33 529 Gaswinning

Nr. 217 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 januari 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 18 december 2015 over Gaswinning Groningen en meerjarenprogramma NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 212).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 januari 2016 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 25 januari 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen of ik nader kan ingaan op mijn afwegingen tussen de inzet van conversiecapaciteit en het risico van fluctuaties in de winning. Tevens wil de fractie weten van welke scenario’s en temperaturen ik daarbij uitga.

De laagcalorische gasvraag wordt ingevuld door het Groningenveld, het daaraan toevoegen van hoogcalorisch gas (verrijking) en door de inzet van de stikstofinstallaties, waarmee hoogcalorisch gas naar laagcalorisch gas kan worden geconverteerd. De fysieke vraag naar laagcalorisch gas fluctueert gedurende de dag (»s nachts is het verbruik lager dan overdag). Bovendien leiden verschillen in temperatuur (bijvoorbeeld bij een plotselinge koude periode, of het verschil tussen zomer en winter) tot een fluctuerende gasvraag gedurende het jaar. Indien een fluctuatie in de gasvraag (gedeeltelijk) wordt opgevangen door het Groningenveld, leidt dit tot een productiefluctuatie.

Om de leveringszekerheid te borgen zal een beperking van de jaarlijkse Groningenproductie leiden tot een navenante toename van de inzet van de stikstofinstallaties. De capaciteit die daarmee is gemoeid kan dan niet meer worden aangesproken bij een opwaartse fluctuatie in de gasvraag waardoor het Groningenveld in deze extra capaciteit zal moeten voorzien. Een lager productieplafond voor het Groningenveld leidt dus onvermijdelijk tot scherpere fluctuaties in het winningsprofiel. Het omgekeerde is ook waar: hoe hoger het Groningenplafond wordt ingesteld, hoe minder de stikstofinstallaties hoeven worden ingezet om in de leveringszekerheid te voorzien en hoe meer ruimte er is om de stikstofinstallaties in te zetten om de winning gedurende het jaar zo vlak mogelijk te krijgen.

Op basis van het advies van SodM is naar een evenwicht gezocht tussen een zo laag mogelijke productie en het beperken van productiefluctuaties. Wanneer de inzet van stikstofinstallaties wordt gemaximaliseerd (zoals in de «omkering van het gassysteem»), wordt de jaarlijkse Groningenproductie geminimaliseerd. Echter, bij een fluctuatie in de gasvraag kan dan alleen het Groningensysteem worden aangesproken om in de benodigde capaciteit te voorzien. SodM stelt dan ook dat een maximale inzet van de stikstofinstallaties wel leidt tot een minimale productie aan Groningengas, maar gepaard zal gaan met een sterk variabel winningsprofiel. Gelet op deze opvatting van SodM acht ik het onverstandig om over te gaan tot volledige omkering van het systeem (of het winningsplafond zodanig te verlagen dat dit feitelijk het geval zal zijn), omdat fluctuaties in de winning dan onvermijdelijk worden. Kwantitatief onderzoek naar het effect van een variabel winningsprofiel op de seismiciteit zal naar verwachting nog twee á drie jaar in beslag nemen.

De voorlopige voorziening van de Raad van State stelt een productieplafond in van 27 miljard m3, met de mogelijkheid om in een koud jaar extra te produceren om te voorzien in de leveringszekerheid. Een productieniveau van 27 miljard m3 zit tussen het minimale en maximale winningsniveau dat noodzakelijk is voor het borgen van de leveringszekerheid (warm en een koud jaar, 23–31 miljard m3). Met het in stand houden van de voorlopige voorziening wordt invulling gegeven aan het advies van SodM, want het winningsniveau wordt verder verlaagd ten opzichte van een koud jaar, maar het blijft mogelijk om productiefluctuaties af te vlakken: de inzet van de stikstofinstallaties is niet altijd gemaximaliseerd.

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) wordt door NAM in het kader van het nieuwe winningsplan onderzocht of bij zachte winters (een temperatuur waarbij voor de leveringszekerheid een niveau lager dan 27 miljard m3 volstaat en de stikstofinstallaties dus niet volledig worden ingezet) een verdere verlaging van de gaswinning, door gebruikmaking van de gasopslag Norg en de stikstofinstallaties, mogelijk is zonder dat dit gepaard gaat met sterke fluctuaties. SodM zal hierover advies uitbrengen en GTS zal hier, als eigenaar van de stikstofinstallaties, bij worden betrokken.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de lezing van NAM verschilt van die van een deel van de belanghebbenden als het gaat om schadeafhandeling. De fractie wil weten of NAM voldoende werkt aan het herstel van vertrouwen en welke rol ik daarin speel. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen naar de discrepantie tussen de beleving van NAM en bewoners met betrekking tot de schadeafhandeling.

Ik constateer dat er in een aantal gevallen er inderdaad sprake is van onenigheid tussen NAM, bewoners en belanghebbenden en dat het aantal klachten bij de onafhankelijk raadsman toeneemt. Dat is voor mij een belangrijk punt van aandacht. Hoewel de schadeafhandeling sinds de oprichting van het CVW is verbeterd en het percentage klachten in verhouding tot het aantal meldingen niet buitenproportioneel is, is elke klacht er één teveel. Uit de laatste cijfers blijkt dat er meer dan 58.000 schademeldingen zijn gedaan tot en met december 2015, dat 93% een aanbod voor schadeherstel heeft gehad en dat ongeveer 80% een eerste aanbod accepteert. Hoewel dit redelijke percentages zijn betekent dit ook dat er veel gevallen zijn die nog op een aanbod wachten of over gaan tot contra-expertise. Bij CVW wordt permanent de bewonerstevredenheid gemeten. Bewoners waardeerden de werkzaamheden van het CVW over geheel 2015 met het cijfer 7,1. De meest voorkomende klachten hebben betrekking op bewonerscontact (17%), op schade-expertise (40%), schadeafhandeling (8%) en buitengebied (7%, dit betreft schade buiten het contourengebied). Het CVW heeft in mijn richting aangegeven dat het bewoners centraal wil zetten en ontzorgen: door kwaliteitsverbetering, bewustwording en een specifiek cultuurprogramma voor medewerkers wordt gewerkt aan vermindering van het aantal klachten. Met de schade-experts worden binnengekomen klachten besproken en wordt gewerkt aan een betere bejegening van schademelders en goede uitleg van rapporten.

Ten aanzien van cijfers over schadeafhandeling baseer ik me op de gegevens van NAM en CVW. Dit betreft openbare informatie die te raadplegen is op de website www.namplatform.nl.

In bijna alle gevallen waar sprake is van onenigheid tussen NAM, bewoners en belanghebbenden is meer aan de hand dan in eerste instantie lijkt. De NCG is zich op mijn verzoek intensief bezig gaan houden met complexe schade gevallen en in geen van deze gevallen lag een eenvoudige oplossing voor de hand. Dat wil niet zeggen dat NAM in al deze gevallen gelijk heeft, maar tegelijkertijd constateer ik ook dat in een aantal gevallen er onredelijke verwachtingen zijn over de ruimhartigheid die NAM zou moeten betrachten. Ik realiseer mij dat ieder schadegeval uniek is en overlast met zich meebrengt waar de bewoners niet om gevraagd hebben. Tegelijkertijd dient ook te worden gerealiseerd dat ondanks de oprechte inspanning van diverse partijen er bij deze aantallen schademeldingen gedupeerden zullen zijn die ontevreden zijn over de gang van zaken.

Met de in het meerjarenprogramma opgenomen aanpak van schadeafhandeling wordt beoogd om de verbeterpunten die o.a. zijn aangegeven door de Onafhankelijke Raadsman aan te pakken. De NCG gaat voor complexe schadegevallen een bemiddelingsrol vervullen en hiermee eigenaren ondersteunen. Daarnaast zal door het instellen van de arbiter voor de eigenaar een laagdrempelige en toegankelijke geschillenbeslechting beschikbaar zijn die langdurige processen transparant tot een einde kan brengen. Dit zal in ieder geval de afhandeltijd van diverse schadeclaims die nu blijven liggen verkorten. Ten slotte zal NCG de schadeprotocollen van NAM periodiek tegen het licht houden om verbeteringen aan te brengen. Hierin zal altijd afstemming worden gezocht met diverse maatschappelijke en bestuurlijke stakeholders en de onafhankelijk raadsman.

In mijn contacten met NAM constateer ik de oprechte wens van NAM om mee te werken aan het herstel van vertrouwen. Tegelijkertijd constateer ik ook dat in de regio met gemengde gevoelens naar de inzet van NAM wordt gekeken. Ik ben ervan overtuigd dat door de komst van de NCG, die zich ingezet heeft om een in de regio gedragen meerjarenprogramma op te stellen, er stappen gezet kunnen worden die het vertrouwen dichterbij brengen. Er dient echter nog veel werk verzet te worden om de plannen ten uitvoer te brengen. Om vertrouwen terug te krijgen dienen alle betrokken partijen zich gezamenlijk in te spannen.

De leden van de VVD-fractie vragen nader in te gaan op de twijfel over de kwaliteit van het onderzoek, mede doordat NAM hierin als producent zelf een belangrijke rol inneemt. De fractie vraagt of er sprake is van peer-review van de onderzoeken van NAM en andere onderzoeken die gebruikt worden bij de besluitvorming omtrent het gasbesluit.

De kennis van de ondergrond is in belangrijke mate afhankelijk van alle data die tot nu toe verzameld zijn met o.a. seismiek, het boren van putten, sonderingen en meetdata aan het oppervlak. Al deze metingen geven een goed beeld van de opbouw en karaktereigenschappen van de ondergrond. Dit vormt de basis voor de modellen die gebruikt worden om de reactie van de ondergrond en bovengrond als gevolg van gasproductie te voorspellen. Modellen zijn altijd een vereenvoudiging van de werkelijkheid en moeten daarom ook altijd geverifieerd worden door meetdata. Modellen worden continu aangepast en verbeterd op basis van de meetdata. De onzekerheid in de samenstelling en eigenschappen van de ondergrond wordt expliciet meegenomen in de berekeningen ten behoeve van de modellering.

NAM gebruikt voor haar onderzoeken zowel nationale als internationale experts op het gebied van geïnduceerde bevingen en de gevolgen daarvan. In de rapportage van NAM wordt een overzicht gegeven van de betrokken wetenschappers (Hazard and Risk Assessment for Induced Seismicity in Groningen, Appendix B: Experts).

Daarnaast heb ik in 2015 een wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld met als taak de onderzoeken, die door NAM worden uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het nieuwe winningsplan (2016), te begeleiden en te reviewen. Tevens heb ik deze commissie gevraagd de kwaliteit, de volledigheid en de onafhankelijkheid van de resultaten van deze onderzoeken, te bewaken. De commissie bestaat uit nationale en internationale onafhankelijke experts.

Ook SodM heeft onafhankelijke experts gevraagd het onderzoek van NAM te reviewen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik aankijk tegen het instellen van een onafhankelijke onderzoeksinstelling/kenniscentrum, dat bijvoorbeeld ook een virtuele vorm kan aannemen en kan worden samengesteld uit deskundigen van (Nederlandse) universiteiten en kennisinstellingen. De fractie wil ook weten of ik bereid ben om tot een dergelijke onafhankelijke instelling te komen voor zowel het verzamelen van de meetgegevens als de verdere analyse hiervan. De leden van de VVD-fractie vragen ook of de verschillende betrokken onderzoeks- en kennisinstellingen op dit moment voldoende samenwerken.

Zoals hierboven aangegeven is een zeer groot gedeelte van de in Nederland en in het buitenland aanwezige experts en kennis op het gebied van geïnduceerde bevingen en de gevolgen daarvan, al betrokken bij het onderzoek op verzoek van enerzijds NAM, en anderzijds mijn ministerie en SodM.

Een van de aanbevelingen in het OVV-rapport over de gaswinning in Groningen is om een structureel en onafhankelijk onderzoeksprogramma op te zetten met betrekking tot de effecten van mijnbouw (inclusief Groningen). Ik ben samen met SodM bezig dit vorm te geven en mijn streven is medio 2016 een start te maken met een nieuw kennisnetwerk onder toezicht van een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad. Dit kennisnetwerk heeft mede als doel fundamenteel en toegepast onderzoek beter op elkaar af te stemmen. Dit kennisnetwerk kan zeker een rol spelen in het verzamelen en analyseren van meetgegevens.

Er is een goede samenwerking tussen de betrokken onderzoeks- en kennisinstellingen, maar de integrale aanpak, maatschappelijke duiding en communicatie kan verbeterd worden. Dit moet vorm krijgen in het bovengenoemde kennisnetwerk.

De VVD-fractieleden vragen of alle meetgegevens inzake bevingen, grondversnellingen etcetera die openbaar kunnen zijn ook daadwerkelijk, zo spoedig mogelijk en volledig transparant openbaar beschikbaar komen.

Het KNMI heeft in 2015 haar website vernieuwd en heeft naast de gegevens over aardbevingslocatie en sterkte ook de gegevens over de grondversnellingen openbaar gemaakt voor elke aardbeving met een sterkte gelijk aan of groter dan 2 op de schaal van Richter (http://rdsa.knmi.nl/opencms/nl-rrsm). Deze gegevens zijn direct beschikbaar nadat de (gereviewde) locatie is gepubliceerd. Ook zijn alle ruwe data uit de gegevens opvraagbaar via internet (http://rdsa.knmi.nl/dataportal/). Bij het overzicht van de locatie en sterkte zijn nu ook een grafiek van de geregistreerde trillingen de stations data gepubliceerd.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat er veel discussie is over het optreden van bodemdaling als gevolg van gaswinning en in welke mate hierdoor schades ontstaan. Volgens NAM spelen hierbij factoren mee waarop zij geen invloed hebben. Eigenaren van woningen die verzakkingsschade hebben wordt om die reden vaak schadevergoeding geweigerd, zo stellen deze leden. De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik in deze discussie sta en naar welke oplossing ik streef voor eigenaren van woningen die last hebben van verzakkingsschade. Zij willen ook weten welke rol de waterschappen hierin hebben. Ook leden van andere fracties hebben gevraagd naar de afhandeling van schade die het gevolg is van bodemdaling.

In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door uitstroming van delfstoffen en door bodembeweging, die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten, moet vergoeden. Dit geldt dus zowel voor aardbevingsschade als voor schade als gevolg van bodemdaling. NAM zal de schade die is ontstaan door bodembeweging als gevolg van de gaswinning dan ook vergoeden. NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen op basis van onderzoek dat ten gevolge van de gaswinning de bodem in de provincie Groningen gelijkmatig daalt.

In het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen is beschreven dat bewoners een casemanager toegewezen krijgen van de NCG indien er sprake lijkt van schade als gevolg van bodemdaling. Hierdoor ontstaat er voor deze groep bewoners één aanspreekpunt met een vast contactpersoon. Dit moet ertoe leiden dat bewoners beter en sneller geholpen worden.

Ten aanzien van de rol van de waterschappen geldt dat bodemdaling als gevolg van gaswinning kan leiden tot aanpassingen in de grondwaterstand, waardoor bijvoorbeeld lokale vernatting kan optreden. Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil is een verantwoordelijkheid van het waterschap. Voor schade die samenhangt met aanpassing van het waterpeil is het waterschap de aan te spreken partij.

De leden van de VVD-fractie vragen of huizen op kleigrond aan de waterkant met hogere grondversnellingen en andere specifieke plaatselijke omstandigheden voldoende worden meegenomen in de systematiek van het opstellen van meetpunten en het ontwikkelen van modellen en contourenkaarten. Oftewel, is de huidige aanpak verfijnd genoeg en in hoeverre zou een onafhankelijke onderzoeksinstelling, zoals hierboven genoemd, in dergelijke vraagstukken een toegevoegde waarde kunnen hebben, zo vragen deze leden.

Bij de risicoberekeningen van NAM wordt de ondiepe ondergrond (dus ook de kleigrond) meegenomen. De spreiding van het meetnetwerk is dusdanig dat variaties in grondversnellingen of gemeten trilling van een gebouw gerelateerd kunnen worden aan de beschrijving van de ondergrond en ander belangrijke factoren. Door mensen gebouwde landschapselementen zoals wierden of kanalen zijn nog niet meegenomen in risicokaarten maar dit staat wel in het onderzoeksprogramma als toekomstige verbetering en daar wordt reeds aan gewerkt. Er wordt bij de studie van schades na een aardbeving al wel gekeken of er een relatie te zien is met de ligging naast kanalen en dergelijke.

Het eerder genoemde kennisnetwerk met betrekking tot effecten mijnbouw kan en zal hier zeker een rol in moeten spelen.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre ik de aanpak met contourenkaarten geschikt vind en of ik de mening deel dat schade als gevolg van de gaswinning gewoon moet worden vergoed, of die nu binnen of buiten een specifieke contour optreedt. De leden willen weten of ik andere opties zie en in hoeverre ik van mening ben dat door dit soort discussies de sfeer rondom schadeherstel verslechteren, zoals door sommige belanghebbenden wordt beweerd. Ook leden van andere fracties hebben vragen gesteld over het aantal schademeldingen buiten de contourenkaart en de validatie van het onderzoek van Arcadis.

De PGA-contourenkaarten zijn bedoeld om in combinatie met de NPR gebruikt te worden om een inschatting te kunnen geven welke versterkingsopgave er nodig is. Het uitgangspunt bij schade is dat het CVW alle schadegevallen die worden gemeld, beoordeelt. Dit geldt ook voor schademeldingen buiten de PGA-contourenkaart. De meest recente onderzoeken zijn dus niet van invloed op de wijze waarop NAM schadegevallen buiten de huidige contouren benadert.

NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te valideren, om zeker te zijn van een onafhankelijk waardeoordeel. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt, zal er altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is. De validatie zal gebeuren in het eerste kwartaal van 2016. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie.

Vanaf 1 januari monitort de NCG de afspraken die zijn gemaakt met NAM en CVW over de schadeprotocollen. De nieuwe schadeprotocollen worden op aangeven van de NCG vastgesteld door NAM en worden blijvend gemonitord door de NCG. Hierdoor ontstaat meer controle op de schadeprotocollen. Het exacte aantal van de uit huisgeplaatste gedupeerden is bij mij niet bekend, maar het gaat om een gering aantal. In antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over wetenschappelijke evaluatie, kan ik aangeven dat de NCG de validatiemethodiek met diverse stakeholders in de regio afstemt en zorg zal dragen voor een adequate wetenschappelijke borging van de evaluatie.

De leden van de VVD-fractie vragen wat ik vind van de kritiek op het afschaffen van de waardevermeerderingsregeling. De korte tijdstermijn waarmee de regeling is opengesteld en waarin de regeling wordt gesloten draagt toch niet bij aan het vertrouwen in de overheid, zo stellen deze leden. Zij vragen wat ik vind van de kritiek hierop. Zij vragen zich ook af of ik inderdaad te zuinig ben door het beëindigen van de oorspronkelijke waardevermeerderingsregeling en of de nadruk met het zogenoemde nieuwe instrument niet teveel op energiebesparende voorzieningen en decentrale energieopwekking komt te liggen, terwijl bewoners in de eerste plaats vooral hun schade hersteld willen hebben en hun woning aardbevingsbestendig. De leden vragen welke alternatieven er overwogen zijn. Ook de leden van andere fracties hebben vragen gesteld over het afschaffen van de interimregeling voor waardevermeerdering.

Het afschaffen van de interimregeling waardevermeerdering is geen onderdeel van het besluit om te kiezen voor een andere opzet van herstel van schade. De interimregeling waardevermeerdering wordt stopgezet, omdat er nu een besluit is genomen over de definitieve regeling: een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterkingsopgave. Het nieuwe instrument voor verduurzaming zal door de koppeling met versterking ter beschikking komen voor de groep bewoners die de meeste overlast ondervinden, namelijk de groep wier huis versterkt moet worden. Daarnaast is het een van de dragers om de breedgedragen ambitie in de regio om te komen tot forste verbetering van energieprestatie richting nul op meter mogelijk te maken. Door het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming.

De interimregeling waardevermeerdering was gericht op het compenseren van overlast door bewoners met substantiële schade (erkende aardbevingsschade van minimaal € 1.000,–) of met een versterkingsopgave binnen de eerst negen, later elf aangewezen gemeenten, en op het verduurzamen van de regio door de subsidie gericht in te zetten op het verbeteren van de energieprestatie van de woningen. Daarnaast was deze regeling beschikbaar voor kopers van een (nieuw of bestaand) huis in het gebied.

Het budget voor deze regeling – onderdeel van de middelen waarover afspraken zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord voor de periode 2014–2018 – zou bij ongewijzigde voortzetting begin 2016 uitgeput zijn. Door de openstelling van de regeling met terugwerkende kracht tot het einde van 2015 voor schadegevallen buiten de elf gemeenten, op voorstel van de NCG, verwacht ik dat het beschikbare budget voor deze regeling volledig benut zal worden binnen de periode waarin deze is opengesteld. Het is moeilijk te voorspellen wat het budgetbeslag zal zijn van het voortzetten van de interimregeling voor een groter gebied.

Door in de nieuwe regeling het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming. Voor de uitvoering van deze nieuwe regeling zal extra geld ter beschikking moeten komen. In reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over het budget van de Economic Board, benadruk ik dat de middelen die ter beschikking staan aan de Economic Board hier niet voor worden benut. Deze middelen zijn bedoeld voor de economische structuurversterking, zoals is bepaald in het bestuurlijk akkoord van januari 2014, en maken als zodanig een wezenlijk onderdeel uit van het compensatiepakket voor de regio. Dat is ook zo omschreven in de opdracht die aan de NCG is meegegeven. Een deel van het geld (€ 32,5 miljoen) komt van de provincie Groningen en de rest (€ 65 miljoen) van NAM.

In reactie op vragen van de SP-fractie over de samenhang met de waardedalingsregeling, verwijs ik naar mijn brief van 18 mei 2015 (33 529, nr. 172) waarin ik heb aangegeven dat de (interim) waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling op zichzelf aanvullende maatregelen zijn. De waardevermeerderingsregeling wordt nu opgevolgd door een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterking en de waardedalingsregeling is opgeschort hangende het hoger beroep van NAM tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2015 over de compensatie van waardedaling (zaaknummer / rolnummer: C/19/103209 / HA ZA 14–029).

In reactie op vragen gesteld door de leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie over de inbreng van de regio, kan ik aangeven dat de regio graag had gezien dat compensatie voor overlast door schade net als in de interimregeling ook deel uit zou maken van de definitieve regeling.

De leden van de VVD-fractie vragen wat ik vind van de toenemende trend ten aanzien van het aantal klachten over de schadeafhandeling en de problemen die zowel NAM als Centrum Veilig Wonen (CVW) daarbij hebben als het gaat om communicatie. Het gaat dan onder meer om onbereikbare contactpersonen, het niet nakomen van afspraken, botte experts en flinke overschrijdingen van afhandelingstermijnen. De leden willen weten wat ik hiervan vind en welke maatregelen ik overweeg om dit te verbeteren.

Ik constateer dat er in een aantal gevallen er inderdaad sprake is van onenigheid tussen NAM, bewoners en belanghebbenden en dat het aantal klachten bij de onafhankelijk raadsman toeneemt. Dat is voor mij een belangrijk punt van aandacht. Hoewel de schadeafhandeling sinds de oprichting van het CVW is verbeterd en het percentage klachten in verhouding tot het aantal meldingen niet buitenproportioneel is, is elke klacht er één teveel. Uit de laatste cijfers blijkt dat er meer dan 58.000 schademeldingen zijn gedaan tot en met december 2015, dat 93% een aanbod voor schadeherstel heeft gehad en dat ongeveer 80% een eerste aanbod accepteert. Hoewel dit redelijke percentages zijn betekent dit ook dat er veel gevallen zijn die nog op een aanbod wachten of over gaan tot contra-expertise. Bij CVW wordt permanent de bewonerstevredenheid gemeten. Bewoners waardeerden de werkzaamheden van het CVW over geheel 2015 met het cijfer 7,1. De meest voorkomende klachten hebben betrekking op bewonerscontact (17%), op schade-expertise (40%), schadeafhandeling (8%) en buitengebied (7%, dit betreft schade buiten het contourengebied). Het CVW heeft in mijn richting aangegeven dat het bewoners centraal wil zetten en ontzorgen: door kwaliteitsverbetering, bewustwording en een specifiek cultuurprogramma voor medewerkers wordt gewerkt aan vermindering van het aantal klachten. Met de schade-experts worden binnengekomen klachten besproken en wordt gewerkt aan een betere bejegening van schademelders en goede uitleg van rapporten.

Ten aanzien van cijfers over schadeafhandeling baseer ik me op de gegevens van NAM en CVW. Dit betreft openbare informatie die te raadplegen is op de website www.namplatform.nl.

In bijna alle gevallen waar sprake is van onenigheid tussen NAM, bewoners en belanghebbenden is meer aan de hand dan in eerste instantie lijkt. De NCG is zich op mijn verzoek intensief bezig gaan houden met complexe schade gevallen en in geen van deze gevallen lag een eenvoudige oplossing voor de hand. Dat wil niet zeggen dat NAM in al deze gevallen gelijk heeft, maar tegelijkertijd constateer ik ook dat in een aantal gevallen er onredelijke verwachtingen zijn over de ruimhartigheid die NAM zou moeten betrachten. Ik besef mij dat ieder schadegeval uniek is en overlast met zich meebrengt waar de bewoners niet om gevraagd hebben. Tegelijkertijd dient ook te worden gerealiseerd dat ondanks de oprechte inspanning van diverse partijen er bij deze aantallen schademeldingen gedupeerden zullen zijn die ontevreden zijn over de gang van zaken.

Met de in het meerjarenprogramma opgenomen aanpak van schadeafhandeling wordt beoogd om de verbeterpunten die o.a. zijn aangegeven door de Onafhankelijke Raadsman aan te pakken. De NCG gaat voor complexe schadegevallen een bemiddelingsrol vervullen en hiermee eigenaren ondersteunen. Daarnaast zal door het instellen van de arbiter voor de eigenaar een laagdrempelige en toegankelijke geschillenbeslechting beschikbaar zijn die langdurige processen transparant tot een einde kan brengen. Dit zal in ieder geval de afhandeltijd van diverse schadeclaims die nu blijven liggen verkorten. Ten slotte zal NCG de schadeprotocollen van NAM periodiek tegen het licht houden om verbeteringen aan te brengen. Hierin zal altijd afstemming worden gezocht met diverse maatschappelijke en bestuurlijke stakeholders en de onafhankelijk raadsman.

In mijn contacten met NAM constateer ik de oprechte wens van NAM om mee te werken aan het herstel van vertrouwen. Tegelijkertijd constateer ik ook dat in de regio met gemengde gevoelens naar de inzet van NAM wordt gekeken. Ik ben ervan overtuigd dat door de komst van de NCG, die zich ingezet heeft om een in de regio gedragen meerjarenprogramma op te stellen, er stappen gezet kunnen worden die het vertrouwen dichterbij brengen. Er dient echter nog veel werk verzet te worden om de plannen ten uitvoer te brengen. Om vertrouwen terug te krijgen dienen alle betrokken partijen zich gezamenlijk in te spannen.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre ik vind dat er sprake is van rechtsongelijkheid doordat het CVW nieuwe schadegevallen afhandelt, en de oude schadegevallen bij NAM zijn gebleven.

Er is geen sprake van rechtsongelijkheid. In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door uitstroming van delfstoffen en door bodembeweging, die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten, moet vergoeden. Deze aansprakelijkheid blijft het uitgangspunt, ongeacht of de melding door NAM of door CVW wordt afgehandeld. NAM heeft vrijwel alle zaken overgedragen aan het CVW. Dit is gebeurd naar aanleiding van de brede maatschappelijke wens de NAM zoveel mogelijk op afstand van de uitvoer van het schadeherstel te zetten. De dossiers die bij de NAM blijven, betreffen specifieke gevallen waaronder schademeldingen waarbij er contra-expertises lopende zijn, schade is aan een rijksmonument of wanneer sprake is van een complex geval.

De leden van de VVD-fractie vragen of het onderzoek naar het risico van aardbevingen en de gevolgen voor de chemische industrie snel genoeg vordert en wanneer ik de resultaten verwacht.

Het ontwikkelen en testen van een verantwoorde onderzoeksmethode voor deze complexe materie heeft veel tijd gekost, maar het fase 1-onderzoek (kwalitatieve risicobeoordeling) verloopt nu in een behoorlijk tempo en is naar verwachting eind maart afgerond bij de BRZO-bedrijven in het aardbevingsgebied. Het fase 2-onderzoek (doorrekening) bevindt zich in een pilotstadium. Ik verwacht dat medio dit jaar duidelijk is of er bij de meest risicovolle bedrijven significante versterkingsmaatregelen nodig zijn en zo ja, welke maatregelen. De NCG heeft een Industrietafel ingesteld waar bedrijven en overheden de methodische keuzen en de voortgang van het onderzoek bespreken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen om een reactie op de enquête van Vereniging Eigen Huis (VEH) over de schadeafhandeling in het bevingsgebied.

In de enquête heeft VEH aan haar leden de vraag gesteld of bewoners op 1 januari 2015 een niet afgehandelde bouwkundige schademelding had lopen bij NAM. Aangezien ik de onderliggende data niet ken, kan ik niet bevestigen of de cijfers van VEH kloppen.

Sinds 1 januari 2015 is het CVW gestart met haar werkzaamheden en is de afhandeling van schademeldingen sterk verbeterd. De meest recente cijfers over de schadeafhandeling bevestigen dit beeld. Daaruit blijkt dat in 92% van alle meldingen er vanuit NAM/CVW een aanbod is gedaan aan bewoners. Ongeveer 80% van de bewoners accepteert het eerste aanbod van NAM/CVW.

Het klopt dat er reguliere schademeldingen zijn waarbij een oplossing meer tijd vergt. De oorzaak hiervan kan zijn dat bewoners er voor kiezen om een contra-expertise uit te laten voeren. In andere gevallen willen bewoners bedenktijd of het schadeherstel combineren met andere werkzaamheden aan hun huis. Dit betekent dat de reden dat een schadeafhandeling niet volledig tot een oplossing is gekomen niet altijd bij het CVW ligt. Bewoners hebben het recht om zelf te besluiten of zij een voorstel willen accepteren of dat zij meer tijd nodig hebben om een afweging te maken. Als er sprake is van een geschil en de afhandeling van schade stil komt te liggen, leidt dit vaak tot frustratie van alle betrokken partijen. Door instelling van de onafhankelijke arbiter wordt ingezet om de doorlooptijd die het kost om tot een oplossing te komen zoveel mogelijk te beperken.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de collectieve rechtszaak tegen de NAM, waarin een schadevergoeding wordt geëist voor de waardedaling van woningen.

