33 118 Omgevingsrecht

Nr. 83 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 30 december 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu en de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst hebben op 19 december 2016 overleg gevoerd met de heer Blok, Minister voor Wonen en Rijksdienst, en mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, Minister van Infrastructuur en Milieu, over:

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 19 mei 2016 inzake de invoeringswet Omgevingswet (Kamerstuk 33 962, nr. 185);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 6 juni 2016 inzake de evaluatie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (Kamerstuk 32 660, nr. 66);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 25 mei 2016 inzake de voortgang van de trajecten van uitvoeringsregelgeving, invoeringswet- en regelgeving (inclusief overgangsrecht), aanvullingsregelgeving en implementatie van de Omgevingswet (Kamerstuk 33 962, nr. 186);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 1 juli 2016 inzake vier ontwerpbesluiten die zijn gebaseerd op de Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 31);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 10 oktober 2016 met aanvullende uitleg ten aanzien van de AMvB's onder de Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 36);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 7 oktober 2016 inzake de voortgang van de implementatie van de stelselherziening Omgevingsrecht (Kamerstuk 33 118, nr. 35);

  • de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 6 oktober 2016 inzake uitvoering van de motie van de leden Jan Vos en Van Veldhoven over in bestemmingsplannen van gemeenten een strategie voor CO2-neutraliteit in 2050 opnemen (Kamerstuk 31 793, nr. 160);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 3 november 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over de Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstuk 33 962, nr. 190);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 3 november 2016 inzake verdere uitwerking van de stelselherziening van het omgevingsrecht (Kamerstukken 33 118 en 33962, nr. 38);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 3 november 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over het ontwerpOmgevingsbesluit dat is gebaseerd op de Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 39);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 18 november 2016 inzake de resultaten van de consultatie en toetsing ontwerpAMvB's Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 44);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 18 november 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over het ontwerpbesluit kwaliteit leefomgeving (Kamerstuk 33 118, nr. 43);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 18 november 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over het ontwerpbesluit bouwwerken leefomgeving (Kamerstuk 33 118, nr. 42);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 18 november 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over het ontwerpbesluit activiteiten leefomgeving (Kamerstuk 33 118, nr. 41);

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 5 december 2016 met de antwoorden op aanvullende vragen over het ontwerpBesluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) (Kamerstuk 33 118, nr. 45);

  • de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 15 december 2016 inzake de rapportage Pionieren met de Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 46).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Van Dekken

De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, Geurts

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Tijdink

Voorzitter: Van der Linde

Griffier: Jansma

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bisschop, Cegerek, Van der Linde, Ronnes, Smaling, Van Tongeren, Van Veldhoven, Veldman en Voortman,

en de heer Blok, Minister voor Wonen en Rijksdienst, en mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, Minister van Infrastructuur en Milieu.

Aanvang 10.05 uur.

De voorzitter:

Het belooft voor vergaderliefhebbers een fijne dag te worden, want dit overleg staat gepland van 10.00 uur tot 18.00 uur. We gaan het als volgt doen. Wij beginnen met een eerste en tweede termijn die zijn gewijd aan het Bbl, het Besluit bouwwerken leefomgeving. Daarna doen wij de rest, wederom in twee termijnen. Iedereen heeft een spreektijd toebedeeld gekregen. Ik heet welkom de Minister van Infrastructuur en Milieu, de Minister voor Wonen en Rijksdienst, hun ambtenaren en het publiek. Ik geef als eerste het woord aan de heer Veldman, die spreekt namens de VVD.

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Aan het begin van de zomer ontving de Kamer de vier Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) van de Omgevingswet. Ik was uiteraard erg benieuwd hoe de wet verder is uitgewerkt in die vier AMvB's. De regels voor onze fysieke leefomgeving, het omgevingsrecht, zijn de laatste decennia immers verworden tot een ondoorzichtig woud. Bewoners en bedrijven die een dakkapel willen bouwen of een bedrijfshal willen uitbreiden, kunnen in de huidige regelbrij maar moeilijk hun weg vinden, met als gevolg lange, lastige en dure procedures. De vorig jaar aangenomen Omgevingswet hervormt het omgevingsrecht drastisch. Er vindt een decentralisatie van verantwoordelijkheden plaats. De uitwerking van die wet in de vier AMvB's moet natuurlijk aansluiten bij de hoofddoelstellingen. Ik heb het dan uiteraard over eenvoudiger regels die eenvoudig in het gebruik zijn, regels die inzichtelijk zijn, een samenhangende benadering van de leefomgeving, grotere bestuurlijke afwegingsruimte en meer gebiedsgericht maatwerk, alsmede uiteraard een snellere en betere besluitvorming.

In de zomer ben ik de AMvB's gaan doornemen. Het mag gezegd worden: volgens mij is het kabinet heel goed geslaagd in het eenvoudig, overzichtelijk en toegankelijk houden van de vier AMvB's. Het zijn geen spannende romans – ze tellen 2.200 pagina's – maar de AMvB's zijn wel helder en overzichtelijk. Complimenten dus aan beide bewindspersonen en alle stille krachten op de departementen. Het ziet er in hoofdlijnen allemaal goed uit. Uiteraard heb ik nog wel een aantal vragen en wensen. Zoals afgesproken zal ik me eerst concentreren op het Bbl.

Er is de afgelopen tijd veel aandacht uitgegaan naar de bruikbaarheidseisen, van de VNG tot de branchevereniging voor Nederlandse architectenbureaus (BNA) tot VNO-NCW. Er is veel weerstand tegen het laten vervallen van bruikbaarheidseisen; dit terwijl de bruikbaarheidseisen voor particuliere woningbouw eerder buiten werking zijn gesteld, juist om mensen de ruimte te geven om flexibel eigen invulling te geven aan hun woonwensen. Ook is er in het kader van de Crisis- en herstelwet geëxperimenteerd met het buiten werking stellen van bruikbaarheidseisen. Voor zover ik kan overzien functioneert dat goed. Kan de Minister dit bevestigen? Kan hij een beeld geven van de staande praktijk, waarin de bruikbaarheidseisen zijn komen te vervallen? Het schrappen van bruikbaarheidseisen is bedoeld om flexibeler te kunnen bouwen, om daar waar het kan of wellicht zelfs nodig is net even anders te bouwen dan de standaard die we nu hanteren. Ja, uiteraard moet die flexibiliteit niet leiden tot grootschalige bouw van woningen die niet «voldoen». Hoe combineren we flexibiliteit en het in zijn algemeenheid gewenste pakket aan bruikbaarheidseisen? Kunnen we het in het Bbl eventueel omdraaien, dus de bruikbaarheidseisen wel opnemen en tegelijkertijd gemeenten de ruimte geven om onderbouwd hiervan te kunnen afwijken?

De komende jaren zullen er fors meer huizen moeten worden gebouwd: volgens mij 1 miljoen woningen tot 2040 of 2050. Om dit betaalbaar te kunnen doen, is het gebruikelijk en ook wenselijk om standaardbouwconcepten toe te passen. Het lokaal eigen ambities stellen aan bijvoorbeeld duurzaamheid, ruimte die nu ontstaat, kan leiden tot het gebruik van verschillende materialen en dus hogere bouwkosten, en daarmee tot minder bouwproductie. Hoe houden we hier een goede balans tussen de lokale afwegingsruimte en de noodzaak tot een groot bouwvolume? Ik krijg daarop graag een reactie van de Minister.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De heer Veldman heeft terecht gevraagd naar de bruikbaarheidseisen. Hij zegt dat deregulering positief is, maar denkt hij dan ook aan de belangen van allerlei andere mensen, zoals architecten die willen weten waar zij aan toe zijn en juist die bruikbaarheidseisen nodig hebben? Ik noem ook mensen die gebruikmaken van gebouwen, zoals mensen met een beperking. Het is niet voor niets dat er vandaag een flink aantal mensen met een beperking op de publieke tribune zitten. Zij maken zich hier zorgen over. Ik wil dus graag van de heer Veldman horen hoe hij ervoor gaat zorgen dat dit bouwbesluit wel VN-verdragproof wordt.

De heer Veldman (VVD):

Volgens mij ben ik daar heel helder in geweest. Ik heb zojuist aan de Minister gevraagd wat de staande praktijk is, waarbij de particuliere woningbouw al zonder de gebruikelijke eisen kan functioneren. Ook onder de Crisis- en herstelwet vinden experimenten plaats. Ik vraag de Minister dus: hoe loopt dat nu? Want mij hebben geen signalen bereikt dat het daarmee volledig uit de hand zou lopen. Dat is de suggestie die mevrouw Voortman misschien wel een beetje probeert te wekken. Daarnaast heb ik mij afgevraagd, kijkend naar de praktijk, of je het in het Bbl eventueel zou kunnen omdraaien, in de zin dat je de bruikbaarheidseisen wel in het Bbl laat zitten, op basis van het oude Bouwbesluit 2012. Maar dan geven wij gemeenten de ruimte om daar waar nodig en wenselijk eventueel maatwerk te leveren en een set andere eisen te gebruiken. Dat is mijn vraag en dat is misschien de oplossing. Laten wij met elkaar bezien of dat de weg kan zijn die wij kunnen bewandelen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik zou het een goed idee vinden om de bruikbaarheidseisen uit het Bouwbesluit over te nemen in het Besluit bouwwerken leefomgeving, maar wat de heer Veldman lijkt te vergeten, is het volgende. Hij heeft het over het voorbeeld van de Crisis- en herstelwet, maar wij hebben sindsdien het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking geratificeerd. Dat betekent dat de normen voor woningen en gebouwen beter moeten worden. Wij hebben met zijn allen beloofd dat wij zullen zorgen voor geleidelijke verbetering van toegankelijkheid. Dan kan het toch niet zo zijn dat wij blijven vastzitten aan regels van voor het VN-verdrag? Het moet dan toch beter worden?

De heer Veldman (VVD):

Als een particulier een woning bouwt, is het volgens mij mooi dat die particulier de woning kan bouwen waar hij behoefte aan heeft. Als die particulier, die zijn eigen woning bouwt, niet gehandicapt is, is het de vraag of je alle bruikbaarheidseisen die te stellen zijn, op die woning van toepassing moet laten zijn. En dus is mijn vraag, kijkend naar de staande praktijk, waarbij voor de particuliere woningbouw de bruikbaarheidseisen al terzijde zijn gesteld: hoe functioneert een en ander nu, binnen de experimenten in het kader van de Crisis- en herstelwet? Ik doe de suggestie om te onderzoeken of wij het Bbl kunnen inrichten langs de lijn van het wel opnemen van de bruikbaarheidseisen, waarbij wij gemeenten de ruimte geven om waar nodig maatwerk toe te passen en dus een andere set van eisen toe te passen.

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. Gezien de beperkte spreektijd ga ik maar direct door met de inhoud. Dit Besluit bouwwerken leefomgeving bevat eisen aan de veiligheid van woningen en andere bouwwerken en vervangt onder meer het huidige Bouwbesluit 2012. Op dit punt doet zich een dilemma voor. Enerzijds delen wij nadrukkelijk de wens van meer deregulering, minder regels dus. Maar dat kent wel een keerzijde. Het laten vervallen van de regels voor de minimale afmetingen van bijvoorbeeld toilet, badruimte en doorgangen in een woning is in onze ogen strijdig met het uitgangspunt om mindervalide mensen en ouderen langer zelfstandig te laten wonen. In het Bbl wordt bijna alles aan de markt overgelaten. Krijgen wij straks weer negentiende-eeuwse woontoestanden, met kamers van 1 bij 2 meter, of een vliering van 1,5 meter hoog? Daar waar de woningbehoefte groot is, bijvoorbeeld in het centrum van Amsterdam, zal de markt dit gaan misbruiken, want dat mag. Hoe voorkomen wij misstanden? Hoe voorkomen wij dat wij straks spreken over intensieve menshouderij?

Ook veiligheid is van belang, zoals bijvoorbeeld de overklauterbaarheid van een balkonhek. Je gaat met je kinderen op bezoek bij iemand met een balkon. Als wij dit bouwbesluit doorzetten, dan kunnen wij de mogelijke gevolgen voorspellen. Het CDA zou toch willen kiezen voor een iets andere lijn. Wij willen vasthouden aan de belangrijke onderdelen van het oude Bouwbesluit. Aspecten uit het oude Bouwbesluit die wel zouden moeten worden overgezet in het nieuwe Bbl zijn in onze ogen de toegankelijkheidseisen voor gehandicapten conform het VN-verdrag en bruikbaarheidseisen, maar ook noodzakelijke uniformiteitseisen. Graag horen wij de visie van de Minister hierop. Hoe ziet hij dat de toegankelijkheid in het voorstel zoals het nu voorligt wel is gewaarborgd?

Daarnaast stellen wij een time-out voor. Wat ons betreft moet de Minister nog een keer overleggen met partijen om te zoeken naar een methode waarbij voordelen van deregulering wel worden geïncasseerd, maar waarbij wij ook het belang van standaardisering van de kwaliteit en veiligheid overeind blijft. Met name vanuit de bouwwereld zijn daar opmerkingen over gekomen. Daarbij dienen in onze ogen de effecten ook goed geanalyseerd te worden.

Ten slotte een vraag over de forse opgave in de energietransitie. Hoe zorgen wij ervoor dat overbodige, belemmerende regels achterwege blijven in de AMvB's?

De voorzitter:

De heer Bisschop zal alleen de eerste helft van dit notaoverleg bijwonen. Ik geef hem de gelegenheid om ook zijn vragen over het onderwerp van de middagvergadering alvast te stellen.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik zou dat zeer op prijs stellen. Ik ben in het verleden verplichtingen voor deze middag aangegaan, dus ik kan vanmiddag helaas niet aanwezig zijn. De medewerker luistert mee naar de beantwoording. Wij blijven het dus scherp volgen.

Laat ik beginnen met mijn oprechte waardering uit te spreken voor de inspanningen die gepleegd zijn om te komen tot deze voorstellen. Die waardering is welgemeend en wil ik onderstrepen, ook als ik mij nu vooral focus op een aantal zorgpunten over de AMvB's in verhouding tot wat ons voor ogen staat.

Ik begin met het Besluit kwaliteit leefomgeving. Met dit besluit krijgen de gemeenten en provincies veel ruimte om omgevingswaarden aan te scherpen. Daar zit weinig begrenzing aan. De SGP zet hier vraagtekens bij. Bedrijven moeten weten waar ze aan toe zijn. Het besluit zou sporen met het legaliteitsbeginsel, omdat eventuele aanscherping van de omgevingswaarden een wettelijke basis heeft. Die redenering klopt wel, maar is toch wat te kort door de bocht. Alle wettelijke ruimte om aan knoppen te draaien is nog geen rechtszekerheid. En daar zit voor ons een angel. Bedrijven gaan bij nieuwbouwinvesteringen uit van bepaalde emissie-eisen. Het mag niet zo zijn dat zomaar opeens die eisen aangescherpt worden. Ik zie graag een duidelijke begrenzing van deze ruimte, bijvoorbeeld door te verplichten dat rekening gehouden wordt met de gevolgen voor bedrijven.

Dan de watertoets. Nederland heeft steeds vaker te maken met wateroverlast. Hier moeten wij ons in een vroeg planstadium op voorbereiden. Liever goede maatregelen vooraf dan dure noodgrepen achteraf. De SGP vindt dat de watertoets in het Besluit kwaliteit leefomgeving onvoldoende geborgd is. Gemeenten moeten rekening houden met het advies van het waterschap, zo staat er. Dat is waar en dat is mooi, maar het is ook te vrijblijvend. Ik vind dat gemeenten het advies in principe moeten overnemen, tenzij er goede redenen zijn om ervan af te wijken. Ik denk dat waterschappen dé specialisten zijn om in die watertoets te adviseren en dat er goede redenen moeten zijn om daarvan af te wijken. Ik zou dan ook graag zien dat waterschappen expliciet betrokken worden bij het opstellen van omgevingsvisies.

Er is veel discussie over de bruikbaarheidseisen voor nieuwe huizen en gebouwen. Blijven er voldoende geschikte woningen over voor oudere mensen die slecht ter been zijn en graag in het eigen huis willen blijven wonen? Blijven huizen kindvriendelijk? Ik sluit mij aan bij de vragen die collega Ronnes zojuist heeft gesteld. Ik ga niet mee in allerlei rampscenario's, maar wij kunnen wel kijken of het niet verstandig is om bepaalde basale eisen te handhaven. Verder kan door monitoring en evaluatie de vinger aan de pols worden gehouden. Wij zijn zeer benieuwd naar de reactie van de Minister op dit punt.

Ik kom op het Besluit activiteiten leefomgeving. Ook hierbij speelt de zorgplicht. De Omgevingswet geeft een algemene zorgplicht om ervoor te zorgen dat bedrijven geen gekke dingen doen, ook als er geen specifieke regels zijn gesteld. In het Besluit activiteiten leefomgeving zit er naast de specifieke regels en vergunningverplichtingen ook nog eens een specifieke zorgplicht om ervoor te zorgen dat de omgevingswaarden beschermd worden. Hoe gaat dit in de praktijk lopen, zeker nu er op verschillende punten open normen zijn gesteld? Ik maak mij daar zorgen over. Kan het betekenen dat overheden meer mogen stellen dan de regels vragen? Kan het betekenen dat burgers en bedrijven veel vaker moeten aantonen dat zij aan de zorgplicht voldoen? Moeten burgers en bedrijven maar een slag in de lucht doen over de toepassing van de omgevingswaarden? De SGP wil hier niet in meegaan. De zorgplicht is bedoeld als een vangnet. Het mag niet zo zijn dat de wetgevende macht de invulling en de interpretatie van omgevingswaarden en -normen eigenlijk op het bordje van de uitvoerende en de rechterlijke macht schuift en dat burgers en bedrijven maar moeten aantonen dat ze aan die eisen voldoen. Ik vraag de Minister om ook op dit punt de zorgplichten nadrukkelijk te begrenzen en af te bakenen.

Ik kom op de vergunningsplicht van de veehouderij. De bedoeling van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is dat zo veel mogelijk bedrijven onder de algemene regels vallen. Die vlieger gaat voor de veehouderij helaas niet op. Het Besluit activiteiten leefomgeving verlaagt de grens, zodat meer bedrijven een omgevingsvergunning moeten aanvragen. Nu is dat nodig als een varkensbedrijf bijvoorbeeld maar dan 750 zeugen of 2.000 vleesvarkens heeft. Het Bal legt die grens al bij 50 varkens. Waarom is dat? Ik vraag de Minister om de huidige grenzen aan te houden. Ik weet dat er ook intern stevige discussie is over de vraag of dat allemaal klopt, maar de Minister kan er zeker van zijn dat dit een- en andermaal grondig is doorgeakkerd. De eisen die worden geformuleerd leiden ertoe dat al op een heel laag niveau allerlei extra eisen worden gesteld aan bedrijven. Wij vragen de Minister om de bestaande eisen te handhaven.

Dan de meldingsplicht voor activiteiten. Verschillende activiteiten vinden regelmatig plaats, maar niet altijd in dezelfde vorm, op dezelfde plek of op dezelfde tijd. Ze zijn dus niet altijd goed voorspelbaar. Ik denk bijvoorbeeld aan de spuitactiviteiten in de landbouw. Ik vind dat wij moeten voorkomen dat dergelijke activiteiten telkens opnieuw gemeld moeten worden, met alle bureaucratische rompslomp die daarmee gepaard gaat. We moeten voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over wanneer het wel of niet moet en dat er onwerkbare situaties ontstaan. Mijn vraag is of de Minister bereid is om hierin afdoende te voorzien.

Tot slot een klein vraagje over de proefstalregeling. Je bent tenslotte boerenzoon en dat blijf je. Ik verzoek de Minister om op korte termijn de proefstalregeling op te nemen in het Bal. Dat voorkomt dat innovatieve stalsystemen die echt tot verbetering van de milieuomstandigheden leiden, de pas wordt afgesneden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. We hebben een hoop te bespreken, dus ik ga snel van start. D66 hoopt dat het nieuwe stelsel leidt tot heldere regels, een integrale ruimtelijke leefomgeving en een sterke democratie dicht bij de burger. Daarom heeft mijn fractie gekeken naar onderwerpen als participatie, rechtsbescherming en rechtszekerheid op beschermingsniveau. Dan blijven er toch nog een aantal vragen, om te beginnen over het Besluit bouwwerken leefomgeving. De collega's hebben er al aan gerefereerd: de bruikbaarheidseisen verdwijnen en hier kleven ook naar onze mening een aantal bezwaren aan. Mensen met een beperking hebben deze eisen nodig om goed te kunnen functioneren. Daarnaast is de minimale oppervlakte voor bijvoorbeeld studentenkamers onmisbaar. Door de woningnood nemen studenten in Amsterdam en Utrecht elke ruimte die ze kunnen krijgen. Er is daar dus geen sprake van vrije keuze. Daarnaast is een fietsenberging noodzakelijk om mensen te laten fietsen, maar door fietsendiefstal laten veel mensen de fiets dan toch maar staan. D66 heeft moeite om te begrijpen waarom deze eisen geschrapt worden, waardoor het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap genegeerd wordt. Kan de Minister in plaats van alle bruikbaarheidseisen te schrappen, enkel de eisen schrappen waarvan beargumenteerd kan worden dat ze echt overbodig zijn?

Mijn fractie wil ook in de toekomst een flexibele woningvoorraad. Waarom beginnen we daar niet nu meteen mee? Een kantoor moet een woning kunnen worden en andersom. Op welke manier worden in het huidige besluit de mogelijkheden hiertoe vergroot? Zit daar niet juist een spanning met het afschaffen van de bruikbaarheidseisen? Maakt dat het niet juist moeilijker?

Ik kom op nieuwbouw. Waarom komt er geen verplichting dat nieuwbouw op een duurzame manier plaatsvindt? Waarom is er bijvoorbeeld geen energieprestatiegarantie opgenomen in het besluit? Zijn belemmeringen zoals de verplichte aanleg van een riool wanneer je een eigen zuiveringsinstallatie hebt – een mooi voorbeeld van een pand in Wageningen – nu weggenomen, zodat er geen dubbele kosten hoeven te worden gemaakt? Kortom, stimuleert dit besluit duurzame bouw of niet en waar baseert de Minister dat op?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. In het Besluit bouwwerken leefomgeving, de opvolger van het Bouwbesluit 2012, worden bruikbaarheidseisen voor de woningkwaliteit geschrapt. Projectontwikkelaars en aannemers moeten zelf maar uitzoeken hoe hoog de plafonds worden, of er sanitaire voorzieningen worden geplaatst en hoe breed de doorgangen worden. Vrijheid, blijheid dus. Het gaat zelfs zo ver dat de specifieke zorgplicht ter voorkoming van gevaar voor de gezondheid of veiligheid in verband met de toestand van een bouwwerk, komt te vervallen. Dit was nou precies waarom GroenLinks tegen de Omgevingswet stemde: projectontwikkelaars verdienen ongelimiteerd geld ten koste van veiligheid en toegankelijkheid. Waarom heeft de Minister hiervoor gekozen?

Deze zomer is het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap geratificeerd. Het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving, die vandaag voorliggen, vormen het eerste moment waarop Nederland zijn handtekening onder dit verdrag kan waarmaken. Het is jammer om te zien dat de regering direct voor haar eerste toets zakt. In een glashelder juridisch betoog toont het College voor de Rechten van de Mens aan dat het Bbl in strijd is met het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap. Wat vindt de Minister van het commentaar van het college? Is hij bereid de aanbevelingen over te nemen? We mogen de impact van regelarme bouw voor mensen met een handicap niet onderschatten. Bovendien vergrijst de samenleving en komt er dus steeds meer vraag naar toegankelijke woningen.

Het gaat dus niet alleen om de huizen waar gehandicapten kunnen wonen, maar ook om de toegankelijkheid van huizen van hun naasten en van andere gebouwen. Ik vind het triest dat er gedacht lijkt te worden dat het goed genoeg geregeld is als er maar genoeg aangepaste woningen zijn. Alsof gehandicapten alleen maar in hun huis zitten en verder geen leven hebben. Is de Minister bereid om bezoekbaarheid als criterium op te nemen in het Bbl en daarbij een brede definitie van gehandicapten aan te houden? Zo kunnen bijvoorbeeld ook mensen met een gehoor- of gezichtsbeperking ook naasten blijven bezoeken.

Tot slot duurzaam bouwen. In het Bbl wordt daarover in alle talen gezwegen. Dat vind ik onbegrijpelijk. Met de G-4 stelt GroenLinks dat er in het stelsel van bouwregels ook stevige eisen moeten worden gesteld aan energiezuinigheid van bestaande gebouwen. Is de Minister bereid om op dat punt te bewegen?

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Voorzitter. De Omgevingswet is met een grote meerderheid door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer aangenomen. Vandaag hebben we het over de vier Algemene Maatregelen van Bestuur. We gaan van 26 wetten naar 1 wet en van 120 AMvB's naar 4 AMvB's. Eén wet waarin alle wetten en regels op het gebied van de leefomgeving worden vereenvoudigd en gebundeld, is winst. Ruimte in Nederland is schaars en dichtbevolkt. Wat we van de samenleving verlangen, moet uiteindelijk een plaats vinden in de beperkte ruimte van het Nederlandse territorium. Al sinds eeuwen spannen we ons met elkaar in om dit land te maken en in stand te houden. We overleggen onderling over de benutting van het schaarse land en het afstemmen van belangen. Zeggenschap, participatie en samenwerking passen dan ook in de Nederlandse traditie van omgaan met ruimtelijke vraagstukken over onze directe leefomgeving. Aan onze leefomgeving hechten we veel waarde. We willen een duurzame, gezonde en veilige leefomgeving. Voor een inclusieve samenleving moet de leefomgeving ook toegankelijk zijn.

Deze nieuwe wet moet er, zoals Co Verdaas, planoloog en PvdA-politicus, het zegt, vooral voor zorgen dat ruimtelijke ordening weer dienstbaar wordt aan de samenleving. Geen verrommeling, maar efficiënt ruimtegebruik, dat ook maatschappelijk in balans is. We hebben de afgelopen maanden vele briefings en een consultatie gehad. Daar hebben vele organisaties input kunnen leveren. We hebben nog wel zorgen over een aantal zaken. In artikel 4.21 van de Omgevingswet staat dat er eisen dienen te worden gesteld aan duurzaamheid en bruikbaarheid van bouwwerken. Dat zou wat ons betreft een duidelijke vertaling dienen te krijgen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit blijkt niet het geval te zijn. Vele maatschappelijke organisaties, waar onder Ieder(in) en Woonbond, luiden hierover de noodklok. Zij stellen dat door het de facto schrappen van de bestaande bruikbaarheidsregels de minimaal aanvaardbare woningbouwkwaliteit in het geding is. Zij zijn zeer sceptisch over het vertrouwen dat in de bouwsector wordt gesteld. Hoe kijkt Minister Blok hiertegen aan?

Deze organisaties geven aan dat, als een ruimte toch tot woning kan worden verbouwd door lagere plafondhoogtes aan te houden, slechts minimaal daglicht toe te laten een steile trap in te bouwen, dit zeker zal gebeuren. Door het handhaven van de bruikbaarheidseisen conform het Bouwbesluit 2012 kunnen dit soort toestanden worden voorkomen. Uit de antwoorden van het kabinet op eerdere vragen die tijdens de internetconsultatie zijn gesteld, blijkt dat dit mogelijk is. Daglichtintreding en de steilheid van trappen worden alsnog overgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Waarom zijn de overige bouwregels uit het Bouwbesluit 2012 niet overgenomen?

Het schrappen van de bruikbaarheidsregels lijkt mooi, maar is dat niet. Natuurlijk is het fijn dat er geen knellende regels zijn en natuurlijk komt het nu voor dat er bij een werk sprake is van zodanige omstandigheden dat je niet aan de precieze bouwregels kunt voldoen, anders dan met heel veel moeite of extra kosten, maar daarvoor zouden uitzonderingsregels kunnen gelden. Met het artikel 1.12a van het Bouwbesluit 2012 zijn voor particuliere eigenbouw al een aantal regels buiten werking gesteld. Met het afschaffen van de gebruiksregels verdwijnen ook alle standaarden in de bouw. Dat is wat ons betreft slecht om de inzet van de kwaliteit in de bouw beter te kunnen borgen en het aantal fouten te kunnen terugdringen. Het is ook slecht voor de standaardisering, die de bouw juist beter en goedkoper kan maken. Met het oog op de aanstaande Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is het juist nu zeer gewenst dat we flinke stappen zetten richting standaardisering. Met standaardiseren wordt ook de toegankelijkheid van gebouwen geborgd. De Minister zal begrijpen dat het voor de Partij van de Arbeid, zeker na de ratificering van het VN-verdrag, niet aanvaardbaar is als we ten aanzien van de toegankelijkheid van nieuwe en ingrijpend te verbouwen bouwwerken een stap terug zouden moeten doen. Daarom is het van belang dat de minimale breedte van deuren, de hoogte van plafonds en de oppervlakte van ruimtes zoals woonkamer, slaapkamer, toilet en badkamer in de wet zijn vastgesteld.

Wij vinden, gelet op al deze punten, dat de bruikbaarheidseisen die nu in het Bouwbesluit 2012 gelden, in het Besluit bouwwerken leefomgeving moeten worden overgenomen. Wij snappen dat er in de praktijk gevallen kunnen zijn waarin men niet op proportionele wijze aan deze eisen kan voldoen. Dat geldt ook voor gevallen van innovatief of experimenteel bouwen, waarin de prestatie-eisen van toegankelijkheid of bruikbaarheid op een andere wijze ingevuld kunnen worden. Wij hebben op dit punt nog enkele zorgen en wij willen graag dat Minister Blok daarop reageert. In de tweede termijn zal ik verder ingaan op onder andere de toegankelijkheid.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben het zeer eens met mevrouw Cegerek wat betreft het belang van bruikbaarheidseisen, maar het is mij nog niet helemaal duidelijk of het haar alleen gaat om nieuwe gebouwen of ook om bestaande gebouwen. Ik neem aan dat ook de Partij van de Arbeid vindt dat bestaande gebouwen geleidelijk aan toegankelijk moeten worden gemaakt.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Wij vinden dat we ons moeten houden aan de ratificering van het VN-verdrag. We moeten het in ieder geval voor nieuwbouw goed regelen. Volgens mij is er nog een Minister bezig om dat andere punt ook geleidelijk te regelen. De verantwoordelijkheid om dat goed op orde te hebben, ligt deels hier en deels bij een andere Minister, maar uiteindelijk geldt het voor het geheel.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik weet even niet welke andere Minister er bedoeld wordt. Het VN-verdrag ziet erop dat de bestaande gebouwde omgeving geleidelijk toegankelijk wordt gemaakt. Iedereen snapt dat dat niet van de ene op de andere dag zal gebeuren. Als mevrouw Cegerek zegt dat het VN-verdrag staat voor de PvdA, dan vindt zij ook dat bestaande gebouwen geleidelijk toegankelijk gemaakt moeten worden.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Dat is natuurlijk een enorme opgave. In eerste instantie benadruk ik dat het VN-verdrag voor ons staat. Minister van Rijn is bezig met een andere AMvB om het ook goed te regelen voor de bestaande bouw.

De voorzitter:

Voor de goede orde meld ik nog even dat de heer Smaling zich heeft verontschuldigd voor het ochtendgedeelte. Hij zal vanmiddag aanschuiven. De SP is dan ook vertegenwoordigd. Ik meld nog even dat er in de tweede termijn moties ingediend kunnen worden.

De vergadering wordt van 10.33 uur tot 10.45 uur geschorst.

Minister Blok:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor het feit dat we in deze laatste week voor het reces, meestal een tamelijk tumultueuze week, ruimte hebben gekregen om deze belangrijke wetswijziging te kunnen behandelen. Collega Schultz zal daar straks ongetwijfeld meer over vertellen.

Door het stroomlijnen van heel veel versnipperde wetgeving wordt het leven gemakkelijker voor iedereen die een huis, een bedrijfshal, een boerderij enzovoorts wil bouwen of verbouwen, zeker voor de kleine aannemer, die nu zijn weg moet zien te vinden in een ingewikkeld complex van regelingen. Hiermee kunnen we het leven voor een hoop Nederlanders dus makkelijker maken en toch belangrijke kwaliteitswaarborgen blijven hanteren.

De aan mij gestelde vragen hebben logischerwijs betrekking op wat tot nu toe het bouwbesluit heet en straks het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het Bbl zal deel gaan uitmaken van de Omgevingswet, vanuit de gedachte dat op die manier de samenhang met andere regelgeving makkelijker wordt gemaakt voor iedereen die ermee te maken heeft, zodat men straks geautomatiseerd zijn weg kan vinden in wat er wel en niet moet gebeuren. Voor een heel groot deel hebben we daarvoor de bestaande regelgeving overgenomen. Die omvat een heel telefoonboekje, dus die ga je niet helemaal herschrijven, maar op onderdelen is gezocht naar modernisering en een betere aansluiting bij de moderne samenleving. In dat kader concentreerden de vragen zich eigenlijk op twee onderwerpen: aan de ene kant de bruikbaarheidseisen en de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld ouderen en gehandicapten en aan de andere kant duurzaamheid. Dat zijn precies de twee hoofdstukjes waarin ik mijn antwoord zal vervatten. Ik zal dit doen in volgorde van vragenstellers.

Ik begin met de vragen over de bruikbaarheid. De heer Veldman en anderen schetsten het dilemma van enerzijds de behoefte in de samenleving aan flexibiliteit en anderzijds de behoefte aan veiligheid en toegankelijkheid van gebouwen voor mensen die minder goed ter been of gehandicapt zijn. In de regelgeving hebben we precies naar die spanning gezocht. De flexibiliteitsvraag is tot nu toe met name via de Crisis- en herstelwet beantwoord. Mensen die bijvoorbeeld zelf hun huis bouwen liepen vroeger tegen allerlei verplichtingen aan waar ze niet om gevraagd hadden, en hebben nu meer ruimte gekregen. De heer Veldman vroeg hoe de ervaring daarmee is. Die is eigenlijk heel goed. Mensen blijken in de praktijk heel creatief te zijn en het ook op prijs te stellen dat ze die ruimte hebben. De vraag om flexibiliteit komt niet alleen van mensen die zelf hun huis bouwen maar komt ook op in het kader van nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.

Belangrijk daarbij is de opkomst van de kleinere huishoudens. Het traditionele gezin neemt in de samenleving in volume af. Er zijn veel meer een- en tweepersoonshuishoudens. Op allerlei plaatsen wordt er geëxperimenteerd en zelfs gebouwd in de vorm van, als de heer Elias niet meeluistert, «tiny houses» of als hij wel meeluistert: kleine huisjes. Deels gaat het daarbij om mensen die weinig behoefte aan ruimte hebben en deels gaat het om krimpgebieden, waar voor de komende tien of vijftien jaar nog behoefte is aan woonruimte maar op grond van de bevolkingsprognoses daarna niet meer. Dus ook voor dat soort situaties is er behoefte om te kunnen experimenteren. Daarnaast ligt er een grote transformatieopgave om voormalige kantoorgebouwen of verzorgingshuizen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, om te bouwen voor nieuwe bestemmingen, deels tot woonruimte, deels vaak ook kleine bedrijfjes. Daarbij kunnen zich situaties voordoen waarin het moeten voldoen aan iedere regel van het oude Bouwbesluit mogelijkheden blokkeert, die maatschappelijk wel gewenst zijn. Tegelijkertijd begrijp ik de zorgen van de Kamerleden en van heel veel maatschappelijke organisaties die zeggen «laat het niet zo zijn dat woningen en gebouwen straks door financieel gewin of onachtzaamheid niet meer toegankelijk worden» heel goed. Ik ben dus wel bereid om te kijken naar het terugplaatsen van een aantal van de bruikbaarheidseisen – een heel aantal sprekers vroeg daarnaar – op voorwaarde dat er wel wat ruimte blijft voor experimenten en nieuwe ontwikkelingen zoals de tiny houses, de kleine huizen. De heer Veldman vroeg bijvoorbeeld: zou je dat wel in een landelijke eis kunnen vervatten, maar zou je gemeenten de mogelijkheid kunnen geven om daarvan af te wijken? Een dergelijke route zou denkbaar kunnen zijn.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik dank de Minister voor de opening die hij biedt op dit vlak. Op een heel aantal terreinen waren er inderdaad zorgen. Er is onder andere aandacht gevraagd voor gehandicapten en studenten. De Minister zegt nu dat hij het gaat omkeren: er komen wel bruikbaarheidseisen met de mogelijkheid om daarvan af te wijken. Wanneer zien wij als Kamer dat nieuwe voorstel tegemoet? Hebben we dan nog een gelegenheid om met hem over die oplossing te spreken?

Minister Blok:

Eigenlijk is de route bij alle AMvB's dat wij, nadat wij de Kamer gehoord hebben, de opmerkingen verwerken en advies vragen van de Raad van State. Daarna wordt het dan weer openbaar met het advies van de Raad van State.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik kan vanaf deze plek niet zien of de Minister blauwe ogen heeft, maar...

Minister Blok:

Het antwoord is ja.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dan is het toch nog de vraag of we bij zo'n omvangrijk pakket, waarbij door zo veel mensen aandachtspunten naar voren zijn gebracht, kunnen zeggen dat we er bij dezen op vertrouwen dat de Minister het allemaal precies zo regelt als wij het misschien bedoeld hebben. Is er nog een nahangprocedure met betrekking tot deze AMvB, waarin we de door de Minister gekozen oplossing nog even tegen het licht kunnen houden? Als dat zo is, dan biedt dat voor dit moment weer wat ruimte.

Minister Blok:

Voor de hele wet komt er een invoeringsbesluit. Dat is het moment waarop de Kamer zich hier weer over kan uitspreken, mochten er toch nog zorgen zijn over de manier waarop we de opmerkingen die door de Kamer en de belangenorganisaties geuit zijn, verwerken, maar ik kan mij nauwelijks voorstellen dat dat zo zal zijn. Daar komt dus een moment voor, ja.

De heer Ronnes (CDA):

De Minister noemde de ontwikkeling van de tiny houses – dat zijn kleine huisjes, zoals hij zelf al zei – als voorbeeld. Zou je dat niet kunnen vervatten in een specifieke uitzonderingsregel, zoals we ook hebben gedaan bij woonboten en de particuliere bouw?

Minister Blok:

Het antwoord is ja, maar het lijkt mij wijs om het voortouw bij de gemeenten te laten. Als je probeert om iedere categorie te definiëren – je hebt woonboten en kleine huisjes; een woonboot is een drijvend klein huisje – hoe kan ik dan omgaan met die oude fabriekshal die aan zo'n smal straatje ligt dat je er geen balkon aan kunt hangen, maar waarvan we allemaal heel graag willen dat daar transformatie plaatsvindt, omdat die anders leegstaat? Het lijkt mij wijs dat de standaardregel dan is om dat wel te doen, maar dat de gemeente daar in specifieke omstandigheden van kan afwijken, want dan regel je het niet helemaal dicht.

De heer Ronnes ging ook in op...

De voorzitter:

Ik onderbreek u even, want er hangen nog wat nabranders in de lucht. De heer Ronnes wil nog een vervolgvraag stellen.

De heer Ronnes (CDA):

Ik begrijp dat dilemma. Hoe zorg je ervoor dat de weegschaal zo in balans is dat de noodzakelijke ontwikkeling om gebouwen te transfereren naar iets wat in de toekomst weer bruikbaar is, kan plaatsvinden? Maar als je te veel van dat soort uitzonderingen toelaat, loop je dan niet het risico dat het verdrag een lege huls wordt op het punt van de toegankelijkheid? Weten we dus zeker dat we de teugels daarmee niet te vrij laten en daarmee de bedoeling van het verdrag ondermijnen?

