34 184 Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma's in het voorbereidend beroepsonderwijs

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 24 augustus 2015

Graag dank ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en voor de vragen die zij hebben gesteld. Op de gestelde vragen ga ik hieronder in. Daarbij wordt de indeling van het verslag als uitgangspunt genomen.

Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Inhoud

blz.

   

ALGEMEEN

2

1. Inleiding

2

2. Achtergrond

6

2.1 Huidige inrichting van het vmbo-onderwijs

6

2.2 Problemen in het huidige vmbo

9

3. Het nieuwe systeem

10

3.1 Kern van de voorgestelde wijzigingen

10

3.2 Voordelen van het nieuwe systeem

24

3.3 Het perspectief van de leerlingen

26

3.4 Het perspectief van de scholen

30

3.4.1 Van huidig naar nieuw onderwijsaanbod

30

3.4.2 Organiseerbaarheid en diversiteit van het aanbod

33

4. Activiteiten stakeholders

35

5. Implementatie en overgangsregelingen

36

6. Consequenties voor en afstemming met Caribisch Nederland

37

7. Uitvoeringsgevolgen, administratieve lasten en financiële gevolgen

37

8. Internetconsultatie

39

9. Advies Onderwijsraad

40

ARTIKELSGEWIJS

42

Artikel I, onderdeel A

42

Artikel I, onderdeel V (artikel 107 WVO)

43

Artikel XII (Inwerkingtreding)

44

ALGEMEEN

Tot mijn genoegen constateer ik dat de leden van de fracties van de VVD, de PvdA en de SGP met belangstelling kennisgenomen hebben en dat de leden van de SP-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie kennisgenomen hebben van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie zien de jongeren in het vmbo als de denkende doeners die zich binnen een aantal jaren moeten ontwikkelen tot de vakmensen waar de Nederlandse economie grote behoefte aan heeft. Binnen ons onderwijs en in het vmbo in het bijzonder moeten wij, zo menen deze leden, zoeken naar een nieuwe balans tussen cognitieve en praktische vaardigheden. Deelt de regering deze analyse? Zo ja, hoe komt dit dan naar voren in dit wetsvoorstel, zo vragen zij.

Ja, de regering deelt deze analyse. Binnen het vmbo gaat het altijd om een combinatie van denken en doen. Via dit wetsvoorstel stimuleer ik dan ook de ontwikkeling van dit vmbo-talent verder. Dit wetsvoorstel helpt een nieuwe generatie om zich te ontwikkelen tot de vakmensen waar de Nederlandse economie behoefte aan heeft. Ik maak dit mogelijk door de introductie van tien robuuste, brede, geactualiseerde profielvakken, die gecombineerd met de beroepsgerichte keuzevakken leiden tot een op de regio afgestemd aanbod. Hierdoor ontstaat in elke regio een herkenbaar onderwijsaanbod.

Door de grote flexibiliteit van het nieuwe systeem wordt het mogelijk voor scholen om, samen met het regionale vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, nieuwe beroepsgerichte examen- en onderwijsprogramma’s te ontwikkelen. Scholen kunnen zich met behulp van hun profielen, en vooral ook de beroepsgerichte keuzevakken, goed profileren binnen hun eigen regio. Via de verplichte aandacht voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) én de mogelijkheid tot verbreding of juist verdieping van het profiel wordt aan alle leerlingen een goede voorbereiding op hun toekomstige vakmanschap geboden.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de directe aanleiding van dit wetsvoorstel de veroudering (20 jaar) van de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s is. Het vmbo ontleent zijn bestaansrecht vooral aan de perspectieven die het jongeren biedt op een baan als vakman of vakvrouw op de regionale arbeidsmarkt. Dit bestaansrecht is niet per se gediend met een wildgroei aan afdelingen en programma’s. Nu komt er per leerweg een aanbod van 10 bredere beroepsgerichte profielvakken, in plaats van de circa 35 bestaande afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s. Hiermee wordt de aansluiting op het mbo en de arbeidsmarkt verbeterd. Nu constateren de leden dat de meeste jongeren, die het vmbo hebben doorlopen, een baan zoeken en vinden binnen de eigen regio. Aansluiting op de arbeidsmarkt betekent voor deze jongeren dus meestal aansluiting op de regionale arbeidsmarkt. Zou het daarom verstandig zijn om ook de kerngemeente binnen een regio nog duidelijker in positie te brengen bij de keuzen die onderwijsinstellingen maken bij het aanbod van profielen en beroepsgerichte keuzevakken? Is het, met andere woorden, wel zo verstandig om scholen ook in aanmerking te laten komen voor bekostiging van nieuw onderwijsaanbod bij voldoende leerlingenpotentieel, zonder dat er afspraken gelden van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO), waarbij ook gemeenten worden betrokken, zo vragen de genoemde leden.

Ik ben het met de leden van deze fractie eens dat de kerngemeente een zinnige rol in de ontwikkeling van een regiovisie kan hebben, samen met de vmbo-scholen, de mbo-instelling en het regionale bedrijfsleven. Scholen zijn vrij in hun keuze om bepaald onderwijsaanbod aan te bieden. Zij zijn ook vrij om bij het bepalen van hun keuze andere partijen te betrekken. Onder andere voor het techniekonderwijs zien we in een groeiend aantal regio’s dat stappen worden gezet om onderwijs in te richten vanuit een regiovisie van onderwijs, bedrijfsleven en gemeenten/provincie samen. Hieruit blijkt dat tripartiet overleg ook spontaan en op informele wijze tot stand komt.

Ik wil voorkomen dat de keuzevrijheid van scholen om hun onderwijsaanbod uit te breiden wordt ingeperkt. Als de rol van de gemeente bij het aanbod van profielen en beroepsgerichte keuzevakken van scholen geformaliseerd wordt, dan zou er een belangenverstrengeling kunnen optreden. De gemeente gaat immers ook over de huisvesting van scholen. Dit is niet in alle gevallen goed te verenigen met een inmenging in de inhoudelijke sturing van aanbod. Ik wil de rol van de gemeente daarom ook niet formaliseren.

De bekostiging van nieuw onderwijsaanbod in het voortgezet onderwijs – dus ook voor het toevoegen van een nieuw vbo-profiel aan een bestaande school – kan buiten het RPO om alleen volgens de wettelijke procedures voor stichting van een nieuwe school of uitbreiding van een bestaande school (artikel 65 en 68 van de WVO) tot stand komen. Daarin neemt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een besluit, zonder betrokkenheid van de gemeente. Het gaat hier immers vooral om de vraag of nieuw aanbod aan de stichtingsnormen kan voldoen.

Waar er vanwege de stichtingsnormen veelal weinig ruimte is om nieuw onderwijsaanbod via bovengenoemde procedure in aanmerking te laten komen voor bekostiging, is uitbreiding door middel van RPO-afspraken in de meeste gevallen wel mogelijk. Scholen hoeven dan immers niet te voldoen aan stichtingsnormen. Bij de totstandkoming van een RPO is de gemeente wel betrokken. De samenwerkende bevoegde gezagsorganen voeren op overeenstemming gericht overleg over een concept van het RPO met burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten.

De leden van de D66-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de dalende leerlingenaantallen in het vmbo per regio en per leerweg. Daarnaast vragen zij de regering een appreciatie te geven van de verschillende acute problemen in de verschillende regio’s.

In de bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag treft u een overzicht aan van de ontwikkeling van de leerlingenaantallen per leerweg en per regio tussen de schooljaren 2009–10 en 2013–14 (figuur 1 tot en met 4). Eveneens is een prognose voor de komende 15 jaar toegevoegd van de landelijke ontwikkeling van de leerlingenaantallen in de bovenbouw van het vmbo als geheel (figuur 5). De gegevens laten duidelijk een krimp in het vmbo zien. Dit is met name, maar niet uitsluitend, zichtbaar in de krimp- en anticipeerregio’s Groningen, Friesland, Zeeland en Limburg.

Vanaf 2016 begint de landelijke leerlingendaling in het voortgezet onderwijs, en dat versterkt de daling in het vmbo. In de periode 2009–2014 was de daling het sterkst in de basisberoepsgerichte leerweg (figuur 1), vanwege het feit dat leerlingen in toenemende mate hoger instromen in het voortgezet onderwijs.1 Op basis van de prognose voor de landelijke cijfers over de komende 15 jaar is de verwachting dat de deelname aan de basisberoepsgerichte leerweg enigszins stabiliseert, maar dat de kaderberoepsgerichte leerweg relatief kleiner wordt, terwijl de theoretische leerweg in omvang relatief toeneemt (figuur 6). In absolute leerlingaantallen nemen echter alle leerwegen in omvang af in de komende jaren.

In mijn brieven van 29 mei 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 31 289, nr. 167) en 23 mei 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 293, nr. 203) heb ik mijn beleid inzake leerlingendaling uiteengezet.

Ik zie scholen al op veel manieren naar oplossingen zoeken. Als ik mij op het vmbo concentreer, zie ik dat scholen in veel regio’s intensief gaan samenwerken. In Zeeland wordt bijvoorbeeld in verschillende delen van de provincie een gezamenlijk vmbo ingericht. Doordat de relatief kleine – en krimpende – afdelingen van verschillende scholen samen lesgeven, zijn deze scholen in staat een robuust en breed onderwijsaanbod te organiseren.

Een ander voorbeeld speelt in Zuid-Limburg, waar samengewerkt wordt op het gebied van het technische vmbo. Hier willen elf vmbo-scholen en twee mbo-instellingen gezamenlijk het techniekonderwijs op drie locaties gaan concentreren. In beide regio’s denken de accountmanagers leerlingendaling van het Ministerie van OCW mee met deze scholen over de manier waarop de samenwerking vorm zou kunnen krijgen. De accountmanagers helpen po- en vo-scholen bij het vinden van oplossingen voor de leerlingendaling, zoals een betere samenwerking in de regio. Vrijwel alle vo-scholen hebben of krijgen te maken met een daling van het aantal leerlingen door krimp en ontgroening. Om een divers en hoogwaardig onderwijsaanbod in de regio in stand te houden, moeten scholen hier tijdig op anticiperen.

Dit najaar ontvangt u mijn voortgangsrapportage over de stand van zaken leerlingendaling met expliciete aandacht voor de gevolgen van leerlingendaling in het vmbo. Zonder maatregelen dreigen afdelingen geheel uit regio’s te verdwijnen. Daarom ben ik bezig met gerichter onderzoek en analyse. Deze analyse wordt in de zomer uitgewerkt, en in het najaar kom ik erop terug.

Hoe dan ook is in dit proces de vernieuwing van het vmbo een cruciale eerste stap, omdat met één breed profiel in één keer meer leerlingen tegelijk kunnen worden bediend dan met bijvoorbeeld drie smallere afdelingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel bijdraagt aan het toekomstbestendig maken van het vmbo, in lijn met opmerkingen van de Onderwijsraad.

Met de vernieuwing en herstructurering van de beroepsgerichte examenprogramma’s wordt volgens de Onderwijsraad een eerste stap naar een toekomstbestendig vmbo gezet. De Onderwijsraad bevestigt dit zowel in zijn advies over dit wetsvoorstel, als in zijn bredere advies over de functie en positie van het vmbo in de context van ontwikkelingen in het onderwijsstelsel, in de samenleving en op de arbeidsmarkt, dat op 19 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.2

In dit laatste advies koerst de Onderwijsraad aan op een stelselwijziging van het vmbo waarbij de huidige vier leerwegen worden geclusterd tot twee leerwegen: één leerweg voor vakmanschap en één leerweg genaamd mavo. De Onderwijsraad geeft aan voor beide leerwegen een centrale plaats te zien voor de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden.

De fundamentele discussie over de inrichting van het vmbo die de Onderwijsraad met dit nieuwe advies oproept, acht ik relevant. Een stelselwijziging zoals de Onderwijsraad voorstelt, vraagt echter ook om een zorgvuldige voorbereiding en afweging, die niet binnen afzienbare termijn gerealiseerd kan worden.

Het onderhavige wetsvoorstel is noodzakelijk om de acute problemen in het vmbo aan te pakken en vormt, zoals gezegd, een eerste stap op weg naar een toekomstbestendig vmbo. Deze eerste stap staat niet in de weg van een eventuele stelselherziening. Voor een dergelijke stelselwijziging zal zo nodig een nieuw wetstraject worden opgestart. Ik reageer dit najaar op het advies van de Onderwijsraad van 19 juni.

De leden van de ChristenUnie stellen dat terecht wordt opgemerkt dat het vmbo kampt met dalende leerlingaantallen, de sluiting van specifieke vakafdelingen en verschraling van het onderwijsaanbod. Ook wordt opgemerkt dat het systeem van het beroepsgerichte onderwijsaanbod niet flexibel genoeg is om snel in te spelen op een veranderende vraag van leerlingen. De genoemde leden vragen op welke manier het wetsvoorstel deze problemen aanpakt.

Met de brede profielvakken kunnen meer leerlingen tegelijk onderwijs krijgen, dan nu vaak het geval is met de huidige afdelingsvakken, intra- en intersectorale programma’s. Zo wordt tevens voorkomen dat bepaald aanbod helemaal niet meer kan worden aangeboden, omdat er te weinig leerlingen zijn om een groep mee te vormen. Het brede profielvak wordt aangevuld met beroepsgerichte keuzevakken van een kleinere omvang. De beroepsgerichte keuzevakken kunnen oriënterend, verbredend of verdiepend van aard zijn. Door de kleinere omvang van de beroepsgerichte keuzevakken is het voor scholen minder complex om het onderwijs in deze vakken te organiseren dan nu het geval is met de afdelingsvakken. De beroepsgerichte keuzevakken hoeven niet het hele jaar door te worden aangeboden, maar slechts voor kortere periodes. Ook kunnen vmbo-scholen ervoor kiezen om onderling samen te werken in hun aanbod van beroepsgerichte keuzevakken. Zo blijft dit aanbod mogelijk.

Met de nieuwe profielstructuur wordt tegemoet gekomen aan de veranderende vraag van leerlingen naar maatwerk. Leerlingen kunnen beroepsgerichte keuzevakken volgen die gerelateerd zijn aan het gekozen profiel, maar zij kunnen ook kiezen voor beroepsgerichte keuzevakken uit een ander profiel. Zo ontstaat, al naar gelang de behoefte van de leerling, ruimte voor oriëntatie, voor verbreding, maar ook voor verdieping binnen het beroepsgerichte examenprogramma.

Op welke manier kan de omvorming naar profielvakken en keuzevakken ervoor zorgen dat het aanbod veelzijdig blijft, de aansluiting met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt wordt verbeterd en aantrekkelijk is voor leerlingen? Is het samenvoegen van de huidige programma’s tot profielen daarvoor voldoende, zo vragen de leden van genoemde fractie.

De brede profielvakken zijn geschikt voor brede groepen leerlingen. Juist met het oog op krimp is dit belangrijk om een veelzijdig aanbod operationeel te kunnen houden.

De aansluiting op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt wordt verbeterd doordat de profielen duidelijk aansluiten op de mbo-domeinen. Voor een specifiek overzicht van de aansluiting van de vmbo-profielen op de opleidingsdomeinen in het mbo verwijs ik naar mijn brief van 15 december 2014 aan de voorzitter van uw Kamer, met als titel «Fundamenteel vmbo» (Kamerstukken II 2014/15, 30 079, nr. 52). Ook de kwalificatiedossiers in het mbo zijn grondig herzien. Bij de totstandkoming zijn mbo-docenten via diverse klankbordgroepen betrokken geweest. De aansluiting op de regio wordt bevorderd doordat beroepsgerichte keuzevakken in het vmbo in samenwerking met mbo-opleidingen en een of meer regionale arbeidsmarktpartijen moeten worden ontwikkeld.

De beroepsgerichte keuzevakken bieden mogelijkheden tot aantrekkelijk maatwerk voor leerlingen. Overigens gaat de vernieuwing veel verder dan het samenvoegen van vakken. Ook de inhoud van de beroepsgerichte examenprogramma’s is grondig vernieuwd. Het samenvoegen van de huidige programma’s tot profielen is een belangrijke stap in het proces om te komen tot een toekomstbestendig vmbo.

2. Achtergrond

2.1 Huidige inrichting van het vmbo-onderwijs

De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat het voorbereidend beroepsonderwijs en de mavo twee totaal verschillende schoolsoorten zijn die samen zijn gevoegd in het vmbo, waardoor «het vmbo» een herkenbaarheidsprobleem heeft. Wat is de onderbouwing van de regering dat er nog steeds krampachtig aan «het vmbo» vastgehouden wordt? Is het niet zo dat het vmbo niet alleen voorbereidt op het middelbaar beroepsonderwijs, maar dat de theoretische leerweg ook voorbereidt op de havo?

Ja, het is zo dat de theoretische leerweg ook voorbereidt op het havo. Tegelijkertijd is het zo dat het merendeel van de leerlingen (meer dan 80 procent) uit de theoretische leerweg naar het mbo doorstroomt; ongeveer 18 procent stroomt door naar het havo.

Voorbereidend beroepsonderwijs en mavo zijn twee verschillende schoolsoorten met grotendeels hetzelfde einddoel: voorbereiden op de doorstroom naar het mbo. In die zin verbinden de leerwegen van het vmbo deze twee schoolsoorten. Met dit wetsvoorstel wordt de herkenbaarheid van het vmbo verbeterd, juist door de beroepsgerichte vakken te bundelen tot herkenbare stromen.

Het beeld dat krampachtig aan «het vmbo» wordt vastgehouden, deelt de regering niet.

Met de verschillende leerwegen in het vmbo kunnen scholen leerlingen met uiteenlopende leerstijlen voorbereiden op het vervolgonderwijs.

De regering constateert terecht dat de leerlingaantallen in de basisberoepsgerichte leerweg dalen. Bedoelt de regering hiermee dat deze leerlingen steeds meer doorstromen naar het mbo of daadwerkelijk naar een hoger niveau in het vmbo?

Hiermee wordt bedoeld dat het absolute aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg sinds 2008 daalt (zie ook figuur 1 van de bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag), doordat er sprake is van een landelijke verschuiving van leerlingenstromen. Vanuit het primair onderwijs gaan er meer leerlingen direct naar een van de andere niveaus binnen het vmbo, of naar havo en vwo, dan vóór 2008. In diverse regio’s wordt de daling van de leerlingenaantallen in de basisberoepsgerichte leerweg versterkt door demografische krimp.

Vanaf 2012 is er sprake van een toename van het absolute aantal jongeren met een vmbo-diploma dat doorstroomt naar het mbo (van 78.179 in 2011 tot 85.109 in 2014). Deze toename wordt vooral verklaard door de stijging van het aantal leerlingen met een diploma vmbo theoretische leerweg (en verhoudingsgewijs in iets mindere mate door het aantal leerlingen met een diploma gemengde leerweg).

Doorstroom naar een hoger niveau in het vmbo is volgens het Onderwijsverslag alleen het geval voor de basisberoepsgerichte leerweg, waar het aantal leerlingen dat opstroomt naar de kaderberoepsgerichte leerweg iets gestegen is.3 Alle andere stromen, naar mbo1, mbo2 of mbo3, laten juist een daling zien. Hoe verklaart de regering, naast de bevolkingskrimp, deze beweging? Kan de regering uiteenzetten welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen en of dit een wenselijke ontwikkeling is, zo vragen de leden van de SP-fractie?

De recente daling van de instroom in het mbo is niet te verklaren door demografische krimp. De totale instroom in het mbo is jarenlang constant geweest. Het laatste jaar zijn er echter aanzienlijk minder deelnemers van 23 jaar en ouder, vanuit een baan of uitkering, begonnen aan een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) van het mbo. Hierdoor wordt de daling in de instroom in het mbo volledig verklaard.