NAM heeft op 2 december 2015 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 2 september 2015. NAM had al eerder bericht dat haar voornaamste bezwaar tegen het eerder gewezen vonnis is dat de waardevermindering volgens de rechter nu vergoed moet worden en niet pas na verkoop en levering van de woning, zoals NAM dat wil. NAM heeft een termijn van zes weken gekregen van het hof om schriftelijk hun bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 2 september kenbaar te maken. Daarna krijgen de Stichting WAG en de corporaties weer de tijd om daar op te reageren. Het arrest wordt verwacht in 2017.

De leden van de PvdA-fractie en van de PVV-fractie hebben vragen over het aantal complexe schades dat is afgerond en nog openstaat, en welke rol de arbiter hierbij kan spelen.

Eind 2014 stonden nog 195 complexe schadegevallen open. Met NAM is afgesproken dat zij deze schades voor het einde van 2015 zou oplossen. In alle gevallen is door NAM aan de bewoners met complexe schade een voorstel gedaan tot schikking. In 186 gevallen is tot overeenstemming gekomen en in 9 gevallen is het aanbod niet geaccepteerd of hebben bewoners om meer tijd gevraagd. Bij het CVW zijn er sinds begin van 2015 circa 75 complexe schademeldingen binnen gekomen. Bij complexe schades spelen vaak diverse oorzaken een rol en is het mogelijk dat diverse partijen hun verantwoordelijkheid moeten nemen om tot een oplossing te komen. De NCG zal in deze zaken bemiddelen tussen betrokken partijen om tot een oplossing te komen. Op het moment dat de benadeelde zich niet in de oplossing kan vinden kan de arbiter een uitspraak doen over de juridische verplichtingen van NAM en van eventuele andere betrokkenen die zich verbinden aan het oordeel van de arbiter.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een reactie op de enquête van Vereniging Eigen Huis (VEH) over de schadeafhandeling in het bevingsgebied.

Zie hiervoor het antwoord op een eerdere, gelijkluidende vraag van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de muren waarin scheuren worden gemeld bij NAM of CVW, ook volledig belastingvrij moeten worden hersteld.

Voor een goede beoordeling van de schademelding is een zo volledig mogelijke inspectie noodzakelijk. Indien nodig, en mogelijk, zal de wand voor een juiste inspectie in zijn geheel zichtbaar moeten zijn en zal gevraagd worden om de muren voor inspectie belastingvrij te worden gemaakt. Dit kan inhouden dat kastenwanden tijdelijk verplaatst moeten worden. Wanneer sprake van ingrijpende werkzaamheden zal altijd in overleg met de bewoner worden gekeken wat een haalbare oplossing is.

De leden van de VVD-fractie en van de PvdA-fractie hebben vragen over de discrepantie tussen de beleving van NAM en bewoners met betrekking tot de schadeafhandeling. Hoe kan er bewerkstelligd worden dat er met eenduidige cijfers wordt gewerkt? Welke rol kan het CBS hierbij spelen?

Ik constateer dat er in een aantal gevallen er inderdaad sprake is van onenigheid tussen NAM, bewoners en belanghebbenden en dat het aantal klachten bij de onafhankelijk raadsman toeneemt. Dat is voor mij een belangrijk punt van aandacht. Hoewel de schadeafhandeling sinds de oprichting van het CVW is verbeterd en het percentage klachten in verhouding tot het aantal meldingen niet buitenproportioneel is, is elke klacht er één teveel. Uit de laatste cijfers blijkt dat er meer dan 58.000 schademeldingen zijn gedaan tot en met december 2015, dat 93% een aanbod voor schadeherstel heeft gehad en dat ongeveer 80% een eerste aanbod accepteert. Hoewel dit redelijke percentages zijn betekent dit ook dat er veel gevallen zijn die nog op een aanbod wachten of over gaan tot contra-expertise. Bij CVW wordt permanent de bewonerstevredenheid gemeten. Bewoners waardeerden de werkzaamheden van het CVW over geheel 2015 met het cijfer 7,1. De meest voorkomende klachten hebben betrekking op bewonerscontact (17%), op schade-expertise (40%), schadeafhandeling (8%) en buitengebied (7%, dit betreft schade buiten het contourengebied). Het CVW heeft in mijn richting aangegeven dat het bewoners centraal wil zetten en ontzorgen: door kwaliteitsverbetering, bewustwording en een specifiek cultuurprogramma voor medewerkers wordt gewerkt aan vermindering van het aantal klachten. Met de schade-experts worden binnengekomen klachten besproken en wordt gewerkt aan een betere bejegening van schademelders en goede uitleg van rapporten.

Ten aanzien van cijfers over schadeafhandeling baseer ik me op de gegevens van NAM en CVW. Dit betreft openbare informatie die te raadplegen is op de website www.namplatform.nl.

In bijna alle gevallen waar sprake is van onenigheid tussen NAM, bewoners en belanghebbenden is meer aan de hand dan in eerste instantie lijkt. De NCG is zich op mijn verzoek intensief bezig gaan houden met complexe schade gevallen en in geen van deze gevallen lag een eenvoudige oplossing voor de hand. Dat wil niet zeggen dat NAM in al deze gevallen gelijk heeft, maar tegelijkertijd constateer ik ook dat in een aantal gevallen er onredelijke verwachtingen zijn over de ruimhartigheid die NAM zou moeten betrachten. Ik besef mij dat ieder schadegeval uniek is en overlast met zich meebrengt waar de bewoners niet om gevraagd hebben. Tegelijkertijd dient ook te worden gerealiseerd dat ondanks de oprechte inspanning van diverse partijen er bij deze aantallen schademeldingen gedupeerden zullen zijn die ontevreden zijn over de gang van zaken.

Met de in het meerjarenprogramma opgenomen aanpak van schadeafhandeling wordt beoogd om de verbeterpunten die o.a. zijn aangegeven door de Onafhankelijke Raadsman aan te pakken. De NCG gaat voor complexe schadegevallen een bemiddelingsrol vervullen en hiermee eigenaren ondersteunen. Daarnaast zal door het instellen van de arbiter voor de eigenaar een laagdrempelige en toegankelijke geschillenbeslechting beschikbaar zijn die langdurige processen transparant tot een einde kan brengen. Dit zal in ieder geval de afhandeltijd van diverse schadeclaims die nu blijven liggen verkorten. Ten slotte zal NCG de schadeprotocollen van NAM periodiek tegen het licht houden om verbeteringen aan te brengen. Hierin zal altijd afstemming worden gezocht met diverse maatschappelijke en bestuurlijke stakeholders en de onafhankelijk raadsman.

In mijn contacten met NAM constateer ik de oprechte wens van NAM om mee te werken aan het herstel van vertrouwen. Tegelijkertijd constateer ik ook dat in de regio met gemengde gevoelens naar de inzet van NAM wordt gekeken. Ik ben ervan overtuigd dat door de komst van de NCG, die zich ingezet heeft om een in de regio gedragen meerjarenprogramma op te stellen, er stappen gezet kunnen worden die het vertrouwen dichterbij brengen. Er dient echter nog veel werk verzet te worden om de plannen ten uitvoer te brengen. Om vertrouwen terug te krijgen dienen alle betrokken partijen zich gezamenlijk in te spannen.

De leden van de PvdA-fractie en van de PVV-fractie hebben vragen over het aantal complexe schades dat is afgerond en nog openstaat, en welke rol de arbiter hierbij kan spelen.

Eind 2014 stonden nog 195 complexe schadegevallen open. Met NAM is afgesproken dat zij deze schades voor het einde van 2015 zou oplossen. In alle gevallen is door NAM aan de bewoners met complexe schade een voorstel gedaan tot schikking. In 186 gevallen is tot overeenstemming gekomen en in 9 gevallen is het aanbod niet geaccepteerd of hebben bewoners om meer tijd gevraagd. Bij het CVW zijn er sinds begin van 2015 circa 75 complexe schademeldingen binnen gekomen. Bij complexe schades spelen vaak diverse oorzaken een rol en is het mogelijk dat diverse partijen hun verantwoordelijkheid moeten nemen om tot een oplossing te komen. De NCG zal in deze zaken bemiddelen tussen betrokken partijen om tot een oplossing te komen. Op het moment dat de benadeelde zich niet in de oplossing kan vinden kan de arbiter een uitspraak doen over de juridische verplichtingen van NAM en van eventuele andere betrokkenen die zich verbinden aan het oordeel van de arbiter.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar een verklaring voor de stijgen van het aantal klachten, zoals gerapporteerd door de Onafhankelijke Raadsman.

De Onafhankelijke Raadsman is bijna drie jaar beschikbaar voor inwoners met klachten over de afhandeling van schade door aardbevingen ten gevolge van de gaswinning. Om de bekendheid van de Onafhankelijke Raadsman te vergroten is mede op verzoek van uw Kamer in september 2014 een website ingericht. Tevens is een folder verspreid binnen de regio. Dit geeft een verklaring voor de stijging van het aantal klachten in de navolgende periode. Hiernaast worden door bemiddeling van de Onafhankelijke Raadsman een aanzienlijk aantal klachten opgelost. Dit heeft een positieve uitwerking en maakt dat zich inwoners sneller wenden tot de Onafhankelijke Raadsman. Dat neemt niet weg dat ik niet kan uitsluiten dat een toenemend aantal mensen ontevreden is over de schadeafhandeling. De heer Klaassen heeft vanwege zijn unieke positie een belangrijke signaleringsfunctie binnen het traject schadeafhandeling. Als hij concludeert dat de sfeer steeds grimmiger wordt dan neem ik dat signaal zeer serieus. De NCG heeft in zijn meerjarenprogramma een aantal maatregelen aangekondigd om de schadeafhandeling te verbeteren. Ik blijf nauwlettend in de gaten houden of deze maatregelen het gewenste effect bereiken en zal met de NCG en de heer Klaassen in gesprek blijven om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn om de sfeer rondom schadeafhandeling te normaliseren.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar het verschil tussen aardbevingsschade en mijnbouwschade en de juridische aspecten die aan dit verschil vastzitten. Ook vragen zij waarom niet alle zettingsschade en schade als gevolg van bodemdaling wordt vergoed.

Mijnbouwschade en aardbevingsschade zijn geen termen die in wetgeving gedefinieerd zijn. In het spraakgebruik omvat de term aardbevingsschade die schade die het gevolg is van aardbevingen door gaswinning. Mijnbouwschade omvat, naast aardbevingsschade, ook andere schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Dit betreft bijvoorbeeld schade door bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten.

In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door uitstroming van delfstoffen en door bodembeweging, die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten, moet vergoeden. Dit geldt dus zowel voor aardbevingsschade als voor schade als gevolg van bodemdaling, waaronder zettingsschade. NAM zal de schade die is ontstaan door bodembeweging als gevolg van de gaswinning dan ook vergoeden. NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen op basis van onderzoek dat ten gevolge van de gaswinning de bodem in de provincie Groningen gelijkmatig daalt.

In het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen is beschreven dat bewoners een casemanager toegewezen krijgen van de NCG indien er sprake lijkt van schade als gevolg van bodemdaling. Hierdoor ontstaat er voor deze groep bewoners één aanspreekpunt met een vast contactpersoon. Dit moet ertoe leiden dat bewoners beter en sneller geholpen worden.

Ten aanzien van de rol van de waterschappen geldt dat bodemdaling als gevolg van gaswinning kan leiden tot aanpassingen in de grondwaterstand, waardoor bijvoorbeeld lokale vernatting kan optreden. Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil is een verantwoordelijkheid van het waterschap.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er voor de veiligheid een eenduidig optimaal niveau van winning is vast te stellen en hoe hoog dit niveau van winning is.

Belangrijkste is dat de veiligheid van de bewoners in Groningen geborgd is. Dat betekent dat alle gebouwen binnen een termijn van 5 jaar moeten voldoen aan de norm 10–5. Daarnaast is het van belang dat er geen gebouwen zijn die een groter risico hebben dan 10–4.

NAM heeft in haar rapportage aangegeven dat op grond van haar onderzoek en de vastgestelde risiconorm van 10–5 met een tijdelijke norm van 10–4 er bij een productie van 33 miljard m3 geen gebouwen zijn met een risico dat onder 10–4 ligt. Tevens blijkt uit het onderzoek van NAM dat het aantal gebouwen dat een risico heeft dat tussen 10–4 en 10–5 ligt zodanig is dat de daaraan gerelateerde verstevigingsopgave volgens NAM voor de komende vijf jaar uitvoerbaar is. SodM heeft echter geadviseerd om de productie terug te brengen tot een niveau waarbij seismisch risico geminimaliseerd en zoveel mogelijk gestabiliseerd wordt en waarbij productiefluctuaties zoveel mogelijk vermeden worden. Overeenkomstig de voorlopige voorziening van de Raad van State en het SodM-advies heeft het kabinet besloten om de gasproductie voor dit gasjaar te handhaven op het door de Raad van State vastgestelde niveau van 27 miljard m3, met ruimte voor extra productie indien dat nodig is om de leveringszekerheid te borgen.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie zich af waarom er nog geen eenduidig wetenschappelijk oordeel is over het effect van meer fluctuaties in de gaswinning en waarom dit nog twee tot drie jaar extra wetenschappelijk onderzoek vergt. De leden willen daarbij weten waarom er, gezien er in de VS veel meer wetenschappelijk onderzoek is naar de effecten van gaswinning, niet gekeken wordt naar de resultaten van dit wetenschappelijk onderzoek in andere landen.

Met betrekking tot een wetenschappelijk oordeel over het effect van meer fluctuaties in de gaswinning dient opgemerkt te worden dat het Groningenveld uniek is in de wereld voor wat betreft de combinatie van productie en seizoensgebonden flexibiliteit. Er bestaan dus geen andere gevallen, waaraan praktijkkennis op dit punt kan worden ontleend of getoetst.

Het wetenschappelijk onderzoek vergt nog 2 tot 3 jaar extra omdat het cruciaal afhankelijk is van meetgegevens. Vanaf circa 2008 (in een periode van toenemende productie) is het aantal aardbevingen toegenomen. Het nu voor de risicoberekeningen ingezette model is geijkt aan dat verleden. Echter, sinds januari 2014 is de productie in het centrale deel van het veld sterk gereduceerd. Het is van groot belang, dat de reactie van de seismiciteit op die reductie voldoende lang wordt gemonitord om waar te nemen in hoeverre het gedrag bij toenemende productie ook het gedrag bij afnemende productie kan verklaren. Pas als dat lukt, is er sprake van een model dat met voldoende vertrouwen kan worden ingezet voor het doen van voorspellingen (en het op basis daarvan kwantitatief definiëren van maatregelen), als functie van te kiezen productieniveaus en de ruimtelijke en temporele verdeling daarvan.

Met betrekking tot de opmerking dat er in de VS veel meer wetenschappelijk onderzoek is naar de effecten van de gaswinning wil ik opmerken dat het gaat niet om de kwantiteit, maar om de kwaliteit en specificiteit van het onderzoek. Zoals onder hierboven aangegeven is Groningen een uniek geval, wat betekent dat onderzoeksresultaten uit de VS niet zonder meer van toepassing zijn op de situatie in Groningen. De stelling dat er niet gekeken zou zijn naar de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in andere landen deel ik niet. Onderzoekers refereren in hun rapporten naar bronnen van over de gehele wereld. Daarnaast bestaan de reviewers van het onderzoek uit experts van over de gehele wereld. Via hun betrokkenheid wordt gewaarborgd dat het onderzoek naar de situatie in Groningen voldoende in lijn is met de resultaten van internationaal onderzoek.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat het voor de leveringszekerheid benodigde minimum het uitgangspunt is. Deze leden willen daarom graag weten hoe ik de motie Vos en Leegte (Kamerstuk 33 529, nr. 3) heb uitgevoerd om al de benodigde technische voorzieningen te treffen om de reductie zover als mogelijk terug te brengen. Tevens stellen deze leden de vraag wat is er precies gedaan nadat de motie is aangenomen.

In de eerste plaats is in 2015 het onderzoek naar een «Andere benadering van Gaswinning» uitgevoerd, waarin is onderzocht wat de mogelijkheden zijn de stikstofinstallaties maximaal in te zetten, waardoor het jaarlijks volume uit het Groningenveld wordt teruggebracht tot het volume noodzakelijk voor de leveringszekerheid. De uitkomst van dit onderzoek was dat dit technisch mogelijk is. Maar bij een stijging of daling van de gasvraag kan alleen het Groningensysteem worden aangesproken om in de benodigde capaciteit te voorzien, waarbij in een plafondbenadering ook de stikstofinstallaties een gedeelte van deze fluctuaties op kunnen vangen. De omkering van het systeem zal daarom leiden tot meer en scherpere fluctuaties in het winningsprofiel van het Groningenveld dan een plafondbenadering. Het SodM adviseert om productieniveaus te vermijden die snelle productiefluctuaties noodzakelijk maken. Het kabinet acht het daarom onverstandig om op basis van de nu beschikbare informatie tot omkering van het gassysteem over te gaan.

In 2014 is een besluit genomen over de bouw van een nieuwe stikstofinstallatie. Op dit moment zijn de verdere voorbereidingen volop in gang. Het gaat dan om het verkrijgen van de vergunningen en het technisch ontwerp. Beide onderdelen zijn nodig als voorbereiding op het nemen van een definitief besluit. Het definitieve besluit tot investering zal komende zomer genomen kunnen worden.

Verder vindt op initiatief van Nederland sinds 2011 overleg plaats met België, net als met Frankrijk en Duitsland, over de afbouw van het gebruik van laagcalorisch gas en de ombouw naar hoogcalorisch gas. Rekening houdende met de afbouw van de Nederlandse leveringsverplichtingen voor laagcalorisch gas hebben België en Frankrijk daarop, gezien de noodzakelijke voorbereidingstijd, besloten om in 2024 te starten met grootschalige ombouw. Momenteel vindt nog overleg plaats over de vraag of een eerdere start kan worden gemaakt. Of dit mogelijk zal zijn is onder meer afhankelijk van de tijdige beschikbaarheid van voldoende personeel dat over de juiste kwalificaties beschikt. Ombouw is een complexe en arbeidsintensieve operatie waarbij alle aangeslotenen op een distributienet afzonderlijk moeten worden omgebouwd. In Duitsland zijn er bijvoorbeeld al 1064 distributienetten die moeten worden omgeschakeld. Dat kan alleen wanneer alle gebruikers binnen een distributienet in het bezit zijn van een geschikt gastoestel en het gasnetwerk is verbonden aan een hoogcalorische transportleiding. De daadwerkelijke omschakeling van één distributienet zal binnen 1–2 dagen moeten plaatsvinden, om te voorkomen dat huizen en gebouwen langdurig geen gas hebben.

De leden van meerdere fracties, waaronder die van de PvdA-fractie, hebben vragen gesteld over het afschaffen van de interim waardevermeerderingsregeling.

Het afschaffen van de interimregeling waardevermeerdering is geen onderdeel van het besluit om te kiezen voor een andere opzet van herstel van schade. De interimregeling waardevermeerdering wordt stopgezet, omdat er nu een besluit is genomen over de definitieve regeling: een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterkingsopgave. Het nieuwe instrument voor verduurzaming zal door de koppeling met versterking ter beschikking komen voor de groep bewoners die de meeste overlast ondervinden, namelijk de groep wier huis versterkt moet worden. Daarnaast is het een van de dragers om de breedgedragen ambitie in de regio om te komen tot forste verbetering van energieprestatie richting nul op meter mogelijk te maken. Door het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming.

De interimregeling waardevermeerdering was gericht op het compenseren van overlast door bewoners met substantiële schade (erkende aardbevingsschade van minimaal € 1.000,–) of met een versterkingsopgave binnen de eerst negen, later elf aangewezen gemeenten, en op het verduurzamen van de regio door de subsidie gericht in te zetten op het verbeteren van de energieprestatie van de woningen. Daarnaast was deze regeling beschikbaar voor kopers van een (nieuw of bestaand) huis in het gebied.

Het budget voor deze regeling – onderdeel van de middelen waarover afspraken zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord voor de periode 2014–2018 – zou bij ongewijzigde voortzetting begin 2016 uitgeput zijn. Door de openstelling van de regeling met terugwerkende kracht tot het einde van 2015 voor schadegevallen buiten de elf gemeenten, op voorstel van de NCG, verwacht ik dat het beschikbare budget voor deze regeling volledig benut zal worden binnen de periode waarin deze is opengesteld. Het is moeilijk te voorspellen wat het budgetbeslag zal zijn van het voortzetten van de interimregeling voor een groter gebied.

Door in de nieuwe regeling het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming. Voor de uitvoering van deze nieuwe regeling zal extra geld ter beschikking moeten komen. In reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over het budget van de Economic Board, benadruk ik dat de middelen die ter beschikking staan aan de Economic Board hier niet voor worden benut. Deze middelen zijn bedoeld voor de economische structuurversterking, zoals is bepaald in het bestuurlijk akkoord van januari 2014, en maken als zodanig een wezenlijk onderdeel uit van het compensatiepakket voor de regio. Dat is ook zo omschreven in de opdracht die aan de NCG is meegegeven. Een deel van het geld (€ 32,5 miljoen) komt van de provincie Groningen en de rest (€ 65 miljoen) van NAM.

In reactie op vragen van de SP-fractie over de samenhang met de waardedalingsregeling, verwijs ik naar mijn brief van 18 mei 2015 (33 529, nr. 172) waarin ik heb aangegeven dat de (interim) waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling op zichzelf aanvullende maatregelen zijn. De waardevermeerderingsregeling wordt nu opgevolgd door een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterking en de waardedalingsregeling is opgeschort hangende het hoger beroep van NAM tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2015 over de compensatie van waardedaling (zaaknummer / rolnummer: C/19/103209 / HA ZA 14–029).

In reactie op vragen gesteld door de leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie over de inbreng van de regio, kan ik aangeven dat de regio graag had gezien dat compensatie voor overlast door schade net als in de interimregeling ook deel uit zou maken van de definitieve regeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Economic Board Groningen (EBG) tot nu toe heeft gefunctioneerd. In aanvulling hierop hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd of het budget voor versterking van de Groningse Economie kan aansluiten op versterking en schadeherstel dat wordt vergoed door NAM.

Onderdeel van de € 1,2 miljard die gekoppeld is aan het bestuursakkoord van januari 2014 is een budget voor economisch perspectief (€ 97,5 miljoen). Dit is belegd bij de Economic Board Groningen (EBG). De EBG heeft, na vaststelling van haar programma eind 2014, in 2015 een governance-structuur uitgewerkt en een uitvoeringsorganisatie opgezet. Na goedkeuring van het plan door de akkoordpartners in februari 2015 en start van de uitvoeringsorganisatie in mei 2015 kan de EBG sinds september 2015 beschikken over (een deel van de) financiële middelen. Sinds het derde kwartaal van 2015 is de EBG gestart met het initiëren en lanceren van concrete projecten en instrumenten.

Projecten waar de EBG op dit moment aan werkt en in investeert zijn:

  • BuildInG: een bouwinnovatiecentrum, in samenwerking met Hanzehogeschool Groningen, Bouwend Nederland en TNO (circa € 500.000);

  • Field Lab 5G: een testomgeving in Noord-Groningen voor de nieuwste technieken op het gebied van communicatie, in samenwerking met TNO, Agentschap Telecom, SURFnet en enkele telecombedrijven (€ 100.000);

  • Aanleg breedbandinternet in «witte gebieden» in het aardbevingsgebied (woningen/bedrijven in gebieden in de aardbevingsgemeenten die op dit moment nog niet aangesloten zijn op breedbandinternet) (circa € 5 miljoen);

  • Ondernemersbegeleiding bij opstellen businesscases (€ 100.000);

  • Verkenning vraag en aanbod arbeidsmarkt (€ 80.000).

Vanaf maart/april 2016 komt via de EBG een aantal financieringsinstrumenten voor MKB’ers en ZZP’ers beschikbaar: kredietverstrekking via «Ondernemersimpuls Noord-Groningen» (bedragen tot € 100.000) en via Kredietunies Eemsregio en Groningen (kredietverstrekking tot € 250.000). Ook voor hogere risicodragende leningen worden mogelijkheden gecreëerd, onder andere in samenwerking met de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) en de Provincie Groningen. Voor deze instrumenten is in totaal € 18 miljoen gereserveerd.

Naast de inzet van circa € 24 miljoen voor bovenstaande projecten en instrumenten zijn er middelen bestemd voor een breed Ondernemersfonds (€ 40 miljoen, daarbinnen een startersfonds, MKB-fonds en Investeringsfonds), een Acquisitiefonds (€ 15 miljoen), Energieneutraliteitsfonds (€ 10 miljoen) en enkele kleinere bedragen voor Ondernemersadvies, Gebiedsmarketing en Aansluiting Onderwijs Arbeidsmarkt. Uitwerking van deze programmaonderdelen vindt op dit moment plaats.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie geven aan met belangstelling kennis genomen van de brief van 18 december, over de gaswinning Groningen en het meerjarenprogramma NCG, maar merken daarbij op dat geïnteresseerden lang geduld hebben moeten betrachten en de brief vele vragen oproept. Daarnaast geven de leden van de SP-fractie aan dat zij ronduit geïrriteerd over het feit dat de toegezegde brief met daarin het meetprogramma en de tiltmeters nog steeds niet is ontvangen.

De toegezegde brief over het meetprogramma en tiltmeters heb ik vrijdag jl. naar uw Kamer gestuurd.

Daarnaast geven de leden van de SP-fractie aan dat ook de beantwoording van de twee sets ingediende schriftelijke vragen over de KNMI-kaart (ingediend 11 november – 2015Z19015 en 13 november 2015Z21459) erg lang op zich hebben laten wachten. Kamerleden zijn de democratische vertegenwoordiging van de Groningers. De leden vragen zich af of ik de controlerende taak van de Kamer wel serieus neem.

Ik neem de controlerende taak van de Kamer zeer serieus. Het is daarbij van belang dat de antwoorden op de vragen van uw Kamer worden beantwoord op basis van de meest recente informatie. De vragen over de KNMI-kaart zijn gesteld in de periode, waarin ik in afwachting was van het advies van SodM. In december heb ik het advies bestudeerd, waarbij het derde advies van SodM direct gerelateerd is aan het gebruik van de KNMI-kaart. SodM adviseert niet de KNMI-methodiek maar de NAM-methodiek voor de PGA-kaarten te gebruiken. Naar aanleiding van dit advies heb ik in december overleg gevoerd met KNMI, SodM en TNO, om vorm te geven aan dit advies, waarbij de onafhankelijkheid goed geborgd is.

Deze informatie was nodig voor een adequate beantwoording van de vragen van uw Kamer.

De leden van de SP-fractie hopen dat het nieuwe gasbesluit ruim op tijd naar de provincie Groningen en betrokken gemeenten gaat, zodat zij betrokken worden bij de besluitvorming. De leden hopen daarnaast dat het komende gaswinningsbesluit ruim op tijd ter discussie naar de Kamer wordt gestuurd. De leden van de SP-fractie vragen of ik daar instemmend op kan antwoorden.

Vanaf de zomer is er frequent overleg geweest met de regio over zowel het proces als de inhoud van het gasbesluit van eind 2015. Ik ben voornemens deze ingezette lijn voort te zetten. Daarnaast hebben decentrale overheden bij nieuwe instemmingsbesluiten adviesrecht gekregen.

Volgens de uitspraak van de Raad van State moet er uiterlijk 1 oktober 2016 een nieuw instemmingsbesluit zijn genomen. Mijn streven is om dit instemmingsbesluit te baseren op het nieuwe winningsplan van NAM. Het is daarbij van belang dat NAM tijdig met haar nieuwe winningsplan komt. NAM heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn. Ik ben nu bezig met de voorbereiding van dit hele traject en de concrete tijdsplanning er van. Hierover zal nog contact zijn met de regio.

Wanneer het nieuwe instemmingsbesluit is genomen zal ik uw Kamer hierover informeren, zoals dat ook bij eerdere besluiten is gebeurd.

De SP-fractieleden geven aan niets te begrijpen van de onduidelijkheid rond de stikstofinstallatie. Er wordt nu gesproken over een gebruik van 34% van de conversiecapaciteit, terwijl 85% het maximum zou zijn. Bij 85% capaciteit zou dat 21 miljard/m3 gas kan leveren. Zij vragen zich af waarom hier dan niet voor wordt gekozen en waarom dit niet de inzet van mij is geweest. Daarnaast wil de fractie weten of het niet zo is dat het gebruik van de stikstofinstallaties niet alleen meer ingezet had kunnen worden, maar ook gebruikt had kunnen worden/kan worden om een gasvoorraad aan te leggen om de piek van mogelijke koude winters op te vangen.

De stikstofinstallaties kunnen bij een inzet van 85% geen 21 miljard m3 pseudo L-gas produceren, maar – afhankelijk van de Wobbewaarde van het te converteren hoogcalorische gas – ongeveer 17 à 18 miljard m3. Een dergelijke, constante inzet van de stikstofinstallaties (ook wel «omkering van het systeem» genoemd) gaat gepaard met een sterk variabel winningsprofiel van het Groningenveld. Gelet op het advies van SodM om productiefluctuaties te vermijden, acht ik het onverstandig om tot een dergelijke hoge inzet over te gaan. Voor een uitgebreider antwoord over deze afweging verwijs ik naar mijn antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie.

Gasopslagen, zowel Norg als opslagen van andere partijen, worden in de zomer gevuld om ingezet te kunnen worden in de winter. Het is in beginsel mogelijk om de gasopslag Norg te vullen met geconverteerd hoogcalorisch gas (vanuit de stikstofinstallaties). Echter er zal dan minder gas in Norg kunnen worden gebracht omdat de capaciteit van de leidingen van GTS richting Norg kleiner zijn dan de capaciteit van de leiding die van het Groningenveld naar Norg gaat (Norgron). Daardoor zal het werkvolume van Norg afnemen van 7 miljard m3 tot 4 miljard m3. Dat betekent dat in de winter minder gas uit Norg kan worden ingezet om de productie af te vlakken. Dat zal leiden tot een versterkte inzet vanuit het Groningenveld in de winter en een toename in fluctuaties. Bovendien zal de winning uit het Groningenveld ook grotere fluctuaties kennen tussen de zomer en het winter als in de zomer Norg niet vanuit het Groningenveld kan worden gevuld.