Minister Blok:

Ik wilde net de heer Ronnes antwoorden op het thema toegankelijkheid voor gehandicapten. Daarover bestaat namelijk een misverstand, dat ik ook hoorde bij mevrouw Van Veldhoven. De toegankelijkheidseisen zaten en zitten sowieso onverkort in het oude Bouwbesluit en het nieuwe Bbl. De discussie gaat echter over de bruikbaarheidseisen, bijvoorbeeld het wel of niet hebben van een balkon. Dus de toegankelijkheidseisen – daarover ging de zorg over toegankelijkheid voor gehandicapten bij nieuwbouw – zaten erin en blijven erin. Wat betreft de bruikbaarheidseisen suggereer ik om die terug op te nemen in het Bbl, maar met een afwijkingsmogelijkheid op gemeentelijk niveau.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Maar in die bruikbaarheidseisen zitten natuurlijk ook aspecten van toegankelijkheid. Ik haak aan op wat de Minister zojuist zei, namelijk dat het hem het beste leek om het in bepaalde situaties wel zo te doen maar in specifieke gevallen niet. Zou het niet veel logischer zijn om het andersom te doen? Dan maak je de regels zo dat je het in principe niet moet doen, maar in specifieke gevallen wel. Neem bijvoorbeeld de tiny houses. De Minister had het over een smal straatje met een fabriekshal. Misschien moet je het daar wel doen. Het moet echter wel duidelijk zijn wat de norm is.

Minister Blok:

Hier is de formulering «het wel doen» of «het niet doen» niet erg behulpzaam. Ik heb namelijk de indruk dat we het met elkaar eens zijn, althans dat hoop ik. De vraag die van belangenorganisaties komt en die ik ook bij de meeste sprekers hier terughoor, is: plaats de bruikbaarheidseisen weer terug in het Bouwbesluit.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja.

Minister Blok:

Mijn antwoord daarop is dat ik daarin mee wil gaan, maar dan met een afwijkingsmogelijkheid op gemeentelijk niveau voor de gevallen die ik noemde. Als we «het» dus op deze manier formuleren, denk ik dat we beide belangen kunnen dienen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan komen de bruikbaarheidseisen dus terug en kan in heel specifieke gevallen worden gezegd: hier niet. De bruikbaarheidseisen zijn dan echter wel de norm.

Minister Blok:

Dat is correct.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan is het inderdaad helder zo. Ja, dank u wel.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Kan de Minister nog iets duidelijker aangeven hoe breed hij de flexibiliteit wil maken om van die norm af te wijken? Want we zijn natuurlijk allemaal voor enige flexibiliteit. Dat hebben we breed in de Kamer gezegd, want we moeten ook aan innovatie denken. Het voorbeeld van het fabriekspand is ook heel helder. Hoe breed is die flexibiliteit? Als die niet is ingekaderd, kan de norm een lege norm worden. Kan de Minister daar dus iets meer over zeggen in aanloop naar de volgende discussie die wij over dit punt zullen hebben, die over de wet? Kan de Minister ook aangeven of dit geldt voor alle bruikbaarheidseisen waaraan we gerefereerd hebben, dus zowel de bruikbaarheidseisen die gelden voor studentenkamers of fietsenstallingen als de bruikbaarheidseisen die betrekking hebben op mensen met een handicap? Geldt het voor alle punten die zijn langsgekomen?

Minister Blok:

Het zal gelden voor de bruikbaarheidseisen. Ik hecht eraan om een streep te zetten onder het woord «bruikbaarheidseisen», want nogmaals: dat is iets anders dan toegankelijkheidseisen. Die verdwenen al niet. Het is dan inderdaad aan de gemeente om te beslissen of de bruikbaarheidseisen, dus over het balkon en de fietsenstalling, op die plek wel of niet logisch zijn. Een gemeente kan immers het best beoordelen of er alternatieven zijn voor het gebruik van een gebouw. Kan men bijvoorbeeld ergens anders zijn fiets stallen? Ik vind het dus logisch om die afweging daar te laten. Dat past ook in de systematiek van de Omgevingswet.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ja, maar als de Minister het zo schetst, is het eigenlijk: ik zet wel een norm in de wet, als een soort referentiepunt voor gemeenten, maar gemeenten zijn volledig vrij om daarmee te doen wat zij willen. Dan zijn de bruikbaarheidseisen – daar heb ik het ook steeds over gehad; ik heb het nooit gehad over de toegankelijkheidseisen – alsnog niet geborgd. Daarom vraag ik hoe breed die flexibiliteit is en welke grenzen daaraan zitten. Hoe kunnen mensen daar bijvoorbeeld bezwaar tegen maken? Is het nou een lege norm of niet? Het scheelt ook moties in de tweede termijn van deze ronde als de Minister daarover alvast iets meer helderheid kan geven.

Minister Blok:

Een overheid, dus ook een gemeente, moet in Nederland natuurlijk wel gemotiveerd afwijken van de regels. Daarna zijn er de gebruikelijke bezwaar- en beroepsmogelijkheden. In dit geval vind ik het logisch dat in het omgevingsplan wordt aangegeven voor welke gebieden dat zal gelden.

De heer Bisschop stelde ook vragen over dit thema. Hij vroeg of er straks voldoende woningen zijn die zowel ouderen- als kindvriendelijk zijn; en hopelijk ook voor alle leeftijden daartussen, voeg ik daaraan toe. Als ik die vraag in tweeën knip, kom ik op het volgende. Ouderen- en kindvriendelijk worden ze langs de route zoals ik net schetste, waarmee we om willen gaan met de bruikbaarheidseisen. Zoals de heer Bisschop weet, hebben we een aparte discussie over de manier waarop ik gemeenten en provincies de komende weken wil gaan stimuleren ervoor te zorgen dat er voldoende bouwlocaties zijn. Een belangrijke reden waarom ik de afwijkingsmogelijkheid van belang vind, is dat het in stedelijk gebied cruciaal kan zijn dat je die ruimte net even op een verantwoorde manier kunt zoeken, zodat de transformatie mogelijk wordt.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg of een aansluiting op het riool straks nog verplicht is. Nu is dat nog wel het geval, maar straks wordt dat een gemeentelijke beslissing. Daarvoor biedt het voorliggende besluit extra ruimte. Dat valt typisch in de categorie innovaties, want ik heb de voorbeelden ook gezien waarbij mensen hun eigen rietveld hebben. Daar kan de gemeente straks ruimte voor gaan bieden.

Mevrouw Voortman wees op de relatie met het VN-gehandicaptenverdrag. Dat is vervat in de toegankelijkheidseisen. Daarnaast komt collega Van Rijn op zeer korte termijn met een AMvB waarin hij zal aangeven hoe ook in bestaande bouw omgegaan wordt met het gehandicaptenverdrag. Mevrouw Cegerek wees daar al op.

Mevrouw Cegerek gaf aan dat zij het cruciaal vindt dat de bruikbaarheidseisen niet zomaar verdwijnen. Zij vroeg mij in te gaan op de situatie bij bestaande en nieuwe gebouwen. Bij nieuwe gebouwen wijs ik op de handreiking die ik net gedaan heb. Bij bestaande gebouwen zal collega Van Rijn op zeer korte termijn aangeven hoe daarmee wordt omgegaan.

Hiermee hoop ik de vragen over bruikbaarheid beantwoord te hebben en wil ik overgaan naar de vragen over duurzaamheid.

De voorzitter:

Zijn er nog vragen van de leden over bruikbaarheid?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb specifiek gevraagd naar andere vormen van beperkingen. Ik merk dat bij toegankelijkheid vaak wordt gedacht aan mensen in een rolstoel; daar denk ik zelf ook vaak als eerste aan. Het gaat echter ook om rekening houden met mensen met een auditieve of visuele beperking. Wil de Minister daar ook naar kijken? Veiligheid en toegankelijkheid moeten ook voor deze mensen goed geregeld worden.

Toen de Minister net aangaf dat het mogelijk moet zijn om af te kunnen wijken van de bruikbaarheidseisen, vroeg ik me af of de Minister vindt dat die mogelijkheid er moet zijn voor alle bruikbaarheidseisen of voor specifieke bruikbaarheidseisen.

Minister Blok:

Wat betreft de breedte van de eisen rond toegankelijkheid wil ik toch echt verwijzen naar de invulling van het gehandicaptenverdrag van collega Van Rijn, waarmee hij deze week zal komen. Ik heb in dit besluit geen aanvullingen ten opzichte van de bestaande toegankelijkheidseisen. Dat komt echt naar aanleiding van het gehandicaptenverdrag. Daar zal dus ook de specifieke afweging gemaakt worden voor verschillende types van beperkingen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Heeft de Minister voor ogen dat er dan van alle bruikbaarheidseisen moet kunnen worden afgeweken of van specifieke? Mijn vraag over mensen met een andere beperking gaat wel over bouwen. Bij dit Bouwbesluit zouden we zaken moeten regelen zoals hoe breed een doorgang is waar je doorgaat, maar ook hoe een trap is gemarkeerd. Ik zou het logisch vinden dat de Minister ook rekening houdt met de belangen van mensen met auditieve of visuele beperkingen, voor zover het om bouwen gaat.

Minister Blok:

Mevrouw Van Veldhoven vroeg ook naar de bruikbaarheidseisen. Daarbij is de lijn dat de gemeente gemotiveerd kan afwijken van alle bruikbaarheidseisen, anders dan bij toegankelijkheidseisen. Collega Van Rijn zal bij zijn uitwerkingsvoorstel van het gehandicaptenverdrag ingaan op de beperkingen waar mevrouw Voortman naar vroeg. Het is van belang om mogelijk te maken dat het gehandicaptenverdrag zorgvuldig wordt geïmplementeerd, rekening houdend met de verschillende kenmerken van gebouwen. Dat komt deze week, dus mevrouw Voortman hoeft niet lang te wachten.

De heer Ronnes (CDA):

Ik kom nog even terug op de bruikbaarheidseisen, ook in relatie tot veiligheid. Ik noemde als voorbeeld de overklauterbaarheid van een balkon met een omheining eromheen. Er zijn eisen gesteld aan de hoogte en dat je er niet op kunt klimmen. Hoe waarborgen we dat soort zaken? Hoe zorgen we ervoor dat het veiligheidsaspect dat in het Bouwbesluit is gegroeid, over de jaren heen, gewaarborgd blijft in de toekomst?

Minister Blok:

Die eis wordt als veiligheidseis teruggezet in het Bbl.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik maak me er toch wel zorgen over dat de Minister zegt dat breed van de bruikbaarheidseisen mag worden afgeweken. Hij noemde als voorbeeld een fabrieksgebouw. Intuïtief denk je dan dat het mooi is om daar een andere bestemming aan te geven. Stel dat de projectontwikkelaar zegt dat hij de businesscase alleen rond kan maken als hij er allemaal kamertjes in maakt van 6 m2, met een heel klein, hoog raampje. Er is ook woningnood in die stad, dus dan zegt de gemeente dat er gezien de woningnood en de businesscase 200 studentenkamertjes komen van 6 m2. Is dat dan terecht of niet? Ik heb geen enkel kader gehoord waaraan je kunt relateren of er terecht wordt afgeweken of niet. Is er niet een groot risico van uitbuiting van kwetsbare groepen, zoals mensen met een beperking of studenten die te maken hebben met woningnood? Dan zou je in een situatie terechtkomen die je achteraf niet had gewild. Welke bescherming zit er dan nog in die wet?

Minister Blok:

Op grond van de wet mag je geen kamertjes van 6 m2 bouwen. De bruikbaarheidseisen komen terug. Een gemeente mag in een aangewezen gebied afwijken van de eis van 15 m2 voor een studentenkamer. Bij de briefschrijvers die zorgen hebben over de bruikbaarheidseisen horen bij uitstek de gemeenten. Namens de G-4 hoorde ik de heer Paulus Jansen vanochtend nog op de radio vertellen dat ik alleen maar aandacht had voor creatieve groepen. Dat heb ik in het verleden weleens gehad, inderdaad, maar dat was met een andere insteek. Ik vond dat wel een compliment. De gemeenten die de ontheffing moeten verlenen, zeggen dat zij geen kamers van 6 m2 willen. Dan lijkt mij echt wel gewaarborgd dat gemeenten die afwijkingsmogelijkheid zeer bewust zullen gebruiken. Zo hebben we ook onze democratie ingericht in Nederland. We gooien niet alles overboord maar er blijft wel ruimte om lokaal beredeneerd maatwerk te kunnen verrichten.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Maar dan haalt de Minister de redenering onderuit die hij zelf aanvoert om de bruikbaarheidseisen toch weer in de wet te zetten, want niemand verbiedt je om bepaalde eisen te stellen. Er wordt een kader geschetst waarvan je mag afwijken. Ik ben het met de Minister eens dat het goed is dat wij meer flexibiliteit bieden dan er was. Die flexibiliteit moet echter ook een toetssteen kennen. Waaraan toets je nou of een gemeente terecht en goed beredeneerd afwijkt van de regels? Dat moet je lokaal toch ergens aan kunnen toetsen? Als er geen enkele toetsing is en je overal van mag afwijken, hoe kan een tegenstander dan bezwaar maken tegen de afweging van de gemeente?

Minister Blok:

Als er altijd een centraal vastgestelde toetssteen moet zijn voor gemeentelijke afwegingen, dan maken wij de lokale democratie dood. Op het gebied van bouwen zijn de eisen rond welstand heel bekend. Wij hebben heel bewust gezegd dat de gemeenten daar voortaan over gaan. Er is geen landelijk kader dat bepaalt of je op huizen in moerasgebieden wel of geen rieten daken moet leggen. Een gemeente mag zeggen dat dat past bij de lokale stijl. Dat betekent niet dat een gemeente zomaar, zonder enige motivatie, alle eisen van redelijkheid overboord kan zetten, want er zijn gewoon mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Ik zou het echt in strijd vinden met de ruimte die hoort bij de lokale democratie om alles centraal in te kaderen en zo de ruimte voor de gemeenteraad en het lokale bestuur helemaal dicht te schroeien.

Ik ga naar de vragen over duurzaamheid. De heer Veldman vroeg of de mogelijkheid die het Bbl nu al biedt voor gemeentelijk maatwerk op het gebied van duurzaamheid, geen beperking oproept voor gestandaardiseerd bouwen. Daardoor zou het moeilijker worden om de landelijke woningbouwopgave te halen. Daarmee zitten we precies in het dilemma dat zich ook al voordeed bij de bruikbaarheidseisen. Aan de ene kant is de vraag naar woningen in Nederland groot, althans in een deel van het land, en moet er tegelijkertijd betaalbaar en snel kunnen worden gebouwd en aan de andere kant wil je ruimte bieden voor lokaal maatwerk. In het voorstel dat nu is gedaan, willen wij aan gemeenten de mogelijkheid bieden om extra eisen te stellen. De reden daarvoor is dat de energietransitie, die wij hebben geschetst in de Energieagenda, ook sterk lokaal zal moeten worden ingevuld. Op welke manier in een gemeente of een deel van een gemeente de duurzaamheidsopgave ingevuld kan worden, hangt immers heel sterk af van de beschikbaarheid van bijvoorbeeld lokale warmtebronnen of van de ruimte die er lokaal is voor zonne- of windenergie. Wij vonden het daarom logisch om op dit gebied aan de gemeenten de ruimte te laten om extra eisen te stellen, al heeft de heer Veldman gelijk als hij zegt dat dit het minder makkelijk maakt om te standaardiseren.

De heer Ronnes vroeg hoe het voorliggende besluit past binnen de energietransitie. Ook het huidige Bouwbesluit bevat al scherpe eisen op het gebied van de energieprestatie. Het Bbl wijkt daarin niet af. Ik dacht dat mevrouw Voortman zei dat er überhaupt geen eisen worden gesteld op het vlak van duurzaamheid, maar dat moet een misverstand zijn. In het Bouwbesluit staat immers nu al een zuinigheidseis, een EPC-eis, van 0,4. Dat is echt een heel serieuze opgave. Dat betekent dat nieuwbouw echt ongelofelijk veel zuiniger moet zijn dan het overgrote deel van de bestaande bouw. Het is vaak echt wel passen en meten om dat bij ieder nieuwbouwproject te kunnen doen. Die eis is er dus, en niet alleen die eis.

Wij hebben ook al toegezegd dat wij in 2021 eisen voor bijna energieneutrale gebouwen willen invoeren in de gebouwde omgeving, waarmee de eisen nog verder omhooggaan. Ik heb aangekondigd dat over een aantal jaren ten minste energielabel C moet gelden voor kantoren, mede omdat dit bedrijfseconomisch rendabel te doen is. Ik heb ook aangekondigd dat ik wettelijke maatregelen overweeg waardoor woningcorporaties woningen met minder dan energielabel C moeten isoleren, zodat over een paar jaar ook hun huurders in goed geïsoleerde woningen wonen. De lijn die is ingezet en voor een heel groot deel al in het Bouwbesluit staat, wordt dus overgenomen in het Bbl dat we nu bespreken.

De heer Ronnes (CDA):

De Minister noemt voorbeelden die de transitie aanjagen in plaats van hindernissen opwerpen. Mijn vraag ging erover hoe we zorgen dat in de AMvB's en specifiek in het Bbl geen hinder ontstaat door regels. De aansluitplicht op gas gaat veranderen, maar zijn er meer regels die de transitie verhinderen? Is bij de voorbereiding voldoende in beeld geweest dat er nog regels in het Bbl zouden kunnen staan die de transitie kunnen barricaderen, regels die er dus uit zouden moeten worden gehaald?

Minister Blok:

Die vraag is nadrukkelijk aan de orde geweest. In de Energieagenda hebben we twee weken geleden aangekondigd dat de aansluitplicht zal vervallen voor energiebedrijven. In het Bbl staat al dat de aansluitplicht op gas verdwijnt voor individuele woningen. Hier wordt dus inderdaad invulling aan gegeven. Ik sprak net over de experimenteerruimte voor bruikbaarheidseisen, dat ook op dat gebied experimenten mogelijk moet maken. Het is echt mijn overtuiging dat deze aanpassing helpt bij de energietransitie. Mij zijn verder geen belemmeringen gemeld, anders dan de aansluitplicht op gas, die we ook aanpakken.

Hiermee hoop ik de vragen op het gebied van duurzaamheid beantwoord te hebben, en daarmee alle vragen in eerste termijn.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik heb nog gevraagd waarom de energieprestatiegarantie niet is opgenomen in het besluit.

Minister Blok:

De energieprestatiegarantie geldt voor zeer specifieke woningen, de woningen waarin een nul-op-de-metertransitie wordt gemaakt en waar een energieprestatievergoeding voor wordt gevraagd. Dat regelen we in een apart besluit, dat ik ook aan de Kamer heb gestuurd. Het is niet logisch om die specifieke regeling in het kader van deze brede regelgeving te behandelen.

De voorzitter:

Ik zie geen vervolgvraag. Eenmaal, andermaal...

Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de bewindslieden. We kunnen gelijk door naar de tweede termijn. Ik geef het woord aan de heer Veldman.

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Heel kort. Ik dank de Minister voor de beantwoording en voor het omarmen van het idee om de bruikbaarheidseisen die in het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen ook in het Bbl te brengen, met daarin de ruimte voor gemeenten om maatwerk toe te passen waar zij dat wenselijk achten.

Ik moet bekennen dat ik daar ten aanzien van duurzaamheid nog een beetje mee worstel. Ik kan mij heel goed voorstellen dat een gemeente op een aantal plekken strengere eisen stelt omdat er bijvoorbeeld een lokale warmtebron aanwezig is waardoor er al van gas ontkoppeld zou kunnen worden. Maar dat is nog iets anders dan scherpere eisen stellen aan het gebruik van materialen, want dat kan ertoe leiden dat de kosten van de bouw hoger worden, wat uiteindelijk weer kan leiden tot minder bouw. Richting 2021 willen we al de norm van «bijna energieneutraal» hanteren. Wat is dan de winst van de speelruimte die nu aan gemeenten geboden wordt? Vertaalt die winst zich uiteindelijk niet in een verlies, in minder bouwproductie dan we met elkaar willen?

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. In tweede termijn kunnen we ook moties indienen, als we die hebben. Dat zal ik doen, want omwille van de tijd lukt het niet om op die onderwerpen heel inhoudelijk in te gaan. Mijn eerste motie gaat over deregulering en standaardisering.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het schrappen van bruikbaarheidseisen kan leiden tot ongewenste situaties, waarbij de gezondheid van gebruikers in het geding is;

overwegende dat het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) terecht als uitgangspunt deregulering kent;

overwegende dat de landelijke uniforme technische eisen zoals die nu gelden in het Bouwbesluit een grote mate van standaardisering in de bouw en daarmee ook beperking van proces- en bouwkosten mogelijk hebben gemaakt;

verzoekt de regering, opnieuw in overleg te treden met de betrokken partijen om te zoeken naar een methode waarbij de voordelen van deregulering wel worden geïncasseerd, maar waarbij ook de belangen van standaardisering overeind blijven, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ronnes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (33 118).

De heer Ronnes (CDA):

Mijn tweede motie gaat over toegankelijkheid. Ik ben er nog niet van overtuigd dat vrijstelling voor gemeentes een goede keuze is. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelezen artikel 9 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;

overwegende dat het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) terecht als uitgangspunt deregulering kent;

overwegende dat de toegankelijkheid van bouwwerken voor personen met een functiebeperking essentieel is;

verzoekt de regering, de bruikbaarheidseisen in het Bouwbesluit 2012 een-op-een in het Bbl over te nemen en zo nodig aan te vullen, opdat voldaan wordt aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ronnes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (33 118).

De heer Ronnes (CDA):

Mijn laatste motie gaat over het rekening houden met energiebronnen. De Minister heeft zojuist aangegeven dat dat in zijn ogen is gebeurd. Deze motie moet hij zien als een stimulans om nog eens goed te bekijken of dat inderdaad het geval is.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er forse taakstellingen zijn in het kader van de energietransities en dat regels inzake de Omgevingswet daarbij geen belemmering zouden moeten zijn;

verzoekt de regering, maximaal de overbodige belemmerende regels voor een soepele energietransitie achterwege te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ronnes en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (33 118).

Bent u daarmee aan het einde van uw betoog?

De heer Ronnes (CDA):

Ja.

De voorzitter:

De heer Bisschop heeft geen behoefte aan een tweede termijn. Dan is het woord aan mevrouw Van Veldhoven.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de flexibiliteit ten aanzien van de toepassing van bruikbaarheidseisen in het Bbl in te kaderen door van gemeenten te vragen om te beredeneren dat de uitzondering geen invloed heeft op de leefbaarheid van mensen in het algemeen en van mensen met een beperking in het bijzonder,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de plicht voor een fietsenstalling met de bruikbaarheidseisen verdwijnt in de voorgestelde regelgeving, terwijl we fietsen willen stimuleren;

verzoekt de regering, regels voor fietsenstallingen te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de woningnood voor studenten;

verzoekt de regering, regels te handhaven om uitbuiting van studenten te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (33 118).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Een aantal van mijn moties is met de hand geschreven en aangepast, dus excuses voor the drafting in de moties, maar gaandeweg, gehoord de beraadslaging, kun je nog weleens iets aanpassen.

De voorzitter:

Dat pleit in hoge mate voor de kwaliteit van het debat.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat toegankelijkheidseisen en veiligheidseisen in het bouwbesluit leefomgeving zich vooral richten op mensen met een motorische beperking en dat er voor mensen met een zintuigelijke of cognitieve beperking in het Bbl nauwelijks aandacht is;

overwegende dat het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een beperking gaat over alle vormen van beperkingen, dus ook mensen met bijvoorbeeld een auditieve of visuele beperking;

verzoekt de regering, in overleg met cliëntenorganisaties te onderzoeken welke eisen aan het bouwbesluit leefomgeving toegevoegd moeten worden om veiligheid en toegankelijkheid voor mensen met visuele, auditieve en cognitieve beperkingen te waarborgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het VN-verdrag inzake de rechten voor mensen met een beperking zich richt op participatie van mensen met een beperking in de samenleving, zoals door arbeid, het bezoeken van anderen en het verlenen van mantelzorg;

overwegende dat de participatie van mensen met een beperking wordt belemmerd doordat veel woningen niet bezoekbaar zijn voor mensen met een beperking;

constaterende dat in het RIGO-onderzoek van 2013 werd geadviseerd een ruimer pakket van toegankelijkheideisen te stellen aan nieuwe appartementen met het oog erop dat dit op termijn meer baten oplevert dan kosten;

verzoekt de regering, uitvoering te geven aan deze aanbeveling en de toegankelijkheidseisen aan nieuwe appartementen uit te breiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33 118).

Ik zeg tot de mensen op de publieke tribune dat zij de tekst van de moties te zijner tijd nog eens rustig kunnen lezen op overheid.nl. Mevrouw Voortman sprak namelijk nogal snel. Was u daarmee aan het einde gekomen van uw betoog, mevrouw Voortman?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja, voorzitter. Ik moest nog wat tijd overhouden voor de AMvB's die mijn fractiegenoot Van Tongeren vanmiddag zal behandelen.

De voorzitter:

Ik begrijp het. Het woord is aan mevrouw Cegerek.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een tweetal moties. De eerste motie gaat over de standaardisering van de bruikbaarheidseisen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel 4.21 Omgevingswet stelt dat er eisen gesteld dienen te worden aan de duurzaamheid en bruikbaarheid van gebouwen;

constaterende dat deze bruikbaarheidseisen in het Besluit bouwwerken leefomgeving niet worden geëxpliciteerd;

constaterende dat eenduidige bruikbaarheideisen standaardisering in de bouw makkelijker maken;

constaterende dat de komende 25 jaar 1 miljoen nieuwe woningen nodig zullen zijn en gestandaardiseerde bouw een voortvarende realisatie hiervan bevordert;

van mening dat de toegankelijkheid van nieuwe woningen voor mensen met een functiebeperking bevorderd wordt met bruikbaarheidseisen;

van mening dat mogelijke negatieve gevolgen van het schrappen van bruikbaarheidseisen voor de huisvesting van mensen met een kwetsbare positie op de woningmarkt moeten worden voorkomen;

verzoekt de regering, de huidige bruikbaarheidseisen van het Bouwbesluit 2012 voor de woonfunctie alsnog over te nemen in het ontwerpBesluit bouwwerken leefomgeving, waarbij de gemeente een maatwerkmogelijkheid wordt geboden ten aanzien van de eisen in het omgevingsplan en de thans in het Bouwbesluit 2012 opgenomen uitzondering voor woningen die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap wordt voortgezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cegerek en Veldman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (33 118).

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Ik heb ook een motie over toegankelijkheid. Die gaat deels Minister Blok aan en deels Minister Schultz, omdat de motie gaat over het Besluit kwaliteit leefomgeving. Ik verwacht dat de reactie van Minister Schultz in tweede termijn komt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de recente ratificatie van het VN-verdrag voor de rechten van personen met een beperking duidelijk stelt dat toegankelijkheid de norm dient te zijn en geen uitzondering;

constaterende dat artikel 4.21 Omgevingswet stelt dat er regels gesteld dienen te worden zodanig dat de toegankelijkheid van nieuw te realiseren bouwwerken en de directe omgeving daarvan voor mensen met een functiebeperking is gewaarborgd;

overwegende dat aan de instructieregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving het woord «bevorderen» wordt toegevoegd en dat dit beter past bij de ambitie van het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap;

verzoekt de regering, in de nota van toelichting bij het Besluit kwaliteit leefomgeving aan te geven dat gemeenten bij het toegankelijk maken van de openbare buitenruimte de Integrale toegankelijkheidsstandaard betrekken voor zover die gaat over de openbare ruimte;

verzoekt de regering tevens, te monitoren of de regels van het Besluit bouwwerken leefomgeving over de toegankelijkheid van gebouwen, de regels van het Besluit kwaliteit leefomgeving over de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte en de regels over algemene toegankelijkheid die zijn opgesteld ter implementatie van het VN-verdrag over de rechten van gehandicapten, in de praktijk samen voldoende bijdragen aan de toegankelijkheid van gebouwen en de openbare buitenruimte voor mensen met een functiebeperking, en verbetervoorstellen te doen als uit de monitoringuitkomsten blijkt dat die regels daaraan onvoldoende bijdragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Cegerek. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33 118).

Ik kan mij voorstellen dat de Minister een paar minuten wil schorsen. Dat doen we dus.

De vergadering wordt van 11.28 uur tot 11.36 uur geschorst.

Minister Blok:

Voorzitter. De heer Veldman stelde de vraag of de strengere eis die gemeenten met betrekking tot duurzaamheid kunnen stellen, specifiek voor bouwmaterialen, gewenst is. Eigenlijk zou ik het andersom willen benaderen. Als je die mogelijkheid uitsluit, ontneem je gemeenten veel ruimte om duurzaamheidseisen te stellen. Aan de ene kant herken ik het dilemma van de heer Veldman, die zegt dat je standaardisatie bemoeilijkt. Aan de andere kant speelt de gemeente echt wel een belangrijke rol in de energietransitie. Daarom laten wij in dit geval het belang van de energietransitie wegen boven de standaardisatie.

De heer Ronnes diende als eerste een aantal moties in. In de motie-Ronnes op stuk nr. 47 wordt de regering verzocht, opnieuw in overleg te treden met de betrokken partijen om te zoeken naar een methode waarbij de voordelen van deregulering wel worden geïncasseerd, maar waarbij ook de belangen van standaardisering overeind blijven. De motie is heel erg onbepaald. Er wordt eigenlijk gevraagd om de kwadratuur van de cirkel: doe het nog een keer en zorg ervoor dat alle nadelen voordelen worden. Bovendien wordt er gevraagd om nieuw overleg. Gezien het belang van de invoering van deze regelgeving voor alle betrokken partijen moet ik deze motie per saldo ontraden.

In de motie-Ronnes op stuk nr. 48 wordt de regering verzocht, de bruikbaarheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 een-op-een in het Bbl op te nemen en zo nodig aan te vullen, zodat wordt voldaan aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Als ik de motie zo mag uitleggen dat deze in lijn is met het betoog dat ik zonet hield – mevrouw Cegerek heeft ook een motie ingediend in die lijn – waarbij de bruikbaarheidseisen terugkomen met een afwijkingsmogelijkheid, kan ik het oordeel aan de Kamer laten. Als ik de motie niet zo mag invullen, moet ik haar ontraden.

In de motie-Ronnes/Van Veldhoven op stuk nr. 49 wordt de regering verzocht, maximaal de overbodige belemmerende regels voor een soepele energietransitie achterwege te laten. Dat is ondersteuning van beleid, dus het oordeel over deze motie kan ik aan de Kamer overlaten.

In de motie-Van Veldhoven/Voortman op stuk nr. 50 wordt de regering verzocht, de flexibiliteit ten aanzien van de toepassing van bruikbaarheidsregels in het Bbl in te kaderen, door van gemeenten te vragen om te beredeneren dat de uitzondering geen invloed heeft op de leefbaarheid van mensen in het algemeen en mensen met een beperking in het bijzonder. Er is in het Nederlandse bestuursrecht een algemene motiveringsplicht. Ik zou het niet juist vinden om daar in het Besluit bouwwerken leefomgeving iets extra's aan toe te voegen. Dat is in zekere zin een motie van wantrouwen tegen de lokale democratie. Een motie waarin boven op de gebruikelijke motiveringsplicht iets extra's wordt gevraagd, moet ik ontraden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Het heeft te maken met mijn vraag wat het kader is dat een gemeente moet hanteren om te bepalen of deze wel of geen uitzondering moet maken op de bruikbaarheidseisen. Op allerlei plekken in de rest van het omgevingsrecht hebben wij normen of andere omgevingswaarden waaraan je moet toetsen en die dus de flexibiliteit inkaderen. Dat is wat met deze motie wordt beoogd: een inkadering door te toetsen aan de leefbaarheid. Dat is niet een heel rare afwijking, want het hele stelsel staat eigenlijk vol met inkadering en flexibiliteit. Ik zie dus niet in waarom de Minister dit nu opeens een uitzondering vindt, die nergens anders voorkomt.

Minister Blok:

De reden is dat er al een algemene motiveringsplicht is bij gemeentelijke besluiten. Daar verder bovenop inkaderen kan een gemeente niet anders interpreteren dan: in Den Haag vertrouwen wij de gemeenteraad niet. In de verhouding tussen Den Haag, althans het deel daarvan dat ik vertegenwoordig, en gemeenteraden vind ik dat geen juist signaal. Standaard is dat de bruikbaarheidseisen voor woningen terugkeren, maar beredeneerd – dat volgt uit het bestuursrecht – mag een gemeente daarvan afwijken.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

En toch hebben wij allerlei omgevingswaarden in de Omgevingswet zitten. Het is dus niet iets wat bovenop de algemene motiveringsplicht komt. Het is juist ter invulling van de motiveringsplicht. Je moet je motiveren ten opzichte van de regels die er zijn en de grenzen en de flexibiliteit die je hebt, en de grenzen aan die flexibiliteit. Dit gaat over de grens aan die flexibiliteit. Als de Minister totale, ongelimiteerde flexibiliteit wil, dan is het heropnemen van die bruikbaarheidseisen een lege huls in de zin dat het maar afwachten is of je gemeente er ja of nee wat mee doet. Als je het inkadert door te zeggen dat de flexibiliteit wordt beperkt door de leefbaarheid...

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dat is eigenlijk wat deze motie doet. Het gaat niet om een extra motiveringsplicht, maar om een toetsing binnen die motiveringsplicht.

Minister Blok:

Mevrouw Van Veldhoven suggereert om de beperking op te hangen aan leefbaarheid. Als er één woord is dat gedurende mijn ministerschap aanleiding heeft gegeven tot verwarring en veel schade, dan is dat «leefbaarheid». Het is een zeer onbepaald begrip, dat wij heel bewust uit de Woningwet geschrapt hebben, omdat het aanleiding gaf tot allerlei verschrikkelijke uitgaven en wanorde in de corporatiewereld. Leefbaarheid is zeer, zeer, zeer onbepaald. Wij zijn er allemaal voor, maar wat het nou precies is, is niet goed in wetgeving op te nemen. Nogmaals, de lokale democratie is mij zeer dierbaar. Motivering is noodzakelijk, maar ik zie geen reden om de gemeenten daarbij verder in te kaderen. Ik heb in de reacties van de gemeenten, die heel fel waren op het terugbrengen van de bruikbaarheidseisen, overigens ook niet het verzoek gehoord: kader ons in, want wij kunnen het niet.

Ik kom op de motie van mevrouw Van Veldhoven op stuk nr. 51, waarin zij de regering verzoekt om de regels voor fietsenstallingen te handhaven. Als ik de motie zo mag lezen dat de bruikbaarheidseisen terugkomen met gemeentelijke afwijkingsmogelijkheid, dan is de motie ondersteuning van beleid en laat ik het oordeel erover aan de Kamer. Als de gemeentelijke afwijkingsmogelijkheid verdwijnt, dan moet ik de motie ontraden.

In de motie op stuk nr. 52 verzoekt mevrouw Van Veldhoven de regering om regels te handhaven om uitbuiting van studenten te voorkomen. Het kabinet is tegen de uitbuiting van studenten. Daarom hebben wij bijvoorbeeld een zeer gedetailleerd woningwaarderingsstelsel. De Chinese geheime dienst buigt zich al jarenlang het hoofd over de uitleg ervan. Het terugkomen van de bruikbaarheidseisen betekent ook hier dat de huidige regels gehandhaafd worden, met een gemeentelijke afwijkingsmogelijkheid. Als ik de motie zo mag uitleggen, laat ik het oordeel erover aan de Kamer.

Ik kom bij mevrouw Voortman, die gelukkig ook op papier heeft gezet wat zij zo snel voordroeg. In haar motie op stuk nr. 53 verzoekt zij de regering om in overleg met cliëntenorganisaties te organiseren welke eisen aan het Besluit bouwwerken leefomgeving moeten worden toegevoegd om de veiligheid en toegankelijkheid voor mensen met visuele, auditieve en cognitieve beperkingen te waarborgen. Ik vraag mevrouw Voortman om deze motie aan te houden tot het verschijnen van de AMvB van collega Van Rijn deze week. Die gaat specifiek in op de implementatie van het VN-verdrag. Als de motie nu al in stemming zou komen, moet ik haar ontraden. Het zal langs de lijn van de AMvB van Van Rijn verlopen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Volgens mij stemmen wij sowieso pas donderdag over deze moties, dus dat gaat vanzelf goed. In de AMvB over het VN-verdrag wordt, zo heb ik gehoord, helemaal niks geregeld over bestaande bouw. De Minister zegt dat het daarin wél geregeld wordt. Als de Minister naar de Staatssecretaris verwijst voor de AMvB, dan hebben wij voor de bestaande bouw wel een groot probleem. Ik denk dat deze motie heel hard nodig is. De stemming is pas nadat wij de AMvB over het VN-verdrag in de Kamer hebben besproken.

De voorzitter:

Betekent dat dat u de motie niet aanhoudt of intrekt?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik denk dat dat niet nodig zal zijn, omdat alles donderdag besproken zal worden. Ik zal de motie niet in stemming laten brengen voordat we de AMvB over het VN-verdrag gezien hebben.

De voorzitter:

Ik weet niet of ik dat kan regelen, maar het oordeel van de Minister is duidelijk in dat geval.

Minister Blok:

In de motie-Voortman/Dik-Faber op stuk nr. 54 wordt de regering geadviseerd om een ruimer pakket toegankelijkheideisen te stellen aan nieuwe appartementen, met het oog erop dat dit op termijn meer baten oplevert dan kosten. De interpretatie die de motie geeft aan het RIGO-onderzoek spoort niet met het RIGO-onderzoek dat ik aan de Kamer heb gestuurd. Dat gaf namelijk aan dat het aanscherpen van de toegankelijkheidseisen voor publieksgebouwen een positieve kosten-batenanalyse opleverde. Op dat gebied heb ik het Bouwbesluit ook aangescherpt. Aangegeven werd ook dat zo'n 50% à 60% van de woningvoorraad aangepast zou moeten worden, tegen kosten van gemiddeld € 20.000 per woning. Dat brengt de totale kosten op bijna 100 miljard. Om die reden hebben wij bij de behandeling van het RIGO-rapport besloten om die eisen niet over te nemen. Met name de woningcorporaties stonden die eisen zeer, zeer kritisch tegenover en zeiden echt: doe ons dit niet aan. Deze motie moet ik dus ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het gaat natuurlijk wel om het geleidelijk verbeteren. Wat er sinds het RIGO-onderzoek is gebeurd, is het VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een beperking. Daar hebben wij ons aan te houden en daarin staat ook het geleidelijk verbeteren van onder andere woningen. Ik vind dat we dat moeten meewegen. Het nieuwe feit van het VN-verdrag zou mijns inziens moeten leiden tot een nieuw afwegingsmoment.

Minister Blok:

Nogmaals, voor de implementatie van het VN-verdrag komt er een AMvB. Het RIGO-onderzoek waarnaar hier wordt verwezen, gaf nu juist aan dat dat onderdeel van de toegankelijkheid – het andere onderdeel heb ik uitgevoerd – op die manier eigenlijk niet uitvoerbaar was voor woningbouwcorporaties en andere eigenaren van gebouwen. Ik moet de motie dus ontraden.

Mevrouw Cegerek verzoekt de regering, mede namens de heer Veldman, in haar motie op stuk nr. 55 de huidige bruikbaarheidseis van het Bouwbesluit 2012 van de woonfunctie alsnog over te nemen in het ontwerpBesluit bouwwerken leefomgeving, waarbij de gemeente een maatwerkmogelijkheid wordt geboden ten aanzien van de eisen in het omgevingsplan, en waarbij de thans in het Bouwbesluit 2012 opgenomen uitzondering voor woningen die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap wordt voortgezet. Deze motie verwoordt eigenlijk de heropname van de bruikbaarheidseisen met het gemeentelijk maatwerk zoals ik die heropname zelf ook voor ogen heb, dus deze motie laat ik graag over aan het oordeel van de Kamer.

De motie-Cegerek op stuk nr. 56 verzoekt de regering om te monitoren of de regels van het Besluit bouwwerken leefomgeving over de toegankelijkheid van gebouwen, de regels van het Besluit kwaliteit leefomgeving over de toegankelijk van de openbare buitenruimte en de regels over de algemene toegankelijkheid die zijn opgesteld ter implementatie van het VN-verdrag over de rechten van gehandicapten, in de praktijk samen voldoende bijdragen aan de toegankelijkheid van gebouwen en de openbare buitenruimte voor mensen met een functiebeperking. De motie verzoekt de regering ook om verbetervoorstellen te doen als de monitoringuitkomsten aangeven dat er onvoldoende resultaat is. Deze motie gaat deels over het Besluit kwaliteit leefomgeving, waar eigenlijk collega Schultz over gaat, maar ik zal proberen de vraag zo te beantwoorden dat het ook in haar geest is. In dat besluit is nieuw vastgelegd dat gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen rekening moeten houden met de toegankelijkheid. Daarmee zijn gemeenten ook gedwongen om vroeg na te denken daarover, zonder dat wij harde technische normen opnemen voor de openbare ruimte. Er is echt behoefte aan maatwerk. Het maakt nogal wat uit of het gaat om een voetpad in een nieuwbouwwijk of in een Natura 2000-gebied. We zijn dus niet voor een verplichte standaard, maar wel voor het vinden van passende oplossingen. We zullen in de toelichting bij het Besluit kwaliteit leefomgeving dus ook beschrijven dat gemeenten de standaarden erbij betrekken. Ik geloof dat we daarmee een goede invulling aan de motie geven.