Jongeren die in het verleden een bbl-opleiding gingen doen, stromen nu vaker in in de beroepsopleidende leerweg (bol). Zij stromen daarbij steeds vaker in op het juiste niveau. In het verleden kwam het nog wel voor dat jongeren met een diploma dat recht gaf op een niveau 3- of 4-opleiding hun mbo-opleiding begonnen met een niveau 2-opleiding, om daarna te stapelen naar een hoger niveau. Dit komt steeds minder vaak voor.

In het eerstvolgende onderwijsverslag zal de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) de daling van het aantal stapelaars nader analyseren. Daarmee wordt invulling gegeven aan een motie van het lid Ypma c.s. (Kamerstukken II 2014/15, 34 200 VIII, nr. 9).

De regering wil loopbaanoriëntatie meer aandacht gaan geven in het vmbo-onderwijs, op advies van docenten en managers. De leden van de SP-fractie vragen of een loopbaandossier wel een effectief middel is en niet alleen weer een «papieren tijger» waar zeker de praktijkleerlingen weinig mee kunnen. Kan de regering toelichten wat ze precies bedoelt met een loopbaandossier? Welke criteria worden hieraan gesteld? Wat is in de ogen van de regering een juiste invulling van het vak loopbaanoriëntatie? De leden van de VVD-fractie stellen een soortgelijke vraag.

Lob is geen traditioneel vak met een door de overheid vastgesteld curriculum. Scholen hebben ruimte om lob vorm te geven op een manier die past binnen hun onderwijsvisie en de wijze waarop hun leerlingen leren. De regering vindt het belangrijk dat lob een centrale rol in het onderwijs speelt. Lob bestaat niet uit het afvinken van bepaalde activiteiten, maar uit een doorlopende reflectie op eigen handelingen en ervaringen, zodat kwaliteiten, motieven en netwerken ontdekt worden en er handvatten komen om de eigen (leer)loopbaan te sturen. Alhoewel het opnemen van bijvoorbeeld snuffelstages en gastlessen van werknemers uit het bedrijfsleven in het onderwijsprogramma een goede zaak is, biedt een enkele snuffelstage of gastles onvoldoende zicht op de diversiteit van beroepspraktijken. Ook ontstaat er zo onvoldoende zelfinzicht bij de leerling in de eigen interesses en kwaliteiten, en de passende opleidingen daarbij.

De regering is het met deze leden eens dat een loopbaandossier geen «papieren tijger» moet zijn, zeker niet voor praktijkleerlingen, maar dat is het ook niet. Een vergelijking met het opbouwen van een portfolio, waarmee in de creatieve vakken doorgaans wordt gewerkt, is meer op zijn plaats. Met het loopbaandossier toont de leerling aan systematisch met zijn loopbaan bezig te zijn. In het dossier verzamelt de leerling producten of opdrachten waar de leerling trots op is en indien van toepassing gespreksverslagen, gegevens van netwerkcontacten, een overzicht van de activiteiten in het kader van lob en informatie over potentiële vervolgopleidingen of beroepsbeelden.

De regering noemt het loopbaandossier specifiek als een verplicht onderdeel in het beroepsgerichte examenprogramma. Is het waar dat dit dus niet geldt voor de theoretische leerweg, vragen de leden van de SP-fractie. De theoretische leerweg heeft immers geen beroepsgericht examenprogramma, zo merken deze leden op.

Beroepsgerichte vakken maken geen vast onderdeel uit van de examenprogramma’s in de theoretische leerweg en kunnen daarmee enkel facultatief, in het vrije deel van het onderwijsprogramma, worden aangeboden. De verplichting van het inrichten van een loopbaandossier geldt vooralsnog dan ook niet voor de theoretische leerweg. De oriëntatie op studie en beroep en het reflecteren op de toekomst vormt overigens wel een verplicht onderdeel van het onderwijsprogramma van de theoretische leerweg. Desalniettemin zie ik op scholen die alle leerwegen van het vmbo aanbieden wel dat ook in de theoretische leerweg versterkt wordt ingezet op lob. Dat geldt ook in toenemende mate voor scholen die binnen het vmbo uitsluitend de theoretische leerweg aanbieden, zonder de beroepsgerichte leerwegen in huis te hebben.

De regering stimuleert deze ontwikkelingen onder andere via het M-Techprogramma. Met dit programma wil ik bereiken dat er meer mavo-leerlingen doorstromen naar technische vervolgopleidingen op mbo 4-niveau. Scholen die aan het M-Techprogramma deelnemen, formuleren eigen ambities om dit te bereiken, waaronder ambities op het gebied van de aandacht voor technologie in lob.

Als dit waar is, waarom heeft de regering dan deze keuze gemaakt? Is het juist voor deze groep ook niet wenselijk om zich te oriënteren op hun loopbaan, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Voorliggend wetsvoorstel betreft alleen de beroepsgerichte vakken, maar de regering is het met deze leden eens dat het inderdaad wenselijk is dat ook leerlingen buiten de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo zich oriënteren op hun loopbaan. Daarom krijgt lob op alle niveaus van het voortgezet onderwijs groeiend aandacht, zo ook in de theoretische leerweg van het vmbo.

In de theoretische leerweg maakt «de oriëntatie op studie en beroep en het reflecteren op de toekomst» verplicht onderdeel uit van het onderwijsprogramma. De scholen bepalen hiervan zelf de omvang en de vormgeving.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten of zij nog steeds van mening is dat het vmbo met zijn vier leerwegen recht doet aan de veelzijdigheid in het mbo wat betreft diversiteit van niveau, kennis en opleidingen.

Met de invoering van profielen speelt het vmbo in elk geval goed in op de diversiteit van niveau, kennis en de arbeidsmarkt. Het vmbo is een goede basis voor een vervolgopleiding in het mbo of hbo (via mbo dan wel havo), waarbij de verschillende leerwegen scholen de mogelijkheid geven om in te spelen op verschillende leerstijlen en niveaus van leerlingen.

Het voorstel voor nieuwe profielen biedt een verbetering ten opzichte van het huidige systeem. Juist de combinatie van een breed profiel met beroepsgerichte keuzevakken die oriënterend, verbredend of verdiepend van aard zijn, maakt het mogelijk om leerroutes meer individueel in te richten en ook aan te blijven sluiten op de veelzijdigheid in het mbo.

In het najaar reageer ik op het Onderwijsraadadvies over het vmbo. Ik bezie dan ook of het hedendaagse vmbo met vier leerwegen tegemoet komt aan de wensen van het mbo en de arbeidsmarkt.

In dit verband vragen deze leden ook of de regering kennis heeft genomen van het voorstel van de MBO Raad («Het mbo in 2025») waarin een stelselherziening wordt voorgesteld waarbij er sprake is van voorbereidend basis beroepsonderwijs, het vmbo-bb, en het voorbereidend beroepsonderwijs, nu het vmbo-kb, vmbo-gl en vmbo-tl.4

De regering heeft kennis genomen van het «Manifest voor de toekomst van het middelbaar beroepsonderwijs» en de «Tien bouwstenen voor een toekomstbestendig beroepsonderwijs».5 Deze beide documenten brengen relevante vragen naar boven in de fundamentele discussie over de toekomst van het vmbo.

De aanpassingen die het onderhavige wetsvoorstel aanbrengt in het vigerende systeem zijn nodig om de acute problemen in het vmbo aan te pakken. Een stelselwijziging zoals voorgesteld vraagt om een zorgvuldige voorbereiding en afweging en zal niet binnen afzienbare termijn gerealiseerd kunnen worden. Het onderhavige wetsvoorstel kan hier niet op wachten. Het vormt een noodzakelijke eerste stap in het toekomstbestendig maken van het vmbo.

Dit najaar reageren de Minister en ik gezamenlijk op de voorstellen van de MBO Raad.

2.2 Problemen in het huidige vmbo

De leden van de D66-fractie lezen dat scholen onvoldoende kunnen inspringen op de veranderende vraag van leerlingen, het (regionale) vervolgonderwijs en de (regionale) arbeidsmarkt naar maatwerk buiten de «vaste» pakketten om. Kan de regering nader toelichten wat de reden is dat scholen onvoldoende hierop kunnen inspringen, zo vragen deze leden.

De reden dat scholen hier onvoldoende op kunnen inspringen, is dat de huidige structuur van de beroepsgerichte examenprogramma’s niet flexibel genoeg is om binnen een korte tijd het aanbod echt te vernieuwen. Vernieuwen kent een doorlooptijd van meerdere jaren. Met de nieuwe beroepsgerichte keuzevakken, als onderdeel van een beroepsgericht examenprogramma, kan sneller worden ingesprongen op veranderingen. De procedure wordt zo ingericht dat nieuwe beroepsgerichte keuzevakken binnen een jaar kunnen worden aangemeld, ontwikkeld, getoetst aan kwaliteitscriteria en geregistreerd, om vervolgens aan leerlingen aangeboden te kunnen worden.

De leden lezen voorts dat het op termijn onbetaalbaar is om het huidige palet van beroepsgerichte examenprogramma’s te organiseren. Zij vragen de regering deze opmerking cijfermatig te onderbouwen rekening houdend met de regionale verschillen wat betreft de daling van leerlingenaantallen.

Het aantal vbo-afdelingen bouwtechniek in Nederland met 10 of meer leerlingen is tussen 2010 en 2014 afgenomen van 155 naar 90, het aantal afdelingen metaaltechniek van 114 naar 70, het aantal afdelingen elektrotechniek van 101 naar 62, het aantal afdelingen voertuigentechniek van 99 naar 71 en het aantal afdelingen installatietechniek van 15 naar 11. Afdelingen met minder dan 10 leerlingen zijn nauwelijks in stand te houden. Uit dit beeld van de sector techniek kan worden opgemaakt dat het aanbod landelijk gezien verschraalt, waardoor leerlingen in de regio niet altijd meer het beroepsgerichte examenprogramma kunnen volgen dat zij willen volgen.

De regering doet dit najaar onderzoek naar de regionale gevolgen van leerlingendaling in het vmbo.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in de wet de structuur van het voorbereidend beroepsonderwijs en middelbaar algemeen vormend onderwijs laat bestaan, terwijl in de praktijk en in de toelichting wordt uitgegaan van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs met structuur van de onderscheiden leerwegen. Deze leden vragen waarom de regering de vernieuwing niet aangrijpt om te werken aan een eenduidiger regeling.

Recentelijk heeft de Onderwijsraad een advies uitgebracht over de clustering van de leerwegen in het vmbo tot een leerweg voor vakmanschap en een leerweg genaamd mavo.

In antwoord op een eerdere vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie heb ik aangegeven dat ik voornemens ben om dit najaar te reageren op het advies van de Onderwijsraad. Hierbij ga ik ook nader in op de structuur van de leerwegen in het vmbo.

De leden van genoemde fractie vragen een reactie van de regering op de situatie dat bepaalde scholen zich uitdrukkelijk positioneren als school voor mavo. In hoeverre is het wenselijk dat de wet hiervoor een aangrijpingspunt blijft bieden, zo vragen zij.

In de wet zijn het voorbereidend beroepsonderwijs en het mavo als aparte schoolsoorten benoemd. Scholen mogen zich als mavo profileren en vooralsnog blijft dat zo. Ik heb geen wetsvoorstel in voorbereiding dat zich richt op aanpassingen in dit onderscheid.

Het punt van de wenselijkheid om in de wet een aangrijpingspunt voor de mavo te blijven bieden zal ik adresseren in mijn hiervoor aangekondigde reactie op de het advies van de Onderwijsraad en de aanbevelingen van de MBO Raad over respectievelijk de clustering van leerwegen in het vmbo en de clustering van de hoogste leerwegen in het vmbo met het havo.

3. Het nieuwe systeem

3.1 Kern van de voorgestelde wijzigingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat er profielen met daarbinnen profielvakken komen. Is de regering van mening dat de verschillende profielen profielvakken hebben die proportioneel even zwaar zijn voor de leerlingen? Met name tussen de profielen zoals Zorg en welzijn, een breed profiel, en de meer specifieke technische profielen, vragen de leden de regering nader toe te lichten hoe de proportionaliteit is gewaarborgd.

Het uitgangspunt is dat de verschillende profielvakken van vergelijkbare zwaarte zijn. Bij de ontwikkeling van de profielen is expliciet aan de Stichting Leerplanontwikkeling Nederland (SLO) de opdracht meegegeven dat de profielvakken van vergelijkbare omvang en zwaarte dienden te zijn.

Op een aantal pilotscholen wordt ervaring opgedaan met de nieuwe profielvakken en de examinering hiervan. Vanuit de pilotscholen heb ik vooralsnog geen signalen ontvangen over verschillen in zwaarte tussen de profielvakken. Op basis van de ervaringen van deze pilotscholen en een aantal veldraadplegingen worden de concept-syllabi en de concept-examenprogramma’s aangepast.

Het profiel Zorg en welzijn is niet per definitie minder zwaar dan een technisch profiel. Juist de reikwijdte van het profielvak Zorg en welzijn – de mens in relatie tot gezondheid, omgeving, zorg en activiteiten – vraagt om een ontwikkeling van leerlingen op het gebied van mensenkennis, zelfinzicht en communicatie die ervoor zorgt dat dit vak zich proportioneel gezien kan meten met een technisch profiel. Voor beide zijn alleen andere kennis, vaardigheden en interesses vereist.

De inhoud van de modules zal bij ministeriële regeling worden uitgewerkt. Wat is de procedure van de totstandkoming van deze inhoud van de modules, zo vragen deze leden. In hoeverre zijn het (vervolg)onderwijs en het bedrijfsleven hier ook inhoudelijk bij betrokken? De leden van de SP-fractie stellen soortgelijke vragen.

Elk profielvak bestaat uit vier modules.6 De inhoud van deze modules wordt bij ministeriële regeling vastgesteld in de vorm van een examenprogramma per profielvak. Voor alle profielvakken zijn inmiddels nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s ontwikkeld.

De wijze waarop de beroepsgerichte examenprogramma’s voor de profielvakken in concept tot stand zijn gekomen, is vergelijkbaar met de procedure bij de totstandkoming van vernieuwde examenprogramma’s van algemeen vormende vakken, aangevuld met expliciete feedback van het georganiseerde bedrijfsleven.

De concept-modules zijn ontwikkeld in werkgroepen van sectorvernieuwingscommissies waarin onder anderen vmbo- en mbo-docenten zitting hadden. De werkgroepen kregen naast de feedback van het bedrijfsleven ook feedback van de algehele regiegroep vernieuwing beroepsgerichte examenprogramma’s vmbo en de sectorale vernieuwingscommissie in kwestie. Dat heeft eerst geleid tot concept-examenprogramma’s voor elk van de nieuwe profielvakken. Naar aanleiding van opmerkingen uit de huidige pilots en uit een veldraadpleging over de syllabi (handleidingen voor docenten met beschrijvingen van de onderdelen in de centraal schriftelijke en praktische examens waar de leraar rekening mee moet houden), zijn de concept-examenprogramma’s verder bijgesteld.

Het bedrijfsleven heeft op meerdere momenten, onder andere via sectorale adviesgroepen, advies uitgebracht over tussenproducten. Het vervolgonderwijs is bij de totstandkoming van de concept-examenprogramma’s betrokken doordat mbo-docenten deel uitmaakten van de verschillende werkgroepen en de regiegroep.

Uiteindelijk worden de beroepsgerichte examenprogramma’s van de profielvakken, zoals die nu reeds in concept zijn vastgesteld ten behoeve van de pilotscholen, bij ministeriële regeling vastgesteld.

Vanaf de start van het vernieuwingstraject zijn de concept-examenprogramma’s van de profielvakken openbaar toegankelijk via www.vernieuwingvmbo.nl. De definitieve beroepsgerichte examenprogramma’s worden opgenomen in de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs.

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de scholieren keuzevakken kunnen kiezen die gerelateerd zijn aan hun profielvak, maar dat dat niet per se hoeft. Betekent dit dat scholieren uit alle door de onderwijsinstelling aangeboden keuzevakken mogen kiezen? Zo nee, op basis waarvan kan een instelling deze keuzeruimte voor scholieren beperken? Is het voor scholieren ook mogelijk om een keuzevak bij een andere vmbo school te volgen?

Ja, leerlingen mogen in principe uit alle door de onderwijsinstelling aangeboden keuzevakken kiezen. In de praktijk zal de feitelijke keuzeruimte voor de leerling afhankelijk zijn van zowel het aanbod van de school als de manier waarop de school dat aanbod kan organiseren. De school bepaalt dus uiteindelijk uit welke beroepsgerichte keuzevakken leerlingen kunnen kiezen.

Hierbij kunnen scholen hun leerlingen bijvoorbeeld ook de mogelijkheid bieden om een beroepsgericht keuzevak aan een andere school te volgen. Het bevoegd gezag van een school kan zijn leerlingen op grond van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 25a, derde lid, van de WVO in staat stellen om een deel van het onderwijsprogramma aan een andere school of aan een mbo-instelling te volgen. Het Besluit samenwerking VO-BVE, dat een nadere uitwerking van het genoemde artikel 25a vormt, voorziet in de mogelijkheid tot uitbesteding van leerlingen, als daarmee de inzet van onderwijsvoorzieningen doelmatiger wordt of als door die uitbesteding beter maatwerk, verrijking of verdieping aan de leerling kan worden geboden.

De leden merken voorts op dat de eindtermen van de profielvakken centraal worden vastgesteld. Door wie gaat dit gebeuren en welke procedure hoort daarbij?

De eindtermen van de profielvakken worden opgenomen in examenprogramma’s. De pilotscholen werken op dit moment met concept-examenprogramma’s, die zijn opgeleverd door de sectorvernieuwingscommissies en die vervolgens door de regiegroep vernieuwing beroepsgerichte examenprogramma’s vmbo ter goedkeuring aan mij zijn voorgelegd. Volgens de vaste procedure hiervoor heeft SLO op basis van deze concept-examenprogramma’s, globale eindtermen ontwikkeld. Het College voor toetsen en examens (CvTE) en het Instituut voor toetsontwikkeling (Cito) hebben meegekeken of de eindtermen goed examineerbaar waren. Vervolgens zijn de eindtermen door mij in concept vastgesteld en is het CvTE gestart met de ontwikkeling van de syllabi. Het Cito heeft opdracht gekregen om voor elk profielvak centraal schriftelijke en praktische examens te ontwikkelen die aansluiten bij de vastgestelde eindtermen. De eerste lichting leerlingen aan de pilotscholen heeft deze examens inmiddels gemaakt.

De beroepsgerichte examenprogramma’s, met globaal geformuleerde eindtermen voor de profielvakken, zullen uiteindelijk bij ministeriële regeling door mij definitief worden vastgesteld. Deze regeling treedt gelijktijdig met de wet in werking.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts in hoeverre docenten, bedrijfsleven en vervolgonderwijs een inhoudelijke bijdrage kunnen leveren aan de centrale vaststelling van de eindtermen?

Docenten in het vmbo én mbo en ook mensen uit de beroepspraktijk zelf hebben wat betreft de huidige concept-examenprogramma’s inhoudelijke bijdragen geleverd, via de digitale veldraadplegingen over de syllabi. Daarnaast maken docenten deel uit van de eerder genoemde sectorvernieuwingscommissies.

Voor de beroepsgerichte keuzevakken zullen de eindtermen niet centraal worden vastgesteld. Hoe gaat dit dan wel gebeuren, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De kwaliteit van de beroepsgerichte keuzevakken wordt geborgd doordat nieuw ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken aan kwaliteitscriteria (die nog bij AMvB worden vastgesteld) zullen worden getoetst door een (bij ministeriële regeling in te stellen) toetsingscommissie. Door de toetsingscommissie goedgekeurde beroepsgerichte keuzevakken worden opgenomen in de Regeling element- en vakcodetabel, die jaarlijks in mei zal worden gepubliceerd. Scholen mogen alleen beroepsgerichte keuzevakken als onderdeel van het beroepsgerichte examenprogramma aanbieden aan hun leerlingen, indien deze keuzevakken zijn opgenomen in genoemde regeling.

