Welk deel van het bedrag van 550 miljoen euro voor de wederopbouw Sint Maarten heeft de vorm van een lening?

Antwoord op vraag 81

Het kabinet heeft 550 mln. gereserveerd op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën voor de wederopbouw van Sint Maarten. Over invulling en vorm van de steun vinden gesprekken plaats met Sint Maarten en de Wereldbank. Bij de 2e suppletoire begroting is er wel al 41 mln. overgeheveld naar de begroting van Koninkrijksrelaties ten behoeve van eventuele liquiditeitssteun aan Sint Maarten. Indien nodig zullen deze middelen als subsidie met terugbetaalverplichting (lening) worden verstrekt.

Vraag 82

Hoe wordt de noodhulp aan de bovenwindse eilanden gedekt? Komt dit uit onderuitputting van andere begrotingen? Waaruit wordt de liquiditeitssteun aan Sint Maarten gedekt?

Antwoord op vraag 82

De middelen voor noodhulp en wederopbouw vallen onder het uitgavenkader 2017. De middelen worden gedekt uit de onderuitputting op het totale uitgavenkader en zijn daardoor niet aan onderuitputting op specifieke begrotingen toe te wijzen.

Het bedrag van 41 mln. voor liquiditeitssteun aan Sint Maarten is afkomstig uit de € 550 mln. die gereserveerd staat op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën voor de wederopbouw van Sint Maarten.

Vraag 83

Waarvoor wordt de lening aan Sint Maarten ingezet?

Antwoord op vraag 83

Het betreft een 15-jarige lening van ANG 21.700.000 (ca. € 10,4 mln.) ten behoeve van diverse investeringsprojecten, waaronder de gevangenis en de belastingdienst. De lening is in augustus via de lopende inschrijving verstrekt, voordat orkaan Irma en orkaan Maria in beeld kwamen. Mogelijk leidt dit tot herbestemming of intrekking van de lening, omdat de oorspronkelijke bestemming niet haalbaar is. Als hier duidelijkheid over is, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kamer daar over informeren.

Vraag 84

Waarom kan het zesde Draft Amending Budget (DAB 6) niet meer bij Najaarsnota worden verwerkt, wanneer het al bij Miljoenennota cijfermatig is verwerkt?

Antwoord op vraag 84

U heeft een nadere toelichting ontvangen over deze DAB 6 in een kamerbrief hierover (Kamerstuk 21 501–03, nr. 113). De Spring Forecast cijfers voor de zesde aanvullende begroting van de EU (DAB 6) werden in mei 2017 bekend gemaakt. De Europese Commissie past de BNI- en de BTW-afdracht van de lidstaten echter pas aan nadat een DAB daarover is aangenomen door Raad en Europees Parlement.

Omdat de cijfers reeds in mei bekend waren en verwacht werd dat de DAB hierover nog in 2017 goedgekeurd en verwerkt zou worden, waren de effecten van de Voorjaarsraming bij Miljoenennota alvast verwerkt in de begroting voor de Nederlandse afdrachten.

Tegen de verwachting in vond de presentatie van DAB 6 pas in oktober plaats en bleek het niet meer mogelijk om de goedkeuring van DAB 6 door Raad en Europees Parlement snel genoeg af te ronden om dit in de Europese begroting van 2017 te verwerken. Gevolg daarvan was dat de Commissie in de maandelijkse «call for funds» van 2017 ook niet het effect van DAB 6 op de BNI- en de BTW-afdracht meer kon verwerken. Goedkeuring van DAB 6 heeft in november plaatsgevonden en de effecten worden nu verwerkt in een call for funds in 2018. Hierdoor vindt de kasbetaling ook in 2018 plaats. Daardoor werd het noodzakelijk om bij Najaarsnota de mutatie van Miljoenennota (deels) tegen te boeken en door te schuiven naar 2018.

Vraag 85

Wat gebeurt er met de official development assistance (ODA)-gelden die worden overgeboekt van Veiligheid en Justitie (V&J) naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)?

Antwoord op vraag 85

De verwachte asieltoerekening aan ODA voor 2017 is naar beneden bijgesteld, als gevolg van een lager dan verwachte asielinstroom. Als gevolg hiervan worden middelen van de begroting van Veiligheid en Justitie overgeheveld naar het verdeelartikel van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het verdeelartikel fungeert als parkeerartikel voor schommelingen in BNI en asieltoerekening teneinde lopende programmalijnen zoveel mogelijk te kunnen ontzien.