Het tweede deel van de motie gaat over de toegankelijkheidseisen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat al een instructieregel over de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte. Het Besluit bouwwerken leefomgeving neemt de toegankelijkheidseisen die er al waren over. Voor de uitvoering van het VN-verdrag waaraan mevrouw Cegerek refereert, verwijs ik naar de AMvB van collega Van Rijn. Het monitoren van de voorgestelde regelgeving vind ik inderdaad belangrijk. Alles afwegende, laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

Hiermee hoop ik de vragen en de moties uit tweede termijn behandeld te hebben.

De voorzitter:

Ik zie geen verdere vragen en opmerkingen van de leden. De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal ons verlaten. Ik dank hem voor zijn aanwezigheid.

Mijn voorstel aan de leden is om nu de eerste termijn van de rest te doen. Daarna hebben we een lunchpauze, die samenvalt met de voorbereiding van de antwoorden van de Minister. Bent u daar allemaal klaar voor? Dat is het geval. Ik geef het woord aan de heer Veldman namens de VVD.

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Zoals bekend is de VVD een warm voorstander van de Omgevingswet: een wet met minder regels, eenvoudigere procedures en een omslag van «nee, tenzij» naar «ja, mits». Ik zei in het eerste deel van de bespreking al dat de hoofddoelstellingen van de wet goed zijn vertaald in de AMvB's. Het gaat nu aankomen op de praktijk. Een verandering in de cultuur van werken is zo mogelijk nog belangrijker dan de herziening in de wet- en regelgeving waarmee we nu bezig zijn. De AMvB's bieden hier de benodigde ruimte voor. Hier ligt dus een kans, maar uiteraard zijn er tegelijkertijd zorgen.

Bij het decentraliseren van verantwoordelijkheden moet voorkomen worden dat met het invullen van verantwoordelijkheden op regionaal en lokaal niveau, alles wordt dichtgeregeld en ontwikkeling wordt ontmoedigd. Kortom: wat we hier nu landelijk aan regels schrappen, moeten we natuurlijk lokaal niet opnieuw gaan invoeren. Het is een kwestie van zoeken naar de juiste balans tussen beschermen en benutten van de leefomgeving. Dat zijn de twee doelen van de Omgevingswet. De basisgedachte van de Omgevingswet is het maken van een integrale afweging, waarbij gemeenten op sommige terreinen de mogelijkheid krijgen om strengere of soepelere normen te hanteren. In de wet is dit in artikel 1.3 opgenomen als doelformulering. In die doelformulering wordt uitgegaan van evenwicht tussen beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Kan de Minister nog eens helder aangeven, bekeken vanuit de AMvB's, aan welke voorwaarden gemeenten moeten voldoen bij het stellen van hun decentrale omgevingswaarden?

Een integrale benadering is dus het uitgangspunt van de Omgevingswet. Daarom vind ik het belangrijk dat nadrukkelijk inzichtelijk gemaakt moet worden wat het betekent voor bijvoorbeeld de bereikbaarheid, het vestigingsklimaat of de werkgelegenheid als gemeenten lokaal strengere eisen stellen. We kennen inmiddels geruime tijd de milieueffectrapportage, de m.e.r. In de m.e.r. worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht voordat er een besluit over wordt genomen. De initiatiefnemer beschrijft de verwachte gevolgen voor het milieu in een milieueffectrapport. De milieueffectrapportage garandeert een volwaardige rol voor het milieu in de besluitvorming over plannen en projecten. Ik vind het wenselijk dat er een soortgelijke economische-effectrapportage wordt opgesteld als gemeenten aan het mengpaneel van de omgevingswaarden gaan draaien. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Welke waarborgen zitten er nu in de AMvB's om de integrale afweging ook echt te laten plaatsvinden?

Een tweede punt van zorg is het soort onderzoek op basis waarvan lagere overheden besluiten nemen. In de wet en in de AMvB's ben ik hiervoor geen spelregels tegengekomen. We willen natuurlijk met zijn allen dat onderzoek goed gevalideerd en onafhankelijk is. Voor de milieueffecten hebben we een mooi, bestaand systeem: de m.e.r. Dat systeem functioneert naar behoren, alhoewel ik graag de 6.000 pagina's tellende m.e.r. over de Tweede Maasvlakte in herinnering roep. Het mag soms ook een tandje minder. Het is zaak een integrale afweging te maken op basis van goede en onafhankelijke onderzoeken. De Algemene wet bestuursrecht verplicht overheden om besluiten deugdelijk te motiveren, maar wat zegt dat over de praktijk? Niemand zit te wachten op onderzoeken waarbij voor- en tegenstanders vooral in discussies verzanden over de kwaliteit van het onderzoek, waardoor het politieke debat over de wenselijkheid van een keuze die de gemeente wil maken, naar de achtergrond verschuift. Hoe ziet de Minister dit? Welke mogelijkheden ziet zij om hier methodieken voor vast te leggen?

Ik kom op een derde punt van zorg. Er zijn heel veel lokale ambities om bijvoorbeeld energieneutraal te worden. Dat is mooi. Er is niets mis met een gezonde ambitie. Minder mooi zijn ambities om bijvoorbeeld lokaal afspraken te maken over CO2en daarvoor normen vast te leggen.Klimaatverandering door cumulatie van CO2-uitstoot is een mondiaal probleem dat om mondiale afspraken vraagt. Dat hebben we recentelijk gedaan met het klimaatverdrag van Parijs en de afspraken die in Marrakesh zijn gemaakt. Lokale CO2-normering is een soort symboolpolitiek, want je kunt lokaal geen afrekenbaar resultaat formuleren. CO2 houdt zich niet aan onze op papier vastgelegde bestuurlijke grenzen. Volgens mij stelt de Omgevingswet al dat er bij het lokaal vaststellen van scherpere normen een direct aantoonbare relatie moet bestaan tussen die normen en de resultaten van de lokale inspanningen. De Minister stelt dit ook in de beantwoording op feitelijke vragen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Af en toe hoor je de VVD zeggen dat het klimaatprobleem serieus is en dat zij daar ook echt iets aan wil doen, maar in dit soort overleggen laat de VVD toch weer haar ware aard zien door te zeggen dat lokaal milieubeleid of lokaal klimaatbeleid eigenlijk symboolpolitiek is. Is de VVD van mening dat CO2 die op lokaal niveau wordt bespaard, niet kan bijdragen aan de landelijke doelstelling?

De heer Veldman (VVD):

Activiteiten die gemeenten verrichten, kunnen wel degelijk bijdragen aan het mondiale vraagstuk waar we met zijn allen voor staan. Maar ik heb het over het lokaal stellen van waarden versus een mondiaal vraagstuk. CO2 houdt zich niet aan een gemeentegrens. CO2 ziet niet eens een gemeentegrens. Je moet je daarom afvragen of het zinvol is als gemeenten lokaal CO2-waarden vaststellen, terwijl het uiteindelijk gaat om de maatregelen die je treft. Het gaat er mij in dit verhaal om dat je geen waarde stelt voor iets wat je niet kunt beïnvloeden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Deelt de heer Veldman met D66 de analyse dat de wereld uiteindelijk bestaat uit gemeenten en dat dit wereldwijde probleem wordt veroorzaakt door een optelsom van kleine en heel grote gemeenten waarin alle CO2 van de wereld wordt uitgestoten? Het gaat om de bijdrage van gemeenten. Een gemeente kan voor zichzelf een doel stellen door aan te geven hoeveel CO2 zij wenst te besparen, bijvoorbeeld in de gebouwde omgeving. Ik las laatst ergens in een brief – van welke Minister was die brief ook alweer? O ja, van Minister Kamp – dat gemeenten meer worden betrokken bij het reduceren van het energieverbruik in de gebouwde omgeving, omdat dat een belangrijke bijdrage levert aan de CO2-reductie. Waarom verwijst de heer Veldman dit soort plannen naar de prullenbak als zijnde symboolpolitiek, omdat CO2 zich niet aan de gemeentegrenzen houdt?

De heer Veldman (VVD):

Volgens mij wordt de wereld bevolkt door mensen en niet door gemeenten. Een gemeente is een bestuurlijk construct dat wij mensen hebben bedacht. Het gaat erom hoe wij als mensen handelen. Als gemeenten waarden gaan vaststellen waarop ze geen directe sturing hebben, moet je je afvragen hoe serieus zo'n waarde is. Die waarde lijkt mij weinig serieus. Het mooie is dat de Omgevingswet ook vaststelt dat gemeenten geen normen mogen vaststellen voor datgene waarop ze geen directe sturing hebben.

Ik was ook precies beland bij een citaat van...

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over het vorige punt, want dit is toch wel een van de cruciale uitgangspunten van het verdrag van Parijs. Als de VVD zegt dat het niet zo veel zin heeft om een bestuurlijke entiteit verantwoordelijk te maken, omdat CO2 zich niet aan grenzen houdt, staat de VVD dan wel achter het verdrag van Parijs? Dat stelt namelijk dat een bestuurlijke entiteit, namelijk een land, zich aan bepaalde verplichtingen en afspraken moet houden.

De heer Veldman (VVD):

Mevrouw Van Tongeren verwoordt het precies goed. Een land moet zich aan die afspraken houden. Wij moeten daar dus landelijk en niet gemeentelijk normen en waarden over vaststellen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan krijg je weer het punt dat een land niet als eenheid optrekt en de dag doorkomt. Een land is opgedeeld in allerlei verschillende entiteiten: in industrie, gemeenten, provincies. Wil je concreet iets aan CO2-vermindering doen, zul je het per bedrijf, per huishouden, per auto, per product moeten bekijken. Dat moet mijn collega van de VVD toch met mij eens zijn. Je kunt als land niet zeggen «wij willen zoveel procent», waarna dat op magische wijze gebeurt.

De heer Veldman (VVD):

Hier haalt mevrouw Van Tongeren de norm die je met elkaar stelt door elkaar met de maatregelen die je treft. Ja, we moeten één norm hebben; ja, wij zijn een land met 390 gemeenten, maar wij zijn een gedecentraliseerde eenheidsstaat. In Parijs hebben wij op landsniveau afspraken gemaakt en dus moeten wij ook op landsniveau normen en waarden stellen.

Ik was precies gekomen bij het citaat, dat ik haal uit de beantwoording van de Minister van de feitelijke vragen: «Omgevingswaarden op gemeentelijk of provinciaal niveau zijn alleen zinvol wanneer activiteiten of bronnen die de omgevingswaarden beïnvloeden, binnen het grondgebied van die overheid liggen en zij die bronnen ook kunnen beïnvloeden». Dat is een mooie waarneming, maar ik zie dit niet doorvertaald in de AMvB's. Het is juist belangrijk dat bij het stellen van lokale normen ook een onderscheid wordt gemaakt tussen achtergrondconcentraties – dat zijn de al aanwezige concentraties ten gevolge van stedelijke of industriële emissies of buitenlandse bronnen; een groot deel van wat wij in Nederland aan fijnstof hebben, komt uit het buitenland – en lokale emissies, zoals het wegverkeer. Op achtergrondconcentraties kun je lokaal niet sturen. Als het sturen op lokale emissies in het niet valt bij een achtergrondconcentratie is het maar zeer de vraag of een kosten-batenanalyse op basis van een integrale afweging positief uitvalt. Hoe zinvol is het bijvoorbeeld om strengere lokale omgevingswaarden vast te stellen, als op basis van landelijke of Europese maatregelen hetzelfde resultaat bijvoorbeeld al binnen vijf jaar binnen bereikt ligt? Hoe ziet de Minister dit? Welk instrument heeft de rijksoverheid om hier zo nodig op in te grijpen? Ik kan mij voorstellen dat het Rijk middels een instructieregel aangeeft welke begrenzingen er zijn. Ik krijg hierop graag een reactie van de Minister.

Dan een aantal algemene aandachtspunten. Bij de behandeling van de Omgevingswet zelf heb ik aangegeven dat de wet slechts stap één is. Daarnaast loopt er een digitaliseringsslag en is er een cultuurverandering nodig. Hoe staat het met de bouw van het nieuwe digitale loket? Wordt een «tweede Wabo», zoals het vaak in de wandelgangen wordt genoemd, voorkomen? Is de digitaliseringsslag gereed op 1 januari 2019? En zo nee, wat betekent dit voor een effectieve inwerkingtreding van de Omgevingswet in de praktijk? Welke «go/no go»-momenten zijn er ingebouwd en hoe wordt de Kamer hierin meegenomen?

De belangrijkste slag is misschien wel de cultuuromslag. Het klinkt zo makkelijk: van «nee, tenzij» naar «ja, mits». De praktijk is echter weerbarstig. Hoe staat het qua voorbereidingen met deze cultuuromslag? Welke stappen zijn er gezet? Welke stappen worden er gezet? Het lijkt nog ver weg, maar hoe zorgen we ervoor dat alle overheden op 1 januari 2019 ook echt klaar zijn. Is de Minister van plan dan wel bereid hier een monitoring op te zetten? Het gaat om een monitoring waarmee we meten of de gewenste doelen van de Omgevingswet ook echt behaald worden en waarmee we meten of de zorgen van bijvoorbeeld Actal, dat lokaal de zaken eventueel toch weer dichtgeregeld kunnen worden en er dus weer een nieuwe laag regels ontstaat, zijn voorkomen. We moeten meten of er uiteindelijk ook lokaal een goede balans tussen regels en de noodzakelijke flexibiliteit is.

Ik sluit af met een paar technische dingetjes. In de beantwoording van feitelijke vragen is aangegeven dat er diverse botsproeven zijn uitgevoerd. Zijn die botsproeven ook voor de meer complexe situaties op een goede manier uitgevoerd? Ik heb het dan bijvoorbeeld over de grote industriële complexen in Nederland. We hebben in de wet de mogelijkheid opgenomen dat ze middels een koepelvergunning afspraken met elkaar maken. Zijn daar ook botsproeven mee uitgevoerd? En, zo ja, wat is de uitkomst daarvan?

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. Ik wil een tiental punten naar voren brengen. Ik zal proberen om dat binnen de vastgestelde spreektijd te doen.

Mijn eerste punt heeft betrekking op de gezondheid. Het is goed dat gemeenten werken aan een gezonde leefsituatie voor hun inwoners. We zien de gemeente als de eerstverantwoordelijke om die taak in te vullen. De gemeenteraad geeft daar democratisch inhoud aan, maar hoe?

Ten eerste vindt het CDA dat we niet zonder die normen kunnen. Initiatiefnemers en het bedrijfsleven moeten erop kunnen vertrouwen dat ze daadwerkelijk een vergunning krijgen als hun initiatief binnen de normen valt. Het zou veel te veel rechtsonzekerheid geven als we daarvan afstappen.

Ten tweede vinden wij dat die normen actueel, wetenschappelijk onderbouwd, compleet en toereikend moeten zijn. In onze ogen speelt de Gezondheidsraad daar als onafhankelijke instantie een belangrijke rol bij. Er zijn veel onderzoeken. Deze onderzoeken worden door verschillende partijen op hun eigen wijze uitgelegd. Voorkomen moet worden dat reeds vanwege een dergelijk onderzoek preventieve maatregelen worden getroffen en bevoegde gezagen vergunningvoorschriften aanpassen. Dit geldt in het bijzonder als er geen eenduidige conclusies uit een dergelijk onderzoek getrokken kunnen worden. Deelt de Minister onze conclusie dat artikel 8.87 van het Bkl erg of misschien wel te verstrekkend is?

Ten derde vinden wij dat de gemeentelijke overheid voldoende instrumenten moeten hebben om preventief op te treden tegen onvoorziene gezondheidsrisico's. Ook bij een cumulatie van effecten moeten gemeenten die in beeld hebben en daar maatregelen op kunnen nemen. Hun gereedschapskist met ruimtelijkeordeningsinstrumenten moet dus goed gevuld zijn. Op lokaal niveau moeten bestuurders een integrale afweging kunnen maken over de kwaliteit van de leefomgeving en de vraag of er sprake is van gezondheidsrisico's. De directeuren van GGD's zijn voor gemeenten nu al de eerste adviseur ten aanzien van gezondheidsproblemen. Die rol zouden ze ook nadrukkelijk moeten krijgen in het kader van de Omgevingswet. Deelt de Minister die visie? Hoe kijkt de Minister aan tegen de suggestie van een zogenaamde decision box, die de GGD naar voren bracht tijdens het rondetafelgesprek?

Ik kom bij de toezicht- en zorgplichtbepaling. Door de zorgplichtbepaling bestaat de kans dat er rechtsonzekerheid ontstaat voor ondernemers. Die bepaling werkt open normen in de hand. Gaan die open normen niet leiden tot ongelijkheid en willekeur? Ik krijg daar graag een reactie op van de Minister. LTO heeft het voorstel gedaan om een noodstopprocedure op te nemen in de Omgevingswet, zodat er snel kan worden ingegrepen als er zich onbedoelde gevolgen van AMvB's voordoen. Kan de Minister daar iets mee? Zouden we een dergelijke mogelijkheid kunnen inbouwen?

Mijn volgende punt gaat over de termijn voor tijdelijke situaties van overlast. In de ontwerpAMvB's wordt de mogelijkheid geboden om tijdelijke situaties van overlast, waaronder geluids- en geuroverlast, tien jaar te laten duren en zelfs te verlengen. Het CDA vindt dit in bepaalde situaties echt ongewenst. We zouden naar een tijdelijkheidsnorm toe willen die afhankelijk is van de situatie. Soms kan dat één of twee jaar zijn, soms tien jaar, maar die termijn moet zeker niet in alle gevallen tien jaar zijn.

Ik kom te spreken over de wandel- en fietsnetwerken. Eerder lanceerden de SP, de Partij van de Arbeid en het CDA de initiatiefnota Een stap vooruit. Een van de kernpunten van die nota was dat we in de toeristische infrastructuur geen nieuwe onderbrekingen willen. Sterker nog, we willen dat geborgd wordt dat bestaande doorgangen in stand blijven. We horen graag van de Minister of zij die mening deelt en op welke wijze die in de AMvB gestalte krijgt, zodat de netwerken geborgd zijn.

Ik heb ook een vraag met betrekking tot archeologie. Bij de behandeling van de Omgevingswet heeft het CDA een amendement ingediend over aantoonbare archeologische verwachtingen, maar het blijft onduidelijk. Waarom is bijvoorbeeld het begrip «aantoonbaar te verwachten archeologische momenten» niet in de lijst van begrippen en definities opgenomen? Het gaat ons erom dat de consequenties voor zowel gemeenten als archeologische beroepsgroepen, namelijk het opstellen van archeologische verwachtingskaarten, duidelijk zijn. Dat is nu niet het geval. Is de Minister bereid om dit verder te verduidelijken?

Mijn volgende punt gaat over natuurcompensatie. De ervaring leert dat natuurcompensatie achteraf in de praktijk tot problemen leidt. Daarom zou in aansluiting op de compensatieverplichting in het kader van Natura 2000, alle compensatie vooraf moeten plaatsvinden of op zijn minst absoluut gegarandeerd moeten zijn. Graag horen we of de Minister onze mening deelt en op welke wijze dit gestalte kan krijgen.

Ik kom bij de weging van het waterbelang. Concreet is voorzien in een instructieregel die inhoudt dat gemeenten in omgevingsplannen rekening moeten houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. De opvattingen van de waterbeheerder moeten daarbij in onze ogen betrokken worden. Zou het iets bijdragen om die instructieregel ook te laten gelden voor omgevingsvisies? Deze omgevingsvisies vormen immers de kaders voor de meer operationele programma's en besluiten. Ook daarop krijg ik graag een reactie van de Minister.

Mijn volgende punt is de innovatie en de proefstalregeling. In de toelichting staat dat overwogen is om de proefstalregeling te continueren en zelfs uit te breiden naar geur en zwevende deeltjes. Volgens de toelichting ontbreekt hiervoor een voldoende juridische grondslag. Waarom kan deze juridische grondslag niet worden gecreëerd via de AMvB?

Tot slot ga ik in op de windturbines. We waren bij de behandeling van de Omgevingswet verbaasd dat de wet geen regels bevatte waarin de afspraken uit de Gedragscode draagvlak en participatie wind op land werden geborgd. In het energieakkoord staat letterlijk dat die verankerd worden in de Omgevingswet. Bij de behandeling van de wet werd aangegeven dat de AMvB's deze regelingen zouden bevatten. Onze vraag is: waar staat dat dan en hoe?

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik zal het heel kort houden. Ik heb in eerste termijn de ruimte gekregen en ben zeer erkentelijk daarvoor. Als ik geweten had dat het zo zou lopen, had ik mijn betoog ook opgesplitst, maar mijn vragen liggen er. Ook heb ik onze punten van zorg aangereikt. Ik heb mijn inbreng op dit punt dus gepleegd.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Ik noem eerst twee algemene punten en daarna nog een aantal losse punten.

Ik begin met de voorbereiding van de decentrale overheden. Slechts 27% van de provincies, 28% van de waterschappen en 43% van de gemeenten blijkt zich bezig te houden met de oriëntatie op het nieuwe stelsel. Vindt de Minister dat niet zorgwekkend weinig? Hoe zorgt zij ervoor dat ook kleine gemeenten goed zijn voorbereid? Is zij bereid om twee jaar na invoering het besluitvormingsproces op decentraal niveau te evalueren?

Dan de digitalisering. Het is mij nog niet duidelijk welke onderdelen nou precies in 2019 gereed moeten zijn en welke niet. Bepaalde delen moeten klaar zijn voordat de wet in werking kan treden. Welke zijn dat? Kan de Minister daarvan een overzicht geven? En hoe staat het met de digitale kwetsbaarheid? Wie draagt de kosten van het gedeelte «nice to have»? Is dat deel daarmee eigenlijk wel verzekerd? Deelt de Minister de mening van D66 dat faciliteiten voor participatie noodzakelijk zijn in het nieuwe stelsel? Zo nee, is de Minister bereid om dit onderdeel alsnog als noodzakelijk te bestempelen? Houdt zij ook rekening met de 2,5 miljoen Nederlanders die laaggeletterd zijn?

In het omgevingsbesluit is participatie aan de orde. Het belang hiervan wordt vaak onderschat. Mijn fractie is verbaasd dat er geen enkele eis aan de inspraak is verbonden. D66 zou graag zien dat kwaliteitseisen als «volgtijdig», «adequaat» en «een goede afspiegeling van partijen» worden toegevoegd aan het omgevingsbesluit. Zo laten we de decentrale besturen volledig vrij maar geven we een onervaren bestuurder wel een duwtje in de goede richting. Is de Minister het hiermee eens? Kan er in de digitale omgeving aan de start ook een loket zijn met best practices, waar bestuurders ook van elkaar kunnen leren? Mocht het nieuwe stelsel op het gebied van participatie tegen de verwachting in toch onvoldoende werken, dan moeten we snel kunnen ingrijpen, aangezien dit onderdeel heel belangrijk is voor de gewenste cultuurverandering. Wil de Minister het participatieaspect van de regeling al na twee jaar met de Kamer evalueren? Zo voorkomen we ook mijn eerdere zorgen over een run op de rechter.

Mijn volgende punt zijn de regels omtrent de m.e.r. De onafhankelijkheid van deze commissie is van groot belang. Waarom is het dan niet verplicht dat de commissie uit een afspiegeling van alle relevante vakgebieden bestaat? Is het mogelijk om bezwaar te maken tegen de samenstelling van de commissie?

Ik ga nu in op de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. Waarom is die beperkt tot het Europese minimum? In het kader van het vertrouwen in de decentrale overheden zou het logisch zijn als zij dan ook zelf mogen kiezen voor de uitgebreide of de beperkte variant, zeker bij afwijkactiviteiten waarbij het omgevingsplan ingrijpend kan worden gewijzigd. Waarom wil de Minister de gemeenten op dit punt beperken?

Ik kom bij het adviesrecht van de GGD's. Gezondheid is een van de pijlers van het stelsel. Hoe is het dan mogelijk dat een organisatie als de GGD of de veiligheidsregio geen adviesrecht heeft op het omgevingsplan? D66 wil dit graag opnemen, zodat experts zich op een effectieve manier over de plannen kunnen uitspreken. Ik denk dat we allemaal van de situatie rond de Q-koorts in Brabant geleerd hebben dat het belangrijk is om de GGD tijdig en goed te betrekken als het gaat om de leefomgeving.

Het volgende punt is de luchtkwaliteit. In het Besluit kwaliteit leefomgeving worden de normen voor fijnstof vastgesteld, maar waarom voert de Minister de aangenomen motie van D66 niet uit waarin wordt gesteld dat de WHO-normen een inspanningsverplichting moeten zijn? De Staatssecretaris heeft aangegeven dat zij die normen zo voor zich ziet. Je zou ze dus eigenlijk als streefwaarden in de AMvB moeten opnemen, waarbij je vervolgens vijfjaarlijkse plannen maakt en bekijkt wat je echt gaat realiseren in een aantal jaren. Het zullen nooit meteen die WHO-normen zijn, maar die zijn wel een stip op de horizon. Dan moeten ze ook ergens verankerd worden. Is de Minister het ook met D66 eens dat we dit generiek moeten bekijken en dat we moeten oppassen met totale normopvulling? Waar het nodig is, moet de leefomgeving ook kunnen meeprofiteren van de daling van emissies. Dat zal niet voor alle waarden nodig zijn, maar soms is het wel nodig. Dan zou er niet aan normopvulling moeten worden gedaan.

Ik kom op de betekenis van de normen. In het systeem hebben we streefwaarden en omgevingswaarden. Deze grenzen moeten een stevige betekenis hebben. Mijn fractie vindt dat een bestuur zich schriftelijk moet verantwoorden als het niet lukt om een streefwaarde te behalen. Daarnaast moet de Minister bij een afwijking van de maximumwaarde expliciet toestemming geven. Hoe denkt zij hierover?

De normen voor nachtelijke piekgeluiden mogen worden versoepeld; iets mag ineens meer lawaai maken. We hebben begrepen dat dit is gebaseerd op het onderzoek Grenswaarden piekniveaus. Ik heb na goed zoeken enkel een powerpoint over dat onderzoek kunnen vinden, en daarin staat juist dat er géén echte wetenschappelijke basis is. Waarom zegt de Minister dan dat die er wel is? Zouden wij die anders nog kunnen krijgen? Zonder wetenschappelijke basis lijkt het me niet verstandig deze norm te versoepelen. Graag krijg ik hierop een reactie van de Minister.

Ik kom op het overschrijden van de norm voor geluid en trillingen. Er is een instructie waarin staat dat de norm voor geluid en trillingen tot tien jaar lang legaal overschreden kan worden. De Minister noemt in antwoord op feitelijke vragen het voorbeeld van tijdelijke klaslokalen. Maar wil je juist kinderen niet tegen dit soort dingen beschermen? Waarom brengen we die termijn niet terug tot vijf jaar en verlengen we die alleen als duidelijk is dat er alles aan is gedaan om een oplossing te vinden, maar dat het toch nog iets langer duurt, in plaats van meteen uit te gaan van tien jaar?

In het Besluit activiteiten leefomgeving is de watertoets aan de orde, maar waarom bekijken we het niet breder en maken we er niet een klimaattoets van? Zo worden plannen ook op het effect van bijvoorbeeld hittestress, biodiversiteit en erosie beoordeeld. Graag krijg ik hierop een reactie. Hoe zit het met de uitvoering van mijn motie waarin de Minister gevraagd werd om uit te zoeken of het mogelijk is om voorafgaand aan de start van vergunningsvrije werkzaamheden van het restaureren van monumenten, deze activiteiten bij de gemeente te melden om onnodige schade die later moeilijk terug te draaien is, te voorkomen? Ik heb dit niet terug kunnen vinden in de antwoorden. Kan de Minister daar meer over vertellen?

Ik heb ook nog een paar losse vragen. Ik excuseer me voor mijn snelle tempo, maar anders red ik het niet binnen de tijd, en er is veel te bespreken. Hoe ziet de Minister de regierol van het Rijk? Wordt het karakter van de Nationale Omgevingsvisie ondersteunend aan de wensen van de provincie of juist kader stellend? Houdt die zowel regie bij mainports van nationaal belang als bij groene ruimtes tussen de steden? Het Groene Hart, de Veluwe, de Beemster en de Waddenzee zijn gebieden die van meer belang zijn voor Nederland dan alleen voor de provincie waarin ze liggen. Hoe gaan we met dat brede belang om?

Ik kom op de MER-plicht voor windmolens. Ook bij tien windmolens heb je eigenlijk al een windmolenpark. Is de Minister bereid de MER-plicht van twintig windmolens terug te brengen naar tien?

Kan de Minister mij wat betreft het geluid van windmolens ervan verzekeren dat het voor een gemeente niet mogelijk is om de normen zo ver naar beneden bij te stellen dat ze specifiek de plaatsing van windmolens verhinderen? Hoe wordt omgegaan met de cumulatie van geluid, geur en trilling? Daarover las ik ook niets terug.

Is de Minister bereid om de oppervlaktewateren met drinkwaterfunctie apart in het Bkl te vermelden, zodat er niet per ongeluk een vervuilende activiteit naast kan worden geplaatst?

Waarom wordt er met betrekking tot natuur in de toekomst per saldo en niet gewoon gecompenseerd? Wat is het verschil? Wat hoeft er dan niet meer?

Ik sluit af met een generieke vraag. Hoe houdt de Minister in de gaten of de balans van vrijheid aan de ene kant en rechtsongelijkheid aan de andere kant – wat ten dele gewoon hoort bij het stelsel waarvoor we nu kiezen – per saldo positieve effecten heeft? Dat is namelijk een zorgpunt dat ik regelmatig hoor.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ga in de anderhalve minuut spreektijd die mij is toebedeeld, proberen een aantal punten te maken. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Van Tongeren waarin wordt gevraagd om een CO2-omgevingswaarde vast te stellen in het Bkl? Het ontbreekt nu aan duurzaamheidsnormen voor energiebesparing en energiezuinig bouwen, en aan een onderzoeksplicht voor grote energieverbruikers die niet meedoen aan een convenant. Wat gaat de Minister daaraan doen?

Wat betreft natuur, nachtelijk geluid, cumulatie en trillingen sluit ik me aan bij D66.

Ik hoop wel dat we echt meer gaan doen voor het landschap dan alleen zo'n enorm zwakke bescherming als het Kustpact. Hoe gaat de Minister dat beter verankeren? Ook D66 maakte daarover terechte opmerkingen.

Er is internationaal afgesproken dat wij de uitstoot van zeer gevaarlijke stoffen, zoals kwik en dioxine, totaal willen minimaliseren. Hoe worden deze afspraken doorvertaald in de AMvB's?

Het belang van water is volgens GroenLinks echt onvoldoende gewaarborgd. Wil je anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering, dan moet je ervoor zorgen dat een wateradvies niet zomaar terzijde geschoven kan worden, zoals onder andere door de Unie van Waterschappen wordt gezegd.

Een punt dat ik met regelmaat heb ingebracht betreft de Mijnbouwwet. Hoe gaat het met deze wet en deze AMvB's lopen als er bijvoorbeeld geboord gaat worden op Terschelling? Ik heb dit herhaaldelijk aan alle relevante Ministers gevraagd. Ik heb nog steeds van niemand een helder, overzichtelijk antwoord gekregen hoe die besluitvorming loopt en wie op welk moment, op welke grond kan zeggen dat we dat niet gaan doen. Daarmee ben ik aan het einde van de mij beschikbaar gestelde tijd.

De voorzitter:

U had nog een minuut, dus u kunt nog een extra opmerking maken.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik wil ook graag nog een paar moties indienen. Ik heb begrepen dat mijn fractie bij dit heel belangrijke wetsvoorstel in totaal 7 minuten spreektijd krijgt. Vandaar dat ik nu verder helaas niet aan het debat kan bijdragen.

De voorzitter:

U bezuinigt op uw spreektijd. Dan geef ik het woord aan mevrouw Cegerek.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Voorzitter. De Omgevingswet stelt duurzaamheid en de kwaliteit van de leefomgeving centraal bij het maken van ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, nieuwe banen en nieuwe projecten. De Partij van de Arbeid is daarom enthousiast over deze nieuwe wet. In het eerste deel heb ik al aandacht gevraagd voor toegankelijkheid. We willen een duurzame, gezonde en veilige leefomgeving, die voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook als het gaat om de gebouwde omgeving. Ik hoor hierop graag een reactie van deze Minister, want ik heb hierover ook een motie ingediend.

De Omgevingswet kent een algemene zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit, maar het blijft onduidelijk wat precies onder dit begrip moet worden verstaan en waar de verantwoordelijkheid is belegd om afbreuk aan deze kwaliteit te voorkomen of om eventuele schade hieraan te herstellen. Kan de Minister hierop ingaan? Op welke wijze kunnen burgers, bestuurders en deskundigen zo goed mogelijk invulling geven aan deze zorgplicht?

Er zijn grenswaarden voor geluid en trillingen en daar kan alleen in bijzondere gevallen van worden afgeweken. Het moet dan gaan om zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen. Er is voor geluid en trillingen echter geen beperking in de tijd opgenomen. Ik heb van de natuur- en milieuorganisaties en van de Gezondheidsraad begrepen dat dit soort normen dusdanig belangrijk zijn dat het Rijk in dezen een sterke rol moet kunnen nemen om de gezondheid en de veiligheid van mensen te waarborgen. Het gaat erom dat de gezondheid beschermd moet worden tegen overlast door geluid en trillingen van bedrijfsmatige activiteiten of bij tijdelijk geluidgevoelige gebouwen of locaties. Hoe ziet de Minister dat?

Een ander punt is het drinkwater. Volgens artikel 2.1 van de Gezondheidswet behoort het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorzieningen tot de taken en bevoegdheden van de bestuursorganen. Is de Minister het met mij eens dat goede informatie over lozingsactiviteiten die schadelijk zijn voor de drinkwatervoorziening van belang is? Hoe wordt hier zo goed mogelijk invulling aan gegeven?

Door andere sprekers is ook het een en ander gezegd over het proces. Ook wij hechten veel waarde aan het proces. We zien dat we vooral veel willen vereenvoudigen en versnellen, maar het doel moet zijn dat de wet kwaliteit biedt; minder regels, maar wel duidelijker. We realiseren ons dat het Rijk voor het bieden van een gelijkwaardig beschermingsniveau en het realiseren van ambities meer afhankelijk is geworden van de keuzes die medeoverheden maken. Daarom is het goed om tussentijds te monitoren om te kunnen beoordelen of de beoogde doelen worden behaald en om eventueel bij te sturen. Hoe ziet de Minister dat?

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik ben benieuwd hoe de PvdA bijvoorbeeld aankijkt tegen dioxinenormen. Tot nu toe kon de burger zich daar bij de rechter op beroepen. Dan moest een industriële installatie die te veel uitstootte, inderdaad gesloten worden. Hoe ziet de PvdA dat in dit nieuwe regime tot stand komen? Ik ga ervan uit dat de PvdA met GroenLinks het standpunt deelt dat dit soort supergevaarlijke stoffen in onze leefomgeving geminimaliseerd moeten worden.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Het voorkomen van risico's voor de gezondheid moeten wij ook met de nieuwe Omgevingswet zo goed mogelijk waarborgen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De kernvraag is dan hoe deze nieuwe Omgevingswet daarvoor zorgt. Volgens GroenLinks is het voor de burger niet meer mogelijk om op basis van een harde norm naar de rechter te gaan, want die norm staat niet meer in de wet.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Daar hanteren we landelijke normen voor. Als iets schadelijk is voor de gezondheid kunnen burgers altijd in beroep gaan. Ik denk dat er op deze wijze voldoende bescherming is.

Het succes van de Omgevingswet zal voor een groot deel afhangen van digitalisering en professionalisering op de werkvloer. Indertijd hebben wij bij de invoering van de Wabo gezien dat het behoorlijk mis kan gaan. Ik heb toen zelf vanuit het veld gezien welke gevolgen dat had. Het is met één zin te beschrijven: het was een drama. De digitalisering moet dus op tijd goed op orde zijn. Door de ervaringen in het verleden, maar ook gelet op de geluiden uit het veld maken wij ons hierover zorgen. Begrijpt de Minister onze zorg over het digitaliseringsproces? Hoe zorgt de Minister ervoor dat niet opnieuw een drama ontstaat?

De GGD pleit voor een instrumentarium, een toolbox, voor een integralevisiebenadering. In het eerste deel van 2017 geeft de Minister een reactie op het advies van de Gezondheidsraad. Daarbij zal naar verschillende instrumenten worden gekeken. Wil de Minister voor een dergelijke toolbox in dit stadium naar het voorstel van de GGD/GHOR kijken?

De voorzitter:

Ik heet de heer Smaling van de SP welkom. Ik geef hem het woord.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Het is leuk om weer een onderdeel te zijn van dit interessante proces op het gebied van de Omgevingswet. Ik wil graag een aantal dingen bespreken.

Het eerste wat ik aan de orde wil stellen, is participatie en dan met name de burgerparticipatie. Naar de mening van de SP-fractie is dit een goed moment om te bekijken of je er nu bent met een systeem van zienswijzen indienen, bezwaar maken of in beroep gaan bij de rechter. Is dit geen moment om een stap verder te gaan, gezien alle grote projecten die in het land worden uitgevoerd en die vaak een hoop zorgen of acties teweegbrengen? Naar de mening van mijn fractie zou een en ander toch sterker in de wet verankerd moeten worden dan nu het geval is. Als ik goed kijk, zie ik nu een inspiratiegids opdoemen. Die lijkt mij heel verstandig en goed. De Algemene wet bestuursrecht eist natuurlijk een motiveringsplicht, maar zou je niet juist een stap verder kunnen gaan door burgerparticipatie een beetje uit het oude stramien te halen? Daar zou je bijvoorbeeld een nieuwe vorm aan kunnen geven door in artikel 4.2 van het Omgevingsbesluit een bepaling op te nemen waarin wordt gesteld dat het erbij betrekken van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties, bestuursorganen en het bevoegd gezag waarborgt dat alle partijen op een gelijkwaardige wijze kunnen participeren en dat burgers voldoende toegang hebben tot de middelen die daarvoor nodig zijn. Dan leg je het toch net iets verder vast. Dan kun je ook de mensen erbij halen die zich onder aan de participatieladder bevinden. Ik denk dat het heel belangrijk is om die stap in het proces te zetten.

Ik zie dat bijvoorbeeld de Vereniging Eigen Huis in de consultatieronde heeft gepleit voor een wettelijk kader voor participatie. Dat zie ik links en rechts opdoemen. Graag hoor ik hierop een reactie van de Minister.

Het begrip «ruimtelijke kwaliteit» komt een paar keer terug in de bijdragen van organisaties die zich hierover druk maken. Mijn fractie vindt dat er een instructieregel zou moeten komen die overheden dwingt om kernkwaliteiten van het grondgebied te beschrijven en te waarderen. De consequenties daarvan zouden dan moeten doorwerken in omgevingsplannen en verordeningen. Een motiveringsplicht in de Algemene wet bestuursrecht zou in dat geval gepaard kunnen gaan met een gesprek met bewoners en gecompenseerd worden door maatschappelijke meerwaarden. Analoog hieraan zou dat voor landschapswaarden eigenlijk ook moeten gelden. In hoofdstuk 10 van het Bkl zou je in het kader van monitoring landschapswaarden kunnen opnemen door een bepaling toe te voegen dat provincies zorgdragen voor het verzamelen, bijhouden en ter beschikking stellen aan het publiek van gegevens met betrekking tot landschapswaarden.

Ik zou graag horen hoe de gemeenteraad ervoor staat. Is die na het traject rond de omgevingsvisie uitgepraat? Stel dat het daarna toch helemaal misgaat. We denken altijd aan de ideale wethouder en de ideale gedeputeerde, maar is er dan een noodrembepaling? Hebben we een bestuurlijke lus nodig zoals we die in de Wabo hadden? Ik hoor het graag.