De leden van de SP-fractie geven aan dat ingezet zou moeten worden op afspraken met Duitsland en België om de gaslevering vanuit Groningen te verminderen. Dat België pas in 2024 gaat verminderen is naar mening van deze leden te laat. Ook de afbouw in Duitsland met 10% per jaar tot 2030, kan en moet naar hun mening sneller.

Sinds 2011 vindt op initiatief van Nederland met België, Duitsland en Frankrijk overleg plaats over de afbouw van het gebruik van laagcalorisch gas uit Nederland in gevolge de afbouw van de bestaande leveringsverplichtingen. Op basis daarvan en rekening houdend met hun specifieke omstandigheden (aantal gebruikers laagcalorisch gas; kenmerken van gastoestellen) heeft Duitsland vervolgens besloten om in 2020 te beginnen met grootschalige ombouw en gaan België en Frankrijk vooralsnog uit van 2024.

Duitsland heeft inmiddels aangegeven dat een eerder begin, afgezien van enkele pilots die reeds nu al in gang zijn of worden gezet, niet mogelijk is. Daarvoor is ombouw een te complexe operatie. Overleg met België en Frankrijk hierover vindt nog plaats. Of dit mogelijk zal zijn is onder meer afhankelijk van de tijdige beschikbaarheid van voldoende personeel dat over de juiste kwalificaties beschikt. Ombouw is een complexe en arbeidsintensieve operaties waarbij alle aangeslotenen op een distributienet binnen één of enkele dagen moeten worden omgebouwd.

De zin, dat het «kenmerkend is voor de aardbevingsproblematiek in Groningen dat deze uniek is in de wereld», is naar mening van de SP-fractieleden een opluchting en een teleurstelling tegelijk. De SP-fractieleden geven aan dat de opluchting is gelegen in het feit dat daarmee de problematiek erkend wordt en het erop aan zal komen zaken te meten en te monitoren. Hun teleurstelling is gelegen in het feit, dat die wetenschap blijkbaar pas in 2015 is geland. De SP-fractieleden willen graag weten sinds wanneer er in en om het gasveld Slochteren zaken gemeten en gemonitord worden en of er voor 2012 nooit onderzoek gepleegd is naar bodembewegingen.

Seismiciteit in en om Slochteren wordt sinds 1991 gemeten met een boorgatstation in Finsterwolde. Een uitgebreid netwerk van boorgatseismometers voor de monitoring van de seismiciteit is operationeel geworden in 1995 met als doel de geïnduceerde seismiciteit in het noorden van Nederland te monitoren.

Sinds begin jaren ’90 wordt onderzoek gedaan naar bodembewegingen die gerelateerd kunnen worden aan mijnbouw activiteiten. Dit heeft geleid tot vele rapporten en publicaties over dit onderwerp van diverse kennisinstituten (KNMI, TNO, Deltares) en universiteiten (TU Delft, Universiteit Groningen, Utrecht). In 1993 is een rapport verschenen dat voor het eerst de bevingen aan de gaswinning koppelde, volgend uit een multidisciplinair onderzoek geleid door het KNMI.

De SP-fractieleden vragen zich daarbij af op welke onderzoeken eerdere winningsbesluiten waren gebaseerd.

Eerdere winningsplannen met betrekking tot Groningen zijn goedgekeurd in 2003 en 2007, waarbij gebruik is gemaakt van de toen beschikbare kennis. Belangrijke elementen uit deze kennis waren dat de maximale sterkte van bevingen niet hoger zou zijn dan 3.9 op schaal van Richter en dat deze sterkte niet zou leiden tot structurele schade, waarbij slachtoffers zouden vallen. Het OVV-rapport met betrekking tot de gaswinning in Groningen geeft een goed overzicht van de onderzoeken, die beschikbaar waren ten tijde van de besluitvorming. Het instemmingsbesluit met het winningsplan van 2014 was gebaseerd op de 14 onderzoeken die ik heb laten verrichten in 2013 en de onderzoeken die SodM in het kader van haar adviestaak heeft laten uitvoeren.

In relatie hiermee vragen de SP-fractieleden of de plaatsing van tiltmeters onderdeel uitmaakt van deze onderzoeken.

Er zijn allerlei instrumenten en technieken beschikbaar om bodembewegingen te meten. Afhankelijk van het verschijnsel dat men wil onderzoeken wordt een geschikt instrument – of een combinatie van instrumenten – geselecteerd. Voor het meten van de sterkte van een aardbeving wordt bijvoorbeeld een drie-componenten seismometer gebruikt en niet een tiltmeter of een GPS-station. Voor het meten van zeer langzaam verlopende bodemdaling door grondwaterwinning of gaswinning wordt de techniek van waterpassing als de beste techniek gezien, omdat die techniek geschikt is om grote gebieden te «bemeten». Soms wordt deze techniek gecombineerd met radarmetingen vanuit satellieten (interferometrie) en lokale GPS-metingen. Voor het meten van grondversnellingen zijn versnellingsmeters geschikt. Voor het meten van de reactie van gebouwen op aardbevingen worden gebouwsensoren gebruikt. Voor het meten van veranderingen in de scheefstelling van een gebouw kunnen tiltmeters worden ingezet.

Voor de specifieke situatie van het Groningse aardbevingsgebied heeft NAM een studie- en meetplan opgezet. Dit plan wordt van tijd tot tijd bijgesteld op grond van nieuwe informatie en inzichten en is goedgekeurd door SodM. In het eerste plan van december 2012 werd voorzien dat alle bovengenoemde meettechnieken (inclusief tiltmeters) zouden worden ingezet om zo veel mogelijk aspecten van bodembewegingen te meten. Op grond van de ervaringen met de diverse meettechnieken heeft NAM het studie- en meetplan geactualiseerd. Daarbij heeft men vooralsnog afgezien van het inzetten van tiltmeters. Niet omdat deze instrumenten niet nuttig zijn, maar omdat men met een combinatie van andere technieken vergelijkbare en/of relevantere informatie verkrijgt.

De techniek van tiltmeters of tiltsensoren is hiermee niet uit beeld. De afweging welke instrumenten relevant zijn, hangt af van de parameters die nodig zijn om onderzoeksvragen te beantwoorden.

De SP-fractieleden willen graag weten wat de opmerking dat de verbeterde fysische en geologische kennis de seismische dreiging beter en nauwkeuriger in beeld heeft gebracht, betekent voor de veiligheid voor de Groningers.

Door verbeteringen in fysische en geologische kennis is het mogelijk om de seismische dreiging beter en nauwkeuriger in kaart te brengen. Daardoor wordt het mogelijk om gerichter maatregelen te nemen die leiden tot vermindering van de risico’s die door de seismische dreiging worden veroorzaakt. Daarbij valt te denken aan productie-ingrepen in specifieke delen van het veld en aan een betere prioritering van het versterkingsprogramma. Verlagingen van het risico kunnen daarmee op een kortere termijn worden gerealiseerd. Naast kennis van het niveau en de verdeling van de seismische dreiging is daarvoor ook kennis van de kwetsbaarheid van woningen en infrastructuur noodzakelijk.

Met betrekking tot de constatering dat er nu een gunstiger seismische dreiging in het centrum van het aardbevingsgebied is, willen de SP-fractieleden weten wat de betekenis daarvan is wanneer tegelijk duidelijk wordt dat er meer seismische activiteit op breuklijnen en aan de randen plaatsvindt. Ze vragen zich daarbij ook af of we niet ook af moeten van risico gestuurd winnen.

In de berekende seismische dreiging worden de effecten van de bevingen over het gehele veld meegenomen, ook die van de toename van het aantal bevingen aan de randen van het veld. Het doel van risico gestuurd winnen is om de veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te beperken. Het is te allen tijde onverstandig daar van af te zien.

De leden van de SP-fractie vragen waaruit nu eigenlijk echt blijkt dat de veiligheid van Groningers voorop staat.

De afgelopen jaren is de gaswinning bijna gehalveerd en teruggebracht naar een niveau van 27 miljard m3. Het in stand houden van de voorlopige voorziening van de Raad van State geeft daarnaast een goede invulling aan het advies van SodM om de gaswinning zo ver als mogelijk terug te brengen, zonder dat dit gepaard gaat met onvermijdelijke fluctuaties. Verder zal door de bouw van de nieuwe stikstoffabriek het niveau dat noodzakelijk is voor de leveringszekerheid verder afnemen, waardoor de afhankelijkheid van het Groningengas verminderd.

Daarnaast zijn de onzekerheden die gepaard gaan met de aardbevingsproblematiek verminderd, wordt de schade hersteld, gebouwen en infrastructuur versterkt en het economische potentieel van de regio vergroot. Ik vind het belangrijk om samen met de regio te blijven werken aan het verbeteren van het gevoel van veiligheid en het beperken van het gevoel van overlast van de inwoners van het aardbevingsgebied.

Het bevreemdt de SP-fractieleden dat «slechts de uitspraak van de Raad van State» bepaalt dat de winning onder voorwaarden op 27 miljard m3 wordt gesteld en willen weten van hoeveel kubieke meters gas NAM en SodM uitgingen op 17 november 2015.

Tot aan de uitspraak van de Raad van State was de wijziging van het instemmingsbesluit van 29 juni 2015 van kracht waarin het productieplafond voor het gasjaar 2015/2016 was vastgesteld op 33 miljard m3.

De leden van de SP-fractie vragen of ik kan toezeggen dat in de toekomst afgestapt wordt van het aanhouden van exces waarden een «relatief koud jaar, met temperaturen van min 17 graden».

Ik zal niet afstappen van de gehanteerde methodiek. In een relatief koud jaar behoeft zeker geen temperatuur van -17 graden Celsius voor te komen. Een lange periode van enkele graden onder nul kan leiden tot een grote gasvraag. Daarnaast kan in een normale winter een temperatuur van -17 graden Celsius voorkomen maar gedurende een korte periode, waarbij de totale vraag naar gas beperkt blijft.

De leden van de SP-fractie willen graag duidelijkheid komen over de eerdere gerezen onduidelijkheden in rapporten en begrotingen. Zij zijn van mening dat er te lang onduidelijkheid bestaat over de gebruikte rapporten en cijfers.

In de begroting Economische Zaken 2016 (34 300 XIII nr. 2) staat op pagina 86 in de tabel met kengetallen de melding dat genoemde waarden afwijken dan die van de cijfers opgenomen in de Rijksbegroting 2015. Er is sprake van een in 2014 ontvangen TNO-rapportage met correcties over gebruikte tabellen in 2012. De kengetallen zijn dus niet alleen niet te vergelijken, maar roepen bij de leden van de SP-fractie ook de vraag op of er in de jaren 2012 tot en met 2015 wel gebruik is gemaakt van de juiste cijfers. Het gasbesluit over die jaren, is mede gebaseerd op die cijfers. De leden van de SP-fractie willen weten of er sprake is van meet- en analysefouten. Tevens willen deze leden weten waarom er een verschil is in kengetallen bij de productie van kubieke meters aardgas in 2011. Zij geven aan dat in de begroting van 2013–2014 (34 000 XIII nr.2) er is sprake van 79 mld. m3, terwijl in de tabel uit de begroting 2016 sprake is van 74 miljard m3. Een verschil van 5 miljard m3. Ook over het jaar 2012 spreken de tabellen van verschillende aantallen. In 2013/14 een hoeveelheid van 78 mld. m3, tegenover 74 mld. m3 in de begroting van 2016. Een verschil van 4 miljard kuub. En over 2013: 85 mld. m3 in 2013 tegenover 80 miljard m3 in 2016. De leden van de SP-fractie willen antwoord op de vraag waaruit de genoemde rekenfout op pagina 86 van de begroting van 2016 bestaat en wat de consequentie hiervan is op de over de jaren gebruikte uitgangspunten. Hierbij vragen de leden van de SP-fractie om in te gaan op wat «in het verleden toegepaste correctiefactor» was, waar sprake van is bij de beursprijs TTF-gas waardoor de waarden over 2011 en 2012 afwijken van de in de begroting 2016 opgenomen waarden over genoemde jaren. De fractie zou graag zien dat de tabellen per jaar naast elkaar worden gezet en op basis daarvan het verschil in inkomsten wordt aangegeven. Tot slot vraagt de SP-fractie zich af waarom rekenfouten uit een in februari 2014 ontvangen brief TNO brief pas hun weerslag hebben in aangepaste tabellen in de begroting van 2016 en dan ook nog eens via een voetnoot.

De cijfers in genoemde tabellen verschillen en ik kan me voorstellen dat dit tot onduidelijkheid leidt. Er is echter geen sprake van een rekenfout. In eerdere begrotingen werd uitgegaan van de eenheid Sm3 (standaard kubieke meter) omdat TNO die ook gebruikte in haar jaarverslag. De productiebesluiten worden altijd genomen in de eenheid Nm3 (normaal kubieke meter). Om eenduidigheid te borgen wordt daarom in de begrotingen vanaf 2016 ook in Nm3 gerapporteerd. De hoeveelheden uitgedrukt in Sm3 zijn ongeveer 5,5% hoger dan de hoeveelheden uitgedrukt in Nm3.

In de begrotingen wordt normaal gesproken de prijs in ct/m3 weergegeven. In het verleden is abusievelijk voor 2011 en 2012 de beursprijs weergegeven in euro per MegaWatt en dat gaf een andere uitkomst. Aangezien het een rapportage betreft heeft dit op de uiteindelijke inkomsten geen effect.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het klopt dat pas half januari 2016 de cijfers van het meetregister 2014 voor het Groningen veld ter verificatie aan deskundigen gestuurd zijn. Hierbij stellen zij de vraag of dit niet veel te laat is voor onafhankelijke controle op correctie van in 2010 ontdekte meet- en analysefouten voor behandeling van het mede daarop gebaseerde Gasbesluit in de Tweede Kamer.

Dit klopt niet. Het meetregister Noord Nederland 2014 is in juli 2015 aan Staatstoezicht op de Mijnen voorgelegd.

Met betrekking tot de meetpunten willen de leden van de SP-fractie weten er wordt gedaan met de concentratie van de 15% als onstabiel aangemerkte meetpunten in gebieden met de meeste bodemdaling.

Het is niet ongebruikelijk dat een deel van de peilmerken als onstabiel wordt aangemerkt. Als de ruimtelijke verdeling van stabiele en onstabiele peilmerken dermate ongunstig wordt, dat de analyse van de bodemdeling daardoor wordt beïnvloed, dan kan SodM voorschrijven dat (een deel van) de onstabiele peilmerken worden vervangen

De leden van de SP-fractie willen weten waarom er bij de definitie van een «relatief koud jaar» gekozen wordt voor het gasjaar 1995/1996. Dat jaar staat in de top tien van zachte winters. Dus vraagt de SP-fractie of er bij een relatief koud jaar niet eerder gedacht moet worden aan de winters met een «Elfstedentocht».

De winter uit het gasjaar 1995/1996 staat op de 7e plaats van de koudste winters bij het KNMI. De maanden december 1995, januari 1996 en februari 1996 vallen in het gasjaar 1995/1996 en worden door het KNMI verantwoord onder winter 1996. GTS geeft in haar rapport «Mogelijkheden kwaliteitsconversie en gevolgen voor de leveringszekerheid» aan dat de winter van 1995/1996 relatief koud was, het was namelijk de koudste winter sinds de winter 1985/1986 (waarin een Elfstedentocht heeft plaatsgevonden). De laatste Elfstedentocht (winter 1996/1997) heeft overigens plaatsgevonden in een gemiddelde winter.

De leden van SP-fractie vragen ten aanzien van het nieuwe winningsplan, wat wordt bedoeld met de zin «na advisering door SodM en decentrale overheden, een besluit nemen voor langere termijn». De leden willen weten waaruit die advisering door decentrale overheden bestaat en wat bedoeld wordt met «voor langere termijn». Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten of het nieuwe instemmingsbesluit ruim op tijd komt om in de Tweede Kamer te bespreken. Tot slot willen zij weten of ik NAM de opdracht geef om het winningsplan op een veilige manier naar beneden af te bouwen.

Decentrale overheden hebben bij nieuwe instemmingsbesluiten adviesrecht gekregen. Ik ben op het ogenblik bezig met de voorbereiding van dit hele traject en de concrete tijdsplanning ervan. Hierover zal nog contact zijn met de regio. Diverse leden gaven tijdens de vorige schriftelijke vragenronde van 6 januari jl. aan dat het wenselijk is om de mensen in Groningen duidelijkheid te bieden voor de langere termijn. Deze termijn staat nog niet vast, maar ik ben het met uw Kamer eens dat het wenselijk is om een meerjarig besluit te nemen. Ik doel daarmee op een besluit voor een aantal jaar tot aan de realisatie van de derde stikstofinstallatie bij Zuidbroek omstreeks 2020. Zodra het nieuwe instemmingsbesluit is genomen zal ik uw Kamer hierover informeren, zoals dat ook bij eerdere besluiten is gebeurd.

Ten aanzien van het nieuwe winningsplan is het van belang dat de gaswinning op een verantwoorde manier kan plaatsvinden waarbij de nadelige effecten van de winning maximaal worden beperkt. SodM adviseert de gaswinning terug te brengen tot een niveau waarbij het seismisch risico wordt geminimaliseerd, maar waarbij snelle productiefluctuaties worden voorkomen. De onderzoeken naar de kwantitatieve effecten van fluctuaties in de gaswinning op de seismiciteit zullen naar verwachting nog een aantal jaren in beslag nemen. Op mijn verzoek zal NAM in het nieuwe winningsplan dan ook met name onderzoeken of bij zachte winters een verdere verlaging van de gaswinning mogelijk is zonder dat daarbij sterke fluctuaties optreden door optimaal gebruik te maken van de gasopslag Norg en de inzet van de stikstofinstallaties.

De leden van de SP-fractie refereren naar vraag 64 van Kamerstuk 33 529, nr. 212 over de risico’s van een lager productieniveau dan 21 miljard m3 per jaar. Mijn antwoord gaat uit van de door NAM gewenste leveringssituatie, door te stellen dat het niet in de rede ligt om een winningsniveau te vast te stellen waarbij zelfs in een warm jaar bedrijven en huishoudens moeten worden afgeschakeld van het gas. De leden van de SP-fractie geven aan gevraagd te hebben naar de (veiligheids)risico’s die een winning van minder dan 21 miljard m3 met zich meebrengt en willen daar alsnog een antwoord op.

Indien er minder dan 21 miljard m3 zou mogen worden gewonnen, dan brengt dit grote veiligheidsrisico’s met zich mee voor grote groepen afnemers, waaronder alle kleinverbruikers, en dat zou onverantwoord zijn. Daarom ligt het niet in de rede om een winningsniveau vast te stellen waarbij te weinig gas wordt gewonnen om aan de fysieke vraag te voldoen zelfs in een warm jaar. Daarnaast zal een winningsniveau onder de 21 miljard m3 leiden tot nog grotere productiefluctuaties, terwijl SodM adviseert sterkere fluctuaties te vermijden.

De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over het moment waarop de NCG de consequenties van de te hanteren veiligheidsnorm in beeld heeft gebracht.

Dit betreft de afkeurnorm van woningen die een groter individueel risico vertegenwoordigen dan 10–4 per jaar. De vraag of een woning voldoet aan de veiligheidsnorm van 10–5 of in aanmerking komt voor versterking kan pas beantwoord worden na inspectie. Wanneer uit inspectie blijkt dat een woning de afkeurnorm van 10–4 niet haalt, zorgt de NCG dat er op zeer korte termijn maatregelen worden genomen. Dit kan betekenen dat de woning, met goedkeuring van de eigenaar, wordt versterkt naar het niveau 10–5.

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat er bedoeld wordt met de opmerking dat de stikstofinstallaties niet voor 100% ingezet worden, omdat GTS dan het instrument verliest waarmee zij de gasmarkt in balans houdt. Het is hen niet duidelijk welke gasmarkt wordt bedoeld en wat hier nu echt prevaleert, de veiligheid van bewoners of de gasvraag. Tenslotte wil de fractie weten wat is er mis met gas uit Noorwegen.

Het percentage van 15% dat GTS in reserve moet houden om de gasmarkt te kunnen laten functioneren is in het rapport «Andere benadering van de gaswinning» (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 212) nader uitgezocht. In dat rapport is aangegeven dat als de kwaliteitsconversie voor 100% wordt benut GTS het instrument verliest waarmee zij het hoog- en laagcalorische gassysteem in balans kan houden. Bij het opvangen van dagelijkse onzekerheden in de gasvraag, zoals een onverwacht hoge, of onverwacht lage temperatuur, spelen de stikstofinstallaties immers een essentiële rol. In de Nederlandse gasmarkt doet het er voor marktpartijen niet toe of ze hoog- of laagcalorisch gas in het systeem brengen als de vraag op het laagcalorische systeem – het wordt kouder – stijgt, of het omgekeerde: minder gas invoeden als de vraag daalt. De handel in gas Nederland vindt plaats op basis van energie-inhoud en er is geen afzonderlijke handel in laag- en hoogcalorisch gas. Dit wordt ook wel een «kwaliteitsloze» gasmarkt genoemd. Als marktpartijen een fluctuerende vraag naar laagcalorisch gas gedurende de dag oplossen door meer of minder hoogcalorisch gas in te voeden, dan dient GTS door middel van het op- of afregelen van de kwaliteitsconversie beide systemen te balanceren. Als GTS de kwaliteitsconversie permanent voor 100% benut, kan deze niet meer voor balanceren worden gebruikt. GTS kan zijn wettelijke balancerings- en kwaliteitsconversietaken dan niet meer adequaat uitvoeren. GTS gebruikt hoogcalorisch gas, waaronder Noors gas, om te converteren. Er is niets mis met Noors gas.

De leden van SP-fractie vragen of er onderzocht is wat – zonder toeters en bellen – een verantwoord winningsniveau is en of er rekening gehouden is met een uitkomst dat winning überhaupt niet langer verantwoord is.

Dit is inderdaad onderzocht. NAM heeft in haar rapportage aangegeven dat op grond van haar onderzoek en de vastgestelde risiconorm van 10–5 met een tijdelijke norm van 10–4 er bij een productie van 33 miljard m3 er geen gebouwen zijn met een risico dat groter is dan 10–4. Tevens blijkt uit het onderzoek van NAM dat het aantal gebouwen dat een risico heeft dat tussen 10–4 en 10–5 ligt zodanig is dat de daaraan gerelateerde versterkingsopgave volgens NAM voor de komende vijf jaar uitvoerbaar is. Op basis van het advies van SodM is echter besloten de winning nog verder terug te brengen tot 27 miljard m3 door de voorlopige voorziening van de Raad van State in stand te laten. Daarnaast wordt door technische maatregelen, zoals de nieuwe stikstoffabriek en ombouw in België, Frankrijk en Duitsland de afhankelijkheid van de productie van Groningengas verder verminderd.

In aanvulling hierop hebben de leden van de SP fractie gevraagd of is onderzocht of het opknappen en versterken van woningen wellicht het meest nodig is om de maatschappelijke rust in het gebied te bereiken. De inzet is dat uitvoering van de versterkingsopgave, het verduurzamen van woningen en een instrument voor opkoop bijdragen aan het geven van rust en financiële duidelijkheid op de woningmarkt in het gebied. Dat wordt ook bevestigd door het recent gepubliceerde onderzoek van OTB naar de beleving van de woningmarkt, waarover ik uw Kamer separaat informeer.

De leden van de SP-fractie vragen of de onderzoeken inzake een productieniveau van 33 miljard m3 met de daarbij behorende versterkingsopgave van 4.000 woningen zijn voorgelegd aan een onafhankelijk instituut voor een second opinion.

NAM gebruikt voor haar onderzoeken zowel nationale als internationale experts op het gebied van geïnduceerde bevingen en de gevolgen daarvan. In de rapportage van NAM wordt een overzicht gegeven van de betrokken wetenschappers (Hazard and Risk Assessment for Induced Seismicity in Groningen, Appendix B: Experts).

Daarnaast heb ik in 2015 een wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld met als taak de onderzoeken, die door de NAM worden uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het Groningen Winningsplan 2016, te begeleiden en te reviewen. Tevens heb ik deze commissie gevraagd de kwaliteit, de volledigheid en de onafhankelijkheid van de resultaten van deze onderzoeken, te bewaken. De commissie bestaat uit nationale en internationale onafhankelijke experts.

Ook SodM heeft onafhankelijke experts gevraagd het onderzoek van NAM te reviewen.

De leden van meerdere fracties, waaronder die van de SP-fractie, hebben vragen gesteld over het aantal schademeldingen buiten de contourenkaart en de validatie van het uitgevoerde onderzoek van Arcadis.

De PGA-contourenkaarten zijn bedoeld om in combinatie met de NPR gebruikt te worden om een inschatting te kunnen geven welke versterkingsopgave er nodig is. Het uitgangspunt bij schade is dat het CVW alle schadegevallen die worden gemeld, beoordeelt. Dit geldt ook voor schademeldingen buiten de PGA-contourenkaart. De meest recente onderzoeken zijn dus niet van invloed op de wijze waarop NAM schadegevallen buiten de huidige contouren benadert.

NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te valideren, om zeker te zijn van een onafhankelijk waardeoordeel. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt, zal er altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is. De validatie zal gebeuren in het eerste kwartaal van 2016. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie.

Vanaf 1 januari monitort de NCG de afspraken die zijn gemaakt met NAM en CVW over de schadeprotocollen. De nieuwe schadeprotocollen worden op aangeven van de NCG vastgesteld door NAM en worden blijvend gemonitord door de NCG. Hierdoor ontstaat meer controle op de schadeprotocollen. Het exacte aantal van de uit huisgeplaatste gedupeerden is bij mij niet bekend, maar het gaat om een gering aantal. In antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over wetenschappelijke evaluatie, kan ik aangeven dat de NCG de validatiemethodiek met diverse stakeholders in de regio afstemt en zorg zal dragen voor een adequate wetenschappelijke borging van de evaluatie.

De leden van de SP-fractie hebben ook een aantal vragen gesteld naar aanleiding van het advies van Staatstoezicht op de Mijnen. Zij vragen hoe ik duid dat SodM stelt dat bij een productieniveau van 33 miljard m3 een doorgaande stijging van de seismiciteit te zien is, terwijl in dezelfde brief de NAM op 16 november 2015 (pagina 6) stelt dat 33 miljard m3 winning en versterkingsopgaven voldoet aan de veiligheidsnorm.

NAM concludeert uit haar onderzoek dat bij een productie van 33 miljard m3 met de combinatie van het productieniveau en de voorliggende versterkingsopgave voldaan kan worden aan de veiligheidsnorm. NAM geeft daarbij aan dat bij dit productieniveau de seismiciteit de komende 5 jaar zal toenemen. Dat betekent dat ook het risico zal toenemen, waardoor jaarlijks een extra 360 gebouwen in de risicocategorie tussen 10–4 en 10–5 komen. NAM gaat er vanuit dat deze extra 360 huizen per jaar binnen de daarvoor geldende termijn van 5 jaar hersteld kunnen worden.

De leden van de SP-fractie vragen of de genoemde fluctuaties niet een andere kwestie is dan de winning van 33 miljard m3 en of daar ruimte tussen zit.

Productiefluctuaties gaan inderdaad vooral een rol spelen bij lagere productieniveaus dan 33 miljard m3.

De leden van de SP-fractie vragen of NAM berekend heeft wat de bijna volledige stillegging van de productie bij Loppersum, in combinatie met de winning uit kleine velden, doet met bodembeweging buiten het winningscentrum.

De risicoberekeningen van november 2015 gaan uit van de bestaande productiebeperking bij Loppersum. Kleine velden zijn hierbij geen invloedsfactor.

De leden van de SP-fractie willen ook weten of het klopt het dat het gebied zich met schade «aan de randen» aan het uitbreiden is en vragen hoe dit gemonitord wordt.

Het gebied van toegekende schades als gevolg van winning uit het Groningenveld breidt zich niet uit. Dit is goed te monitoren door op de kaart bij te houden waar schademeldingen gedaan worden en vervolgens middels het schadeproces vast te stellen of het om aardbevingsschade gaat.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd welke kaart de NCG hanteert bij het bepalen van haar werkwijze.

SodM adviseert om bij de versterkingsopgave uit te gaan van de uitkomsten van het NAM-model. De NCG heeft dit advies reeds meegenomen in het meerjarenprogramma. Voor de prioritering van de gebiedsgerichte aanpak gaat de NCG zowel uit van de contouren van de meest recente KNMI-kaart alsook van de NAM-kaart. Bij een update van de NPR zal bekeken worden wat de mogelijkheden zijn om voor de berekeningen uit te gaan van de uitkomsten van het NAM-model en deze indien wenselijk te toetsen aan die van het KNMI.

De leden van de SP-fractie willen weten wat bedoelt wordt met de zin onder aanbeveling 3 «methode die NAM volgt en zorg dat berekeningen zodra mogelijk, bij en onafhankelijke instantie worden belegd» en wanneer en hoe deze onafhankelijke instantie vormt krijgt.

Voordat een onafhankelijke instantie de berekeningen kan gaan uitvoeren zal eerst aan een aantal randvoorwaarden moeten worden voldaan. Op dit moment is er een complex programma bij NAM ontwikkeld om de berekeningen uit te voeren. Dit programma is niet zo maar over te dragen aan een andere instantie. De ontwikkeling van een vergelijkbaar onafhankelijk programma kost tijd. Daarnaast is er de nodige computercapaciteit nodig om de berekeningen uit te voeren, die eerst moet worden geïnstalleerd.

Een van de aanbevelingen in het OVV-rapport inzake de gaswinning in Groningen is om een structureel en onafhankelijk onderzoeksprogramma op te zetten met betrekking tot de effecten van mijnbouw (inclusief Groningen). Ik ben samen met SodM bezig dit vorm te geven en mijn streven is medio 2016 een start te maken met een nieuw kennisnetwerk onder toezicht van een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad. Dit kennisnetwerk heeft mede als doel fundamenteel en toegepast onderzoek beter op elkaar af te stemmen.

De leden van de SP-fractie willen weten op welke wijze ik uitvoering ga geven aan motie Smaling 33 529, nr. 159.