Vraag 86

Wat veroorzaakt de tegenvaller van 8 miljoen euro op het gebied van loonkosten op de begroting van V&J?

Antwoord op vraag 86

Deze 8 mln. is een gevolg van de loonsverhoging van 1,4% voor rijksambtenaren die met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 geldt. Aangezien de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte voor 2017 gemiddeld slechts 1,04% bedraagt, ontbreekt er gemiddeld 0,36%. Voor JenV komt dit in 2017 neer op een bedrag van 8 mln. Deze ontbrekende ruimte is bij Najaarsnota ingepast op de JenV-begroting.

Vraag 87

Leidt de meevaller door vertraging in de implementatie van C2000 tot een tegenvaller in latere jaren?

Antwoord op vraag 87

De verschuiving van de migratie van C2000 naar volgend jaar leidt tot een verschuiving van de financiële verplichtingen die hiermee gemoeid zijn. Er is geen sprake van een tegenvaller omdat het kostenniveau van C2000 ongewijzigd blijft.

Vraag 88

Waarom lossen de agentschappen minder af dan in de raming was voorzien?

Antwoord op vraag 88

De mogelijkheid om vervroegd te kunnen aflossen zorgt voor onzekerheid in de ramingen voor de aflossingen op leningen. In september is de raming in de Miljoenennota 2018 ten opzichte van de 1e supp opwaarts bijgesteld (met een mutatie van + € 417 mln.). Op basis van de realisaties t/m oktober is bij de Najaarsnota een verbeterde inschatting gemaakt van de aflossingen op leningen. De raming is neerwaarts bijgesteld bij de Najaarsnota/ 2e supp (mutatie – € 193 mln.). Per saldo is er in de 2e supp sprake van meer aflossingen dan in de 1e supp verwacht werd (+ € 224 mln.).

Vraag 89

Leidt de meevaller door uitstel projecten tot een tegenvaller in latere jaren? Om welke projecten gaat het hier?

Antwoord op vraag 89

De 3,3 mln. heeft betrekking op onderuitputting op geheel centraal apparaat van BZK waaronder uitstel van enkele projectmatige werkzaamheden in de bedrijfsvoering.

De langdurige demissionaire status van het vorige kabinet heeft een dempend effect op de uitvoering van dit soort werkzaamheden die zich in een normale situatie altijd voor doen. Dit incidentele effect heeft geen meerjarige doorwerking, want bestaande kaders zijn leidend voor dit soort projecten.

Vraag 90

Waardoor vindt er vertraging plaats in het project Programma Vernieuwing Studiefinanciering?

Antwoord op vraag 90

De conversie van het oude naar het nieuwe systeem stond gepland voor oktober. Dit gaat om een omvangrijke operatie, waarbij veel data moeten worden overgezet. Zorgvuldigheid staat daarbij voorop. Uit tests bleek dat in oktober nog geen zorgvuldige conversie kon worden gegarandeerd. Vanwege het transactievolume bij DUO kan deze conversie maar op een aantal momenten per jaar, daarmee verschuift de conversie automatisch naar het voorjaar. Op dit moment wordt getest wanneer de conversie zorgvuldig kan plaatsvinden. De Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra de precieze periode bekend is.

Vraag 91

Waardoor zijn er minder aanvragen dan geraamd bij de team- schoolleiders en lerarenbeurs en bij de subsidies primair onderwijs? Kunt u van beide posten aangeven wat de realisatie de afgelopen vier jaren was per jaar?

Antwoord op vraag 91

Hier is geen eenduidige reden voor. Uit onderzoek (Ecorys, metastudie naar effectiviteit van de lerarenbeurs, 2017) blijkt dat leraren als drie grootste knelpunten melden: het tijdsbeslag van de studie, het moeilijk kunnen combineren van de studie met de privésituatie en de beperkte tijd die de school beschikbaar stelt voor het volgen van een opleiding. De regelingen voor de schoolleiders- en teambeurs zijn in de loop van dit jaar gestart. Het is op voorhand moeilijk in te schatten hoeveel daar gebruik van zou worden gemaakt. Ook kan de bekendheid van de beurzen nog vergroot worden.