Een aantal zaken is al genoemd door collega's. Ik wil nog ingaan op klimaatverandering. Het zou mijn fractie wat waard zijn als het wateradvies dat in het kader van de watertoets gegeven wordt doorslaggevend en openbaar is. De waterschappen moeten in onze optiek een wat sterkere rol krijgen dan nu in de voorstellen staat. Klimaatverandering vindt plaats op de lange termijn. Het moet niet zo zijn dat er op korte termijn veranderingen worden voorgesteld die het waterbeheer op de langere termijn ondermijnen. een directere betrokkenheid. Ook wat indirecte lozingen betreft zou ik in het omgevingsbesluit graag directe betrokkenheid bij de vergunningverlening zien door middel van advies met instemming.

Energie en duurzaamheid komen nu nog niet zo terug, maar we zijn nu in andere gremia druk bezig met het afschaffen van gasafsluitingen en het wegnemen van de aansluitplicht. In de gebouwde omgeving, maar ook daarbuiten, is heel veel nodig om de energietransitie te bespoedigen. Wanneer dat komt? En stemt de Minister dat allemaal met Minister Kamp af?

Wat het fiets- en wandelroutenetwerk betreft sluit ik helemaal aan bij de heer Ronnes, met hetzelfde verzoek. Misschien is daarvoor ook een instructieregel nodig.

Over gezondheid is veel gezegd. Wij hebben bij de wetsbehandeling een aantal amendementen kunnen indienen met D66 en de Partij van de Arbeid. In dit kader stel ik ook vragen bij wat er gebeurt bij een cumulatie van processen die de gezondheid verslechteren.

Mijn fractie zal een aantal moties van D66 meetekenen over de kwesties die mevrouw Van Veldhoven aan de orde heeft gesteld, met name over systeemverantwoordelijkheid en over het afwijken van streefwaarden en maximale waarden.

Met Jan Vos, collega van de Partij van de Arbeid, heb ik vorige week een motie ingediend bij het VAO Energie over de schadebepaling bij windprojecten. De waardedaling van onroerend goed als gevolg van energiewinning zou moeten worden gecompenseerd. Dat is nu nog niet geregeld, maar het komt er misschien nog aan. In een van de brieven van de Minister heb ik een hoofdstuk over schade zien staan, maar ik neem aan dat dit onderwerp in een later stadium terugkomt. Die motie is aangehouden, maar ik zou het toch fijn vinden als de Minister er een oordeel over kan vellen.

Mijn laatste punt is de financiële zekerheid in het omgevingsbesluit. In de wet is dat nu een kanbepaling; je wordt gek van dat jargon, maar u begrijpt volgens mij allemaal wat een «kanbepaling» is. Op het niveau van de algemene maatregel van bestuur wordt de bevoegdheid voor het opleggen van financiële zekerheid voor specifieke activiteiten aan het bevoegd gezag gegeven. Daarmee ligt het besluit om financiële zekerheid toe te passen bij het bevoegd gezag. Als je dat doet, gaat dat heel veel werk opleveren, want dan moet voor 400 BRZO-bedrijven individueel worden afgewogen of er een noodzaak is van financiële zekerheid. Dan kunnen we in de situatie terechtkomen dat we met publiek geld privaat falen gaan betalen. Dat moeten we gewoon niet doen. We kunnen het nu voorkomen. Ik stel voor om de huidige bepaling in het omgevingsbesluit te vervangen door een verplichting tot het stellen van financiële zekerheid voor de BRZO-bedrijven in de categorie «RIE-4»; ik ben even kwijt waarvoor dat staat. Berenschot heeft hier al een model voor ontwikkeld. Het wordt daardoor een doelvoorschrift. Daarmee kan het bedrijfsleven zelf bepalen hoe het eraan voldoet, maar wordt het wel goed geregeld.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij schorsen voor de lunchpauze en de voorbereiding op de beantwoording.

De vergadering wordt van 12.34 uur tot 13.35 uur geschorst.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de Minister, vraag ik de collega's om de interrupties kort te houden en liefst in de vorm van een vraag te gieten. Dat maakt het allemaal wat overzichtelijker. Het woord is aan de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Er zijn heel veel vragen gesteld, soms in een hoog tempo. Ik ga ze allemaal beantwoorden, dus er komen veel blokjes langs. Ik wil daar kort iets over zeggen, want dat helpt de Kamerleden om te weten wat wanneer komt. Dan nog kunnen zij te allen tijde interrumperen. Ik begin met een korte algemene inleiding. Daarna spreek ik over het Bal, het Besluit activiteiten leefomgeving, waarover heel veel vragen zijn gesteld. Daaronder schaar ik de specifieke zorgplicht en de afwegingsruimte voor maatwerk, die ook door de andere besluiten heen lopen maar hier het meest pregnant aanwezig zijn. Vervolgens spreek ik over het Bkl, het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarover zijn specifieke vragen gesteld, maar ik zal hier ook de omgevingswaarden en de natuur- en watertoets behandelen. Ook dat zijn elementen die overal doorheen lopen, maar het meest hieronder vallen. Dan kom ik bij het Omgevingsbesluit, waarbij ook de onderwerpen participatie en voorbereidingsprocedure zullen terugkomen. Ten slotte zijn er de kopjes algemeen, invoeringswet en digitalisering/implementatie. Dat is best wel wat, maar we hebben er ook even voor uitgetrokken.

We doen dat niet voor de eerste keer, want twee jaar geleden waren wij bij elkaar om te praten over de Omgevingswet, de nieuwe wet die in de plaats komt van heel veel wetten die tot nu toe een rol speelden in het omgevingsrecht. Ik noem de Natuurwet, de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet en ga zo maar door. Ik heb de Kamer toen verteld waarom dit nodig is. Het omgevingsrecht is zo complex geworden dat je, wanneer je een initiatief wilt nemen, eigenlijk niet meer goed kunt zien waar je aan toe bent. Ook verschilden de begrippen in de diverse wetten dusdanig dat een procedure onder de ene wet iets heel anders kon betekenen dan een procedure onder de andere wet. Men moest verschillende vergunningen aanvragen, die soms tegenstrijdig waren. Dit alles leidde tot een trage besluitvorming, tot hoge lasten en tot minder kwaliteit. We hebben dat geprobeerd te ondervangen door het maken van één Omgevingswet, waarin we proberen om al die verschillende belangen bij elkaar te brengen en waar mogelijk te harmoniseren. In het debat dat we hebben gevoerd, heeft de Kamer brede steun gegeven aan de Omgevingswet, een wet die zich richt op ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en borging van de kwaliteit van onze leefomgeving.

Sindsdien is er hard gewerkt om verdere stappen te zetten. Je moet natuurlijk handen en voeten gaan geven aan zo'n wet. Dat hebben we gedaan door de vier voorliggende AMvB's te formuleren. Ook daar hadden we er heel veel van. Ik heb weleens het aantal van 125 gehoord. Ik weet niet of het er echt zo veel waren, maar we hebben in ieder geval geprobeerd om te komen tot een stelsel van vier AMvB's, waarvan die over het bouwbesluit vanmorgen reeds is besproken. Nu staan er nog drie op de agenda, die een samenhangend geheel vormen. Ze moeten ervoor zorgen dat wij op een goede wijze kunnen omgaan met onze leefomgeving en op een goede wijze kunnen reageren op initiatieven uit de maatschappij.

Er zijn vier grote verbeterdoelen benoemd toen we de Omgevingswet gingen maken. We hebben geprobeerd om daaraan in de AMvB's vorm te geven door regels te maken die vindbaar, begrijpelijk en bruikbaar zijn, die een samenhangende benadering van de leefomgeving stimuleren, die afwegingsruimte laten voor bestuurders om per gebied de beste keuzes te maken en die ook een snelle en slagvaardige besluitvorming bevorderen. Voordat ik inga op de individuele vragen, geef ik drie voorbeelden van de wijze waarop de verbeterdoelen uitwerken. We praten hier met elkaar vaak over de laatste puntjes waarover we nog zorgen hebben, maar het is ook goed om weer even te benadrukken welke voordelen zo'n systeem oplevert. Laten we eens kijken naar harmonisatie.

Wij hebben alle regels uit 60 AMvB's en 20 regelingen die bij elkaar horen bij elkaar gebracht en geharmoniseerd. Dat klinkt misschien heel eenvoudig, maar in de praktijk is dat een enorme verbeterslag. Als je bijvoorbeeld een bestemmingsplan wilde opstellen, had je te maken met instructieregels, die verspreid waren over 30 of meer besluiten. Al die besluiten kennen verschillende begrippen, juridische vormgeving en bestuurlijke afwegingsruimte. Dat maakt het opstellen van een bestemmingsplan natuurlijk heel ingewikkeld. In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn alle instructieregels voor het omgevingsplan gewoon op één plek te vinden, op dezelfde manier vormgegeven, zonder alle historisch gegroeide verschillen. Voor de praktijk betekent dit een grote verbetering.

Het tweede punt betreft de bestuurlijke afwegingsruimte. Voor heel veel partijen is dat een lastig onderwerp. Als je naar de consultatiereacties kijkt, dan blijkt dat iedereen zegt: afwegingsruimte is echt nodig. Zoals het was vormgegeven, was het te star. Anders kun je nooit landelijke regels finetunen. Aan de andere kant zie je ook dat heel veel partijen het lastig vinden. Ondanks het feit dat zij zeggen dat je geen landelijke regels kunt maken die in alle situaties altijd tot het beste resultaat leiden, zeggen zij ook: het is best lastig, want het kan ook leiden tot minder ruimte voor mijn eigen belangen. Het bedrijfsleven vreest bijvoorbeeld in de klem te zullen komen door zwaardere milieuregels. Milieuorganisaties vrezen juist het omgekeerde. Wij gaan daar zo meteen nog op in, in antwoord op de vragen die door de commissieleden zijn gesteld. In de praktijk kiezen gemeenten soms voor het een en soms voor het ander, afhankelijk van hun ambities en afhankelijk van hun lokale situatie. Dat doen zij nu eigenlijk ook al.

Het derde punt is de gebruiksruimte. Deze wet gaat ook heel erg over sturing. In de huidige regelgeving kun je alleen sturen op milieueffecten met algemene regels en vergunningen. Er zijn heel veel hardnekkige milieuproblemen, zoals cumulatie uit verschillende bronnen. Cumulatie vanuit verschillende bronnen is een ruimteknelpunt: er zijn te veel bronnen in een gebied en de gebruiksruimte is niet goed verdeeld. Daar kon je niet goed op sturen. In het huidige voorstel zie je dat de milieuregels en de regels op het gebied van ruimtelijke ordening bij elkaar gebracht worden, waardoor je dat wel kunt gaan doen. Je kunt er nu wel voor zorgen dat je een bedrijf qua geluidsbelasting bijvoorbeeld afrekent op de dichtstbijzijnde gevoelige functie, zoals een woning. Als een ondernemer nu dichter bij een nieuwe woning bouwt, is hij buiten zijn schuld in overtreding. Dat komt regelmatig voor. Met de nieuwe AMvB kan je ervoor zorgen dat de gemeente straks bij het inplannen van een gevoelige functie als nieuwe woningen, kijkt of die niet te veel worden belast. Dat beschermt de ondernemer. Andersom kunnen gemeenten ook de gebruiksruimte van bedrijven van tevoren actief verdelen, door randvoorwaarden te stellen, bijvoorbeeld op het gebied van het maximale geluidsniveau op een bepaalde plek. Dat beschermt weer de omwonenden. Ik denk dat dit voor alle betrokkenen, zowel de bedrijven als de omwonenden, een belangrijke verbetering is. Al met al denk ik dat wij een heel mooi toekomstbestendig systeem hebben gemaakt, dat initiatiefnemers de ruimte biedt en bescherming geeft aan de leefomgeving. Ik denk dat wij hiermee een heel grote stap vooruit zetten.

Vandaag spreken we vooral over de gereedschapskist: hoe zien die AMvB's eruit? Maar het uiteindelijke effect hangt natuurlijk voor een deel ook af van de timmerlieden die ermee aan de slag gaan: de gemeenten en de provincies, burgers en bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dat geldt ook voor ons als rijksoverheid. Ik hoorde een aantal commissieleden al een paar inhoudelijke vragen stellen over normen en waarden die inhoudelijk bij de diverse commissies aan de orde zullen komen. Ik ga niet in mijn eentje met deze commissie alle besluiten op alle terreinen nemen. Wij hebben het vandaag natuurlijk vooral over de gereedschapskist voor inhoudelijke discussies, die plaatsvinden met de verantwoordelijke Ministers. Ik noem twee onderwerpen op mijn eigen terrein. Straks komen het grondbeleid en de nieuwe normen voor geluid en bodem hier apart inhoudelijk aan de orde. Deze onderwerpen zullen dan een plekje krijgen in de Omgevingswet.

Ik heb hiermee een algemeen beeld gegeven van de vier verschillende AMvB's en waar ze zo ongeveer voor staan. Ik loop ze graag een voor een langs.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik heb een heel algemene vraag. Het is een majeure prestatie om zo veel verschillende wetten bij elkaar te trekken. Daar geef ik de Minister gelijk in. In haar algemene beschouwing van de wet hoor ik alleen maar upsides. Ziet de Minister zelf ook ergens mogelijke risico's of mogelijke problemen? Zou zij een iets bredere evaluatie willen geven dan: deze dingen worden er alleen maar beter van? Zitten er ook bepaalde risico's of downsides aan dit wetgevingstraject, zoals er in elk groot wetgevingstraject zitten? Zou de Minister daar ook nog even aandacht aan kunnen besteden?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

In principe zie ik ze niet, wat natuurlijk niet betekent dat er in de praktijk nooit iets fout kan gaan. Op het moment dat je afwegingsruimte biedt, kan die goed of slecht ingevuld worden. Gelukkig zit er rechtszekerheid in, gelukkig zijn er allerlei beschermingsregimes, die er met deze ook niet op achteruitgaan, maar in de praktijk kunnen er natuurlijk altijd fouten gemaakt worden. Alleen al het feit dat het helemaal nieuw is en dat het allemaal geïmplementeerd moet worden, draagt natuurlijk risico's in zich. Die vragen zijn ook gesteld: in hoeverre zijn de gemeentes er al actief mee bezig? In het begin kunnen daar natuurlijk best hobbels in zitten. Ik kan dat niet voorspellen, maar als er geen hobbels in mogen zitten, dan zouden wij nooit aan nieuwe wetgeving kunnen beginnen.

Een belangrijk onderdeel van de wetgeving is dat je heel gemakkelijk toegang kunt krijgen tot allerlei gegevens en dat die gegevens openbaar beschikbaar zijn, zodat mensen goed kunnen participeren en de gegevens niet alleen voor een selecte groep beschikbaar zijn. Ook zo'n proces heeft de nodige aanlooptijd en risico's.

Denk ik dat de wet zelf verkeerd gaat uitwerken? Nee, ik geloof er sterk in dat dit een verbetering is op alle vlakken. Maar hoe het uiteindelijk uitgevoerd gaat worden door al die partijen, van rijksniveau tot lokaal niveau, is bepalend voor de kans dat er eens een keer iets misgaat. Ik ben dus positief gestemd. Mochten er hiaten in zitten, dan hoor ik ze graag van mevrouw Van Tongeren. Er zijn ontzettend veel externe partijen bij betrokken en wij hebben er veel over gedebatteerd. Daarmee hebben wij heel goed in beeld wat er wel en niet in zit.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik kan mij voorstellen dat de Minister bij een wetgevingsoperatie zegt: on balance vind ik dit verreweg het beste; dit wordt beter en hier zitten mogelijk nog risico's. Dat alles er beter van wordt, lijkt mij bij welke wetgevingsoperatie dan ook onwaarschijnlijk. Wellicht wil de Minister nog aangeven hoe het Verdrag van Aarhus zich verhoudt tot deze vier besluiten. Daar zit volgens mijn fractie toch wel een stevige spanning op.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het Verdrag van Aarhus regelt de betrokkenheid van burgers bij besluiten van overheden. Dat is gewoon geïmplementeerd in deze vier AMvB's.

Ik begin met het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin worden de algemene regels voor burgers en bedrijven voor activiteiten georganiseerd. Het zijn regels die je nationaal kunt stellen, bijvoorbeeld de best beschikbare technieken en het voorkomen van significante verontreiniging. Het maakt maatwerk mogelijk, want het verschilt natuurlijk of je water met een bepaalde temperatuur loost op het IJsselmeer of op een klein beekje. Daarnaast worden de vergunningplichten aangewezen. Uit de algemene regels voor een tankstation is meteen helder waarvoor een vergunning nodig is.

De heer Bisschop heeft gevraagd of de bestaande proefstalregeling opgenomen zou kunnen worden in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het is mijn bedoeling om die proefstalregeling onder de Omgevingswet voort te zetten. Momenteel wordt nog onderzocht op welke manier de regeling het beste kan worden ingepast in de systematiek van de Omgevingswet en het Bal. Ik verwacht de proefstalregeling met de invoeringsregeling op te nemen in het Bal. Ook de heer Ronnes heeft daarnaar gevraagd. Hij vroeg ook of het klopt dat er een wijziging nodig is om de juridische grondslag te creëren. De wet moet een grondslag bieden om een onderwerp in een AMvB te kunnen regelen. Het zou inderdaad kunnen zijn dat daar een wijziging voor nodig is, maar ik kan hem niet eerder dan met de invoeringswet doorvoeren. Daarom kan ook de proefstalregeling niet eerder dan met het invoeringsbesluit ingepast worden in het Bal, maar ik ben er dus mee bezig om te bezien hoe we dat kunnen vormgeven.

Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd of er een meldingsplicht kan worden ingesteld voor emissies naar het grondwater in de buurt van drinkwatervoorzieningen. De bedrijven die onder het Bal vallen, zijn vergunningsplichtig of ze moeten melding doen van hun activiteiten. Het is dus altijd bekend dat deze bedrijven er zijn en wat ze doen. Als het nodig is, kan de provincie ook in de omgevingsverordening nog een aanvullende meldplicht instellen voor activiteiten van bedrijven bijvoorbeeld in een grondwaterbeschermingsgebied. Artikel 2.12a van het Bal biedt daar ook expliciet ruimte voor.

Mevrouw Cegerek heeft eveneens op het gebied van drinkwater gevraagd of er voldoende informatie is over lozingsactiviteiten en of dat niet van belang is voor de drinkwaterbescherming. Ik onderschrijf dat dit van belang is. Bedrijven moeten bij het aanvragen van een vergunning of bij het indienen van een melding ook informatie over hun lozingen aanleveren. Het drinkwaterbelang is bij het formuleren van die meldplicht in de Bal ook al betrokken. Ik zal dat wederom doen bij het bepalen van de indieningsvereisten voor de vergunning die in een ministeriële regeling komen. De provincies en de waterschappen kunnen als dat nodig is ook decentraal aanvullende informatieverplichtingen opnemen. Daarmee is de informatievoorziening voor het drinkwaterbelang naar mijn mening goed geborgd, wat inderdaad belangrijk is.

Met betrekking tot de melding- en informatieverplichting in het algemeen heeft de heer Bisschop gevraagd of terugkerende activiteiten steeds opnieuw gemeld moeten worden. Hij vroeg bijvoorbeeld of elke spuitactiviteit gemeld moet worden. Voor een activiteit die regelmatig wordt herhaald, geldt dat het melden eenmalig plaatsvindt, en wel voordat de activiteit voor het eerst wordt uitgevoerd. Er hoeft dus niet iedere keer dat die activiteit wordt herhaald, worden gemeld. Het bevoegd gezag heeft de relevante informatie inmiddels natuurlijk al gekregen. Een agrarisch bedrijf hoeft bijvoorbeeld maar één keer te melden dat het spuitactiviteiten gaat uitvoeren.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg zich af op welke wijze de motie over de melding van vergunningsvrije rijksmonumentenactiviteiten is verwerkt. In het Bal zijn de vergunningsvrije rijksmonumentenactiviteiten aangewezen. Het is niet nodig dat alle vergunningsvrije rijksmonumentenactiviteiten voorafgaand worden gemeld. Dat zou heel hoge lasten met zich meebrengen en ook niet echt recht doen aan de verscheidenheid van monumenten. Daarom hebben we de regeling ook niet op rijksniveau ingesteld. Een gemeente kan echter bijvoorbeeld voor een concreet rijksmonument in het omgevingsplan een meldplicht instellen. Het staat ook in het Bal dat gemeenten dat kunnen doen. De bijzondere kwaliteiten van een specifiek rijksmonument kunnen daartoe aanleiding geven. Een dergelijke meldingsplicht is ook voorzien in de systematiek van de besluit- en maatwerkregel. Ik onderken dat de mogelijkheid om een meldingsplicht in te stellen op dit moment nog onvoldoende toegelicht is. Ik zal dat verder gaan concretiseren in de nota toelichting op het Bal, zodat daar meer zekerheid over ontstaat.

Ik kom op de vergunningplicht veehouderij.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Kan de Minister een inschatting maken van de mate waarin gemiddeld gezien wijzigingen aan de binnenkant van een rijksmonument afbreuk doen aan zo'n rijksmonument? Ik snap best dat de Minister vraagt of dit nou voor alle rijksmonumenten van belang is. Moet er in de wetgeving dan misschien worden opgenomen dat je het moet melden als er echt afbreuk wordt gedaan aan het karakter van het monument? Dan is er toch een soort indicatie voor wanneer het in ieder geval gemeld moet worden. Anders is het immers heel vrijblijvend en kun je er eigenlijk van uitgaan dat het niet gaat gebeuren. De vraag is: willen we dat met elkaar? We hebben het namelijk wel over rijksmonumenten.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Er zijn natuurlijk heel veel verschillende rijksmonumenten. In mijn eigen gemeente Leiden is bijvoorbeeld de burcht van een totaal andere vorm dan de panden op het Rapenburg. Daar zitten ook heel veel rijksmonumenten tussen, maar daar heb je er in totaliteit toch veel meer van. Ook de binnen- en de buitenkant en de waarde daarvan kunnen erg verschillen. In de nota van toelichting op het Bal – we vinden zelf namelijk ook dat dit nog onvoldoende toegelicht is – zullen we in ieder geval de mogelijkheid van het instellen van een meldingsplicht beschrijven. We zullen daarin ook beschrijven dat een gemeente een meldingsplicht voor een concreet rijksmonument kan instellen en dat de bijzondere kwaliteiten van een specifiek rijksmonument daar aanleiding toe kunnen geven. Volgens mij kun je daar dan bijvoorbeeld bij zetten – ik moet dat nog wel even juridisch testen – dat die bijzondere kwaliteiten zowel de binnen- als de buitenkant kunnen betreffen. Daarmee heb je het dan volgens mij opgelost.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik dank de Minister ervoor dat ze echt meedenkt. Dat lijkt me sowieso een stap in de goede richting. Ik blijf een beetje worstelen met het feit dat het hier gaat om rijksmonumenten. We hebben gezegd: het zijn geen gemeentelijke monumenten, die alleen leuk voor Dordrecht of voor Rijswijk zijn, maar we vinden ze zo belangrijk dat we ze tot rijksmonument hebben verklaard. Maar de effectieve bescherming daarvan laten we toch maar weer aan de gemeenten over. Ik begrijp ook wel dat er verschillen zijn en dat het ene rijksmonument van nog grotere waarde en nog unieker is dan het andere, maar er zit toch een spanning. Ik hoop dat de Minister die ook voelt. Ik vraag haar om er nog eens over na te denken of ze het echt voor alle rijksmonumenten zo vrijblijvend wil laten als dit eigenlijk is, gezien het rijkskarakter van deze monumenten.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Misschien even voor het beeld: rijksmonumenten worden niet vrijgelaten. Er is natuurlijk een beschermingsregime op nationaal niveau. Hier gaat het erom dat er vergunningsvrije rijksmonumentenactiviteiten zijn aangewezen. Binnen die vergunningsvrije rijksmonumentenactiviteiten – mijn collega die over rijksmonumenten gaat, Minister Bussemaker, heeft dus al geoordeeld dat je deze zaken ook bij een rijksmonument moet kunnen doen – geven wij gemeenten dus de mogelijkheid om alsnog voor een bepaald pand een meldingsplicht in te stellen. Ik denk dat we het daarmee wel goed geborgd hebben. Ik ben ook bereid om het in de nota van toelichting nog aan te scherpen. Ik ben ook bereid om, als dat nodig is, de woorden «binnen en buiten» of «zowel aan de buiten- als de binnenkant» erin te zetten om gemeenten duidelijk te maken dat ze gewoon een mogelijkheid daartoe hebben. Het is dus geen vrijstaat, zeg ik voor de duidelijkheid.

De heer Bisschop heeft gevraagd naar de vergunningsplicht voor veehouderijen. Hij vroeg waarom de grens voor de vergunningsplicht voor veehouderijen verlaagd is en of ik bereid ben om de huidige grens aan te houden. De grens voor de vergunningsplicht bij veehouderijen is niet verlaagd. Misschien is daar een misverstand over. Het Bal wijst wel twee verschillende soorten vergunningen aan. Ik houd maar even, net als de heer Bisschop, de varkenshouderij als voorbeeld aan. Op dit moment geldt dat een varkenshouderij vanaf 50 varkens een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) nodig heeft. Vanaf 750 zeugen of 2.000 vleesvarkens heeft een varkenshouderij een omgevingsvergunning milieu nodig. In het Bal blijft dit net zo. De vergunningsplicht die het Bal aanwijst vanaf 50 varkens, is de opvolger van de OBM vanwege de m.e.r.-beoordeling. De vergunningsplicht vanwege de m.e.r.-beoordeling zal wat betreft de procedure, het toetsingskader en de indieningsvereisten bij de huidige m.e.r.-OBM aansluiten. Dit zal in de Invoeringswet worden uitgewerkt. Er is dus geen sprake van een toename van het aantal vergunningen of van een verzwaring van de aard van de vergunningen. Het heeft een andere naam en een andere vorm gekregen, maar het is hetzelfde. De heer Bisschop vroeg mij om de huidige grens aan te houden en dat doe ik dus ook.

De heer Ronnes vroeg of ik iets kan met het voorstel van LTO voor een noodstopprocedure. Ik ken de wensen van LTO. LTO zegt dat niet alleen het stelsel tijdig geëvalueerd moet worden, maar dat er ook een noodstopprocedure ingevoerd moet worden. Daarmee bedoelt LTO dat als uit de evaluatie blijkt dat er onbedoelde gevolgen zijn, die snel hersteld kunnen worden. Ik kan daar op twee manieren iets mee. Ik zal ten eerste het stelstel evalueren. Als uit de evaluatie onbedoelde effecten naar voren komen, zal ik natuurlijk bekijken wat dat betekent voor de gestelde regels. Ten tweede kan ik tussentijds met maatwerk een regel uit het Bal die in een specifieke situatie knelt, passend maken. Ik denk dat het voor de heer Ronnes belangrijk is om te weten dat ook die mogelijkheid bestaat. De huidige vormgeving zorgt er juist voor dat er veel sneller en makkelijker op actualiteiten ingespeeld kan worden.

Mevrouw Van Tongeren vroeg hoe het minimaliseren van zeer zorgwekkende stoffen terugkomt in de AMvB's. Het is natuurlijk logisch dat de emissie van zeer zorgwekkende stoffen geminimaliseerd moet worden. In het Bal zijn hiervoor regels gesteld. Er zijn voor de meest milieubelastende activiteiten emissiegrenswaarden gesteld. Daarnaast gelden voor vergunningsplichtige bedrijven extra regels om de emissie van zeer zorgwekkende stoffen te minimaliseren. Bedrijven hebben ook een plicht om inzichtelijk te maken welke stoffen ze gebruiken en hoe ze het gebruik daarvan gaan terugbrengen. Dat zit dus in het Bal.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Hoe zou, als deze regels van kracht zijn, een omwonende van Thermphos, dat nu niet meer bestaat, een beroep moeten doen op de rechter als hij wil aantonen dat de dioxine-uitstoot te hoog is?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het maakt onderdeel uit van de vergunningverlening. Daartegen is beroep mogelijk door omwonenden. Op die manier is dat vormgegeven.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik denk dat dat precies het kwetsbare punt is, want dan moet je als omwonende al tijdens het proces van vergunningverlening voorzien dat er een mogelijkheid bestaat dat de dioxinenorm in de toekomst zal worden overschreden. Volgens mij gaat dat niet lukken, want in de vergunningverlening zal gezegd worden dat die norm niet overschreden mag worden. Dioxine is een van de stoffen waarover ik het net had, maar er zijn er nog meer. Hoe kun je er als burger, nadat de vergunning in rechte is verleend, alsnog voor zorgen dat je niet aan zo'n stof wordt blootgesteld?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dan overtreedt het bedrijf de afgesproken vergunning en dan moet er gewoon gehandhaafd worden. Er zijn emissiegrenswaarden gesteld. Bedrijven moeten de emissie van zeer zorgwekkende stoffen minimaliseren en inzichtelijk maken, en ze moeten aangeven hoe ze het gebruik ervan gaan terugdringen. Als dat niet gebeurt, is dat het moment om te handhaven.

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren, wilt u nog een verduidelijkende vraag stellen?

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ja, voorzitter. De vergunning wordt per fabriek verleend, maar het plafond geldt per provincie. Dat gaat volgens mij echt niet lukken. Je moet dan als burger bij heel veel vergunningen zeggen dat je door het totaal te veel wordt belast, maar dat gaat niet op voor die ene installatie.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik kan niet oordelen over de historie. Maar als je vooruitkijkt, kun je, doordat we nu ruimte, cumulatie en milieuregels met elkaar in relatie brengen, niet met alle individuele vergunningen een totaalplaatje overschrijden. Je kunt niet iedereen ruimte geven en vervolgens zeggen: dat telt in één keer op tot veel hoger dan we hebben toegestaan. Dat moet daar gewoon binnen passen en daar moet dan op worden gehandhaafd.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Wie bepaalt dat dan?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat hangt ervan af. Mevrouw Van Tongeren had het over dioxine. Ik ken dat terrein niet goed genoeg, maar laat ik het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit als voorbeeld nemen. We hebben bijvoorbeeld nationale regels met betrekking tot de uitstoot van fijnstof. We hebben met elkaar afgesproken hoeveel ruimte er is op verschillende plekken. Gemeenten, provincies en het Rijk, alle partijen die vergunningen afgeven, moeten inzichtelijk maken dat ze binnen die gestelde 40 microgram blijven.

Er zijn door de commissieleden meerdere vragen gesteld over de specifieke zorgplicht in het kader van het Bal, het Besluit activiteiten leefomgeving. In zo'n Bal worden algemene regels gesteld. Die regels maken duidelijk wat er wel en niet moet gebeuren bij de uitvoering van een activiteit, maar zij zijn natuurlijk niet uitputtend. Wij kunnen hier niet alles verzinnen wat zich misschien ooit gaat voordoen. Er zijn allerlei evidente maatregelen. Als we die allemaal zouden uitschrijven, dan wordt het besluit nog veel dikker. Je moet bijvoorbeeld een verplichte lekbak hebben. Moeten we dan ook nog gaan beschrijven dat je hem af en toe moet legen? Het is ergens toch ook evident dat je dingen moet doen. Een bedrijf moet een filter hebben, maar het onderhoud daarvan regelen we niet expliciet. Het voorbeeld van de lekbak noemde ik net, maar er zijn natuurlijk nog heel veel andere onvoorziene situaties die we niet vooraf kunnen regelen. Er kan bij het opstellen van de algemene regels bijvoorbeeld geen rekening worden gehouden met de mogelijkheid om een bepaalde innovatieve oplossing toe te passen. We hebben daarom de specifieke zorgplicht geïntroduceerd. Daarmee zeggen we dat de zorgplicht eigenlijk een plicht is om te blijven nadenken over wat je in je bedrijf doet. Die specifieke zorgplicht geldt altijd naast de rijksregels en de vergunning. Daarmee krijgt de initiatiefnemer een eigen verantwoordelijkheid voor de leefomgeving en ook ruimte om te zelf te bekijken hoe hij daar invulling aan gaat geven. Eigenlijk zeg je: denk na over wat je zelf nog had moeten doen; je mag dat ook wel zelf invullen. Dat deze zorgplicht naast de vergunning geldt, is nieuw. Het heeft als voordeel dat dezelfde specifieke zorgplicht geldt, of er nu een vergunning geldt of dat er alleen algemene rijksregels gelden. Daardoor is er wat de zorgplicht betreft een gelijk speelveld en kan een vergunning worden beperkt tot de kern. Er zijn al heel goede ervaringen met een specifieke zorgplicht opgedaan bij milieubelastende activiteiten. Bij lozingsactiviteiten wordt er bijvoorbeeld al een langere tijd mee gewerkt. Degenen die in een commissie zitten waarin dit veel speelt, hebben daar waarschijnlijk ook ervaring mee.

Evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht zijn direct bestuursrechtelijk en strafrechtelijk handhaafbaar. Als een overtreding niet evident is, dan ligt overleg tussen een initiatiefnemer en het bevoegd gezag voor de hand of zal het bevoegd gezag eerst een maatwerkvoorschrift opstellen ter verduidelijking.

De heer Bisschop vroeg naar aanleiding van dit meer algemene betoog: moet je die specifieke zorgplicht niet nader begrenzen of afbakenen? Zoals ik al zei, staat het voorop dat je je aan de algemene regels moet houden. Daarnaast heb je de specifieke zorgplicht voor dingen die we van tevoren niet kunnen of niet willen bedenken, omdat het dan te gedetailleerd wordt. Good housekeeping, maatregelen die evident zijn vallen onder de zorgplicht. De specifieke zorgplicht is een open norm. Die biedt ruimte voor een eigen invulling van de maatregelen, maar dus ook voor flexibiliteit. Dat laatste is volgens mij heel belangrijk, juist omdat je het niet van tevoren kunt beschrijven. Ik kies niet voor een nadere begrenzing. Die specifieke zorgplicht is eigenlijk een soort opdracht om continu te blijven nadenken over je bedrijfsprocessen. Als een initiatiefnemer een meer concrete invulling wil van het bevoegd gezag – dat is de andere kant; die doet zich voor als je zegt: ik weet niet precies waaraan ik dan moet voldoen – dan kan hij bij het bevoegd gezag om een meer specifieke invulling vragen. Als je het toch moeilijk vindt om die eigen verantwoordelijkheid te dragen, dan biedt dat een mogelijkheid, maar meestal vinden mensen het wel fijn als ze dat mogen doen.

De heer Bisschop heeft gevraagd of burgers en bedrijven nu ook vaker moeten aantonen dat ze aan de specifieke zorgplicht voldoen. Dat is niet het geval, want het naleven van de in het Bal uitgewerkte regels zal in het algemeen voldoende zijn om aan de specifieke zorgplicht te voldoen. De zorgplicht zelf is in het Bal beter geconcretiseerd dan in het huidige recht. Het zorgt ook voor meer duidelijkheid over maatregelen die een burger of bedrijf moet nemen. Als je als burger of bedrijf niet zeker weet hoe je de zorgplicht moet invullen, dan kun je overleggen met het bevoegd gezag, zoals ik net al zei.

De heer Ronnes heeft gevraagd of die specifieke zorgplicht kan leiden tot rechtsonzekerheid voor ondernemers. Ik zei zonet al dat die juist een gelijk speelveld oplevert, omdat die ten opzichte van het huidige recht duidelijker is gemaakt doordat is aangegeven welke maatregelen ondernemers in ieder geval moeten nemen. Hij benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer en biedt dus ook ruimte voor de manier van uitvoeren. Een bedrijf kan bijvoorbeeld het wegwaaien van afvalstoffen voorkomen door ze af te dekken, maar het kan ook kiezen voor natmaken of binnen opslaan. Dat is het prettige ervan; men kan gewoon per activiteit bekijken wat de beste oplossing is. Als er in specifieke gevallen toch onduidelijkheden optreden, kan de ondernemer die nog met het bevoegd gezag bespreken.

Mevrouw Cegerek heeft gevraagd hoe burgers en bedrijven zo goed mogelijk invulling kunnen geven aan de zorgplicht. De specifieke zorgplichten zijn in het Bal nader gespecificeerd. Burgers en bedrijven krijgen daarmee meer houvast over wat de zorgplicht inhoudt. Dat biedt ook ruimte voor eigen invulling, zoals ik al zei. Ik herhaal mezelf. Indien nodig kan het bevoegd gezag ook een maatwerkvoorschrift opstellen over de invulling van de zorgplicht. Ik denk dat ik hiermee alle zorgplichtvragen van de commissieleden, die een beetje overeenkomen, afdoende heb beantwoord.

Ik kom nu bij het laatste onderdeel van het Bal, de afwegingsruimte en het maatwerk. Ook die zijn natuurlijk heel belangrijk, en ook complex. Het betekent aan de ene kant loslaten en aan de andere kant nieuwe verantwoordelijkheden op plekken waar men die nog niet eerder gehad heeft. Volgens mij gaat het wel heel veel opleveren. Denk maar aan ons land. De binnenstad van Rotterdam, Leiden en het buitengebied van Oldenzaal zijn gewoon totaal onvergelijkbaar. Je wilt verschillende ontwikkelingen op verschillende plekken hebben. Ook binnen een gemeente verschillen de belangen van locatie tot locatie. Is het een woonwijk? Is het een bedrijventerrein? Is het erfgoed? Is er natuur? Is er leegstand? Met de stelselherzieningen willen we eigenlijk genoeg ruimte geven aan provincies en gemeenten om het juiste juridische instrumentarium te kiezen bij die lokale opgave. Die ruimte zit zowel in het Besluit kwaliteit leefomgeving als in het Besluit activiteiten leefomgeving. Tegelijkertijd wil je heldere kaders scheppen. In het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarover we het straks gaan hebben, vind je bijvoorbeeld veiligheid, milieu en erfgoed. De randvoorwaarden zitten daar allemaal in. In het Besluit activiteiten leefomgeving staan bijvoorbeeld de locatieonafhankelijke algemene regels die de gemeenten hebben om maatwerkmogelijkheden te realiseren en regels beter passend te maken. Uitgangspunt is dat die algemene rijksregels bijna altijd passend zijn. Maatwerk is aan voorwaarden gebonden; je kunt niet zomaar van alles en nog wat gaan doen. Je hebt dus ook een basisbeschermingsniveau. Aan de ene kant heb je de afwegingsruimte en aan de andere kant een basisbeschermingsniveau. Denk aan het Bkl – ik ga een beetje heen en weer – waarin bijvoorbeeld voor geur, geluid en trillingen standaardwaardes opgenomen zijn.

Wat is hierover allemaal gevraagd? De heer Veldman vroeg: afwegingsruimte oké, maar wat als er ook allemaal decentrale omgevingswaarden gesteld gaan worden? Wat zijn dan de voorwaarden daaraan? De heer Veldman heeft zelf goed uitgelegd dat overheden de doelen van de wet, zoals die in de wet staan omschreven, moeten gebruiken als uitgangspunt voor hun besluiten. Dat geldt dus ook voor het stellen van lokale omgevingswaarden. De gemeente moet ook aangeven met welke bevoegdheden zij omgevingswaarden gaat realiseren. Dat is in de wet bepaald: als je afwijkt van de omgevingswaarden moet je ook aangeven hoe je dat gaat realiseren. Je kunt geen omgevingswaarden stellen als het niet in je macht ligt om ze te realiseren. Een gemeente kan dus geen omgevingswaarden stellen die zij alleen kan halen door bijvoorbeeld de uitstoot van provinciale bedrijven te beperken. Dat kan een individuele gemeente niet beslissen. Ook kan zij niet besluiten om het verkeer op de rijksweg tegen te houden of vliegtuigen niet over de gemeente te laten vliegen. Het moet dus echt gaan om zaken die een gemeente op lokaal niveau kan waarmaken. Dat volgt ook uit de wet en dat hoeft verder niet in het Bkl geregeld te worden.