Scholen worden geholpen bij het ontwikkelen van nieuwe beroepsgerichte keuzevakken door het beschikbaar stellen van een ontwikkelingsformat. In dit format dienen de taken en de deeltaken die de leerling moet uitvoeren worden beschreven, net als de kennis, vaardigheden en houding die hiervoor nodig zijn. Ook zijn er vragen te beantwoorden over de aansluiting op het vervolgonderwijs en de samenwerking en bijdrage van overige partijen aan de ontwikkeling van het beroepsgerichte keuzevak. Ten slotte moet worden beargumenteerd waarom dit nieuwe beroepsgerichte keuzevak ontwikkeld moet worden. Bij het format moeten ter illustratie van de inhoud van het nieuwe beroepsgerichte keuzevak een voorbeeldopdracht, een (eind)toets en lesmateriaal worden gevoegd.

Wat is de stand van zaken betreffende het onderzoek naar de mogelijkheden voor meer flexibiliteit in de examinering, bijvoorbeeld naar het invoeren van meerdere examenmomenten, zo willen de leden van de VVD-fractie weten. De leden van de SGP-fractie vragen ook op welke wijze de regering tegemoetkomt aan de behoefte van maatwerk en flexibilisering in examinering.

Samen met de inspectie, het CvTE, de VO-raad en de Stichting Platforms vmbo (SPV) is de afgelopen maanden nader onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor meer flexibiliteit in de examinering. Scholen hebben aangegeven, met name voor de leerlingen die hun profielvak combineren met verdiepende beroepsgerichte keuzevakken, het wenselijk te vinden dat de mogelijkheid wordt geboden eerst het profielvak af te sluiten en pas daarna de beroepsgerichte keuzevakken. Leerlingen kunnen dan bijvoorbeeld het profielvak al afsluiten in het derde leerjaar (met een centraal schriftelijk praktisch examen) en in het jaar daarop de beroepsgerichte keuzevakken afsluiten (met schoolexamens).

Gezien de mogelijke combinaties van een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken die leerlingen kunnen kiezen, is er in de nieuwe systematiek niet langer sprake van één beroepsgericht vak, zoals in de huidige situatie. Het beroepsgerichte examenprogramma bestaat feitelijk straks uit meerdere vakken: een profielvak en enkele beroepsgerichte keuzevakken. Gelet op het voorstaande ben ik voornemens scholen de mogelijkheid te bieden om eerst het profielvak af te sluiten met een centraal schriftelijk en praktisch examen (cspe) en daarna de beroepsgerichte keuzevakken met schoolexamens. De uitwerking hiervan wordt meegenomen in de met dit wetsvoorstel samenhangende lagere regelgeving.

De behoefte aan en de noodzaak voor meerdere examenmomenten per jaar is nog niet met voldoende onderbouwing aangetoond. Ik verwacht dat het scholen al voldoende flexibiliteit biedt als binnen het beroepsgerichte examenprogramma het profielvak eerder kan worden afgesloten dan de beroepsgerichte keuzevakken.

Dit najaar gaat de regering nader in op de aanbevelingen die de VO-raad in het kader van de flexibilisering van het voortgezet onderwijs heeft gedaan.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie waarom ervoor is gekozen het systeem van licenties te laten bestaan. Wat zijn hiervan de voor- en de nadelen, zo vragen zij.

Het systeem van licenties geldt voor alle schoolsoorten van het voortgezet onderwijs en draagt – naast de herkenbaarheid voor de bekostiging – in hoofdzaak bij aan de doelmatige spreiding van het onderwijsaanbod in steden en regio’s. Hiermee wordt voorkomen dat scholen overmatig met elkaar concurreren waardoor bijvoorbeeld onnodige leegstand van onderwijshuisvesting zou kunnen ontstaan. Ook is er in verband met de leerlingendaling in relatie tot een doelmatige spreiding van onderwijsaanbod juist behoefte aan samenwerking in plaats van concurrentie.

Bij de evaluatie van de betreffende wetgeving in 2013 is gebleken dat het systeem van de voorzieningenplanning, waar de licenties onderdeel van uitmaken, past bij de doelen die gesteld werden bij de invoering van RPO’s (Kamerstukken II 2012/13, 33 630, nr. 2).

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen of de bevoegdheden van docenten wel goed aansluiten op de nieuwe profielen. Hoe is bijvoorbeeld de bevoegdheid van docenten in het nieuwe profiel Dienstverlening en producten geregeld?

Er bestaat niet voor elk afdelingsvak, intra- of intersectoraal programma een passende lerarenopleiding. Zo is voor de intersectorale programma’s de afgelopen jaren nooit een «eigen» lerarenopleiding ontwikkeld. Voor het profiel Dienstverlening en producten bestaat geen verwante lerarenopleiding. De bevoegdheid voor dit profielvak is dan ook nog niet geregeld. Ik ben momenteel in gesprek met docenten, schoolleiders, bestuurders en de lerarenopleidingen om in deze leemte te voorzien.

Leden van de VVD-fractie vragen hoe docenten in de nieuwe profielen worden bijgeschoold? Aanbod van relevante en kwalitatief goede bij- en nascholing is een belangrijke randvoorwaarde voor het slagen van de vernieuwing van het vmbo. Dit is een proces dat afstemming vergt tussen vmbo’s en aanbieders van bij- en nascholing. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen bij- en nascholing in de zin van bekwaamheidsonderhoud voor huidige docenten en bij- en nascholing voor zowel huidige- als aankomende docenten, die leidt tot een bevoegdheid.

Ten aanzien van het bekwaamheidsonderhoud heeft de SPV per profiel het huidige scholingsaanbod voor huidige docenten in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat aanbieders al inspelen op de nieuwe profielen in het vmbo. De beroepsgroep van leraren, de Onderwijscoöperatie (OC), valideert dit cursusaanbod. Zodra de OC het aanbod heeft gevalideerd, kan een leraar die het aanbod gevolgd heeft, hiermee aantonen dat hij zijn bekwaamheid onderhoudt en dit registreren in het lerarenregister.

Ten aanzien van de bij- en nascholing die leidt tot een bevoegdheid ben ik voornemens in een wijziging van de Regeling conversietabel getuigschriften en vakken VO een overzicht op te nemen van bestaande diploma’s die, al dan niet in combinatie met bij- en nascholing, een bevoegdheid opleveren voor de verschillende beroepsgerichte vakken.

Om de transitie op schoolniveau te ondersteunen, wordt eenmalig € 5,5 miljoen extra geïnvesteerd in de professionalisering van docenten. Deze middelen worden ingezet via drie lijnen. Elke vmbo-locatie met een beroepsgerichte bovenbouw ontvangt € 5.000 om in te zetten voor professionalisering rond de introductie van de beroepsgerichte profielen. Voor de ontwikkeling van een collectief nascholingsaanbod is € 1,5 miljoen beschikbaar. Voor een digitale toetsitembank ten behoeve van de schoolexamens met passend scholingsaanbod is € 1 miljoen beschikbaar.

Leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe het zit met de bevoegdheden voor docenten in de beroepsgerichte vakken waar geen lerarenopleiding voor is?

Ik heb in het sectorakkoord met de VO-raad afgesproken dat in 2017 alle lessen in het voortgezet onderwijs gegeven dienen te worden door docenten die daartoe bevoegd zijn. Voor de beroepsgerichte vakken vergt dit aanvullende afspraken over de vraag hoe docenten bevoegd verklaard kunnen worden in een nieuw profiel. In de huidige situatie bestaat niet voor elk afdelingsvak, intra- of intersectoraal programma een passende lerarenopleiding. Ik ben momenteel in gesprek met docenten, schoolleiders, bestuurders en de lerarenopleidingen hoe hieraan invulling te geven.

Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg «Vmbo-mbo en overgangen in het onderwijs» op 22 januari 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 30 079, nr. 57, p. 39) ontvangt uw Kamer voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel een plan van aanpak over de professionalisering rond de nieuwe profielen.

In hoeverre kan verdere deskundigheidsbevordering, ook voor de beroepsgerichte vakken, onderdeel worden van het lerarenregister? In hoeverre zijn docentenstages bij het regionaal bedrijfsleven hier ook onderdeel van, zo willen de leden weten.

Het lijkt mij logisch dat het lerarenregister een rol kan spelen bij de verdere deskundigheidsbevordering voor wat betreft het registreren of erkennen van het na- of bijscholingsaanbod voor de beroepsgerichte vakken en docentenstages in het regionaal bedrijfsleven. Het enige voorbehoud hierbij, is dat het lerarenregister eerst wettelijk geborgd moet worden en dat het de beroepsgroep zelf is die invulling geeft aan welk scholingsaanbod in het register wordt opgenomen en hoe de registratie verloopt.

In de huidige situatie is wiskunde verplicht bij de keuze voor de sector Landbouw. Wordt in het nieuwe profiel Groen wiskunde ook een verplicht vak voor alle richtingen? Ook nu er een verplicht vak rekenen is ingevoerd, zo vragen zij.

Ja, de algemeen vormende vakken in het profieldeel bij het profiel Groen blijven gelijk aan de «sectorvakken» in de huidige sector landbouw: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en scheikunde I. Wiskunde blijft daarmee een verplicht vak in het profiel Groen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat voor goed vmbo-onderwijs, vmbo-docenten, die voldoende voeling hebben met de actuele beroepspraktijk op de werkvloer van de bedrijven, een voorwaarde vormen. Het is niet vanzelfsprekend dat de lerarenopleidingen en de nascholing voor docenten daarin voorzien. Wat gaat de regering doen om op dit punt onderwijspersoneel verder te professionaliseren, zo vragen de leden.

In het sectorakkoord dat ik heb afgesloten met de VO-raad, is opgenomen dat alle docenten hun kennis van de actuele beroepspraktijk aantoonbaar bijhouden. Via afspraken in het Techniekpact wordt onder andere zorg gedragen voor docentenstages. Bij de ondersteuning van de invoering van de profielen zijn ook de koepelorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland betrokken. Met hen ben ik onder andere in gesprek hoe we deze verbinding op regionaal niveau kunnen faciliteren en borgen.

Voorts merken de leden op dat de eindtermen voor de profielvakken centraal worden vastgesteld; het profielvak wordt afgesloten met een centraal examen en kan voorafgaand daaraan worden getoetst met een schoolexamen. De beroepsgerichte keuzevakken worden afgesloten met een schoolexamen. De leden vinden het belangrijk dat eindtermen zeker bij het beroepsonderwijs goed aansluiten op de actuele beroepspraktijk. Dit betekent dat deze eindtermen niet een starheid mogen kennen, die het onderwijs laat ontaarden tot teaching to the test, maar flexibel kunnen inspelen op veranderingen in de beroepspraktijk. Op welke wijzen voorziet het wetsvoorstel in deze flexibiliteit?

De grootste flexibiliteit die dit wetsvoorstel introduceert, zit in de beroepsgerichte keuzevakken. Scholen kunnen samen met het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven nieuwe beroepsgerichte keuzevakken ontwikkelen, met meerwaarde voor de regio. De procedure wordt zo ingericht dat nieuwe beroepsgerichte keuzevakken binnen een jaar kunnen worden aangemeld, ontwikkeld, getoetst aan kwaliteitscriteria en geregistreerd, om vervolgens aan leerlingen aangeboden te kunnen worden. Scholen kunnen jaarlijks starten met nieuw aanbod van beroepsgerichte keuzevakken.

Tevens merken deze leden op dat lob een verplicht onderdeel wordt van het beroepsgerichte examenprogramma (dus voor alle leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen en gemengde leerweg). De leden vinden dit een goede zaak. Nu vinden de leden het niet alleen van belang dat er aandacht wordt besteed aan lob, maar ook dat deze van zodanige kwaliteit is dat jongeren in hun opleiding de keuzes maken die de beste kansen op succes bieden. Welke stappen gaat de regering zetten om ook de kwaliteit van de lob verder te verbeteren, zo vragen de leden.

Zoals ik eerder, in antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie, heb aangegeven zie ik lob niet als een losstaand «vak», maar als een doorlopende reflectie op eigen handelingen en ervaringen, zodat kwaliteiten, motieven en netwerken ontdekt worden en de leerling handvatten aangereikt krijgt om de eigen (leer)loopbaan te sturen. Met het loopbaandossier toont de leerling aan systematisch met zijn loopbaan bezig te zijn.

De scholen worden bij de invoering van de nieuwe profielen gericht ondersteund, ook op het terrein van lob. Inmiddels is een uitgebreide handreiking beschikbaar die inzicht biedt in stappen die gezet dienen te worden om te komen tot kwalitatief goede lob en die bovendien veel voorbeeldmateriaal omvat.

Om de kwaliteit van lob verder te verbeteren, heb ik een onderzoek uitgezet om de ondersteuningsbehoeften die scholen hebben bij het vormgeven van lob verder in kaart te brengen. Ook voert de inspectie momenteel een thema-onderzoek uit naar lob in het voortgezet onderwijs. Dit alles biedt zicht op punten die verbetering behoeven. De regering wacht eerst de onderzoeksresultaten af voordat aanvullende maatregelen worden genomen.

Voorts merken de leden op dat voor de theoretische leerweg de invoering van de profielen uitsluitend een terminologische wijziging betekent (profielen in plaats van sectoren). Naamgeving en inhoud blijft voor deze leerweg ongewijzigd. De leden vragen of hieraan ten grondslag ligt dat de theoretische leerweg nu in alle opzichten aan de bedoelingen zou voldoen. Komen er nog andere wetsvoorstellen die afzonderlijk zijn gericht op aanpassingen in de theoretische leerweg, zo vragen zij.

Nee, hier ligt niet het idee ten grondslag dat de theoretische leerweg nu in alle opzichten aan de bedoelingen zou voldoen; er is altijd ruimte voor verbetering. Het wetsvoorstel profielen vmbo beperkt zich tot het moderniseren van het beroepsgerichte curriculum. Op dit moment heb ik geen wetsvoorstel in voorbereiding specifiek gericht op aanpassingen in de theoretische leerweg. Begin dit jaar heb ik het startsein gegeven voor een nationale dialoog die uiteindelijk moet resulteren in een koersbepaling voor het curriculum in het hele funderend onderwijs. De theoretische leerweg van het vmbo maakt hier uiteraard onderdeel van uit. Met een herijking van de kerndoelen en eindtermen wil ik de brede opdracht van het onderwijs en samenhang tussen vakgebieden en doorlopende leerlijnen in het vervolgonderwijs optimaal borgen. Eind dit jaar verwacht ik de uitkomsten van de dialoog en zal ik uw Kamer daarover informeren.

Ook constateren de leden dat via een routekaart naar de profielen in het vmbo scholen begin 2014–2015 zijn geïnformeerd over omzettingsmogelijkheden van bestaand naar nieuw onderwijsaanbod. Hoe vindt de verdere communicatie naar de onderwijsinstellingen plaats, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. De leden van de SP-fractie vragen wanneer scholen duidelijkheid krijgen welke profielen ze mogen aanbieden en of de routekaart daarvoor een sluitend instrument is.

De routekaart naar de profielen in het vmbo die in september 2014 is verspreid, was bedoeld om scholen een eerste inzicht te geven in de manier waarop de omzetting van het huidige onderwijsaanbod (afdelingsvakken, intra- en intersectorale programma’s) naar aanbod volgens de nieuwe profielen zal plaatsvinden, vooruitlopend op de nieuwe wetgeving.7 Daarbij is op verzoek van scholen het uitgangspunt gehanteerd dat bij de omzetting zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het huidige onderwijsaanbod van scholen om tot een verantwoorde invoering van de nieuwe wetgeving te komen.

Inmiddels hebben alle schoolbesturen met vmbo-onderwijs in hun aanbod deze zomer een nader gespecificeerd overzicht van DUO ontvangen, waarin per schoollocatie te zien is welke van de nieuwe profielen vanaf augustus 2016 op de betreffende locatie mogen worden aangeboden, op basis van het huidige onderwijsaanbod. Ook zijn scholen geïnformeerd hoe ze op grond van de nieuwe wettelijke regels, na inwerkingtreding van de wet, hun onderwijsaanbod kunnen uitbreiden met één of meer profielen die ze (nog) niet op grond van de omzetting van hun huidige onderwijsaanbod mogen gaan aanbieden.

De routekaart vormt de basis voor de omzetting en zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling op grond van het voorgestelde artikel 118x van de WVO. Die regeling bepaalt uiteindelijk hoe het huidige onderwijsaanbod van een school kan worden omgezet naar de nieuwe profielen.

De leden van de SP-fractie vinden het opvallend dat in de theoretische leerweg weinig ruimte is voor beroepsgerichte vakken, ook in de keuzevakken. Wat is de reden voor deze keuze van de regering?

In de theoretische leerweg maken in principe alleen algemeen vormende vakken onderdeel uit van het onderwijsprogramma. Het bevoegd gezag kan leerlingen in de theoretische leerweg extra vakken aanbieden in het vrije deel, waaronder onderdelen van het beroepsgerichte programma uit de gemengde leerweg (een profielvak of een beroepsgericht keuzevak). Leerlingen die liever meer beroepsgerichte vakken willen volgen, kunnen in plaats van de theoretische leerweg kiezen voor de gemengde leerweg. De examens in de algemeen vormende vakken in de gemengde en de theoretische leerweg zijn van hetzelfde niveau.

Deelt de regering de mening van deze leden dat voor leerlingen die bijvoorbeeld naar mbo 3- of mbo 4- opleidingen in de zorg of techniek willen gaan het juist ook wenselijk kan zijn om een beroepsgericht vak te volgen als keuzevak?

Ja, deze leerlingen kunnen gebaat zijn bij het volgen van een beroepsgericht keuzevak. Steeds meer scholen bieden hun leerlingen in de theoretische leerweg de mogelijkheid om in het vrije deel een meer beroepsoriënterend vak te volgen. Dit past bij de ruimte die scholen hebben om hun onderwijs in te richten. Een dergelijk vak kan ook bijdragen aan de loopbaanontwikkeling van de leerling.

De regering laat het aanbod en de examinering van keuzevakken helemaal over aan de scholen zelf. De leden vragen hoe de kwaliteitsborging van deze vakken eruit zal zien. Hoe zorgt de regering ervoor dat de kwaliteit van de keuzevakken gewaarborgd is? Hoe gaan de kwaliteitscriteria er precies uitzien die vastgelegd worden in een AMvB?8 Hoe worden deze gecontroleerd en wanneer wordt dit bekend gemaakt aan scholen, zo vragen de leden van de SP-fractie. De leden van de D66-fractie en de SGP-fractie stellen soortgelijke vragen.

Zoals ik heb aangegeven in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie wordt de kwaliteit van de beroepsgerichte keuzevakken geborgd doordat deze vakken aan kwaliteitscriteria zullen worden getoetst door een toetsingscommissie. Nieuw ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken die voldoen aan alle voorwaarden worden opgenomen in de Regeling element- en vakcodetabel. Scholen mogen alleen beroepsgerichte keuzevakken als onderdeel van het beroepsgerichte examenprogramma aanbieden aan hun leerlingen, indien deze keuzevakken zijn opgenomen in genoemde regeling.

Een belangrijk uitgangspunt voor de kwaliteitscriteria voor nieuw ontwikkelde keuzevakken is dat scholen snel moeten kunnen handelen in een veranderende omgeving. Het gaat hierbij niet alleen om de aansluiting op het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt, maar ook om het inspelen op de behoeften van leerlingen. Een tweede belangrijk uitgangspunt is dat een school bij het ontwikkelen van een beroepsgericht keuzevak het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt betrekt.

De exacte voorwaarden die aan beroepsgerichte keuzevakken zullen worden gesteld, zijn op dit moment nog in ontwikkeling. Daarbij wordt onder andere gesproken met pilotscholen die zelf al beroepsgerichte keuzevakken hebben ontwikkeld. Ook is er aandacht voor de ontwikkeling van de kwaliteitscriteria voor de beroepsgerichte keuzevakken op de landelijke bijeenkomsten met pilotscholen.

