30 079 VMBO

Nr. 52 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2014

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de ontwikkelingen in het vmbo en de stappen die gezet worden om te komen tot toekomstbestendig (voorbereidend) beroepsonderwijs. Conform overleg met uw Kamer is deze brief meer dan een voortgangsrapportage over de vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s. Ik informeer u over de stappen die ik de komende jaren zet om de uitdagingen waar het vmbo voor staat, het hoofd te kunnen bieden. Ik ga hierbij ook in op door u aangedragen thema’s als schooluitval tijdens de overgang vmbo-mbo en de mogelijkheden tot stapelen van opleidingen. Hiermee geef ik invulling aan mijn toezeggingen van het Algemeen Overleg met uw Kamer op 16 april 2014 en de motie Van Dijk en Jadnanansing.1

Leeswijzer

In deze brief sta ik eerst stil bij de functie van het vmbo binnen het Nederlandse onderwijsstelsel. Vervolgens ga ik in op de drie belangrijkste pijlers van de vernieuwingen die gaande zijn in het vmbo: de vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum, de versterking van loopbaanoriëntatie en begeleiding in alle leerwegen van het vmbo en het stimuleren van doorlopende leerroutes vmbo-mbo. In de laatste paragraaf ga ik nader in op het vmbo als toegangspoort tot mbo en tot havo.

Het vmbo als fundament van de beroepskolom

Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bereidt leerlingen voor op vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt. Tevens heeft het vmbo een belangrijke socialiserende en persoonsvormende functie om in te spelen op de voortdurend veranderende maatschappij. Dit vereist een responsief en modern vmbo dat een stevige verbinding heeft met het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), met het hoger algemeen vormend onderwijs (havo) en met de arbeidsmarkt. Ons beroepsonderwijs leidt jongeren immers op voor de arbeidsmarkt van de toekomst, waarbij technologie grenzen doet vervagen, globalisering toeneemt, maar tegelijkertijd juist een trend ontstaat waarbij de regio haar invloed meer laat gelden.

Het kabinet werkt aan het realiseren van aantoonbaar beter onderwijs. Met ambitieuze afspraken in de sectorakkoorden2 is hiervoor een stevige basis gelegd: verankering van een verbetercultuur op scholen en professionalisering van leraren vormen de kern van de aanpak die de Minister en ik met de sectorraden overeen zijn gekomen. Deze verbeterstructuur strekt zich over het hele voortgezet onderwijs uit. Ook heb ik op 17 november het startsein gegeven voor een nationaal onderwijsdebat dat uiteindelijk moet resulteren in een koersbepaling voor het curriculum in het funderend onderwijs: wat moeten onze leerlingen op school leren om klaar te zijn voor hun toekomst?3 Het vmbo mag in dit debat niet ontbreken. Met een herijking van de kerndoelen en eindtermen wil ik de brede opdracht van het onderwijs en samenhang tussen vakgebieden en doorlopende leerlijnen in het vervolgonderwijs optimaal borgen. Ook wil ik meer houvast aan leraren en scholen bieden om deze gemeenschappelijke ambitie te kunnen vertalen naar goed onderwijs in de klas, door concrete en meer ambitieuze kerndoelen en meer samenhang in de eindtermen. Tot slot wil ik met de introductie van een systematiek van periodieke herijking van het curriculum op basis van een integrale afweging de samenhang binnen het curriculum waarborgen en overladenheid voorkomen.

De vernieuwingen die op dit moment worden doorgevoerd in het vmbo zijn enkele jaren geleden gestart om het vmbo toekomstbestendig te maken; ze dragen bij aan het realiseren van goed onderwijs dat beter aansluit op vervolgonderwijs en arbeidsmarkt in de regio en waarin leerlingen meer gestructureerd worden begeleid bij hun loopbaankeuzes. Deze vernieuwingen kunnen rekenen op breed draagvlak. Het curriculumdebat betekent geen pas op de plaats voor de vernieuwingen in het vmbo. Integendeel. Een breed gedragen koers voor de inhoud van het funderend onderwijs biedt volop mogelijkheden tot een stevige inbedding van de vernieuwingen in het vmbo binnen het funderend onderwijs. De vernieuwing is opgebouwd uit de volgende drie pijlers: de vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum, het versterken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) in alle leerwegen van het vmbo en het stimuleren van doorlopende leerroutes vmbo-mbo.

1. Vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum

Het voorstel voor en de invulling van de vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum is vormgegeven in commissies die voornamelijk zijn bezet door docenten uit het vmbo en mbo. Ook bij de agendering zijn docenten geruime tijd betrokken. De Stichting platforms vmbo (SPV) bracht in 2009 een breed gedragen advies uit over de noodzakelijke aanpassingen van het vmbo.4 Het advies was gebaseerd op de ontwikkelingen in zowel het vmbo als het mbo. De SPV adviseerde in 2009 om de oriënterende en voorbereidende functie van het vmbo te expliciteren, het vmbo binnen de huidige wettelijke kaders intensief door te ontwikkelen en tegemoet te komen aan de sterke behoefte aan flexibiliteit en maatwerk (tegen de achtergrond van teruglopende leerlingenaantallen). Deze drie adviezen leidden tot de expliciete vraag naar een clustering van het bestaande beroepsgerichte curriculum. In april 2011 heeft mijn voorganger het startsein gegeven voor de brede herziening van het beroepsgerichte curriculum.5 De herziening biedt bovendien de gelegenheid om het curriculum te actualiseren. De beroepsgerichte vakken zijn sinds de invoering van het vmbo in 1999 niet of nauwelijks aangepast. Sommige programma’s zijn zelfs 20 jaar oud. De systematiek van de huidige 35 beroepsgerichte vakken biedt te weinig ruimte voor lokaal ontwikkelde programma’s of voor het combineren van programma’s zodat een betere aansluiting bij vervolgonderwijs en bedrijfsleven kan ontstaan.

Ontwikkeling nieuwe examenprogramma’s

Eind 2011 is de eerste fase van de vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s gestart in de sectoren economie, techniek en zorg en welzijn. Parallel aan deze ontwikkeltrajecten heeft vooronderzoek plaatsgevonden naar nut, noodzaak en wenselijke richting van een vernieuwingstraject van de intersectorale programma’s.6 Op basis van dit onderzoek heb ik opdracht gegeven een commissie in te richten om een vernieuwd profiel samen te stellen met als basis de intersectorale programma’s. De commissie kreeg opdracht te komen tot een breder oriënterend programma dat nadrukkelijk een aanvulling moest worden op de zes profielen die op dat moment reeds ontwikkeld waren door de verschillende commissies.