Mevrouw Van Veldhoven vraagt of er expliciet toestemming nodig is voor het afwijken van grenswaarden door de Minister. De gemeente kan voor geluid, geur en trillingen standaardwaarden overnemen, maar kan ook zelf afwijkende normen vaststellen. Gemeenten zijn daarbij wel gebonden aan grenswaarden die het Rijk vaststelt. Permanent afwijken van grenswaarden is alleen bedoeld voor bijzondere situaties en is alleen mogelijk voor geur van veehouderijen en trillingen van bedrijven als er sprake is van zwaarwegende economische of andere maatschappelijke omstandigheden. In die gevallen is ook een zwaardere motivatie vereist. Is het echt nodig? Werkt het? Is het proportioneel? Wat is het draagvlak? Dat is ook niet nieuw. We zien dat gemeenten al jaren heel verantwoord en terughoudend met deze mogelijkheden omgaan. De gedachte dat expliciete toestemming van de Minister nodig is, past niet helemaal bij vertrouwen en decentrale afwegingsruimte. Dat is dus niet nodig, maar als je wilt gaan afwijken, is dat wel omgeven met een uitgebreide omschrijving.

Volgens mij heb ik daarmee de belangrijkste vragen over afwegingsruimte behandeld. Ik kom straks nog nader op de omgevingswaarden, want daar zijn veel meer vragen over gesteld bij het Bkl.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Van Veldhoven een vraag heeft.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Misschien komt de Minister er bij een ander blokje op terug, maar ik had in deze context gevraagd hoe de Minister de regierol van het Rijk ziet ten opzichte van de Nationale Omgevingsvisie. Ik had ook gevraagd om de MER-plicht van twintig windmolens terug te brengen naar tien. Ik heb het ook specifiek over het geluid van windmolens gehad. Ik vroeg niet naar een generieke expliciete goedkeuring door de Minister. Ik had haar gevraagd of zij mij kan verzekeren dat het voor een gemeente niet mogelijk is om de geluidsnormen zo ver naar beneden bij te stellen dat ze de plaatsing van windmolens kunnen voorkomen. Dat blijft een hot topic. Ik heb ook gevraagd hoe het zit met de cumulatie van geluid, geur en trillingen. Wat regelt het besluit als er cumulatie plaatsvindt? Welke vormen van cumulatie vinden we acceptabel?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De vragen over windmolens en het geluid en dergelijke komen allemaal later terug. De vraag over de regierol eigenlijk ook, maar die kan ik ook nu wel beantwoorden. In de Nationale Omgevingsvisie zullen wij aangeven wat wij de nationale belangen vinden. Zo deden we dat in het verleden bij de SVIR. De omgevingsvisie zal breder zijn, want de SVIR keek alleen naar een paar onderwerpen. De omgevingsvisie zal ook veel meer uitgaan van een ambitie – waar wil je naartoe met elkaar? – en is niet alleen een vastlegging van het zijn. We zullen te zijner tijd bepalen welke onderwerpen er wel en niet in zitten. De huidige onderwerpen zullen erin zitten, en misschien gaat er iets af of komt er iets bij naar aanleiding van de politieke discussie. Het Rijk zal dus zeker een regierol houden. De Omgevingswet bevat ook een goed gevulde instrumentenkist om dat te doen. De wet gaat uit van een beleidscyclus met de Nationale Omgevingsvisie en hoofdlijnen voor het integrale nationale beleid voor de leefomgeving. Dat wordt vertaald in programma's met maatregelen. Vervolgens kun je omgevingswaarden of instructieregels aan provincies, gemeenten en waterschappen geven. Het Rijk kan aan al die belangen doorwerking geven. Dat gebeurt nu al in AMvB's, maar dat kan in concrete gevallen ook via een instructie over een concreet gebied.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik heb hier een korte vraag over, want we komen hier later nog uitgebreider over te spreken. Mijn concrete vraag was of de Nationale Omgevingsvisie ondersteunend is aan de wensen van de provincie of juist kader stellend voor de provinciale omgevingsvisies.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De Nationale Omgevingsvisie maken wij zelf, vanuit het Rijk. Die gaat over wat wij van belang vinden om op nationaal niveau aan te sturen. Zo hebben we dat vorige keer bij de SVIR ook gedaan, maar dat was minder groots als nu met de Omgevingswet. De Nationale Omgevingsvisie bindt alleen het Rijk, zoals een provinciale omgevingsvisie alleen de provincie bindt en de gemeentelijke omgevingsvisie alleen de gemeente. Maar je kunt het vervolgens wel in instructies of in andere zaken gaan vastleggen en juridisch inkaderen, waardoor het wel bindend is. Dat kan via afspraken of op een andere manier. Het is niet echt om de provinciale wensen mogelijk te maken. Natuurlijk kun je tot een discussie komen met provincies dat het op sommige punten handig is om een bepaald deel nationaal aan te sturen en andere onderdelen provinciaal; denk aan de discussie over het kustbeleid; wie neemt welke rol daarin. Maar het is echt ons eigen verhaal, inclusief onze eigen ambitie. Wat wil je erin terug zien komen over de energietransitie of smart mobility?

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Dan kom ik op het Besluit kwaliteit leefomgeving, dat inhoudelijke normen stelt voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk, met het oog op het realiseren van de nationale doelstelling en het voldoen aan internationale verplichtingen. Het is aanlokkelijk om het meteen vol te stoppen met allerlei extra inhoudelijke wensen, maar ik vraag de leden om daar zo terughoudend mogelijk in te zijn, omdat wij nu bezig zijn met de instrumentele vastlegging van het verhaal. Er komen nog diverse debatten met mijn collega's of met mij over de inhoud op diverse beleidsterreinen. Deze zijn ermee gediend om dat op een zorgvuldige manier te doen. Wat zit erin? Instructieregels voor programma's, omgevingsplannen, omgevingsverordeningen, waterschapsverordeningen, projectbesluiten, omgevingswaarden, regels voor omgevingsvergunningen en monitoring en informatie.

Er zijn een hoop vragen over het Bkl gesteld, om te beginnen over geluid en de energietransitie. Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd of gemeentes op grond van geluidsregels windmolens onmogelijk kunnen maken. Het antwoord is nee. Dat komt doordat het Bkl omwille van de energietransitie een regel heeft die gemeenten beperkt in het stellen van geluidsregels over windturbines. Onder het Activiteitenbesluit geldt ook nu al een speciale uitzondering om windturbines mogelijk te maken. Bovendien worden windturbineparken mogelijk gemaakt met projectbesluiten van provincie of Rijk. Nadat een projectbesluit genomen is, kan een gemeente het gebruik van een project niet belemmeren. Dat is al geregeld in de wet.

Mevrouw Van Veldhoven heeft ook gevraagd naar de wetenschappelijke onderbouwing van de nieuwe grenswaarden voor piekgeluid. De normering van piekgeluid is gericht op slaapverstoring. Daarom stelt het Rijk geen eisen aan piekgeluid overdag. Voor de avondperiode is de norm niet gewijzigd. Voor de nacht is de norm nu gelijkgetrokken met de avond. Die normering is gebaseerd op onderzoek van adviesbureau Peutz. Dat heeft gebruikgemaakt van de inzichten van onder andere het RIVM, TNO en de Gezondheidsraad. Uiteraard kan Staatssecretaris Dijksma, die inhoudelijk verantwoordelijk is voor het geluidbeleid en die nog komt met de invoeringsplannen daarvoor, dat onderzoek toesturen aan de Kamer.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Kan de Minister een inschatting maken hoeveel meer mensen met dat hogere geluidsniveau te maken zullen krijgen? Kan zij de Staatssecretaris vragen om ons die informatie toe te sturen, als wij die onderbouwing krijgen, want die heeft mijn fractie wel nodig om te weten of wij de verschuiving van die norm acceptabel vinden of niet.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik zal vragen of ze die informatie erbij doet, voor zover het inderdaad het geval is dat meer mensen er last van krijgen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Heeft dit directe gevolgen voor de geluidsoverlast of de geluidsbelasting van Schiphol, Eindhoven en Lelystad? Is er gekeken naar het Zwitserse onderzoek over de specifieke effecten van vliegtuiglawaai op de volksgezondheid?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik heb begrepen dat het daar geen effect op heeft omdat luchtvaart erbuiten valt.

De heer Ronnes, mevrouw Van Veldhoven, mevrouw Cegerek en misschien anderen die ik ben vergeten hebben gevraagd naar de termijn van tien jaar bij geluid en trillingen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik kom nog heel even terug op het vorige punt. De Minister zei net dat dit helemaal niets te maken heeft met het geluid van de luchtvaart. Mevrouw Van Veldhoven en ik vragen ons even af waar wij dat precies in de regelgeving kunnen terugvinden.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Daar moet ik het antwoord even op schuldig blijven. Dit is niet mijn terrein. Ik heb mij net laten influisteren dat luchtvaart erbuiten valt.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Als dat zo is, ben ik daar heel blij mee, maar wij willen graag even weten waar dat precies te vinden is.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat is goed.

De voorzitter:

Kan de Minister het antwoord op deze vraag wellicht aan het eind van haar termijn geven?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ja, en anders staat het in de brief.

Ik had het over de termijn van tien jaar die kan gelden als je een uitzondering wilt realiseren op het gebied van geluid en trillingen. De termijn van tien jaar waarbinnen kan worden afgeweken, kennen we nu ook. Die staat namelijk in de Wet geluidhinder en in de Crisis- en herstelwet. Die termijn biedt de gemeenten de ruimte voor flexibiliteit bij tijdelijke gebouwen of bij gebouwen die een tijdelijke functie hebben. Het antwoord op deze vraag hangt dus een beetje af van de lokale omstandigheden: wat voor soort geluid is het en welke tijdelijke functie komt er precies? De gemeente is ook bij het toelaten van tijdelijke functies verantwoordelijk voor een goede belangenafweging. Dat blijkt uit de algemene opdracht in de Omgevingswet tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en uit de Algemene wet bestuursrecht. Ook nu houden gemeenten rekening met geluid in de gevallen waarin dat volgens de rijksregelgeving niet is vereist. Volgens mij moet het mogelijk zijn om te motiveren waarom je een langere of kortere tijd nodig hebt om dat te doen. De heer Ronnes vroeg of het mogelijk was om dat per situatie te beoordelen en die mogelijkheid is er in ieder geval. Mevrouw Van Veldhoven vroeg of het geen vijf jaar moest zijn. De periode van tien jaar staat nu ook in de Wet geluidhinder en in de Crisis- en herstelwet. Mevrouw Cegerek vroeg naar het beschermen van de gezondheid bij tijdelijke gebouwen. Dit hangt af van de lokale omstandigheden: wat is het precies, welke functie wordt er tijdelijk aan gegeven? Dat kan de gemeente allemaal betrekken bij haar besluitvorming.

De heer Smaling vroeg naar de schadelijke cumulatieve gevolgen. De decentrale overheden kunnen zelf sturen op de doelen van de wet, waaronder gezondheid. Het Rijk regelt met het Bal de emissie van veel activiteiten en met het Bkl de emissies van de activiteiten in de directe omgeving. Het voorkomen van schadelijke cumulatieve gevolgen is dus een decentrale opgave waarbij gemeenten in het omgevingsplan rekening houden met de relevante cumulatie. Het is aan de gemeente om te bepalen wat relevant is. Via jurisprudentie is een norm ontwikkeld voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook die is nu echter niet ingevuld. Het nieuwe stelsel biedt in ieder geval wel goede mogelijkheden om daarmee om te gaan. Ik zal nagaan of ik dat in de toelichting kan verduidelijken. Het belangrijkste is wat ik in het begin al zei. Doordat wij hierbij de milieuregels en ruimtelijke regels voor het eerst bij elkaar brengen, kun je ook pas voor het eerst echt goed op cumulatie gaan sturen. Ik zal proberen om dat in de toelichting nog helderder vorm te geven.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik heb nog een vraag over de tienjaarsregel. De Minister zegt dat die er nu ook is en dat die ruimte biedt voor tijdelijke gebouwen of gebouwen met een tijdelijke functie. Wordt de periode van tien jaar, die nu voor specifieke situaties wordt toegestaan, nu een generieke regel of was die al een generieke regel? Zijn wij nou eigenlijk blij met deze generieke regel? Doet een periode van vijf jaar met de mogelijkheid tot een verlenging met vijf jaar niet meer recht aan het feit dat het hierbij echt gaat om overschrijdingen die soms heel belastend kunnen zijn of als heel belastend kunnen worden ervaren? Moet je na vijf jaar dan niet opnieuw motiveren waarom die situatie moet blijven bestaan?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het is een mogelijkheid die gemeenten de ruimte biedt voor flexibiliteit. Het is dus geen algemene regel die altijd toegepast moet worden. Men wil bijvoorbeeld op het eiland naast het Hembrugterrein bij Zaanstad een woningbouwlocatie realiseren. Het gaat nog enige jaren duren voordat het geluid van de bedrijven daar zodanig is dat het gecombineerd zou kunnen worden met woningen, maar het is wenselijk dat daar een woningbouwlocatie wordt ontwikkeld. De bedrijven en de toekomstige bewoners zijn het er ook over eens dat ze dat willen. Er wordt daarom een bepaalde termijn gekozen om af te wijken van de geluidsoverlast. Tot die tijd kunnen bedrijven eraan werken en kan bekeken worden hoe via de woningen de geluidsoverlast beperkt kan worden. In het stelsel zit de flexibiliteit om juist dat soort keuzes te kunnen maken. Natuurlijk moet je die keuzes altijd motiveren. Je kunt niet als bestuurder zeggen: ik wijk ergens van af en zeg verder niet waarom; ik doe het omdat ik die projectontwikkelaar zo'n leuke man vind en het hem wel gun. Dat kan dus niet. Je moet het echt motiveren. We hebben deze termijn erin gezet als een soort maximumtermijn. Er staat ook ergens nog een onbepaalde termijn waarvoor gekozen kan worden, maar ook dat moet goed gemotiveerd worden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Wanneer het in dit specifieke voorbeeld vanaf het begin duidelijk is dat het na tien jaar echt over is met die overschrijding, dan kan ik me daar nog iets bij voorstellen. Maar de vraag is of je, bijvoorbeeld van een gebouw voor tijdelijk gebruik, al van tevoren moet zeggen: we laten het tien jaar voortbestaan, ondanks dat dit misschien niet nodig is. Iedereen snapt dat het saneren van een bedrijventerrein een langdurig proces is, maar in andere gevallen hoeft het helemaal niet zo lang te duren. Dan is de vraag waarom die termijn automatisch tien jaar is. Waar mogelijk ligt het toch heel erg voor de hand dat er na vijf jaar nog een keer getest wordt en de termijn dan maximaal tien jaar is?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik weet niet of we elkaar goed begrijpen, maar we willen gemeentes juist verplichten om na te denken over geluid en om de periode zo kort mogelijk te laten zijn. Mevrouw Cegerek zei ook dat ze erin geïnteresseerd was of de termijn korter kan zijn als dat nodig is. Dat kan zeker. Volgens mij is dat ook goed om te doen, waarbij je het motiveert als je het anders gerealiseerd wilt hebben. Tegelijkertijd lijkt het me niet goed om die termijn bij voorbaat te verkorten, omdat vijf jaar een heel korte periode kan zijn om een investering te doen of een project te ontwikkelen.

De heer Ronnes (CDA):

Ik heb een vraag over hetzelfde punt. Ik geef een praktijkvoorbeeld. Een schoolgebouw brandt af tijdens de vuurwerkperiode, die bijna aanbreekt. Er moet met spoed een nieuwe school gebouwd worden, maar er moet ook tijdelijke huisvesting geregeld worden. Heel vaak worden er dan noodgrepen gehanteerd en wordt er heel snel naar noodlocaties gezocht. Soms is daar, vanuit de ruimtelijke ordening bezien, een tijdelijke ontheffing voor nodig. Deze tienjaarstermijn moet daarvoor gebruikt worden. Maar er is dan een generatie kinderen voor wie de school op een plek staat waar de geluidsnormen overschreden worden. Hoe zorg je ervoor dat die afweging op lokaal niveau goed plaatsvindt? Hoe zorg je ervoor dat een alternatieve locatie ook echt op zijn merites beoordeeld wordt en dat bekeken wordt of het geen schadelijke effecten heeft voor die kinderen?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het is juist heel belangrijk dat de gemeente zelf goed nadenkt, zodat wanneer afgeweken wordt, dat geen gezondheidsproblemen oplevert. Anders wordt het ook heel complex om überhaupt te kunnen motiveren dat je dat verantwoord kunt doen. Het gaat er echt om, met elkaar te bezien wat een wenselijke ontwikkeling is en om te bekijken of het daarvoor nodig is om voortijdig af te wijken van de uitvoering van een norm. Het gaat namelijk vaak niet om de norm zelf, maar om de uitvoering ervan. Kunnen we dat verantwoord doen en kunnen we dat motiveren? Zo ja, dan zul je zien dat er draagvlak voor is en dat er veel steun voor zal zijn. Gemeenten hebben dus de mogelijkheid om het korter te maken. Ik ben best bereid om te bekijken of we ze kunnen aanjagen om te komen tot een kortere termijn of om het nog eens halverwege te bekijken. Ze kunnen daartoe zelf een spelregel opnemen.

Ik was al bij de cumulatieven, waarover ik de heer Smaling iets heb toegezegd, bij de gezondheid en bij het advies van de Gezondheidsraad. De PvdA-fractie heeft in reactie op het advies van de Gezondheidsraad gevraagd naar de mogelijkheden voor een toolbox. De Staatssecretaris zal nog terugkomen op het advies van de Gezondheidsraad. Het rapport is volgens mij recentelijk opgeleverd. Ik weet niet hoever het ermee staat, maar de Staatssecretaris zal op een gegeven moment met de Kamer hierover spreken. In het kader van de implementatie van het nieuwe stelsel zal natuurlijk ook worden bekeken hoe je hiervoor een integraal afwegingsinstrument kunt maken. Dat is nog best ingewikkeld, want gezondheid is niet te meten, zoals je dat wel kunt doen met een norm. Ook ik ben dus wel nieuwsgierig naar datgene waarmee de Gezondheidsraad zal komen.

De GGD heeft geopperd om een decision toolbox te introduceren. Ook wil de GGD graag een adviesrecht op dit punt. Laat ik beginnen met het adviesrecht. Ik ben het daar niet mee eens, ook niet voor de veiligheidsregio's. Dat is niet omdat ze niet belangrijk zijn; ze zijn hartstikke belangrijk. Ze vallen echter gewoon onder de gemeente, die het uiteindelijk voor het zeggen heeft. Men kan alle adviezen die men heeft, gewoon kwijt bij de gemeente. De gemeente moet de integrale afweging maken.

Is het dan goed dat ze een decision toolbox gebruiken? Ik ken hem niet. Ik sta ervoor open dat gemeenten een decision toolbox gebruiken als onderdeel van hun besluitvorming, maar ik weet niet of wij dat op rijksniveau moeten regelen. In de Wet publieke gezondheid is geregeld dat de GGD wordt betrokken bij besluiten over gezondheid. In het kader van de implementatie van het nieuwe stelsel wordt bekeken of er aanvullend instrumentarium nodig is. Een decision toolbox kan daarin misschien een rol spelen, maar volgens mij is het handig om even te wachten totdat de Staatssecretaris komt met de reactie op het Gezondheidsraadadvies. Laten we afwachten of daar een instrumentarium uitkomt en wat we daarmee dan moeten doen. Ik zou de GGD of de veiligheidsregio's in ieder geval geen andere plek willen geven, want dat zou dan eigenlijk gelden voor elke adviesdienst van de gemeente. Het moet via de burgemeester en wethouders.

De CDA-fractie heeft gezegd dat de gemeente als eerste verantwoordelijk is voor gezondheid, maar dat bedrijven op normen moeten kunnen vertrouwen. Zij vroeg of artikel 8.87 in dit kader niet te verstrekkend is. Voor degenen die het niet helemaal helder voor ogen hebben: in artikel 8.87 staat dat er voorschriften kunnen worden gesteld aan een vergunning. Via algemene regels en instructieregels worden grenzen gesteld aan activiteiten die een duidelijk gezondheidseffect hebben. Er worden ook grenzen gesteld aan milieuaspecten, zoals lucht- en waterverontreiniging en geluidbelasting. Die regels vormen de randvoorwaarden waarbinnen de afweging van gezondheid plaatsvindt. De gemeente heeft een eigen afweging om te bezien of het gezondheidsbelang goed is meegewogen. Het gezondheidsbelang wordt ook geplaatst naast andere belangen. Je moet natuurlijk ook het economisch belang en andere typen belangen meewegen. Artikel 8.87 is een uitwerking van een amendement van de PvdA op wetsniveau. De PvdA heeft dat bij de vorige behandeling ingediend. In de huidige regels wordt ook al gevraagd om alle preventieve milieuregels mee te nemen, dus ik denk dat dit artikel niet te ver strekt. De Europese regels vragen hier ook om. Gemeenten hebben laten zien dat ze er goed mee kunnen omgaan.

De heer Ronnes heeft gevraagd naar de recreatieve routenetwerken. Hij nam in een keer de afslag met de fiets. Dat is een afslag die wij op zich ook aantrekkelijk vinden. We weten dat het beleid voor de recreatieve routes in beginsel een decentrale verantwoordelijkheid is. We hebben echter ook met elkaar besproken dat we in rijksprojecten de richtlijnen van CROW gebruiken als er sprake is van recreatieve routes. Die richtlijnen hebben we ook met Wandelnet en de Fietsersbond en andere organisaties besproken. En er is het Basis Recreatie Toervaarnet, waarmee convenanten zijn gesloten tussen Rijk en provincies. We hebben afgesproken om dat netwerk in gang te houden. Dat betekent dat wij, ondanks het feit dat de verantwoordelijkheid op decentraal niveau ligt, op rijksniveau zo veel handvatten geven, en ook convenanten sluiten, dat wij verwachten dat die recreatieve routenetwerken ook echt geborgd zijn. Op wetsniveau is eveneens voorzien in borging van het belang van de recreatieve routes, omdat ze expliciet onderdeel van de begripsbepaling voor infrastructuur zijn. Misschien helpt dat beter.

De heer Ronnes (CDA):

Als dat het geval is, is het toch logisch dat dit doorwerkt in de AMvB's? Je hebt dan een kapstok, waarmee gemeenten of provincies in de uitvoering rekening kunnen houden.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Niet alles wat je in de wet hebt staan, hoef je in een AMvB te regelen. In dit geval staat wel in de wet opgenomen dat recreatieve routenetwerken expliciet onderdeel zijn van de begripsbepaling voor infrastructuur. Maar ze behoren tot de decentrale verantwoordelijkheid; gemeenten en provincies moeten dat gewoon doen. Mochten ze dat niet doen, dan hebben we convenanten op het gebied van de recreatieve routevaart en op het gebied van fietsroutes. We kunnen in het kader van de Nationale Omgevingsvisie ook nog kijken of er verdere afspraken nodig zijn om goede recreatieve netwerken in stand te houden. Maar volgens mij is het nu goed geborgd.

De heer Ronnes (CDA):

De Minister zegt: volgens mij is het goed geborgd. Maar volgens mij is het niet geborgd in de AMvB's.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Maar wel in de wet. In de wet staan recreatieve routenetwerken expliciet opgenomen bij de begripsbepaling voor infrastructuur.

De voorzitter:

Misschien komt de heer Ronnes er in tweede termijn op terug. Gaat u door.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat wacht ik met spanning af.

De heer Ronnes heeft voorts gevraagd of aantoonbaar te verwachten archeologische momenten in een begripsbepaling kunnen worden opgenomen. Daartoe ben ik bereid. Ik moet wel opmerken dat een begripsbepaling per definitie een bepaald abstractieniveau heeft. Ik ben echter bereid om dat op te nemen.

Mevrouw Cegerek heeft gevraagd naar het begrip «omgevingskwaliteit», alsook naar wie verantwoordelijk is voor het onvoldoende nakomen en het herstel van schade. Ik denk dat dit wel een van de moeilijkste begrippen is om te omschrijven, omdat je op bijna elke plek daar iets anders onder verstaat. De omgevingskwaliteit is een van de kwaliteiten van de fysieke leefomgeving. Een belangrijk aspect is bijvoorbeeld hoe de fysieke leefomgeving wordt beleefd door de gebruikers ervan. Dat duidt op aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van de bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het is niet te vatten in één kwantitatief meetbare doelstelling. Wat je daaronder wilt verstaan, is immers vooral ook een kwestie van het afwegingsproces dat op lokaal niveau wordt gemaakt. De wet stelt echter wel dat de bestaande omgevingskwaliteit in stand wordt gehouden. Waar onvoldoende omgevingskwaliteit is, is het doel om een goede kwaliteit te bereiken, en er daarmee dus ook ambitie in te brengen. Met het omgevingsplan beschikken gemeenten over een belangrijk instrument om een goede omgevingskwaliteit te bereiken, dan wel te behouden. Dat is ook onderdeel van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Er zijn wel instructieregels die betrekking hebben op specifieke onderdelen van de omgevingskwaliteit, vanwege nationale belangen of internationale verdragen. Denk bijvoorbeeld aan de instructieregels van het Bkl over het behoud van cultureel erfgoed. Dat zijn dan ook specifiek omschreven locaties. Voor de rest van Nederland geldt dat het overal verschilt. Je kunt dus niet één begrip van omgevingskwaliteit maken. De elementen die ik net noemde zijn belangrijke elementen die per gemeente daarvan onderdeel zullen uitmaken.

De heer Smaling vroeg naar het begrip «ruimtelijke kwaliteit» en de monitoring van het landschap. Ontbreekt in het Bkl een instructieregel voor het beschrijven van kernwaarden van het landschap en de monitoring daarvan? Zouden provincies hun informatie daarover niet moeten delen? Ook ruimtelijke kwaliteit is een van de kwaliteiten van de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit komt tot uiting in een aantrekkelijke of functionele leefomgeving die ook in de toekomst haar waarde behoudt. Landschap is daar een onderdeel van. In de omgevingsvisie en in het omgevingsplan moet je daar aandacht aan besteden. Het is niet noodzakelijk om daarvoor instructieregels te geven, tenzij dat nodig is vanwege nationale of internationale verdragen. Ik noemde daarnet het cultureel erfgoed en de cultuurlandschappen.

Uit het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur volgt dat generiek landschapsbeleid als rijkstaak is vervallen. Het behoort tot de autonome taken van de provincies. Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de monitoring van de landschapskwaliteit. Het Europees landschapsverdrag geeft ruimte voor die decentrale invulling. Het opnemen van instructieregels voor de monitoring in hoofdstuk 10 van het Bkl past wat mij betreft niet in het stelsel van de Omgevingswet. Dan zouden wij namelijk op een autonome bevoegdheid gaan instrueren. Dat hebben wij hier met elkaar in meerderheid afgesproken. Er komt een handreiking voor de monitoring van het landschap. Wij helpen gemeenten wel om dat vorm te geven, maar het is in een andere commissie officieel gedecentraliseerd naar de provincies en gemeenten.

Natuurlijk kun je bij omgevingsvisies en daarna altijd weer opnieuw discussiëren over de vraag of dingen anders georganiseerd moeten worden, maar nu heb ik de AMvB's vormgegeven conform de huidige afspraken.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik wil mij er meteen maar even voor excuseren dat ik over vijf minuten het overleg even moet verlaten. Ik kom binnen een halfuur terug en in de tussentijd wordt meegeluisterd.

De Minister zei dat je, waar er nog geen goede omgevingskwaliteit is, je beleid zo moet inrichten dat je daar naartoe werkt. Is de Minister van mening dat, als er ruimte is op een bepaalde waarde, er niet aan normopvulling mag worden gedaan zolang die goede omgevingskwaliteit nog niet bereikt is? De omgevingskwaliteit moet voor een deel meeprofiteren van ruimte die ontstaat. Voor sommige punten hebben wij dat heel erg geïnstrumentaliseerd. Ik denk aan de Programmatische Aanpak Stikstof. Dat programma is opgesteld en daarin is bepaald welke ruimte er precies is. Daarin mag je de ruimte opvullen. Voor andere elementen van de omgevingskwaliteit hebben we dat minder gedaan. Ik was dus blij toen de Minister zei: als het nog niet goed is, moet je er naartoe werken.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Hoe gaat de Minister normopvulling voorkomen? Welke handreiking wordt aan de gemeente gedaan om invulling te geven aan datgene wat de Minister zegt te beogen?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Er is verschil tussen wat je mag en wat je kunt doen. Onder het Bkl is een toename van de concentratie door nieuwe activiteiten mogelijk op locaties waar je aan de norm voldoet, zolang maar voldaan wordt aan de rijksomgevingswaarde. Dat is niet in strijd met de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. Daarnaast hebben gemeenten verschillende wettelijke en niet-wettelijke instrumenten om verslechtering van de luchtkwaliteit te voorkomen. Ik noem het vestigingsbeleid met genoeg afstand tussen bewoning en industriële bedrijvigheid. Ik noem het stimuleren van schoon vervoer, openbaar vervoer en fiets. Wij zien een dalende trend in de hoeveelheid uitstoot. Tegelijkertijd zien wij een groei van activiteiten, waardoor in totaliteit meer uitgestoten wordt. Dat mag allemaal zolang je maar binnen die totaalnorm blijft. Het is ook een stimulans voor industrieën om schoner te worden. Die hebben immers ook groeiruimte nodig. Als je ze die groeiruimte afneemt nadat ze beter gedrag hebben vertoond of innovaties hebben toegepast, dan verdwijnt ook de prikkel. Hetzelfde geldt voor de auto-industrie of voor de boeren, die maatregelen moeten nemen vanwege de uitstoot van hun kippen en koeien. Die produceren ook emissies. Dat geldt voor diverse partijen. Dat laat echter onverlet dat een individuele gemeente – dat is nu juist wat deze Omgevingswet toevoegt – wel de mogelijkheid heeft om zelf lager te gaan zitten. We hebben officiële normen waaraan men moet voldoen, maar we hebben ook streefwaarden. Men kan in zijn plannen ook andere activiteiten gaan vormgeven. Daar kom ik nog op, want diverse leden hebben gevraagd hoe je daar van onder naar boven van kunt afwijken en wat dat betekent.

Mevrouw Van Veldhoven moet zo gaan. Zij vroeg naar de definitie van de omgevingskwaliteit. Zij noemde een paar elementen die daar misschien in moesten. Volgens mij moeten we dat niet doen, want het leidt tot juridificering. Wat we wel kunnen doen, is een stukje over de omgevingskwaliteit opnemen in de nota van toelichting. We kunnen dan omschrijven uit welke elementen die kwaliteit zou kunnen bestaan.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik snap heel goed wat de Minister zegt. Je wilt innovatie in het bedrijfsleven niet ontmoedigen door te zeggen: alles wat u aan uitstoot wint, is meteen voor het algemeen belang. Dat wil je niet, maar de andere kant wil je ook niet. Je wilt dat er voortgang in gemaakt kan worden, die goede leefomgeving dichterbij te brengen. Mijn vraag is hoe je op een intelligente manier bedrijven kunt belonen die innoveren, terwijl je toch stappen zet. Kan de Minister er iets over zeggen hoe dit systeem dan toch die richting op kan werken?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Volgens mij moet je dat altijd doen met een politiek besluit. Op het moment dat je vindt dat we dicht bij de norm zitten en het wel kunnen halen, zou je met elkaar kunnen besluiten – dat vergt wel een meerderheid – dat je de lat weer een stukje hoger legt of dat je een nieuwe norm introduceert voor weer een andere stof waar je een probleem mee hebt. Dat moet dan wel een afgewogen besluit zijn. Gelukkig ziet de Kamer het zelf ook zo. Je wilt niet een lean proces introduceren in je organisatie waardoor mensen beter en slimmer gaan werken, en dan alle voordelen daarvan zien opgaan aan bezuinigingen. Nee, je wilt daarmee die paar taken oplossen waarmee je de hele tijd al problemen had. Je ziet in zo'n bedrijf vaak dat een deel bezuiniging is en dat de organisatie een ander deel weer terugkrijgt. Zo kun je dat ook afspreken met elkaar. In het voorbeeld dat ik noemde, geldt een Europese norm. Daar moeten we ons met elkaar aan houden. Je kunt anderen daar niet in één keer onder dwingen. Je kunt wel streefwaarden hebben, je kunt beter je best doen, je kunt positieve programma's uitvoeren. We hebben als Rijk heel veel green deals die dat bewerkstelligen, maar er is in deze Kamer al heel vaak gediscussieerd over het onderscheid tussen bijvoorbeeld een WHO-advies en de norm die nu in ons NSL zit. Als je dat gaat doen, moet je volgens mij in heel Europa met elkaar het volgende stapje zetten.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik vervolg mijn betoog graag. Dan kom ik meteen op de WHO-advieswaarde.

De voorzitter:

Ik was te snel, vrees ik, excellentie.

De heer Smaling (SP):

Te vroeg gejuicht. Ik wil nog even terugkomen op de ruimtelijke kwaliteit. Ik zit toch een beetje te hopen dat de Minister alsnog bereid is om na te denken over een instructieregel. Ruimtelijke kwaliteit komt altijd over als een zachte waarde. Voor geluid en geur zijn er gewoon harde normen, waar een getal aan hangt, maar hier gaat het toch heel erg om hoe bewoners hun directe omgeving waarderen. Wat is belangrijk, binnen de bebouwde kom, in de ommelanden, in het buitengebied? Je kunt aan van alles denken. Gebouwen in een dorp of een stad, een parkje of de samenhang van een wijk, maar het kan ook gaan over de verwoestijning van de Friese graslanden, waar alleen nog maar gemaaid wordt en geen koe meer te zien is, terwijl het grondwater zo ver zakt dat het veen erachteraan oxideert. Ik heb dit rijtje even zo bedacht om de Minister toch warm te krijgen voor het idee dat ze hier iets mee moet nu het nog kan.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De problemen die de heer Smaling noemt, maken me warm of koud; het zijn best wel ingewikkelde dingen. Het zijn volgens mij allemaal zaken die zich geheel in de dagelijkse praktijk voordoen en die ook om een antwoord vragen. Maar de vraag is: op welk level? De heer Smaling vraagt mij: moet u geen instructieregel vastleggen op nationaal niveau? De zaken die hij noemt, zijn echter bij uitstek zaken die op lokaal en regionaal niveau spelen. Daar moet je met elkaar bepalen wat de ruimtelijke kwaliteit is en hoe je die wilt vormgeven. Ik kan niet vanaf hier voor heel Nederland bedenken hoe het eruit zou moeten zien en wat je als ruimtelijke kwaliteit wilt definiëren. Dat is bij uitstek iets wat je lokaal of regionaal doet. Als er overschrijdende zaken zijn – de heer Smaling noemde als laatste bijvoorbeeld waterstandsproblematiek en bodemdalingsproblematiek – dan moet je die ook op het overschrijdende niveau gaan aanpakken. Als er zaken zijn die uiteindelijk nationaal zijn – we hebben net een instituut ingericht om te bekijken hoe we nationaal moeten omgaan met dit soort vraagstukken – zal daar nationaal iets op komen, net zoals we bijvoorbeeld cultureel erfgoed ook nationaal en zelfs internationaal bekijken. Alles wat in onze ogen nationaal en internationaal geborgd moet worden, hebben we nu goed vormgegeven. Alles waarvan wij denken dat het op provinciaal en lokaal niveau thuishoort, hebben we daar gelaten. Wij verschillen dus niet van mening over het feit dat het interessante vraagstukken zijn, maar vooral over de vraag wie het moet doen.

De heer Smaling (SP):

Ik stuur erop aan dat je in de omgevingsvisie iets dergelijks verplicht stelt, waardoor deze afweging in ieder geval gemaakt is in de doorwerking naar het omgevingsplan en de eventuele verordeningen. Dat kan natuurlijk via de serious game, maar ik denk dat het toch nuttig is om het, nu dat mogelijk is, op dat niveau ergens te verankeren.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Misschien helpt het als ik de heer Smaling zeg dat je in een omgevingsvisie en een omgevingsplan aandacht dient te besteden aan ruimtelijke kwaliteit. Op al die levels moet het begrip «ruimtelijke kwaliteit» worden ingevuld. Zoals ik dat op nationaal niveau ga doen, moeten de provincies en de gemeentes dat op hun niveau doen. Als het gaat om iets wat ik op nationaal niveau heb vastgesteld, dan zal ik daarvoor een instructieregel geven, bijvoorbeeld vanwege nationaal belang of internationale verdragen. Denk bijvoorbeeld aan cultureel erfgoed, cultuurlandschap en noem maar op. Als het niet gaat om iets wat nationaal of internationaal geregeld moet worden, dan is er dus geen instructieregel nodig. De aandacht voor ruimtelijke kwaliteit hebben ze zelf. Een provincie kan bijvoorbeeld een instructie geven aan een gemeente, al zijn de provincies daar terughoudend in. Een gemeente kan helaas niet instrueren op die manier.

Ik ga verder met de WHO-advieswaarden. Mevrouw Van Veldhoven vroeg waarom die niet als streefwaarden in de AMvB's zijn opgenomen als stip aan de horizon. Het uitgangspunt van de stelselherziening is dat de normen aansluiten bij de EU-richtlijnen. De rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit komen daarom overeen met de grens- en streefwaarden in de EU-richtlijn over de luchtkwaliteit. Die zijn mede gebaseerd op adviezen van de WHO. Bepaalde WHO-advieswaarden, zoals voor fijnstof, gaan verder dan de Europese norm. Die waarden zijn niet overgenomen als rijksomgevingswaarden, maar geven bijvoorbeeld wel richting aan de ontwikkeling en uitvoering van het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid. Het kabinet zet zich bijvoorbeeld door bronbeleid in voor een verdere verbetering van de luchtkwaliteit, ook verder dan de Europese norm. De Gezondheidsraad heeft advies uitgebracht, zoals ik net al zei. Dat advies vraagt om een beleidsmatige afweging in overleg met andere overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Zodra dat er is, zal dat naar de Kamer komen.

De vraag van mevrouw Van Veldhoven over de opvulling van de normen heb ik al beantwoord.

De heer Veldman vroeg naar de CO2-normen en of er niet geregeld moet worden dat decentrale overheden alleen regels mogen stellen als dat zinvol is. Volgens mij heb ik daar net al op hoofdlijnen antwoord op gegeven bij de vraag over de waarden. Ook hiervoor geldt dat er in de wet al geregeld is dat bij vaststelling van een omgevingswaarde wordt onderbouwd welke taken en bevoegdheden worden ingezet om die waarde te halen. Daarmee kun je dat dus alleen doen ten aanzien van zaken waar je als gemeente daadwerkelijk over gaat. Daarmee is het volgens mij helder geregeld in de wet.

