31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 81 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2010

Hierbij bied ik u het rapport Vroeg of laat? Advies over de vroege selectie in het Nederlandse onderwijs (Den Haag, maart 2010) aan van de Onderwijsraad1.

Op verzoek van voormalig minister Plasterk en mijzelf heeft de Onderwijsraad onderzoek gedaan naar de vraag of het Nederlandse onderwijsstelsel te vroeg selecteert en of er aanvullende maatregelen nodig zijn om het stelstel te optimaliseren. 2

In het rapport Vroeg of laat? plaatst de Raad de discussie over vroegselectie nadrukkelijk in een breder perspectief dan alleen de overgang van primair naar voortgezet onderwijs. Factoren als de duur van het primair onderwijs, het al of niet aanwezig zijn van een onafhankelijke prestatie- of capaciteitentoets, de mate van stratificatie van het onderwijs en de mate waarin het onderwijs gericht is op algemene vorming of beroepsvorming spelen allemaal een rol van betekenis.

In de ogen van de Raad leidt het breed uitstellen van het selectiemoment dan ook niet tot een verbetering van schoolprestaties van alle leerlingen. Het huidige onderwijsbestel biedt de meeste jongeren voldoende flexibiliteit om het beste uit zichzelf te halen. Hiervoor is geen ingrijpende stelselwijziging nodig. Vooral voor leerlingen met een lagere sociaal-economische achtergrond kan vroegselectie echter nadelige consequenties hebben. De Raad bepleit om ten behoeve van deze groep leerlingen gerichte maatregelen te treffen in plaats van (generieke) aanpassing van het onderwijsstelsel. Met name talentvolle vmbo-tl leerlingen lopen in het huidige stelsel het risico in prestaties achter te blijven. De Raad houdt in dit verband een pleidooi voor gemengde brugklassen van vmbo-tl en havo-leerlingen.

De Onderwijsraad doet verschillende korte- en langetermijnaanbevelingen om meer maatwerk op schoolniveau mogelijk te maken, waarbij de nadruk ligt op het tijdig signaleren van en inspelen op leerachterstanden en talenten. Voorbeelden van kortetermijnaanbevelingen zijn het instellen van voetklassen, de bovengenoemde gecombineerde brugklassen vmbo-tl/havo en het stimuleren van respectievelijk verplichten van sociale menging via niet-doorstroomvakken. De aanbevelingen, en met name de kortetermijnaanbevelingen, liggen vooral op het schoolorganisatorische vlak. Ik zal hierover contact opnemen met de VO-raad. Op dit moment ben ik al in gesprek met de VO-raad over het stimuleren van de doorlopende leerlijn havo/vwo-hoger onderwijs.

Ik zie het rapport als een bevestiging van het de afgelopen jaren door het Kabinet gevoerde beleid, waarbij scholen meer ruimte hebben gekregen om in te spelen op de individuele behoeftes van hun leerlingen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het faciliteren en stimuleren van stapelen en doorstromen in het voortgezet onderwijs, talentontwikkeling en loopbaanoriëntatie en -begeleiding.

Het rapport van de Onderwijsraad biedt bruikbare handvatten voor het verder nadenken over een toekomstigbestendige inrichting van ons onderwijs. Kernvraag daarbij is: hoe kunnen we als samenleving de talenten van onze jongeren tijdig herkennen en daarop inspelen?

Het volgende kabinet zal de aanbevelingen van de Onderwijsraad meenemen in de bredere discussie over de toekomst van het (voortgezet) onderwijs.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2008–2009, 31 289, nr. 54.

Naar boven