Eind 2012 heeft mijn collega Staatssecretaris van Economische Zaken een vooronderzoek gestart naar de wenselijkheid om het voorbereidend landbouwberoepsonderwijs aan te laten sluiten bij het vernieuwingstraject. Dit onderzoek resulteerde najaar 2013 in een opdracht aan de stichting Leerplanontwikkeling (SLO) om een vernieuwingscommissie landbouw in te stellen om de huidige twee landbouwprogramma’s te moderniseren en samen te brengen in één profiel. De vakrichtingen grafimedia en maritiem kennen van oudsher bijzondere posities in het huidige onderwijspalet. Aangezien deze beide doorlopende leerroutes vmbo-mbo nog steeds voorzien in specifieke behoeften op de arbeidsmarkt zijn in het voorjaar van 2014 ontwikkelgroepen ingericht voor een vernieuwing van beiden, leidend tot twee aparte profielen.

Tien profielen

De inspanningen van de vijf vernieuwingscommissies7 hebben uiteindelijk geleid tot een voorstel voor tien beroepsgerichte profielen, waarvan vijf profielen een techn(olog)isch karakter hebben. Deze verdeling sluit aan bij het huidige palet aan beroepsgerichte vakken met uitstroomdifferentiaties in het vmbo en de domeinindeling in het mbo.

  • Economie en ondernemen (EO)

  • Horeca, bakkerij en recreatie (HBR)

  • Groen (G)

  • Zorg en welzijn (ZW)

  • Bouwen, wonen en interieur (BWI)

  • Produceren, installeren en energie (PIE)

  • Mobiliteit en transport (M&T)

  • Media, vormgeving en ICT (MVI)

  • Maritiem en techniek (MaT)

  • Dienstverlening en producten (D&P)

Elke vmbo-leerling in de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerwegen kiest een van deze tien profielen als basis en vult het profiel vervolgens aan met vier keuzevakken waarin hij zijn kennis kan verbreden en/of verdiepen. Een leerling in de gemengde leerweg kiest naast zijn profiel twee keuzevakken.

Figuur 1: Overzicht van de nieuwe profielen vmbo met bijbehorende opleidingsdomeinen

Huidige afdelingen, intra-en intersectorale programma’s

Nieuwe profielen vmbo

Opleidingsdomeinen mbo

Administratie

Economie en ondernemen

Handel en ondernemerschap

Handel en verkoop

Handel en administratie

Economie en administratie

Mode en commercie

Consumptief

– Horeca

– Bakken

Horeca, bakkerij en recreatie

Horeca en bakkerij

Consumptief breed

Toerisme en recreatie

Uiterlijke verzorging

Zorg en welzijn

Veiligheid en sport

Verzorging

Zorg en welzijn

Zorg en welzijn

Uiterlijke verzorging

Landbouw en natuurlijke omgeving (zeven specialisaties)

Groen

Natuur en leefomgeving

Landbouw breed

Haven en vervoer

Maritiem en techniek

Transport, scheepsvaart en logistiek

Kust-, rijn- en binnenvaart

Bouwtechniek

Bouwen, wonen en interieur

Bouw en infra

– Timmeren

– Metselen

– Schilderen

– Fijnhoutbewerking

Bouw breed

Afbouw, hout en onderhoud

Metaaltechniek

Produceren, installeren en energie

Techniek en procesindustrie

Elektrotechniek

Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek

Installatietechniek

Instalektro

Metalektro

Voertuigentechniek

Mobiliteit en transport

Mobiliteit en voertuigen

Transport en logistiek

Techniek breed

Een of meer technische profielen: BWI, PIE, M&T

Zie bovenstaande gerelateerde domeinen

Grafimedia

Media, vormgeving en ICT

Media en vormgeving

Ict-route

Info. en communicatietechnologie

Dienstverlening en producten

Media en vormgeving

Economie en administratie

Technologie in de gemengde leerweg

– Economie

– Techniek

– Zorg en welzijn

Intersectoraal

– Technologie & commercie

Technologie & dienstverlening

– Dienstverlening & commercie

Sport, dienstverlening en veiligheid

De reden hiervoor is dat in de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen voor het beroepsgerichte programma meer uren worden geprogrammeerd dan in de gemengde leerweg. Het is aan de scholen om het aantal uren te bepalen. In de basis-en kaderberoepsgerichte leerwegen besteden leerlingen in de bovenbouw gemiddeld zo’n twaalf uur per week aan het beroepsgerichte programma. In de gemengde leerweg is dit drie à vier uur per week. Voor een overzicht van de opbouw van de profielen, zie de figuur onderstaande figuur.8

Figuur 2: Overzicht van de opbouw van profielen in het vmbo per leerweg

Figuur 2: Overzicht van de opbouw van profielen in het vmbo per leerweg

Alle vernieuwingscommissies bestaan met name uit docenten vmbo en mbo. Deze commissies hebben de hoofdlijnen van de nieuwe concept-examenprogramma’s uitgewerkt, vervolgens zijn deze lijnen geconcretiseerd door ontwikkelgroepen. De resultaten zijn meermalen besproken en aangepast op advies van sectorale adviesgroepen, bijeengebracht door VNO-NCW en MKB Nederland. Deze sectorale adviesgroepen zijn geformeerd uit brancheorganisaties en docentenplatforms. Brancheorganisaties worden zoveel als mogelijk betrokken bij het ontwikkelproces. Het bedrijfsleven is immers nadrukkelijk een partner bij het aanbieden van uitdagend beroepsonderwijs, ook van uitdagend voorbereidend beroepsonderwijs; het toekomstbestendig maken van het vmbo is niet alleen een aangelegenheid van het onderwijs, maar juist iets waar onderwijs, overheid én ondernemers samen stappen moeten zetten.

U ontvangt het wetsvoorstel over de invoering van de profielen in het vmbo en de modernisering van het beroepsgerichte curriculum in het voorjaar van 2015, nadat ook de Raad van State advies heeft uitgebracht. Ik ga dan eveneens in op het recente advies van de Onderwijsraad Profielen in het vmbo.9

Eerste ervaringen van de pilotscholen

Vanaf schooljaar 2013–2014 is de eerste tranche examenpilots gestart in leerjaar 3 van het vmbo. Op 28 vestigingen10 zijn leerlingen gestart met onderwijs op basis van de eerste zes nieuwe profielen voor Bouwen, wonen en interieur (BWI), Produceren, installeren en energie (PIE), Mobiliteit en transport (M&T), Economie en ondernemen (EO), Horeca, bakkerij en recreatie (HBR) en Zorg en welzijn (ZW). In schooljaar 2014–2015 zijn ook pilots gestart met de profielen Media, vormgeving en ICT (MVI), Groen en dienstverlening en producten (D&P). De scholen die nautisch onderwijs bieden, leggen momenteel de laatste hand aan een nieuw gezamenlijk examenprogramma. Naar verwachting stel ik het nautische examenprogramma in februari 2015 in concept vast, waarna ook op de nautische scholen11 examenpilots starten. In totaal nemen inmiddels meer dan 50 vmbo-vestigingen deel aan de pilot.