Een oorzaak van de meevaller op subsidies in het primair onderwijs, heeft in 2017 te maken met de vertraging van de uitvoering van de regelingen herintreders en curriculumontwikkeling (–2,9 mln.). De uitvoering van deze regelingen was beoogd in 2017 maar verschuift naar 2018. Daarnaast zijn in 2017 de uitgaven voor de activiteiten uit het sectorakkoord, te weten Goed worden goed blijven, Q voor besturen en Beter en slimmer ICT, lager uitgevallen waardoor een deel van de middelen is vrijgevallen (–4,1 mln.).

In de tabel hieronder worden de mee- (–) dan wel tegenvallers (+) weergegeven op deze posten van 2013 tot en met 2016.

In mln.

2013

2014

2015

2016

Team-, schoolleiders- en lerarenbeurs

– 19,0

– 24,2

– 32,1

– 18,0

Subsidies primair onderwijs (excl. lerarenbeurs)

8,9

– 9,3

– 2,2

– 16,1

Vraag 92

Welke verplichtingen worden onder diversen (beleidsmatige mutaties) naar 2018 verschoven? Kunt u aangeven waarom deze verplichtingen niet meer tot uitgaven zullen leiden in 2017?

Antwoord op vraag 92

Onder de post «diversen (beleidsmatige mutaties)» vallen voornamelijk kleine verschuivingen van minder dan 1 mln. Enkele grotere voorbeelden zijn: vertraging van projecten in Caribisch Nederland (grotendeels huisvestingsprojecten die o.a. vertraagd zijn door orkaan Irma; totaal 2,4 mln.), subsidies in het kader van gelijke kansen (op het artikel mbo), waar dit jaar aanvragen voor zijn ingediend, maar die pas volgend jaar tot betaling zullen leiden (7,3 mln.), vertraging in de behandeling van het wetsvoorstel omtrent het lerarenregister, waardoor een deel van het apparaatsbudget in 2018 nodig is (5,2 mln.), een schuif van 2,7 mln. op het budget voor het Regionaal Investeringsfonds, met de bedoeling het januari 2018 te beschikken, en een vertraging in de overgang naar een nieuwe ICT-werkplek op het Ministerie van OCW (4,7 mln.).

Vraag 93

Welke staatsdeelnemingen hebben bijgedragen aan bijgestelde raming van dividendopbrengsten? In hoeverre is die verhoging van 62,5 miljoen euro te beschouwen als structureel?

Antwoord op vraag 93

Zie antwoord op vraag 60.

Vraag 94

Wat is de achterliggende oorzaak van de hoge bijstelling op de dividenduitkering van ABN Amro?

Antwoord op vraag 94

In september 2017 heeft ABN Amro een interimdividend uitgekeerd van 0,65 euro per aandeel. Aangezien dit interimdividend niet begroot was, leidt dit tot een bijstelling op de dividenduitkering.

Vraag 95

Hoe kan het dat een vertraagde betaling binnen de projecten F-35 en Chinook niet tot vertraging van deze projecten leidt?

Waarom wordt de valutareserve niet ingezet terwijl een bijstelling van het aantal aan te schaffen JSF’s dreigt? Wordt deze reserve buiten de eindejaarsmarge meengenomen naar 2018?

Antwoord op vraag 95

Het betreft de vertraagde ontvangst van facturen voor leveringen binnen deze projecten, niet de leveringen zelf. Defensie verwachtte de facturen nog in 2017 te ontvangen, dat wordt nu in 2018.

Voor het project F-35 geldt een taakstellend budgettair kader, waardoor de valutareserve hier niet op van toepassing is. De valutareserve wordt met de ongelimiteerde eindejaarsmarge op het investeringsartikel van de Defensiebegroting (artikel 6) meegenomen naar 2018.

Vraag 96

Voor welke periode is er een leenovereenkomst overeengekomen met het ABP? Op welke termijn betaald ABP dit terug?

Antwoord op vraag 96

De overeenkomst die de Staat met het ABP is overeengekomen ter financiering van de overgang naar een kapitaalgedekt pensioenstelsel had als startdatum 1 januari 2000. De verwachting op basis van de huidige rentestanden en de huidige opbouw van de pensioengerechtigden is dat de lening in 2024 is afbetaald en daarmee de leenovereenkomst tot een einde komt.

Vraag 97

Hoe sluit de tabel van de begroting van SZW (uitgaven) aan op de tabel van het SZA-kader (uitgaven)?