Een belangrijk kwaliteitscriterium zal in ieder geval zijn dat een beroepsgericht keuzevak ontwikkeld is in samenwerking met een of meer mbo-opleidingen en regionale arbeidsmarktpartijen. Ook moet de medezeggenschapsraad van de school vooraf zijn geïnformeerd over de ontwikkeling van een nieuw beroepsgericht keuzevak, omdat dit de richting en profilering van het onderwijs mede bepaalt. Beroepsgerichte keuzevakken moeten altijd uit een combinatie van theorie en praktijk bestaan en worden ontwikkeld op een omvang van circa 100 klokuren. Voor een overzicht van de concept-criteria verwijs ik verder naar de informatie die hierover te vinden is op de projectwebsite bij de vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo.9 Alle scholen kunnen via deze openbare website de ontwikkelingen volgen ten aanzien van de voorwaarden die aan nieuw te ontwikkelen beroepsgerichte keuzevakken zullen worden gesteld. De concept-criteria worden getest door pilotscholen die zelf nieuwe beroepsgerichte keuzevakken willen ontwikkelen en door de regiegroep die tot de instelling van de toetsingscommissie deze beroepsgerichte keuzevakken zal beoordelen.

De AMvB waarin de voorwaarden worden opgenomen die aan beroepsgerichte keuzevakken worden gesteld, zal gelijktijdig met de wet in werking treden. Naar verwachting wordt deze AMvB in het voorjaar van 2016 bekendgemaakt en nagehangen bij de Tweede en Eerste Kamer.

Overigens is het zo dat scholen in het schooljaar van invoering van de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s (en de jaren daarna) ook gebruik kunnen maken van beroepsgerichte keuzevakken die in aanloop naar de invoering zijn ontwikkeld door de sectorvernieuwingscommissies en door de pilotscholen.

Is er al een concept van deze AMvB, waarin de kwaliteitscriteria voor de beroepsgerichte keuzevakken worden vastgelegd, dat aan de Kamer toegezonden kan worden, zo vragen de leden van de SP-fractie. Deze leden stellen eenzelfde vraag ten aanzien van de AMvB waarin de profielvakken worden vastgesteld.

Beide onderwerpen worden opgenomen in dezelfde AMvB, een wijziging van onder andere het Inrichtingsbesluit WVO. De betreffende AMvB is op dit moment in voorbereiding en kan nog niet aan de Kamer worden toegezonden. Op deze AMvB is een nahangprocedure van toepassing. De AMvB zal te zijner tijd, voorafgaand aan de inwerkingtreding daarvan, op grond van het bij het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 121, tweede lid, van de WVO, aan beide Kamers der Staten Generaal worden gezonden.

Nu is het zo dat schoolexamens vóór de centraal examens afgenomen moeten worden. Met de invoering van de profielen kan het voor scholen organisatorisch en didactisch wenselijk zijn om de beroepsgerichte examens eerder af te nemen dan de schoolexamens van de keuzevakken. Blijft de regering aan de eis vasthouden dat schoolexamens eerder afgenomen moeten worden? Welke argumenten liggen hieraan ten grondslag, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Ja, er wordt vastgehouden aan de eis dat de schoolexamens over één en hetzelfde vak eerder afgenomen moeten worden dan het centraal examen over datzelfde vak. Zo wordt voorkomen dat de beoordeling van de schoolexamens over een bepaald vak kan worden beïnvloed door een slecht gemaakt centraal examen over datzelfde vak.

In de huidige systematiek bestaat het beroepsgerichte examenprogramma uit één ondeelbaar geheel: het afdelingsvak of het intra- of intersectorale programma. In de nieuwe situatie is dat anders. Het beroepsgerichte examenprogramma omvat in de nieuwe systematiek meerdere, afzonderlijke vakken: het profielvak en de beroepsgerichte keuzevakken. Deze kunnen ten opzichte van elkaar in een willekeurige volgorde worden afgesloten.

De beroepsgerichte keuzevakken worden (uitsluitend) met schoolexamens afgerond; het profielvak wordt afgesloten met een cspe. Als over het profielvak ook een schoolexamen wordt afgenomen, dan moet dit schoolexamen afgenomen worden voorafgaand aan het cspe.

Kan de regering onderbouwen dat beroepsgerichte vakken de garantie geven voor een gevarieerd en divers aanbod, zo vragen de leden van de SP-fractie?

De brede profielvakken (zoals Produceren, installeren en energie) combineren verschillende van de huidige afdelingen en/of differentiaties tot één vak. Het specifieker maken van het beroepsgerichte examenprogramma kan door het profielvak aan te vullen met verdiepende beroepsgerichte keuzevakken. Ook is het mogelijk om het beroepsgerichte examenprogramma juist te verbreden door voor verbredende beroepsgerichte keuzevakken te kiezen.

Hoe faciliteert de regering de scholen in dit aanbod en de ontwikkeling van nieuwe keuzevakken, zo vragen de leden van de SP-fractie? Is de regering van mening dat scholen en docenten voldoende tijd en middelen hebben om deze te ontwikkelen?

Op dit moment zijn er, vanuit het landelijke vernieuwingstraject, al meer dan 150 beroepsgerichte keuzevakken ontwikkeld. Hiermee kunnen scholen vanaf augustus 2016 met hun aanbod een goede start maken.

In diverse regio’s zijn pilotscholen, mbo-instellingen en bedrijven al gestart met de ontwikkeling van beroepsgerichte keuzevakken die regionaal toegevoegde waarde hebben. De specifieke aanpassing van onderwijsaanbod aan de regio middels nieuwe, regionaal ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken zal in de komende jaren verder op gang komen. Daarbij moet de samenwerking met het vervolgonderwijs en het regionale bedrijfsleven worden aangegaan.

Ter ondersteuning van scholen bij de ontwikkeling van beroepsgerichte keuzevakken is een format ontwikkeld door de regiegroep vernieuwing beroepsgerichte examenprogramma’s vmbo. Nieuwe beroepsgerichte keuzevakken kunnen binnen een jaar worden aangemeld, ontwikkeld, getoetst, geregistreerd en vervolgens worden aangeboden aan leerlingen. Door middel van de inrichting van een toetsitembank voor schoolexamenlesstof worden docenten ondersteund bij het samenstellen en inrichten van de schoolexamens voor de beroepsgerichte keuzevakken.

Zoals ik reeds heb aangegeven in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie investeert de regering, om de transitie op schoolniveau te ondersteunen, eenmalig € 5,5 miljoen extra in de professionalisering van docenten.

De regering licht toe dat op termijn beroepsgerichte vakken vrijstellingen op moeten kunnen leveren in het mbo. Hoe verhoudt dit zich met de urennorm en onderhoudsplicht in het mbo? Hoe wil de regering hier uitvoering aan gaan geven?

De regels voor onderwijstijd en opleidingsduur in het mbo betreffen de wijze waarop opleidingen moeten worden ingericht; het zijn eisen aan het programma. Het gaat dus niet om eisen die aan de individuele student worden gesteld. Als een student voor bepaalde onderdelen van het programma vrijstelling krijgt, kan de student de mbo-opleiding in een kortere tijd afronden, of kunnen de student alternatieven worden aangeboden (bijvoorbeeld het volgen van extra keuzedelen).

De onderhoudsplicht in het mbo ziet enkel op de referentieniveaus taal en rekenen, deze omvat niet zozeer de op het vmbo opgedane inhoudelijke kennis ten aanzien van beroepsgerichte vakken. Het is mbo-instellingen wel aan te raden om de kennis en vaardigheden die in het vmbo zijn opgedaan ten aanzien van de beroepsgerichte vakken te onderhouden, want deze heeft de student nodig in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt. Als een leerling op het vmbo in beroepsgerichte keuzevakken al bepaalde onderdelen van een mbo-opleiding heeft gevolgd, biedt een vrijstelling voor die onderdelen op het mbo juist ruimte om de opgedane kennis daar te onderhouden en verder uit te bouwen door middel van verdiepende mbo-keuzedelen.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie wat de regering precies bedoelt met aanvullende schoolspecifieke programma-onderdelen. Moeten hier ook schoolexamens voor afgenomen worden? Wat is de zwaarte van deze onderdelen? Zijn het volwaardige vakken, of slechts delen daarvan? Kan de regering concrete voorbeelden geven van dergelijke school specifieke programma-onderdelen?

Met schoolspecifieke programma-onderdelen worden de door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen uit artikel 10b, zevende lid, onderdeel b, van de WVO, bedoeld. Deze vormen een aanvulling op de onderdelen van het onderwijsprogramma, zoals verplicht voorgeschreven op grond van de wet. Het is aan het bevoegd gezag zelf om te bepalen of bepaalde schoolspecifieke programma-onderdelen worden aangeboden, wat de zwaarte daarvan is en of ze verplicht worden gesteld voor alle leerlingen aan de school, dan wel facultatief zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om vmbo-scholen met tweetalig onderwijs, een sport- of cultuurprofiel of om vooropleidingstrajecten dans en muziek. Met door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen kunnen scholen zich onderscheiden ten opzichte van andere scholen in de regio.

De regering streeft ernaar de voorgestelde wijzigingen in het schooljaar 2016–2017 in te voeren. Dat betekent dat leerlingen die in het huidige schooljaar 2014–2015 zijn begonnen hier al mee te maken gaan krijgen en dat terwijl het wetsvoorstel nog in behandeling is. Denkt de regering dat scholen met dit tijdspad voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op het nieuwe stelsel? Ook met het oog op de te ontwikkelen keuzevakken?

Eind april 2015 heeft de SPV een nulmeting gehouden onder vmbo-scholen om na te gaan of ze goed voorbereid zijn om de nieuwe beroepsgerichte programma’s in te voeren.10 De resultaten onderstrepen dat de overgrote meerderheid van de scholen klaar is om te starten met de nieuwe profielen per 1 augustus 2016 (82 procent). Scholen die meer voorbereidingstijd nodig hebben, kunnen ook kiezen om per 1 augustus 2017 te starten. Om scholen voor te bereiden op de nieuwe profielen worden onder andere meerdere keren per jaar regionale informatiebijeenkomsten georganiseerd. Alle scholen met een beroepsgerichte bovenbouw hebben sinds 2014 contactpersonen aangemeld die op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen en die via dit kanaal ook rechtstreekse vragen kunnen stellen. Daarnaast krijgt het thema de nodige aandacht op conferenties en bijeenkomsten georganiseerd door het scholenveld zelf.

De projectleiding vernieuwing vmbo van de SPV gaat door op de ingeslagen weg van voorlichting over profielen en examens en het stimuleren van de ontwikkeling van toetsen en lesmateriaal. Daarnaast zal zij de informatie-uitwisseling faciliteren door netwerk- en platformbijeenkomsten te organiseren. Ten slotte zal er ook een digitaal platform worden ontwikkeld waar scholen face-to-face of virtueel van elkaar kunnen leren.

Ik krijg geen signalen dat scholen onvoldoende voorbereidingstijd hebben. Wat betreft het aanbod aan keuzevakken kunnen de scholen nu reeds kiezen uit de landelijk ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken (verdeeld over alle profielen in totaal circa 150 verschillende beroepsgerichte keuzevakken). Dat is ook de route die de meeste pilotscholen hebben gevolgd om een snelle start te maken. Zij zetten nu stappen op de specifieke aanpassing aan de regio middels regionaal ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken.

In het wetsvoorstel staat dat de leerlingenregistratie en bekostiging worden gebaseerd op het nieuwe stelsel van profielen en beroepsgerichte keuzevakken. Betekent dit dat de bekostiging van scholen ook wezenlijk gaat veranderen? Zo ja, kan de regering dan ook toelichten hoe die veranderingen eruit komen te zien, zo vragen zij.

De beroepsgerichte afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s maken nu deel uit van de bekostigingssystematiek. In de nieuwe situatie worden de huidige afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s vervangen door profielvakken. De bekostigingssystematiek voor deze vakken blijft gelijk aan de huidige situatie zolang de bekostiging van het voortgezet onderwijs in den brede niet wordt gewijzigd.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten wat dit wetsvoorstel betekent voor de groene opleidingen.

De groene opleidingen maken deel uit van dit wetsvoorstel. Alle agrarische opleidingscentra (aoc’s) zijn op grond van artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs verplicht het profiel Groen aan te bieden. Daarnaast krijgen zij de mogelijkheid om het profiel Dienstverlening en producten aan te bieden, mits zij daartoe overeenstemming hebben met hun regionale partners.

Deze leden vragen ook een nadere toelichting wat de mogelijkheden zijn binnen de nieuwe profielen om intersectorale keuzes te maken.

In de huidige vmbo-structuur zijn de intersectorale programma’s de breedste programma’s, waarbij een combinatie van onderdelen uit verschillende sectoren wordt aangeboden binnen het onderwijsprogramma. Bij de omzetting naar de nieuwe profielen worden deze intersectorale programma’s vervangen door het profiel Dienstverlening en producten. Binnen dit profiel krijgen leerlingen een brede basis die binnen verschillende contexten kan worden aangeboden.

Behalve het profiel Dienstverlening en producten is het ook mogelijk om de andere profielen meer intersectoraal vorm te geven. Zo is het voor alle leerlingen mogelijk om een sectoroverstijgend programma samen te stellen. Het profielvak en de beroepsgerichte keuzevakken hoeven namelijk niet inhoudelijk aan elkaar gerelateerd te zijn: een leerling die het profiel Bouwen, wonen en interieur (BWI) kiest, kan als beroepsgerichte keuzevakken kiezen voor vakken uit bijvoorbeeld het profiel Produceren, installeren en energie (PIE) of uit het profiel Economie en ondernemen (E&O).

De leden constateren voorts dat veel van de nieuwe profielen technisch van aard zijn. Wat is de reden hiervoor? Blijven er voldoende interessante profielen over als je niet voor Techniek wilt kiezen, maar ook niet voor Zorg en welzijn, zo vragen zij.

Vijf van de tien ontwikkelde profielen zijn techn(olog)isch van aard.11 Dit lijkt op het eerste gezicht een scheve verdeling van het totale onderwijsaanbod binnen vier sectoren over de tien nieuwe profielen, maar dat is niet het geval. Ook in de huidige situatie zijn namelijk twintig van de ongeveer 35 beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo techn(olog)isch van aard. In het mbo betreft het acht van de zestien domeinen. Deze samenstelling van profielen past dan ook bij de domeinindeling van de opleidingen in het mbo. Dit komt ten goede aan doorlopende leerlijnen van de beroepsgerichte vakken in het vmbo naar opleidingen in het mbo.

Als een leerling niet voor een techn(olog)isch profiel wil kiezen, en evenmin voor Zorg en welzijn, dan blijven er nog verschillende profielen over: Economie en ondernemen, Horeca, bakkerij en recreatie, Groen en Dienstverlening en producten. Bovendien is er via de beroepsgerichte keuzevakken volop ruimte voor maatwerktrajecten ter verdieping of juist verbreding van loopbaankeuzes.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten hoe snel een onderwijsinstelling een nieuw keuzevak kan invoeren, dan wel een bestaand keuzevak kan schrappen. De leden vragen dit met het oog op de flexibiliteit van het systeem. Kan de regering toelichten welke mate van vrijheid en snelheid er is voor scholen om naar eigen inzicht keuzevakken aan te bieden. Op welke termijn moet bijvoorbeeld een dergelijk keuzevak uiterlijk af zijn zodat het voor het nieuwe schooljaar kan worden aangeboden, zo vragen deze leden.

Zoals reeds aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie kunnen nieuwe beroepsgerichte keuzevakken binnen een jaar worden aangemeld, ontwikkeld, getoetst aan kwaliteitscriteria en geregistreerd, om vervolgens aan leerlingen aangeboden te kunnen worden. Scholen kunnen dan jaarlijks starten met aanbod van nieuwe beroepsgerichte keuzevakken.

Om in een volgend schooljaar een nieuw beroepsgericht keuzevak aan te kunnen bieden, moet het nieuwe beroepsgerichte keuzevak half september van het voorgaande jaar worden aangemeld.

Wanneer de school een beroepsgericht keuzevak aanbiedt, dat nauwelijks wordt gekozen door leerlingen, dan kan de school er eenvoudig voor kiezen om na het afronden van een lopend cohort het desbetreffend beroepsgerichte keuzevak niet meer aan te bieden en te vervangen door andere beroepsgerichte keuzevakken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier aansluiting met de regionale arbeidsmarkt wordt behouden, nu de huidige vier sectoren worden losgelaten.

Het mbo en het bedrijfsleven kennen geen indeling in sectoren. Mbo-opleidingen zijn branche-gerelateerd. De beroepsgerichte profielvakken zijn in nauwe samenspraak met vmbo- en mbo-docenten en in afstemming met het bedrijfsleven ontwikkeld.

De aansluiting met de (regionale) arbeidsmarkt wordt verbeterd doordat de brede profielvakken herkenbaarder aansluiten op de opleidingsdomeinen in het mbo, dan nu het geval is met de sectoren. De aansluiting wordt ook verbeterd doordat scholen met de geboden mogelijkheden voor regionale differentiatie van het aanbod via de beroepsgerichte keuzevakken direct de aansluiting op het regionale vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt kunnen verzorgen.

Nieuwe beroepsgerichte keuzevakken in het vmbo moeten altijd in samenwerking met een mbo-opleiding en een of meerdere regionale arbeidsmarktpartijen worden ontwikkeld. Daardoor ontstaat er plaatselijk differentiatie in het aanbod, maar heeft het gevolgde programma een expliciete meerwaarde voor zowel de jongere als de arbeidsmarkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts op welke manier de aansluiting met de regionale arbeidsmarkt wordt verbeterd, terwijl er meer differentiatie komt door de combinatie van beroepsgerichte keuzevakken en door de profieloverstijgende samenstelling van programma’s?

De nieuwe profielvakken zijn breed van opzet en sluiten aan op de opleidingsdomeinen in het mbo. Mbo-opleidingen zullen daarmee minder vaak leerlingen binnenkrijgen die uitsluitend «smal» zijn opgeleid: met de profielvakken is de helft van het beroepsgerichte examenprogramma breed van opzet. De beroepsgerichte keuzevakken waarmee de andere helft van het beroepsgerichte examenprogramma wordt ingevuld, kunnen voorzien in de «maatwerkbehoefte» van de leerling en de regionale arbeidsmarkt.

Deze leden vragen voorts een nadere toelichting op de toestemming van het RPO die nodig is om het aanbod van profielvakken vorm te geven. Het ligt in de rede dat er regionale afstemming plaatsvindt, maar waarom is het noodzakelijk om hiervoor toestemming van het RPO te krijgen? Op welke manier past deze werkwijze bij de toegenomen profilering van scholen?

Eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag heb ik, in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie, uiteengezet dat het systeem van licenties in hoofdzaak bijdraagt aan de doelmatige spreiding van het onderwijsaanbod in steden en regio’s. Voor nieuw profiel(vak)aanbod (buiten de stichtingsprocedure om, waarbij moet worden voldaan aan bepaalde normen voor leerlingenaantallen) moet daarom worden afgestemd binnen het RPO.

De bestaande afdelingslicenties in het vbo worden omgezet naar licenties voor de meest verwante profielen. Hierbij kunnen scholen vaak al verschillende keuzes maken, al naar gelang de eigen profileringswensen. Verdere profilering kan plaatsvinden via de beroepsgerichte keuzevakken, waarvoor geen afstemming via het RPO verplicht is gesteld.

De leden vragen tevens op welke manier de keuzemogelijkheden in regio’s met relatief weinig leerlingen op peil blijven. De introductie van de nieuwe profielstructuur kan er ook toe leiden dat scholen slechts enkele profielen kunnen aanbieden in een regio. Het is daarbij wenselijk dat via het RPO afspraken worden gemaakt over het aanbod. Is het in alle regio’s in Nederland mogelijk om alle profielen aan te bieden? Zijn alle nieuwe profielen bereikbaar voor iedere leerling in Nederland, zo vragen de leden van de genoemde fractie.