Enkele van de pilotscholen nemen deel aan de examenpilots met één nieuw profiel. De meeste scholen bieden meerdere nieuwe profielen aan. Een enkele school is vorig schooljaar zelfs gestart met zes profielen. De scholen nemen actief deel aan een ondersteuningsprogramma, verzorgd door SLO en SPV. Het monitoren van de ervaringen met de conceptprogramma’s maakt hier deel van uit. De monitoring omvat interviews en vanaf 2015 een digitale enquête. Ik volg de ontwikkelingen op de pilotscholen op de voet. Niet alleen vanwege de onderwijskundige keuzes die de deelnemende scholen maken, maar ook vanwege inzichten die de pilotscholen opdoen bij de examinering en voor de nog vast te stellen lagere wet- en regelgeving zoals de zak/slaag-regeling en de modellen voor de diploma’s, certificaten en cijferlijsten.

Ook worden op basis van de ervaringen van de pilotscholen en veldraadplegingen voor bijbehorende syllabi de examenprogramma’s bijgesteld, vóórdat de nieuwe profielen breed worden ingevoerd. Scholen geven onder andere aan dat de programma’s erg vol zitten. Dat betekent dat een weloverwogen advies nodig is over welke onderdelen uit de profielen geschrapt kunnen worden. Dat advies rust deels op de ervaringen van pilotscholen, deels op de noties over doorstroomrelevantie ingebracht door ROC’s, AOC’s en bedrijfstakgroepen. Ik verwacht zomer 2015 hierover een advies van de regiegroep die het vernieuwingstraject begeleid.

Behalve ervaring met onderwijs geven in de nieuwe profielen, doen de scholen ervaring op met de nieuwe beroepsgerichte keuzevakken. De scholen die in 2013–2014 zijn gestart, hadden slechts de zomerperiode om zich daarop voor te bereiden. Hierdoor bieden de meeste pilotscholen vooralsnog keuzevakken aan uit het door de vernieuwingscommissies aangereikte keuzeaanbod. Parallel hieraan zijn scholen gestart met het uitwerken van de leerlingenbehoeften en gesprekken met de regio, om aan leerlingen die schooljaar 2015–2016 starten wèl een regionaal afgestemd palet aan beroepsgerichte keuzevakken te kunnen aanbieden. Zo werkt KTS Teylingen in Voorhout samen met de Leidse Instrumentmakers School aan keuzevakken. Ook buiten de examenpilots komt de samenwerking tussen vmbo, mbo en bedrijfsleven op gang en worden gezamenlijk keuzevakken uitgewerkt. Zo hebben het Elde college en andere vmbo-scholen in Noord Oost Brabant samen met het bedrijfsleven een keuzevak watermanagement ontwikkeld. Betrokkenheid van meerdere scholen zorgt voor voldoende leerlingen om het voor mbo en bedrijven interessant te houden én het biedt leerlingen meer mogelijkheden om te kiezen.

Eerste pilotexamens

De leerlingen die in 2013–2014 als eerste gestart zijn met de nieuwe beroepsgerichte vakken, doen in mei 2015 examen. Ze leggen op dit moment schoolexamens af in de beroepsgerichte keuzevakken en vanaf het voorjaar van 2015 maken zij het centraal schriftelijk en praktisch examen (cspe) in een van de nieuwe profielen. De Inspectie van het Onderwijs wordt hierbij van meet af aan betrokken. Op deze manier kan het toezicht vorm krijgen bij de invoering van het nieuwe beroepsgerichte curriculum en in het gedifferentieerde toezicht vanaf 2016.

Ook worden maatregelen genomen om de kwaliteit van de schoolexamens in de beroepsgerichte keuzevakken van meet af aan op orde te hebben. Zo zullen ervaringen met schoolexamens en expertise worden gedeeld tussen de scholen die dezelfde keuzevakken aanbieden. In 2015 wordt een start gemaakt met het scholen van docenten in het opstellen van goede en betrouwbare toetsen, het zo objectief mogelijk beoordelen van praktijkexamens en het verkennen van de mogelijkheden van het opbouwen van een digitale toetsenbank voor schoolexamens. Waar mogelijk worden instellingen voor mbo, en vooral hun docenten betrokken bij de examinering. De proeven van bekwaamheid die het mbo reeds jaren kent, passen bij uitstek in de schoolexamenstructuur van het vmbo. Het betrekken van mbo-docenten en opleiders bij de inhoud van de keuzevakken en bij de wijze en beoordeling van de examens vergroot de kennis en het begrip van vmbo-leerwegen en profielen bij mbo-docenten. Tegelijkertijd biedt het vmbo-leerlingen de mogelijkheid te wennen aan de werkwijze op het mbo, zodat een vliegende start kan worden gemaakt met een vervolgopleiding.

Scholen maken keuzes

Doordat de komende jaren het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs terugloopt, zal het onderwijslandschap veranderen. In het beroepsgerichte vmbo is dat al duidelijk merkbaar. Scholen – bestuurders, schooldirecteuren en docenten – moeten keuzes maken, waarbij verder gekeken moet worden dan de dag van morgen. Het belang van samenwerking en afstemming in de regio neemt toe onder druk van dalende leerlingenaantallen en het feit dat vmbo-leerlingen doorgaans in de regio waar ze zijn opgegroeid blijven wonen en werken. Dit betekent onder andere dat het steeds noodzakelijker wordt voor scholen om op voet van gelijkwaardigheid onderling het gesprek aan te gaan over het onderwijsaanbod en afspraken te maken over samenwerking/doelmatigheid. Hoe draagt de regio zorg voor onderwijsaanbod dat past bij de leerlingenpopulatie en bij de wensen van de regio? Hiervoor is dialoog cruciaal, waarbij in veel regio’s meer gesprekspartners actief aan tafel moeten dan nu het geval is bij de overleggen waarin regionale plannen onderwijsvoorzieningen (rpo’s) tot stand komen. Scholen zullen worden ondersteund bij het omgaan met de gevolgen van leerlingendaling. Met de reeds aangekondigde maatregelen van het gezamenlijk aanbieden van de sectoren in het vmbo en de verruiming van de 50 procent uitbestedingsmogelijkheid is een eerste stap gezet.12