Antwoord op vraag 97

De begroting van het Ministerie van SZW (hoofdstuk 15, totaal 32,0 mld. in 2017) bevat begrotingsgefinancierde uitgaven onder het SZA-kader (19,0 mld. in 2017) en het kader RBG-eng (0,6 mld.) en daarnaast ook niet-kaderrelevante uitgaven (12,4 mld. in 2017). Mutaties op deze begroting worden weergegeven in de Verticale Toelichting (VT) van de begroting van SZW. Daarnaast wordt er een VT gemaakt voor het hele SZA-kader (78, 3 mld. in 2017), waarin alle mutaties binnen dit kader worden weergegeven.Het SZA-kader bevat naast de bovengenoemde begrotingsgefinancierde uitgaven ook uitgaven aan premiegefinancierde regelingen (56,6 mld. in 2017), de integratie-uitkering Sociaal Domein (2,6 mld. in 2017) en verschillende aanvullende posten.

Er zijn dus mutaties die op beide VT’s zichtbaar zijn (mutaties op H15 onder het SZA-kader) en mutaties die slechts op 1 van de 2 VT’s zichtbaar zijn. Dit hangt af van het hoofdstuk en het kader waarop de desbetreffende mutatie plaatsvindt.

Vraag 98

Past de 30 miljoen meevaller op de AOW door een lager aantal uitkeringen binnen de foutenmarge of heeft het een structureel karakter?

Antwoord op vraag 98

Het deel van de meevaller op de AOW dat wordt verklaard door een lager aantal AOW-gerechtigden (€ 30 miljoen) komt overeen met circa 0,08% van de totale geraamde AOW-uitgaven in 2017. Dit is een relatief zeer kleine bijstelling.

Het lagere aantal uitkeringen kan mogelijk te maken hebben met iets hogere sterftecijfers dan waar eerder vanuit werd gegaan. In dat geval kan dit ook doorwerken in de raming voor latere jaren. Op welke wijze dit doorwerkt, zal blijken wanneer de nieuwe bevolkingsprognose van het CBS wordt verwerkt in de ramingen. Dit gebeurt bij de Voorjaarsnota 2018.

Vraag 99

Hoe sluit de tabel van de begroting van VWS (uitgaven) aan op de tabel van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (uitgaven)?

Antwoord op vraag 99

In de beantwoording wordt ervan uitgegaan dat de vraagsteller BKZ (Budgettair Kader Zorg) bedoelt in plaats van BZK (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

De brutouitgaven onder het BKZ (73,2 mld. in 2017) bestaan uit premiegefinancierde BKZ-uitgaven (uitgaven onder de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg) en begrotingsgefinancierde BKZ-uitgaven. Die laatste categorie omvat de rijksbijdragen aan de Wet Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet (samen 6,8 mld.; begrotingshoofdstuk 50) en begrotingsgefinancierde BKZ-uitgaven die staan op de VWS-begroting (0,5 mrdbegrotingshoofdstuk 16).

Op de VWS-begroting (begrotingshoofdstuk 16) staan uitgaven die vallen onder het uitgavenkader Rijksbegroting in enge zin (2,6 mld. in 2017), het BKZ (0,5 mld.) en uitgaven die geen onderdeel zijn van een uitgavenkader (11,6 mld.). Deze laatste categorie bestaat uit de zorgtoeslag, rijksbijdrage 18- en de BIKK.

Vraag 100

De actualisering van de zorguitgaven zorgt voor een neerwaartse bijstelling van 700 miljoen euro. Is dit een toevallige meevaller of is de verwachting dat dit een structureel karakter heeft? Indien deze meevaller een structureel karakter heeft, zijn deze gegevens dan al meegenomen in de zorguitgaven voor 2018?

Antwoord op vraag 100

Zie antwoord op vraag 45.

Vraag 101

Komt het geld dat dit jaar niet wordt uitgegeven binnen het Infrastructuurfonds uiteindelijk wel terecht bij de geplande infrastructurele projecten, of, als uitgaven aan projecten lager uitvallen dan gepland, aan andere onderdelen van het infrastructuurprogramma?

Antwoord op vraag 101

De onderuitputting op het infrastructuurfonds is hoofdzakelijk het gevolg van autonome vertragingen bij infrastructurele projecten. De middelen die dit jaar niet worden uitgegeven vallen derhalve niet vrij, maar blijven volledig beschikbaar in het Infrastructuurfonds om de programmering in latere jaren alsnog te kunnen realiseren.