Door de invoering van tien brede profielen in plaats van de huidige 35, veelal smallere, afdelingen en programma’s wordt het voor scholen makkelijker om het onderwijs te organiseren met kleinere leerlingenaantallen. Eén breed profiel combineert in de meeste gevallen meerdere van de huidige afdelingen en programma’s zodat de keuzemogelijkheden voor leerlingen worden behouden. De nieuwe structuur met beroepsgerichte keuzevakken biedt meer flexibiliteit dan nu het geval is, zodat de keuzemogelijkheden voor leerlingen zelfs kunnen worden vergroot. Dit wordt versterkt door de voorgenomen verruiming van de mogelijkheden tot samenwerking met andere scholen. Deze verruiming van de mogelijkheid tot het uitbesteden van leerlingen, de zogenoemde 50%-regel, heb ik u aangekondigd bij brief van 17 december 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 214).

In principe wordt bij de omzetting naar de nieuwe profielen het bestaande aanbod van afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s opengesteld voor omzetting naar de daaraan meest verwante profielen. Daarmee blijft in eerste instantie het aanbod in alle regio’s verwant aan het huidige aanbod. Dat wil niet zeggen dat alle profielen in alle regio’s zullen worden aangeboden. Scholen besluiten zelf welke van de profielen, die zij op basis van de omzetting mogen aanbieden, zij ook daadwerkelijk gaan aanbieden. Daarbij kan het gebeuren dat zij bepaalde profielen laten vallen. Dit hoeft niet nadelig te zijn: scholen zullen zich gaan profileren. Zeker in gebieden met weinig leerlingen is dat verstandig: beter een aantal scholen met elk een verschillend aanbod, dan dat elke school probeert hetzelfde brede aanbod in de lucht te houden. Het is dan uiteraard wel van belang dat er regionale afstemming is over welke profielen door welke school of scholen zullen worden aangeboden. In de aanloop naar de omzetting zal ik scholen uitgebreid informeren over het belang van een regionaal dekkend onderwijsaanbod. Daarnaast houden de accountmanagers leerlingendaling vinger aan de pols in het hele land.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de omvang van de verschillende vakken per leerweg inzichtelijk wil maken, uitgedrukt in het aantal uren.

In het voortgezet onderwijs geldt vanaf 1 augustus 2015 alleen nog een norm voor de onderwijstijd van de gehele opleiding.12 Er zijn voor het vmbo geen (advies)urentabellen van de omvang per vak in de wet- en regelgeving opgenomen. Scholen kunnen op basis van de professionele keuzes van leraren zelf besluiten hoeveel tijd er aan een vak wordt besteed.

Uiteraard is bij de ontwikkeling van de beroepsgerichte examenprogramma’s uitgegaan van een bepaalde norm voor de omvang van het programma. De profielvakken zijn elk ontwikkeld op een normatieve studieduur van circa 400 klokuren (480 lesuren van 50 minuten).

Voor de ontwikkeling van de beroepsgerichte keuzevakken wordt een indicatieve omvang meegegeven van circa 100 klokuren (120 lesuren van 50 minuten) per beroepsgericht keuzevak. De regering is voornemens deze indicatieve omvang op te nemen in de voorwaarden waaraan nieuw te ontwikkelen beroepsgerichte keuzevakken moeten voldoen.

Deze leden vragen ook of de ruimte voor de schoolspecifieke invulling binnen de verplichte onderwijstijd ongewijzigd blijft ten opzichte van de huidige situatie.

De ruimte voor een schoolspecifieke invulling binnen de verplichte onderwijstijd wordt met dit wetsvoorstel niet gewijzigd.

De leden vragen of het verplicht wordt dat het schoolexamen bij een profielvak voorafgaand aan het centraal examen wordt afgenomen.

Ja, dit is verplicht. Het profielvak wordt afgesloten met een cspe. Het is niet verplicht om een schoolexamen over het profielvak af te nemen. Als er ook een schoolexamen over wordt afgenomen, dan moet dit afgesloten worden voor aanvang van het cspe over het profielvak.

De leden lezen dat het gemiddelde van de schoolexamens gelijkelijk meeweegt in het eindcijfer. Deze leden vragen of het gemiddelde van de schoolexamens enkel wordt berekend over de vakken waar een schoolexamen verplicht is, dan wel dat ook schoolexamens meetellen die bijvoorbeeld voorafgaand aan het centraal examen voor een profielvak zijn afgenomen.

Als er een schoolexamen over het profielvak wordt afgenomen dan telt dit mee in het gemiddelde van de schoolexamencijfers over de vakken die samen het beroepsgerichte programma uitmaken. Het is echter niet verplicht om een schoolexamen af te nemen over het profielvak.

3.2 Voordelen van het nieuwe systeem

De leden van de CDA-fractie vragen of de voorgestelde veranderingen ervoor zullen zorgen dat de problemen waarmee het vmbo kampt, worden opgelost. Het vmbo kampt met een imagoprobleem. Deze leden vragen of dit wetsvoorstel de problemen waarmee het vmbo kampt weet op te lossen. Zal dit wetsvoorstel de dalende leerlingenstroom weten te keren? Graag ontvangen de genoemde leden een uitgebreide toelichting.

Problemen die worden aangepakt met dit wetsvoorstel zijn een verschraling van het onderwijsaanbod door dalende leerlingenaantallen, onvoldoende aansluiting bij het vervolgonderwijs en bij regionale ontwikkelingen, en de inflexibiliteit van het beroepsgerichte aanbod. Het is de verwachting dat de geactualiseerde profielvakken, het regionaal georiënteerde onderwijsaanbod van beroepsgerichte keuzevakken en de verbeterde lob de herkenbaarheid, aantrekkelijkheid en effectiviteit van het vmbo als voorbereidend beroepsonderwijs zullen vergroten.

Landelijk daalt het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs tussen 2016 en 2029 met 12 procent, de bovenbouw van het vmbo krimpt in diezelfde periode met 20 procent – daar verandert een vernieuwing van het vmbo niets aan. Het wordt voor vmbo-scholen wel gemakkelijker om het onderwijs te organiseren en om een divers aanbod in stand te houden.

De leden hebben al vaak gepleit voor een herwaardering van vakmanschap en zien daarbij ook mogelijkheden voor de meester-gezel-constructie. Op welke wijze draagt dit nieuwe stelsel bij aan de herwaardering van vakmanschap?

De vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s vmbo sluit goed aan bij de herwaardering van vakmanschap in het beroepsonderwijs, waarbij vooral de vraag gesteld wordt hoe te komen tot aantrekkelijk, goed op elkaar aansluitend en toekomstbestendig (v)mbo-onderwijs. Zo leidt de modernisering van het vmbo-curriculum tot aantrekkelijk en eigentijds voorbereidend beroepsonderwijs en wordt de aansluiting op het (regionale) vervolgonderwijs en de beroepspraktijk middels de vernieuwing en herstructurering van de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s verbeterd. De nieuwe structuur sluit goed aan op de domeinen in het mbo.

Kan de regering toelichten op welke wijze met dit wetsvoorstel de doorlopende leerlijnen beter zijn geborgd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De doorlopende leerlijnen zijn geborgd doordat de brede profielvakken, beter dan de huidige afdelingsvakken, aansluiten op de opleidingsdomeinen in het mbo.

Het beroepsgerichte examenprogramma in het vmbo wordt (naast het profielvak) voor de helft gevuld met beroepsgerichte keuzevakken, die kunnen voorzien in de «maatwerkbehoefte» van de leerling en de regio. Beroepsgerichte keuzevakken moeten altijd in samenwerking met een mbo-opleiding en (een) regionale arbeidsmarktpartij(en) worden ontwikkeld. Dit bevordert de aansluiting en doorstroom.

Op termijn moeten specialistische, verdiepende keuzevakken vrijstellingen op het mbo kunnen opleveren. Dit is interessant in het geval dat er een verdergaande integratie van leerlijnen gewenst is, zoals bijvoorbeeld binnen de doorlopende leerroutes vmbo-mbo (vakmanschap- en technologieroute) het geval kan zijn.

Inmiddels constateer ik dat in steeds meer regio’s vmbo-scholen en mbo-instellingen in gesprek gaan om hun aanbod op elkaar af te stemmen. Door afspraken te maken over beroepsgerichte keuzevakken in de regio krijgen mbo-instellingen meer zicht op de vooropleiding die potentiële deelnemers hebben gevolgd.

Tevens merken de genoemde leden op dat de leerlingen van het vmbo al in een vroeg stadium een keuze moeten maken voor profielen. Kan de regering toelichten in hoeverre leerlingen op deze leeftijd al in staat zijn om goed te overzien wat de keuze voor een bepaald profiel betekent voor het verdere vervolg van hun opleiding en toekomstige baan?

Een belangrijke vernieuwing betreft de versterkte inzet op loopbaanoriëntatie- en begeleiding binnen de beroepsgerichte examenprogramma’s. Scholen kunnen hun leerlingen bij het maken van een keuze helpen door ze vanaf het eerste leerjaar hiervoor een structurele ondersteuning te bieden. Er zijn diverse initiatieven die scholen hierbij kunnen inzetten, zoals VMBO On Stage, Skills Talents en vmbo Carrousel.

De betrokkenheid van het bedrijfsleven bij lob is essentieel, ook in de onderbouw, omdat leerlingen alleen keuzes kunnen maken als zij zich tijdig bewust zijn van actuele ontwikkelingen en toekomstige mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Samen met VNO-NCW en MKB-Nederland wordt momenteel gewerkt aan een aanpak om de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij lob tot stand te brengen. Overigens is die betrokkenheid niet enkel gericht op de beroepsgerichte leerwegen, ook de theoretische leerweg wordt hierin meegenomen.

In hoeverre is het mogelijk te switchen als blijkt dat je profiel toch niet overeenkomt met je beroepswens, ook in het geval je later liever iets anders zou willen worden dan het profiel dat je hebt gekozen. In hoeverre beperkt de keuze voor een profiel de doorstroom naar het mbo, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Ook de leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering denkt te ondervangen dat een vroege specifieke keuze niet tot problemen leidt bij de latere studiekeuze bij een vervolgopleiding.

Door de veranderingen in de beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo krijgen leerlingen meer mogelijkheden om te leren wat echt aansluit bij hun interesses en vaardigheden én krijgen ze meer zicht op de arbeidsmarkt. Als blijkt dat het gekozen profiel toch niet past, is het binnen veel vmbo-scholen mogelijk om, tenminste gedurende het derde leerjaar, over te stappen naar een ander profiel.

Vooral de in het vmbo gevolgde leerweg is bepalend voor het niveau waarop een leerling door kan stromen naar het mbo. De profielen in het vmbo bieden verschillende doorstroommogelijkheden. Leerlingen hoeven niet per definitie door te stromen naar een aan het gekozen profiel verwante opleiding in het mbo. De keuze voor een vmbo-profiel is daarmee niet onomkeerbaar. De nieuwe profielstructuur in het vmbo, met brede profielvakken en veelal smallere beroepsgerichte keuzevakken, biedt leerlingen nieuwe mogelijkheden om beter voorbereid door te stromen naar het mbo.

3.3 Het perspectief van de leerlingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat leerlingen in alle leerwegen, behalve de theoretische leerweg, te maken krijgen met 10 profielen. Waarom is ervoor gekozen voor de theoretische leerweg een viertal profielen aan te bieden?

Op grond van de huidige wet kent de theoretische leerweg vier sectoren. Deze situatie blijft gehandhaafd. Aangezien de theoretische leerweg uitsluitend algemeen vormende vakken kent, en geen beroepsgerichte vakken, is een verdere opsplitsing in meer profielen voor die leerweg niet zinvol. Wel worden de sectoren hernoemd tot profielen om aan te sluiten bij de terminologie die gebruikt wordt voor de overige schoolsoorten en leerwegen in het voortgezet onderwijs.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de mogelijkheid tot opstroom binnen het vmbo gewaarborgd wordt? Blijft het mogelijk om losse vakken op een hoger niveau te volgen?

Net als in de huidige situatie behouden leerlingen de mogelijkheid om een vak op een hoger niveau te volgen en dit vak met een examen op dat hogere niveau af te sluiten. Binnen de mogelijkheden die de school daarvoor biedt, kan een leerling één of meer vakken op een hoger niveau volgen. Op het diploma wordt de door een leerling gevolgde leerweg vermeld, op de cijferlijst is vervolgens te zien welk vak of welke vakken op een hoger niveau zijn afgelegd.

Het wetsvoorstel wijzigt evenmin iets aan de mogelijkheden om op te stromen binnen het vmbo of om op te stromen van het vmbo naar het havo. De basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg en de gemengde leerweg kennen allen een gelijke indeling in profielen. Bij opstromen van de basis- naar de kaderberoepsgerichte of van de kaderberoepsgerichte naar de gemengde leerweg kan een leerling dus probleemloos hetzelfde profiel houden.

De theoretische leerweg kent een kleiner aantal profielen, doordat deze leerweg geen beroepsgericht programma, maar alleen algemeen vormende vakken kent. Naar welk profiel of welke profielen in de theoretische leerweg een leerling uit een van de andere leerwegen van het vmbo op kan stromen is afhankelijk van het eerder gekozen vakkenpakket.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe tot deze 10 profielen is gekomen. De leden van de D66-fractie stellen eenzelfde vraag.

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van een nieuwe structuur voor het vmbo is geweest om te komen tot een reductie van het aantal verschillende beroepsgerichte examenprogramma’s. Vertrekpunten hierbij waren dat twintig van de huidige 35 uitstroomdifferentiaties beroepsgericht in vmbo basis en kader techn(olog)isch van aard zijn en dat acht van de zestien domeinen in het mbo behoren tot de sector techniek.

Met de start van het vernieuwingstraject is een aantal vernieuwingscommissies ingericht: één voor de sector techniek, één voor de sector zorg en welzijn en één voor de sector economie. Deze commissies hadden de opdracht gekregen twee profielen per sector te ontwikkelen. Indien noodzakelijk konden ze onderbouwd afwijken.13 Een jaar later zijn ook vernieuwingscommissies gestart voor de groene sector en voor de doorontwikkeling van de intersectorale programma’s. Aan de instelling van deze twee laatste vernieuwingscommissies ging uitgebreid vooronderzoek vooraf, waarna geadviseerd is – zowel voor groen als voor intersectoraal – te komen tot één programma.

Grafimedia en het maritieme onderwijs kennen uitzonderlijke posities in het huidige onderwijspalet. Aangezien deze beide voorzien in specifieke behoeften van vervolgopleidingen en op de arbeidsmarkt is gekozen voor een vernieuwing van beide, leidend tot twee niche-profielen.

Net als de Onderwijsraad merken de leden van de VVD-fractie op dat een groot aantal profielen technisch van aard is en dat de vraag rijst waarom dit niet tot één profiel heeft geleid. Indien in de toekomst blijkt dat ook binnen de techniek beter met bredere profielen gewerkt kan worden, in hoeverre is aanpassing dan mogelijk?

De voorgestelde samenstelling van profielen is tot stand gekomen in nauw overleg met vmbo-scholen, vmbo- en mbo-docenten en brancheorganisaties. De verdeling sluit aan bij de domeinindeling van de opleidingen in het mbo. Dit komt ten goede aan doorlopende leerlijnen van de beroepsgerichte vakken in het vmbo naar opleidingen in het mbo.

De nieuwe profielen binnen de techniek zijn ontstaan uit een combinatie en herontwerp van de huidige kleine technische afdelingsvakken en intrasectorale programma’s. Daarmee zijn de nieuwe profielen al breder van opzet. In elk profiel zijn verschillende technische elementen verenigd, zoals blijkt uit de naamgeving van de profielen: Bouwen, wonen en interieur, Produceren, installeren en energie en Mobiliteit en transport. Gelet op de reikwijdte van deze drie brede profielen samen, is het niet mogelijk gebleken om tot minder dan deze drie profielen te komen.

Wanneer blijkt dat de voorgestelde profielen inhoudelijk nog verder verbreed dienen te worden, is het mogelijk om de inhoud van het profielvak te wijzigen en opnieuw vast te stellen. Dit gebeurt bij ministeriële regeling. Voor een aanpassing van de naamgeving van de profielen of van het aantal verschillende profielen zou een wetswijziging nodig zijn.

De leden van de CDA-fractie hebben nog een aantal vragen over de profielen Zorg en welzijn en Media, vormgeving en ICT. De regering stelt voor maatschappijleer II slechts als profielkeuzevak op te nemen in het profiel Zorg en welzijn. Het wordt dus geen verplicht profielvak. Voor leerlingen die zich voorbereiden op een baan in de sector Zorg en welzijn is, zo menen deze leden, kennis over de ontwikkeling van de verzorgingsstaat en de pluriforme samenleving onmisbaar. Daarnaast is bijvoorbeeld kennis van politiek en beleid van belang, vanwege de grote rol van de overheid in de publieke sector. Kan de regering uitleggen waarom er desondanks niet voor is gekozen van maatschappijleer II een verplicht profielvak te maken voor leerlingen die het profiel Zorg en welzijn kiezen? De leden van de ChristenUnie-fractie stellen eenzelfde vraag.

Hier is niet voor gekozen, omdat de regering van mening is dat het vak biologie in ieder geval verplicht moet blijven voor de leerlingen in het profiel Zorg en welzijn. En dan zijn er naast maatschappijleer II (maatschappijkunde) ook nog andere algemeen vormende vakken die voor deze leerlingen van grote waarde kunnen zijn, zoals geschiedenis en staatsinrichting of aardrijkskunde. Deze vakken dragen net als maatschappijleer II een grote maatschappelijke component in zich.

Besturen zijn vrij om wat betreft het aanbod hun eigen afweging te maken. Leerlingen houden, afhankelijk van het vakkenaanbod van hun school, keuze om het vak maatschappijleer II te volgen. De regering wil scholen niet verplichten om dit vak aan al hun leerlingen in het profiel Zorg en welzijn aan te bieden.

Voorts merken de leden op dat het profiel Media, vormgeving en ICT uitsluitend bestaat uit exacte vakken, terwijl hierbij ook een maatschappelijke dimensie relevant is. Wat is de reden dat de regering er niet voor heeft gekozen om maatschappijleer II aan dit profiel toe te voegen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie stellen soortgelijke vragen.

Het profiel Media, vormgeving en ICT (MVI) is duidelijk een exact, technisch georiënteerd profiel. Het komt voort uit de combinatie en het herontwerp van het huidige afdelingsvak grafimedia en de ICT-route (een intersectoraal programma). De ICT-componenten die deel uitmaken van het nieuwe programma zijn vooral technisch van aard. De sectorvernieuwingscommissie heeft daarom voorgesteld om wat betreft de verplichte algemeen vormende vakken voor het profiel MVI aan te sluiten bij de huidige verplichte sectorvakken voor de afdeling grafimedia, te weten: wiskunde en natuur- en scheikunde I. Ik heb dit voorstel overgenomen.

In het gemeenschappelijk deel volgen alle leerlingen in het vmbo, dus ook de leerlingen die het profiel MVI kiezen, het vak maatschappijleer. In het profieldeel van het profiel MVI is er met de verplichte vakken wiskunde en natuur- en scheikunde I geen ruimte meer voor andere vakken zoals bijvoorbeeld maatschappijleer II (maatschappijkunde). In de gemengde leerweg volgen leerlingen ten opzichte van de beroepsgerichte leerwegen een algemeen vormend vak extra. Leerlingen die het profiel MVI in de gemengde leerweg volgen, kunnen in het vrije deel kiezen voor het vak maatschappijleer II, om zo het maatschappelijke aspect nog meer in hun opleiding te betrekken.