De implementatie van de nieuwe examenprogramma’s betekent een uitdagende taak voor het vmbo. Op het niveau van profielen, keuzevakken én algemeen vormende vakken zal elke school keuzes moeten maken. Een onderwijsvisie waarvan de visie van de positie die de school in de regio inneemt deel uitmaakt biedt hiertoe een basis. Om deze keuzeprocessen te faciliteren heb ik een praktisch profileringsinstrument laten ontwikkelen dat door schoolbestuurders, directeuren, teamleiders en docenten zelfstandig ingezet kan worden. Dit instrument helpt scholen om te bepalen welk(e) profiel(en) ze binnen hun regio willen verzorgen, welke keuzevakken passen bij hun leerlingenpopulatie en welke partijen ze daarbij nodig hebben. Het profileringsinstrument bestaat uit verschillende instrumenten die scholen zelfstandig kunnen gebruiken, in willekeurige volgorde en die vooral tot doel hebben om gefundeerde keuzes te maken bij het bepalen van het onderwijsaanbod. Uiteraard omvat dit ook een instrument om de wensen van de leerlingen scherper te krijgen. Bij de keuzes is het relevant om regionale partners goed mee te nemen. Dat zijn de collega v(mb)o-scholen, vervolgopleidingen in de regio en het bedrijfsleven in de omgeving. Met name die laatste twee groepen, samen met de docenten, maken het verschil bij de inzet van de nieuwe keuzevakken. Het profileringsinstrument is publiek toegankelijk op http://www.vernieuwingvmbo-toolbox.nl.

Doorlopen van de pilotfase

Ik stuur u, zoals reeds aangegeven, in het voorjaar van 2015 het wetsvoorstel toe waarmee de profielen in het vmbo geïntroduceerd worden. Passend binnen de procedure, heeft de Onderwijsraad reeds advies uitgebracht over de nieuwe structuur van profielen. De Raad geeft aan de invoering van profielen een positieve eerste stap te vinden in het toekomstbestendig maken van het vmbo. Daarnaast heeft de Raad adviezen meegegeven die ik meeneem in het pilottraject. Ik hecht waarde aan het doorlopen van elk van de nieuwe profielen door tenminste een volledig cohort bovenbouw leerlingen voordat wordt overgegaan naar een landelijke invoering. Tegelijkertijd krijg ik van zowel pilotscholen als niet-pilotscholen de nadrukkelijke vraag of ze zo snel mogelijk mogen overgaan tot brede invoering van het nieuwe beroepsgerichte curriculum. Deze scholen geven aan dat het vmbo-onderwijs met behulp van deze tien robuuste profielen beter te organiseren is, dat de verschraling van het vmbo-aanbod een halt toegeroepen kan worden, en dat door de introductie van beroepsgerichte keuzevakken een meer regionale invulling samen met mbo- en arbeidsmarktpartners mogelijk is. Tijdens het AO Techniekpact op 1 oktober jongstleden heeft u mij gevraagd om scholen die zich genoodzaakt zien techniekafdelingen te sluiten, de mogelijkheid te bieden om voorafgaand aan de landelijke invoering, reeds proef te draaien met de nieuwe examenprogramma’s. Ik honoreer dit verzoek graag breder dan enkel voor de technische profielen. Het belang van divers voorbereidend beroepsonderwijs voor elke regio staat voorop. Verzoeken van scholen zal ik dan ook vooral toetsen op nut en noodzaak, behoud van keuzemogelijkheden voor leerlingen en het belang van beroepsgericht vmbo voor de regio.

Ondersteuning scholen bij implementatie

Alle scholen met een bovenbouw in de basis-, kaderberoepsgerichte of gemengde leerwegen van het vmbo krijgen te maken met de vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum. Deze transitie betekent veel voor de dagelijkse praktijk in de school: onderwijsprogramma’s en leermiddelen worden aangepast, de onderwijsorganisatie wordt aangepast, er worden nieuwe schoolexamens ontwikkeld en docenten worden bijgeschoold. Bij een goede voorbereiding van deze transitie, zal het ook werken als aanjager van vernieuwing. Om dit proces op schoolniveau te faciliteren, investeer ik € 5,5 miljoen in de professionalisering van docenten in het vernieuwde beroepsgerichte curriculum. Deze middelen zijn afkomstig uit de cao-bonus-middelen. Ik maak concrete afspraken met de VO-raad over gerichte inzet van deze middelen.

2. Versterking van loopbaan-oriëntatiebegeleiding (lob) in alle leerwegen van het vmbo

De vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum is slechts de eerste stap om het vmbo toekomstbestendig te maken. De versterking van loopbaanoriëntatie en -begeleiding is een belangrijke tweede. Vmbo-scholen en mbo-instellingen constateren dat lob nog onvoldoende gestructureerde aandacht krijgt in het voorbereidende onderwijs. De mate waarin en de wijze waarop scholen aandacht besteden aan lob verschilt enorm. Het is essentieel dat jongeren ontdekken waar hun talenten liggen en leren hoe ze tot gefundeerde (opleidings- en loopbaan)keuzes komen. Stelselmatige aandacht voor lob in het onderwijs is dan ook noodzakelijk. Niet alleen voor jongeren die niet weten wat te kiezen, ook jongeren met een duidelijke toekomstdroom verdienen het om begeleid te worden in het ontdekken van hun talenten en het maken van keuzes. Soms biedt de mbo-opleiding naar keuze niet het gewenste arbeidsmarktperspectief in de regio of is het vooruitzicht op een bpv-plek lastig. Ook dan is het belangrijk dat leerlingen bewust keuzes kunnen maken. Lob-vaardigheden die op alle niveaus en in alle levensfases relevant zijn.

Jongeren van nu leren niet voor een specifieke baan. Sterker nog, de meeste jongeren worden opgeleid voor banen die nog niet bestaan.13 Vaardigheden die toegevoegde waarde hebben in verschillende beroepen worden steeds belangrijker. Sectoren worden meer diffuus. Met een technologische opleiding kun je veel toegevoegde waarde hebben in de zorg. Ook in de techniek zijn er functies op maat voor jongeren die vanuit een technische achtergrond graag met mensen werken, in de agrofood sector willen werken of die aan de slag willen als zzp‘er. De mogelijkheden in beroepsperspectief zijn groot, juist ook omdat de banen van de toekomst nog niet bekend zijn. Voor vmbo’ers is de eerstvolgende stap de keuze voor een vervolgopleiding. Ook hier zijn de mogelijkheden zeer divers. Het opleidingspalet van een gemiddelde mbo-instelling is aanzienlijk. Bovendien kunnen de meeste vmbo’ers kiezen uit het aanbod van meerdere mbo-instellingen in de regio.