Ik deel de zorg over de complexe terminologie en de eenduidigheid daarvan, die in de mijnbouwbesluiten worden gebruikt. Ik ben nu bezig in het kader van het omgevingsmanagement te bezien hoe ik richting regionale overheden en burgers kan zorgen voor een helder en goed gedefinieerd taalgebruik in de vaak technische en wetenschappelijke teksten.

De leden van de SP-fractie vragen wat de definitie is van het «maatschappelijk veiligheidsrisico».

Het maatschappelijk veiligheidsrisico is een op maat gesneden methodiek om het risico op grote groepen slachtoffers door aardbevingen in Groningen te bepalen. Hierbij wordt rekening gehouden met de kans dat een beving met een bepaalde kracht op een bepaalde locatie kan optreden, het feit dat de locatie waar de beving plaats kan vinden niet van te voren vaststaat en de kans dat als de beving optreedt er een grotere groep slachtoffer wordt van de beving.

De leden van de SP-fractie vragen naar het uitbreiden van bestaande risicoanalyses met het aardbevingsrisico in de vorm van scenario's en faalkansberekeningen.

De bestaande risicoanalyses in het kader van het BRZO hebben betrekking op risico’s van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen (brand, explosie, gifwolk) en niet op het risico van geïnduceerde aardbevingen. Daarvoor wordt een aparte beoordelingsmethodiek ontwikkeld. De methodische keuzen omtrent scenario’s en faalkansberekeningen zullen besproken worden aan de Industrietafel onder leiding van de NCG, en aansluitend worden toegepast in de fase 2-onderzoeken (doorrekening).

De leden van de SP-fractie willen weten of het zo is dat er op de verschillende contourenkaarten, sinds het verminderen van winning bij Loppersum, een verschuiving te zien is van «lichtere bevingen» en grondbewegingen aan de randen van het winningsgebied en wat dit zegt over de wenselijkheid van dit nauwkeurig te meten.

De hazardkaarten voor Groningen geven de contouren van de bodemversnellingen waarvoor een kans van 10% in 50 jaar is dat deze overschreden worden. Deze contouren zijn berekend op basis van de karakteristieken van de opgetreden seismiciteit en op verschillende wijze geëxtrapoleerd naar de toekomst (via een compactiemodel (NAM) of rechtstreeks (KNMI)). Deze kaarten zijn gebaseerd op geregistreerde bevingen van een sterkte van 1,5 op de schaal van Richter en groter, waarvoor nog geen statistisch significante veranderingen zijn gevonden sinds de winning is verminderd. Vandaar dat de contourkaarten geen veranderingen vertonen. De contourenkaart van het KNMI wordt geijkt met geregistreerde bevingen van de laatste vijf jaar. Het veld is opgedeeld in zones. Als er significante veranderingen optreden in aantal en sterkte in deze zones, dan wordt dit zichtbaar in de contourenkaart.

Met het vernieuwde meetnetwerk is het mogelijk de drempel van 1,5 op de schaal van Richter, waarvoor aangenomen wordt dat alle aardbevingen van deze sterkte en hoger in het Groningenveld worden geregistreerd, te verlagen naar 0,5 op de schaal van Richter. Dat heeft tot gevolg dat de database die gebruikt kan worden bij het onderzoek naar veranderingen van patronen van seismiciteit en de relatie met productie aanzienlijk vergroot wordt.

De leden van de SP-fractie vragen waarom in het meerjarenprogramma niet wordt gekozen voor een objectgebaseerde benadering voor schadeherstel.

Schadeafhandeling en bouwkundig versterken vragen beiden een eigen benadering. Bij het bouwkundig versterken wordt onderzocht welke maatregelen specifiek nodig zijn om de hoofddraagconstructie te versterken. De benodigde maatregelen zijn afhankelijk van seismisch risico op een bepaalde plek, waarbij de samenstelling van de ondiepe ondergrond de contourenkaart kan ondermijnen, en sterkte van het specifieke gebouw. Bij schadeafhandeling wordt schade door aardbevingen hersteld, de contourenkaart speelt hierbij geen rol.

De leden van meerdere fracties, waaronder die van de SP-farctie, hebben vragen gesteld over het afschaffen van de interim waardevermeerderingsregeling.

Het afschaffen van de interimregeling waardevermeerdering is geen onderdeel van het besluit om te kiezen voor een andere opzet van herstel van schade. De interimregeling waardevermeerdering wordt stopgezet, omdat er nu een besluit is genomen over de definitieve regeling: een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterkingsopgave. Het nieuwe instrument voor verduurzaming zal door de koppeling met versterking ter beschikking komen voor de groep bewoners die de meeste overlast ondervinden, namelijk de groep wier huis versterkt moet worden. Daarnaast is het een van de dragers om de breedgedragen ambitie in de regio om te komen tot forste verbetering van energieprestatie richting nul op meter mogelijk te maken. Door het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming.

De interimregeling waardevermeerdering was gericht op het compenseren van overlast door bewoners met substantiële schade (erkende aardbevingsschade van minimaal € 1.000,–) of met een versterkingsopgave binnen de eerst negen, later elf aangewezen gemeenten, en op het verduurzamen van de regio door de subsidie gericht in te zetten op het verbeteren van de energieprestatie van de woningen. Daarnaast was deze regeling beschikbaar voor kopers van een (nieuw of bestaand) huis in het gebied.

Het budget voor deze regeling – onderdeel van de middelen waarover afspraken zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord voor de periode 2014–2018 – zou bij ongewijzigde voortzetting begin 2016 uitgeput zijn. Door de openstelling van de regeling met terugwerkende kracht tot het einde van 2015 voor schadegevallen buiten de elf gemeenten, op voorstel van de NCG, verwacht ik dat het beschikbare budget voor deze regeling volledig benut zal worden binnen de periode waarin deze is opengesteld. Het is moeilijk te voorspellen wat het budgetbeslag zal zijn van het voortzetten van de interimregeling voor een groter gebied.

Door in de nieuwe regeling het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming. Voor de uitvoering van deze nieuwe regeling zal extra geld ter beschikking moeten komen. In reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over het budget van de Economic Board, benadruk ik dat de middelen die ter beschikking staan aan de Economic Board hier niet voor worden benut. Deze middelen zijn bedoeld voor de economische structuurversterking, zoals is bepaald in het bestuurlijk akkoord van januari 2014, en maken als zodanig een wezenlijk onderdeel uit van het compensatiepakket voor de regio. Dat is ook zo omschreven in de opdracht die aan de NCG is meegegeven. Een deel van het geld (€ 32,5 miljoen) komt van de provincie Groningen en de rest (€ 65 miljoen) van NAM.

In reactie op vragen van de SP-fractie over de samenhang met de waardedalingsregeling, verwijs ik naar mijn brief van 18 mei 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 172) waarin ik heb aangegeven dat de (interim) waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling op zichzelf aanvullende maatregelen zijn. De waardevermeerderingsregeling wordt nu opgevolgd door een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterking en de waardedalingsregeling is opgeschort hangende het hoger beroep van NAM tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2015 over de compensatie van waardedaling (zaaknummer / rolnummer: C/19/103209 / HA ZA 14–029).

In reactie op vragen gesteld door de leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie over de inbreng van de regio, kan ik aangeven dat de regio graag had gezien dat compensatie voor overlast door schade net als in de interimregeling ook deel uit zou maken van de definitieve regeling.

De leden van de SP-fractie vragen om aanvullende toelichting op de schadeafhandeling door NAM en de nieuwe aanpak middels de Arbiter aardbevingsschade.

Complexe schadegevallen die voor 1 januari 2016 al in behandeling zijn bij NAM of het CVW, maar nog niet zijn opgelost, kunnen worden voorgelegd aan de Arbiter Aardbevingsschade. Op deze manier wordt vermeden dat gedupeerden een jarenlang juridisch traject in moeten. Gedupeerden hebben echter altijd de mogelijkheid om hun zaak aan een rechter voor te leggen als zij dat wensen. Ten aanzien van schademeldingen buiten de contourenkaart heeft NAM aan de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te laten valideren. De NCG is voornemens deze validatie in het eerste kwartaal van 2016 uit te voeren. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst hiervan. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt, zal er altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is. Er bestaat al een tijd discussie over het feit of de taxatie van funderingsschade wordt meegenomen bij de taxatie van schade. Hoewel dit wel het geval was stond dit niet expliciet in het schadeprotocol vermeld. Met NAM is afgesproken dat als de schade aan een woning aanleiding geeft om te veronderstellen dat er schade aan de fundering is opgetreden deze ook zal worden meegenomen in de taxatie. Hiervoor dient dan een aparte expert langs te komen die hierin gespecialiseerd is.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel gevallen er naar mijn mening in aanmerking komen voor knelpunt gerichte koop en of daar naar mijn mening ook de langdurige schadegevallen onder vallen, die gelegen zijn buiten de eerdere «schade» contourenkaart. Daarnaast wil de fractie weten waarom veel van deze bijzondere situaties nog steeds vallen onder de onderhandelingen met de NAM, en niet onder de eerder Commissie Bijzonder Gevallen of onder het CVW. In aanvulling hierop hebben de leden van meerdere fracties vragen gesteld over de vormgeving van de opkoopregeling.

De Commissie Bijzondere Situaties is in het leven geroepen als vangnet om schrijnende situaties ten gevolge van aardbevingen op te lossen. Een situatie komt in aanmerking voor dit vangnet ingeval van stapeling van problemen: er moet sprake zijn van medische/psychische problematiek en financiële problemen en er moet sprake zijn aardbevingsschade. Een langdurig schadegeval behoeft geen schrijnende situatie te zijn om voor het vangnet in aanmerking te komen.

In overleg met de NAM wordt het opkoopinstrument nader uitgewerkt inclusief de financiering. Het is de insteek om het opkoopinstrument op korte termijn te presenteren en uit te voeren. Uitgangspunt daarbij is om het opkoopinstrument gericht in te zetten voor mensen die hun huis langdurig te koop hebben staan en niet te kiezen voor een generieke inzet. Dit om geen negatieve verstoring van de woningmarkt te veroorzaken zoals leegloop van bewoners en leegstand van woningen. Het onderzoeksrapport van het OTB, waarover ik uw Kamer separaat nader informeer, bevestigt dat een gericht opkoopinstrument goed is voor de ontwikkeling van de woningmarkt. Het doel van een opkoopregeling is om het vertrouwen in de woningmarkt in het gebied te herstellen. De opkoopregeling moet wat dat betreft worden gezien als een sluitstuk van een geheel aan maatregelen. De focus ligt op de versterking en het schadeherstel van woningen.

In het meerjarenprogramma van de NCG zijn de volgende voorstellen tot mogelijkheid voor opkoop benoemd:

  • Vastgoedgerichte benadering: Koop als versterken meer kost dan de waarde van de woning;

  • Knelpuntgerichte benadering: Koop in schrijnende gevallen via de Commissie Bijzondere Situaties;

  • Moeizame verkoop: Koop bij persoonlijke noodzaak en wanneer een bewoner «gevangen zit in de woning».

Uitgangspunten van het opkoopinstrument zijn samengevat:

  • Sluitstuk van een geheel aan maatregelen;

  • Geen verstoring van de woningmarkt;

  • Geen versnelling van de krimp in de regio;

  • Gericht op woningen van eigenaar-bewoners binnen het gebied (0,2 pga-contour) en eventuele uitzonderingsgevallen.

De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband of bij het vormgeven van het kader voor de opkoopregeling gekeken wordt naar de Moerdijkregeling als voorbeeld. De Moerdijkregeling is een garantiestelling voor huizenbezitters en is gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt. In Moerdijk kunnen er jaarlijks 25 woningen gekocht worden. Het gaat daarbij om woningen die langdurig te koop staan en niet verkocht raken. Deze woningen kunnen onder de Moerdijkregeling gekocht worden tegen verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de waarde van het huis op 1 januari 2013 (peildatum). De regeling moet daarom gezien worden als een vangnetregeling. De systematiek van de Moerdijkregeling is dat deze zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop geeft en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Het nog in te vullen opkoopinstrument is net als in Moerdijk gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt door het als een vangnet gericht opkopen van woningen. Bij de invulling van het opkoopinstrument wordt net als in Moerdijk gekeken naar de systematiek van het geven van zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Een belangrijk verschil tussen de situatie in Moerdijk en het aardbevingsgebied is de omvang van het gebied en daarmee het totaal aantal woningen waar een opkoopinstrument betrekking op heeft. In Moerdijk is deze beperkt, in het aardbevingsgebied gaat het om een groter aantal woningen. De insteek in het aardbevingsgebied is om het opkoopinstrument daarom gericht in te zetten om nadelige effecten zoals leegloop van bewoners en leegstand van woningen tegen te gaan. Dit is slecht voor de leefbaarheid en daarmee ook slecht voor de normalisatie van de woningmarkt in het gebied.

De leden van de SP-fractie vragen naar een toelichting op de ruimhartigheid van NAM bij schadeherstel en versterking en noemen daarbij diverse voorbeelden.

Wanneer er schade ontstaat door de gaswinning dient deze vergoed te worden door NAM. De diverse voorbeelden die genoemd worden gaan slechts ten dele over de ruimhartigheid die NAM moet betrachten en zijn juist een illustratie van de bestuurlijke complexiteit en de gespreide verantwoordelijkheid als het gaat om die beslissingen die genomen moeten worden voordat van een daadwerkelijke oplossing sprake is. In veel van de genoemde gevallen wordt de verantwoordelijkheid van meerdere partijen aangesproken. Bij de versterking van de scholen in Bedum wordt gekeken hoe er in geval van nieuwbouw vooruit gelopen kan worden op mogelijke samenwerking die noodzakelijk is vanwege de krimp. Bij de woningen in Loppersum wordt er niet alleen versterkt, maar ook verduurzaamd tot nul op de meter. Al deze stappen vereisen zorgvuldige bestuurlijke regie en de bereidheid van alle betrokken partijen om de mogelijkheden die de noodzakelijke versterkingsoperatie of schadeafhandeling biedt te benutten. Ik heb de NCG ingesteld met als doel om deze regie te voeren en slagvaardig resultaten te boeken.

De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt gehandeld ingeval sprake is van achterstallig onderhoud in combinatie met schadeherstel en de rol van bouw- en woningtoezicht hierbij.

Het is een belangrijk uitgangspunt van de aanpak van de NCG om te komen tot meer begrip en vertrouwen bij alle bewoners en partijen van het aardbevingsgebied in Groningen. Hiertoe heeft hij een meerjarenprogramma geschreven dat door de gezamenlijke overheden is vastgesteld. Voor een breed gedragen aanpak van achterstallig onderhoud is het ook van belang te komen tot overeenstemming over de omvang van de aardbevingsschade. Hier is een nieuw traject voor opgezet waarin wordt voorgesteld een arbiter aardbevingsschade in te stellen.

Goed bouw- en woningtoezicht door de gemeenten in het bevingengebied is van groot belang. Er is bij het bouw- en woningtoezicht geen totaaloverzicht van de staat van de woningen en daarmee mate van achterstallig onderhoud beschikbaar. Bij concrete casussen zou hier vervolgens weer discussie kunnen ontstaan over de totale omvang van de schade en onderhoudsopgave gezamenlijk.

In het meerjarenprogramma is aangegeven dat er nader in overleg wordt getreden met de betrokken overheden in hoeverre hier extra aandacht voor zal moeten zijn bij de uitrol van de herstel- en versterkingsoperatie in de komende periode.

De leden van de SP-fractie vragen naar de uitvoering van schadeherstel onder regie van NAM.

Het vernieuwde schadeprotocol wordt onder regie van de NCG na consultatie met diverse maatschappelijke en bestuurlijke stakeholders in overleg met de NCG door NAM vastgesteld. Het CVW is de uitvoerende instantie. Hiermee is de onafhankelijkheid met betrekking tot het schadeprotocol voldoende is geborgd. Er zijn momenteel naar schatting 700 schademeldingen nog onder regie van NAM. Dit betreft schademeldingen waarbij er contra-expertises lopende zijn, schade is aan een rijksmonument of wanneer sprake is van een complex geval. Ook schade aan mestkelders blijft onder beheer van NAM even als functioneel agrarische boerderijen die binnen het programma Groninger schuren en stallen vallen.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze gemeenten worden geïnformeerd over de toepassing van de witte NPR.

De NCG heeft de NEN (opsteller van de NPR) gevraagd om een aantal trainingen te verzorgen over de definitieve versie van de NPR, net zoals dat ook is gebeurd bij de conceptversie van de NPR.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de opmerkingen en aanbevelingen van bewoners zijn verwerkt.

De opmerkingen en aanbevelingen op het concept meerjarenprogramma zijn na binnenkomst geregistreerd. De reacties betroffen vooral verzoeken om verduidelijking van teksten, hoofdzakelijk aangaande de onderwerpen versterking en de interimregeling waardevermeerdering. Daar waar nodig zijn teksten herschreven ter verduidelijking. Iedereen die heeft gereageerd, heeft daarop persoonlijk een inhoudelijke reactie gehad.

Zowel de leden van de SP-fractie als de leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de begroting en de financiering van het meerjarenprogramma. In aanvulling hierop hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd om een uiteenzetting van de bestede middelen uit het bestuursakkoord.

In mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) heb ik aangegeven dat de NCG vooralsnog een budget van € 19 miljoen beschikbaar heeft, in aanvulling op het deel van de € 1,2 miljard die eerder is afgesproken in het bestuursakkoord van januari jl. dat betrekking heeft op leefbaarheid, Economic Board, waardevermeerdering, speciale situaties en nieuwbouw.

In de voornoemde brief heb ik aangegeven dat het kabinet vaststelt dat er aanvullende middelen nodig kunnen zijn om, daar waar de bestaande budgetten voor het versterken van gebouwen en vergroten van de leefbaarheid en het economisch perspectief binnen de eerder vastgestelde middelen uit het bestuursakkoord en de betreffende begrotingen van overheden en instellingen tekort schieten, toch toekomstbestendig te investeren. Het kabinet heeft daarom de NCG gevraagd inzichtelijk te maken wat de omvang is van deze eventueel benodigde middelen voor onder meer onderwijs, zorg, cultureel erfgoed en openbare ruimte en zal op basis daarvan, waar nodig, dekking zoeken. Daarbij stelt het kabinet vast dat de aansprakelijkheid van NAM het uitgangspunt is, dat de bestaande (financiële) verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld op het terrein van onderwijs en zorg, onveranderd blijven en dat de NCG binnen dat kader een regierol vervult.

De gesprekken over deze inventarisatie worden momenteel gevoerd. De dekking van de uitvoeringskosten voor complexe gevallen en uitvoeringskosten voor de versterking gaan over van NAM naar de NCG. Hierover moeten nog nadere afspraken worden gemaakt. Bij de voorjaarsnota verwacht ik uw Kamer te kunnen informeren over de eerste uitkomsten van de lopende besprekingen.

Ten aanzien van de bestede middelen uit het bestuursakkoord kan het bedrag van € 730 mln zoals genoemd in de beantwoording van de feitelijke vragen van 12 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 214) uitgesplitst worden in de volgende posten:

  • Kosten voor de versterkingsopgave: € 175 mln;

  • Kosten schadeherstel: € 429 mln;

  • Kosten voor diverse instrumenten zoals waardevermeerdering, waardevermindering, leefbaarheid en economisch perspectief: € 125 mln.

Ik zal de NCG vragen om een nauwkeurig overzicht bij te houden per beleidsdoel of specifieke regeling en uw Kamer informeren over de bestede budgetten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen mij om de waardevermeerderingsregeling in stand te houden in ieder geval totdat de nieuwe regeling van de NCG in werking is getreden. De fractie wil weten waarom ik besloten heb om deze regeling af te schaffen en daarmee een echte compensatie voor de Groningers weg te nemen. De leden willen weten waarom deze regeling niet wordt behouden naast nieuwe, collectieve regelingen ten behoeve van de verduurzaming in het aardbevingsgebied in Groningen.

Het afschaffen van de interimregeling waardevermeerdering is geen onderdeel van het besluit om te kiezen voor een andere opzet van herstel van schade. De interimregeling waardevermeerdering wordt stopgezet, omdat er nu een besluit is genomen over de definitieve regeling: een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterkingsopgave. Het nieuwe instrument voor verduurzaming zal door de koppeling met versterking ter beschikking komen voor de groep bewoners die de meeste overlast ondervinden, namelijk de groep wier huis versterkt moet worden. Daarnaast is het een van de dragers om de breedgedragen ambitie in de regio om te komen tot forste verbetering van energieprestatie richting nul op meter mogelijk te maken. Door het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming.

De interimregeling waardevermeerdering was gericht op het compenseren van overlast door bewoners met substantiële schade (erkende aardbevingsschade van minimaal € 1.000,–) of met een versterkingsopgave binnen de eerst negen, later elf aangewezen gemeenten, en op het verduurzamen van de regio door de subsidie gericht in te zetten op het verbeteren van de energieprestatie van de woningen. Daarnaast was deze regeling beschikbaar voor kopers van een (nieuw of bestaand) huis in het gebied.

Het budget voor deze regeling – onderdeel van de middelen waarover afspraken zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord voor de periode 2014–2018 – zou bij ongewijzigde voortzetting begin 2016 uitgeput zijn. Door de openstelling van de regeling met terugwerkende kracht tot het einde van 2015 voor schadegevallen buiten de elf gemeenten, op voorstel van de NCG, verwacht ik dat het beschikbare budget voor deze regeling volledig benut zal worden binnen de periode waarin deze is opengesteld. Het is moeilijk te voorspellen wat het budgetbeslag zal zijn van het voortzetten van de interimregeling voor een groter gebied.

Door in de nieuwe regeling het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming. Voor de uitvoering van deze nieuwe regeling zal extra geld ter beschikking moeten komen. In reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over het budget van de Economic Board, benadruk ik dat de middelen die ter beschikking staan aan de Economic Board hier niet voor worden benut. Deze middelen zijn bedoeld voor de economische structuurversterking, zoals is bepaald in het bestuurlijk akkoord van januari 2014, en maken als zodanig een wezenlijk onderdeel uit van het compensatiepakket voor de regio. Dat is ook zo omschreven in de opdracht die aan de NCG is meegegeven. Een deel van het geld (€ 32,5 miljoen) komt van de provincie Groningen en de rest (€ 65 miljoen) van NAM.

In reactie op vragen van de SP-fractie over de samenhang met de waardedalingsregeling, verwijs ik naar mijn brief van 18 mei 2015 (33 529 nr. 172) waarin ik heb aangegeven dat de (interim) waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling op zichzelf aanvullende maatregelen zijn. De waardevermeerderingsregeling wordt nu opgevolgd door een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterking en de waardedalingsregeling is opgeschort hangende het hoger beroep van NAM tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2015 over de compensatie van waardedaling (zaaknummer / rolnummer: C/19/103209 / HA ZA 14–029).

In reactie op vragen gesteld door de leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie over de inbreng van de regio, kan ik aangeven dat de regio graag had gezien dat compensatie voor overlast door schade net als in de interimregeling ook deel uit zou maken van de definitieve regeling.

De leden van de CDA-fractie vragen om een verdere onderbouwing van het winningsniveau van 27 miljard m3, met name ten aanzien van hoe koud een gemiddelde winter in de afgelopen dertig jaar was en hoeveel Groningengas er nodig zou zijn in een dergelijk gemiddeld jaar. Deze leden vragen ook om inzichtelijk te maken in hoeverre een verlaging van het productieniveau van Groningengas onder 27 miljard m3 gepaard zou gaan met grotere productiefluctuaties en welke productiefluctuaties er tussen januari 2016 en december 2015 zijn geweest. Daarnaast willen zij weten hoeveel opslagcapaciteit er is voor Groningengas.

Het winningsniveau 27 miljard m3 is opgenomen in de voorlopige voorziening van de Raad van State. De Raad van State heeft dit getal ontleend aan het gemiddelde jaar uit het rapport van GTS uit 2013, maar ook op basis van de actualisatie van dit rapport van GTS is 27 miljard m3 een logisch getal, want het gaat opnieuw uit van een gemiddelde. Het bepalen of het warm of koud is wordt gedaan aan de hand van graaddagen en niet aan de hand van de gemiddelde temperatuur. Onder een graaddag wordt verstaan: voor elke dag dat de gemiddelde effectieve temperatuur lager is dan 14°C is het aantal graaddagen van die dag het verschil tussen de daadwerkelijke gemiddelde effectieve temperatuur en 14°C (voor een dag met een gemiddelde effectieve temperatuur van -10C is het aantal graaddagen voor die dag dus 15). Deze graaddagen worden over alle dagen van het jaar opgeteld. Graaddagen worden in plaats van de daadwerkelijk gemeten temperatuur gehanteerd omdat het energieverbruik hieraan gerelateerd is. Indien wordt uitgegaan van het gemiddeld aantal graaddagen over de afgelopen 52 jaar – de basis van het onderzoek van GTS – dan is een productie van 27 miljard m3 Groningengas nodig. Als uitgegaan wordt van de afgelopen 30 jaar dan zou 26 miljard m3 volstaan.

Het is onduidelijk in welke mate productiefluctuaties zullen optreden. Dit is afhankelijk van de (toekomstige) temperatuur en daarom lastig op voorhand te zeggen. Tussen januari 2015 en december 2015 zijn de volgende maandvolumes in miljarden m3 uit het Groningenveld gewonnen. De gegevens voor januari 2016 zijn nog niet beschikbaar.

 

2015

januari

4,6

februari

2,7

maart

2,1

april

2,2

mei

2,6

juni

2,3

juli

2,3

augustus

1,7

september

1,7

oktober

1,5

november

2,2

december

2,2

Totaal

28,1

De totale opslagcapaciteit van gas van Groningenkwaliteit die beschikbaar is voor Nederland bedraagt ca. 8,5 miljard m3, waarvan Norg met 7 miljard m3 verreweg de grootste is.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik bereid ben inzichtelijk te maken in welke maanden in 2015 de conversie-installaties zijn ingezet. Zij willen weten of bij het huidige systeem de conversiecapaciteit te allen tijde voor een deel (bijvoorbeeld 50 of 60%) wordt gebruikt en of in de zomer de opslagen gevuld worden met Groningengas en vragen dit inzichtelijk te maken voor het jaar 2015. Daarbij vragen zij of in het jaar 2015 de conversiecapaciteit in de wintermaanden voor meer dan de helft van de capaciteit werd benut en zo nee, hoe ik het systeem hierop ga aanpassen. Deze leden vragen ook hoe ik ervoor ga zorgen dat de opslagcapaciteit ten behoeve van een vlakke winter in de zomer wordt gevuld en de conversiecapaciteit ten alle tijden voor een deel wordt benut in 2016 en of ik bereid ben om Gasunie opdracht te geven aan GasTerra te verzoeken om op een bepaalde wijze af te nemen zodat een bepaald gedeelte van de conversie altijd wordt gebruikt. De leden vragen ook of ik bereid ben om NAM te verzoeken in ieder geval de opslag van Norg, en wanneer mogelijk andere opslagen, in de zomer te vullen.

De stikstofinstallaties zijn de afgelopen jaren ingezet door GTS om het hoog- en laagcalorisch systeem te balanceren, om in periodes van grote vraag in de benodigde capaciteit te kunnen voorzien en (in 2015) om te voorzien in de leveringszekerheid. In 2015 was de inzet van de stikstofinstallaties 34,1%. Deze inzet is gestegen ten opzichte van de jaren daarvoor, omdat de winning uit Groningen zodanig is teruggeschroefd dat deze onvoldoende is om de leveringszekerheid te borgen.

De procentuele inzet in 2015 per maand is weergegeven in onderstaande tabel:

Maand

Jan

Feb

Mrt

Apr

Mei

Jun

Jul

Aug

Sep

Okt

Nov

Dec

Proc. inzet

0

11,6

48,5

78,3

42,1

14,8

23,8

28,4

58,9

83,2

17,3

1,7

Door de voorlopige voorziening van de Raad van State (27 miljard m3) in stand te houden, zullen de stikstofinstallaties komend jaar aanzienlijk ingezet moeten worden: de productie uit het Groningenveld alleen is niet voldoende om leveringszekerheid te bieden. Hierdoor wordt (indirect) gestuurd op een inzet van de stikstofinstallaties. De uiteindelijke hoogte van deze inzet is afhankelijk van de temperatuur gedurende het jaar. Wanneer het een warm jaar wordt zal de inzet van de stikstofinstallaties (gedeeltelijk) teruglopen, wanneer het een echt koud jaar zal worden is, bij volledige inzet van de stikstofinstallaties, een productie van 27 miljard m3 uit Groningen niet voldoende, ook niet bij volledige inzet van de stikstofinstallaties. In dat geval is extra winning tot een maximum van 33 miljard m3 toegestaan.

Tot nog toe is er niet actief op ingezet om de capaciteit van de stikstofinstallaties in te zetten om vlakker te winnen, maar door de inzet van de stikstofinstallties bij een grote vraag wordt de winning feitelijk wel enigszins afgevlakt. Ik heb NAM verzocht om in het kader van het nieuwe winningsplan te onderzoeken of met gebruikmaking van de gasopslag Norg en de stikstofinstallaties in zachte winters (winters met een temperatuur waarbij voor de leveringszekerheid een niveau lager dan 27 miljard m3 volstaat en de stikstofinstallaties dus niet volledig worden ingezet) een verdere verlaging van de gaswinning mogelijk is zonder dat dit gepaard gaat met sterke fluctuaties. SodM zal op basis van dat onderzoek een advies uitbrengen.

De gasopslag Norg wordt op dit moment al gevuld in de zomer en ingezet in de winter om bij te voorzien in de hogere vraag. Niet alleen Norg, maar elke gasopslag heeft een soortgelijke inzet, omdat de gasprijs (over het algemeen) lager is in de zomer dan in de winter.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af in hoeverre er ingezet kan worden op een systeem waarbij er een gereguleerde inzet van conversie en opslag het uitgangspunt is, zodat geleidelijk en minder gewonnen kan worden. Zij willen weten of er bij een dergelijk systeem niet evengoed 15% à 30% conversiecapaciteit achter de hand kunnen worden gehouden voor een onverwacht koude winter. De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het antwoord op feitelijke vraag nummer 80 of dit onderzoek naar een lagere winning bij zachte winters door NAM niet mede zou moeten worden vormgegeven en uitgevoerd door Gasunie, omdat Gasunie verantwoordelijk is voor de inzet en mogelijk grotere inzet van de conversie installaties, en zo nee, waarom niet. De leden vragen of ik kan bevestigen dat dit onderzoek (antwoord op vraag nummer 80) gelijk wordt opgeleverd met het nieuwe winningsplan van NAM.