Mevrouw Van Tongeren vroeg hoe het staat met de motie-Van Tongeren over de rijksomgevingswaarden voor CO2.Zij heeft daarover in een ander debat een motie ingediend, maar het antwoord is dat het kabinet stuurt op reductie van CO2. Dat betekent niet dat dat automatisch gebeurt via een omgevingswaarde voor CO2.Dat zou kunnen, maar andere instrumenten zijn daarvoor ook mogelijk, zoals fiscale regelgeving en het afsluiten van maatschappelijke akkoorden, vergelijkbaar met het huidige energieakkoord. De vraag of een omgevingswaarde daarvoor geschikt is, hangt af van de doorvertaling van de langetermijndoelstellingen voor CO2-reductie. Om de CO2-doelstelling van de EU voor 2030 te kunnen realiseren, wordt er momenteel onderhandeld over nieuwe Europese afspraken over de verdeling van de CO2-doelen over de lidstaten. De vraag hoe het zit met de sectoren die buiten het emissiehandelssysteem vallen en op welke manier er het beste gestuurd kan worden op het realiseren van de CO2-doelen, ook in het licht van het klimaatakkoord van Parijs, zal in de verdere uitwerking van de Energieagenda nader worden bezien. Het kabinet zal nog terugkomen op de vraag wat de beste invulling is om dit te doen. Waarschijnlijk is de motie van mevrouw Van Tongeren bij de behandeling van de Energieagenda ingediend.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

We hebben uiteraard nog geen debat kunnen voeren over de Energieagenda van Minister Kamp, want die is pas recentelijk naar de Kamer gestuurd. Maar je zou hierover toch iets moeten opnemen in het Besluit kwaliteit leefomgeving, zodat je in ieder geval een haakje hebt. Het gaat dan nog niet om de exacte hoogte. Ik heb hierover net een debat gevoerd met mijn collega van de VVD. Als een land een verplichting op zich neemt, moet het er wel voor zorgen dat de instrumenten die het neerzet, de mogelijkheid bieden om die verplichting door te vertalen. Ik ben het totaal eens met de rest van het betoog van de Minister over het feit dat we de hoogte nog moeten vaststellen, maar voor zover ik kan zien, zit er in deze hele set AMvB's geen haakje om dat aan op te hangen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat komt omdat er nu nog discussie plaatsvindt over de vraag of je dit punt het beste kunt realiseren via een omgevingswaarde of op een andere manier. Daarom is er nog niets over opgenomen, zelfs niet een leeg artikel. De discussie hierover gaat nog plaatsvinden onder andere in het kader van een initiatiefwet en de kabinetsreactie die daarop volgt. Ik weet dat dat allemaal in de maak is en op een gegeven moment naar de Kamer zal worden gestuurd. Daarna zal er een discussie gevoerd worden over de vorm. Je kunt het dan altijd nog een plek geven in het Bkl. Aangezien er nu nog niet is gekozen voor een vorm, kun je het nu nog niet opnemen. Dat betekent niet dat het niet gaat gebeuren, maar het betekent ook niet dat het per se langs deze weg gerealiseerd zal worden. Het zou ook heel goed op een andere manier vorm kunnen krijgen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik ben natuurlijk een warm voorstander van een klimaatwet, die de mogelijkheid zou bieden om dit te doen, maar zover zijn we natuurlijk nog lang niet. Regeren is vooruitzien. Volgens mij is de Minister het roerend met mij eens dat er iets moet gebeuren op het gebied van CO2-vermindering. We doen nu een majeure wetgevingsoperatie. De Minister heeft daarvoor ook lof gekregen van de GroenLinksfractie. Ik zou het jammerlijk vinden als de dingen waarvan je nu al weet dat je die moet gaan regelen, op geen enkele wijze in de hoofdwet of de AMvB zijn op te nemen. We zullen het met elkaar eens zijn dat dit punt totaal onvermijdelijk is. Een haakje aanbrengen, zou betekenen dat we sneller van start kunnen gaan. Maar misschien ziet de Minister liever een hele set van allerlei wijzigingen voor zich.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik heb juist aangegeven dat we hier vooral het raamwerk van de vier AMvB's bespreken. We hebben geprobeerd om het zo veel mogelijk neutraal om te zetten. We hebben een aantal verbeteringen aangebracht die ook echt beleidsmatig verschillen, maar over een aantal inhoudelijke onderwerpen zal echt in commissieverband moeten worden gediscussieerd. Uit de hele klimaatdiscussie wordt nu alleen de CO2gepikt. Ik denk dat we die discussie moeten voeren op het moment dat de gegevens er liggen, zodat we kunnen bekijken hoe de volgende fase van de Energieagenda moet worden ingevuld, wat de ambities zijn en met welke instrumenten we het gaan doen. Dan kan het een plekje krijgen in de Omgevingswet. Als de Kamer wil dat we het in de vorm van een omgevingswaarde doen, dan kan het in die vorm een plek krijgen. Als de Kamer zegt «we doen het in de vorm van een fiscaal instrument of bronbeleid», dan komt het weer op een andere plek terecht. De Kamer kan overigens ook nog zeggen: we doen het op alle drie de manieren tegelijkertijd. Dat kan ook nog. Er zijn dus genoeg mogelijkheden, net als het grondbeleid dat nog komt en het natuurbeleid dat later ingepast is. Ik vind het echt heel belangrijk dat dit soort discussie in de juiste commissies goed gevoerd kan worden. Het is nu dus niet nodig om er een haakje aan toe te voegen. Op het moment dat er een besluit genomen wordt door deze Kamer, kan het gewoon een plek krijgen in de Omgevingswet, als dat de vorm is waarvoor gekozen is.

De heren Bisschop en Veldman hebben gevraagd om een begrenzing van de lokale omgevingswaarden waarbij er rekening wordt gehouden met bedrijven. Tegen beide heren zou ik willen zeggen dat de Omgevingswet gericht is op het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving. Het is allebei: je beschermt de leefomgeving en je benut de leefomgeving; het moet allebei kunnen. Artikel 2, eerste lid van de wet vereist dat bestuursorganen hun bevoegdheden uitoefenen met het oog op de doelen van de wet. Als een gemeente of een provincie een omgevingswaarde vaststelt, moet er steeds voldoende evenwicht zijn tussen het belang waarvoor de omgevingswaarde wordt vastgesteld en het benutten van de leefomgeving door burgers en bedrijven. Dat zal ook in de motivering tot uitdrukking moeten komen. Zodra een omgevingswaarde resulteert in regels voor bedrijven, dan komt dat in het omgevingsplan. De regels zijn dan voor iedereen helder. Er staat ook in dat je bezwaar en beroep kunt maken, dus er is ook gewoon rechtsbescherming. Met andere woorden: je kunt het niet zomaar doen; je moet in je omgevingsplan zetten waarom je dat gaat doen, de regels moeten duidelijk zijn en er moet een mogelijkheid bestaan om daartegen in beroep te gaan.

De heer Veldman vroeg: wat zijn de voorwaarden voor die decentrale omgevingswaarden? Zoals hij zelf al zei, moet je de doelen van de wet gebruiken als uitgangspunt voor het besluit, dus ook voor het stellen van de lokale omgevingswaarden. Een gemeente moet aangeven met welke bevoegdheden zij de omgevingswaarden gaat realiseren. Dat is ook in de wet bepaald. Een gemeente kan geen omgevingswaarden stellen als het niet in haar macht ligt om die te realiseren. Volgens mij heb ik al eerder gezegd op welke rijkstaken het bijvoorbeeld geen betrekking heeft.

De heer Veldman vroeg of er een economische effectrapportage voor omgevingswaarden kan komen, vergelijkbaar met de m.e.r. Ik denk dat dat wel goed is, want op een gegeven moment is door de verschillende partijen in deze Kamer gevraagd om als er een afwijking was in de omgevingswaarden ten aanzien van milieu, inzicht te geven in de gevolgen daarvan. De m.e.r. is een zeer nuttig instrument, waarmee ervoor gezorgd kan worden dat milieubelangen een volwaardige plaats krijgen in de besluitvorming. Maar ook de economische belangen zijn uiteraard belangrijk binnen de besluitvorming. Ik kan mij dus voorstellen dat we gaan bekijken hoe we vorm kunnen geven aan zo'n economische effectrapportage. Ik moet even nadenken over de vraag wat de beste manier daarvoor zou zijn, maar het lijkt me wel logisch dat je, als je een strengere waarde stelt, ook moet vertellen wat de effecten daarvan zijn. De effecten op de werkgelegenheid en de economie zou je daar dus voor in beeld moeten brengen. Of je dat nu echt met een effectenrapportage moet gaan doen, met een soort verplicht instrument, weet ik niet. Ik moet even nadenken over de vraag wat de beste vorm daarvoor is.

De heer Veldman vroeg hoe de kwaliteit van de onderzoeksgegevens geborgd kan worden. Hij maakt zich daar zorgen over. Hij vraagt zich af of er kwaliteitsverschillen kunnen zijn, of de ene gemeente wat anders gebruikt dan de ander en of er daardoor een slechtere besluitvorming gaat plaatsvinden. Ik zie overigens dat de zaal steeds leger wordt, voorzitter.

De voorzitter:

Dat is heel gunstig voor de tweede termijn, want dan kunnen er geen moties ingediend worden.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Oké. De Algemene wet bestuursrecht biedt al de nodige waarborgen daarvoor, namelijk de door de heer Veldman al genoemde motiveringsplicht. Die is er om ervoor te zorgen dat het onderzoek van goede kwaliteit en onafhankelijk is. Daarnaast heb je de verplichting om alle relevante feiten en belangen bij het besluit te betrekken en af te wegen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het bevoegd gezag. Ik zie ook meerdere mogelijkheden om de kwaliteit van gegevens via het Omgevingsrecht te waarborgen. Via het Digitaal Stelsel, waarover we het straks gaan hebben, kunnen we bijvoorbeeld sturen op de beschikbaarheid, de bruikbaarheid en de bestendigheid van gegevens. Dat is allemaal ook heel belangrijk bij de besluitvorming. Tot slot kom ik via de ministeriële regeling met de bij het onderzoek te hanteren reken- en meetvoorschriften, die dus ook voor anderen inzichtelijk zullen zijn.

Dit was het voor wat betreft de omgevingswaarden. Onder het kopje Bkl wil ik nu nog natuur en de watertoets bespreken voordat ik naar het omgevingsbesluit ga. Redt u het allemaal nog?

Ik begin met natuur. Mevrouw Van Tongeren vroeg of ik meer ga doen voor de kust dan alleen wat ik doe via het Kustpact. Het Kustpact is er nog niet, dus het is knap dat mevrouw Van Tongeren al weet wat er wel en niet in komt te staan. Behalve door het Kustpact wordt de kust ook beschermd door de eisen van de natuurregelgeving van de Wet natuurbescherming. Activiteiten die inbreuk maken op natuurwaarden worden daarop vooraf getoetst. Die wet treedt, met de bijbehorende uitvoeringsregelgeving, per 1 januari aanstaande in werking. De wet gaat straks via een aanvullingswet en een aanvullingsbesluit ook deel uitmaken van de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dat Kustpact biedt nauwelijks wettelijke bescherming; het zijn heel zachte afspraken. Een bouwverbod alleen in natuurgebieden is veel beperkter dan wat we tot nu toe aan de kust en net achter het strand gehad hebben, namelijk een bouwverbod.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het Kustpact gaat eigenlijk alleen over de manier waarop provincies, Rijk en gemeenten met elkaar gaan komen tot een weloverwogen besluit over de omgang met de kust. Het Kustpact houdt dus geen verboden in. Het is een samenwerkingsafspraak. De provinciale plannen zullen gewoon inhouden wat er mag en wat er niet mag. Het zijn dus onvergelijkbare zaken. In dit geval leg ik u uit dat natuur geborgd is via de eisen van de natuurregelgeving in de Wet natuurbescherming. Die treedt in werking op 1 januari aanstaande. Dat is redelijk recentelijk door de Kamer vastgesteld.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan klopt dus mijn conclusie dat de bescherming minder sterk is. Het Kustpact gaat alleen over samenwerking en is niet bindend. En de natuurregelgeving gaat uitsluitend over de echte, erkende natuurgebieden. Dat is een veel beperkter gebied dan onze hele Hollandse kust en het gebied in en achter de duinen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Mevrouw Van Tongeren, ik probeer het nog een keer. Het Kustpact is een afspraak tussen gemeenten, provincies en Rijk over wat we gaan doen om afspraken rondom bebouwing ook in onze werkelijke regelgeving te laten landen. Nu hebben het Rijk, de provincies en de gemeenten daarin alle drie een aparte verantwoordelijkheid. De discussie over de kust heeft de discussie opgeroepen of dat verstandig is, omdat iedereen misschien vanuit zijn eigen besluitvorming tot een invulling komt, maar het totaal daarvan niet oplevert wat we met zijn allen willen. Ik heb bijvoorbeeld mijn bouwregelgeving vastgelegd in het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening). Dat heb ik stilgelegd. Ik heb de bouwmogelijkheden daarin dus niet verruimd. Die zijn net zo strak als ze waren. Daarin staat het formeel geregeld, en niet in het Kustpact. In het Kustpact wordt vervolgens tussen Rijk, gemeenten, provincies, natuur- en milieupartijen en misschien ook nog de recreatiepartijen afgesproken dat we met elkaar een aantal waarden voor het gebied willen gaan erkennen, dat provincies vervolgens in hun provinciaal plan gaan vastleggen welke zones wel en niet bebouwd kunnen gaan worden en dat gemeenten in hun gemeentelijke plannen zullen gaan reageren op de provinciale plannen. De provincie heeft in dit geval de regie over de provinciale voorstellen. Dat gaan wij straks op rijksniveau in de omgevingsvisie ook een plekje geven. Dat doet het Kustpact. Dat is dus niet het formeel regelen van wat waar wel en niet mag. U zegt dat deze AMvB's net zo slap zijn als het Kustpact, of nog slapper, maar het Kustpact gaat daar niet over. Daarmee wordt geprobeerd om de regie weer gezamenlijk aan te pakken. Vervolgens leggen Rijk, provincies en gemeenten dat inhoudelijk vast in hun eigen regelgeving. Als dat ertoe leidt dat we een veel strikter beleid gaan voeren ten aanzien van kustnatuur, zal dat ook zijn plekje krijgen in onze eigen regelgeving, in gemeentelijke regelgeving en in provinciale regelgeving. Misschien helpt dat mevrouw Van Tongeren nog.

De heer Ronnes heeft net als mevrouw Van Veldhoven gevraagd of natuurcompensatie vooraf geregeld moet worden of 100% gegarandeerd moet zijn en waarom het alleen compensatie per saldo is. Het ontwerpBkl regelt dat provincies het NatuurNetwerk begrenzen en geeft ook aan wat de beschermingsregimes moeten zijn. Daarnaast is in het ontwerpBkl met een instructieregel geregeld dat provincies gebieden die dienen als compensatie voor de aantasting van het NatuurNetwerk ook zo spoedig mogelijk in het NatuurNetwerk moeten opnemen en begrenzen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving verbiedt aantasting van het NatuurNetwerk, behalve in het geval van groot openbaar belang. Er mogen geen reële alternatieven voor de activiteit zijn, de negatieve effecten moeten beperkt worden en de overblijvende effecten moeten worden gecompenseerd. Voor natuur die geldt als compensatie geldt als voorwaarde dat deze onderdeel wordt van het NatuurNetwerk. Daar zijn goede beschermingsregels op van toepassing. De saldobenadering is dan ook conform het huidige recht.

Ik kom bij de watertoets. Bijna ieder Kamerlid heeft daarnaar gevraagd. Het is ook het best belobbyde onderwerp bij de Omgevingswet. De vraag was of de watertoets er wel voldoende in zit. Ik vind echt dat wij de watertoets hebben versterkt ten opzichte van het huidige recht. Hoe zat het in het verleden? Aan het einde van een procedure of een voorstel was de gemeente verplicht om de waterschappen erbij te betrekken en een advies te vragen. Het erbij betrekken was verplicht, maar daarna mocht de gemeente het advies gewoon door de shredder halen, om het maar even zwart-wit te zeggen. De enige verplichting was namelijk om de waterschappen achteraf te betrekken. Nu hebben we gezegd dat ze al aan de voorkant rekening moeten houden met het waterbelang. Als je begint, moet je de waterbeheerder er al bij betrekken. Je moet een aantal verschillende elementen die we hebben al eerder van toepassing laten zijn. Als je wilt afwijken van het advies van de waterbeheerder, moet je dat motiveren. De waterbeheerder doorslaggevend laten zijn gaat mij een stap te ver. Waarom? Je moet het waterbelang aan de voorkant echt een plek geven, maar uiteindelijk gaat het om het algemeen belang. Het waterschap is een functioneel bestuursorgaan. Het bevoegd gezag moet het waterbelang en de andere belangen gezamenlijk afwegen om te komen tot een evenwichtig besluit. Daarom zou ik daar geen voorstander van zijn.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden om hun interrupties echt te beperken tot een korte feitelijke vraag, want anders gaat dit verschrikkelijk lang duren.

De heer Ronnes (CDA):

Ik heb begrepen dat dit geregeld is bij het omgevingsplan. Als het bevoegd gezag een besluit neemt, heeft het rekening te houden met het gegeven advies. Hoe zit het dan met de fase daarvoor als de omgevingsvisie vastgesteld wordt? Hoe is dan geborgd dat het waterbelang wordt meegenomen in de visiebepaling omtrent waterbeheer en het fysieke domein?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De watertoets is verplicht voor het omgevingsplan en voor de omgevingsverordening van provincies. De watertoets is dus aan de voorkant verplicht voor een groot aantal besluiten. De watertoets is niet verplicht voor de omgevingsvisies. Over de hele breedte is de omgevingsvisie namelijk vormvrij. Dat heeft het kabinet gedaan om de inhoud en de kwaliteit van beleid de ruimte te geven en om juridisering over vormfouten te voorkomen. Natuurlijk moeten bevoegde instanties rekening houden met de taken en bevoegdheden van andere overheden. Dat geldt ook voor de visie, maar we hebben het expres niet in de omgevingsvisie opgenomen vanwege de vormvrijheid. Over het Bestuursakkoord Water hebben we natuurlijk ook met de waterschappen gesproken. De bestuurlijke partners hebben afspraken gemaakt over de toepassing van de watertoets op de omgevingsvisie. Daarmee heb ik er vertrouwen in dat de bestuurlijke partijen elkaar al weten te vinden rondom de visies. Nogmaals, ze zitten aan de voorkant. Op een groot aantal onderdelen worden ze erbij betrokken, alleen niet bij de visie zelf, omdat die vormvrij is.

De heer Ronnes (CDA):

De Minister heeft het over de voorkant, maar de visie is toch echt de voorkant. Op het moment dat het lokaal bestuur of het provinciaal bestuur de piketpaaltjes slaat voor de toekomst, moet het element water daarin worden meegewogen. Dan moet de deskundigheid van de waterschappen worden gebruikt om daar ook een steentje aan bij te dragen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Daarom gaf ik aan dat bij het maken van de visie natuurlijk ook de belangen van andere overheden en andere partijen worden betrokken. Voor de omgevingsvisie geldt dat die vormvrij is. Dat geldt niet voor het omgevingsplan. Om die reden is het niet verplicht om iemand daarover om advies te vragen. Er wordt tegen de initiatiefnemer of de opdrachtgever van die omgevingsvisie gezegd dat zij anderen erbij moeten betrekken om tot een afgewogen plan te komen. De waterschappen zijn wel zo actief dat zij zelf ook aan tafel proberen te zitten. Zij melden zich zelfstandig aan bij de omgevingsvisies en de plannen die door de gemeenten worden gemaakt. Dat is ook goed. Ik heb ook aangeraden om zich te melden, voor het geval zij per ongeluk zouden worden vergeten.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Hoe zit het met de afweging van het waterbelang, de adviezen van de waterschappen of een watertoets bij een opsporingsvergunning onder de Mijnbouwwet?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Mag ik die nog even tegoed houden? Ik kom daar zo op terug. Deze vraag is zo gedetailleerd dat ik deze even moet laten uitzoeken.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dat mag, maar dit is een vraag die ik met regelmaat al zeker zes maanden stel en die tussen het Ministerie van EZ en het Ministerie van I en M heen en weer wordt geschoven, omdat het zo'n moeilijk onderwerp is. Ik heb hierover ook schriftelijke vragen gesteld. Een uitgebreide schriftelijke beantwoording zou ik nog steeds enorm op prijs stellen, maar dan wel voordat deze AMvB's en de Omgevingswet van kracht worden.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Er komt straks nog een antwoord op de vraag over de Mijnbouwwet. Volgens mij zit die nog bij de algemene vragen. We hebben er al heel veel keer antwoord op gegeven. Ik kan mij herinneren dat u iedere keer die vraag stelde. Daar hebben we ook steeds antwoord op gegeven, zowel schriftelijk als in de AO's. Nogmaals, de Omgevingswet en de AMvB's zijn niet bedoeld om alle verantwoordelijkheden bij de Ministers weg te nemen, maar zij zijn bedoeld om hier vorm te geven aan hoe het eruit ziet en wat de vorm is. De inhoudelijke discussie over de Mijnbouwwet, de Natuurwet en cultureel erfgoed blijft bij de diverse Ministers, maar ik ga er zo op in.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik begreep dat er al is ingegaan op de vraag waarom de watertoets niet breder wordt gemaakt dan de klimaattoets. Of nog niet? Dan wacht ik het antwoord op die vraag even af.

De voorzitter:

Voor dit blokje zal ik geen interrupties meer toestaan, want anders blijven we bezig.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik had nog niet geantwoord op de vraag over het verbreden van de watertoets naar een klimaattoets, want daar was ik net aan toe. Mevrouw Van Veldhoven kwam hier op het juiste moment op terug. Ik ben er geen voorstander van om de watertoets om te bouwen naar een klimaattoets. De reikwijdte van de watertoets is heel breed en omvat het hele beheer van de watersystemen. De klimaatbestendigheid van het watersysteem zit er dus gewoon in.

Ik weet natuurlijk dat er ook ander beleid ten aanzien van klimaat in ontwikkeling is. Mijn collega Dijksma heeft een soort adaptatieprogramma voor klimaat gepresenteerd dat eigenlijk hetzelfde is als dat voor water. Er ligt een initiatiefvoorstel voor een klimaatwet. De Energieagenda is net uitgebracht. Ik denk dat het belangrijk is om eerst die vervolgstappen om te bouwen in meetbare zaken. Bij water hebben we vastgelegd in het Deltaprogramma en de Deltawet wat we gaan doen om dat waar te maken en vorm te geven. Bij zaken als temperatuur in de stad en dergelijke moet daaraan nog vorm worden gegeven. Vandaar dat ik nog geen klimaattoets kan doen. Misschien dat dit in de toekomst wel mogelijk wordt, maar vooralsnog wil ik het gewoon houden bij de watertoets. Ik hoop dat de leden mijn motivering daarvoor begrijpen.

De heer Bisschop, maar ook de leden van de SP, GroenLinks en het CDA hebben gevraagd of de opvattingen van de waterschappen verplicht zouden moeten doorwerken in de besluiten van de gemeenten. Die vraag heb ik volgens mij al beantwoord, maar ik zal het nog een keer doen. De watertoets is versterkt ten opzichte van het huidige recht. Met het waterbelang moet rekening worden gehouden. De opvattingen van de waterbeheerder moeten erbij worden betrokken. Als daarvan wordt afgeweken, dan moet dat gemotiveerd worden. Ik vind dat zij als functioneel bestuursorganen uiteindelijk ook onderhevig zijn aan het bevoegd gezag. Het is aan het bevoegd gezag om het waterbelang en andere belangen te wegen en een evenwichtig besluit te nemen.

GroenLinks heeft gevraagd of het advies van het waterschap zomaar terzijde kan worden geschoven. Dat is niet zo, want bij advies met instemming kan dat niet. Hiervoor geldt eigenlijk hetzelfde als voor al het adviesrecht in de Omgevingswet: het bevoegd gezag kan alleen gemotiveerd afwijken van het advies van het waterschap. Ik zei al dat dit bij advies met instemming niet kan. Gaat het bijvoorbeeld om een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit die door het Rijk of de provincie wordt verleend, maar die mede gaat over een activiteit waarbij het waterschap bevoegd is, dan mag de vergunning niet worden verleend zonder de instemming van het waterschap. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor lozing door een grote fabriek op een rijkswater met een kleinere lozing in een sloot die in beheer is bij het waterschap. Het waterschap moet dan instemmen met het deel van de vergunning dat gaat over de lozing op het regionale oppervlaktewater. Ondanks het feit dat de waterschappen vroeger een eigen loket hadden, hebben zij ermee ingestemd dat zij onderdeel gaat uitmaken van het gemeentelijk loket. Dat vind ik heel fijn. Iemand die een aanvraag wil indienen, kan daarvoor op één plek terecht. Wij hebben echter wel gezegd wij de waterschappen niet hun bevoegdheden afnemen. Achter dat loket kan het waterschap dus nog steeds zijn advies geven. Heeft het waterschap instemmingsrecht, dan krijgt het dat recht ook gewoon omdat het waterschap als functioneel bestuursorgaan ook een eigen bevoegdheid moet hebben.

Ik kom toe aan het laatste onderwerp. De heer Smaling vraagt of het advies van het waterschap niet openbaar moet worden gemaakt en of het waterschap een directe betrokkenheid heeft bij omgevingsvergunningen voor lozingen. Ik heb geen bezwaar tegen het openbaar maken van de watertoets. De deskundigheid van de waterschappen op het gebied van waterbeheer spreekt voor zich. Openbaarheid is volgens mij een goed uitgangspunt van openbaar bestuur. Voor rechtstreekse lozingen geldt dat het waterschap zelf het bevoegd gezag is voor de omgevingsvergunning. Voor lozingen op de riolering hebben waterschappen net als nu het geval is, het adviesrecht op de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit waarbij de lozing wordt toegestaan.

Volgens mij heb ik hiermee de verschillende punten met betrekking tot de watertoets behandeld. Ik wil overgaan naar het Omgevingsbesluit.

De voorzitter:

Zijn er nog vragen over de watertoets? Mevrouw Van Veldhoven. Kort graag.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Mijn vraag heeft niet specifiek betrekking op de watertoets en als mijn vraag al is beantwoord, dan trek ik die meteen weer in. Ik heb gevraagd of de Minister bereid was om de MER-plicht voor windmolens terug te brengen naar tien. Ik kon niet zo snel verifiëren of deze vraag al beantwoord is.

Verder vraag ik mij af waar aandacht wordt gegeven aan de kritische infrastructuur. Ik weet dat hierover eerder een kritisch rapport is verschenen. Daarin werd ingegaan op de vraag of de kritische infrastructuur in Nederland wel klimaatbestendig is. Zit dat in het deltaplan of in het adaptatieplan? Waar zit dat?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

In het Deltaprogramma en in het Deltaplan wordt aandacht besteed aan de kritische infrastructuur die te maken heeft met water. Dat kan best wel divers zijn. Bij een overstroming moet je immers ook letten op bijvoorbeeld kernenergiecentrales of tunnels. Wij zien het liefst dat alle wegen zich onder de grond bevinden, maar als het een keer misgaat, willen we dat misschien toch niet. We hebben zo veel mogelijk in beeld gebracht wat er aan de hand is als zich een ramp voordoet of als er een probleem is. Daar zijn de veiligheidsregio's mee bezig. Dat is echter meer reactief. Bij het adaptatieprogramma gaan we daar op een andere manier naar kijken: wat kun je nog met de ruimtelijke ordening doen om dit soort vraagstukken op te lossen? Er wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de dijkconstructies rondom Borssele. Bij tunnels kun je dat niet een-twee-drie veranderen, maar in de toekomst wordt bij de aanleg van een weg misschien niet meer over een tunnel gesproken maar alleen nog over andere constructies. Dat geldt voor de nieuwe zaken. De oude zaken proberen we zo goed mogelijk te beschermen. Andere effecten van klimaatwisseling zijn zo divers, van de bijensterfte tot en met de problematiek rondom ouderen en temperatuurstijging in de stad, dat je per onderdeel moet bekijken of je het goed genoeg hebt vormgegeven.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik vroeg ook naar van twintig naar tien windmolens voor de m.e.r.-plicht. Of komt dat antwoord misschien later?

De voorzitter:

Ja, dat komt nog.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat komt er inderdaad aan.

Ik ga nu naar het omgevingsbesluit. Daarin staan de procedurele regels. Wie is eigenlijk het bevoegd gezag voor de vergunning? Is dat logisch ingedeeld? Er moet één bevoegd gezag zijn voor een vergunning. Hoe zit het met de voorbereidingsprocedures? Hoe zit het met participatie, met het projectbesluit, met de m.e.r., met de kosten en noem maar op?

Ik heb de vraag van mevrouw Van Tongeren over Aarhus al beantwoord, maar zij knikte zo hard nee dat ik er nog een stukje over voorlees als zij dat op prijs stelt. Zij vraagt of het Verdrag van Aarhus goed in de besluiten zit. Dat is het geval. Deels wordt dat overigens ook in andere wetgeving geregeld, zoals de Algemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheer. Het verdrag waarborgt de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter voor milieuaangelegenheden. Met het voorschrijven van de uitgebreide voorbereidingsprocedure in het omgevingsbesluit voldoet het stelsel aan deze internationale inspraakverplichting, die ook in de m.e.r.-richtlijn is neergelegd. Op grond van de Omgevingswet kan eenieder zienswijzen indienen op een ontwerpbesluit. Zienswijzen zijn voor bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel bij de belangenafweging die nodig is om het uiteindelijke besluit te nemen. De toegang tot de rechter is geregeld via de Algemene wet bestuursrecht. De toegang tot milieu-informatie is geregeld in de Wet milieubeheer. Bij het opstellen van de monitoringsregels in het Bkl zijn de regels van het Verdrag van Aarhus in acht genomen.

Er is gevraagd naar participatie. Dat belangrijke onderwerp kwam ook de vorige keer uitgebreid aan de orde. Het is van groot belang. Ik maak het nu allemaal makkelijker qua regels en zorg dat er meer mogelijkheden ontstaan voor gemeenten en provincies om maatwerk te leveren, maar het draagvlak is net zo belangrijk. Dit land is dichtbevolkt en als je ergens een schop in de grond steekt, is er altijd wel een belanghebbende in de buurt te vinden, of dat nou een mens, een boom of een bedrijf is. We hebben er veel over gesproken in het kader van de Omgevingswet. Burgerpanels, stadsdialogen, co-creaties, 3D-simulaties en serious gaming, waarover de heer Smaling sprak, zijn ook steeds meer gemeengoed. Er zijn door het werkveld inmiddels diverse participatiecodes opgesteld. Ik noem de Code Maatschappelijke Participatie voor MIRT-projecten en de Gedragscode draagvlak en participatie wind op land.

Er zijn heel veel variaties, want elk proces is anders. De wijze waarop participatie plaatsvindt, is dus afhankelijk van de specifieke kenmerken van een plan of project. Daarom hebben we de vorige keer ook een discussie gevoerd over of je moet voorschrijven dát er geparticipeerd wordt of hóé er geparticipeerd wordt. Ik gaf toen ook al voorbeelden, bijvoorbeeld van virtual reality. Tien jaar geleden hadden we ons dat misschien niet voorgesteld, maar nu gaan we virtual reality steeds meer gebruiken. De Omgevingswet kent een aantal instrumenten en besluiten om die participatie goed te regelen en dat ook vroegtijdig te doen. Ik denk dat dit laatste het belangrijkste is. Voor grote ruimtelijke projecten is het projectbesluit bedoeld. Omdat de impact voor de burger groot is, zijn de participatiestappen hiervoor het meest uitgebreid geregeld in het omgevingsbesluit. In de omgevingsvisie, het omgevingsplan en voor programma's moet bij het besluit worden aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden bij de voorbereiding zijn betrokken.

Bij de omgevingsvergunning is de invalshoek natuurlijk net een beetje anders. De initiatiefnemer vraagt een vergunning aan bij het omgevingsloket. De gemeente is er meestal niet van op de hoogte dat iemand een uitbouw in zijn voortuin wil totdat de aanvraag binnenkomt. Toch ga ik ervoor zorgen dat de gemeente ook dan informatie krijgt of buren erbij zijn betrokken. Dat geldt voor alle vergunningaanvragen. Ik regel het dus bij de indieningsvereisten bij de ministeriële regels. Daarbij moeten we beseffen dat er vele vormen zijn. Denk aan het terrassenbeleid in Delft, dat tot stand is gekomen met belangenverenigingen, een bewonersplatform en andere betrokken partijen. Denk aan de boer in Leeuwarden die een uitbreiding van zijn boerderij wil, waarbij om tafel wordt gegaan met deskundigen en omwonenden. Het is heel moeilijk om precies te beschrijven wie er allemaal bij moeten zitten, omdat dat heel divers kan zijn. Wel stellen we samen met koepels, belangenorganisaties, bedrijven en andere betrokken partijen een inspiratiegids op.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg of er een loket is voor best practices inzake participatie. Dat is er, maar het heeft een iets andere vorm. We hebben namelijk een programma om de invoering te begeleiden, getiteld Aan de slag met de Omgevingswet. Dat zal ook een handreiking participatie bevatten, waarin goede ervaringen worden meegenomen. We hebben dat toegezegd aan de Eerste Kamer. Die inspiratiegids komt tot stand in cocreatie met de koepels, de belangenorganisaties, bedrijven en andere betrokken partijen en zal in het voorjaar van 2017 klaar zijn. Daarin staan de best practices, maar ook de valkuilen en de beren op de weg. Ik denk dat die net zo belangrijk zijn.

Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd waarom er geen kwaliteitseisen worden gesteld aan participatie. Dat komt doordat participatie vele variaties kent. Elk proces is anders. De wijze waarop participatie plaatsvindt is dus afhankelijk van de specifieke kenmerken van een plan of project. Natuurlijk moet het tijdig en natuurlijk moet iedereen kunnen inbrengen wat relevant is. Ik wil alleen niet voorschrijven hoe de participatie moet plaatsvinden. Ik wil geen eisen stellen aan de vorm van participatie, maar ik neem wel op dat verantwoord moet worden hoe het er uitziet. Daarom heb ik een motiveringsplicht opgenomen bij omgevingsplannen, visies en programma's.

Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd of ik voldoende rekening houd met ongeletterde Nederlanders. Natuurlijk is het uitgangspunt dat iedereen kan deelnemen aan een participatieproces, ook ongeletterde Nederlanders. Ik denk dat bevoegd gezagen heel goed in staat zijn om de inrichting van een participatieproces vorm te geven. Ook hier wil ik niet wettelijk vastleggen in hoeveel talen dat moet of hoe ze het moeten doen. Wel zal ik ervoor zorgen dat er in de inspiratiegids aandacht wordt besteed aan de betrokkenheid van ongeletterde Nederlanders, bijvoorbeeld door daarin een paar goede voorbeelden te laten opnemen die een leidraad kunnen zijn voor degenen die hiermee te maken hebben.

De heer Smaling heeft gevraagd hoe ik aankijk tegen het opnemen van een bepaling in artikel 4.2 om gelijkwaardige participatie te garanderen. Gelijkwaardige participatie is voor iedereen van groot belang. Het is ook van belang voor een goede besluitvorming. Er is heel veel aandacht voor in de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit. Ik noem de mogelijkheid om onafhankelijk advies te vragen over voorgedragen oplossingen, een onderwerp dat ook de commissie belangrijk vond. Het bevoegd gezag moet bij kennisgeving aangeven hoe de omgeving betrokken wordt. Iedereen krijgt de mogelijkheid om in te spreken. Het bevoegd gezag geeft van tevoren aan hoe en wanneer dit kan. Daarmee is mijn ogen voldoende gewaarborgd dat er voor iedereen voldoende mogelijkheden bestaan om te participeren. Ik hoorde de heer Smaling nog iets zeggen over middelen. Ik wil ervoor uitkijken om te beloven dat iedereen gelijke middelen heeft, want dan moet je als overheid elk initiatief gaan betalen. Ik denk dat de gelijkheid is geborgd door de mogelijkheid om onafhankelijk advies te vragen.

De heer Ronnes heeft gevraagd of de gedragscode, het draagvlak en de participatie bij wind op land moeten worden vastgelegd in het Omgevingsbesluit. Deze codes zijn door het veld opgesteld en ze zijn heel nuttig. Maar nogmaals, ik wil deze codes niet voorschrijven omdat participatie heel veel variaties kent. Elk proces is anders. Ik noemde net al een paar voorbeelden: het terrassenbeleid in Delft en de boer in Leeuwarden die wil uitbreiden; zij hebben ieder een heel ander traject nodig. Daarom zullen we een inspiratiegids maken, en daarom hebben we in de Omgevingswet beschreven dat men de participatie goed moet regelen en dat men de wijze waarop men dat heeft gedaan, moet motiveren. Windparken zullen heel vaak tot stand worden gebracht met een projectbesluit. Daarin is de participatie heel uitgebreid geregeld, onder andere door een verplichte verkenning voor te schrijven waarbij partijen kunnen meedenken over de oplossingsrichtingen. Misschien is het goed om ook naar het projectbesluit te kijken, omdat daarin de participatie is beschreven.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg of ik de participatie na twee jaar kan evalueren. Participatie is natuurlijk belangrijk. Ervaringen nemen we nu ook al mee in de participatiehandreiking in de vorm van de participatiegids. Ik ben voornemens om de wet vijf jaar na inwerkingtreding te evalueren. Wanneer is de wet in werking getreden? Nee, dat moet nog gebeuren. Sorry, ik zat even met de Omgevingswet, maar de invoeringswet moet nog. Na twee jaar evalueren, is wel een heel korte periode om goed van de ervaringen gebruik te kunnen maken. Ik zal dan ook de participatie meenemen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Eenvoudig en beter. Wij hebben het lang gehad over de vereenvoudiging, maar «beter» zit hem ook echt in het proces. Goede participatie is echt de sleutel tot het succes van dit nieuwe stelsel. Daarom vind ik dat de Minister toch te weinig doet. Ik begrijp dat ze niks wil verplichten met betrekking tot de vorm, omdat er allerlei creatieve vormen nodig zijn die we nu nog niet kunnen bedenken. Ze kan echter wel iets zeggen over de kwaliteit. Ik vraag niet om vormvereisten, maar wel om kwaliteitsvereisten: volgtijdig, adequaat, een goede afspiegeling van partijen, en toegankelijkheid, ook van mindergeletterden. Ik waardeer het heel erg dat de voorzitter op de tijd probeert te letten, maar dit is een megapakket. We hebben allemaal beperkte spreektijd. Dit is echt belangrijk.

De voorzitter:

Interrupties zijn kort en hebben een vraagteken aan het eind.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dat is zeker waar.

De voorzitter:

U pakt echt alle tijd op dit moment.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Is de Minister bereid om daarmee aan de slag te gaan? Als we de vragen nu niet goed gewisseld kunnen krijgen, moeten we wellicht weer overgaan tot een verlenging.

De voorzitter:

Mevrouw Van Veldhoven, u hebt echt ruim de gelegenheid gekregen om te interrumperen. Ik ga er nu een beetje gas op zetten. Het woord is weer aan de Minister.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Nee, even één punt, voorzitter. Ik waardeer het dat u ruim de gelegenheid geeft. Aan het begin heb ik ook gezegd dat ik dat voor deze megawetgevingsoperatie ook heel erg noodzakelijk vind. Het is ingewikkelde materie en ik wil de Minister echt helder maken waar ik op doel. Het spijt me dat het inderdaad soms niet al te kort is. Ik ben me daarvan bewust en u hebt daar gelijk in.

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Net als mevrouw Van Veldhoven hecht ook ik heel erg aan participatie. Uiteindelijk is participatie de essentie van de wet: aan de voorkant de stakeholders betrekken, zodat je aan de achterkant een veel groter draagvlak krijgt en vaak ook slimmere oplossingen. Als je kijkt naar de ondertunneling van de A2 bij Maastricht, zie je hoeveel oplossingen zo'n tunnel biedt. Het is niet alleen een verkeerskundige oplossing, maar het is ook een oplossing voor de leefbaarheid. Er wordt opnieuw groen gecreëerd en er worden fietspaden aangelegd. Het wordt gewoon beter. Dat is wat je eigenlijk wil: dat je met elke stap die je neemt óf de huidige kwaliteit behoudt óf een verbetering teweegbrengt óf, als je nog niet op een goed kwaliteitsniveau zit, kwaliteitsverbetering realiseert. Dat kun je bij uitstek doen door aan de voorkant te werken. Ik noem vaker Ruimte voor de Rivier dat daar bij uitstek een voorbeeld van is. Door participatie te organiseren, is het draagvlak veel groter geworden.

Ik vind het complex – ik zeg dat eigenlijk de hele tijd – om de hoevraag goed vorm te geven. Zelfs met de voorbeelden die je noemt, is altijd de vraag: welke heb je dan niet benoemd en waarom heb je die dan niet benoemd? Wat betekent het als je sommige dingen wel benoemt en andere niet? Eigenlijk staat in het programma dat je participatie moet organiseren en dat je moet beschrijven hoe je die participatie vormgeeft, alleen zegt het Rijk niet wat dat «hoe» is. Dat is het verschil. Ik denk dat een bestuursorgaan heel goed kan motiveren waarom het een besluit heeft genomen en hoe.

Wat als je er meer mee wilt kunnen doen? Het enige dat ik kan verzinnen, is dat je aangeeft wat je met de uitkomsten van de participatie gedaan hebt. Dat zou je bij die motiveringsplicht kunnen toevoegen. Het gaat mevrouw Van Veldhoven niet zozeer om de vorm als wel om het feit dat je aan de participanten zichtbaar kunt maken dat er zorgvuldig met hun inbreng is omgegaan. Ik denk dat dat de essentie van de vraag is.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik vind dit een heel nuttige suggestie van de Minister. De essentie van mijn vraag is iets breder. De essentie is niet alleen «wat heb je gedaan met de inspraak van de mensen», maar ook «is het aan de voorkant breed genoeg toegankelijk geweest». Het moet vroegtijdig bekend zijn geweest, het moet adequaat en toegankelijk zijn geweest en er moet een brede afspiegeling van partijen bij betrokken zijn geweest. De Minister en ik delen de wens om de inspraak goed te organiseren zonder belemmeringen op te leggen in de vorm. Maar er moeten wel bepaalde kwaliteitseisen zijn, zodat je zeker weet dat je niet daarna weer allerlei gedoe bij de rechter krijgt. Dan zouden wij de voordelen namelijk weer verliezen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Daar heb ik misschien een oplossing voor. Nu staat er dat de gemeenteraad op grond van de Omgevingswet in een kennisgeving moet aangeven dat hij het voornemen heeft om een omgevingsplan vast te stellen. Daar stel ik geen nadere eisen aan. Om ervoor te zorgen dat partijen weten hoe zij erbij betrokken worden, zou ik in het besluit als eis kunnen opnemen dat in deze kennisgeving ook aandacht wordt besteed aan het participatieproces. De gemeente moet daar op dat moment aandacht aan geven. De gemeenteraad moet dan bij de kennisgeving aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken.