Kortom, aandacht voor een versterkte inzet op lob – juist ook in een doorlopende leerlijn naar het mbo is essentieel. Om die reden heb ik lob als verplicht onderdeel opgenomen in de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s. Meer bewuste aandacht voor vraagstukken als: wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik, zijn voor alle jongeren relevant, ook voor die leerlingen die op jonge leeftijd al denken te weten wat ze later willen worden. Vmbo-leerlingen staan met 15 à 16 jaar voor de keuze van een vervolgopleiding die van groot belang is voor een goede start op de arbeidsmarkt. Een doorlopende leerlijn lob waarin jongeren naast het opbouwen van loopbaancompetenties, al op het vmbo kunnen kennis maken met het mbo, vraagt om een samenwerking tussen vmbo en mbo. Ook bij de opbouw van een lob-portfolio is betrokkenheid van het mbo relevant. In een doorlopende leerlijn gaan leerlingen op het mbo verder met lob. Bewuster keuzes maken, draagt bij aan meer bewust uitgestippelde onderwijsloopbanen.

Regelmatig twijfelen vmbo-leerlingen over hun vervolgopleiding. Dit kan resulteren in het uitstellen van een keuze voor vervolgopleiding en soms komen deze leerlingen niet aan op het mbo of havo. Om vmbo leerlingen de gelegenheid te geven wordt tot een weloverwogen en haalbare studiekeuze te komen, onderzoeken de Minister en ik de mogelijkheden van een verplichte vervroegde aanmelding in het mbo per 1 mei.14 Aanmelden is te zien als het voornemen om ingeschreven te worden op de opleiding van keuze. Met een verplichte vervroegde aanmelding zijn overstappende jongeren vóór de, voor sommige leerlingen, risicovolle zomermaanden scherp in beeld en blijven dat gedurende de overstap. Wanneer de overstap dreigt mis te gaan, kan door betrokken partijen (vo-scholen, mbo-instellingen en gemeenten) direct ingegrepen worden om te zorgen dat de jongere een goede start maakt op het mbo.15

Deze voorgenomen maatregel vraagt van vmbo-scholen om leerlingen zodanig te begeleiden, dat zij vóór 1 mei in staat zijn een opleidingskeuze te maken en zich aan te melden op het mbo. De mbo-instellingen kunnen dankzij de vervroegde aanmelding tijdig met de overstappende leerling in gesprek en gerichter ondersteuning bieden bij de overstap, zodat de jongere een bewuste keuze maakt en een passende vervolgopleiding kiest. Voor leerplichtambtenaren en gemeenten betekent dit aanmeldmoment sneller en beter zicht op (mogelijke) uitvallers. Deze maatregel is te zien als een belangrijke schakel van de versterkte inzet op lob in een doorlopende leerlijn. Tevens is dit een stimulans voor vmbo-scholen en mbo-instellingen in de regio om verregaander samen te werken. Naar verwachting wordt deze maatregel per 1 mei 2017 van kracht.

Naast de samenwerking tussen vmbo-scholen, ROC’s en AOC’s is voor lob betrokkenheid van het bedrijfsleven noodzakelijk. Om deze betrokkenheid op gang te brengen en te houden en een versterkte inzet op lob zo goed mogelijk gezamenlijk te faciliteren, ben ik met VNO-NCW en MKB Nederland in gesprek over meer gestructureerde gezamenlijke ondersteuning. Deze samenwerking is er op gericht om partijen regionaal in positie te brengen waarbij vmbo-scholen en het regionaal bedrijfsleven samen worden gebracht om te werken aan een vernieuwd vmbo dat beter aan sluit bij de actuele beroepspraktijk. Onderwijs en bedrijfsleven kunnen samen invulling geven aan de beroepsgerichte keuzedelen. Daarnaast komt de verbinding tot stand via bij- en nascholingsaanbod in de nieuwe profielen en beroepsgerichte keuzevakken die het bedrijfsleven (de sectorale branches) kan verzorgen. Ook ondersteuning bij de ontwikkeling van lesmateriaal dat past bij de actuele arbeidsmarkt is onderwerp van gesprek. Op korte termijn richt de samenwerking zich op de implementatie van het nieuwe beroepsgerichte curriculum. Breder gaat het om bijdragen aan lob. Zo wordt het bedrijfsleven ook nadrukkelijk gevraagd om mee te werken aan lob in de onderbouw van het vmbo en voor leerlingen in de theoretische leerweg.

De beroepsgerichte vakken vormen een natuurlijke kruiwagen voor een versterking van loopbaanoriëntatie. Een groot aantal vmbo-leerlingen volgt echter geen beroepsgerichte vakken. In 2013 volgde 36 procent16 van de derdejaars vmbo-leerlingen onderwijs in de theoretische leerweg. Juist vmbo-scholen met een theoretische leerweg zonder beroepsgericht aanbod die nauwelijks gericht zijn op het vervolgonderwijs of bedrijfsleven, zullen nog een slag moeten maken bij het leggen van een verbinding met de beroepspraktijk. Vanuit het bedrijfsleven wordt hier ook expliciet om gevraagd. Verschillende sectoren vragen specifiek om meer instroom van mbo-ers op niveau 4. Dit geldt met name voor de topsectoren en voor functies met een technologische component. Hier liggen kansen voor leerlingen uit de theoretische leerweg om een bewuste keuze te maken voor een opleiding met een technologische component, juist voor leerlingen op scholen die vooralsnog nauwelijks gericht zijn op het vervolgonderwijs of het bedrijfsleven.

Dit is dan ook een belangrijke drijfveer achter de start van het m-tech programma. Op 1 oktober jongstleden is dit programma gestart, juist om technisch talent van leerlingen in de theoretische leerweg beter te benutten. M-tech geeft meer aandacht aan de exacte vakken in de theoretische leerweg, waardoor meer leerlingen kiezen voor wiskunde, natuur- en scheikunde 1 (nask1), natuur- en scheikunde 2 (nask2), informatica en andere science-vakken en de kans op doorstroom naar een technische vervolgopleiding wordt vergroot. Het programma omvat een financiële impuls voor deelnemende scholen, ondersteuning van regionale netwerken voor kennisdeling en het beschikbaar stellen van concrete expertise. De ondersteuning verloopt via het Platform Bèta techniek. Inmiddels zijn 105 scholen met een theoretische leerweg gestart met het programma. Via de voortgangsrapportages Techniekpact houd ik uw Kamer op de hoogte over de voortgang.