In de eerste plaats is in het onderzoek «Andere benadering gaswinning» aangegeven dat 15% van de beschikbare conversiecapaciteit altijd moet worden gereserveerd om de gasmarkt kwaliteitsloos te kunnen laten functioneren. Deze reservering van capaciteit kan niet worden aangesproken om fluctuaties op te vangen. Het is in theorie mogelijk om naast die 15% meer te reserveren, bijvoorbeeld om fluctuaties op te vangen. Het reserveren van capaciteit om fluctuaties af te vlakken, zal leiden tot een navenante toename van de Groningenproductie. Elke 5% afname in de inzet van de conversiecapaciteit zorgt voor een toename van ongeveer 1 miljard m3 Groningenproductie om de leveringszekerheid te waarborgen. Als de stikstofinstallaties altijd op 70% zouden worden ingezet, zou 6 miljard m3 meer gas uit Groningen nodig zijn, maar worden fluctuaties weer enigszins beperkt. Op deze wijze zou ook invulling kunnen worden gegeven aan het advies van SodM om fluctuaties te beperken.

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) wordt door NAM in het kader van het nieuwe winningsplan onderzocht of bij zachte winters (een temperatuur waarbij voor de leveringszekerheid een niveau lager dan 27 miljard m3 volstaat is en de stikstofinstallaties dus niet volledig worden ingezet) een verdere verlaging van de gaswinning mogelijk is door gebruikmaking van Norg en de stikstofinstallaties zonder dat dit gepaard gaat met sterke fluctuaties. SodM zal hierover advies uitbrengen en GTS zal hier, als eigenaar van de stikstofinstallaties, bij worden betrokken.

De leden van de CDA-fractie vragen of NAM voor het nieuwe winningsplan uitdrukkelijk de opdracht krijgt, zoals ook aanbevolen door SodM, om de jaarlijkse productieverdeling per cluster te bepalen op basis van het seismisch risico. Deze leden vragen of het niet verstandig is om reeds nu, nog voor het nieuwe winningsplan, een productiebeperking in te stellen voor de gaswinningscluster in de nabijheid van Appingedam.

Ik heb naar aanleiding van deze aanbeveling NAM gevraagd in haar onderzoeken de vraag mee te nemen wat de optimale productieverdeling over het gehele veld (inclusief het Loppersumgebied) is, om het risico nu en in de toekomst verder te verkleinen. Dit is een complexe en rekenintensieve vraag, waarvan NAM heeft aangegeven die zeker mee te zullen nemen in de toekomstige rapportages. SodM zal erop toezien dat dit onderzoek en berekeningen in het kader daarvan voortvarend worden voortgezet. Gezien de complexiteit van de berekeningen verwachten NAM en SodM dat dit niet voor de indiening van het winningsplan gereed zal zijn, maar zal meegenomen worden in de uitvoering van het meet- en regelprotocol inclusief de daarbij horende periodieke rapportages.

De primaire sturingsparameter is voor mij de veiligheid. De kleine toename in de seismiciteit bij Appingendam leidt niet tot risico’s die buiten de gestelde normen vallen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het niet mogelijk is om het groepsrisico en het maatschappelijk risico (zoals nader gedefinieerd door de Commissie Meijdam) te berekenen en zo nee, waarom niet. Zij vragen of ik bereid ben om NAM te verzoeken om bij de berekeningen van het groepsrisico en het maatschappelijk risico het RIVM en/of andere partijen te betrekken en wanneer deze berekeningen afgerond zijn. De leden van de CDA-fractie willen weten of het RIVM betrokken is bij het bepalen van de definitie en berekening van maatschappelijk risico en zo nee, waarom niet. Deze leden vragen of ik het RIVM om een reactie wil vragen op de nieuwe definitie en berekening van het maatschappelijk risico.

Het groepsrisico zoals bedoeld in de omgevingswet zou wel berekend kunnen worden. Echter, dit groepsrisico is bedoeld voor externe veiligheidsinrichtingen waar sprake is van gelokaliseerde risicobronnen zodat het aantal slachtoffers slecht vergelijkbaar is met risico’s ten gevolge van aardbevingen in een groot gebied als het Groningen gasveld. De oriënterende waarde die bij dit groepsrisico hoort is dan ook niet adequaat. Daarbij geeft deze definitie bij toepassing op een groot gebied met een variërende kans op grotere groepen slachtoffers, door zijn lokale toepassing, geen inzicht in de locaties boven het Groningen gasveld waar de kans op grotere groepen slachtoffers het grootst is. Deze problemen worden met het gebruik van het maatschappelijk risico opgelost.

SodM heeft NAM verzocht om zo snel mogelijk met een eerste berekening van het maatschappelijk veiligheidsrisico te komen. Dit zijn echter tijdrovende berekeningen. De finale berekening dient in het nieuwe winningsplan te worden opgenomen, dat door de NAM op 1 april 2016 wordt ingediend. SodM zal de berekening van het maatschappelijk veiligheidsrisico integraal meenemen bij de beoordeling van het winningsplan.

Het RIVM heeft experts in het maken van risicoberekeningen en was in die hoedanigheid betrokken bij de risicoanalyse van SodM voor Loppersum. Mijnbouwwettelijk dienen de risicoanalyses echter door de operator te worden gemaakt. Voor het definiëren van het maatschappelijk veiligheidsrisico zijn na overleg tussen SodM en de Commissie Meijdam experts van TNO, Deltares, ARUP, NAM, SodM, TU Delft, Universiteit Nijmegen en RIVM uitgenodigd. Deskundigen van RIVM hadden geen gelegenheid om de sessies bij te wonen. Ik zal het RIVM vragen om op zeer korte termijn een reactie te geven op de berekeningsmethodiek van het maatschappelijk veiligheidsrisico, zodat eventuele nieuwe inzichten nog verwerkt kunnen worden in de berekeningen die de NAM gaat doen voor het nieuwe winningsplan. NAM dient op 1 april 2016 een nieuw winningsplan in waarin het maatschappelijk risico uitgewerkt zal worden.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de risicoanalyses voor de kleine velden, die momenteel worden uitgevoerd, met zijn appreciatie naar de Kamer worden verzonden. Deze leden vragen of ik bereid ben een centraal loket voor mogelijke schade ten gevolge van mijnbouw te creëren.

Mijn streven is de risicoanalyses voor de kleine velden voor 1 april a.s. aan uw Kamer toe te sturen. Ik kan me vinden in de gedachte van een centraal loket voor mogelijke schade ten gevolge van mijnbouw en een centraal punt voor vragen over de oorzaak er van. Ik streef er naar uw Kamer hierover voor 1 juli 2016 nader te informeren.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik met het CDA vind dat het CVW onafhankelijk zou moeten zijn van NAM en zo nee waarom niet.

In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door uitstroming van delfstoffen en door bodembeweging, die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten, moet vergoeden. NAM heeft het CVW de opdracht gegeven om alle schademeldingen als gevolg van de aardbevingen door de gaswinning afkomstig uit de provincie Groningen af te handelen. Schade buiten Groningen valt buiten het werkgebied van het CVW. In dat geval kan een melding worden gedaan bij NAM. Het is aan NAM om te beslissen of dit in de toekomst bij CVW wordt belegd.

In aanvulling hierop vragen de leden van de CDA-fractie naar de rol van de waterschappen hierin.

Bodemdaling als gevolg van gaswinning kan leiden tot aanpassingen in de grondwaterstand waardoor bijvoorbeeld lokale vernatting kan optreden. Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil is een verantwoordelijkheid van het waterschap.

De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is dat de afbouw in België en Frankrijk al voor het jaar 2024 in gaat en of daarover met deze landen wordt gesproken. Verder vragen de leden van de CDA fractie zich af of over de versnelling van de bouw van de nieuwe conversie-installatie in Zuidbroek is gesproken met Gasunie, en zo ja welke mogelijkheden Gasunie ziet om de bouw te versnellen.

Er vindt overleg plaats met België en Frankrijk over de mogelijkheden tot versnelling van de ombouw. Of dit mogelijk zal zijn is onder meer afhankelijk van de tijdige beschikbaarheid van voldoende personeel dat over de juiste kwalificaties beschikt. Ombouw is een complexe en arbeidsintensieve operaties waarbij alle aangeslotenen op een distributienet binnen één of enkele dagen moeten worden omgebouwd. Dit beperkt de mogelijkheden tot versnelling

Voor wat betreft de situatie in Nederland en het aansluiten van nieuwe huizen op aardgas verwijs ik naar hetgeen in het Energierapport is opgemerkt over ruimteverwarming. Dit onderwerp zal ook zeker aan de orde komen in de Energiedialoog.

Over de aanleg van de stikstofinstallatie en hetgeen daarvoor benodigd is, vindt veelvuldig overleg plaats met Gasunie Transport Services (GTS) opdat elke kans op vertraging wordt voorkomen. De snelheid waarmee de stikstofinstallatie kan worden gerealiseerd is echter afhankelijk van onder meer vergunningen, engineering, besteltijd van «long delivery» items en fysieke bouwtijd. Dat is een complex proces waarbij de verschillende onderdelen al zijn geoptimaliseerd op parallelle processing om een zo kort mogelijke doorlooptijd te bewerkstelligen. Versnelling van een dergelijk project is niet mogelijk.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik het eens ben met de stelling dat een ruime en aan lokale gemeenschappen uit te leggen contourenkaart, mede op basis van daadwerkelijke schadekaarten en of verbeterd NAM model, de basis dient te zijn voor de versterkingsopgave en voor regelingen voor (duurzame) investeringen in huizen en zo ja, hoe ik hiervoor ga zorgen.

De PGA-contourenkaarten zijn bedoeld om in combinatie met de NPR gebruikt te worden om een inschatting te kunnen geven welke versterkingsopgave er nodig is. Het uitgangspunt bij schade is dat het CVW alle schadegevallen die worden gemeld, beoordeelt. Dit geldt ook voor schademeldingen buiten de PGA-contourenkaart. De meest recente onderzoeken zijn dus niet van invloed op de wijze waarop NAM schadegevallen buiten de huidige contouren benadert.

NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te valideren, om zeker te zijn van een onafhankelijk waardeoordeel. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt, zal er altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is. De validatie zal gebeuren in het eerste kwartaal van 2016. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie.

Vanaf 1 januari monitort de NCG de afspraken die zijn gemaakt met NAM en CVW over de schadeprotocollen. De nieuwe schadeprotocollen worden op aangeven van de NCG vastgesteld door NAM en worden blijvend gemonitord door de NCG. Hierdoor ontstaat meer controle op de schadeprotocollen. Het exacte aantal van de uit huisgeplaatste gedupeerden is bij mij niet bekend, maar het gaat om een gering aantal. In antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over wetenschappelijke evaluatie, kan ik aangeven dat de NCG de validatiemethodiek met diverse stakeholders in de regio afstemt en zorg zal dragen voor een adequate wetenschappelijke borging van de evaluatie.

De leden van de CDA-fractie vragen of in het licht van het voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet (Kamerstuk 34 348), die recent aanhangig is gemaakt in de Tweede Kamer, is overwogen om de positie van SodM onafhankelijker te maken door van SodM een zelfstandig bestuursorgaan te maken en zo ja, waarom hier niet voor gekozen is.

Door de wettelijke verankering van de onafhankelijke uitoefening van taken en bevoegdheden is het niet nodig om SodM organisatorisch anders te positioneren. Bij de beoordeling hiervan heb ik mij laten leiden door de rijksbrede kaders en het geldende kabinetsbeleid. Voor nadere informatie hierover verwijs ik naar mijn brief van 27 november 2015 (Kamerstuk 23 849, nr. 42), waarmee ik uitvoering heb gegeven aan de motie Vos/Van Tongeren (Kamerstuk 33 529, nr. 155), waarin is verzocht om het uitwerken van diverse opties om SodM onafhankelijker te positioneren, waarbij de voor- en nadelen inzichtelijk worden gemaakt.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe ik ervoor ga zorgen dat over 5 jaar alle gebouwen in Groningen voldoen aan de norm van 10–5. Zij vragen, gezien de geplande versterkingen in 2015 nog voor geen kwart gehaald zijn, de NAM volgens experts het aantal te versterken gebouwen veel te optimistisch heeft berekend, en de seismiciteit in het komende decennia naar verwachting niet zal afnemen, welke realistische planning voor de komende jaren de NCG heeft om het aantal te versterken gebouwen in kaart te brengen en te versterken. Deze leden willen ook weten hoe het tijdschema eruit ziet waarmee de geschatte ongeveer 10.000 gebouwen (antwoord op feitelijke vraag nummer 101) worden gevonden en versterkt. De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of versterkingen zo worden uitgevoerd dat nieuwe schade veroorzaakt door gaswinning zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ook vragen zij welke prioritering wordt gehanteerd wat betreft het schadeherstel aan en de versterking van monumenten.

Uit de gebiedsgerichte aanpak van de NCG en de inspecties zal de daadwerkelijke versterkingsopgave blijken. Het daadwerkelijke aantal te versterken gebouwen dit jaar is afhankelijk van de uitkomsten van de gebiedsgerichte aanpak. Verder staat voor 2016 het restant van de 1.650 corporatiewoningen in de planning om versterkt en verduurzaamd te worden. Sterkere huizen zullen naar alle waarschijnlijkheid ook minder gevoelig zijn voor schade. Echter de versterking is primair gericht op veiligheid. Om die reden is schade, ook bij versterkte huizen, niet uitgesloten. Op basis van de ervaringen in 2016 met de gebiedsgerichte aanpak wordt inzicht verworven of de statistische risicoanalyses waarop de inschattingen van de versterkingsopgaven aansluiten bij de praktijk. Een eerste beeld over de betrouwbaarheid van de inschattingen kunnen in 2017 worden gegeven. De voortgang van de versterking hangt vervolgens af van de maatschappelijke acceptatie (iedere versterking vereist een goedkeuring van de eigenaar) en overige doelstellingen die aan de versterkingsopgave worden gekoppeld, zoals het verduurzamen van huizen (nul-op-de-meter). Beide bepalen uiteindelijk of de termijn van vijf jaar wordt gehaald.

De leden van de CDA-fractie stellen dat er veel discussie is over het optreden van bodemdaling als gevolg van gaswinning en in welke mate hierdoor schades ontstaan. Volgens de NAM spelen hierbij factoren mee waarop zij geen invloed hebben. Eigenaren van woningen die verzakkingsschade hebben wordt om die reden vaak schadevergoeding geweigerd. De leden van de CDA-fractie vragen hoe ik in deze discussie sta en naar welke oplossing ik streef voor eigenaren van woningen die last hebben van verzakkingsschade en welke rol de waterschappen hierin hebben.

In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door uitstroming van delfstoffen en door bodembeweging, die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten, moet vergoeden. Dit geldt dus zowel voor aardbevingsschade als voor schade als gevolg van bodemdaling. NAM zal de schade die is ontstaan door bodembeweging als gevolg van de gaswinning dan ook vergoeden. NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen op basis van onderzoek dat ten gevolge van de gaswinning de bodem in de provincie Groningen gelijkmatig daalt.

In het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen is beschreven dat bewoners een casemanager toegewezen krijgen van de NCG indien er sprake lijkt van schade als gevolg van bodemdaling. Hierdoor ontstaat er voor deze groep bewoners één aanspreekpunt met een vast contactpersoon. Dit moet ertoe leiden dat bewoners beter en sneller geholpen worden.

Ten aanzien van de rol van de waterschappen geldt dat bodemdaling als gevolg van gaswinning kan leiden tot aanpassingen in de grondwaterstand, waardoor bijvoorbeeld lokale vernatting kan optreden. Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil is een verantwoordelijkheid van het waterschap.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Economic Board Groningen (EBG) tot nu toe heeft gefunctioneerd. In aanvulling hierop hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd of het budget voor versterking van de Groningse Economie kan aansluiten op versterking en schadeherstel dat wordt vergoed door NAM.

Onderdeel van de € 1,2 miljard die gekoppeld is aan het bestuursakkoord van januari 2014 is een budget voor economisch perspectief (€ 97,5 miljoen). Dit is belegd bij de Economic Board Groningen (EBG). De EBG heeft, na vaststelling van haar programma eind 2014, in 2015 een governance-structuur uitgewerkt en een uitvoeringsorganisatie opgezet. Na goedkeuring van het plan door de akkoordpartners in februari 2015 en start van de uitvoeringsorganisatie in mei 2015 kan de EBG sinds september 2015 beschikken over (een deel van de) financiële middelen. Sinds het derde kwartaal van 2015 is de EBG gestart met het initiëren en lanceren van concrete projecten en instrumenten.

Projecten waar de EBG op dit moment aan werkt en in investeert zijn:

  • BuildInG: een bouwinnovatiecentrum, in samenwerking met Hanzehogeschool Groningen, Bouwend Nederland en TNO (circa € 500.000);

  • Field Lab 5G: een testomgeving in Noord-Groningen voor de nieuwste technieken op het gebied van communicatie, in samenwerking met TNO, Agentschap Telecom, SURFnet en enkele telecombedrijven (€ 100.000);

  • Aanleg breedbandinternet in «witte gebieden» in het aardbevingsgebied (woningen/bedrijven in gebieden in de aardbevingsgemeenten die op dit moment nog niet aangesloten zijn op breedbandinternet) (circa € 5 miljoen);

  • Ondernemersbegeleiding bij opstellen businesscases (€ 100.000);

  • Verkenning vraag en aanbod arbeidsmarkt (€ 80.000).

Vanaf maart/april 2016 komt via de EBG een aantal financieringsinstrumenten voor MKB’ers en ZZP’ers beschikbaar: kredietverstrekking via «Ondernemersimpuls Noord-Groningen» (bedragen tot € 100.000) en via Kredietunies Eemsregio en Groningen (kredietverstrekking tot € 250.000). Ook voor hogere risicodragende leningen worden mogelijkheden gecreëerd, onder andere in samenwerking met de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) en de Provincie Groningen. Voor deze instrumenten is in totaal € 18 miljoen gereserveerd.

Naast de inzet van circa € 24 miljoen voor bovenstaande projecten en instrumenten zijn er middelen bestemd voor een breed Ondernemersfonds (€ 40 miljoen, daarbinnen een startersfonds, MKB-fonds en Investeringsfonds), een Acquisitiefonds (€ 15 miljoen), Energieneutraliteitsfonds (€ 10 miljoen) en enkele kleinere bedragen voor Ondernemersadvies, Gebiedsmarketing en Aansluiting Onderwijs Arbeidsmarkt. Uitwerking van deze programmaonderdelen vindt op dit moment plaats.

De leden van de CDA-fractie vragen waaraan de € 730 miljoen euro die tot nu toe is besteed, exact is uitgegeven. Daarnaast vragen zij hoe de overgebleven € 490 miljoen is begroot. Zij vragen ook of er gesprekken zijn met NAM over de financiering van de versterkingsopgave en zo ja, hoe deze gesprekken lopen. Ook vragen zij of ik bereid ben om inzicht te geven in de begroting voor de versterkingsopgave en waar de middelen hiervoor vandaan komen.

Het bedrag van € 730 mln zoals genoemd in de beantwoording van de feitelijke vragen van 12 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 214) bestaat uit de volgende posten:

  • Kosten voor de versterkingsopgave: € 175 mln;

  • Kosten schadeherstel: € 429 mln;

  • Kosten voor diverse instrumenten zoals waardevermeerdering, waardevermindering, leefbaarheid en economisch perspectief: € 125 mln.

Ik zal de NCG vragen om een nauwkeurig overzicht bij te houden per beleidsdoel of specifieke regeling en uw Kamer informeren over de bestede budgetten.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het CVW is gebonden in zijn werkzaamheden aan het protocol dat is overeengekomen met NAM en of ik de Kamer zou kunnen informeren over de precieze inhoud van dit protocol met een appreciatie.

NAM is opdrachtgever van het CVW. Het CVW handelt conform het protocol aardbevingsschade het schadeherstel voor NAM af. In een eerdere fase is dit schadeprotocol door de Dialoogtafel geëvalueerd en zijn diverse aanpassingen doorgevoerd. Afgesproken is dat het schadeprotocol periodiek geëvalueerd en aangepast zal worden onder regie van de NCG na consultatie met diverse maatschappelijke en bestuurlijke stakholders. Hiermee is de onafhankelijkheid met betrekking tot het schadeprotocol geborgd.

Om te waarborgen dat het CVW haar taken voldoende onafhankelijk kan uitvoeren, heb ik per 5 januari 2015 de Commissie van Toezicht Centrum Veilig Wonen ingesteld. De Commissie van Toezicht heeft in haar eerste halfjaarrapportage 2015 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 204) geconstateerd dat het CVW haar eigen expertise, mankracht en werkwijze heeft opgebouwd, die los staat van de NAM. De Commissie beoordeelde de relatie tussen de directies van CVW en NAM als kritisch maar goed.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik inzichtelijk kan maken hoe het versterkingsproces van een particuliere woning verloopt en of gaat verlopen.

De versterking van woningen zal plaatsvinden via een gebiedsgerichte aanpak. Dat betekent dat per (clustering van kleine) kern(en) voor een integrale aanpak wordt gekozen. Er wordt een collectieve start gemaakt om bewoners te informeren. Vervolgens zal iedere woning afzonderlijk geïnspecteerd moeten worden om te kunnen beoordelen of de betreffende woning daadwerkelijk versterkt moet worden. Indien dat het geval is, zal ook worden besproken over de mogelijkheden om voor te sorteren op de toekomst en wensen die kunnen worden meegenomen met de versterking. De NCG verwacht dat er 8 gesprekken (4 collectief en 4 individueel) per woning nodig zijn alvorens de overeenkomst met de bewoner is gesloten.

De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de toekomstgerichte aanpak en veiligheid van scholen in de provincie Groningen.

Om de veiligheid te kunnen borgen zijn de circa 100 schoolgebouwen in het gebied geïnspecteerd in opdracht van NAM. De bouwelementen die een direct gevaar kunnen opleveren in geval een aardbeving plaatsvindt, zijn direct hersteld of weggenomen om het veiligheidsrisico weg te nemen. Op basis van de inspecties zijn per schoolgebouw maatregelplannen opgesteld om het gebouw bouwkundig te versterken zodat het schoolgebouw aardbevingsbestendig is. Afgesproken is dat in principe alle schoolgebouwen in de stad Groningen een vervolgonderzoek krijgen, zodat beter beoordeeld kan worden, of en zo ja, welke maatregelen voor de langere termijn aan de orde zijn. Ik herken het beeld met betrekking tot de renovaties van een aantal schoolgebouwen. Dit is onder de aandacht gebracht van de NCG en hij voert daarover gesprekken met de Hanzehogeschool Groningen, de Rijksuniversiteit Groningen, de schoolbesturen als ook met NAM. Bij het ontwerpen van de maatregelplannen is de Ontwerp Nederlandse Praktijk Richtlijnen NPR 9998:2015 gehanteerd in combinatie met het advies van de stuurgroep NPR over aardbevingsbestendig bouwen. Op basis daarvan is beoordeeld welke versterkingsmaatregelen nodig zijn.

Diverse scholen in het aardbevingsgebied zullen, als gevolg van leerlingendaling, genoodzaakt zijn om de komende jaren te fuseren of te gaan samenwerken. Dit heeft ook gevolgen voor de huisvesting. Dit kan niet losgezien worden van de versterkingsopgave. Het koppelen van de versterkingsoperatie aan de toekomstplannen van de scholen betekent dat gemeenten mogelijk ontijdige investeringen moeten doen waarmee geen rekening is gehouden in de gemeentelijke begroting. Om vertraging te voorkomen heeft het kabinet daarom de NCG gevraagd inzichtelijk te maken wat de omvang is van deze eventueel benodigde middelen om op basis daarvan, waar nodig, dekking te zoeken. Uitgangspunt daarbij is de aansprakelijkheid van NAM en dat de bestaande (financiële) verantwoordelijkheden onveranderd blijven.

Beoogd is om in het eerste kwartaal 2016 te starten met het treffen van de benodigde maatregelen.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik het beeld herken dat er bij de Rijksdienst voor monumenten een tekort aan kennis bestaat over de situatie in Groningen en de mogelijke oplossingsrichtingen bij monumenten en zo ja wat ik daaraan ga doen. Deze leden vragen ook of ik met het CDA van mening ben dat de NCG de herbouwwaarde van monumenten als uitgangswaarde zou dienen te nemen in plaats van de economische waarde.

De problematiek van aardbevingsschade bij gebouwen is relatief nieuw voor Nederland, dat geldt ook voor monumenten. Samen met de erfgoedpartners, uitvoerende organisaties en de andere overheden verkent de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed oplossingen voor de geëigende maatregelen voor monumentale gebouwen. De NCG heeft hier een belangrijke rol in. Het afwegingskader voor behoud en herstel van het erfgoed (beleidsuitgangspunten en uitvoeringsmethodieken) is aan het einde van het tweede kwartaal van 2016 gereed. Voor monumenten is de economische waarde geen doorslaggevend criterium bij het bepalen van de uitgangswaarde. In het afwegingskader voor monumenten, dat op dit moment samen met de bovengenoemde partijen wordt opgesteld, zal dit aspect worden uitgewerkt.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer er voor bedrijven een normenkader zal zijn hoe zij kunnen voldoen aan de veiligheidsnorm 10–6 en of het klopt dat zonder deze normen de provincies op dit moment niet kunnen handhaven. Deze leden vragen wat er nog nodig is om te komen met adequate toetsingskaders. De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of er afspraken gemaakt worden met NAM over de bekostiging van versterkingsmaatregelen bij bedrijven.

Ten aanzien van de vraag wanneer er voor bedrijven een normenkader zal zijn voor het voldoen aan de veiligheidsnorm 10–6 verwijs ik naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de SP-fractie. De bestaande veiligheidsnorm van 10–6 rond de chemische bedrijven wordt gehandhaafd door het bevoegd gezag (provincies). Zolang er geen aparte norm is voor het aardbevingsrisico kan daar nog niet op worden gehandhaafd.

Ten aanzien van de bekostiging van versterkingsmaatregelen bij bedrijven wijs ik erop dat op dit moment onderzoeken naar eventuele maatregelen plaatsvinden. Als daaruit blijkt dat het nodig is om versterkingsmaatregelen te nemen, dan zijn er inderdaad afspraken met NAM nodig over de vraag hoe daarmee om te gaan, tegen de achtergrond van de aansprakelijkheid. De aansprakelijkheid strekt zich immers niet alleen uit tot schade, maar ook het voorkomen daarvan. De NCG zal bevorderen dat zulke afspraken tot stand komen, en vervolgens is het aan de bedrijven om binnen die kaders tot overeenstemming te komen met NAM.

De leden van de CDA-fractie vragen wat volgens mij een complex geval is en of ik dit zou kunnen definiëren. Daarnaast wil de fractie weten hoeveel complexe schades er bekend zijn bij de NCG en welke afspraken er met NAM zijn over de afhandeling van complexe schades door de NCG.

Complexe schademeldingen zijn meldingen waarbij er sprake lijkt van meerdere oorzaken van schade, meerdere problemen zijn die van invloed zijn voor de oplossing of waarbij meerdere partijen een bijdrage moeten leveren voor een oplossing. Ook schades waarbij bodemdaling wordt vermoed, worden als complex schadegeval aangemerkt. Zij vallen immers buiten het mandaat van het CVW. Er bestaat nog geen overzicht bij de NCG van alle complexe schade gevallen. Het sturen van een overzicht van het aantal complexe schadegevallen is daarom nog niet mogelijk. Volgens de afspraken die nu met NAM worden gemaakt geldt dat bij een complexe schademelding er een casemanager van de NCG wordt toegewezen aan de bewoner. Samen met alle verantwoordelijke partijen wordt vervolgens bekeken op welke wijze een juiste oplossing kan worden gevonden.

De leden van de CDA-fractie vragen om een overzicht van het aantal schademeldingen ten gevolge van aardbevingen in de afgelopen tien jaar, per maand en per gemeente.

Het is niet mogelijk om op korte termijn het gewenste overzicht aan te leveren. Ik zal het overzicht zo snel mogelijk naar uw Kamer sturen.

De leden van de CDA-fractie vragen of bij het vormgeven van het kader voor de opkoopregeling gekeken wordt naar de Moerdijkregeling als voorbeeld.

De Moerdijkregeling is een garantiestelling voor huizenbezitters en is gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt. In Moerdijk kunnen er jaarlijks 25 woningen gekocht worden. Het gaat daarbij om woningen die langdurig te koop staan en niet verkocht raken. Deze woningen kunnen onder de Moerdijkregeling gekocht worden tegen verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de waarde van het huis op 1 januari 2013 (peildatum). De regeling moet daarom gezien worden als een vangnetregeling. De systematiek van de Moerdijkregeling is dat deze zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop geeft en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Het nog in te vullen opkoopinstrument is net als in Moerdijk gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt door het als een vangnet gericht opkopen van woningen. Bij de invulling van het opkoopinstrument wordt net als in Moerdijk gekeken naar de systematiek van het geven van zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Een belangrijk verschil tussen de situatie in Moerdijk en het aardbevingsgebied is de omvang van het gebied en daarmee het totaal aantal woningen waar een opkoopinstrument betrekking op heeft. In Moerdijk is deze beperkt, in het aardbevingsgebied gaat het om een groter aantal woningen. De insteek in het aardbevingsgebied is om het opkoopinstrument daarom gericht in te zetten om nadelige effecten zoals leegloop van bewoners en leegstand van woningen tegen te gaan. Dit is slecht voor de leefbaarheid en daarmee ook slecht voor de normalisatie van de woningmarkt in het gebied.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik bereid ben om voor bedrijven, en in het bijzonder voor de agrarische sector, in het aardbevingsgebied een fonds in te richten dat lange termijn leningen tegen redelijke rentes gaat aanbieden, omdat zij door de aardbevingsproblematiek worden gedwongen tot investeringen waar zij niet om gevraagd hebben en die voor hun bedrijfsuitvoering wel noodzakelijk zijn.

De Economic Board Groningen lanceert in maart/april 2016 een aantal financieringsinstrumenten voor MKB’ers en ZZP’ers. Het gaat hierbij om kredietverstrekking tot € 250.000, tegen een rentepercentage van 5% tot 7%, via de kredietbank en kredietunies. Ook voor hogere risicodragende leningen worden mogelijkheden gecreëerd. Voor een nadere uitwerking verwijs ik naar mijn antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie over de Economic Board Groningen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen waarom ik tot op heden weiger om maximale druk uit te oefenen op onze buurlanden om hun Groningse gasvraag te verminderen.