Tevens stellen de leden van de CDA-fractie vast dat op havo/vwo bij de herziening van de tweede fase in 2007 is besloten maatschappijleer II om te dopen in maatschappijwetenschappen om uit te drukken dat de twee vakken familie van elkaar zijn, maar qua doel en inhoud sterk van elkaar verschillen. Parallel hieraan vragen de leden of het niet logisch zou zijn in het vmbo de namen «maatschappijleer I en II» te vervangen door «maatschappijleer» en «maatschappijkunde». De leden van de ChristenUnie- en de SGP-fractie vragen eveneens om een reactie op de suggestie van de NVLM om de vakbenaming «maatschappijkunde» te hanteren.14

De suggestie om de naam van het vak maatschappijleer II te wijzigen in maatschappijkunde neem ik graag over. Uw Kamer ontvangt hiervoor bij deze nota naar aanleiding van het verslag een (tweede) nota van wijziging. Maatschappijleer I wordt in de wet en in lagere regelgeving reeds aangeduid als maatschappijleer. Daarvoor hoeft dus niets gewijzigd te worden.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten onder welk profiel de creatieve sector en beroepen vallen.

Met de nieuwe profielen verdwijnt de traditionele indeling in sectoren. De profielen kennen uiteraard verwantschap met één of meer sectoren, maar juist in combinatie met keuzevakken is het mogelijk om dwarsverbanden te leggen, over de huidige sectorgrenzen heen. Ook is het mogelijk om bij de vertaling naar onderwijsprogramma’s de profielen meer of minder op de creatieve sector gericht aan te bieden.

Op basis van de inhoud van de profielen kan gesteld worden dat het profiel Media, vormgeving en ICT leerlingen voorbereidt op de creatieve sector. Het profiel Dienstverlening en producten biedt hiertoe eveneens goede mogelijkheden. Daarnaast biedt bijvoorbeeld het profiel Bouwen, wonen en interieur een goede voorbereiding op creatieve beroepen, indien gecombineerd met creatieve keuzevakken.

Ook vragen de leden van de D66-fractie de regering toe te lichten waarom «ICT» samen met «Media» en «vormgeving» is ondergebracht in één profiel. De genoemde leden betwijfelen of dit recht doet aan het belang van ICT voor de toekomst. Eenzelfde vraag wordt gesteld door de leden van de SGP-fractie, die er daarbij op wijzen dat deze onderdelen in het mbo onderscheiden domeinen vormen.

In het mbo zijn «Media en vormgeving» en «Informatie en communicatietechnologie» beide kleine opleidingsdomeinen die op een beperkt aantal mbo-instellingen worden aangeboden. Het overnemen van een dergelijke indeling in het vmbo past niet bij de doelstelling van organiseerbaarheid voor de scholen. Door het gericht combineren van het profiel Media, vormgeving en ICT met beroepsgerichte keuzevakken op het terrein van ICT of de creatieve industrie, kan alsnog gezorgd worden voor verwante aansluiting op beide domeinen. Voor scholen heeft dit meerwaarde voor de organiseerbaarheid. Voor leerlingen bevordert dit keuzeprocessen die relevant zijn binnen lob.

In alle profielen komen ICT-componenten terug. ICT is ook bij uitstek een onderwerp dat zich, vanwege de snelle ontwikkelingen op dit gebied, leent voor de meer flexibele beroepsgerichte keuzevakken.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het aantal profielen in de beroepsgerichte leerwegen niet gelijk is aan het aantal opleidingsdomeinen in het middelbaar beroepsonderwijs.

Dit is zo, omdat leerlingen in het vmbo nog niet hoeven te kiezen voor het kwalificatiedossier waarin ze op het mbo afstuderen. Het is daarom niet noodzakelijk om profielen enkel te richten op één specifiek domein.

Het mbo kent momenteel zestien domeinen, waarvan meerdere specialistisch van aard zijn. Het één op één overnemen van de profielindeling van het mbo zou reeds op korte termijn voor vmbo-scholen met dalende leerlingaantallen niet houdbaar zijn. Een belangrijke reden om deze vernieuwing te starten was dat het huidige palet aan beroepsgerichte keuzevakken voor een groeiend aantal scholen niet langer organiseerbaar is.

De leden vragen wat, volgens de regering, het wezenlijke verschil vormt tussen de 15 afdelingen die reeds in de wet verankerd zijn en de 10 profielen die worden voorgesteld. Komt de wettelijke inrichting van een leerweg vanuit een afdeling of een profiel niet in hoge mate overeen, zo vragen zij.

De inrichting van een leerweg vanuit een afdeling of een profiel kent een vergelijkbare basis. Tegelijkertijd kennen de afdelingsvakken en nieuwe profielen wezenlijke verschillen. Afdelingsvakken zijn smaller van aard, terwijl de profielen jongeren een bredere basis meegeven. Ook zijn de afdelingen sterk verbonden aan traditionele sectoren. De profielen daarentegen zijn meer gericht op werkvelden die passen bij de huidige beroepspraktijk.

De leden constateren dat de regering het van belang acht de indeling van de profielen in de wet te verankeren. Deze leden vragen waarom de overwegingen, die aan deze keuze ten grondslag liggen, niet toegepast worden op de opleidingsdomeinen in het middelbaar beroepsonderwijs.

De huidige afdelingen in het vmbo zijn op wetsniveau vastgelegd en daarmee de vmbo-profielen straks ook. De Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) biedt in artikel 7.2.5a, tweede lid, een formele basis voor het bij ministeriële regeling vaststellen van opleidingsdomeinen in het mbo.

3.4 Het perspectief van de scholen

3.4.1 Van huidig naar nieuw onderwijsaanbod

De leden van de VVD-fractie constateren dat het aanbod van keuzevakken vrij is. Heeft de regering ook een mening over de hoeveelheid van de keuzedelen of profielen die een school in ieder geval moet aanbieden? Gaat, en zo ja hoe, de regering scholen dan stimuleren om «voldoende» keuzevakken of profielen aan te bieden?

De regering gaat scholen niet verplichten om een minimum aantal profielen in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg van het vmbo aan te bieden. Scholen bepalen zelf hoeveel en welke profielen ze in die leerwegen aanbieden. Vanuit de overheid wordt alleen gestuurd door middel van de regels rondom stichting, uitbreiding en opheffing van scholen.

Het is echter wel van belang dat er in een regio een dekkend onderwijsaanbod is, daarom is regionale afstemming over welke scholen welke profielen aanbieden van belang. Dat kan, en gebeurt ook al in het grootste deel van het land door middel van RPO-afspraken. In verband met de leerlingendaling die in groeiende mate speelt, houd ik zicht op de keuzes die scholen maken bij het omzetten van hun aanbod naar profielen. Ook zal ik het aanbod aan beroepsgerichte keuzevakken volgen. Het zou niet zo moeten zijn dat een school een zodanig beperkt aantal beroepsgerichte keuzevakken aanbiedt dat er voor de leerlingen feitelijk niets te kiezen is. Via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) wordt onderzoek uitgezet naar de invoering en naar de effecten van het wetsvoorstel.

De nieuwe regelgeving geeft scholen veel mogelijkheden om het aanbod beter regionaal af te stemmen. Zijn er voorbeelden of best practices van scholen die dit nu al doen en welke voordelen dit heeft opgeleverd? Wat gebeurt er als scholen dit niet doen, zo vraagt de VVD-fractie?

In de huidige pilots hebben enkele scholen nieuwe beroepsgerichte keuzevakken ontwikkeld samen met mbo-instellingen en bedrijven in de regio. Voor het vervolgonderwijs heeft dit als voordelen dat gestuurd kan worden op de kennis en vaardigheden van mogelijke nieuwe deelnemers. Op die manier worden scholen en mbo-instellingen gezamenlijk verantwoordelijk voor het goed voorbereid zijn van leerlingen op de vervolgopleiding en krijgen mbo-instellingen meer zicht op de instroom. Voor de leerlingen kan dit betekenen dat ze bewuster kunnen kiezen voor een vervolgopleiding.

Afhankelijk van de locatie waar een beroepsgericht keuzevak wordt onderwezen, kan dit ook betekenen dat de leerling al kennis maakt met het mbo, waardoor de overstap naar het vervolgonderwijs als minder groot wordt ervaren. Verdiepende beroepsgerichte keuzevakken kunnen (op termijn) bij verwante doorstroom wellicht ook een vrijstelling voor de leerling opleveren.

Een laatste voordeel is dat het beroepsonderwijs meer regionaal kan worden ingekleurd, zodat er uiteindelijk een betere aansluiting bij de regionale arbeidsmarkt kan worden gevonden.

De scholen die geen eigen beroepsgerichte keuzevakken ontwikkelen kunnen gebruik maken van de beroepsgerichte keuzevakken die op landelijk niveau of door andere scholen zijn ontwikkeld.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom de regering ervoor gekozen heeft om deze afstemming niet als verplichting in de wet op te nemen?

Het is niet nodig een verplichting in de wet op te nemen omdat scholen, instellingen en bedrijfsleven al enthousiast reageren op de mogelijkheden die de beroepsgerichte keuzevakken bieden voor regionale inkleuring. Zo zijn, ook buiten de pilots om, diverse scholen nu reeds gestart om, samen met instellingen en bedrijven, beroepsgerichte keuzevakken te ontwikkelen die betekenisvol zijn voor de regio en voor de doorstroom van leerlingen.

Voor de nieuwe keuzevakken worden kwaliteitscriteria ontwikkeld die bij AMvB zullen worden vastgesteld. In hoeverre wordt deze AMvB voorgehangen in de Kamer, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Op deze AMvB is de voorwaardelijke delegatiebepaling van het voorgestelde artikel 121, tweede lid, van de WVO van toepassing. Ook op grond van de huidige wet geldt voor een AMvB op grond van artikel 10b, tiende lid, of 10d, tiende lid, van de WVO, al eenzelfde voorwaardelijke delegatiebepaling. De AMvB zal, voordat deze in werking treedt, aan beide Kamers der Staten Generaal worden toegezonden in het kader van deze «nahangprocedure».

Wat de leden van de VVD-fractie betreft zou een kwaliteitscriterium in ieder geval moeten zijn dat het keuzevak in samenspraak met het relevante mbo en het (regionale) bedrijfsleven ontwikkeld zou moeten zijn. Indien een school een keuzevak zelf heeft ontwikkeld, kunnen andere scholen hier dan ook gebruik van maken, zo vragen zij.

Ja, een nieuw beroepsgericht keuzevak kan, zodra het is goedgekeurd en er een vakcode voor is aangemaakt, ook door andere scholen worden aangeboden. Scholen zijn dus niet afhankelijk van het zelf ontwikkelen van beroepsgerichte keuzevakken, maar kunnen gebruik maken van eerder landelijk of door andere scholen ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken.

De leden lezen voorts dat scholen toestemming moeten hebben voor het aanbod van profielvakken via het RPO. Is deze toestemming bijvoorbeeld ook nodig wanneer een profiel wordt gegeven via de kaderleerweg en een andere school deze wil aanbieden via de theoretische leerweg?

Scholengemeenschappen die zowel onderwijs in de beroepsgerichte leerwegen (vbo) als in de theoretische leerweg (mavo) aanbieden, mogen daarnaast onderwijs aanbieden in de gemengde leerweg van het vmbo. Er is dan geen afzonderlijke toestemming nodig voor het aanbieden van bepaalde profielen in de gemengde leerweg. De profielen die de scholengemeenschap mag aanbieden in de beroepsgerichte leerwegen, mogen dan ook in de gemengde leerweg worden aangeboden op alle vestigingen waar afsluitend onderwijs vbo of mavo wordt verzorgd.

De theoretische leerweg kent een andere indeling in profielen dan de overige leerwegen van het vmbo. In de theoretische leerweg moeten altijd alle vier de profielen worden aangeboden. Toestemming om profielen aan te mogen bieden, speelt ten aanzien van de theoretische leerweg dan ook geen rol.

Daarnaast willen de leden weten hoe de betrokkenheid van het bedrijfsleven en het mbo wordt vormgegeven bij de totstandkoming van de wijzigingen van het RPO naar aanleiding van de nieuwe profielen?

De betrokkenheid van het bedrijfsleven en het mbo bij het RPO wijzigt bij invoering van de profielen vmbo niet. Schoolbesturen moeten de mogelijke uitbreiding van hun scholen met nieuw aanbod van vbo-profielen in onderlinge afstemming overeenkomen in het overleg over het RPO.

Voor zover het afspraken over het voorbereidend beroepsonderwijs betreft, wordt een RPO niet vastgesteld voordat over een concept van het RPO overleg heeft plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de regio en met de besturen van de mbo-instellingen in de regio.

Voorziet de regering problemen tussen scholen bij het maken van nieuwe afspraken in het RPO ten aanzien van de nieuwe profielen? Zo ja, wat gaat zij daaraan doen? Zo nee, waarom niet?

De overgang naar nieuwe profielen gebeurt op basis van huidig toegestaan onderwijsaanbod. Dat betekent dat voorafgaand aan het moment van invoering van de nieuwe profielen bekend is welke van de nieuwe profielen de scholen in een bepaalde regio mogen gaan aanbieden.

Met leerlingendaling in het vooruitzicht neemt de bereidheid toe om met elkaar om de tafel te gaan zitten over de vraag welke scholen bepaalde profielen daadwerkelijk zullen gaan aanbieden. In de meeste regio’s leidt dit tot afspraken over het onderwijsaanbod. In een beperkt aantal gebieden zal dit gesprek lastiger te voeren zijn. In die regio’s kunnen de accountmanagers leerlingendaling van het ministerie of een door het RPO ingehuurd managementbureau ondersteuning bieden. Ook de regionale procesbegeleiders die sommige regio’s in het kader van leerlingendaling hebben aangesteld met middelen van OCW kunnen een belangrijke rol spelen in het begeleiden en zo nodig vlot trekken van deze gesprekken.

Voorts merken de leden van de VVD-fractie op dat de regering momenteel werkt aan verruiming van de mogelijkheid tot samenwerking tussen scholen. Welke mogelijkheden tot samenwerking worden er met deze nieuwe wet, en de verruiming van regelgeving waar de regering aan werkt, mogelijk? In hoeverre zijn er aanwijzingen dat scholen hier ook daadwerkelijk gebruik van gaan maken?

In antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie over de mogelijkheid voor leerlingen om een keuzevak bij een andere school te volgen, ben ik al kort ingegaan op de huidige mogelijkheden die het Besluit samenwerking VO-BVE voor samenwerking tussen scholen biedt.

Zoals aangekondigd in de uitwerkingsbrief leerlingendaling van 23 mei 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 293, nr. 203, p. 11) en mijn stand-van-zaken-brief van 17 december 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 214), verruim ik de mogelijkheid voor het uitbesteden van leerlingen. Nu is het mogelijk leerlingen uit te besteden tot maximaal de helft van de onderwijstijd per schooljaar. Dat wordt maximaal de helft van de gehele cursusduur. Hiertoe wordt het Besluit samenwerking VO-BVE gewijzigd. Dat biedt scholen mogelijkheden veel intensiever samen te werken dan tot nu toe mogelijk was. Zo zouden vmbo-scholen een gezamenlijke bovenbouw kunnen gaan vormgeven.

Dat scholen daar gebruik van gaan maken, blijkt bijvoorbeeld uit de voornemens op Walcheren, waar drie scholen hun vmbo met behulp van deze verruiming gezamenlijk vorm willen geven. Hierdoor is het in een situatie met forse leerlingendaling toch mogelijk een breed en robuust vmbo-aanbod te behouden. Vergelijkbare plannen worden ook in Zuid-Limburg en nog enkele andere delen van het land gemaakt.

Tevens constateren de leden dat in sommige regio’s het vmbo nu al is versnipperd en het platform van het RPO niet altijd soelaas biedt. Hoe kan er over RPO’s heen afstemming over het regionaal onderwijsaanbod worden georganiseerd?

In het algemeen maken schoolbesturen succesvol afspraken over het onderwijsaanbod binnen het RPO-gebied. De afspraken daarover worden in de praktijk ook afgestemd met het regionale bedrijfsleven en de mbo-instellingen in de regio. In formele zin gelden deze afspraken alleen binnen de (gemeentelijke) RPO-grenzen.

Een schoolbestuur met vestigingen die in verschillende RPO-gebieden liggen, moet uiteraard in beide gebieden het aanbod formeel afstemmen. Overigens staat het aan elkaar grenzende regio’s met verschillende RPO’s uiteraard altijd vrij hun vmbo-aanbod onderling af te stemmen.

Voorts merken de leden op dat er het afgelopen jaar veel extra leerlingen zijn ingestroomd in het groen onderwijs, mede ook vanwege de gunstige economische perspectieven. Hoe wil de regering borgen dat de kleinere aoc’s voldoende positie hebben in deze RPO overleggen, zo vragen de genoemde leden.

In beginsel mogen aoc’s op grond van de WEB alleen vmbo-onderwijs in het profiel Groen verzorgen (tenzij in de wet anders is bepaald). Met het wetsvoorstel krijgen aoc’s de mogelijkheid om in RPO-verband afspraken te maken over het aanbieden van het profiel Dienstverlening en producten. De regering gaat er vooralsnog van uit dat de andere deelnemers aan het regionale overleg geen bezwaar zouden hoeven hebben tegen een verzoek van een aoc om het profiel Dienstverlening en producten aan te gaan bieden, mits het aoc dit profiel aanbiedt in een groene context.

De AOC Raad maakt zich zorgen over de positie van de aoc’s in RPO-onderhandelingen. Ik heb daarom toegezegd dat OCW en EZ zullen monitoren en evalueren of aoc’s niet worden uitgesloten bij RPO-onderhandelingen. In het geval dat de aoc’s in een RPO stelselmatig worden buitengesloten, waardoor zij op oneigenlijke gronden niet in de gelegenheid zijn het profiel Dienstverlening en producten aan te bieden, zal ik in gesprek gaan met de samenwerkende bevoegde gezagsorganen die het betreffende RPO hebben vastgesteld.

3.4.2 Organiseerbaarheid en diversiteit van het aanbod

De leden van de VVD-fractie merken op dat de beroepsgerichte examenprogramma’s gemiddeld 20 jaar oud zijn en geactualiseerd zijn. De leden zijn daar blij mee, maar vragen de regering tegelijkertijd waarom het zo lang heeft geduurd? Is de regering het met de leden eens dat de actualisatie sneller moet plaatsvinden en bij voorkeur ook met een regelmatige cyclus? Is de regering bereid te onderzoeken hoe deze actualisatie-cyclus vorm te geven?

Het inhoudelijk vernieuwen van vakken is een intensief proces waarbij alle stakeholders betrokken moeten worden. De vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s is in 2013 gestart; het is mijn streven de programma’s in augustus 2016 in te voeren.

De regering deelt de mening van deze leden in de zin dat het makkelijker moet worden om de inhoud van het vmbo-onderwijs aan nieuwe ontwikkelingen aan te passen en actueel te houden. De introductie van beroepsgerichte keuzevakken maakt het in ieder geval al mogelijk om, zo nodig jaarlijks, inhoudelijke aanpassingen door te voeren op het beroepsgerichte deel van het curriculum.

In mijn brief van 17 november 2014 over een toekomstgericht funderend onderwijs (Kamerstukken II 2014/15, 31 293, nr. 226) heb ik aangekondigd te komen tot een periodieke herijking van het curriculum. Deze periodieke herijking is nu dan ook onderdeel van Onderwijs 2032. In het kader daarvan zal worden bezien op welke wijze de actualisatie van de beroepsgerichte programma’s in het vmbo daar in de toekomst in meegenomen kan worden.

Op welke wijze zijn het mbo en het bedrijfsleven betrokken bij de actualisatie?

Mbo-docenten hebben vanaf de start van het vernieuwingstraject deelgenomen aan de ontwikkelgroepen en vernieuwingscommissies. De MBO Raad is betrokken via de zogeheten regiegroep vernieuwing beroepsgerichte examenprogramma’s vmbo. Dit betreft een strategische stuurgroep voor de ondersteuning van de invoering van de nieuwe examenprogramma’s. Het georganiseerde bedrijfsleven is betrokken bij de inhoudelijke ontwikkeling via sectorale adviesgroepen waar alle brancheorganisaties voor zijn uitgenodigd.