Het m-tech programma is wat mij betreft een voorloper van meer gerichte aandacht voor lob en het kennismaken met praktijkcomponenten in de theoretische leerweg. Initiatieven rondom ondernemerschap of ict bieden vergelijkbare mogelijkheden voor leerlingen die de theoretische leerweg volgen. Ook binnen de theoretische leerweg is voldoende ruimte voor beroepsoriëntatie en -praktijk. Ik vind het belangrijk om dit bij scholen onder de aandacht te brengen en ze goed te faciliteren bij het vormgeven van een doorlopende leerlijn lob.

Bij de uitwerking van een samenhangende aanpak lob betrek ik de goede voorbeelden lob uit verschillende projecten, waaronder voorbeelden uit het m-techprogramma, praktijkvoorbeelden van de examenpilots en de uitkomsten van het themaonderzoek dat de Inspectie momenteel uitvoert naar lob in het vmbo. Dit themaonderzoek krijgt een plek in de staat van het onderwijs dat u in mei 2016 ontvangt. Met docenten ga ik in gesprek over wat zij nodig hebben om lob leerlinggericht vorm te geven. In de uitwerking van een samenhangende aanpak lob zie ik mij gesteund door de sectororganisaties. De MBO-en VO-raad hebben in hun gezamenlijke werkagenda vmbo-mbo opgenomen werk te maken van lob en dit thema in samenhang op te pakken, juist in relatie tot de mogelijke verankering van een verplicht aanmeldmoment voor mbo-opleidingen.

3. Doorlopende leerroutes vmbo-mbo

De derde en laatste stap in het versterken van de beroepskolom is het stimuleren van doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Een vmbo-diploma verdient een vervolg, waarbij het wezenlijk is dat leerlingen zo min mogelijk hinder ondervinden van het feit dat routes in het beroepsonderwijs via verschillende onderwijsstelsels verlopen.

Met het programma «Aanval op Schooluitval» is sinds 2006 het aantal voortijdig schoolverlaters teruggebracht tot 27.950 in 2012–2013.17 Het vmbo heeft een stevige bijdrage geleverd aan dit succes. Sinds de invoering van het vmbo in 1999 heeft het Ministerie van OCW gezocht naar oplossingen om de overstap van vmbo naar mbo te versoepelen. Hierbij is zowel gewerkt aan horizontale oplossingen binnen het vmbo zoals leerwerktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg en loopbaanoriëntatie, als aan verticale sector overstijgende oplossingen zoals vm2, assistentenopleiding/entreeopleiding in het vmbo, Vakcolleges, en vakmanschap- en technologieroutes.

De organiseerbaarheid van maatwerk

Het meest in het oog springende traject met doorlopende leerlijnen van de afgelopen jaren was vmbo-mbo 2 (vm2). In 2007 is vm2 ingericht om de meer kwetsbare leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo toe te leiden naar een startkwalificatie op mbo 2-niveau. Door leerlingen nadrukkelijk onder één dak, met een gezamenlijk vmbo-/mbo-docententeam en een gezamenlijke pedagogisch-didactische visie te begeleiden, wordt de haalbaarheid van een startkwalificatie vergroot. De experimenten die het vm2-concept volledig in praktijk hebben gebracht, lieten aantoonbaar lagere vsv-percentages zien; leerlingen haalden vaker een startkwalificatie en stroomden vaker door naar mbo niveau-3 dan bij vergelijkingsgroepen. Dit wordt verklaard door de «binding» van de leerlingen aan het onderwijs die middels de vm2-setting is gerealiseerd. Deze binding ontstaat vooral doordat het onderwijsprogramma goed vorm en inhoud heeft gekregen, mbo-stof vervroegd wordt aangeboden en er continuïteit is in de pedagogische aanpak.

Een doorlopende leerlijn zou echter niet alleen ingericht moeten worden voor leerlingen van wie een inschatting wordt gemaakt dat ze een hoger uitvalrisico hebben. Het onderwijs meer doorlopend vormgeven, kan veel leerlingen meer uitdaging bieden. Zo ontstaan mogelijkheden om jongeren te laten versnellen op vakken of thema’s waar ze in uitblinken en ze tegelijkertijd meer tijd te geven voor die vakken waar ze minder snel vorderingen in maken. Ook biedt het de mogelijkheid om juist breder te oriënteren en meer algemene vaardigheden op te doen.

In vervolg op de vm2-experimenten zijn dit schooljaar 2014–2015 de vakmanschap- en technologieroutes gestart. In deze routes programmeren een vmbo-school en een mbo-opleiding een geïntegreerde leerroute vanaf leerjaar 3-vmbo tot en met een startkwalificatie. De vakmanschaproute leidt op tot een diploma op niveau 2 van het mbo. De technologieroute leidt op tot een diploma op niveau 4 van het mbo. Door als vmbo-school of met meer vmbo-scholen in de regio en een mbo-instelling gezamenlijk een onderwijsprogramma te ontwerpen en aan te bieden, kunnen vmbo en mbo voor de leerling als één geheel worden aangeboden. Ook kan onnodige overlap in de onderwijsprogramma’s worden voorkomen. Hiermee komt onderwijstijd beschikbaar die meer op maat ingezet kan worden. Leerlingen die meer tijd nodig hebben voor de referentieniveaus, kunnen meer rekenonderwijs krijgen. Ook is het mogelijk om tijd te besteden aan verdieping op het beroepsgerichte vlak. Het is tevens denkbaar dat leerlingen sneller naar een startkwalificatie kunnen worden gebracht. Deelnemende experimenten hebben de ruimte om hier naar eigen inzicht mee om te gaan.