Op initiatief van Nederland vindt sinds 2011 met België, net als met Frankrijk en Duitsland, overleg plaats over de afbouw van het gebruik van laagcalorisch gas en de ombouw naar hoogcalorisch gas. Dat heeft ertoe geleid dat Duitsland in 2020 begint met grootschalige ombouw en dat België en Frankrijk vooralsnog in 2024 volgen. Om deze laatste twee landen te bewegen tot versnelling zet ik in op overleg en het uitwisselen van ervaringen. Inzet van andere drukmiddelen acht ik niet mogelijk, met name omdat dit in strijd is met het Europees recht dat uitgaat van een vrij verkeer van personen en goederen. Verder mag niet uit het oog worden verloren dat ombouw een complexe en zeer arbeidsintensieve operatie is, hetgeen de mogelijkheden tot versnelling beperkt. Of dit mogelijk zal zijn is onder meer afhankelijk van de tijdige beschikbaarheid van voldoende personeel dat over de juiste kwalificaties beschikt.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom het zo lang duurt voordat bewoners gebruik kunnen maken van de uitkoopregeling. Zij willen ook weten waarom niet iedere bewoner, van wie de woning verstevigd moet worden, zelf kan beslissen of hij wenst dat z’n woning verstevigd wordt, dat alleen de schade wordt hersteld of dat men wenst te worden uitgekocht.

In overleg met de NAM wordt het opkoopinstrument nader uitgewerkt inclusief de financiering. Het is de insteek om het opkoopinstrument op korte termijn te presenteren en uit te voeren. Uitgangspunt daarbij is om het opkoopinstrument gericht in te zetten voor mensen die hun huis langdurig te koop hebben staan en niet te kiezen voor een generieke inzet. Dit om geen negatieve verstoring van de woningmarkt te veroorzaken zoals leegloop van bewoners en leegstand van woningen. Het onderzoeksrapport van het OTB, waarover ik uw Kamer separaat nader informeer, bevestigt dat een gericht opkoopinstrument goed is voor de ontwikkeling van de woningmarkt. Het doel van een opkoopregeling is om het vertrouwen in de woningmarkt in het gebied te herstellen. De opkoopregeling moet wat dat betreft worden gezien als een sluitstuk van een geheel aan maatregelen. De focus ligt op de versterking en het schadeherstel van woningen.

In het meerjarenprogramma van de NCG zijn de volgende voorstellen tot mogelijkheid voor opkoop benoemd:

  • Vastgoedgerichte benadering: Koop als versterken meer kost dan de waarde van de woning;

  • Knelpuntgerichte benadering: Koop in schrijnende gevallen via de Commissie Bijzondere Situaties;

  • Moeizame verkoop: Koop bij persoonlijke noodzaak en wanneer een bewoner «gevangen zit in de woning».

Uitgangspunten van het opkoopinstrument zijn samengevat:

  • Sluitstuk van een geheel aan maatregelen;

  • Geen verstoring van de woningmarkt;

  • Geen versnelling van de krimp in de regio;

  • Gericht op woningen van eigenaar-bewoners binnen het gebied (0,2 pga-contour) en eventuele uitzonderingsgevallen.

De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband of bij het vormgeven van het kader voor de opkoopregeling gekeken wordt naar de Moerdijkregeling als voorbeeld. De Moerdijkregeling is een garantiestelling voor huizenbezitters en is gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt. In Moerdijk kunnen er jaarlijks 25 woningen gekocht worden. Het gaat daarbij om woningen die langdurig te koop staan en niet verkocht raken. Deze woningen kunnen onder de Moerdijkregeling gekocht worden tegen verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de waarde van het huis op 1 januari 2013 (peildatum). De regeling moet daarom gezien worden als een vangnetregeling. De systematiek van de Moerdijkregeling is dat deze zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop geeft en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Het nog in te vullen opkoopinstrument is net als in Moerdijk gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt door het als een vangnet gericht opkopen van woningen. Bij de invulling van het opkoopinstrument wordt net als in Moerdijk gekeken naar de systematiek van het geven van zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Een belangrijk verschil tussen de situatie in Moerdijk en het aardbevingsgebied is de omvang van het gebied en daarmee het totaal aantal woningen waar een opkoopinstrument betrekking op heeft. In Moerdijk is deze beperkt, in het aardbevingsgebied gaat het om een groter aantal woningen. De insteek in het aardbevingsgebied is om het opkoopinstrument daarom gericht in te zetten om nadelige effecten zoals leegloop van bewoners en leegstand van woningen tegen te gaan. Dit is slecht voor de leefbaarheid en daarmee ook slecht voor de normalisatie van de woningmarkt in het gebied.

De leden van de PVV-fractie vragen of ik blijf volharden dat de veiligheid van de Groningers voorop staat. De leden vragen of ik bereid ben om eerst de conversiecapaciteit maximaal te benutten en vervolgens een plafond vast te stellen, dat gebaseerd is op een normale gemiddelde temperatuur.

De stikstofinstallaties zijn de afgelopen jaren ingezet om een kwaliteitsloze gasmarkt te garanderen, om in periodes van grote vraag in de benodigde capaciteit te kunnen voorzien en om te voorzien in de volumes benodigd voor de leveringszekerheid. Naar aanleiding van het advies van SodM is een balans gezocht tussen enerzijds het reduceren van de volumes Groningengas die jaarlijks worden gewonnen, anderzijds het voorkomen van sterke fluctuaties in de winning. Zie ook het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leveringszekerheid is door GTS vastgesteld op basis van de temperatuurprofielen van de afgelopen 53 jaar en aan de hand van het gasverbruik van de meest recente jaren. Uit de temperatuurprofielen van de afgelopen 53 jaar zijn de jaren 1996 en 2002 gekozen om als voorbeeld te dienen voor het temperatuurverloop in een koud jaar (1996) en een warm jaar (2002). Daarbij is dus niet uitgegaan van temperaturen van -17 graden Celsius overdag.

Het is de wettelijke taak van GTS om ervoor te zorgen dat er in het gassysteem voldoende capaciteit beschikbaar is om kleinverbruikers van gas te kunnen voorzien tot een temperatuur van -17 graden Celsius. Dit staat echter los van het benodigde jaarvolume, maar houdt verband met de benodigde capaciteit die noodzakelijk is om een bepaald moment aan de vraag te kunnen voldoen. Op zo’n moment zullen alle beschikbare middelen moeten worden ingezet: de stikstofinstallaties, de gasopslagen en het Groningenveld zullen voor een (korte) periode volledig moeten worden ingeschakeld om voldoende gas aan iedereen te leveren.

Een maximale inzet van de conversiecapaciteit zal leiden tot onvermijdelijke productiefluctuaties. Gezien het advies van de SodM acht ik dat onverstandig.

De leden van de PVV-fractie vragen naar het gebruik van tiltmeters.

Voor het antwoord hierop verwijs ik naar mijn antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de SP-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen of ik bereid ben om een versneld plan voor energiebesparing te verbinden aan de aanpak van de aardbevingen in Groningen.

De leden van de fractie van D66 merken terecht op dat de gasvraag teruggedrongen dient te worden, onder andere door energiebesparingsbeleid. Deze visie deel ik en heb ik benadrukt in het Energierapport dat ik naar uw Kamer heb toegestuurd op 18 januari jl. (Kamerstuk 31 510, nr. 50). De afgelopen jaren zijn hier al grote stappen in gezet, zowel nationaal als internationaal. De Europese Unie heeft in het kader van de Richtlijn Energie Efficiency afgesproken dat lidstaten, waaronder ook Nederland, hun finale energieverbruik in de periode 2014–2020 jaarlijks met 1,5% dienen te verminderen. Volgens de NEV 2015 ligt Nederland op koers om ruimschoots aan dit doel te voldoen.

Met het Energieakkoord heeft Nederland stappen gezet die verder gaan dan dit doel, en een extra maatregelenpakket afgesproken dat moet leiden tot 100 PJ finale energiebesparing in 2020. Aangezien de daartoe afgesproken maatregelen volgens de NEV 2015 nog ontoereikend resultaat gaven voor de realisatie van 100 PJ in 2020, heb ik met de ondertekenaars van het Energieakkoord een aanvullend pakket maatregelen afgesproken. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd met mijn brief op 22 december jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 381). Met deze afgesproken intensiveringen komt het doel van 100 PJ weer binnen bereik. Het afstemmen van maatregelen voor energiebesparing met de partners in het Energieakkoord blijft ook de komende tijd van groot belang voor het behouden van draagvlak.

Het terugdringen van de gasvraag gebeurt niet alleen in de context van het energiebesparingsbeleid, maar wordt ook meegenomen in het bredere energiebeleid. Zo is het warmtebeleid, geschetst in de warmtevisie (Kamerstuk 30 196, nr. 305), erop gericht om de afhankelijkheid van gas te verminderen. Ook de schuif in de eerste schijf van de energiebelasting van elektriciteit naar aardgas leidt tot vermindering van de gasvraag. Tot slot noem ik de openstelling vanaf dit jaar van de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE). Deze maakt de aanschaf van bijvoorbeeld zonneboilers, warmtepompen en biomassaketels aantrekkelijker en dringt daarmee de gasvraag terug.

De leden van de D66-fractie vragen of ik bereid ben om aan GTS te verzoeken om in het onderzoek naar de leveringszekerheid door te berekenen wat het effect op de benodigde hoeveelheden gas per onderzocht jaar zal zijn, indien de marktvraag per jaar extra afneemt (door energiebesparing) met 1%, 2%, 3%, 4% en 5% bovenop de 1.13% waarmee het onderzoek is uitgevoerd.

Een marktafname van 1% per jaar leidt over een periode van 5 jaar tot een reductie van de benodigde hoeveelheid gas uit Groningen van ongeveer 1 miljard m3 per jaar.

De leden van de D66-fractie willen weten waar volgens mij de verhouding moet liggen tussen het eerste deel van het advies (omlaag brengen gaswinning) en het tweede deel van het advies (tegengaan fluctuaties).

Op basis van het advies van SodM is naar een evenwicht gezocht tussen een zo laag mogelijke productie en het beperken van productiefluctuaties. Wanneer de inzet van stikstofinstallaties wordt gemaximaliseerd (zoals in de «omkering van het gassysteem»), wordt de jaarlijkse Groningenproductie geminimaliseerd. Echter, bij een fluctuatie in de gasvraag kan dan alleen het Groningensysteem worden aangesproken om in de benodigde capaciteit te voorzien. SodM stelt dan ook dat een maximale inzet van de stikstofinstallaties wel leidt tot een minimale productie aan Groningengas, maar gepaard zal gaan met een sterk variabel winningsprofiel. Gelet op deze opvatting van SodM acht ik het onverstandig om over te gaan tot volledige omkering van het systeem (of het winningsplafond zodanig te verlagen dat dit feitelijk het geval zal zijn), omdat fluctuaties in de winning dan onvermijdelijk worden. Kwantitatief onderzoek naar het effect van een variabel winningsprofiel op de seismiciteit zal naar verwachting nog 2 à 3 jaar in beslag nemen.

De voorlopige voorziening van de Raad van State stelt een productieplafond in van 27 miljard m3, met de mogelijkheid om in een koud jaar extra te produceren om te voorzien in de leveringszekerheid. Een productieniveau van 27 miljard m3 zit tussen het minimale en maximale winningsniveau dat noodzakelijk is voor het borgen van de leveringszekerheid (warm en een koud jaar, 23–31 miljard m3). Met het in stand houden van de voorlopige voorziening wordt invulling gegeven aan het advies van SodM, want het winningsniveau wordt verder verlaagd ten opzichte van een koud jaar, maar het blijft mogelijk om productiefluctuaties af te vlakken: de inzet van de stikstofinstallaties is niet altijd gemaximaliseerd.

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) wordt door NAM in het kader van het nieuwe winningsplan onderzocht of bij zachte winters (winters met een temperatuur waarbij voor de leveringszekerheid een niveau lager dan 27 miljard m3 volstaat en de stikstofinstallaties dus niet volledig worden ingezet) een verdere verlaging van de gaswinning, door gebruikmaking van de gasopslag Norg en de stikstofinstallaties, mogelijk is zonder dat dit gepaard gaat met sterke fluctuaties. SodM zal hierover advies uitbrengen en GTS zal hier, als eigenaar van de stikstofinstallaties, bij worden betrokken.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer er volgens mij sprake is van een gelijkmatige winning en hoe dat zich verhoudt tot de fluctuaties die met de huidige winning al plaats vinden. Deze leden vragen ook welke adviezen van externe partijen en wetenschappers ik heb ingewonnen om te bekijken of er empirisch bewijs kan worden gevonden ten aanzien van de risico’s van fluctuaties op de aardbevingen. Daarnaast willen deze leden weten hoeveel stikstofcapaciteit er nodig is om de fluctuaties op te vangen en of de capaciteit die dan nog overblijft niet alsnog maximaal kan worden ingezet om de winning te verlagen.

SodM adviseert om productiefluctuaties te vermijden die zich op week en maandbasis voordoen. Ik heb NAM verzocht voor de uitwerking van het nieuwe winningsplan te onderzoeken of bij zachte winters, door optimaal gebruik te maken van de gasopslag Norg en de inzet van de stikstofinstallaties, een verdere verlaging van de gaswinning mogelijk is zonder dat dit gepaard gaat met sterke fluctuaties. SodM zal dit onderzoek meewegen bij de beoordeling van het planmatig beheer en bij de beoordeling van de risicoanalyse in het winningsplan.

Recente studies van NAM, CBS en TNO hebben zich gericht op de vraag wat de relatie is tussen de afname van de gasproductie en het aantal bevingen. Hoewel die studies elk hun eigen benadering hebben, is er op hoofdlijn consensus dat de reductie van de gasproductie in het Loppersum gebied heeft geleid tot een afname van het aantal bevingen in dat gebied. Het TNO-rapport «Effect van productievariaties en – fluctuaties op de seismiciteit in het Groningenveld» (november 2015), waarin de diverse onderzoeken zijn samengevat, laat ook zien, dat de jaarlijkse seizoensvariatie in de gasproductie (vrijwel geen productie in de zomermaanden, hoge productie in de wintermaanden) heeft geleid tot een seizoensvariatie in het aantal bevingen: er is dus een betrekkelijk snelle reactie van de seismiciteit op productieveranderingen. Het onderzoek heeft echter nog geen kwantitatieve relatie opgeleverd tussen gasproductie en met name de sterkte van de bevingen. Onderzoek daarnaar is in volle gang en is in belangrijke mate afhankelijk van de gegevens uit het monitoringsysteem.

Voor de stikstofcapaciteit geldt in de eerste plaats is dat in het onderzoek «Andere benadering gaswinning» is aangegeven dat 15% van de beschikbare conversiecapaciteit altijd moet worden gereserveerd om de gasmarkt kwaliteitsloos te kunnen laten functioneren. Deze reservering van capaciteit kan niet worden aangesproken om fluctuaties op te vangen. Het is in theorie mogelijk om naast die 15% meer te reserveren, bijvoorbeeld om fluctuaties op te vangen.

Het reserveren van capaciteit om fluctuaties af te vlakken, zal leiden tot een navenante toename van de Groningenproductie. Elke 5% afname in de inzet van de conversiecapaciteit zorgt voor een toename van ongeveer 1 miljard m3 Groningenproductie om de leveringszekerheid te bieden. Als de stikstofinstallaties altijd op 70% zouden worden ingezet, zou 6 miljard m3 meer gas uit Groningen nodig zijn, maar worden fluctuaties weer enigszins beperkt. Op deze wijze zou ook invulling kunnen worden gegeven aan het advies van SodM om fluctuaties te beperken.

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) wordt door NAM in het kader van het nieuwe winningsplan onderzocht of bij zachte winters (een temperatuur waarbij voor de leveringszekerheid een niveau lager dan 27 miljard m3 volstaat is en de stikstofinstallaties dus niet volledig worden ingezet) een verdere verlaging van de gaswinning mogelijk is door gebruikmaking van Norg en de stikstofinstallaties zonder dat dit gepaard gaat met sterke fluctuaties. SodM zal hierover advies uitbrengen en GTS zal hier, als eigenaar van de stikstofinstallaties, bij worden betrokken.

De leden van de D66-fractie merken op dat de Onderzoekraad voor Veiligheid heeft aanbevolen om zorg te dragen voor een structureel en lange termijn onderzoeksprogramma waarbinnen integraal en onafhankelijk wetenschappelijk en toegepast onderzoek naar de mijnbouwproblematiek wordt gedaan. Deze leden vragen hoe het staat met de vorming van dit onderzoeksprogramma, op welke manier het onderzoeksprogramma zal worden ingericht, waar het belegd zal worden en wie het zal coördineren.

Een van de aanbevelingen in het OVV-rapport is om een structureel en onafhankelijk onderzoeksprogramma op te zetten met betrekking tot de effecten van mijnbouw (inclusief Groningen). Ik ben samen met SodM bezig dit vorm te geven en mijn streven is medio 2016 een start te maken met een nieuw kennisnetwerk onder toezicht van een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad. Dit kennisnetwerk heeft mede als doel fundamenteel en toegepast onderzoek beter op elkaar af te stemmen. Ik zal uw Kamer voor 1 april 2016 informeren op welke manier het onderzoeksprogramma zal worden ingericht, waar het belegd zal worden en wie het zal coördineren.

De leden van de D66-fractie vragen of bij het volgende winningsbesluit, naast het onderzoek van de NAM, een complete second opinion door een onafhankelijke partij kan worden gemaakt.

NAM gebruikt voor haar onderzoeken zowel nationale als internationale experts op het gebied van geïnduceerde bevingen en de gevolgen daarvan. In de rapportage van NAM wordt een overzicht gegeven van de betrokken wetenschappers (Hazard and Risk Assessment for Induced Seismicity in Groningen, Appendix B: Experts).

Daarnaast heb in 2015 een wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld met als taak de onderzoeken, die door NAM worden uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het Groningen Winningsplan 2016, te begeleiden en te reviewen. Tevens heb ik deze commissie gevraagd de kwaliteit, de volledigheid en de onafhankelijkheid van de resultaten van deze onderzoeken te bewaken. De commissie bestaat uit nationale en internationale onafhankelijke experts.

Ook SodM heeft onafhankelijke experts gevraagd het onderzoek van NAM te reviewen.

Zodra het bovengenoemde kennisnetwerk met betrekking tot de effecten van mijnbouw goed functioneert, kan ook deze in de toekomst zorgen voor een onafhankelijke «second opinion».

De leden van de D66-fractie vragen om een appreciatie van de conclusie van SodM dat het advies van SodM aan NAM om te bepalen «bij welke combinatie van jaarproductie, productieverdeling en gebouwenversterking het omslagpunt ligt naar een veiligheidsniveau dat voldoet aan de vastgestelde norm» niet is opgevolgd. Deze leden vragen tevens welke instrumenten SodM heeft ten opzichte van NAM, wanneer het toezichtsorgaan van mening is dat een advies niet wordt opgevolgd.

NAM heeft in haar rapportage aangegeven dat op grond van haar onderzoek en de vastgestelde risiconorm van 10–5 met een tijdelijke norm van 10–4 er bij een productie van 33 miljard m3 er geen gebouwen zijn met een risico dat onder 10–4 ligt. Tevens blijkt uit het onderzoek van NAM dat het aantal gebouwen dat een risico heeft dat tussen 10–4 en 10–5 ligt zodanig is dat de daaraan gerelateerde verstevigingsopgave volgens NAM voor de komende vijf jaar uitvoerbaar is. Hiermee geeft NAM aan dat volgens haar een productie van 33 miljard m3 per jaar in combinatie met het daarbij behorende versterkingsprogramma als realistisch gezien kan worden waarbij aan de veiligheidsnorm wordt voldaan. Wat nog niet door NAM in haar onderzoeken is meegenomen is de vraag wat de optimale productieverdeling over het gehele veld (inclusief het Loppersumgebied) is, om het risico nu en in de toekomst verder te verkleinen. Dit is een complexe en rekenintensieve vraag, waarvan NAM heeft aangegeven die zeker mee te zullen nemen in de toekomstige rapportages. SodM zal erop toezien dat dit onderzoek en berekeningen in het kader daarvan voortvarend worden voortgezet.

SodM heeft een scala van instrumenten beschikbaar om implementatie van de voorwaarden, zoals die zijn vastgelegd in het instemmingsbesluit, af te dwingen. Voorbeelden zijn aanmaning, toepassing van last onder dwangsom en uiteindelijk zelfs de mogelijkheid tot stillegging van de productie. Dergelijke instrumenten kunnen ook worden ingezet wanneer SodM van mening is dat de mijnbouwonderneming niet voldoet aan de zorgplicht zoals vastgelegd in artikel 33 van de Mijnbouwwet.

De leden van de D66-fractie vragen om een verduidelijking van mijn eerdere antwoord dat de statistisch ingeschatte versterkingsopgave van NAM van circa 3100 gebouwen bij een winning van 27 miljard m3 met een factor 3 moet worden vermenigvuldigd om beter aan te sluiten bij de realiteit.

Omdat de aantallen zijn gebaseerd op een statistische analyse dienen deze te worden vermenigvuldigd met een factor. Deskundigen geven aan dat dit een factor 3 moet zijn. Overigens zal het daadwerkelijk aantal te versterken gebouwen moeten blijken uit de gebiedsgerichte aanpak van de NCG. De definitieve versterkingsopgave moet worden vastgesteld op basis van inspecties.

De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de termijn waaraan gebouwen in Groningen moeten voldoen aan de norm van 10–5.

Uit de gebiedsgerichte aanpak van de NCG en de inspecties zal de daadwerkelijke versterkingsopgave blijken. Het daadwerkelijke aantal te versterken gebouwen dit jaar is afhankelijk van de uitkomsten van de gebiedsgerichte aanpak. Verder staat voor 2016 het restant van de 1.650 corporatiewoningen in de planning om versterkt en verduurzaamd te worden. Sterkere huizen zullen naar alle waarschijnlijkheid ook minder gevoelig zijn voor schade. Echter de versterking is primair gericht op veiligheid. Om die reden is schade, ook bij versterkte huizen, niet uitgesloten. Op basis van de ervaringen in 2016 met de gebiedsgerichte aanpak wordt inzicht verworven of de statistische risicoanalyses waarop de inschattingen van de versterkingsopgaven aansluiten bij de praktijk. Een eerste beeld over de betrouwbaarheid van de inschattingen kunnen in 2017 worden gegeven. De voortgang van de versterking hangt vervolgens af van de maatschappelijke acceptatie (iedere versterking vereist een goedkeuring van de eigenaar) en overige doelstellingen die aan de versterkingsopgave worden gekoppeld, zoals het verduurzamen van huizen (nul-op-de-meter). Beide bepalen uiteindelijk of de termijn van vijf jaar wordt gehaald.

Zowel de leden van de SP-fractie als de leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de begroting en de financiering van het meerjarenprogramma.

In mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) heb ik aangegeven dat de NCG vooralsnog een budget van € 19 miljoen beschikbaar heeft, in aanvulling op het deel van de € 1,2 miljard die eerder is afgesproken in het bestuursakkoord van januari jl. dat betrekking heeft op leefbaarheid, Economic Board, waardevermeerdering, speciale situaties en nieuwbouw.

In de voornoemde brief heb ik aangegeven dat het kabinet vaststelt dat er aanvullende middelen nodig kunnen zijn om, daar waar de bestaande budgetten voor het versterken van gebouwen en vergroten van de leefbaarheid en het economisch perspectief binnen de eerder vastgestelde middelen uit het bestuursakkoord en de betreffende begrotingen van overheden en instellingen tekort schieten, toch toekomstbestendig te investeren. Het kabinet heeft daarom de NCG gevraagd inzichtelijk te maken wat de omvang is van deze eventueel benodigde middelen voor onder meer onderwijs, zorg, cultureel erfgoed en openbare ruimte en zal op basis daarvan, waar nodig, dekking zoeken. Daarbij stelt het kabinet vast dat de aansprakelijkheid van NAM het uitgangspunt is, dat de bestaande (financiële) verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld op het terrein van onderwijs en zorg, onveranderd blijven en dat de NCG binnen dat kader een regierol vervult.

De gesprekken over deze inventarisatie worden momenteel gevoerd. De dekking van de uitvoeringskosten voor complexe gevallen en uitvoeringskosten voor de versterking gaan over van NAM naar de NCG. Hierover moeten nog nadere afspraken worden gemaakt. Bij de voorjaarsnota verwacht ik uw Kamer te kunnen informeren over de eerste uitkomsten van de lopende besprekingen.

De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de verantwoordelijkheidtructuur voor de aardbevingsbestendigheid van de chemische bedrijven.

Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de aardbevingsbestendigheid van hun gebouwen en installaties. Wanneer uit de onderzoeken blijkt dat er versterkingsmaatregelen nodig zijn, dan zijn afspraken met NAM nodig over de vraag hoe daarmee om te gaan.

Ook vroegen de leden van de D66-fractie naar de voortgang van de onderzoeken en wanneer begonnen kan worden aan de versterking. Bij 33 van de 49 Groningse BRZO-bedrijven in het aardbevingsgebied loopt momenteel fase 1-onderzoek. Deze onderzoeken zijn inmiddels klaar bij 17 van die bedrijven en bij 16 andere bedrijven worden ze binnenkort afgerond. Later in het eerste kwartaal van dit jaar wordt fase 1-onderzoek gedaan bij de resterende 16 bedrijven. Fase 2 bevindt zich in een pilot-stadium. Momenteel wordt door diverse bedrijven een start gemaakt met deze kwantitatieve onderzoeken, onder meer op het Chemiepark Delfzijl. Ik verwacht dat medio dit jaar duidelijk is of er bij de meest risicovolle bedrijven in het aardbevingsgebied significante versterkingsmaatregelen nodig zijn om het aardbevingsrisico te verkleinen en zo ja, welke maatregelen.

De leden van meerdere fracties, waaronder die van de D66-fractie, hebben gevraagd naar de vormgeving van het opkoopinstrument.

In overleg met de NAM wordt het opkoopinstrument nader uitgewerkt inclusief de financiering. Het is de insteek om het opkoopinstrument op korte termijn te presenteren en uit te voeren. Uitgangspunt daarbij is om het opkoopinstrument gericht in te zetten voor mensen die hun huis langdurig te koop hebben staan en niet te kiezen voor een generieke inzet. Dit om geen negatieve verstoring van de woningmarkt te veroorzaken zoals leegloop van bewoners en leegstand van woningen. Het onderzoeksrapport van het OTB, waarover ik uw Kamer separaat nader informeer, bevestigt dat een gericht opkoopinstrument goed is voor de ontwikkeling van de woningmarkt. Het doel van een opkoopregeling is om het vertrouwen in de woningmarkt in het gebied te herstellen. De opkoopregeling moet wat dat betreft worden gezien als een sluitstuk van een geheel aan maatregelen. De focus ligt op de versterking en het schadeherstel van woningen.

In het meerjarenprogramma van de NCG zijn de volgende voorstellen tot mogelijkheid voor opkoop benoemd:

  • Vastgoedgerichte benadering: Koop als versterken meer kost dan de waarde van de woning;

  • Knelpuntgerichte benadering: Koop in schrijnende gevallen via de Commissie Bijzondere Situaties;

  • Moeizame verkoop: Koop bij persoonlijke noodzaak en wanneer een bewoner «gevangen zit in de woning».

Uitgangspunten van het opkoopinstrument zijn samengevat:

  • Sluitstuk van een geheel aan maatregelen;

  • Geen verstoring van de woningmarkt;

  • Geen versnelling van de krimp in de regio;

  • Gericht op woningen van eigenaar-bewoners binnen het gebied (0,2 pga-contour) en eventuele uitzonderingsgevallen.

De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband of bij het vormgeven van het kader voor de opkoopregeling gekeken wordt naar de Moerdijkregeling als voorbeeld. De Moerdijkregeling is een garantiestelling voor huizenbezitters en is gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt. In Moerdijk kunnen er jaarlijks 25 woningen gekocht worden. Het gaat daarbij om woningen die langdurig te koop staan en niet verkocht raken. Deze woningen kunnen onder de Moerdijkregeling gekocht worden tegen verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de waarde van het huis op 1 januari 2013 (peildatum). De regeling moet daarom gezien worden als een vangnetregeling. De systematiek van de Moerdijkregeling is dat deze zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop geeft en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Het nog in te vullen opkoopinstrument is net als in Moerdijk gericht op het geven van rust en zekerheid op de woningmarkt door het als een vangnet gericht opkopen van woningen. Bij de invulling van het opkoopinstrument wordt net als in Moerdijk gekeken naar de systematiek van het geven van zekerheid over de waarde van de woning bij verkoop en dat de woning gegarandeerd verkocht wordt. Een belangrijk verschil tussen de situatie in Moerdijk en het aardbevingsgebied is de omvang van het gebied en daarmee het totaal aantal woningen waar een opkoopinstrument betrekking op heeft. In Moerdijk is deze beperkt, in het aardbevingsgebied gaat het om een groter aantal woningen. De insteek in het aardbevingsgebied is om het opkoopinstrument daarom gericht in te zetten om nadelige effecten zoals leegloop van bewoners en leegstand van woningen tegen te gaan. Dit is slecht voor de leefbaarheid en daarmee ook slecht voor de normalisatie van de woningmarkt in het gebied.

De leden van meerdere fracties, waaronder die van de D66-fractie, hebben vragen gesteld over het afschaffen van de interim waardevermeerderingsregeling.

Het afschaffen van de interimregeling waardevermeerdering is geen onderdeel van het besluit om te kiezen voor een andere opzet van herstel van schade. De interimregeling waardevermeerdering wordt stopgezet, omdat er nu een besluit is genomen over de definitieve regeling: een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterkingsopgave. Het nieuwe instrument voor verduurzaming zal door de koppeling met versterking ter beschikking komen voor de groep bewoners die de meeste overlast ondervinden, namelijk de groep wier huis versterkt moet worden. Daarnaast is het een van de dragers om de breedgedragen ambitie in de regio om te komen tot forste verbetering van energieprestatie richting nul op meter mogelijk te maken. Door het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming.