Vanaf de start van schooljaar 2015–2016 is voorzien in een strategische stuurgroep voor de ondersteuning van de invoering. Hieraan nemen ook VNO-NCW, MKB-Nederland en de MBO Raad deel. Het regionale bedrijfsleven en vervolgonderwijs worden betrokken via de vmbo-scholen.

In hoeverre is hierbij aangesloten bij de vernieuwde kwalificatiedossiers op het mbo, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

In mijn Kamerbrief «Fundamenteel vmbo» (Kamerstukken II 2014/15, 30 079, nr. 52) heb ik een overzicht opgenomen dat toont hoe de nieuwe vmbo-profielen aansluiten op de opleidingsdomeinen in het mbo.

Zoals in antwoord op eerdere vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie is aangeven, is het mbo nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van de nieuwe profielen. De herziene kwalificatiedossiers zijn eerder ontwikkeld dan de profielen in het vmbo. In antwoord op vragen van de SP-fractie is verder toegelicht dat er door de mogelijkheid om leerroutes meer individueel in te richten, meer mogelijkheden zijn gekomen om aan te sluiten op de veelzijdigheid aan opleidingen in het mbo en dat scholen bij de ontwikkeling van nieuwe beroepsgerichte keuzevakken mbo-opleidingen moeten betrekken.

Voorts worden er landelijk kwaliteitscriteria vastgesteld voor de beroepsgerichte keuzevakken. De leden vragen wie deze criteria toetst.

Zoals aangegeven in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie zullen nieuw ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken door een bij ministeriële regeling in te stellen toetsingscommissie getoetst worden aan bij AMvB vastgestelde kwaliteitscriteria.

Laten de kwaliteitscriteria het ook toe dat het onderwijs gegeven wordt op de werkvloer in plaats van op school? Welke restricties zullen daaraan gesteld worden, zo vragen zij.

De kwaliteitscriteria laten het inderdaad toe dat de beroepsgerichte keuzevakken ook op de werkvloer aangeboden worden in plaats van op school. Wat dat betreft gelden de restricties rondom arbeidsomstandigheden, arbeidstijden en veiligheid zoals die nu ook al van toepassing zijn ten aanzien van het verzorgen van een deel van het onderwijs op de werkvloer in de vorm van stages.

De leden van de SGP-fractie vragen of de indruk waar is dat scholen voor het organiseren van keuzevakken niet afhankelijk zijn van toestemming van andere scholen of de Minister.

Scholen zijn inderdaad voor het aanbod van beroepsgerichte keuzevakken niet afhankelijk van mijn toestemming of de toestemming van andere scholen. Anders dan het aanbod aan profielvakken is het aanbod aan beroepsgerichte keuzevakken niet gebonden aan een licentiesysteem.

Het is wel aan te bevelen dat scholen hun aanbod van beroepsgerichte keuzevakken afstemmen met andere scholen in de regio en met mbo-instellingen en het regionale bedrijfsleven. De samenwerking tussen scholen in het kader van RPO’s is daarvoor een geschikt middel.

De leden vragen voorts waarom basale vereisten, die in de toelichting ten aanzien van keuzevakken genoemd worden, zoals instemming van de medezeggenschap, niet in het voorstel verankerd zijn en enkel de nadere uitwerking van kwaliteitscriteria aan een AMvB is gedelegeerd.

De kwaliteitscriteria voor de beroepsgerichte keuzevakken zijn nog in ontwikkeling. Ook is er nog nauwelijks ervaring opgedaan met regionaal ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken. Het is daarom verstandiger om de kwaliteitscriteria niet bij wet te regelen, maar te kiezen voor opname in een AMvB. Een AMvB biedt immers meer mogelijkheden om de voorwaarden waaraan beroepsgerichte keuzevakken moeten voldoen flexibel aan te passen aan nieuwe inzichten. Ten aanzien van andere vakken zijn de voorwaarden waaraan deze moeten voldoen ook niet in de wet zelf opgenomen, maar uitgewerkt in lagere regelgeving.

Instemming van de medezeggenschapsraad is in elk geval één kwaliteitscriterium dat in de uitwerking van de AMvB meegenomen wordt. De pilotscholen hebben geadviseerd als criterium op te nemen dat de medezeggenschapsraad moet worden geïnformeerd over een voornemen tot ontwikkeling van een nieuw beroepsgericht keuzevak, omdat het de richting en profilering van het onderwijsaanbod van de school in de regio mede bepaalt.

4. Activiteiten stakeholders

De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel tot stand is gekomen in een traject waarbij alle stakeholders betrokken zijn en dat het ook na de internetconsultatie nog op onderdelen is aangepast. Deze leden denken dat het verstandig is om na 20 jaar samen met de betrokken partners te kijken naar vernieuwing van de profielen, maar vragen wel welke knelpunten met dit wetsvoorstel specifiek worden opgelost.

De directe aanleiding voor dit wetsvoorstel is dat de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s toe waren aan een grondige inhoudelijke actualisatie. Daar komt bij dat scholen door dalende leerlingaantallen moeite hebben om het huidige, elkaar deels overlappende palet aan beroepsgerichte examenprogramma’s in stand te houden. Er zijn op dit moment te veel beroepsgerichte examenprogramma’s voor te weinig leerlingen.

In de sector techniek, waar veel verschillende afdelingen en differentiaties bestaan, voelen scholen zich steeds vaker gedwongen om keuzes te maken. Specifieke afdelingen worden gesloten en vervangen door bredere intra- en intersectorale programma’s. Hierdoor zijn de mogelijkheden om een vakgerichte technische voorbereiding op een verwante vervolgopleiding in het mbo te volgen, sluipenderwijs aan het verdwijnen. Een vernieuwd, overzichtelijk en herkenbaar aanbod van tien bredere beroepsgerichte profielvakken per leerweg moet scholen helpen om hun onderwijsaanbod weer herkenbaar te maken en organiseerbaar te houden.

Scholen kunnen op dit moment, ondanks het grote aanbod aan beroepsgerichte examenprogramma’s, onvoldoende inspelen op veranderingen en behoeften in het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt. Daarvoor is het huidige systeem niet flexibel genoeg. Er is te weinig ruimte voor bijvoorbeeld regionaal ontwikkelde programma’s, of het combineren van programma’s, om een optimale aansluiting bij het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven te laten ontstaan. Met de nieuwe structuur van tien brede profielvakken, gecombineerd met flexibele beroepsgerichte keuzevakken, kunnen scholen dat wel.

Ten slotte kunnen scholen op dit moment ook onvoldoende flexibel inspringen op de veranderende vraag van leerlingen naar maatwerk buiten de vaste afdelingen en differentiaties om. De nieuwe structuur moet het beste van twee werelden combineren: enerzijds vakgericht onderwijs, anderzijds oriëntatie of verbreding.

5. Implementatie en overgangsregelingen

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in lijn met de opmerkingen van de Raad van State waarom wordt gekozen voor een gespreide invoering. Wordt hiermee niet onnodig onduidelijkheid gecreëerd richting leerlingen en vervolgonderwijs?

De keuze voor een gespreide invoering is gebaseerd op de ervaringen die met gespreide invoering zijn opgedaan bij de Tweede fase in het vwo en havo. Ook daar is destijds aan scholen de mogelijkheid geboden om zelf te kiezen in welk schooljaar de overstap naar de nieuwe systematiek werd gemaakt: het jaar van inwerkingtreding van de wet, of een jaar later. Er zijn destijds geen signalen binnengekomen dat dit richting leerlingen en vervolgonderwijs onduidelijkheden heeft gecreëerd.

De vernieuwing en herstructurering van de beroepsgerichte examenprogramma’s is noodzakelijk. Deze onderwijsinnovatie vraagt om een herbezinning op het onderwijsaanbod van elke vmbo-schoollocatie met een beroepsgerichte bovenbouw. Scholen moeten voldoende tijd krijgen om zich daar op voor te bereiden. Uit de nulmeting blijkt dat het merendeel van de scholen de profielstructuur per augustus 2016 wil invoeren. Scholen hebben echter behalve de invoering van nieuwe profielen ook te maken met andere ontwikkelingen, zoals het bieden van passend onderwijs en het verbeteren van de taal- en rekenprestaties. De regering hecht dan ook waarde aan ruimte voor de scholen om zelf te bepalen in welke van twee schooljaren ze starten met de invoering. Het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting gaat bij artikel I, onderdeel V (artikel 118w van de WVO), in op de gespreide invoering.

Op welke manier kan het mbo zich aanpassen aan de tijdelijke situatie dat er verschillende inrichtingen van het vmbo-onderwijs zijn, zo vragen zij.

Doordat het mbo betrokken is geweest bij de totstandkoming van de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s, inclusief de indeling in de profielen, zal in ieder geval voor de toekomst de aansluiting van het vmbo op het mbo beter geborgd zijn. Deze borging wordt na 2016 regionaal gezien alleen nog maar verder versterkt, doordat regionale mbo-instellingen via de nieuw te ontwikkelen beroepsgerichte keuzevakken, constant betrokken kunnen blijven bij de vraag hoe vmbo-leerlingen het beste kunnen worden voorbereid op de mbo-vervolgopleidingen.

Een overgangsperiode waarin leerlingen instromen in het mbo die op het vmbo zijn opgeleid vanuit zowel de huidige afdelingsstructuur als vanuit de nieuwe profielindeling, is onvermijdelijk. Mbo-instellingen zijn echter wel gewend aan instroom van deelnemers met diverse achtergronden, variërend van leerlingen van verschillende vmbo-scholen, leerwegen en vakkenpakketten tot en met volwassenen.

In het communicatieplan voor de implementatie van de profielen zal ruimte worden ingebouwd voor de communicatie met mbo-instellingen over de nieuwe profielen en de overgangsperiode waarin er twee systemen naast elkaar functioneren.

6. Consequenties voor en afstemming met Caribisch Nederland

De leden van de PvdA-fractie vragen of de invoering van de profielen op de scholengemeenschap Bonaire extra werkdruk betekent voor docenten en management. Docenten en management moeten nu ook al investeren in beter bestuur en beter onderwijs. Valt dit allemaal wel te combineren?

Voor de Scholengemeenschap Bonaire (SGB) blijkt de invoering van de profielen in het vmbo inderdaad een extra belasting bovenop de lopende verbetertrajecten. De docenten van de beroepsgerichte vakken hebben aangegeven dat zij behoefte hebben aan ondersteuning. De Rijksdienst Caribisch Nederland/OCW zal met de SGB bespreken op welke manier deze ondersteuning kan worden georganiseerd.

Heeft de regering voor Caribisch Nederland ook een getemporiseerde invoering overwogen? Kan de regering nader toelichten waarom zij niet heeft gekozen voor deze mogelijkheid, zo vragen de genoemde leden.

De regering heeft hier niet voor gekozen, omdat de Scholengemeenschap Bonaire juist aan de Rijksdienst Caribisch Nederland/OCW had laten weten dat zij zich al aan het voorbereiden was op de invoering van de profielen. Aanvankelijk zou de SGB ook meedoen met een pilotproject in schooljaar 2014–2015, maar bij nader inzien heeft ze besloten om dit niet te doen.

De SGB kan, evenals de scholen in Europees Nederland, gebruik maken van de overgangsbepalingen. Dit betekent dat het schoolbestuur kan besluiten om de profielen niet direct in schooljaar 2016–2017, maar pas een jaar later, in schooljaar 2017–2018 in te voeren in het derde leerjaar van het vmbo. De verwachting is dat dit – met de nodige ondersteuning – haalbaar zal zijn voor de SGB.

Dit wetsvoorstel is niet relevant voor de scholen voor voortgezet onderwijs op de andere twee eilanden in Caribisch Nederland. Op grond van het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES, zijn de bepalingen uit de WVO BES met betrekking tot de inrichting van het onderwijs en de examens daar niet van toepassing. Zij krijgen dus ook niet te maken met de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s en de invoering van profielen in het vmbo.

7. Uitvoeringsgevolgen, administratieve lasten en financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie merken op dat van scholen wordt verwacht dat zij nieuwe materialen aanschaffen om de nieuwe profielen te kunnen onderwijzen aan leerlingen. In hoeverre zijn er (grote) financiële gevolgen voor de scholen op dit punt?

Over de financiële gevolgen zijn geen generieke uitspraken te doen. Voor elke school zullen de financiële gevolgen verschillen. Zo zijn de gevolgen afhankelijk van het aanbod dat een school op dit moment operationeel heeft, de inventaris die daarvoor beschikbaar is, de keuze voor het aanbod aan profielen en beroepsgerichte keuzevakken en de wijze waarop die profielen en beroepsgerichte keuzevakken worden aangeboden.

Op basis van de ervaringen van de pilotscholen wordt een basisinventaris per profiel uitgewerkt. Dit overzicht ondersteunt scholen bij het plannen en organiseren van de nodige investeringen.

Wat zijn de mogelijkheden om het regionaal bedrijfsleven hierbij een rol te laten spelen?

Het regionaal bedrijfsleven kan op meerdere manieren hierin iets betekenen. Bedrijven kunnen bijdragen aan de basisinventaris of materialen beschikbaar stellen die de leerlingen nodig hebben om praktijkervaring op te doen. Bij vmbo-scholen met een goed netwerk gebeurt dit al jaren. Een andere mogelijkheid is dat het regionaal bedrijfsleven zijn deuren openzet voor vmbo-leerlingen en deze leerlingen ervaring laat opdoen op de werkvloer, met de apparatuur die door beroepsoefenaars in de praktijk gebruikt wordt.

Verwacht wordt dat de structurele vermindering van de examenproductiekosten gelijk zal lopen met de stijgende kosten voor de productie van examens door verdere digitalisering van examens en de kwaliteitsbewaking van beroepsgerichte examenprogramma’s. Waar wordt hierbij specifiek aan gedacht, zo vragen de leden.

Met de nieuwe profielen wordt het aantal verschillende cspe’s dat per examenperiode geproduceerd wordt, teruggebracht van 84 naar 27. Tegelijkertijd vindt er een algemene stijging van de kosten van de examenproductie plaats, vanwege verdere digitalisering van examens. Voor de kwaliteitsborging van de beroepsgerichte examenprogramma’s zullen kosten moeten worden gemaakt voor de instelling en het functioneren van een toetsingscommissie, waarvan de leden de nieuw ontwikkelde beroepsgerichte keuzevakken zullen toetsen aan de nog verder te ontwikkelen kwaliteitscriteria.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in het voorstel vooral rekening heeft gehouden met kleinere, administratieve lasten voor scholen en docenten. De leden zien echter nog meer lasten, zoals de eerder genoemde tijd en middelen die nodig zijn om de keuzevakken en schoolexamens te gaan ontwikkelen. Ook zullen scholen de nodige wijzigingen in de PTA’s moeten aanbrengen, wat waarschijnlijk meer werk zal zijn dan normaal.15 Dit brengt extra werk mee voor scholen en de docenten, hoe ziet de regering dit? Waarom zijn deze lasten niet meegenomen in het wetsvoorstel? Hoe denkt de regering dit op te gaan vangen, zo vragen zij.

Docenten en scholen vragen vaak om meer ruimte, juist om de eigen professionaliteit te kunnen benutten. Met de mogelijkheid om zelf beroepsgerichte keuzevakken te ontwikkelen, wordt deze professionaliteit aangesproken. De procedures rond de keuzevakken zijn ontwikkeld in samenspraak met onder andere de pilotscholen, waarbij de administratieve lasten zo beperkt mogelijk worden gehouden. Het ontwikkelen van schoolexamens en PTA’s behoort reeds tot de reguliere taken van scholen, waarmee de vraag gesteld kan worden in hoeverre de administratieve lasten hieromtrent na de invoeringsperiode daadwerkelijk stijgen.

Beide thema’s komen overigens wel aan bod in het ondersteuningsprogramma voor de invoering van de nieuwe profielen. Zo worden verschillende voorbeeld-PTA’s beschikbaar gesteld. Rond de schoolexamens ben ik samen met de VO-raad voornemens de scholen te faciliteren met een digitale toetsitembank voor schoolexamenlesstof en een professionaliseringsaanbod om docenten te ondersteunen bij het opbouwen van schoolexamens, het uitwerken van beoordelingssystematieken en dergelijke. Zoals eerder aangegeven stelt de regering hiervoor eenmalig extra geld beschikbaar.

De leden van de D66-fractie constateren dat de eenmalige administratieve lastenverzwaring neerkomt op 185.895 euro. De genoemde leden vinden dit te billijken, gezien de verwachte positieve effecten van deze wetswijziging. Deze leden vinden het echter niet rechtvaardig dat er een structurele administratieve lastenverzwaring plaatsvindt van 20.655 euro per jaar. De genoemde leden vragen de regering toe te lichten hoe zich dit verhoudt tot de «aanpak regeldruk onderwijs». Deze leden vragen de regering toe te lichten welk alternatief er te bedenken is waarbij er geen structurele administratieve lastenverzwaring plaatsvindt.

Met deze wet introduceer ik geen nieuwe verantwoordingsregeling. Scholen hoeven geen extra papierwerk aan te leveren. Er komt geen nieuw systeem van inschrijving. Wel krijgen scholen te maken met nieuwe codes. Er komen immers vakken die andere namen dragen dan nu het geval is. Daarmee zullen ook de inschrijfcodes veranderen. Op deze manier weet DUO na de integrale leerlingentelling van 1 oktober welke scholen welke profielen aanbieden. Een extra tussentijdse informatieverplichting is overbodig.

De aangehaalde structurele lastenverzwaring betreft dus feitelijk geen structurele maar een eenmalige extra tijdsinvestering die veroorzaakt wordt doordat scholen moeten leren werken met nieuwe codes.

8. Internetconsultatie

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de memorie van toelichting aandacht schenkt aan de resultaten van de openbare internetconsultatie die in 2014 heeft plaatsgevonden en daarbij komen overwegingen en kritiek van de VO-raad en de AOC Raad aan de orde. De leden vragen of ook de MBO Raad heeft gereageerd.

Nee, de MBO Raad heeft niet gereageerd op de internetconsultatie. De MBO Raad is wel vanaf de start van het vernieuwingstraject betrokken bij de voorbereidingen van dit wetsvoorstel via de zogeheten regiegroep vernieuwing beroepsgerichte examenprogramma’s vmbo. Ook is de MBO Raad betrokken bij het tot stand komen van de kwaliteitscriteria voor beroepsgerichte keuzevakken.

De reactie van de MBO Raad lijkt deze leden van bijzonder belang, mede in het licht van de verklaring 10 bouwstenen voor een toekomstbestendig mbo die de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) op 29 april 2015 heeft aangeboden aan de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.16 Staan de voorstellen uit deze verklaring naar het oordeel van de regering haaks op het onderhavige wetsvoorstel? Zijn deze voorstellen naar het oordeel van de regering vooral een aanvulling hierop, zo vragen de leden.

Het onderhavige wetsvoorstel staat niet haaks op de verklaring van de MBO Raad. Het wetsvoorstel behelst een aanpassing van het beroepsgerichte curriculum in de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg van het vmbo. De MBO Raad vraagt samen met het JOB en NRTO om een verkenning van de integratie van de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg van het vmbo met het havo, om zo een nieuwe vijfjarige schoolsoort te creëren. Dit betreft een verzoek tot stelselwijziging. Zoals ik eerder heb aangegeven in een soortgelijke vraag van de leden van de D66-fractie, reageren de Minister en ik dit najaar gezamenlijk op dit verzoek.

9. Advies Onderwijsraad

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het verstandig is te wachten met de verdere wetsbehandeling tot het bredere advies van de Onderwijsraad over functie en positie van het vmbo beschikbaar is.