In februari 2014 hebben 128 experimenten goedkeuring gekregen om te starten. Inmiddels zijn 81 experimenten daadwerkelijk gestart.18 Enkele van deze experimenten hebben de samenwerking tussen één vmbo en één mbo-opleiding als basis. Het merendeel van de aangevraagde experimenten maakt deel uit van een groter samenwerkingsverband. Een deel van de samenwerkingsverbanden heeft om uiteenlopende redenen aangegeven pas in schooljaar 2015–2016 te starten. Diverse scholen hebben aangegeven te weinig leerlingen te hebben die voor een specifieke richting kiezen. Andere samenwerkingsverbanden geven aan meer tijd nodig te hebben om het onderwijsprogramma echt vernieuwend uit te werken. Ook het maken van financiële afspraken kan een reden zijn om een schooljaar later te starten dan aanvankelijk gedacht. De vakmanschap- en technologieroutes vragen om vergaande samenwerking tussen scholen en instellingen. Vm2 heeft geleerd dat dergelijke processen tijd vergen. De Minister en ik monitoren deze routes dan ook niet enkel op basis van leerlingaantallen en behaalde startkwalificaties. Ook de samenwerking tussen vmbo en mbo wordt gemonitord. De nulmeting op basis van de aanvragen van de nieuwe experimenten wordt momenteel afgerond. Hieruit blijkt dat scholen en instellingen met name de samenwerking aangaan voor het realiseren van technisch beroepsonderwijs. Hierbij zijn ook regionaal routes uitgewerkt, waarbij alle vmbo’s met een techniekafdeling gezamenlijk een verbintenis aangaan met mbo-instellingen om ervoor te zorgen dat leerlingen meer vergelijkbaar voorbereid voort kunnen op het mbo. Uit de aanvragen blijkt ook de betrokkenheid van regionaal bedrijfsleven.

Mede op verzoek van diverse scholen en instellingen wordt momenteel gewerkt aan een uitbreiding van de experimenten naar mbo niveau-3 en een verbreding van de technologieroute naar alle sectoren. Er komen vakmanschaproutes op niveau 2 en 3 en beroepsroutes op niveau 4, waarbij het mogelijk blijft om de reeds ingeburgerde naam «technologieroute» te gebruiken. Voor de kaderleerlingen bij wie dit past, worden beroepsroutes ook mogelijk. Zo kunnen leerlingen na het afronden van de kaderberoepsgerichte leerweg nog steeds doorstromen naar niveau 4 in het mbo. Ook wordt mogelijke uitbreiding naar het hbo onderzocht.19

4. Het vmbo als toegangspoort tot mbo en havo

Tijdens het VAO vmbo op 13 mei 2013 hebben de Kamerleden Van Dijk (SP) en Jadnanansing (PvdA) hun bezorgdheid uitgesproken over vier vmbo-gerelateerde vraagstukken: vroege selectie in het Nederlandse voortgezet onderwijs, de vmbo-examens die niet gelden als startkwalificatie, de schooluitval tijdens de overgang vmbo-mbo en de mogelijkheden voor het stapelen van opleidingen. Met de in deze brief gepresenteerde drieslag bestaand uit de vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum, versterking van lob in alle leerwegen en het stimuleren van doorlopende leerlijnen vmbo-mbo, zet ik forse stappen in de vernieuwing van het vmbo en in het voorkomen van uitval rond de overgang van vmbo naar mbo. Tegelijkertijd verwacht ik niet dat hiermee het vmbo de komende jaren geen uitdagingen meer zal kennen. Niet in het minst omdat «het vmbo» niet bestaat. Het vmbo kent daarvoor teveel verschijningsvormen. Naast het stelsel van vier leerwegen op drie niveaus, kent het vmbo zeer verschillende scholen: locaties die enkel onderbouw bieden, beroepsgerichte vmbo-scholen, categorale mavo’s, brede scholengemeenschappen, tweetalige vmbo’s, horecavakscholen, et cetera.

Sinds de invoering in 1999 heeft het vmbo zich gekenmerkt als een innovatieve schoolsoort die continu kan en moet inspelen op veranderende vragen vanuit het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, veranderende leerlingenstromen, uiteenlopende leerstijlen van leerlingen en een regionaal bepaald gezicht. Deze veelzijdigheid van het vmbo betekent dat er geen generieke oplossingen bestaan voor de geconstateerde uitdagingen.

Het Nederlandse voortgezet onderwijs kent meerdere routes naar het hoger onderwijs. Juist dit kenmerk lokt regelmatig discussie uit, terwijl in mijn optiek de mogelijkheid van deze verschillende routes juist een belangrijke verworvenheid is. Deze discussie raakt de kern van het vmbo: is het vmbo de toegangspoort tot het mbo of tot het havo? In mijn gesprekken met vo-scholen en andere betrokkenen merk ik dat beide doorstroomperspectieven fervente voor- en tegenstanders kennen. Het vmbo heeft in mijn ogen een dubbelfunctie: voorbereidend beroepsonderwijs én voorbereidend algemeen vormend onderwijs. En in het verlengde daarvan zie ik twee belangrijke vraagstukken die om een heldere aanpak vragen: hoe bieden we de kwetsbaarste leerlingen in met name de basisberoepsgerichte leerweg kansen in het vervolgonderwijs én op de arbeidsmarkt? En hoe kunnen leerlingen in met name de gemengde en theoretische leerwegen een passende keuze maken voor een vervolg op het mbo of doorstromen naar het havo?

Deze dubbelfunctie levert een zekere spanning op voor vmbo-scholen, én het biedt extra kansen aan de meest kwetsbare leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het vmbo biedt immers mogelijkheden voor leerlingen die met een achterstand in het vmbo instromen. Ook laatbloeiers kunnen via het vmbo wel degelijk opstromen. In de praktijk tonen scholen zich vaak creatief bij het omgaan met deze spanning: de Vakcolleges laten hun leerlingen bijvoorbeeld al in de onderbouw kennismaken met praktijkvakken en beroepsoriëntatie, waardoor ze een voorsprong hebben op andere vmbo-leerlingen. Een groeiend aantal mavo’s biedt leerlingen een extra praktijkvak of praktische opdrachten aan, waarmee deze leerlingen bij de overstap naar het mbo beter zijn voorbereid.

Ik zoek de oplossing in elk geval niet in de vorm van uitstel van het keuzemoment. De Onderwijsraad constateerde al in zijn advies over vroegselectie in het Nederlandse voortgezet onderwijs dat er onvoldoende aanwijzingen zijn die een algemeen uitstel voor een keuzemoment rechtvaardigen.20 De raad constateerde op basis van internationale vergelijking dat de prestaties van leerlingen niet sterk samenhangen met het selectiemoment. Juist de meest cognitief getalenteerde leerlingen presteren in Nederland minder ten opzichte van leerlingen in andere landen, terwijl leerlingen in het vmbo niet onderdoen voor hun «peers» in andere landen.