De interimregeling waardevermeerdering was gericht op het compenseren van overlast door bewoners met substantiële schade (erkende aardbevingsschade van minimaal € 1.000,–) of met een versterkingsopgave binnen de eerst negen, later elf aangewezen gemeenten, en op het verduurzamen van de regio door de subsidie gericht in te zetten op het verbeteren van de energieprestatie van de woningen. Daarnaast was deze regeling beschikbaar voor kopers van een (nieuw of bestaand) huis in het gebied.

Het budget voor deze regeling – onderdeel van de middelen waarover afspraken zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord voor de periode 2014–2018 – zou bij ongewijzigde voortzetting begin 2016 uitgeput zijn. Door de openstelling van de regeling met terugwerkende kracht tot het einde van 2015 voor schadegevallen buiten de elf gemeenten, op voorstel van de NCG, verwacht ik dat het beschikbare budget voor deze regeling volledig benut zal worden binnen de periode waarin deze is opengesteld. Het is moeilijk te voorspellen wat het budgetbeslag zal zijn van het voortzetten van de interimregeling voor een groter gebied.

Door in de nieuwe regeling het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming. Voor de uitvoering van deze nieuwe regeling zal extra geld ter beschikking moeten komen. In reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over het budget van de Economic Board, benadruk ik dat de middelen die ter beschikking staan aan de Economic Board hier niet voor worden benut. Deze middelen zijn bedoeld voor de economische structuurversterking, zoals is bepaald in het bestuurlijk akkoord van januari 2014, en maken als zodanig een wezenlijk onderdeel uit van het compensatiepakket voor de regio. Dat is ook zo omschreven in de opdracht die aan de NCG is meegegeven. Een deel van het geld (€ 32,5 miljoen) komt van de provincie Groningen en de rest (€ 65 miljoen) van NAM.

In reactie op vragen van de SP-fractie over de samenhang met de waardedalingsregeling, verwijs ik naar mijn brief van 18 mei 2015 (33 529 nr. 172) waarin ik heb aangegeven dat de (interim) waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling op zichzelf aanvullende maatregelen zijn. De waardevermeerderingsregeling wordt nu opgevolgd door een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterking en de waardedalingsregeling is opgeschort hangende het hoger beroep van NAM tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2015 over de compensatie van waardedaling (zaaknummer / rolnummer: C/19/103209 / HA ZA 14–029).

In reactie op vragen gesteld door de leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie over de inbreng van de regio, kan ik aangeven dat de regio graag had gezien dat compensatie voor overlast door schade net als in de interimregeling ook deel uit zou maken van de definitieve regeling.

De leden van de D66-fractie merken op dat de contourenkaarten niet per definitie een sluitende afbakening van het aardbevingsgebied maken en dat ook mensen buiten de contourenkaarten schade door aardbevingen kunnen hebben. Zij vragen mij of deze mensen ook gecompenseerd worden voor de schade.

De PGA-contourenkaarten zijn bedoeld om in combinatie met de NPR gebruikt te worden om een inschatting te kunnen geven welke versterkingsopgave er nodig is. Het uitgangspunt bij schade is dat het CVW alle schadegevallen die worden gemeld, beoordeelt. Dit geldt ook voor schademeldingen buiten de PGA-contourenkaart. De meest recente onderzoeken zijn dus niet van invloed op de wijze waarop NAM schadegevallen buiten de huidige contouren benadert.

NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te valideren, om zeker te zijn van een onafhankelijk waardeoordeel. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt, zal er altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is. De validatie zal gebeuren in het eerste kwartaal van 2016. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie.

Vanaf 1 januari monitort de NCG de afspraken die zijn gemaakt met NAM en CVW over de schadeprotocollen. De nieuwe schadeprotocollen worden op aangeven van de NCG vastgesteld door NAM en worden blijvend gemonitord door de NCG. Hierdoor ontstaat meer controle op de schadeprotocollen. Het exacte aantal van de uit huisgeplaatste gedupeerden is bij mij niet bekend, maar het gaat om een gering aantal. In antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over wetenschappelijke evaluatie, kan ik aangeven dat de NCG de validatiemethodiek met diverse stakeholders in de regio afstemt en zorg zal dragen voor een adequate wetenschappelijke borging van de evaluatie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen mij uitleg te geven over de productie van Groningengas, de vraag naar gas en het gebruik van de gasopslag bij Norg.

De productie van Groningengas wordt bepaald door de vraag naar laagcalorisch gas en de mate waarin de stikstofinstallaties kunnen worden gebruikt om hoogcalorisch gas te converteren naar laagcalorisch gas. In 2014 was het weliswaar warm, maar er heeft nauwelijks conversie plaatsgevonden waardoor er 42,4 miljard m3 Groningengas gewonnen is. Ook in het jaar 2015 is het relatief warm geweest, maar zijn de stikstofinstallaties voor 34% ingezet. Daarnaast was er door de uitbreiding van Norg in 2015 éénmalig 3 miljard m3 extra Groningengas buiten het Groningenveld beschikbaar en hiervan is 2,7 miljard m3 benut om het winningsniveau uit het Groningenveld in te perken waardoor de productie uit het Groningenveld uiteindelijk in 2015 is uitgekomen op 28,1 miljard m3. Er is in 2014 en 2015 geen sprake geweest van een overschot aan gas. Wel is er in beperkte mate hoogcalorisch gas geconverteerd naar laagcalorisch gas. Dit laagcalorische gas is bestemd voor afnemers in Nederland, Duitsland, Frankrijk en België. De Nederlandse en Duitse laagcalorische markt zijn ongeveer even groot en de Franse en Belgische markt zijn samen ongeveer een derde daarvan. Iets meer dan de helft van het laagcalorische gas is dus bestemd voor het buitenland.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een toelichting op de inzet van de conversiecapaciteit in 2015 evenals een reactie op de opmerking van de heer Lankhorst (GasTerra) in de hoorzitting dat het een doel is om jaarlijks het winningsplafond te realiseren.

De huidige systematiek waarmee wordt gestuurd op de winning uit het Groningenveld gaat uit van een winningsplafond. In dat systeem produceert NAM een vastgestelde maximale hoeveelheid Groningengas (het winningsplafond) dat door GasTerra op de markt wordt verkocht en wordt in de resterende vraag voorzien met hoogcalorisch gas. Dit hoogcalorische gas wordt in bepaalde proporties toegevoegd aan het laagcalorische gas («verrijking») dan wel door toevoeging van stikstof omgezet in laagcalorisch gas («kwaliteitsconversie»). Tegen deze achtergrond is voor het kalenderjaar 2015 het besluit genomen om de winning uit het Groningenveld te beperken tot 30 miljard m3 rekening houdend met een éénmalige onttrekking van 3 miljard m3 uit Norg. Deze hoeveelheid zou nodig zijn geweest om de leveringszekerheid te borgen in een koud jaar en dan zouden de stikstofinstallaties volledig worden ingezet. Bij minder koud weer worden de stikstofinstallaties minder benut, maar blijft de winning door NAM gelijk. Om deze reden heb ik in mijn brief van 9 februari 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 96) aangekondigd een onderzoek te laten verrichten naar «de consequenties (...) van een andere benadering van de gaswinning. Momenteel is het uitgangspunt een gemaximeerde winning van Groningengas, aangevuld met geconverteerd gas tot een niveau waarmee aan de vraag wordt voldaan. Alternatief zou kunnen zijn een maximale inzet van geconverteerd gas, aangevuld met Groningengas.» Om de stikstofinstallaties maximaal te benutten zou het gassysteem dus moeten worden omgekeerd. Dit onderzoek («Een andere benadering van gaswinning») waarin bezien werd of en hoe dat mogelijk is, is inmiddels afgerond. De resultaten van dit onderzoek zijn betrokken bij de besluitvorming in december van het afgelopen jaar. Aan de hand van dit onderzoek en het advies van SodM acht ik het op dit moment onverstandig om tot een volledige omkering over te gaan, omdat dit gepaard gaat met meer fluctuaties in de winning dan bij een plafondbenadering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat na de verminderde winning bij Loppersum vanaf 2014 juist meer is gewonnen uit andere clusters, zonder specifieke risicoanalyses voor de afzonderlijke gebieden. Deze leden vragen waarom het nu niet noodzakelijk is om het door SodM opgedragen onderzoek naar de optimale productieverdeling over het hele veld gereed te hebben. De leden geven daarbij aan dat SodM in het rapport vraagt om te laten bepalen «bij welke combinatie van jaarproductie, productieverdeling en gebouwenversterking het omslagpunt ligt naar een veiligheidsniveau dat voldoet aan de vastgestelde norm». Zij vragen zich af waarom NAM in het rapport 33 miljard m3 een «verantwoord niveau van gaswinning» noemt, terwijl genoemd onderzoek niet is uitgevoerd en terwijl volgens SodM bij een productieniveau van 33 miljard m3 «het aantal aardbevingen, en daardoor het seismisch risico, in de komende 5 jaar (en ook nog in de jaren daarna)» naar verwachting zal toenemen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het wenselijk dat een dergelijk onderzoek onafhankelijk en wetenschappelijk onderbouwd plaatsvindt en waarom de uitkomsten van dit onderzoek nog niet beschikbaar zijn. Ze vragen zich af of NAM in staat is om op een onafhankelijke en betrouwbare manier onderzoek te doen, gezien deze bevindingen.

Belangrijk is dat de veiligheid van de bewoners in Groningen geborgd is. Dat betekent dat alle gebouwen binnen een termijn van 5 jaar moeten voldoen aan de norm 10–5. Daarnaast is het van belang dat er geen gebouwen zijn die een groter risico hebben dan 10–4.

NAM heeft in haar rapportage aangegeven dat op grond van haar onderzoek en de vastgestelde risiconorm van 10–5 met een tijdelijke norm van 10–4 er bij een productie van 33 miljard m3 geen gebouwen zijn met een risico dat onder 10–4 ligt. Tevens blijkt uit het onderzoek van NAM dat het aantal gebouwen dat een risico heeft dat tussen 10–4 en 10–5 ligt zodanig is dat de daaraan gerelateerde verstevigingsopgave volgens NAM voor de komende vijf jaar uitvoerbaar is.

NAM geeft daarbij aan dat bij dit productieniveau de seismiciteit de komende 5 jaar zal toenemen. Dat betekent dat ook het risico zal toenemen, waardoor jaarlijks een extra 360 gebouwen in de risicocategorie tussen 10–4 en 10–5 komen. NAM gaat er vanuit dat deze extra 360 huizen per jaar binnen de daarvoor geldende termijn van 5 jaar hersteld kunnen worden

NAM gebruikt voor haar onderzoeken zowel nationale als internationale experts op het gebied van geïnduceerde bevingen en de gevolgen daarvan. In de rapportage van NAM wordt een overzicht gegeven van de betrokken wetenschappers (Hazard and Risk Assessment for Induced Seismicity in Groningen, Appendix B: Experts).

Daarnaast heb ik in 2015 een wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld met als taak de onderzoeken, die door de NAM worden uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het Groningen Winningsplan 2016, te begeleiden en te reviewen. Tevens heb ik deze commissie gevraagd de kwaliteit, de volledigheid en de onafhankelijkheid van de resultaten van deze onderzoeken, te bewaken. De commissie bestaat uit nationale en internationale onafhankelijke experts.

Ook SodM heeft onafhankelijke experts gevraagd het onderzoek van NAM te reviewen

De huidige productieverdeling over de verschillende regio's wordt geoptimaliseerd binnen de beperkingen van de eerder opgelegde productielimieten voor de verschillende regio's en gegeven de huidige operationele beperkingen waarbinnen het veld kan worden geopereerd. Verdere verbeteringen op basis van het meet- en regelsysteem worden onderzocht. Voor zulke verbeteringen zijn mogelijk aanpassingen aan het bestaande productiesysteem nodig. Ik zal NAM verzoeken om binnen het Meet- en Regelprotocol de productieverdeling, onafhankelijk van bestaande beperkingen, zodanig in te richten voor alle regio’s en clusters dat daarbij het seismisch risico zoveel als mogelijk beperkt wordt en te evalueren op welke termijn eventuele actuele beperkingen verholpen kunnen worden. Het uitwerken van een dergelijke analyse en de realisatie van de daaruit resulterende geoptimaliseerde productieverdeling kost tijd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom NAM nog geen informatie heeft over de kans op grotere groepen slachtoffers voor het door geïnduceerde aardbevingen beïnvloede gebied en waarom wordt dit onderzoek niet door middel van onafhankelijk onderzoek gedaan.

NAM heeft in zijn rapportage van november 2015 een groepsrisico bepaald, maar niet het maatschappelijk veiligheidsrisico omdat de definitie daarvan voor NAM te laat kwam om te verwerken. In nauw overleg met SodM heeft de Commissie Meijdam een methodiek ontworpen die in staat is om de risico’s van geïnduceerde aardbevingen voor groepen slachtoffers in een heel gebied adequaat in beeld te brengen. Aan NAM is inmiddels opgedragen om een berekening van het maatschappelijk veiligheidsrisico op te nemen in het nieuwe winningsplan, dat op 1 april 2016 wordt ingediend. SodM zal de berekening van het maatschappelijk veiligheidsrisico integraal meenemen bij de beoordeling van het winningsplan.

Mijnbouwwettelijk dienen de risicoanalyses door de operator te worden gemaakt. Op dit moment is onafhankelijk onderzoek nog niet mogelijk. Voordat een onafhankelijke instantie de berekeningen kan gaan uitvoeren zal eerst aan een aantal randvoorwaarden moeten worden voldaan. Op dit moment is er een gecompliceerd programma bij NAM ontwikkeld om de berekeningen uit te voeren. Dit programma is niet zomaar over te dragen aan een andere instantie. De ontwikkeling van een vergelijkbaar onafhankelijk programma kost tijd. Daarnaast is er de nodige computercapaciteit nodig om de berekeningen uit te voeren, die eerst gerealiseerd moet worden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een wetenschappelijke onderbouwing dat een productieniveau van 27 miljard m3 minder kans op bodemdaling en aardbevingen geeft en om aan te geven of dit opweegt tegen de fors mindere compactie bij 21 miljard m3 of lager.

Indien er een strikt lineaire relatie zou bestaan tussen seismiciteit (in termen van aantallen bevingen en magnitude) en gasproductie, dan zou het niet uitmaken hoe de gasproductie over een (gas)jaar verdeeld wordt. Er zijn echter geen praktijkaanwijzingen voor een dergelijk lineair gedrag. Uit voorzorg moet daarom worden uitgegaan van een niet-lineair gedrag, waarbij fluctuaties rond een bepaald gemiddelde productie meer seismiciteit (weer in aantallen en/of magnitude) veroorzaken dan in het geval «vlak» worden geproduceerd op datzelfde gemiddelde niveau. Dit leidt tot de conclusie dat fluctuaties (variaties met een duur van maanden) vermeden zouden moeten worden, totdat uit de meetgegevens meer duidelijkheid volgt over het effect daarvan op de seismiciteit.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom bij het vaststellen van de marktvraag naar gas alleen wordt gerekend met verwachtingen en niet met een scenario waarbij de marktvraag sterk wordt verminderd.

In het kader van het onderzoek naar de omkering van het gassysteem is onderzocht wat de minimaal benodigde Groningenproductie is om te voorzien in de leveringszekerheid. Daarvoor heeft GTS de verwachte gasvraag berekend tot 2020, uitgaande van de verwachte afname in het energieverbruik zoals vastgesteld in het Energieakkoord.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een bevestiging dat bodemdaling niet gelijkmatig plaatsvindt en vragen hoe hiermee omgegaan wordt.

Ten gevolge van de gaswinning daalt de bodem in de provincie Groningen. Uit tot op heden uitgevoerd onderzoek blijkt dat er geen gebouwschade te verwachten is door bodemdaling door gaswinning.

De gelijkmatige bodemdaling uit zich door een daling van het maaiveld. Het waterpeil wordt door de bodemdaling ten gevolge van de gaswinning in absolute zin niet beïnvloed. De bodemdaling zorgt er wel voor dat het waterpeil in relatieve zin (ten opzichte van de bodem) hoger wordt. Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil bij bodemdaling is een verantwoordelijkheid van het waterschap. Het waterschap voert deze aanpassingen uit op kosten van de veroorzaker van de bodemdaling.

In het verleden is het waterpeil aangepast om grond beter geschikt te maken voor de landbouw of voor een ander gebruik. Dit heeft geleid tot ongelijkmatige inklinking van veenlagen en in mindere mate van kleilagen met lokaal zettingsschade als gevolg. Deze inklinking treedt op in het gehele noordelijke en westelijke deel van Nederland, niet alleen in Groningen, en betreft een natuurlijk proces dat nog steeds gaande is. Deze schade wordt zettingsschade genoemd. De natuurlijke inklinking heeft echter geen verband met de gaswinning. NAM is niet aansprakelijk voor deze schade.

Ik ben samen met de NCG in overleg met NAM om een goede afhandeling van de schade ten gevolge van de gaswinning in Groningen te bewerkstelligen. In het meerjarenprogramma is beschreven dat bewoners indien er sprake lijkt van bodemdaling een casemanager toegewezen krijgen van de NCG. Hierdoor ontstaat er voor deze groep bewoners één aanspreekpunt met een vast contactpersoon. Dit moet ertoe leiden dat bewoners beter en sneller geholpen worden en schade sneller kan worden hersteld.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op de volgende zin uit mijn Kamerbrief (p.5): «Eventuele stimulering van de kleine velden productie zal naar verwachting de terugloop van de productie uit Groningen niet geheel kunnen opvangen.» Zij vragen een toelichting op de inzet van de kleine velden. Naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen over stimulering van de kleine velden productie dat de bestaande regeling voor stimulering van de kleine velden voor de zomer van 2016 zal worden geëvalueerd, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de kleine velden nu al meer produceren om de terugloop van de productie uit Groningen op te vangen, om welke kleine velden het gaat en of het ook gaat om nieuwe kleine velden.

In september 2010 is een in de Mijnbouwwet vastgelegde financiële stimuleringsmaatregel in de vorm van een investeringsaftrek in werking getreden om de opsporing en winning van marginale gasvoorkomens, zowel bestaande als nieuwe, op het Nederlands deel van het continentaal plat te stimuleren. Het is immers van belang dat de resterende kleine gasvoorkomens worden opgespoord en (her)ontwikkeld voordat de cruciale gasinfrastructuur op zee wordt ontmanteld en verwijderd. Momenteel wordt deze maatregel geëvalueerd en wordt nader bezien of deze doelmatig en doeltreffend is geweest, maar het is inmiddels duidelijk dat deze maatregel heeft geleid tot extra investeringen in en extra productie van gasvoorkomens die er zonder die maatregel niet zou zijn geweest. Bij voorstellen voor continuering of aanpassing van deze stimuleringsmaatregel zal ook de relatie tussen meer productie uit de kleine velden en de teruglopende productie uit Groningen worden meegewogen.

Er wordt nu niet specifiek extra gas geproduceerd of nieuwe velden aangeboord om de terugloop van de productie in Groningen op te vangen. Daarbij wil ik er op wijzen dat het uiteindelijk aan producenten zelf is om aan de hand van hun eigen commerciële en bedrijfseconomische afwegingen te besluiten om al dan niet tot exploratie en exploitatie over te gaan. De overheid kan daarbij slechts een faciliterende en stimulerende rol vervullen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of ik kan bevestigen dat er een verschuiving van de bevingen plaatsvindt naar de randen van het huidige contourengebied.

Zowel de waarnemingen als de modelvoorspellingen geven aan dat het aantal bevingen in de randgebieden stijgt door de voortzetting van de productie in die regio’s. Overigens is er geen sprake van een toenemende productie in die gebieden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe ik rekening houd met het verschuiven van de contouren in de versterking en welke mogelijkheden ik zie om de schadeafhandeling van schades buiten het contourengebied, die in de hoorzitting door de onafhankelijke raadsman ondermaats wordt genoemd, te verbeteren.

De PGA-contourenkaarten zijn bedoeld om in combinatie met de NPR gebruikt te worden om een inschatting te kunnen geven welke versterkingsopgave er nodig is. Het uitgangspunt bij schade is dat het CVW alle schadegevallen die worden gemeld, beoordeelt. Dit geldt ook voor schademeldingen buiten de PGA-contourenkaart. De meest recente onderzoeken zijn dus niet van invloed op de wijze waarop NAM schadegevallen buiten de huidige contouren benadert.

NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te valideren, om zeker te zijn van een onafhankelijk waardeoordeel. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt, zal er altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is. De validatie zal gebeuren in het eerste kwartaal van 2016. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie.

Vanaf 1 januari monitort de NCG de afspraken die zijn gemaakt met NAM en CVW over de schadeprotocollen. De nieuwe schadeprotocollen worden op aangeven van de NCG vastgesteld door NAM en worden blijvend gemonitord door de NCG. Hierdoor ontstaat meer controle op de schadeprotocollen. Het exacte aantal van de uit huisgeplaatste gedupeerden is bij mij niet bekend, maar het gaat om een gering aantal. In antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over wetenschappelijke evaluatie, kan ik aangeven dat de NCG de validatiemethodiek met diverse stakeholders in de regio afstemt en zorg zal dragen voor een adequate wetenschappelijke borging van de evaluatie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de contourenkaart zich verhoudt tot de gebiedsgerichte aanpak en hoe geborgd wordt dat de schadeafhandeling niet onnodig vertraagd wordt door de koppeling van versterking met de vraagstukken die los staan van de aardbevingsproblematiek.

Natuurlijk zal er in gevallen waarbij er sprake is van omvangrijke schade gekeken en er ingrijpende maatregelen genomen dienen te worden of er tegelijkertijd versterkt dient te worden. Maar over het algemeen geldt dat het schadeherstelproces niet gekoppeld wordt aan de versterkingopgave. Vertraging is om deze reden dan ook niet aan de orde.

De leden van meerdere fracties, waaronder die van de ChristenUnie-fractie, hebben vragen gesteld over het afschaffen van de interim waardevermeerderingsregeling.

Het afschaffen van de interimregeling waardevermeerdering is geen onderdeel van het besluit om te kiezen voor een andere opzet van herstel van schade. De interimregeling waardevermeerdering wordt stopgezet, omdat er nu een besluit is genomen over de definitieve regeling: een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterkingsopgave. Het nieuwe instrument voor verduurzaming zal door de koppeling met versterking ter beschikking komen voor de groep bewoners die de meeste overlast ondervinden, namelijk de groep wier huis versterkt moet worden. Daarnaast is het een van de dragers om de breedgedragen ambitie in de regio om te komen tot forste verbetering van energieprestatie richting nul op meter mogelijk te maken. Door het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming.

De interimregeling waardevermeerdering was gericht op het compenseren van overlast door bewoners met substantiële schade (erkende aardbevingsschade van minimaal € 1.000,–) of met een versterkingsopgave binnen de eerst negen, later elf aangewezen gemeenten, en op het verduurzamen van de regio door de subsidie gericht in te zetten op het verbeteren van de energieprestatie van de woningen. Daarnaast was deze regeling beschikbaar voor kopers van een (nieuw of bestaand) huis in het gebied.

Het budget voor deze regeling – onderdeel van de middelen waarover afspraken zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord voor de periode 2014–2018 – zou bij ongewijzigde voortzetting begin 2016 uitgeput zijn. Door de openstelling van de regeling met terugwerkende kracht tot het einde van 2015 voor schadegevallen buiten de elf gemeenten, op voorstel van de NCG, verwacht ik dat het beschikbare budget voor deze regeling volledig benut zal worden binnen de periode waarin deze is opengesteld. Het is moeilijk te voorspellen wat het budgetbeslag zal zijn van het voortzetten van de interimregeling voor een groter gebied.

Door in de nieuwe regeling het verduurzamen te koppelen aan de versterkingsopgave ontstaat een groter bereik van het gewenste doel van verduurzaming. Voor de uitvoering van deze nieuwe regeling zal extra geld ter beschikking moeten komen. In reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over het budget van de Economic Board, benadruk ik dat de middelen die ter beschikking staan aan de Economic Board hier niet voor worden benut. Deze middelen zijn bedoeld voor de economische structuurversterking, zoals is bepaald in het bestuurlijk akkoord van januari 2014, en maken als zodanig een wezenlijk onderdeel uit van het compensatiepakket voor de regio. Dat is ook zo omschreven in de opdracht die aan de NCG is meegegeven. Een deel van het geld (€ 32,5 miljoen) komt van de provincie Groningen en de rest (€ 65 miljoen) van NAM.

In reactie op vragen van de SP-fractie over de samenhang met de waardedalingsregeling, verwijs ik naar mijn brief van 18 mei 2015 (33 529 nr. 172) waarin ik heb aangegeven dat de (interim) waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling op zichzelf aanvullende maatregelen zijn. De waardevermeerderingsregeling wordt nu opgevolgd door een instrument voor verduurzaming gekoppeld aan de versterking en de waardedalingsregeling is opgeschort hangende het hoger beroep van NAM tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2015 over de compensatie van waardedaling (zaaknummer / rolnummer: C/19/103209 / HA ZA 14–029).

In reactie op vragen gesteld door de leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie over de inbreng van de regio, kan ik aangeven dat de regio graag had gezien dat compensatie voor overlast door schade net als in de interimregeling ook deel uit zou maken van de definitieve regeling.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe ik achterstallig onderhoud zie dat alleen in combinatie met de aardbevingsproblematiek een onaanvaardbaar veiligheidsrisico vormt.

Achterstallig onderhoud aan gebouwen is niet voorbehouden voor het aardbevingsgebied, maar kan ook elders in Nederland aan de orde zijn, zowel in een stedelijke leefomgeving als in landelijk gebied. Toezicht op het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht is een verantwoordelijkheid van de provincie. Aangezien het hier gaat om verschillende betrokken partijen met een eigen verantwoordelijk (NAM voor de aanpak van bevingsschade en versterking, de bewoner voor het reguliere onderhoud aan het eigen bezit en een publieke verantwoordelijkheid van gemeenten is om toe te zien op het veilige gebruik van bouwwerken) zal steeds in samenhang bepaald moeten worden wat de kostenverdeling is voor het herstel van het betreffende gebouw of woning. Als de eigenaar/bewoner en NAM tot overeenstemming zijn gekomen over de schadeverdeling en bijbehorende kosten (al dan niet met de inzet van een arbiter), volgt hier ook de uiteindelijke kostenverdeling uit.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de mogelijkheden zijn om schadetaxaties van naburige woningen in een straat door dezelfde taxateur te laten verrichten om daarmee onnodige verschillen te voorkomen.

Het is aan het CVW om een schade-expert te kiezen. Indien de bewoner het niet eens is met de rapportage bestaat de mogelijkheid om een contra-expertise aan te vragen. Hierbij kan de bewoner zelf een expert kiezen. Ik zie geen meerwaarde om CVW of bewoners verplichten om een bepaalde schade-expert te kiezen. Deze verplichting zou een adequate afhandeling van schade in de weg kunnen staan. De keuzevrijheid garandeert dat de taxatie in eerstelijnsrapportage of via een contra-expertise voor zowel bewoner als CVW op de meest objectieve basis wordt uitgevoerd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een toelichting op de kosten en de uitvoering van herstel en versterking van monumenten.

NAM en het CVW staan aan de lat voor schadeafhandeling en versteviging van erfgoed en monumenten. Dat vergt maatwerk. De inrichting van het erfgoedloket en een erfgoedteam binnen de gebiedsgerichte aanpak zou de NCG samen en de betrokken partijen in staat moeten stellen om de nodige schadeafhandeling en versterking aan monumenten te bevorderen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is als kennisinstituut samen met de regionale overheden en de betrokken erfgoedpartners bezig om het programma «Aardbevingen en Erfgoed» te ontwikkelen. Hierin is onder meer de ontwikkeling van een methodiek opgenomen om bij ingrepen tot een balans te komen tussen de veiligheid, de gebruiksvoorwaarden en het behoud van monumentale waarden. Tevens wordt kennis vergaard over aangepaste versterkingsmethoden die gericht zijn op behoud van monumentwaarden. Bewoners en gebruikers van monumenten kunnen in de toekomst voor schadeafhandeling van monumenten met al hun vragen terecht op één plaats: bij het erfgoedloket van de NCG. Daar worden zij begeleid door een deskundige bewonersbegeleider en wordt de schade aan hun monument vervolgens hersteld door het erfgoedteam. De RCE heeft bij concrete gevallen een adviserende rol bij de vergunningverlening, daarnaast levert de Rijksdienst een bijdrage aan het ontwikkelen en beschikbaar stellen van kennis voor de aanpak van monumenten. Om in de uitvoering kwaliteit te garanderen wordt een deskundig erfgoedteam ingericht, met hierin o.a. een monumentendeskundige, een deskundige schadetaxateur en een in monumenten gespecialiseerd constructeur. Het erfgoedteam begeleidt de eigenaar-bewoner zo goed mogelijk en zorgt ervoor dat er een oplossing komt die past bij en respect heeft voor de monumentwaarden van het pand. Niet alleen tijdens het schadeherstel, maar juist ook in de versterkingsopgave. Het behoud van het cultureel erfgoed is een belangrijke doelstelling binnen het meerjarenprogramma. Om die reden zal overal waar gebouwen versterkt worden (of dat nu deel uitmaakt van de gebiedsgerichte aanpak of niet), al het aanwezige (al dan niet formeel aangewezen) cultureel erfgoed geïdentificeerd en in kaart gebracht worden. Dat wordt gedaan door alle te versterken gebouwen te toetsen aan de criteria die daarvoor worden opgesteld. Doel hiervan is te voorkomen dat (nog) niet geïdentificeerd erfgoed abusievelijk verloren gaat.

Bij de start van de aanpak van een gebied wordt in kaart gebracht wat het aangewezen cultureel erfgoed in dat gebied is. Voor zover de waardenstelling (de documentatie waarin de monumentwaarde inzichtelijk wordt gemaakt en beargumenteerd) niet aanwezig of compleet is, wordt die compleet gemaakt. Daarnaast wordt ongeregistreerd erfgoed geïdentificeerd om te voorkomen dat nog niet geïdentificeerd erfgoed verloren gaat. Om voor monumentale gebouwen een verantwoorde en zorgvuldige afweging te maken zal een afwegingskader worden ontwikkeld door de overheden samen met het erfgoedveld. Daarnaast wordt aan het bevoegd gezag gevraagd om zo spoedig mogelijk aan te geven welke bebouwing zij als monument willen aanduiden en welke zij met andere instrumenten willen beschermen. Daarmee kan dan in de versterkingsaanpak rekening worden gehouden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of alle soorten mijnbouwschade worden vergoed en niet slechts aardbevingsschade.

