31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 214 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2014

Tijdens het notaoverleg dat ik op 30 juni 2014 met uw Kamer voerde over de initiatiefnota van het lid Ypma inzake samenwerkingsscholen en over leerlingendaling heb ik toegezegd u te zullen informeren over de mogelijkheden tot verruiming van de zogenaamde 50%-regel in het onderwijs (het Besluit Samenwerking vo-bve).1 Met deze brief voldoe ik aan die toezegging. Omdat de beoogde inwerkingtreding van het besluit 1 augustus 2015 is, wil ik de vo-scholen tijdig informeren over de ontwikkelingen rond de 50%-regel.

Ook heeft u mij in uw brief van 13 november 2014 gevraagd om een inventarisatie van mogelijke andere oplossingen in krimpsituaties in het kader van de coöperatie van kleine scholen.2 Omdat een zorgvuldige inventarisatie enige tijd in beslag neemt, kan ik u deze pas begin volgend jaar toesturen. Dan zal ik ook terugkomen op de stand van zaken van de moties waar u om verzoekt.

Het wegnemen van wettelijke belemmeringen is een belangrijke pijler van mijn leerlingendalingbeleid. Een van de maatregelen in dit kader is de verruiming van de zogenaamde 50%-regel, de regel die het vo-scholen toestaat om hun onderwijs doelmatiger vorm te geven. Met deze maatregel krijgen de scholen een belangrijk instrument in handen om de teruglopende leerlingenaantallen het hoofd te bieden.

Op basis van het Besluit Samenwerking vo-bve mogen scholen hun leerlingen voor maximaal 50% van het aantal lesuren per schooljaar onderwijs laten volgen op een andere school dan die waar zij staan ingeschreven. In de praktijk blijkt de ruimte die deze regel biedt onvoldoende. Scholen geven aan dat ze meer ruimte nodig hebben, en die geluiden worden ook in uw Kamer gehoord. Daarom heb ik aangekondigd deze algemene maatregel van bestuur (amvb) te willen verruimen van maximaal 50% per schooljaar naar maximaal 50% per leergang (cursusduur). Door die verruiming krijgen scholen de mogelijkheid om leerlingen bijvoorbeeld een volledige bovenbouw op een andere school te laten volgen. Het was mijn voornemen om deze verruiming van de uitbestedingsmogelijkheden tijdelijk mogelijk te maken. Scholen zouden voor een periode van vijf jaar leerlingen voor 50% per leergang kunnen uitbesteden, waarna de betreffende scholen een permanente oplossing zouden moeten vinden. In het notaoverleg dat we op 30 juni jl. voerden, hadden enige leden kritiek op deze inperking.

Zoals ik heb toegezegd, ben ik nogmaals in gesprek gegaan met een aantal schoolbestuurders die met dit soort situaties te maken hebben. In deze gesprekken is mij duidelijk geworden dat scholen weinig baat hebben bij een tijdelijke verruiming van de 50%-regel. De tijdelijke verruiming van de uitbestedingsmogelijkheden wordt gezien als eerste stap naar een fusie, waardoor de samenwerking überhaupt niet van de grond komt. Naar aanleiding van dit overleg ben ik tot de conclusie gekomen dat de verruiming permanent en zonder voorafgaand experiment moet worden ingevoerd. Bij het doordenken van de aarzelingen die ik had (met betrekking tot toezicht en verantwoordelijkheden) ben ik tot de conclusie gekomen dat de manier waarop het toezicht is vormgegeven, en de samenwerkingsovereenkomst die scholen bij uitbesteding van leerlingen moeten opstellen, voldoende waarborgen bieden voor een sluitende systematiek. Ik neem deze aanpassing mee in de aangekondigde wijziging van het Besluit Samenwerking vo-bve.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 33 893, nr. 10, p. 51.

X Noot
2

Kamerstuk 31 293, nr. 217.

Naar boven