Het vmbo biedt onderwijs aan jongeren met uiteenlopende achtergronden, capaciteiten en interesses. De vmbo-scholen verdienen in het bijzonder ondersteuning bij hun inspanningen om de meest kwetsbare jongeren in de basisberoepsgerichte leerweg te begeleiden naar vervolgonderwijs of arbeid. Als bijlage21 bij deze brief ontvangt u ter informatie het rapport evaluatie maatwerktrajecten vmbo dat onlangs is afgerond.22 Hierin wordt nader ingegaan op trajecten die in de basisberoepsgerichte leerweg zijn ingericht juist om meer zijwind gevoelige jongeren te begeleiden naar een diploma. In het plan van aanpak kwetsbare jongeren dat u onlangs van de Minister, mede namens mij, ontvangen heeft, richten we ons op de groep jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs, vmbo basisberoepsgerichte leerweg en de entreeopleiding die – in het algemeen – niet in staat is om een startkwalificatie te halen. Voor deze groep zijn de reken- en taaltoetsen vaak een struikelblok. In een afzonderlijke brief ontvangt u deze maand nog de reactie van de Minister en mij op het advies van de commissie Steur. In die brief doen we ook voorstellen specifiek gericht op deze groep jongeren.

Daarnaast ontvangt u van mij in het voorjaar van 2015 de monitor van de Toelatingscode vmbo-havo. Naar aanleiding van recente berichtgeving dat vo-scholen hun vmbo-afdelingen zouden afstoten, heb ik nogmaals benadrukt dat ik veel belang hecht aan deze door de sector zelf vastgestelde bindende afspraken rondom de toelating. Ongeacht de samenstelling van de vo-vestiging waarop de vmbo-leerling zijn diploma behaald heeft, moet hij de mogelijkheid hebben om door te kunnen stromen naar het havo. De mogelijkheid tot doorstromen, ook via het stapelen van diploma’s, stel ik niet ter discussie.

Ten slotte zal ik de komende periode mijn oor verder te luister leggen bij het onderwijsveld. Dit doe ik via het curriculumdebat en tegelijkertijd door ontwikkelingen goed te volgen. Een dergelijke ontwikkeling betreft het tweetalig vmbo (tto vmbo). Op dit moment bieden 24 vmbo-scholen tweetalig onderwijs aan. Met name in de theoretische leerweg is het tweetalig onderwijs de kinderschoenen ontgroeid. Met ontwikkelingen als tweetalig onderwijs, technomavo’s en lifestyle- colleges krijgt de theoretische leerweg voor de eerste maal een eigen gezicht binnen het voortgezet onderwijs. Ik volg dan ook met veel interesse een recent initiatief van het Europees Platform om een tweetalige doorlopende leerlijn vmbo-mbo te ontwikkelen.23

In het kader van het sectorakkoord VO 2014–2017 onderzoek ik samen met de VO-raad of er binnen het voortgezet onderwijs meer flexibiliteit in wet- en regelgeving mogelijk is. De VO-raad is onlangs een onderzoek naar wettelijke belemmeringen gestart onder scholen die meer gepersonaliseerd leren willen realiseren. Gevraagd wordt onder meer naar knelpunten op het terrein van onderwijstijd, leermiddelen, bevoegdheden en examinering. Na de inventarisatie van knelpunten wordt beoordeeld in hoeverre maatregelen die momenteel niet passen binnen wet- en regelgeving meerwaarde hebben om mee te experimenteren. Gezamenlijk onderzoeken we in elk geval de meerwaarde van zowel het omdraaien van de volgorde schoolexamen en cspe voor de beroepsgerichte examenprogramma’s, als het inrichten van meerdere examenmomenten in het jaar voor de beroepsgerichte examenprogramma’s. Indien deze en andere maatregelen inderdaad een aanvulling op het huidige onderwijsaanbod vormen, pas ik de wet- en regelgeving aan. Ik streef ernaar om deze inventarisatie in het voorjaar van 2015 afgerond te hebben, zodat eventuele nieuwe maatregelen uiterlijk per augustus 2017 – in geval van een wetswijziging – in werking treden. Indien een wijziging via AMvB mogelijk is, ligt inwerkingtreding per augustus 2016 in het vooruitzicht.

Samen aan de slag

Met de maatregelen zoals genoemd in deze brief en mijn onderwijsbrede beleid, krijgen leerlingen in het vmbo een stevig fundament voor hun toekomst, ook als de context verandert. Samen met docenten, in beroepsgerichte vakken én in algemeen vormende vakken, onderwijsondersteuners, schoolleiders, bestuurders, leerlingen, hun ouders, mbo en bedrijfsleven zal ik de komende jaren verder gaan met het versterken van het vmbo. Een vmbo dat in elke leerweg leerlingen uitdaagt zich te ontwikkelen en voorbereidt op de wereld van overmorgen.

Mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 30 079, nr. 47.

X Noot
2

Sectorakkoord VO 2014–2017: Klaar voor de toekomst! Samen werken aan onderwijskwaliteit (april 2014) en Bestuursakkoord mbo 2014 (juli 2014).

X Noot
3

Kamerstuk 31 293, nr. 226.

X Noot
4

Stichting Platforms vmbo, Vmbo herkend. Structuur van het vmbo in de toekomst (2009). Kamerstuk 30 079, nr. 24.

X Noot
5

Kamerstuk 30 079, nr. 29.

X Noot
6

Dienstverlening en commercie; Technologie en commercie; Technologie en dienstverlening; ict-route; Sport, dienstverlening en veiligheid; Technologie in de gemengde leerweg.

X Noot
7

Vernieuwingscommissies Economie, Intersectoraal, Landbouw, Techniek en Zorg en welzijn.

X Noot
8

De opbouw van de profielen in havo en vwo kent dezelfde systematiek.

X Noot
10

Zie bijlage Overzicht examenpilots, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
11

Maritiem College Harlingen, Maritiem College Velsen en STC Rotterdam.

X Noot
12

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 293, nr. 203.

X Noot
13

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 27 406, nr. 209.

X Noot
14

De aanmelddatum 1 mei is momenteel onderwerp van gesprek met scholen en instellingen. In overleg wordt de datum bepaald.

X Noot
15

Een verplicht vervroegde aanmelding gaat gelden voor alle jongeren die een overstap naar het mbo maken, naast vmbo-leerlingen betreft dit ook leerlingen uit het praktijkonderwijs, vso en voortijdige schoolverlaters.

X Noot
17

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 26 695, nr. 94.

X Noot
19

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 524, nr. 207.

X Noot
20

Onderwijsraad, vroeg of laat, 2010.

X Noot
21

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
22

Bijlage 2 Rapport maatwerktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg, ResearchNed en KPC, november 2014.

X Noot
23

Op 20 november jl. organiseerde het Europees Platform de conferentie Practical Perspectives: ontwikkelen van tweetalig beroepsonderwijs op het Anna van Rijn College in Nieuwegein, waarbij een start gemaakt werd met de ontwikkeling van een doorlopende leerlijn van tweetalig vmbo naar tweetalig mbo.

Naar boven