In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door uitstroming van delfstoffen en door bodembeweging, die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten, moet vergoeden. Dit geldt dus niet alleen voor aardbevingsschade, maar ook voor bijvoorbeeld schade door bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vragen gesteld over de toekomstprognoses, toekomstgerichte aanpak en veiligheid van scholen in de provincie Groningen.

Om de veiligheid te kunnen borgen zijn de circa 100 schoolgebouwen in het gebied geïnspecteerd in opdracht van NAM. De bouwelementen die een direct gevaar kunnen opleveren in geval een aardbeving plaatsvindt, zijn direct hersteld of weggenomen om het veiligheidsrisico weg te nemen. Op basis van de inspecties zijn per schoolgebouw maatregelplannen opgesteld om het gebouw bouwkundig te versterken zodat het schoolgebouw aardbevingsbestendig is. Afgesproken is dat in principe alle schoolgebouwen in de stad Groningen een vervolgonderzoek krijgen, zodat beter beoordeeld kan worden, of en zo ja, welke maatregelen voor de langere termijn aan de orde zijn. Ik herken het beeld met betrekking tot de renovaties van een aantal schoolgebouwen. Dit is onder de aandacht gebracht van de NCG en hij voert daarover gesprekken met de Hanzehogeschool Groningen, de Rijksuniversiteit Groningen, de schoolbesturen als ook met NAM. Bij het ontwerpen van de maatregelplannen is de Ontwerp Nederlandse Praktijk Richtlijnen NPR 9998:2015 gehanteerd in combinatie met het advies van de stuurgroep NPR over aardbevingsbestendig bouwen. Op basis daarvan is beoordeeld welke versterkingsmaatregelen nodig zijn.

Diverse scholen in het aardbevingsgebied zullen, als gevolg van leerlingendaling, genoodzaakt zijn om de komende jaren te fuseren of te gaan samenwerken. Dit heeft ook gevolgen voor de huisvesting. Dit kan niet losgezien worden van de versterkingsopgave. Het koppelen van de versterkingsoperatie aan de toekomstplannen van de scholen betekent dat gemeenten mogelijk ontijdige investeringen moeten doen waarmee geen rekening is gehouden in de gemeentelijke begroting. Om vertraging te voorkomen heeft het kabinet daarom de NCG gevraagd inzichtelijk te maken wat de omvang is van deze eventueel benodigde middelen om op basis daarvan, waar nodig, dekking te zoeken. Uitgangspunt daarbij is de aansprakelijkheid van NAM en dat de bestaande (financiële) verantwoordelijkheden onveranderd blijven.

Beoogd is om in het eerste kwartaal 2016 te starten met het treffen van de benodigde maatregelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks vragen op basis van welk wetsartikel de brief van 18 december 2015 geen besluit in juridische zin is en op basis van welke wetsartikel geen rechtsmiddelen zijn vermeld.

De brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) is geen besluit in juridische zin. In artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een besluit gedefinieerd als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met een rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolgen die ontstaan in de verhouding van een bestuursorgaan tot een of meer anderen. Hiervan kan sprake zijn als door een handeling van een bestuursorgaan een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen ontstaat of teniet wordt gedaan of als de juridische status van een persoon of zaak vast wordt gesteld. Van deze situatie is bij de kamerbrief van 18 december jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 212) geen sprake. Het maximale productieniveau dat geldt is een rechtstreeks gevolg van de voorlopige voorziening die de Raad van State in haar uitspraak van 18 november 2015 heeft getroffen. Dat maximale productieniveau geldt totdat ik een nieuw (juridisch) besluit heb genomen en ik elk geval niet langer dan tot en met 30 september 2016. In mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212) heb ik aangekondigd dat het kabinet de voorlopige voorziening voor het gasjaar 2015/2016 in stand houdt en dat pas in september 2016 een nieuw besluit wordt genomen.

Nu er geen sprake is van een besluit, staat hier ook geen bezwaar of beroep tegen open. Dit volgt uit artikel 1:5 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin het maken van bezwaar is omschreven als het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Op basis van artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht moet, als tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, hiervan melding worden gemaakt. Omdat er bij de kamerbrief van 18 december jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 212) geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar of beroep kan worden ingesteld, hoeft ook geen melding te worden gemaakt van de rechtsmiddelen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik van mening ben dat ik met de conversie van ongeveer 7 miljard m3 de aanbevelingen van de OVV inzake veiligheid voor de Groningers opvolgde.

Elk besluit dat in de afgelopen jaren is genomen, is gebaseerd op adviezen van deskundigen en in het bijzonder van SodM. Daarbij heeft, in lijn met de kabinetsreactie op het OVV-rapport, de veiligheid van de Groningers steeds voorop gestaan. In het kader van de leveringszekerheid dient ook rekening te worden gehouden met de fysieke vraag naar laagcalorisch gas. In het afgelopen jaar heeft NAM 28 miljard m3 uit Groningen en éénmalig 3 miljard m3 extra uit Norg gewonnen. Aangezien het een relatief warm jaar was is door middel van de stikstofinstallaties 7 miljard m3 hoogcalorisch gas geconverteerd. Indien het kouder was geweest, dan hadden stikstofinstallaties vaker aangestaan.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de mogelijkheden van conversie en hoe dit zich verhoudt tot een verlaging van de gaswinningshoeveelheid.

In de besluitvorming heeft tot dusver een benadering centraal gestaan waarbij een plafond werd vastgesteld waarbinnen de NAM moest opereren. Indien het jaar warmer wordt dan waarmee bij het vaststellen van het plafond rekening is gehouden, dan zullen in die systematiek de stikstof-installaties minder worden benut. Dat is ook precies de reden waarom in het afgelopen jaar onderzoek is uitgevoerd naar hoe de stikstofinstallaties maximaal kunnen worden ingezet en wat voor gevolgen dit heeft voor de leveringszekerheid en het functioneren van de gasmarkt. Dit onderzoek «Een andere benadering van gaswinning» was onderdeel van de besluitvorming van december 2015 en is als bijlage bij de Kamerbrief meegestuurd. In dit onderzoek worden scenario’s beschreven die het mogelijk maken de stikstofinstallaties op deze wijze in te zetten. Deze informatie was bij de eerdere besluitvorming van het afgelopen jaar nog niet beschikbaar. Zonder nader onderzoek op dit punt was het niet het verantwoord geweest om tot een volledige omkering van het systeem over te gaan. Op dat moment was immers niet duidelijk of een dergelijke omkering er voor zou zorgen dat de leveringszekerheid in gevaar zou komen of het functioneren van de gasmarkt (en de levering van het fysieke gas) ernstig zou worden verstoord. Op dit moment acht ik het onverstandig om tot omkering over te gaan, omdat dit tot meer fluctuaties in de winning kan leiden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre er onderzoek is gedaan naar effecten van bevingen op steens huizen, hoeveel steens huizen en hoeveel halfsteens huizen er in het genoemde gebied staan en wat het verschil in risico is.

Ongeveer een derde van de gemetselde gebouwen hebben steens muren, die in principe sterker zijn en daarom beter bestand tegen bewegingen als gevolg van aardbevingen. De overige gebouwen hebben voor het overgrote deel spouwmuren, welke bestaan uit twee halfsteens muren gescheiden door een spouw, en waar de sterkte van de hele wand bepaald wordt door de combinatie van binnenmuur, buitenmuur en verbindende spouwankers. Sommige vooroorlogse huizen hebben alleen halfsteensmuren.

Met name omdat er elders in de wereld weinig ervaring is met spouwmuren heeft NAM ervoor gekozen om een dergelijk huis (representatief voor rijtjeshuis uit de jaren ’60/’70) prioriteit te geven in het testprogramma in Pavia, Italië. In de loop van dit jaar wordt daar ook een steens huis getest op de triltafel.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er nader onderzoek gedaan kan worden naar de ombouwsets voor zowel gaskachels als geisers en of ik de Kamer daar voor vaststelling van het gaswinningsbesluit van gasjaar 2016–2017 van op de hoogte wil stellen. Verder vragen deze leden om deze kennis te delen met de Belgische overheid en Kamer te informeren over de voortgang van dit overleg.

De ombouwsets zijn er voor gaskachels en -geisers, maar niet voor cv-ketels. Met die ombouwsets kunnen die installaties ook butaan en propaan gebruiken. Deze gassen zijn uitsluitend verkrijgbaar in flessen. Het is niet realistisch dat dit een wezenlijke bijdrage levert aan een vermindering van de afhankelijkheid van aardgas, omdat in Nederland vrijwel geen markt voor gasflessen bestaat, de prijs ervan hoog is en voor mensen geen redelijk alternatief is voor gas uit het gassysteem. Nader onderzoek heeft dan ook geen toegevoegde waarde en datzelfde geldt voor het delen van deze kennis met België. Overigens wordt de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd over de voortgang van het overleg met de buurlanden over de Nederlandse gasleveringen. Het meest recent nog met mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212).

De leden van meerdere fracties, waaronder die van de GroenLinks-fractie, hebben vragen gesteld over het aantal schademeldingen buiten de contourenkaart en de validatie van het uitgevoerde onderzoek van Arcadis.

De PGA-contourenkaarten zijn bedoeld om in combinatie met de NPR gebruikt te worden om een inschatting te kunnen geven welke versterkingsopgave er nodig is. Het uitgangspunt bij schade is dat het CVW alle schadegevallen die worden gemeld, beoordeelt. Dit geldt ook voor schademeldingen buiten de PGA-contourenkaart. De meest recente onderzoeken zijn dus niet van invloed op de wijze waarop NAM schadegevallen buiten de huidige contouren benadert.

NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te valideren, om zeker te zijn van een onafhankelijk waardeoordeel. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt, zal er altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is. De validatie zal gebeuren in het eerste kwartaal van 2016. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie.

Vanaf 1 januari monitort de NCG de afspraken die zijn gemaakt met NAM en CVW over de schadeprotocollen. De nieuwe schadeprotocollen worden op aangeven van de NCG vastgesteld door NAM en worden blijvend gemonitord door de NCG. Hierdoor ontstaat meer controle op de schadeprotocollen. Het exacte aantal van de uit huisgeplaatste gedupeerden is bij mij niet bekend, maar het gaat om een gering aantal. In antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over wetenschappelijke evaluatie, kan ik aangeven dat de NCG de validatiemethodiek met diverse stakeholders in de regio afstemt en zorg zal dragen voor een adequate wetenschappelijke borging van de evaluatie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik van mening ben dat groepsrisico kan worden vervangen door maatschappelijk risico en of naast maatschappelijk risico ook het groepsrisico bepaald kan worden voor bepaalde gebieden.

De bestaande berekeningsmethodiek voor groepsrisico is gericht op industriële risico’s van bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken en daarmee niet van toepassing op andere risico’s. Het groepsrisico gaat uit van een gelokaliseerde risicobron. De geïnduceerde aardbevingen zijn geen gelokaliseerde risicobronnen, maar kunnen zich voordoen in een groot gebied in Groningen. Daardoor is het groepsrisico niet goed toepasbaar op het risico van geïnduceerde aardbevingen. Het gebruik van een specifieke risiconorm voor andere risico’s levert onvergelijkbare waarden op. Verder is behoefte aan inzicht in de locaties boven het Groningen gasveld waar de kans op grotere groepen slachtoffers het grootst is. Het voor Loppersum berekende groepsrisico geeft dat inzicht alleen voor Loppersum en niet voor het hele gaswinningsgebied. Aangezien het hier ging om de specifieke kans op een aardbeving op een specifieke locatie waren de nadelen zoals genoemd geen groot probleem (de bron waarvan de gevolgen werden onderzocht was gelokaliseerd op een specifieke locatie). Maar bij toepassing op het gehele Groningen gasveld vormen genoemde nadelen wel een probleem. Deze problemen worden met het gebruik van het maatschappelijk risico opgelost.

SodM heeft aan NAM gevraagd om het maatschappelijk veiligheidsrisico te berekenen in het nieuwe winningsplan en zal het plan mede daarop toetsen. Ik zie geen aanleiding om het maatschappelijk veiligheidsrisico een meer formele juridische borging te geven dan de koppeling met de indieningsvereisten van het winningsplan.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of met het invoeren van het maatschappelijk risico bewoners van het gebied boven het gasveld een andere status krijgen dan de rest van Nederland.

De risico’s van geïnduceerde aardbevingen zijn alleen te vinden in het gebied van de Groningse aardgaswinning, dus in zoverre wijkt dit gebied af van de rest van het land. Het basisniveau van veiligheid hoort daarentegen niet af te wijken en daarom heeft het kabinet besloten dat de veiligheidsnorm voor individueel risico in en rond woningen (waar dit risico zich manifesteert) gelijk is aan die in de rest van het land. In het geval van Groningen is dat dus inclusief het aardbevingsrisico.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij om de OVV te verzoeken een tussentijdse evaluatie van de huidige situatie in Groningen te doen met betrekking tot de gaswinning en het opvolgen van de aanbevelingen zoals gedaan door de OVV.

Het kabinet heeft in haar reactie op het OVV-rapport (Kamerstuk 33 529, nr. 143) van 2 april 2015 aangegeven alle aanbevelingen van de OVV over te nemen. Het meenemen van de belangen van burgers in de besluitvorming, het steviger borgen van het veiligheidsbelang en de versteviging van de onafhankelijkheid van SodM heb ik verankerd in de herziening van de Mijnbouwwet zoals die nu bij uw Kamer ligt. Daarnaast wordt gekozen voor structureel onderzoek om onzekerheden continu te blijven verkleinen en wordt de communicatie met burgers verder verbeterd. Ook ben ik samen met SodM bezig een structureel en onafhankelijk onderzoeksprogramma op te zetten met betrekking tot de effecten van mijnbouw (inclusief Groningen). Mijn streven is medio 2016 een start te maken met dit nieuwe kennisnetwerk onder toezicht van een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad. Dit kennisnetwerk heeft mede als doel fundamenteel en toegepast onderzoek beter op elkaar af te stemmen. Ik zie geen aanleiding om in deze fase al een tussentijdse evaluatie te laten uitvoeren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er bij de veiligheid van het ondergrondse leidingennet aandacht is besteed aan het leidingennet met betrekking tot het transport van aardgascondensaat naar de locatie te Farmsum en de aardbevingsbestendigheid van deze locatie.

De aardbevingsbestendigheid van de NAM-installaties te Farmsum wordt momenteel onderzocht evenals dat gebeurt bij BRZO bedrijven in het aardbevingsgebied. De voortgang van de onderzoeken wordt besproken aan de Industrietafel onder leiding van de NCG. Waar leidingnetten onderdeel van dergelijke bedrijven vormen zal dit – ongeacht of het aardgascondensaat danwel andere stoffen gaat – worden meegenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik me herken in de zorgen die gezaghebbende constructeurs in het artikel «Nieuwe aardbevingsnorm vol fouten en slordigheden» in de Cobouw van 15 januari hebben geuit over de NPR 9998.

De NPR 9998 is op 18 december 2015 door NEN gepubliceerd. De NPR is in februari 2015 ter consultatie door NEN voorgelegd («groene» versie). De NPR is opgesteld onder begeleiding van een NPR-commissie met o.a. vertegenwoordigers van TNO, KNMI, het adviesbureau Deltares, TU-Delft en ook deskundige constructeurs. Hierop zijn meer dan 300 reacties ontvangen, variërend van redactioneel tot inhoudelijk. Deze reacties zijn door de NPR-commissie behandeld en verwerkt in de definitieve «witte» versie van december 2015. De verwerking van de reacties op de «groene» versie van de NPR is door NEN voorafgaand aan de publicatie van de «witte» versie voorgelegd en afgestemd met de indieners van deze reacties. Deze konden zich vinden in de verwerking ervan door NEN.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de opgave voor hogere gebouwen inderdaad groter is geworden, zoals de constructeurs stellen, en of de opgave voor de randen van het winningsgebied door de NPR juist groter wordt in plaats van kleiner.

In incidentele gevallen kan het inderdaad zo zijn dat de optredende krachten met de kennis van nu groter zijn dan bepaald met de kennis van februari 2015. Daarentegen kan het weerstandvermogen van een constructie met de toekomstige kennis groter zijn dan thans (conservatief) bepaald, zoals uit de eerste proefresultaten uit onderzoek in Pavia aan een in een Nederland gangbare woning naar voren komt. Dus het is op voorhand niet te zeggen of dat zo is. Uit de gebiedsgerichte aanpak en de inspecties van de NCG zal dit moeten blijken. Waar gebouwen zich nog in de ontwerpfase bevinden adviseer ik de berekeningen opnieuw te doen met de laatste inzichten (de witte versie van de NPR). De opgave is te komen tot veilige gebouwen in het gehele door aardbevingen getroffen gebied. Dat zijn zowel gebouwen in het centrumgebied rond Loppersum als aan de randen van de PGA-contourenkaart. Door de toename in de kennis zijn de onderscheiden responsspectra aangepast en deels aangescherpt, terwijl de PGA-waarden zijn afgenomen. Het is afhankelijk van de in het verleden gerealiseerde bouwwijzen hoe bestaande gebouwen op de combinatie van PGA-waarde en het lokaal geldende responsspectrum reageren. In het aangehaalde artikel is sprake van een absolute stellingname die incidenteel zou kunnen kloppen, maar generiek niet geldend is.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de 300 reacties die zijn binnengekomen op de groene versie van de NPR openbaar zijn.

Ik heb met NEN afgesproken dat NEN de reacties geanonimiseerd en inclusief de reactie van de normcommissie op de website van NEN zal publiceren.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de bestaande woningen in beginsel niet aardbevingsbestendig worden gemaakt, maar uitsluitend aardbevingsveilig zijn voor een referentieperiode van vijftien jaar. Tevens vragen zij of het klopt dat toetsing van bestaande bouw, inclusief monumenten, conform de NPR 9998 kan leiden tot uiteindelijk afschrijven of instorten van het gebouw. De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte of het klopt dat bestaande woningen in beginsel niet aardbevingsbestendig worden gemaakt, maar uitsluitend aardbevingsveilig voor een referentieperiode van vijftien jaar.

De bestaande woningen worden aardbevingsbestendig gemaakt. De referentieperiode van 15 jaar betekent niet dat de woningen maar 15 jaar veilig zijn. De referentieperiode wordt gebruikt om de statistisch te verwachten belastingen te bepalen gedurende een periode van 15 jaar. Dit komt overeen met een individueel risico van 10–5 zoals ik heb gemeld in mijn brief van 3 november 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 205). Er kan zich de situatie voordoen dat de versterking van een gebouw tot het veiligheidsniveau 10–5 conform NPR 9990 niet opweegt tegen de waarde ervan en dat er dan naar andere mogelijkheden (bijvoorbeeld sloop/nieuwbouw) moet worden gekeken. Voor monumenten ligt deze afweging uiteraard anders, omdat ook het culturele-historische aspect meespeelt.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het van toepassing verklaren van de NPR op bestaande bouw betekent dat er Groningers uit huis gezet kunnen worden, omdat hun woning niet voldoet aan het bouwbesluit, zoals gesteld in het artikel «Ondergrond Groningen niet stijf».

De NPR zal niet worden opgenomen in het Bouwbesluit voor bestaande bouw. Wel adviseert de NCG in zijn meerjarenprogramma om bij de versterkingsopgave uit te gaan van de definitieve versie van de NPR. Dit is echter geen wettelijke verplichting, zodat de inwoners van Groningen niet uit hun huis kunnen worden gezet indien ze niet aan het individuele risico van 10–5 voldoen als gevolg van de aardbevingsbelastingen. Ik ben het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat NAM verantwoordelijk is om in het aardbevingsgebied alle bestaande gebouwen op de norm 10–5 te brengen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een overzicht van het aantal aangevraagde contra-expertises na een eerste oordeel van CVW.

In 2015 zijn er 2.799 contra-expertises uitgevoerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie vragen op hoe de uitspraak van de Raad van State dat ik bij het vorige gaswinningsbesluit de risico’s voor de omwonenden en de omgeving onvoldoende in kaart heb gebracht zich verhoudt tot mijn besluit dat op een niveau van 27 miljard m3 de gaswinning zo vlak mogelijk kan worden gehouden. Tevens willen deze leden weten wat er voor nodig is om de gaswinning terug te schroeven naar een gaswinningsniveau van 12 miljard m3.

SodM baseert zijn advies op de verschillende onderzoeksresultaten naar de correlatie tussen productiefluctuaties en seismische risico’s uit studies van NAM, CBS en TNO. Geen van deze studies kan een dergelijke relatie kwantificeren, maar de resultaten uit deze studies lijken een dergelijke correlatie wel te indiceren. Dit heeft geleid tot een kwalitatief advies van SodM om productiefluctuaties te vermijden. Ik acht het onverstandig een dergelijk advies naast me neer te leggen en het productieplafond verder te verlagen. Bovendien leidt het vastgestelde winningsniveau gecombineerd met de versterkingsopgave tot aanvaardbare risico’s.

Het niveau van 12 miljard m3, waaraan SodM in haar advies van januari 2013 refereerde, betrof een voorlopige, speculatieve analyse op basis van een vergelijking waarvan de juistheid toen en nog steeds niet kan worden vastgesteld. Een veilig niveau van gaswinning is iets anders en komt overeen met het niveau van winning waarbij wordt voldaan aan de geldende veiligheidsnormen.

De leden van de PvdD-fractie vragen naar het verband tussen bodembeweging en gaswinning en of ik bereid ben om instructies te geven dat schade als gevolg van bodemdaling ook als mijnbouwschade zou moeten worden gezien en dus door NAM vergoed zou moeten worden.

Ik ben er altijd vanuit gegaan dat er een relatie is tussen gaswinning en bodemdaling/bodealingnelheid. Als er schade ontstaat door bodemdaling als gevolg van gaswinning, dan moet deze schade door NAM vergoed worden.

De leden van de PvdD-fractie vragen waarom er niet wordt gekeken naar bevingen met een magnitude kleiner dan 1, of ik bereid ben het effect van schadevorming als gevolg van kleine aardbevingen mee te nemen als criterium voor de versterkingsopgave en in hoeverre de herstel- en verstevigingsoperatie in Groningen in het algemeen gericht zijn op het versterken tot een hoger niveau dan de oorspronkelijke staat. Deze leden halen in dit verband een uitspraak van TNO aan dat opeenvolgende kleine aardbevingen wel degelijk bij zouden dragen aan schadevorming.

Ik herken deze uitspraak over de relatie tussen bevingen met een kracht onder 1,0 op de schaal van Richter en schade niet. TNO is één van mijn adviseurs en ik zal met hen hierover in gesprek gaan.

De leden van de PvdD-fractie vragen wanneer de Kamer de novelle over omkering van de bewijslast bij mijnbouwschade kan verwachten.

De novelle over het wettelijk bewijsvermoeden is inmiddels bij de Tweede Kamer ingediend.

De leden van de PvdD-fractie vragen welke energiebesparende maatregelen ik de afgelopen jaren zowel nationaal als internationaal getroffen heb om de gasvraag terug te dringen. Zij willen tevens weten hoe ik deze de transitie naar minder gasverbruik voor me zie.

De leden van de fractie van de PvdD merken terecht op dat de gasvraag teruggedrongen dient te worden, onder andere door energiebesparingsbeleid. Deze visie deel ik en heb ik benadrukt in het Energierapport dat ik naar uw Kamer heb toegestuurd op 18 januari jl. (kamerstuk 31 510, nr. 50). De afgelopen jaren zijn hier al grote stappen in gezet, zowel nationaal als internationaal. De Europese Unie heeft in het kader van de Richtlijn Energie Efficiency afgesproken dat lidstaten, waaronder ook Nederland, hun finale energieverbruik in de periode 2014–2020 jaarlijks met 1,5% dienen te verminderen. Volgens de NEV 2015 ligt Nederland op koers om ruimschoots aan dit doel te voldoen.

Met het Energieakkoord heeft Nederland stappen gezet die verder gaan dan dit doel, en een extra maatregelenpakket afgesproken dat moet leiden tot 100 PJ finale energiebesparing in 2020. Aangezien de daartoe afgesproken maatregelen volgens de NEV 2015 nog ontoereikend resultaat gaven voor de realisatie van 100 PJ in 2020, heb ik met de ondertekenaars van het Energieakkoord een aanvullend pakket maatregelen afgesproken. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd met mijn brief op 22 december jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 381). Met deze afgesproken intensiveringen komt het doel van 100 PJ weer binnen bereik.

Het terugdringen van de gasvraag gebeurt niet alleen in de context van het besparingsbeleid, maar wordt ook meegenomen in het bredere energiebeleid. Zo is het warmtebeleid, geschetst in de warmtevisie (Kamerstuk 30 196, nr. 305), erop gericht om de afhankelijkheid van gas te verminderen. Ook de schuif in de eerste schijf van de energiebelasting van elektriciteit naar aardgas leidt tot vermindering van de gasvraag. Tot slot noem ik ook de openstelling vanaf dit jaar van de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE). Deze maakt de aanschaf van bijvoorbeeld zonneboilers, warmtepompen en biomassaketels aantrekkelijker en dringt daarmee de gasvraag terug.

De leden van de PvdD-fractie vragen welke financieringsmogelijkheden voor energiebesparende maatregelen er beschikbaar zijn voor inwoners van het gaswinningsgebied en welke mogelijkheden er zijn om de interim waardevermeerderingsregeling op korte termijn uit te breiden.

Voor een toelichting op de interim waardevermeerderingsregeling en het nieuwe instrument zoals dat is voorgesteld door de NCG verwijs ik naar mijn antwoord op vergelijkbare vragen van diverse andere fracties.

Hiernaast zijn voorbeelden van financieringsmogelijkheden voor energiebesparende maatregelen:

  • Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE)

    Met de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) wordt een tegemoetkoming gegeven voor de aanschaf van zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels. De regeling is bestemd voor zowel particulieren als zakelijke gebruikers.

  • STEP regeling

    De Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) richt zich op verhuurders van huurwoning(en) in de gereguleerde huursector. Afhankelijk van de energieindex van de woning kan de verhuurder een bedrag (min. € 2.000,–, max. € 4.500,–) per woning krijgen om de energieprestatie te verbeteren. De stimuleringsregeling komt voort uit het Energieakkoord.

  • Stichting Nationaal Energiebespaarfonds

    Woningeigenaren die hun voornemen om te investeren in een energiezuinige woning kunnen vanaf januari 2014 een Energiebespaarlening afsluiten om te investeren in energiebesparende maatregelen in de eigen woning.

  • Fonds energiebesparing huursector (FEH)

    Het Fonds energiebesparing huursector (FEH) biedt voor verhuurders van woningen de mogelijkheid een lening met een lage rente aan te vragen. FEH is bedoeld voor verhuurders van een project, bestaande uit minimaal 5 woningen, met een zeer hoge energiebesparingsambitie.

  • BTW op zonnepanelen terugvragen

    Als een particulier zonnepanelen koopt, kunt deze de BTW op aanschaf en installatie terugvragen van de Belastingdienst.

  • EnergiePrestatieVergoeding (EPV)

    Als de wetgeving rondom de energieprestatievergoeding in werking is getreden kunnen verhuurder en huurder een energieprestatievergoeding overeen komen voor de opwek van energie op een zeer energiezuinige woning, zoals bijvoorbeeld een nul-op-de-meter woning. Huurders krijgen dan een comfortabelere nul-op-de-meter woning met een nieuwe uitstraling. De betreffende AMvB zal op binnenkort bij uw Kamer worden voorgehangen

De leden van de PvdD-fractie vragen hoe ik aankijk tegen mijn uitspraak om bedrijven te subsidiëren om kleine velden onder de Noordzee te ontwikkelen, omdat het anders niet rendabel zou zijn voor de exploitanten.

In mijn brief aan uw Kamer van 12 november 2015 heb ik uiteen gezet waarom en op welke wijze ik de ontwikkeling van kleine velden onder de Noordzee bevorder (Kamerstuk 33 529, nr. 206). Het gaat hierbij niet om een subsidie, maar om een extra investeringsaftrek.

De leden van de PvdD-fractie vragen wat de stand van zaken is rondom mogelijke gasboring op Terschelling.

In mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2015 heb ik aangegeven dat ik de aanvraag voor de winningsvergunning Terschelling aanhoud tot de wijzigingen in de Mijnbouwwet naar aanleiding van het OVV-rapport in werking zijn getreden (Kamerstuk 34 041 nr. 39). Een onderdeel van de wijzigingen in de Mijnbouwwet is dat nu expliciet is opgenomen dat elk nieuw of gewijzigd winningsplan een seismisch risicoanalyse moet bevatten. Op basis hiervan kan beoordeeld worden of de risico’s aanvaardbaar zijn.

De leden van de PvdD-fractie vragen welke plannen ik heb om onafhankelijk onderzoek naar de aardbevingen in Groningen te verrichten.

NAM gebruikt voor haar onderzoeken zowel nationale als internationale experts op het gebied van geïnduceerde bevingen en de gevolgen daarvan. In de rapportage van NAM, wordt een overzicht gegeven van de betrokken wetenschappers (Hazard and Risk Assessment for Induced Seismicity in Groningen, Appendix B: Experts).

Daarnaast heb ik in 2015 een wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld met als taak de onderzoeken, die door de NAM worden uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het Groningen Winningsplan 2016, te begeleiden en te reviewen. Tevens heb ik deze commissie gevraagd de kwaliteit, de volledigheid en de onafhankelijkheid van de resultaten van deze onderzoeken, te bewaken. De commissie bestaat uit nationale en internationale onafhankelijke experts.

Ook SodM heeft onafhankelijke experts gevraagd het onderzoek van NAM te reviewen.

Een van de aanbevelingen in het OVV-rapport is om een structureel en onafhankelijk onderzoeksprogramma op te zetten met betrekking tot de effecten van mijnbouw (inclusief Groningen).Ik ben samen met SodM bezig dit vorm te geven en mijn streven is medio 2016 een start te maken met een nieuw kennisnetwerk onder toezicht van een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad. Dit kennisnetwerk heeft mede als doel fundamenteel en toegepast onderzoek beter op elkaar af te stemmen.

Ik zal uw Kamer voor 1 april 2016 informeren op welke manier het onderzoeksprogramma zal worden ingericht, waar het belegd zal worden en wie het zal coördineren.

Zodra het dit kennisnetwerk met betrekking tot de effecten van mijnbouw goed functioneert, kan deze ook zorgen voor een onafhankelijke «second opinion».

Naar boven