Vraag 102

Wat is de oorzaak van het niet tot besteding komen van de «nog te verdelen» ODA-middelen? Met welk doel worden deze middelen geparkeerd op het verdeelartikel? Worden deze middelen meegenomen binnen de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 102

De BNI-bijstelling en verlaagde asieltoerekening worden volgens de gebruikelijke systematiek verwerkt op artikel 5.4. Om lopende programmalijnen te ontzien worden schommelingen in BNI en asieltoerekening geparkeerd op het verdeelartikel. Conform de reguliere systematiek worden niet uitgegeven middelen na besluitvorming van het kabinet meegenomen in de eindejaarsmarge van de HGIS.

Vraag 103

Kan nader worden toegelicht waarom er 1,4 miljard euro extra is ingeboekt voor Internationale samenwerking? Wordt dit bedrag geheel besteed aan de afdracht aan de EU?

Antwoord op vraag 103

De 1,4 mld. die staat opgenomen in de Verticale Toelichting zijn geen extra uitgaven van Buitenlandse Zaken maar betreft de stand bij Najaarsnota 2017 (Kamerstuk 34 845, nr. 1) van het gehele beschikbare budget voor internationale samenwerking op de begroting van Buitenlandse Zaken. In de begroting van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 34 775 V, nrs. 1 en 2) staat toegelicht hoe dit bedrag is opgebouwd. De stand van Internationale Samenwerking van heeft geen betrekking op de EU-afdrachten.

Vraag 104

De 1,4 miljard euro voor Internationale samenwerking wordt doorgeschoven naar 2018. Hoeveel was de afdracht aan de EU in 2018 eerst en hoeveel wordt de afdracht na deze verschuiving?

Antwoord op vraag 104

De 1,4 mld. die staat opgenomen in de Verticale Toelichting worden niet doorgeschoven naar 2018 maar betreft de stand bij Najaarsnota 2017 (Kamerstuk 34 845, nr. 1) van het gehele beschikbare budget voor internationale samenwerking op de begroting van Buitenlandse Zaken. In de begroting van Buitenlandse Zaken staat toegelicht hoe dit bedrag is opgebouwd (Kamerstuk 34 775 V, nrs. 1 en 2). De stand van Internationale Samenwerking van heeft geen betrekking op de EU-afdrachten.

Vraag 105

Kan nader worden ingegaan op de raming van de Spring Forecast en wat dit betekent voor de afdrachten van Nederland aan de EU?

Antwoord op vraag 105

Voor wat betreft het moment van boeking van de effecten van de Spring Forecast en de verschuiving daarvan naar 2018, zie beantwoording vraag 84.

De omvang van de aanpassingen als gevolg van de Spring Forecast zijn op te splitsen in 3 elementen; de BNI- raming, de BTW-raming en de raming van de invoerrechten, waaraan de perceptiekostenvergoeding gekoppeld is.

  • Bij Spring Forecast heeft de Europese Commissie de raming van de invoerrechten voor Nederland met 153 mln verlaagd.

  • De raming van de grondslag voor de Nederlandse BTW is € 15,9 miljard opwaarts bijgesteld. Vermenigvuldigd met het Nederlandse afdrachtspercentage van 0,15% leidt dit tot een stijging van de BTW-afdracht met € 23 mln.

  • De raming van de Nederlandse BNI-afdracht nam met € 42 mln toe als gevolg van de bijstellingen van het BNI van alle EU-lidstaten.

  • De som van deze aanpassingen is €–88,6 mln, zoals opgenomen in de Verticale Toelichting bij Miljoenennota 2018, bij de uitgaven onder V Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 34 775, nr. 2, blz. 140).

  • Samenhangend met de mutatie van de invoerrechten is de raming van de perceptiekosten met Є30,6 mln neerwaarts aangepast, ook deze is opgenomen in de Verticale Toelichting bij Miljoenennota 2018, bij de niet-belastingontvangsten onder V Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 34 775, nr. 2, blz. 140).

Vraag 106

Waar is het bedrag van 273 miljoen euro voor totaal Internationale samenwerking precies aan besteed?

Antwoord op vraag 106

De 273 mln. die staat opgenomen in de Verticale Toelichting zijn geen extra uitgaven van Defensie maar betreft de stand bij Najaarsnota 2017 (Kamerstuk 34 845, nr. 1) van het gehele beschikbare budget voor internationale samenwerking op de begroting van Defensie dat onder andere wordt ingezet voor crisisbeheersingsoperaties in het kader van internationale veiligheid. In de begroting van Defensie staat toegelicht hoe dit bedrag is opgebouwd (Kamerstuk 34 775 X, nrs. 1 en 2).

Naar boven