De heer Smaling (SP):

Het gaat mij helemaal om de gelijkwaardigheid van die participatie. Ik kan zo instemmen met een heleboel dingen die de Minister zegt. Morgen stemmen wij over een eventuele time-out voor het windpark in Drenthe. Het feit dat het daar niet soepel loopt, komt omdat van meet af aan die participatie niet goed heeft gefunctioneerd. Omwonenden zijn als groep niet betrokken bij alles wat daar in de loop der jaren is georganiseerd. Men wilde al aan de tafel zitten bij het energieakkoord. Dat mocht niet. Bij de gedragscode zijn ze ook niet betrokken geweest. Er is nu een Kernteam Wind op Land. Daar zitten ze ook niet in. Er is een Lerend Platform Energie en Omgeving en daar zitten ze ook niet in. In het consultatieverslag lees ik dat de NEPROM er positief over is dat de aanvrager van een omgevingsvergunning bepaalt hoe de participatie wordt georganiseerd. Daar ben ik helemaal niet blij mee. Ik denk dat gelijkwaardigheid in de participatie essentieel is. Wat de Minister allemaal extra regelt aan vroegtijdige publieksparticipatie, vind ik prima. Ziet de Minister ook in dat die gelijkwaardigheid het ding is dat nog niet goed is geregeld? Wil zij dat alsnog doen?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Volgens mij had ik in de beantwoording van een vraag van de heer Smaling al gezegd waarom ik die gelijkwaardigheid ook zo belangrijk vind en hoe wij het hadden vormgegeven. De heer Smaling noemt een van de energietrajecten waarvan we allemaal met terugwerkende kracht weleens denken: had dat nou niet op een andere manier gekund? Een van de leuke voordelen van de Omgevingswet is dat het niet allemaal sneller en beter wordt, maar dat het beter wordt omdat mensen er aan de voorkant intensiever bij betrokken worden. Er zal minder gedoe komen, ook rondom energietransitie en andersoortige vraagstukken, klimaatvraagstukken of wat we ook met elkaar moeten gaan doen. Ik vind zelf dat hier heel veel aandacht voor is in de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit. Ik noemde al de mogelijkheid om onafhankelijk advies te vragen over de voorgedragen oplossingen. Ik noemde al de kennisgeving die het bevoegd gezag moet afgeven om aan te geven hoe de omgeving erbij wordt betrokken. Iedereen krijgt de mogelijkheid om in te spreken. Het bevoegd gezag geeft van tevoren aan hoe dat kan en wanneer dat kan. Ik vind het nu juist heel goed geregeld. Het voorbeeld is er een uit het verleden. Naar mijn mening is dat hiermee juist goed te voorkomen.

De heer Smaling (SP):

Ik ben daar niet van overtuigd. Ik denk dat we het moment moeten pakken om op een veel toekomstgerichtere manier met participatie om te gaan. Er zijn natuurlijk ook verschillende groepen burgers. Je hebt burgers die in zaken zoals de Omgevingswet vooroplopen, geïnteresseerd zijn en meteen hun kans pakken om te participeren. Een heel grote groep doet dat niet. Die groep zegt participeren gewoon te weinig. In die zin is het ook van belang dat je de gelijkwaardigheid borgt. Ik ben bang dat ik daar toch nog een motie over ga indienen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat vind ik jammer, want ik heb het idee dat het er goed in zit. Ik heb net ook in antwoord op vragen van mevrouw Van Veldhoven een paar dingen genoemd die misschien nog versterkt kunnen worden, zonder kwaliteitseisen juridisch vast te hoeven leggen. Volgens mij moeten we dat namelijk niet willen, anders krijg je echt een juridificering van de eisen. Ik zei net al dat bijvoorbeeld de kennisgeving omgevingsplan of het vermelden van wat er gedaan is met de uitkomst van de participatie, elementen zijn die het proces nog verder kunnen versterken.

Dan heb ik nog twee antwoorden voordat ik overga naar het volgende blok, het blok algemeen. Mevrouw Van Veldhoven vroeg waarom de toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure tot een Europees niveau beperkt is en waarom ik gemeenten niet meer vrijheid geef om de uitgebreide procedure toe te passen. De uitgebreide voorbereidingsprocedure duurt een halfjaar. Dat is heel lang, zeker als er geen zienswijzen worden ingediend. Ik vind dat de initiatiefnemers voortvarend door de overheid bediend moeten kunnen worden. Ik kies dus voor de reguliere procedure en niet de uitgebreide. Die procedure is snel en effectief. Als belanghebbenden bezwaar hebben, volgt daarop een zorgvuldige procedure met onder andere een hoorzitting. De reacties van de koepels, van VNG, IPO en de Unie van Waterschappen zijn mij bekend. Zij willen zelf de uitgebreide voorbereidingsprocedure kunnen toepassen, maar participatie is ook heel effectief aan de voorkant en dus niet pas op het moment dat er een aanvraag is ingediend en er een ontwerpbesluit is vastgesteld. Om vroegtijdige betrokkenheid van belanghebbenden te stimuleren, wordt voor alle aanvragen voor een omgevingsvergunning als indieningsvereiste gesteld dat er wordt aangegeven of en op welke wijze omwonenden zijn geïnformeerd en betrokken zijn geweest. Op basis hiervan kan het bevoegd gezag bekijken of er nog aanvullend contact met belanghebbenden nodig is. De reguliere procedure biedt daarvoor voldoende mogelijkheden. Dat kan in overleg met de aanvrager voorafgaand aan de formele aanvraag. Het kan dus ook tijdens de reguliere procedure. Als dat nodig is, kan de procedure daarvoor verlengd worden tot veertien weken. Er kunnen ook afspraken worden gemaakt met de aanvrager om de beslistermijn verder op te schorten. Ik ben echt van mening dat we op deze wijze een goede balans hebben gevonden tussen het belang van een snelle besluitvorming aan de ene kant en dat van een zorgvuldige besluitvorming en de andere, en dat we daar hiermee ook recht aan doen.

Tot slot heeft de heer Smaling gevraagd of de rol van de gemeenteraad goed geborgd is. Is er niet een noodremconstructie nodig? De rol van de gemeenteraad is goed geborgd in het stelsel. De gemeenteraad stelt de omgevingsvisie vast en bepaalt daarmee de hoofdlijnen van het gemeentelijke beleid inzake de fysieke leefomgeving. De raad stelt ook een omgevingsplan vast, maar kan er bijvoorbeeld voor kiezen om bepaalde delen daarvan te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad krijgt een adviesrol voor elke vergunning waarbij van het omgevingsplan wordt afgeweken. Dat wordt via de invoeringswet en het invoeringsbesluit geregeld. Wat je algemeen hebt vastgesteld, daar ben je zelf bij geweest en je krijgt ook een rol als er wordt afgeweken van het omgevingsplan. Ik vertrouw daarbij verder op de generieke duale verhoudingen tussen raad en college. Binnen die verhouding beschikt de gemeenteraad over toereikende instrumenten om het college te beïnvloeden. Het college staat onder voortdurende politieke controle van de raad, net als ik onder uw voortdurende politieke controle sta. De raad kan op elk moment informatie vragen of het college of individuele wethouders ter verantwoording roepen. Daarmee zijn ook die verhoudingen goed geregeld. Ik zie dus niet in dat we hier in de Omgevingswet bijzondere instrumenten, zoals een noodremconstructie, aan zouden moeten toevoegen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De Minister en ik hadden net een discussie over de vraag of er wel of geen vormvereisten aan inspraak moeten worden gesteld. De Minister zei toen dat ze dat vrij wil laten en dat de gemeenten wil laten bepalen, maar bij de openbare voorbereidingsprocedure wil zij wel voor de gemeenten besluiten welke procedure er gebruikt moet worden. Waarom vertrouwt ze daarbij niet ook op de afweging van de gemeenten zelf?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het is nu al het geval dat de procedure – uitgebreid of regulier – door ons wordt bepaald. Bij projectbesluiten hebben we volgens mij meer gemotiveerd hoe het eruit moet zien vanwege de effecten daarvan. Volgens mij is dat ook in de huidige regelgeving het geval. Was dat de vraag van mevrouw Van Veldhoven?

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Met deze wetgeving wijzigen we op een heleboel punten juist hoe de procedure in elkaar zit. Allerlei dingen die we eerst nationaal deden, gaan we nu lokaal laten besluiten. Alleen op dit punt zegt de Minister: nee, we doen het nu nationaal en we blijven het nationaal doen. Waarom vertrouwt ze hierbij niet op de besluitvorming in de gemeenten om te bepalen of een openbare of een gewone voorbereidingsprocedure voldoende is? Waarom wil ze dat niet doen?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik dacht dat mevrouw Van Veldhoven het over een punt had dat al eerder aan de orde was, namelijk de beschrijving van de participatie bij een projectbesluit. Wij doen dit omdat wij hier het belang van de initiatiefnemer voorop hebben gesteld. Hij moet dat snel kunnen doen. Hij moet ook snel kunnen weten waar hij aan toe is. Op het moment dat de zorgvuldigheid in het geding komt, zijn er allerlei mogelijkheden en instrumenten om de procedure te verlengen. Ik noemde net al de veertien weken en dergelijke. Dat is de reden waarom het zo is vormgegeven.

De heer Ronnes (CDA):

Ik kom nog heel even terug op het punt van de bevoegdheid van de gemeenteraad als er wordt afgeweken van het omgevingsplan. We hebben daar tijdens de wetsbehandeling al een uitgebreide discussie over gehad. Ik vraag de Minister, ook naar aanleiding van de discussie die net speelde, of het technisch mogelijk is om in de AMvB op te nemen dat de gemeenteraad zelf de gevallen aanwijst waarin het college van burgemeester en wethouders mag afwijken van het omgevingsplan.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Volgens mij kan de raad een deel delegeren aan het college, zoals ik net zei. De raad stelt het omgevingsplan vast, maar kan delen daarvan delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

De heer Ronnes (CDA):

Ja, maar als het omgevingsplan is vastgesteld en het college besluit om iets wat afwijkt van het omgevingsplan goed te keuren, dan is het nu zo geregeld dat dat een bevoegdheid van het college is. De discussie die wij eerder hadden, ging over de vraag of je niet moet willen dat de raad in specifieke gevallen zegt: wij nemen de beslissing om af te wijken van het omgevingsplan liever zelf. Kan dat technisch in een AMvB geregeld worden? Ik weet niet of we dadelijk nog even schorsen, voorzitter? Dan kan de Minister daar misschien nog even naar laten kijken.

De voorzitter:

Het antwoord daarop is: nee.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik begreep dat de gemeenteraad een adviesrol heeft voor elke vergunning waarbij van het omgevingsplan wordt afgeweken. Begrijp ik nu dat de heer Ronnes zegt dat de raad niet alleen een adviesrol moet hebben maar dat het ook aan de raad gedelegeerd moet kunnen worden? Als de raad in zijn geheel iets anders wil, moet een college volgens mij flink sterk in zijn schoenen staan om dat vervolgens niet te gaan doen.

De heer Ronnes (CDA):

Dat klopt. Die discussie hebben wij ook bij de wetsbehandeling gehad. We zeiden: het is nogal wat dat je de raad formeel buitenspel zet en alleen nog in een adviesrol laat fungeren als het college afwijkt van het omgevingsplan.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Misschien kan ik de heer Ronnes geruststellen. Het is inderdaad nog niet geregeld dat de gemeenteraad die adviesrol heeft bij elke vergunning waarbij van het omgevingsplan wordt afgeweken, maar dat moet wel geregeld worden. Dat regelen we in de Invoeringswet en het Invoeringsbesluit.

De heer Ronnes (CDA):

Ah, oké.

De heer Smaling (SP):

Ik wil duidelijkheid op dit punt. Ik denk even terug aan de grondpolitieke problemen van een aantal jaren geleden. Als een college van B en W de kolder in de kop krijgt en toch weer heel actief grondbeleid gaat voeren, kan een gemeenteraad daar... We hebben gezien dat dat in Apeldoorn helemaal in de rode cijfers loopt, terwijl dat nota bene een kadasterstad is. Andere gemeenten moeten dan ook nog via artikel 12 de kosten ophoesten. Hoe voorkom je dat met de manier waarop het nu georganiseerd is?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Volgens mij heeft de gemeenteraad budgetrecht over datgene wat het college allemaal beslist, net als de Tweede Kamer budgetrecht heeft over mijn begroting. Als het college besluit om de grond tegen een hoge prijs te verjubelen of om juist allerlei aankopen te doen met het oog op toekomstige waardestijging, moet dat toch eerst langs de raad. De raad kan dat vervolgens tegenhouden. De heer Smaling kan wel zeggen dat die arme raadsleden dat niet kunnen begrijpen, maar dat zeg ik ook nooit over de Tweede Kamer.

De heer Smaling (SP):

Nee, maar de praktijk is anders. Er is uitvoerig bekeken hoe dat in 2008, 2009 en 2010 is gegaan. Heel veel raadsleden hebben niet de kennis omdat ze maar weinig tijd aan hun werk kunnen besteden of de wethouder heeft de ambtenaren zo geïnstrueerd dat de raad op afstand wordt gehouden. Dat heeft niet slechts in één gemeente problemen opgeleverd. Er is voor 4, 5 à 6 miljard onder het tapijt verdwenen. Dat heeft zich in de afgelopen jaren voor een deel hersteld, maar ik hoop niet dat dat zich weer gaat voordoen. Het moet daarom nu goed in de wet komen. De vraag waar dat dan zou moeten, kan ik niet beoordelen, maar ik geef het graag mee.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik hoop dat hiervoor geldt dat een ezel zich in het algemeen niet tweemaal aan dezelfde steen stoot. Ik denk dat heel veel gemeenten geleerd hebben dat het voeren van een grondbeleid zonder dat men er echt van is verzekerd dat dat beleid degelijk is, heel veel problemen oplevert. Gemeenten hebben daar zelf ook heel veel rapporten over laten maken. Ze hebben veel moeten afschrijven en ze hebben de pijn gepakt. Ik hoop dat die historie er nog even in blijft zitten.

De vraag is hoe de voorliggende AMvB's hierin een rol zouden kunnen spelen. Het gaat eigenlijk gewoon over gemeentelijk beleid. Een gemeenteraad moet daarop toezicht houden en moet dat ook met gezond verstand doen. Ik zou niet weten waar je dat hierin zou moeten regelen, want dit gaat over andere zaken. Het gaat over initiatieven die ofwel door de gemeente ofwel door andere initiatiefnemers genomen worden en waarop alle procedures uitgebreid van toepassing zijn. Het adviesrecht op het moment dat er wordt afgeweken van het omgevingsplan – ik denk overigens dat dat een beetje losstaat van het probleem dat de heer Smaling nu schetst – is natuurlijk ook niet vrijblijvend. Het is een stevige rol.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik heb een vraag over het korte en het lange voorbereidingsproces. In alle andere zaken zegt de Minister dat de gemeente of de provincie in de context kan bekijken wat er moet gebeuren. Op dit punt wijkt zij daar echter vanaf door te zeggen dat een kort, openbaar voorbereidingsproces in het belang is van de initiatiefnemer, terwijl het lange voorbereidingsproces alleen verplicht is als dat ook Europees verplicht is. We gaan dat alleen doen als het Europees verplicht is. Dat is toch raar? Het hele principe is steeds dat de gemeente of de provincie de afweging kan maken. Daar is die hele wet op ingericht.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik heb op dit punt net al geantwoord, want mevrouw Van Veldhoven stelde precies dezelfde vraag. Ik zal heel even kijken of ik het antwoord op die vraag hier nog ergens heb liggen.

De voorzitter:

Ik vraag mij of het nodig is om dat te herhalen of dat we het gewoon in het stenogram gaan bekijken.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dit is een andere vraag. Het argument is dat de korte procedure in het belang is van de initiatiefnemer, maar wij richten Nederland toch niet in op het belang van de initiatiefnemer?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Mevrouw Van Veldhoven heeft hetzelfde gevraagd. Waarom neem ik niet de gemeente en de provincie als uitgangspunt maar heeft in dit geval het Rijk besloten? Het Rijk heeft hier besloten omdat wij vinden dat in dit geval de initiatiefnemers voortvarend door de overheid moeten worden bediend, ongeacht welke partij dat doet, wijzelf, de gemeente of de provincie. Daarom kies ik voor de reguliere procedure, die snel en effectief is. Ik heb al gezegd dat het een zorgvuldige procedure is. We hebben niet gezegd dat de reguliere procedure een slechtere is dan de uitgebreide procedure. We hebben juist gezegd dat je, als je het goed aan de voorkant wilt doen en de vroegtijdige betrokkenheid van alle belanghebbenden wilt stimuleren, voor alle aanvragen voor een omgevingsvergunning als indieningsvereiste kunt stellen dat wordt aangegeven of en op welke wijze omwonenden geïnformeerd of betrokken zijn geweest. Op basis daarvan kan het bevoegd gezag bekijken of er nog aanvullend contact met de belanghebbenden nodig is. De reguliere procedure heeft dat gewoon allemaal als mogelijkheden. Pas als blijkt dat dat niet goed is, kun je kijken of de procedure verlengd moet worden tot veertien weken. Daartoe kun je nog tijdens de reguliere procedure besluiten. Wij kiezen dus gewoon voor een korte procedure. Dat doen we omdat we het belangrijk vinden dat vraagstukken goed en snel afgehandeld kunnen worden. Die reguliere procedure bevat daartoe voldoende mogelijkheden. Mocht tijdens de reguliere procedure blijken dat het anders moet, dan kan die later verlengd worden tot veertien weken. Je kunt ook afspraken maken met de aanvrager om de beslistermijn verder op te schorten. Ik denk dat er zo een heel goede balans is gevonden.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De Minister geeft een heleboel informatie maar geen antwoord op mijn vraag. Het is een balans tussen initiatiefnemer en omwonende. Waarom worden de omwonenden niet voortvarend en snel bediend? Waarom is het uitgangspunt dat het voor de initiatiefnemer belangrijk is om snel en voortvarend bediend te worden en dat de lange procedure alleen aan de orde komt als het Europees verplicht is? Waarom is het in dit geval niet ook aan de gemeente om elke keer vrij aan het begin te beslissen of zij kort of lang wil?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Omdat de reguliere procedure gewoon alle waarborgen bevat die nodig zijn om de omwonenden goed tegemoet te kunnen treden.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, dat mag u in tweede termijn doen. De Minister maakt haar beantwoording af.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik was klaar met de beantwoording van dit blokje. Dan kom ik nu bij het blokje algemeen.

De voorzitter:

Het is nu 16.00 uur. Ik wil het als volgt doen. De Minister beantwoordt het laatste setje vragen en ik verzoek de leden om hun vragen daarover te bewaren voor de tweede termijn.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik heb een punt van orde. Ik begrijp dat de voorzitter probeert om het er binnen de beschikbare tijd doorheen te krijgen, maar dit betreft de grootste wetgevingsoperatie in Nederland ooit. Het is niet iets kleins voor een achternamiddag. Met de grootst mogelijke minderheid hebben we al geprobeerd om verzet te plegen tegen het houden van een wetgevingsoverleg in dit tempo. Dat is niet gelukt. De kleinere partijen hebben ongelooflijk beperkte spreektijd. Ik had zelf maar drie of vier minuten voor de hele behandeling. In de tweede termijn kan ik alleen maar moties indienen omdat ik zo ongelooflijk weinig spreektijd heb. Ik kan daar dus geen punten meer maken. Ik vraag de voorzitter dus om ons interrupties toe te staan. Wij hebben namelijk echt geprobeerd de moties kort te houden, heel erg to the point en inhoudelijk.

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren, u hebt in de procedurevergadering zelf vastgesteld dat dit wetgevingsoverleg van 10 tot 18 uur zou duren. U hebt in dezelfde procedurevergadering zelf vastgelegd wat de spreektijden zouden zijn. Daar ga ik u nu aan houden. Of u zelf in die commissievergadering aanwezig bent geweest, is uw eigen verantwoordelijkheid. U hebt ruim geïnterrumpeerd. Ik laat het niet meer toe. Ik vraag de Minister om te antwoorden en uw vragen kunt u meenemen naar de tweede termijn.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik zal proberen om zo goed mogelijk te antwoorden in de hoop daarmee een deel van de zorgen weg te nemen over vragen die nu misschien niet gesteld kunnen worden.

Het blokje algemeen begin ik met de invoeringswet en de digitale implementatie. Zal ik dat in stukjes doen? Of alles in één keer?

De voorzitter:

Alles in één keer.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Goed.

De heer Veldman heeft gevraagd naar botsproeven voor complexe bedrijven. Zijn de botsproeven voor meer complexe situaties zoals de industriële complexen van bedrijven, op een goede manier uitgevoerd? En, zo ja, wat was het resultaat daarvan? Bij het uitvoeren van de botsproeven is heel veel aandacht besteed aan de complexe situaties waaraan de heer Veldman refereert. Daarnaast zijn voor deze categorie nog de nodige extra praktijktoetsen aan de hand van een concrete casus georganiseerd. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de Omgevingswet ook voor deze bedrijven goed gaat werken. De belangrijkste uitkomst van deze sessies was dat de afbakening van de omschrijving van een complex bedrijf tot vragen bleek te leiden, ook in relatie tot het bevoegd gezag. Dat heeft geleid tot aanpassingen in hoofdstuk drie van het Bal, om dit te verduidelijken, en de opname van de «eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag»-regel in het Omgevingsbesluit. Het heeft ertoe geleid dat aanpassingen zijn getoetst in praktijksessies bij Chemelot, HTCE en Corus – volgens mij was een van de vragen of dit ook bij grote bedrijven was getest – en die bleken in alle praktijksituaties goed te werken. Het hebben van een koepelvergunning met meerdere bedrijven, zoals bij Chemelot het geval is, is ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet mogelijk en voor de bedrijven en overheden in kwestie goed werkbaar, zoals ook wordt onderschreven door VNO-NCW en de VNCI wordt onderschreven. Ik ga nog wel goed bekijken of de balans tussen de algemene regels in het Bal en de regels in de vergunning specifiek voor complexe bedrijven goed is. Ik houd het Bal nog eens kritisch tegen het licht om te zien of er iets meer naar de vergunning moet.

De woordvoerder van D66 heeft gevraagd of de m.e.r.-plicht voor de windturbines teruggebracht kan worden naar tien windmolens. Daar is die dan. De grens voor de m.e.r.-plicht ligt bij twintig windmolens. Daaronder geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht, die nog kan leiden tot een m.e.r.-plicht. De introductie van de m.e.r.-plicht voor windturbines volgt uit het tweede amendement van het Verdrag van Espoo, het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband. Dit amendement plaatst de zogeheten major installations, de grote installaties, op de lijst van activiteiten die mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect hebben. Daarvoor moet een m.e.r. worden gemaakt. Voor de invulling van «major» is gekozen voor een drempel van twintig windturbines. Om die reden is dat zo, maar daaronder geldt wel een m.e.r.-beoordelingsplicht. Die zit daar wel onder.

De drempel van twintig windturbines is gebaseerd op de relevante milieueffecten, waaronder geluidshinder en slagschaduw en de effecten op de externe veiligheid, de natuur en het landschap. De drempel van 100 MW is ook overwogen, maar daarmee wordt geheel geen rekening gehouden met het landschappelijk effect. De gekozen drempel sluit ook aan bij de drempel van de m.e.r.-beoordelingsplicht, die eveneens in aantallen en niet in megawatt is uitgedrukt, en komt ook overeen met de m.e.r.-plicht in Duitsland. Deze m.e.r.-plicht gaat in zodra dertig verdragspartijen het amendement hebben geratificeerd.

Er is gevraagd of je beroep kunt instellen tegen de samenstelling van de Commissie voor de m.e.r. De werkwijze van de Commissie voor de m.e.r. wordt niet gewijzigd ten opzichte van de bestaande werkwijze. De Commissie voor de m.e.r. stelt bij een adviesaanvraag zelf een werkgroep samen. Die wordt afgestemd op de inhoud van de m.e.r., voordat het plan of het project waarover advies moet worden gegeven, wordt ingediend. De samenstelling wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Dat moet akkoord gaan met de samenstelling van de werkgroep. Voor andere partijen, een publieke partij of een initiatiefnemer, is er geen mogelijkheid om over die samenstelling te oordelen, maar het bevoegd gezag heeft die mogelijkheid dus wel.

Mevrouw Van Tongeren heeft nog gevraagd naar het verband tussen de Mijnbouwwet en de Omgevingswet. Er zijn verschillende vergunningen nodig voor het uitvoeren van een mijnbouwproject, zoals boren naar gas op Terschelling. Allereerst heb je een vergunning nodig uit de Mijnbouwwet. Die zorgt ervoor dat de vergunninghouder een exclusief recht krijgt om delfstoffen en aardwarmte op te sporen en te winnen, en ook om stoffen op te slaan. Dan volgt de fase waarin de vergunninghouder gebruik gaat maken van zijn exclusieve recht. Hij gebruikt een mijnbouwinstallatie om delfstoffen op te sporen en te winnen. Dat gebruik van de mijnbouwinstallatie heeft weer consequenties voor de fysieke leefomgeving. Op dat moment gelden de regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving. De mijnbouwinstallatie is dan een milieubelastende activiteit, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Daarvoor gelden ook eisen ter bescherming van het water. De Minister van EZ is net als nu het bevoegd gezag, zowel voor de omgevingsvergunning als voor de mijnbouwwerken en de mijnbouwvergunningen op grond van de Mijnbouwwet. Daarnaast heeft de Inspecteur-Generaal der Mijnen adviserende en toezichthoudende bevoegdheden.

Er was zorg over de vraag of er op verschillende terreinen verschillende besluitvormingsgremia zaten. Vanaf 1 januari 2017 bepaalt artikel 34 van de Mijnbouwwet dat winningsplannen en omgevingsvergunningen moeten worden gecoördineerd. Zo kunnen de besluiten optimaal op elkaar worden afgestemd en is er altijd één bevoegd bestuursorgaan dat het overzicht heeft en dat een integrale afweging kan maken van alle voor de leefomgeving relevante aspecten. Provincies krijgen adviesrecht over milieubelastende mijnbouwactiviteiten die op hun grondgebied plaatsvinden. Dit zal worden geregeld via het invoeringsbesluit, omdat dit voortvloeit uit het Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en het Besluit algemene regels milieu en mijnbouw. Deze AMvB is aan de Kamer voorgelegd in het kader van de voorhangprocedure en ligt nu voor advies bij de Raad van State.

Over de watertoets en de opsporingsvergunningen had mevrouw Van Tongeren nog een vraag. Het waterbelang is een onderdeel van het milieubelang. Het wordt meegewogen in de omgevingsvergunning voor mijnbouwactiviteiten. Als er geboord gaat worden, is er een verzoek voor een omgevingsvergunning en niet voor een opsporingsvergunning. De opsporingsvergunning is alleen bedoeld om te kijken naar de locaties. Die valt weer onder de Mijnbouwwet.

Op de samenstelling van de Commissie voor de m.e.r. ben ik ingegaan. Die is overigens gebaseerd op artikel 12 van de Kaderwet adviescolleges. Leden worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

Mevrouw Van Veldhoven heeft nog gevraagd hoe een positieve balans tussen decentrale vrijheid en ongelijkheid kan worden geborgd. Ik vind het belangrijk dat burgers en bedrijven in gelijke gevallen zo veel mogelijk te maken krijgen met gelijke regels en een gelijk speelveld. Dat is een belangrijk argument om algemene rijksregels voor activiteiten te stellen. Denk aan regels gebaseerd op de stand van zaken van de techniek, bijvoorbeeld best beschikbare technieken bij milieubelastende activiteiten. De decentrale ruimte heeft ermee te maken dat de leefomgeving niet overal gelijk is. Het is beter om regels decentraal te stellen. Als voor decentrale regels is gekozen, stelt het Rijk daar zo nodig grenzen aan in instructieregels over het omgevingsplan en de waterschapsverordening. Op die manier kunnen we een goede balans tussen decentrale vrijheid en gelijk speelveld borgen.

Mevrouw Cegerek vraagt hoe ik bekijk of de doelen van de wet worden gehaald. De uitvoering van het stelsel is natuurlijk een zaak van alle overheden. Het is belangrijk dat we ons daar ook gezamenlijk op voorbereiden en de uitvoering monitoren. Dat doen we in het programma Aan de slag met de Omgevingswet. Een goede implementatie stopt niet op het moment van inwerkingtreding. Ook tussentijds zullen we gericht monitoren. Verder bevat de wet een evaluatiebepaling. Bij de evaluatie zullen ook de integrale effecten van de wet in kaart gebracht worden.

Mevrouw Cegerek heeft ook gevraagd naar een veilige en toegankelijke gebouwde omgeving. Die vraag heeft de heer Blok al beantwoord toen hij vanmorgen met de Kamer sprak over de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving. Ik sluit me aan bij de antwoorden die hij heeft gegeven. Daaruit blijkt dat wij beiden toegankelijkheid heel belangrijk vinden.

De heer Smaling heeft gevraagd wat er nodig is voor de energietransitie, wanneer dat komt en of dat wordt afgestemd met de Minister van EZ. Zoals ik al zei, proberen we hier natuurlijk vooral het systeem te behandelen. Inhoudelijke discussies krijgen hierin een plek als die leiden tot nieuwe beleidsbeslissingen. Mijn collega Kamp heeft net een Energieagenda gepresenteerd. Dat is ook een belangrijke stap in de richting van een energietransitie. Daarin wordt ook benoemd wat de langetermijndoelstellingen zijn. Ook wordt daarin gesteld dat het volgende kabinet nog een aantal transitiepaden zal gaan vaststellen, die ook gevolgen gaan hebben voor de ontwerpAMvB's. Daarin zul je namelijk uiteindelijk moeten vertalen hoe je je ambities rond de energietransitie gaat vormgeven. Die zullen aangepast worden in de verdere uitwerking door het volgende kabinet. Op rijksniveau is die verdere uitwerking een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindslieden van EZ, W en R – dat speelt daar natuurlijk ook een belangrijke rol in – en I en M.

De heer Smaling heeft ook gevraagd of de financiële zekerheid voor majeure risicobedrijven verplicht moet worden. Het is een nuttig instrument om ervoor te zorgen dat de vervuiler betaalt. Ik vind het ongewenst dat dergelijke kosten worden afgewenteld op de maatschappij. Volgens mij zei de heer Smaling dat ook. In het voorstel in het omgevingsbesluit zit een bevoegdheid voor het stellen van financiële zekerheid, geen verplichting. Dat is ook conform de in 2013 met algemene stemmen aangenomen Kamermotie-Verhoeven/Lucas. Ik heb in lijn met deze Kamermotie gekozen voor een lichte, lastenluwe variant, waarbij ik uitga van een bevoegdheid die voor slechts 480 bedrijven kan worden toegepast door 12 bevoegde gezagsinstanties. In lijn met het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur heb ik de vorm waarin de zekerheid kan worden gesteld, niet voorgeschreven. Administratieve lasten blijven dus beperkt en maatwerk per bedrijf is mogelijk. Er wordt wel voor gezorgd dat het niet op de maatschappij kan worden afgewenteld.

Ik kom op de invoeringswet. Er was nog een vraag over nadeelcompensatie naar aanleiding van de motie van de heren Smaling en Vos. Ik deel de constatering van de indieners van de motie dat windenergie op land een belangrijk onderdeel is van de energietransitie, die in gang is gezet. Dat kan natuurlijk een grote ruimtelijke impact hebben. Daarom is het ook zo belangrijk om de lusten en lasten goed in beeld te brengen. Dat is een van de dingen die we ook richting omgevingsvisie zullen doen. Initiatiefnemers moeten daarop inspelen als onderdeel van hun omgevingsmanagement. Dat doen ze ook op dit moment. Dat is ook goed, maar we hebben begrepen dat dit nog steeds veel beter kan. Als ik de door hen bij het VAO Energie ingediende motie zo mag interpreteren dat zij vragen om een meer realistische vaststelling van de schade voor windenergie op land, passend bij de voorstellen van het kabinet om eventuele schade in veel gevallen aan de hand van de werkelijke situatie vast te stellen, zie ik de motie als ondersteuning van de voorstellen van het kabinet in de brief van 19 mei 2016 over nadeelcompensatie en planschade. Anders moet ik de motie ontraden. Als ik de motie zo mag lezen, betekent dit dat ik bij het ontwerp van de regeling voor nadeelcompensatie betrek dat eventuele schade door windenergie op land aan de hand van de werkelijke situatie wordt vastgesteld. Wat mij betreft gaat dat overigens ook verder dan alleen windenergie op land.

Als laatste kom ik op de digitale vormgeving, de implementatie en drie vragen die nog openstaan. Mevrouw Van Veldhoven vroeg of er niet zorgwekkend weinig gemeenten bezig zijn met de voorbereiding op het stelsel van de Omgevingswet. Zij verwijst naar de eerste tussenresultaten uit de implementatiemonitor. In tegenstelling tot mevrouw Van Veldhoven ben ik juist heel positief over de voorbereidingen die ik zie in het land. Ik denk dat er nog nooit zo veel activiteiten geweest zijn voordat er überhaupt een wet in werking getreden is. Ik zie gewoon heel veel activiteiten in het land. Die laten zich misschien niet altijd goed in cijfers vatten, maar er vinden bijvoorbeeld roadshows plaats door het hele land, waaraan zo'n 1.400 ambtenaren van gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen en uitvoeringsorganisaties hebben deelgenomen. Er zijn bestuurderstafels en starttafels met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Er zijn conferenties en living labs. Ik zit er samen met de bestuurlijke koepels en andere overheden bovenop om ervoor te zorgen dat ook diegenen die nog niet heel actief zijn actiever gaan worden. Iedere gemeente heeft inmiddels een projectleider benoemd. Het start dus overal. Ik zie het dus eerder andersom: ik vind dat er al heel veel partijen bezig zijn, terwijl de invoeringswet er pas in 2019 komt. Dat vind ik eigenlijk een heel mooi en positief verhaal. Wij stimuleren dit ook zelf met programma's als Nu al Eenvoudig Beter, waarmee ook prijzen te winnen zijn door mee te doen.

De heer Veldman heeft natuurlijk volledig gelijk als hij zegt dat we nog zo'n mooie wet kunnen maken, maar dat het uiteindelijk om de cultuuromslag gaat. Hij vraagt zich af welke stappen we gaan zetten om op 1-1-2019 klaar te zijn voor de inwerkingtreding en of ik van plan ben om hier monitoring op te zetten. Ik wil het mogelijk maken dat iedereen straks naar de letter en de geest van de wet kan werken. Dat is een enorme veranderopgave voor overheden en voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Gisteren sprak een wethouder mij nog aan in de supermarkt en zei: pfoeh, wij zijn ons aan het voorbereiden op de Omgevingswet. Ik denk dat dit bij velen het gevoelen is. Na zijn «pfoeh» zag hij toch ook wel veel voordelen ervan, dus hij keek er wel naar uit. Via de voortgangsmonitor zal ik jaarlijks de stand van zaken bij de implementatie bijhouden en over de resultaten zal ik aan de Kamer rapporteren.

De PvdA vroeg zich af of we de lessen van de Wabo wel meenemen, als we het stelsel straks digitaal gaan implementeren. De Wabo was een wet die we ook gedigitaliseerd hadden, maar waarbij het helemaal misging. Diverse partijen die gebruik wilden maken van de gegevens, konden daar niet goed bijkomen. Die fout willen we natuurlijk niet nog een keer maken. Om die reden wordt de digitale ondersteuning stapsgewijs opgebouwd. We beginnen met een kleiner, behapbaar blok, waar steeds meer ambities bovenop komen, juist om te voorkomen dat we een te ingewikkeld stelsel ontwerpen, waarmee we vervolgens niets kunnen waarmaken. Dat moet in 2019 klaar zijn.

Hoe staat het met de digitale veiligheid en wie betaalt de onderdelen die «nice to have» zijn? In 2019 kun je een vergunning aanvragen en een melding doen. Daarnaast is het mogelijk om te zien welke regels van toepassing zijn op een locatie. Bij de ontwikkeling van het stelsel worden de bestaande privacy- en veiligheidsvereisten meegenomen. Zo krijg je een landelijke baseline die bij informatieveiligheid wordt toegepast. Samen met interbestuurlijke partners besluit ik over het ontwikkelen van de «nice to have»-onderdelen die er nog bovenop komen. We hebben daarover financiële afspraken gemaakt met de medeoverheden. I en M betaalt de investeringskosten en verschillende partijen, waaronder ook I en M, verdelen de exploitatiekosten.

De ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vindt gefaseerd plaats, zoals ik al zei, gezamenlijk met medeoverheden. Het interbestuurlijk uitvoeringsprogramma gaat nu over van de kwartiermakersfase naar de ontwikkelfase. Prioriteit heeft de ontwikkeling van de digitale infrastructuur, zodat digitale dienstverlening kan worden geboden die vergelijkbaar is met wat er nu is. Bij de inwerkingtreding is er net als nu een digitaal loket. Over de verdere uitbouw van het DSO zullen «go/no go»-beslissingen worden genomen.

Ik heb dit hier al eerder gezegd, denk ik, maar in ieder geval in de Eerste Kamer. Bestuurlijk kijk je vaak naar de wetgeving en alles daaromheen, zoals beleidsbeslissingen, maar in dit geval is digitalisering zo ongelofelijk belangrijk dat ik en mijn opvolger, maar ook de Kamer, er altijd bovenop moeten zitten of het systeem gaat werken of niet. Dit gaat voordelen opleveren. Daarom is het heel belangrijk om zo'n proces uitermate goed te doen. Dat is echt ingewikkeld, want dat zijn dingen die we niet dagelijks doen. Bevraag ons, steun ons, zit ons achter de broek, maar laten we het wel op een zodanige manier doen dat het verantwoord is.

Er zijn nog drie openstaande vragen. De eerste betreft het geluid van de luchthavens. De regels voor vliegtuigen en waar deze mogen vliegen, blijven in de Luchtvaartwet, zeg ik tegen mevrouw Van Tongeren. We gaan uit van de doelgroep. Alle regels voor de luchtvaart staan bij elkaar, met een milieumotief of een veiligheidsmotief, dus ook over het geluid van vliegen, namelijk in de Luchtvaartwet. Dat is ook toegelicht in hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting van de wet, die handelt over de verhouding met andere wetten. Vanwege dat geluid gelden er beperkingen aan activiteiten op de grond, zoals bouwen. Die beperkingen aan die activiteiten staan nu in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol en het luchthavenbesluit voor andere luchthavens. De luchthavenbesluiten van de andere luchthavens gaan over naar het Bkl, maar zij zitten nog niet in de versie die nu in de Kamer besproken wordt. Daarvoor is een paragraaf gereserveerd in het Bkl. Het inbouwen van die regels zal gebeuren bij het invoeringsbesluit.

Ik zal het nog even goed voorlezen. Vanwege het geluid gelden er beperkingen aan de activiteiten op de grond, zoals bouwen. Die beperkingen van de activiteiten staan nu in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol en de luchthavenbesluiten voor andere luchthavens. Deze gaan wel over naar het Bkl. De geluidsregels blijven dus in de Luchtvaartwet staan en de beperkingen bij activiteiten op de grond zoals het bouwen worden opgenomen in het Bkl. Dat gebeurt echter pas bij het Invoeringsbesluit omdat zij daarin nu nog niet zijn opgenomen. Daardoor kun je in de Luchtvaartwet altijd heel goed zien wat de spelregels zijn op het gebied van geluid. Dat is voor de belanghebbenden heel goed inzichtelijk. In het Bkl staat welke beperkingen dat oplevert voor bouwen op de grond.