Naar het oordeel van de regering is het niet verstandig, maar ook niet nodig om de verdere wetsbehandeling uit te stellen. Op het moment dat ik het verslag van de vaste Kamercommissie ontving, op 19 mei jl., was het advies van de Onderwijsraad nog niet uitgebracht. Inmiddels is dat wel het geval, de Onderwijsraad heeft dit advies ten tijde van de voorbereiding van deze nota naar aanleiding van het verslag, op 19 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.17 De Onderwijsraad geeft in het advies zelf aan dat de invoering van de profielen in het vmbo een eerste stap naar een meer toekomstbestendig vmbo is.

Bovendien zijn de scholen zich volop aan het voorbereiden op de door henzelf in gang gezette vernieuwing. Een overgrote meerderheid heeft aangegeven graag zo snel mogelijk van start te willen gaan. De organiseerbaarheid van beroepsgerichte programma’s staat bij een groeiend aantal vmbo-scholen onder druk. Dit terwijl de leerlingenaantallen vanaf 2017 pas daadwerkelijk landelijk gaan afnemen.

Gezien de aard van het wetsvoorstel als eerste stap (die geen belemmering opwerpt voor eventuele vervolgstappen naar aanleiding van het nieuwe advies van de Onderwijsraad) en de wensen van de scholen over de nieuwe profielen, kan naar het oordeel van de regering de behandeling van het wetsvoorstel worden voortgezet.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering toelicht verduidelijking in de memorie van toelichting te hebben gegeven ten aanzien van de borging van de doorlopende leerlijnen. Vervolgens richt de regering enkel op de aansluiting op het mbo, maar hoe ziet de regering dit ten opzichte van de doorstroom naar de havo? Is deze doorstroom volgens de regering voldoende gewaarborgd? Zo ja, waaruit blijkt dit dan?

Het wetsvoorstel betreft de actualisatie en herstructurering van de beroepsgerichte examenprogramma’s in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg van het vmbo. Over de doorstroom vmbo-havo ontvangt uw Kamer binnenkort een brief van mij. Deze brief zal ingaan op de resultaten uit het rapport Monitor toelatingsbeleid vmbo-havo, tweede meting 2014–2015. De bevindingen uit dit rapport zijn positief; de meeste scholen houden zich aan de toelatingscode vmbo-havo van de VO-raad en de code levert geen belemmering op voor de doorstroom.

Kan de regering een toelichting geven op de wijziging in de vmbo opheffingsnormen? Welke opheffingsnormen en bijbehorende leerlingenaantallen gaan gelden na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel?

De huidige opheffingsnormen voor vbo zijn gebaseerd op het aantal sectoren waarin een school onderwijs in een of meer vbo-afdelingen aanbiedt. Met het vervallen van de sectoren stelt de regering voor de opheffingsnormen in het vbo te baseren op het aantal profielen dat de school aanbiedt. De nieuwe opheffingsnormen zijn opgenomen in artikel 107 van de WVO, zoals dat door artikel I, onderdeel V, van dit wetsvoorstel wordt gewijzigd. Het eerste lid van artikel 107 geeft de opheffingsnormen voor categoriale scholen voor vbo.

Voor het vbo in een scholengemeenschap gelden de lagere normen uit het tweede lid. De meeste scholen hebben te maken met deze lagere normen, als ook de theoretische leerweg wordt aangeboden is immers sprake van een scholengemeenschap (bestaande uit de combinatie van twee schoolsoorten, vbo en mavo).

Bij de bepaling van de hoogte van de normen is gekeken hoe die normen zouden uitwerken voor bestaande scholen bij omzetting van hun huidige licenties naar de profielen. De voorgenomen nieuwe normen lieten daarbij geen grote verschuivingen zien. Op advies van de Onderwijsraad zijn de opheffingsnormen in het wetsvoorstel nader bijgesteld, waardoor scholen met relatief lage leerlingaantallen de ruimte hebben om tenminste twee profielen aan te bieden.

Op welke wijze voorziet voorliggend wetsvoorstel erin dat leerlingen vakken op verschillende niveaus binnen het vmbo kunnen volgen en afronden? Ziet de regering mogelijkheden om leerlingen examenvakken op verschillende niveaus te laten volgen en afronden zodat maatwerk voorop staat? Welke criteria zijn hieraan verbonden en op welke wijze wordt hiervan melding gegeven op het diploma?

Dit wetsvoorstel brengt geen veranderingen aan in de mogelijkheid voor leerlingen in het vmbo om vakken op verschillende niveaus te volgen en af te ronden. Net als in de huidige situatie houden vmbo-leerlingen de mogelijkheid om één of meer vakken op een hoger niveau te volgen en af te ronden. Vmbo-leerlingen in de kaderberoepsgerichte leerweg kunnen bijvoorbeeld, binnen de mogelijkheden die hun school daarvoor biedt, in één of meer vakken uit de gemengde of theoretische leerweg, of uit het havo of vwo examen doen.18 Dat wordt dan ook op de cijferlijst bij het diploma vermeld.

Voor een reactie op het voorstel van de VO-raad om te komen tot een maatwerkdiploma in het voortgezet onderwijs verwijs ik naar mijn brief van 29 mei 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 238).

Voorts vragen de leden welke specifieke maatregelen genomen worden om het taalonderwijs op het vmbo te verbeteren.

In de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s is aandacht voor de toepassing van de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties en het mondeling en schriftelijk rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden. Er worden met dit wetsvoorstel verder geen maatregelen genomen die specifiek gericht zijn op het verbeteren van het taalonderwijs.

Tevens vragen zij welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat leerlingen op een zeer vroege leeftijd al een definitieve opleiding moeten selecteren. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze (te) vroege selectie tegen te gaan?

Leerlingen maken weliswaar op 12-jarige leeftijd de overstap naar het voortgezet onderwijs, maar dit is niet het moment waarop de leerling een definitieve opleiding kiest. Het Nederlandse onderwijssysteem maakt het juist mogelijk om bij elk keuzemoment terug te komen op een eerder gemaakte keuze. Dit betekent dat als een leerling in het vmbo een profiel heeft gekozen, dit niet allesbepalend is voor het opleidingsdomein of kwalificatiedossier dat vervolgens in het mbo gekozen kan worden. Bovendien is het onderwijsstelsel zo ingericht dat leerlingen diploma’s kunnen stapelen. Een leerling met een diploma vmbo-basisberoepsgerichte leerweg kan in plaats van te kiezen voor een mbo-opleiding op niveau 2 ook een diploma in de kaderberoepsgerichte leerweg op het vmbo halen en vervolgens doorstromen naar een mbo-opleiding op niveau 4. Een leerling uit de gemengde of theoretische leerweg kan doorleren op het havo. Er is dan ook geen sprake van daadwerkelijke vroege selectie.

In 2010 heeft de Onderwijsraad advies uitgebracht over de vroege selectie in het Nederlandse onderwijs.19 De Onderwijsraad constateert in zijn advies dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat het verplicht uitstellen van het selectiemoment leidt tot een verbetering van de schoolprestaties voor alle leerlingen. De Onderwijsraad wijst er op dat niet alleen het selectiemoment bepalend is, maar ook de lange verblijfsduur van Nederlandse leerlingen in het primair onderwijs (langer dan ons omringende landen) en de beschikbaarheid van onafhankelijke prestatie- of capaciteitentoetsen spelen een cruciale rol in het selectieproces. Om eventueel ongewenste gevolgen van vroege selectie tegen te gaan, pleit de Onderwijsraad ervoor sterke punten van het Nederlandse onderwijsstelsel, zoals de mogelijkheid om door te stromen en om opleidingen te stapelen, te koesteren en waar mogelijk te versterken. In dit verband wijst de Onderwijsraad ook op het nut van brede brugklassen. Het huidige Nederlandse onderwijsstelsel biedt dan ook voor de meeste leerlingen voldoende mogelijkheden om het beste uit zichzelf te halen.

Dat laat onverlet dat ik voorstander ben van het creëren van maatwerk in het onderwijs. Daarom heb ik er onlangs in een brief aan alle PO- en VO-scholen expliciet op gewezen dat basisscholen altijd in het belang van individuele leerlingen gecombineerde adviezen kunnen geven. Brede brugklassen kunnen de scherpe scheiding tussen verschillende schoolsoorten verzachten en leerlingen meer tijd bieden om naar een passende schoolsoort door te stromen. Daarom hebben de Minister en ik in de beleidsreactie op het onderwijsverslag scholen opgeroepen in het belang van leerlingen voldoende brede brugklassen aan te blijven bieden (Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VIII, nr. 89). Daarnaast inventariseer ik in het kader van het Sectorakkoord VO samen met de VO-raad de behoefte aan meer flexibiliteit en maatwerk in het voortgezet onderwijs.20 Ik informeer u hierover na het zomerreces.

Tot slot willen de genoemde leden weten welke instrumenten de regering aan scholen reikt om de regionale samenwerking met het bedrijfsleven (beter) vorm te geven.

Scholen zullen worden ondersteund bij het opbouwen van een netwerk, ofwel via het aansluiten bij bestaande netwerken ofwel door gericht nieuwe verbindingen aan te gaan. Hiertoe worden onder andere netwerkbijeenkomsten georganiseerd en goede voorbeelden gericht op verschillende disciplines verspreid. Ook worden experts uit het onderwijs en uit het bedrijfsleven ingezet om ondersteuning te bieden in de regio. Bij de implementatie van de nieuwe programma’s zijn ook VNO-NCW, MKB-Nederland en het achterliggende georganiseerde bedrijfsleven betrokken. Zij zullen op hun beurt meer gerichte ondersteuning bieden aan bedrijven en zorgen voor onderlinge uitwisseling van goede voorbeelden.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

De leden van de SGP-fractie vragen waarom scholen verplicht worden in de theoretische leerweg alle profielen aan te bieden. Waarom wordt bij voorbaat de mogelijkheid van flexibiliteit uitgesloten, zo vragen zij.

Op grond van de huidige wet zijn scholen verplicht om in de theoretische leerweg alle vier de sectoren aan te bieden. Het wetsvoorstel hernoemt de sectoren alleen tot profielen om aan te sluiten bij de terminologie in de andere schoolsoorten in het voortgezet onderwijs.

Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie over de verruiming van de mogelijkheden tot samenwerking tussen scholen, werkt de regering aan een wijziging van het Besluit samenwerking VO-BVE. Met deze wijziging wordt het bijvoorbeeld mogelijk gemaakt dat samenwerkende scholen een gezamenlijke bovenbouw vormgeven. Ze hoeven dan niet meer elk afzonderlijk alle vier de profielen in de theoretische leerweg aan te bieden, maar werken samen om gezamenlijk alle profielen aan te bieden.

Eveneens vragen zij in hoeverre de vrijstelling in de AMvB op grond van artikel 10, tiende lid, ook betrekking heeft op de mogelijkheid om een beperkter aantal profielen aan te bieden.

De betreffende bepaling ziet enkel op de mogelijkheden voor het bevoegd gezag om individuele leerlingen vrijstelling te verlenen van het volgen van bepaalde vakken. De grondslag in artikel 10, tiende lid, heeft geen betrekking op het aanbieden van een beperkter aantal profielen door de school. Net als nu het geval is ten aanzien van de sectoren, moet een school in de theoretische leerweg alle vier de profielen aanbieden.

Artikel I, onderdeel V (artikel 107 WVO)

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de opheffingsnormen zijn aangepast omdat anders in het nieuwe systeem kleine scholen moeite zullen hebben om voldoende leerlingen te houden. Toch willen deze leden wijzen op de trend dat het rendementsdenken steeds meer de overhand krijgt en kleine opleidingen het moeilijk krijgen. Kan de regering aangeven of dit wetsvoorstel het kleine vmbo's makkelijker zal maken om voldoende gevarieerd onderwijs aan te bieden, of niet.

In zijn algemeenheid zijn opheffingsnormen ingesteld om te voorkomen dat leerlingenaantallen zo laag worden dat er geen sprake meer is van een efficiënte inzet van bekostigingsmiddelen. De voorgestelde opheffingsnormen zijn echter zodanig dat ook een relatief kleine vmbo-school nog altijd meerdere profielen kan aanbieden. In de huidige situatie kan een kleine vmbo-school immers ook meerdere afdelingsvakken binnen één sector aanbieden zonder met opheffing bedreigd te worden. Wat betreft de opheffingsnormen wordt het met dit wetsvoorstel dus niet makkelijker, maar ook niet moeilijker om voldoende gevarieerd onderwijs aan te bieden.

De nieuwe structuur met brede profielvakken en flexibele beroepsgerichte keuzevakken biedt de kleine vmbo’s wel een voordeel: met de brede profielvakken kunnen meer leerlingen tegelijk worden bediend dan nu met het grote aantal smalle afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s. Door de brede opzet van de profielvakken zijn deze voor meer leerlingen aantrekkelijk als «basisvak» van het beroepsgerichte examenprogramma. Zo wordt voorkomen dat het aanbod van kleine vmbo-scholen niet meer in stand te houden is, omdat er te weinig leerlingen zijn om een groep mee te vormen. De beroepsgerichte keuzevakken zijn kleiner van omvang: het is daarmee voor kleine vmbo-scholen minder complex om deze vakken te organiseren. Ze hoeven immers niet het hele jaar door te worden aangeboden aan kleine groepen, maar slechts voor een kortere periode.

Overigens kunnen vmbo-scholen ervoor kiezen om onderling samen te werken in hun aanbod van beroepsgerichte keuzevakken. Zo blijft onderwijs aan kleine groepen leerlingen organiseerbaar en kan flexibel worden ingespeeld op interesses en de actualiteit. Ten slotte is er voor kleine vmbo-scholen de mogelijkheid tot het uitbesteden van leerlingen aan andere scholen. Kleine vmbo-scholen kunnen hun leerlingen op die manier bijvoorbeeld beroepsgerichte keuzevakken aan andere scholen laten volgen, wat maatwerk en differentiatie van onderwijsaanbod sterk vergemakkelijkt.

Artikel XII (Inwerkingtreding)

De leden van de CDA-fractie vinden het verstandig dat de scholen die eraan toe zijn, met ingang van schooljaar 2016/2017 al de nieuwe profielen kunnen invoeren en scholen die er dan nog niet aan toe zijn, dit kunnen doen met ingang van het daaropvolgende schooljaar. Wel vragen deze leden in hoeverre het realistisch is dat veel scholen hieraan toe zijn met ingang van 2016/2017.

De implementatie van de nieuwe profielen betekent veel voor de dagelijkse praktijk op de school. De pilotscholen zijn hier al verder mee dan de scholen die niet deelnemen aan de pilots. Toch zie ik in het land al veel goede voorbeelden van scholen die werken aan de transitie van de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s (afdelingsvakken, intra- en intersectorale programma’s) naar de nieuwe (profielen), bijvoorbeeld via profielgerichte nascholingsdagen en de keuzes die met docententeams worden gemaakt over het aanbod aan profielen en beroepsgerichte keuzevakken.

Zoals eerder aangegeven in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie over de bijscholing van docenten in de nieuwe profielen, investeert de regering eenmalig € 5,5 miljoen extra om de transitie op schoolniveau te ondersteunen. Deze impuls ondersteunt de voorbereiding op schoolniveau om de nieuwe profielen in te voeren met ingang van het schooljaar 2016–2017.

Kan de regering toelichten wat in de praktijk de gevolgen zijn als er twee systemen een jaar naast elkaar bestaan, bijvoorbeeld voor leerlingen die halverwege het jaar switchen van de ene opleiding die al wel de nieuwe profielen heeft ingevoerd, naar de andere opleiding die dat pas een jaar later doet, zo vragen zij.

Zoals geldt voor elke leerling die halverwege het schooljaar van school verandert, ga ik ervan uit dat de scholen zorg dragen voor een warme overdracht. Aangezien het beroepsgerichte aanbod van vmbo scholen varieert, geldt net als in de huidige situatie, dat bijvoorbeeld bij een verhuizing gezocht moet worden naar een school met vergelijkbaar aanbod.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Bijlage Figuur 1–4: Ontwikkeling leerlingenaantallen in het vmbo per leerweg en regio in de periode 2009–2014

Figuur 1. Basisberoepsgerichte leerweg

Figuur 1. Basisberoepsgerichte leerweg

Figuur 2. Kaderberoepsgerichte leerweg

Figuur 2. Kaderberoepsgerichte leerweg

Figuur 3. Gemengde leerweg

Figuur 3. Gemengde leerweg

Figuur 4. Theoretische leerweg

Figuur 4. Theoretische leerweg
Figuur 5: Prognose ontwikkeling leerlingenaantallen bovenbouw vmbo 2015–2031 (exclusief leerlingen in het «groen» onderwijs)
 

2015/16

2020/21

2025/26

2030/31

%

BB

35.302

28.670

27.522

26.470

– 25

KB

51.989

39.196

36.680

35.274

– 32

GL

24.543

22.945

22.028

21.285

– 13

TL

87.651

82.403

78.848

75.669

– 14

Totaal

199.485

173.214

165.078

158.698

– 20

Figuur 6: Ontwikkeling deelnamepercentages vmbo per leerweg 2010–2031

Figuur 6: Ontwikkeling deelnamepercentages vmbo per leerweg 2010–2031

X Noot
1

Ministerie van OCW, Referentieraming 2015 (2015), p. 25.

X Noot
2

Onderwijsraad, Briefadvies Profielen in het vmbo (Den Haag, oktober 2014); Onderwijsraad, Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap (Den Haag, 2015), Kamerstukken II 2014/15, 30 079, nr. 60).

X Noot
3

De staat van het onderwijs, Onderwijsverslag 2013/2014, bijlage bij Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 89.

X Noot
4

vmbo-bb: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs – basisberoepsgerichte leerweg.

vmbo-kb: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs – kaderberoepsgerichte leerweg.

vmbo-gl: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs – gemengde leerweg.

vmbo-tl: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs – theoretische leerweg.

X Noot
5

MBO Raad, Het mbo in 2025. Manifest voor de toekomst van het middelbaar beroepsonderwijs. Agenda van de mbo-scholen, verenigd in de MBO Raad (Woerden, april 2015); JOB, NRTO en MBO Raad, Tien bouwstenen voor een toekomstbestendig beroepsonderwijs (april 2015).

X Noot
6

Leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen volgen alle vier de modules van één profielvak, leerlingen in de gemengde leerweg volgen twee (in het examenprogramma aangewezen) modules.

X Noot
8

AMvB: algemene maatregel van bestuur.

X Noot
9

Zie de pagina «Criteria keuzevakken» op http://www.vernieuwingvmbo.nl/wet-en-regelgeving-sub3/.

X Noot
11

Twee van die vijf technische profielen (Media, vormgeving en ICT en Maritiem en techniek) nemen, net als de huidige afdelingen grafimedia en het maritieme onderwijs, een niche-positie in. Deze profielen zijn slechts voor een beperkt aantal leerlingen en scholen van belang. Dit draagt mogelijk wel bij aan het beeld van een onevenwichtige verdeling.

X Noot
12

Voor alle vmbo-leerwegen bedraagt de onderwijstijd ten minste 3.700 klokuren (artikel 6g, derde en vierde lid, van de WVO).

X Noot
13

Zo heeft de vernieuwingscommissie voor de sector zorg en welzijn gekozen voor één profiel. De vernieuwingscommissie voor de sector techniek is gekomen tot drie brede profielen ter vervanging van de huidige afdelingsvakken en intrasectorale programma’s in die sector.

X Noot
14

NVLM: Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer.

X Noot
15

PTA’s: programma’s van toetsing en afsluiting.

X Noot
17

Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap, Kamerstukken II 2014/15, 30 079, nr. 60.

X Noot
18

Artikel 24, vierde lid, onderdelen d en e, van het Eindexamenbesluit VO.

X Noot
19

Onderwijsraad, Vroeg of laat. Advies over de vroege selectie in het Nederlandse onderwijs (Den Haag, maart 2010); Kamerstukken II 2009/10, 31 289, nr. 81.

X Noot
20

Sectorakkoord VO 2014–2017: klaar voor de toekomst! Samen werken aan onderwijskwaliteit (april 2014).

Naar boven