Mevrouw Van Tongeren heeft een vraag gesteld over de zeer zorgwekkende stoffen. Op die vraag heb ik al geantwoord. Ik heb gezegd dat er geen provinciaal plafond is. Dat betekent echter niet dat er geen regels zijn, want de regels zijn erop gericht om emissie door ieder vergunningsplichtig bedrijf te voorkomen of te verminderen. Dat staat in het Bal. Een bedrijf moet informatie sturen en een vermijdings- en reductieprogramma opstellen. Omwonenden worden op deze manier beschermd tegen te hoge emissies van zeer zorgwekkende stoffen door bedrijven. Omwonenden kunnen bij twijfel over de naleving van de voorschriften een verzoek tot handhaving indienen bij het bevoegd gezag. Zo zijn de rechten van omwonenden geregeld.

De heer Ronnes stelde een vraag over de recreatieve routenetwerken. Hij vroeg waarom ik geen instructieregel wilde opnemen. Ik onderschrijf het belang van een goede recreatieve infrastructuur. Het is een van de belangen die moeten worden meegewogen in de fysieke leefomgeving. Ik verwacht dat de desbetreffende belangen door het opnemen van een nieuwe definitie van «infrastructuur» op wetsniveau, waar de recreatieve netwerken ook onder vallen, goed geborgd zijn. Het is dus een nieuwe definitie. Dat is een verbetering ten opzichte van het huidige stelsel. Als wordt gesproken over infrastructuur worden dus iedere keer ook de recreatieve routes bedoeld. Zodra er sprake is van toedeling van functies aan locaties moeten steeds de bestaande recreatieve routenetwerken worden bezien. Ze kunnen niet worden doorkruist zonder dit goed af te wegen. Nogmaals, in het kader van de Nationale Omgevingsvisie wordt bekeken of er nog verder afspraken nodig zijn.

Voorzitter. Ik ben aan het einde gekomen van de beantwoording. Misschien is het nog goed om te zeggen wanneer de Kamer wat te zien krijgt.

De Invoeringswet komt na het advies van de Raad van State naar de Tweede Kamer in het begin van 2018. Het Invoeringsbesluit komt voor het advies van de Raad van State naar het parlement. Dat is dus een voorhang. Dit gebeurt na publicatie van de nu voorliggende AMvB's en de verwerking van het advies van de Raad van State. Het parlement kan de verwerking dus nog beoordelen en eventueel voor het Invoeringsbesluit voorstellen doen.

De voorzitter:

Ik dank de Minister voor haar uitvoerige beantwoording in eerste termijn. Er is inmiddels een lijstje rondgegaan met de resterende spreektijd in tweede termijn. Als een spreker 30 seconden meer of, liever, minder nodig heeft, dan zal ik hem niet klemrijden. Mij is gevraagd of vijf minuten kan worden geschorst opdat de handen gewassen kunnen worden. Dat zal ik doen. We gaan om 16.31 uur verder.

De vergadering wordt van 16.26 uur tot 16.31 uur geschorst.

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitgebreide beantwoording. Zoals ik in eerste termijn al zei, denk ik dat de hoofddoelstellingen van de Omgevingswet op een goede manier doorvertaald zijn naar de vier voorliggende AMvB's. Dat is een enorme pak werk. Ik herhaal daarom de complimenten die ik eerder gegeven heb, ook aan alle ambtenaren die eraan gewerkt hebben. Het is complex en ingewikkeld. Ondanks dat we het met elkaar eenvoudig proberen te maken, blijft het een uitdaging om op een goede manier handen en voeten te geven aan het omgevingsrecht.

Ik dank de Minister voor haar omarming van mijn idee over een economische-effectrapportage, om de integraliteit in de afweging op een goede manier te bewaken. Ik kan mij voorstellen dat zij zegt daar wel even over te willen nadenken. Dat ben ik ook met haar eens, want je kunt dat niet zomaar roepen en er direct maar handen en voeten aan geven. Ik zou ook niet willen dat we verzanden in rapportages, zoals in het voorbeeld dat ik noemde van de 6.000 pagina's milieueffectrapportage voor de Tweede Maasvlakte. Het is goed om daar met elkaar over na te denken. Ik dien er wel een motie voor in, om het haakje in ieder geval te slaan. Het is van belang dat er een instructieregel wordt opgenomen in een van de AMvB's.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Omgevingswet een integrale afweging tussen benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving beoogt;

overwegende dat gemeenten in het Bkl de mogelijkheid krijgen om in afwijking van landelijke omgevingswaarden strengere lokale omgevingswaarden te stellen;

van oordeel dat de mogelijkheid voor gemeenten om nog strengere omgevingswaarden op te nemen van invloed kan zijn op het vestigingsklimaat, de werkgelegenheid, de bereikbaarheid et cetera;

van oordeel dat meer gestuurd moet worden op een goede balans tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;

verzoekt de regering, in het Besluit kwaliteit leefomgeving middels een instructieregel aan te geven dat bij het stellen van lokale omgevingswaarden een integrale afweging, met daarbij ook de economische effecten, zoals effecten op het vestigingsklimaat, werkgelegenheid en bereikbaarheid, moet worden gemaakt en aan het controlerende orgaan moet worden voorgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Veldman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (33 118).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De indiening van deze motie verbaast mij een beetje. Heeft de VVD er geen vertrouwen in dat de afweging op lokaal niveau goed gemaakt zal worden, als zij specifiek voor aanscherping van de normen deze procedure in de wet wil hebben?

De heer Veldman (VVD):

Ik heb er alle vertrouwen in. Daarom bezie ik deze motie ook in combinatie met twee moties die ik dadelijk zal indienen. We willen dat er een integrale afweging gemaakt wordt. Nu wordt daar vaak wel naar gestreefd, maar als je gaat bekijken hoe de besluitvorming in elkaar zit, blijkt het niet het geval te zijn. Het mooie is dat we de milieueffectrapportage kennen. Daar brengen we op een heel fatsoenlijke manier in beeld wat de gevolgen voor het milieu zijn. Laten we dat met elkaar ook op een goede manier doen met een economische-effectrapportage. Zo maak je volledig inzichtelijk wat het bijvoorbeeld heel concreet betekent voor het aantal banen in een gemeente of provincie als je aan het mengpaneel gaat draaien.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Maar waarom gaat de VVD ervan uit dat de gemeente daar, altijd gecontroleerd door de gemeenteraad, geen aandacht voor zou hebben? In het debat over het hele stelsel hebben we dat continu gehoord van de VVD: vertrouw op het lokale bestuur. Waarom vertrouwt de VVD niet op het lokale bestuur?

De heer Veldman (VVD):

Volgens mij gaat het zeker om vertrouwen, maar gaat het er ook om dat je de handvatten geeft om dingen op een goede manier te kunnen doen. Ik roep op tot het opstellen van een economische-effectrapportage. Het is dan voor bewoners en bedrijven wel zo prettig dat ze daar op een eenduidige manier inzicht in hebben. We hebben een mooi systeem gebouwd voor de milieueffectrapportage, waarbij iedereen kan zien welke spelregels er zijn en hoe die inzichtelijk gemaakt moeten worden. Het lijkt mij goed om dat ook te doen voor de economische effecten.

Ik ga maar meteen door naar de twee moties die ik wil indienen over de onafhankelijkheid en goede validatie van onderzoek, net als over het op een goede manier vormgeven van meetmethoden. Het zou heel vervelend zijn als elke gemeente eigen meetmethodes heeft. Dan wordt het voor bewoners en bedrijven heel moeilijk om gemeentes onderling te vergelijken. Het is dus verstandig om dat onafhankelijk en goed gevalideerd te doen. Daarom dien ik de volgende twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Omgevingswet decentrale omgevingswaarden mogelijk maakt;

van mening dat onderzoek dat ten grondslag ligt aan dergelijke omgevingswaarden moet voldoen aan inhoudelijke en organisatorische kwaliteitseisen waarbij de onafhankelijkheid gewaarborgd is;

constaterende dat de Omgevingswet het niet mogelijk maakt om hieraan eisen te stellen;

van mening dat er een risico is op het gebruiken van kwalitatief matig onderzoek als basis voor decentrale omgevingswaarden met potentieel grote gevolgen;

verzoekt de regering om in de invoeringswet op te nemen dat decentrale overheden gebruik moeten maken van inhoudelijk gevalideerde en onafhankelijke onderzoeken en dit na vaststellen van de invoeringswet uit te werken bij het Besluit kwaliteit leefomgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Cegerek. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (33 118).

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik heb een soortgelijke vraag als de vorige keer. Met deze wet wordt er een beweging gemaakt naar het bevoegd gezag van de gemeenten en in sommige gevallen de provincies. Vertrouwt de VVD erop dat zij dat goed zullen en kunnen doen of blijft de VVD toch liever aan de knoppen zitten? Net hoorden we al dat het economisch belang moet worden gewaarborgd op een manier die de VVD voorschrijft. Nu komt er een hele set regels voor het borgen van onderzoek. Daarmee zeg je eerst «we vertrouwen je», waarna je vervolgens alles weer terugtrekt en vanuit het Rijk reguleert.

De heer Veldman (VVD):

Ook op rijksniveau hebben we meetmethodes, bijvoorbeeld van het RIVM, waarvan we met zijn allen zeggen dat het mooi is dat we een eenduidige set spelregels hebben. Dat zeg ik ook hier. Het gaat mij niet om de politieke keuze die men lokaal maakt. Het gaat er wel om dat er een eenduidige set spelregels is voor goed gevalideerd en onafhankelijk onderzoek. Ook moet duidelijk zijn welke meetmethoden worden gebruikt, zodat je niet in een discussie belandt over welke meetmethode je gebruikt, maar dat je de discussie voert op politiek niveau: dit zijn de uitkomsten van een goede meetmethode en daar vinden we politiek iets van. Het is vervolgens aan de gemeenteraad om de keuze te maken om aan de knoppen te draaien en de effecten daarvan voor lief te nemen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik heb het idee dat mijn collega van de VVD een beetje geïrriteerd raakt, maar in een meetmethode zit al een heleboel ideologie verstopt. Wat neem je mee in de meetmethode? Wat neem je niet mee? Het is niet alsof er één objectieve meetmethode is. Alleen voor het bruto nationaal product zijn er al twintig verschillende manieren om werkgelegenheid in te vullen. Waarom vertrouwen wij er niet op dat de gemeenten zelf, in hun belang, in hun gemeente, in hun politieke kleuring, de juiste onderzoeksmethodiek zullen pakken?

De heer Veldman (VVD):

Volgens mij geeft mevrouw Van Tongeren zelf antwoord op de vraag. Er zijn duizend-en-een manieren van meten. Juist omdat er heel vaak gemeenteoverschrijdende vraagstukken zijn, is het goed als gemeenten onderling van dezelfde soort methoden gebruikmaken. Zo ontstaat er voor bewoners en bedrijven eenduidigheid om op te koersen, in plaats van dat je met elkaar verzandt in een discussie over methoden die wel of niet deugen. Je kunt het beter over de inhoud hebben. Als je met elkaar een duidelijke set spelregels hebt voor het meten, kun je vervolgens een politieke discussie hebben over de uitkomst van de methoden en de keuzes die een gemeenteraad wil maken.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog, mijnheer Veldman.

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Ik kom bij de omgevingswaarden, waarvan de Minister terecht het volgende zegt. Als een gemeente er geen invloed op kan uitoefenen, is in de wet geregeld dat zij dat soort waardes ook niet kan vaststellen. Dat is mooi, maar ik zie in de wet en de AMvB's niet terug hoe je ermee moet omgaan als er vervolgens wel bepaalde waardes worden vastgesteld, waarop gemeenten dan proberen te sturen zonder dat dat ook echt kan. Collega Ronnes had het over de noodstop. De Minister sprak in dat kader over maatwerk en het eventueel tussentijds aanpassen van het Bal. Ik zie het haakje niet om dat te kunnen doen. Ik denk dat het goed is om er op voorhand een grondslag voor in te bouwen, zodat je die noodstopknop ook kunt indrukken als je dat met elkaar wilt. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bepaalde regels voor bedrijven worden gedecentraliseerd als gevolg van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel;

van mening dat lokale verschillen op het gebied van meet- en rekenmethoden onnodig belastend zijn voor het bedrijfsleven, waaronder de adviesbranche;

constaterende dat artikel 16.6 van de Omgevingswet het mogelijk maakt om regels te stellen over de meet- en rekenmethoden en uitgangspunten aan de hand waarvan op het moment van het nemen van een besluit de gevolgen van dat besluit worden beoordeeld;

overwegende dat veel decentrale regels de vorm van algemene regels zullen krijgen en dat er dan geen besluit is;

verzoekt de regering om via de invoeringswet te regelen dat het Rijk ook regels kan stellen over meet- en rekenmethoden bij algemene regels in decentrale regelgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Cegerek. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (33 118).

Dit was uw derde motie.

De heer Veldman (VVD):

Ik ga nu verder met de motie waarvan ik eerder dacht dat ik er al bij was aanbeland. Die gaat over het creëren van een grondslag om eventueel met elkaar in te grijpen op een decentrale omgevingswaarde, zeg maar de noodstop waarover de heer Ronnes het had. Die motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving ruimte geven voor decentrale omgevingswaarden;

overwegende dat bepaalde belangen en beleidsdoelen alleen op een doelmatige en doeltreffende wijze op nationaal niveau kunnen worden behartigd;

van mening dat het gebruik van decentrale omgevingswaarden nationale belangen of beleidsdoelen kan doorkruisen;

constaterende dat de Omgevingswet wel een mogelijkheid geeft om randvoorwaarden te stellen aan decentrale omgevingswaarden, maar niet om die in te perken;

verzoekt de regering om via de invoeringswet te voorzien in een grondslag om te bepalen dat voor bepaalde aspecten van de fysieke leefomgeving geen decentrale omgevingswaarden kunnen worden vastgesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Veldman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (33 118).

De heer Veldman (VVD):

Dan heb ik nog een laatste motie, over het hele proces van digitalisering.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het noodzakelijk is dat de huidige digitale voorzieningen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) gereed zijn op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt;

overwegende dat om die reden het belangrijk is om de voortgang van het DSO goed te monitoren;

overwegende dat het eindbeeld van het DSO ook informatiehuizen bevat, die de initiatiefnemer en bevoegd gezag op een makkelijke en toegankelijke manier in staat stellen om de voor het initiatief benodigde informatie te verkrijgen en de onderzoekslasten te verminderen;

constaterende dat de Kamer jaarlijks geïnformeerd wordt over de ICT-voortgang in de Monitor Implementatie Omgevingswet;

verzoekt de regering, in de jaarlijkse Monitor Implementatie Omgevingswet de voortgang van de stapsgewijze ontwikkeling van het DSO op te nemen, en voor de ontwikkeling van de informatiehuizen specifieke «go/no go»-momenten in te bouwen, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Cegerek. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (33 118).

Daarmee bent u door uw tijd heen.

De heer Veldman (VVD):

Ik maak nog een laatste opmerking. Ik deel de woorden die de Minister sprak: wij staan voor een enorme opgave en ja, dat gaan wij op een goede manier monitoren. Ik ben blij om te horen dat er op een goede manier gemonitord gaat worden. Wat ik daar specifiek in zou willen meenemen is het goed monitoren van de afwegingsruimte en de regeldruk, omdat we juist met het lokale maatwerk in de situatie terecht kunnen komen dat bedrijven die op meerdere plekken zitten, zich aan meerdere soorten regels moeten houden. Het is wel prettig om dat met elkaar goed in beeld te houden. Mevrouw Cegerek zal daarover zo meteen mede namens mij een motie indienen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Ronnes.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Zou de heer Ronnes mij willen toestaan, als de andere leden het ook goed vinden, om eerst mijn moties in te dienen? Ik moet namelijk zo meteen heel even ertussenuit. Dan ben ik weer terug voor de beantwoording.

De voorzitter:

Ik stel vast dat iedereen dat prima vindt. Het woord is dus aan mevrouw Van Veldhoven.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Ik ga even door op het punt waarmee de heer Veldman eindigde, namelijk het digitale stelsel. Ik deel helemaal met de Minister hoe cruciaal dit is. De voortgang is ook heel belangrijk en ook is het belangrijk om met elkaar de vinger aan de pols te houden. Ook het idee van «go/no go»-momenten is belangrijk. Verder is het belangrijk om goed zicht te hebben op de kwetsbaarheid van het systeem. Wat is de back-up? Hoe houden wij met al dat soorten dingen goed rekening, zodat wij niet in een keer met zo'n belangrijk systeem in de problemen komen?

Dan dien ik nu een aantal moties in. Aangezien de VVD graag kwaliteitseisen aan onderzoek stelt, neem ik aan dat wij zo meteen ook steun krijgen voor deze motie, waarmee kwaliteitseisen worden gesteld aan de inspraak, in het belang van zowel initiatiefnemers als bedrijven en burgers.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat decentrale overheden de vrijheid hebben in hoe zij inspraak organiseren, maar dat kwaliteitseisen helpen bij het organiseren van een goede inspraakprocedure;

verzoekt de regering, voor de inspraak de kwaliteitseisen «vroegtijdig», «adequaat», «toegankelijk voor laaggeletterden» en «een afspiegeling van de relevante partijen» op te nemen in de artikelen 8.1, 8.3 en 8.5 van het Omgevingsbesluit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voorstelt om «per saldo» natuurcompensatie toe te staan, terwijl dit onvoldoende waarborgen biedt voor kwalitatief hoogwaardige compensatie;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat hoogwaardige compensatie wordt gewaarborgd en te borgen dat natuurorganisaties betrokken worden bij het beoordelen van die kwaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vorm van participatie aan de gemeente wordt overgelaten;

verzoekt de regering, ook aan de gemeente de keuze voor de (openbare of reguliere) voorbereidingsprocedure over te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de onafhankelijkheid van de Commissie voor de m.e.r. slechts in beperkte mate is geregeld;

verzoekt de regering, op te nemen in het omgevingsbesluit dat de Commissie voor de m.e.r. een afspiegeling van de relevante vakgebieden dient te zijn en om het mogelijk te maken om bij het bevoegd gezag bezwaar in te dienen tegen de samenstelling van de Commissie voor de m.e.r.,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (33 118).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Tot slot, we hebben er al even over gesproken, maar ik wil er toch graag nog even wat langer over nadenken. Daarom dien ik de volgende motie in, die ik mogelijk nog zal aanpassen, nadat ik mijn gedachten hierover heb laten gaan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een overschrijding van geluid en trillingen voor een periode van tien jaar wettelijk gezien mogelijk, maar tegelijkertijd ongewenst is vanwege de mogelijke gezondheidseffecten wanneer dit te vermijden is;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat in het vijfde jaar een inspanningstoets wordt uitgevoerd, zodat enkel wanneer is aangetoond dat er alles aan wordt gedaan om de problematiek op te lossen, er nogmaals vijf jaar extra overschrijding kan worden toegestaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (33 118).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Rest mij om in de laatste halve minuut speling die de voorzitter ons gaf, de Minister en de ambtenaren hartelijk te danken voor de enorme hoeveelheid werk die ook hier weer is verzet. We zijn er nog niet. Bij de invoeringswet zullen we enkele punten nogmaals bespreken die vandaag en in eerdere debatten ook aan de orde zijn gekomen, omdat we op diverse punten van de bewindspersonen vandaag hebben gehoord dat zij nog zullen terugkomen op de wijze waarop zij dat precies gaan verwerken. Dan zal opnieuw een toets op die punten plaatsvinden, maar alvast heel veel dank voor het werk tot nu. En dan ben ik nu heel even weg, met excuses.

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. Om kort te gaan, als eerste de proefstalregeling: de Minister heeft bevestigd dat deze bij de invoeringswet alsnog in het Bal zal worden toegevoegd. Daarvoor zullen wij onze motie achterwege laten.

Dan kom ik bij de wandel- en fietsroutes. De discussie gaat over de vraag of de definitie, zoals vastgelegd in de wet, voldoende is. De Minister verwacht van wel, zo zei zij daarstraks. Wij verwachten dat dit niet zo is. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de initiatiefnota «Een stap vooruit» zich uitsprak tegen het doorbreken van bestaande recreatieve wandel- en fietsroutes;

verzoekt de regering, ook in de AMvB's van de Omgevingswet te borgen dat bestaande recreatieve wandel- en fietsroutes ten minste in stand blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ronnes, Van Veldhoven en Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (33 118).

De heer Ronnes (CDA):

Zodat het «hoe» ook geregeld is.

Dan kom ik bij de watertoets. Daarvan heeft de Minister gezegd: omgevingsvisie vrije vorm. Graag hoor ik van de Minister of dat dan ook betekent dat de totstandkoming van de omgevingsvisies op geen enkele wijze de verplichting kent dat andere spelers daarop wel inspraak hebben.

Dan wat betreft de tijdelijke situatie: uiteraard vinden wij het gereedschap om die tijdelijke situatie te kunnen uitnutten als lokaal bestuur, de gemeenten c.q. provincies op zich een goede zaak. Wel zijn wij van mening dat dit op een gepaste wijze dient te gebeuren. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het kader van de regels inzake de Omgevingswet de mogelijkheid bestaat dat omgevingsvergunningen voor lange periodes (tien jaar en meer) worden gegeven, hetgeen in situaties van hinder en overlast slecht kan zijn voor de gezondheid en het welbevinden;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG de gemeenten ertoe te zetten dat uit oogpunt van gezondheid en welbevinden grenzen worden gesteld aan de maximale periode dat omgevingsvergunningen tijdelijk zijn vergund,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ronnes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (33 118).

De heer Ronnes (CDA):

Wij hebben het vandaag niet de revue laten passeren, omdat het geen onderdeel uitmaakt van de AMvB's, maar de Onteigeningswet zit ook nog in procedure. Wij hebben een oordeel gezien van de Raad voor de rechtspraak over de Onteigeningswet. Wat gaat de Minister doen nu die uitspraak er ligt? Hoe zit de Onteigeningswet verder in de procedure?

Dan mijn voorlaatste punt: een afwijking van het omgevingsplan door het college. Als ik het goed begrepen heb, mag ik ervan uitgaan dat dit tijdens de invoeringswet wordt gerepareerd. De adviesfunctie van de gemeenteraad wordt nadrukkelijk geborgd, zodat afwijkingen van omgevingsplannen enigszins gevalideerd kunnen worden bij het hoogste orgaan op gemeentelijk of provinciaal niveau.

Mijn buurman, de heer Veldman van de VVD, heeft al een motie ingediend over de noodstop. Daar hoef ik verder dus niet op in te gaan.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien een aantal moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat betrokkenheid van burgers en belangenorganisaties in een zo vroeg mogelijk ontwikkelingsstadium van grote meerwaarde is op de leefomgeving;

verzoekt de regering om in overleg met vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden protocollen te ontwikkelen hoe burgers en belangenorganisaties bij omgevingsprojecten betrokken worden, onder andere indachtig het Verdrag van Aarhus,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de Omgevingswet het huidige uitgangspunt is dat de minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen zoals kwik en dioxine niet wordt opgenomen in de AMvB's;

verzoekt de regering, de huidige minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen zoals kwik en dioxine op te nemen in de AMvB's of in de invoeringswet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Verdrag van Parijs inhoudt dat er ook in Nederland een zeer snelle energietransitie noodzakelijk is;

overwegende dat het aanboren van kleine, slecht winbare velden met slechte gas- of oliekwaliteit of velden met schaliegas daar slecht bij past;

verzoekt de regering, gemeenten, waterschappen en provincies een adviesmogelijkheid te garanderen voordat de regering een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen verleent,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nu niet geregeld is dat het omgevingsplan inzicht geeft in de milieuruimte voor milieubelastende activiteiten en hoe daarvan afgeweken kan worden;

verzoekt de regering, erin te voorzien dat in het omgevingsplan duidelijk de door de gemeente nagestreefde kwaliteit staat vermeld, welke milieuruimte voor activiteiten wordt geboden, en dat voor het bevoegde gezag een zwaardere motiveringsplicht geldt als daarvan wordt afgeweken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (33 118).

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik maak een laatste opmerking over de Mijnbouwwet. Het is namelijk enorm van belang dat al voor de opsporingsvergunning gekeken wordt naar het hele watervraagstuk. Een van de problemen bij mijnbouw is dat er water bij de mijnbouw omhoog komt. Dat wordt vervolgens in Nederland op vijftien plekken weer als afvalwater in de grond geïnjecteerd. Ook daarvoor is er op dit moment een ontheffing van de omgevingsvergunning. Dat geheel moet onder verantwoordelijkheid worden gebracht, met advisering, van de waterschappen wil je met de klimaatverandering, ook op termijn, voldoende water hebben voor landbouw, natuur en drinkwatervoorziening. Door de manier waarop het nu geregeld is, wordt die hele achterkant – wat doen wij met het vervuilde afvalwater? – niet bekeken. Er wordt gezegd: dit is alleen opsporingsvergunning; dat hele watergebeuren is er niet bij van belang. Op het moment dat zo'n opsporing succesvol is, wordt in Nederland automatisch een exploratievergunning verleend. In de Tweede Kamer hebben wij een meerderheid gekregen voor een amendement om gemeenten en waterschappen een adviesrecht te geven. Dat is er vervolgens weer uit gesloopt, maar daarmee is de problematiek niet verdwenen. Ik doe nogmaals een oproep aan de Minister om hier met de Minister van EZ naar te kijken. Nederland is een waterrijk land, maar water is een eerste levensbehoefte. Dat moeten wij dus goed borgen. Mijn fractie heeft de grootst mogelijke zorgen over de manier waarop dat wettelijk geregeld gaat worden.

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dien een aantal moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Bkl met een bandbreedte voor trillingen van bedrijfsmatige activiteiten in beginsel voldoende afwegingsruimte biedt;

van oordeel dat het permanent afwijken van de grenswaarde alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk moet zijn;

overwegende dat een besluit daartoe deugdelijk gemotiveerd dient te worden;

constaterende dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht een dergelijke motivering dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • is het doel legitiem?

  • is het middel geschikt om het doel mee te bereiken?

  • staat het middel in redelijke verhouding tot het doel>

  • is het echt noodzakelijk? Kan het doel niet op een andere, minder vergaande manier worden bereikt, bijvoorbeeld door een beperking in de tijd?

verzoekt de regering, in de nota van toelichting van het Bkl te verhelderen wat het criterium zwaarwegende economische en maatschappelijke belangen inhoudt, en daarbij voldoende aandacht te schenken aan de wens om de afwijking van de grenswaarde niet langer te laten duren dan nodig,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Cegerek. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voorliggende Besluit kwaliteit leefomgeving een uitzonderingsbepaling voor geluid en trillingen kent op geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige locaties, die voor niet meer dan tien jaar zijn toegelaten;

overwegende dat gezondheidsschade al eerder binnen deze tien jaar kan optreden bij gebruikers en bewoners van tijdelijke gebouwen of gebouwen die tijdelijk een geluidgevoelige functie krijgen;

overwegende dat een gemeente ruimte moet hebben voor een verstandige belangenafweging;

verzoekt de regering om in het Besluit kwaliteit leefomgeving te regelen dat gemeenten ook rekening moeten houden met geluid en trillingen van bedrijfsmatige activiteiten als zij tijdelijke geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige locaties toelaten in het omgevingsplan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Cegerek. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (33 118).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Rijk voor het bieden van een gelijkwaardig beschermingsniveau en het realiseren van zijn ambities meer afhankelijk is geworden van de keuzes die medeoverheden maken;

overwegende dat de AMvB's juridische waarborgen bieden ten behoeve van de bescherming van gezondheid, veiligheid en milieu;

overwegende dat door samenwerking met medeoverheden in beginsel een gelijkwaardig beschermingsniveau kan worden gehaald;

van mening dat andere interventies van het Rijk nodig kunnen zijn om de gestelde doelen te bereiken en ambities te realiseren;

verzoekt de regering om in de implementatiemonitor de gevolgen van de toepassing van de afwegingsruimte van de decentrale overheden voor het beschermingsniveau en de regeldruk voor bedrijven te monitoren, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cegerek en Veldman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (33 118).

Mevrouw Cegerek (PvdA):

Dan heb ik nog een vraag met betrekking tot geluid en luchtvaart. De Minister zei aanvankelijk dat de luchtvaart buiten het Besluit kwaliteit leefomgeving zou vallen. Daarna werd er een toelichting geven. Aangezien dit toch een vrij technische kwestie is, hecht ik er veel waarde aan dat we alsnog een brief krijgen.

Met betrekking tot de stelselherziening en digitalisering hecht ik er veel waarde aan dat de Minister onze zorgen deelt. Daarnaast vraag ik mij af in hoeverre er in die bestuurlijke overleggen met decentrale overheden aandacht is voor digitaliseringsprocessen op de werkvloer. Je hebt te maken met een aanzienlijke stelselherziening. Daar komen nog digitaliseringsprocessen naast. Hoe zit het met de kennis en kunde van bijvoorbeeld de vergunningverleners en de handhavers? Wordt er in die bestuurlijke overleggen voldoende aandacht besteed aan de opleiding daartoe en de verbreding van de kennis daarover?

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik had eerst een heleboel moties, maar er zijn een aantal afgevallen, omdat de antwoorden oké waren. Als er een motie wordt aangenomen die ik bij deze Minister indien, wordt die vaak ook heel goed en leuk uitgevoerd. Dat nodigt natuurlijk wel uit om veel moties in te dienen. Net is het rapport Pionieren met de Omgevingswet verschenen. Dat is ook de uitwerking van een motie. Er zijn games ontwikkeld om deze wet speels en bruikbaar te maken voor allerlei groepen van de bevolking. Dat is op een heel leuke manier uitgevoerd. Ik wil toch wel even benadrukken hoe erg ik dat op prijs stel. Ik heb het aantal moties tot twee weten te beperken. De eerste gaat over de participatie, want daar hecht ik toch wel erg aan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt dat het bestuursorgaan ter voorbereiding van een besluit kennis over relevante feiten en af te wegen belangen dient te vergaren;

overwegende dat in de Omgevingswet geen regels worden vastgelegd om het participatieproces vorm te geven;

van mening dat artikel 5.47 van het Omgevingsbesluit weliswaar bepaalt dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties en bestuursorganen betrokken dienen te zijn bij de plannen, maar geen richting aan vorm of inhoud geeft;

verzoekt de regering, een derde lid aan artikel 4.2 van het Omgevingsbesluit toe te voegen met de volgende strekking: «bij het betrekken van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties en bestuursorganen waarborgt het bevoegd gezag dat alle partijen op een gelijkwaardige wijze kunnen participeren»,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (33 118).

De heer Smaling (SP):

De nadruk ligt op het woord «gelijkwaardige». Dat zeg ik er even bij omdat je dat in de Handelingen niet ziet.

De andere motie gaat over de financiële zekerheid bij majeure risicobedrijven. Ik had kunnen interrumperen om na te gaan of ik de Minister begrijp, maar ik dien gewoon een motie in en dan zien we wel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit is opgenomen dat aan een omgevingsvergunning het voorschrift kan worden verbonden dat degene die de activiteit verricht financiële zekerheid stelt;

constaterende dat als gevolg van deze bepaling de bevoegdheid voor het opleggen van financiële zekerheid voor specifieke activiteiten (waaronder RIE-4 en Brzo) aan het bevoegd gezag wordt gegeven;

constaterende dat hierdoor voor meer dan 400 bedrijven afzonderlijk moet worden afgewogen of er financiële zekerheid gesteld moet worden;

constaterende dat ervan uit kan worden gegaan dat majeure risicobedrijven per definitie een dusdanig risico opleveren dat financiële zekerheid gewenst is;

verzoekt de regering, de «kanbepaling» om te zetten in een verplichte financiële zekerheidsstelling voor majeure risicobedrijven en daarbij aan de majeure risicobedrijven over te laten hoe zij de financiële zekerheidsstelling invullen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (33 118).

De heer Smaling (SP):

Met deze motie zijn de provincies en de waterschappen volgens mij ook erg geholpen.

De voorzitter:

De Minister heeft aangegeven wat tijd nodig te hebben om de veelheid aan moties op waarde te kunnen schatten. Ik schors tot 17.25 uur. Ik geef de Kamerleden op voorhand mee om hun verwachtingen te managen: u hebt in het laatste halfuur weinig tot geen gelegenheid meer om te interrumperen. Maar goed, dat neemt u ongetwijfeld voor lief.

De vergadering wordt van 17.06 uur tot 17.26 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan als een speedboot door alle moties.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Ik ga in op alle moties en zal ook een vijftal vragen beantwoorden. De eerste vraag was van de heer Ronnes en had betrekking op de onteigening. Hij vroeg wat het vervolgproces is voor de Aanvullingswet grondeigendom. Daarover heeft zojuist internetconsultatie plaatsgevonden. Er zijn adviezen ingewonnen en de gebruikelijke toetsen zijn verricht. Die bestudeer ik nu en vervolgens zal het voorstel voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Daarna volgt behandeling door deze Kamer en de Eerste Kamer.

De heer Ronnes vroeg naar de watertoets en of ik kan verzekeren dat geen enkele andere speler een formele rol heeft bij de totstandkoming van de omgevingsvisie. Dat klopt. De omgevingsvisie is vormvrij en er zijn geen adviesverplichtingen voor anderen.

De heer Ronnes vroeg wat ik ga doen met de uitspraak van de Raad voor de rechtspraak en hoe ver het staat met de Onteigeningswet. Die vraag heb ik zojuist beantwoord. Mevrouw Cegerek heeft gevraagd naar professionalisering op de werkvloer, naar kennis en kunde van vergunningverleners en handhavers. Dat wordt natuurlijk meegenomen bij het implementatieprogramma, voor zover daar behoefte aan is, want er is ook veel kennis en kunde aanwezig op lokaal niveau. Het is inderdaad belangrijk om altijd en continu te bekijken hoe het gesteld is met je mensen.

Mevrouw Cegerek vroeg ook of ik per brief kon laten weten hoe het nu zit met het geluid van de luchtvaart in relatie tot de stelselherziening, omdat een deel van de luchtgeluidsvraagstukken in de Wet luchtvaart zit en de consequenties daarvan in de Omgevingswet. In het voorjaar zal ik de Kamer per brief informeren, omdat dan ook de luchtvaartbesluiten van de Staatssecretaris bekend worden.

Ik kom nu op de moties. Ik begin bij de motie op stuk nr. 57, want vanmorgen hebben wij de eerste tien moties bij het Bouwbesluit behandeld. In zijn motie op stuk nr. 57 verzoekt de heer Veldman om een instructieregel dat bij het stellen van lokale omgevingswaarden ook de economische effecten worden afgewogen en dit aan het controlerend orgaan wordt voorgelegd. Ik beschouw de motie als een ondersteuning van het beleid als ik in ieder geval de term «controlerend orgaan» zo mag lezen dat daarmee het vertegenwoordigend orgaan wordt bedoeld, dus de Raad of provinciale staten. Ik zal inderdaad kijken naar de vorm waarin dat zo effectief mogelijk kan plaatsvinden. Mevrouw Van Veldhoven, die nu niet meer aanwezig is, stelde deze vraag ook en ik had haar graag willen zeggen dat het eigenlijk hetzelfde is als bij milieu. Als je afwijkt en de milieueisen ruimer toepast, moet je ook de gevolgen voor de economische activiteiten inzichtelijk maken. Het moet andersom: als strenger bent in je milieueisen, moet je ook de economische activiteiten wegen. Zo houd je beide belangen een beetje in stand. Excuses voor de rommelige uitleg, maar ik denk dat het merendeel het wel snapt.

In zijn motie op stuk nr. 58 verzoekt de heer Veldman om de eisen aan de kwaliteit en de onafhankelijkheid van monitoring van decentrale omgevingswaarden te realiseren. De Omgevingswet maakt het mogelijk dat de decentrale overheden eigen omgevingswaarden stellen en dat zij afwijkende of aanvullende omgevingswaarden stellen, bijvoorbeeld voor luchtkwaliteit. Zij zijn ook zelf verantwoordelijk voor monitoring, maar dat moet natuurlijk wel zorgvuldig gebeuren. Dat schreef ik ook al tijdens de behandeling van de wet in antwoord op vragen van de SP en D66. De heer Veldman vraagt mij om dat nu met regels te verduidelijken. Daar kan ik mij in vinden en daarom beschouw ik de motie als een ondersteuning van het beleid. Deze motie was overigens medeondertekend door mevrouw Cegerek.

De motie op stuk nr. 59 is van de heer Veldman en mevrouw Cegerek. Zij verzoeken daarom om via de Invoeringswet te regelen dat het Rijk ook regels kan stellen voor meet- en rekenmethoden bij algemene regels in decentrale regelgeving. Ik snap het belang van uniforme meet- en rekenmethoden, maar ik wil ervoor waken dat het Rijk verantwoordelijk wordt voor de meet- en rekenmethode bij elke regel die een gemeente kan stellen. Dat past niet bij «decentraal, tenzij», maar waar een vorm van standaardisatie wenselijk is, kunnen wij kijken wat de rol van de andere partij is, bijvoorbeeld van de VNG. Als het Rijk meet- of rekenregels stelt, is het van belang dat die overal worden gebruikt. Dat kan bijvoorbeeld voor luchtkwaliteit zijn en dat moeten we kunnen regelen. Ik beschouw de motie als een ondersteuning van het beleid.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 60 van de heer Veldman. Hij verzoekt een grondslag in de wet om decentrale omgevingswaarden te kunnen inperken. De wet heeft al een grondslag om randvoorwaarden te stellen aan decentrale omgevingswaarden, maar inderdaad niet om ze te kunnen inperken. Je kunt je afvragen waarom je dat zou doen. Ik kan het me alleen voorstellen als je bijvoorbeeld een verbod wilt hebben op omgevingswaarden die een bepaald nationaal belang doorkruisen, of dat je naar aanleiding van de Nationale Omgevingsvisie zaken die nu van provinciaal belang zijn, in één keer tot nationaal belang wilt maken. Ik kan me voorstellen dat je dan een haakje daarvoor wilt hebben. Het kan ook zijn dat ze schuren met een internationale verplichting. Het lijkt me goed dat het Rijk die bevoegdheid heeft. Het is een procedurele aanpassing dat een decentrale omgevingsvoorwaarde uitgezet kan worden. Wat mij betreft moet er wel een inhoudelijk debat in de Kamer plaatsvinden als je dat gaat doen voor een bepaalde waarde, zodat gezekerd is dat we het niet zomaar doen. Laten we ook onszelf beperken. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van mijn beleid.

De motie op stuk nr. 61 van de heer Veldman en mevrouw Cegerek gaat over de ontwikkeling van het digitale stelsel. De regering wordt verzocht om in de jaarlijkse Monitor Implementatie Omgevingswet de voortgang van de stapsgewijze ontwikkeling van het DSO op te nemen en voor de ontwikkeling van de informatiehuizen specifieke go/no-go-momenten in te bouwen. Ik beschouw de motie als ondersteuning van beleid. In de motie wordt beklemtoond dat we de ontwikkeling van het digitale stelsel goed moeten volgen en dat stapsgewijze ontwikkeling belangrijk is. In de jaarlijkse rapportage over de voortgang van de implementatie aan de hand van de monitor zal ik de Kamer ook informeren over de stand van zaken van het DSO. Ik had al gezegd dat ik de motie beschouw als ondersteuning van beleid.

Nu kom ik bij de motie op stuk nr. 62 van mevrouw Van Veldhoven over de kwaliteitseisen. Ik heb aangegeven dat ik het maatwerk graag aan de gemeente wilde laten. Zij heeft er toch voor gekozen om het op nationaal niveau vast te leggen in de kwaliteitseisen in paragraaf 8.1, 8.4 en 8.5 van het Omgevingsbesluit. Ik lees de motie als zodanig dat D66 kwaliteitseisen wil opnemen over participatie bij het omgevingsplan, de omgevingsvisie en het omgevingsprogramma. Ik vind dat geen goed idee, omdat participatie maatwerk is, zoals ik al eerder heb gezegd. Ik vind dat het bevoegd gezag de participatie moet vormgeven. Ik vind wel dat dit aan de voorkant moet gebeuren, dus dat de gemeente die beschrijving moet geven die nu in de motie op rijksniveau staat. Sowieso staan er een paar opgenomen, maar dat levert discussie op: waarom deze en geen andere? Ik ontraad de motie. Ik volg de gedachte dat het goed omschreven moet worden, maar dat zie ik graag op lokaal niveau gebeuren.

De motie op stuk nr. 63 is ook van mevrouw Van Veldhoven. Zij verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat hoogwaardige compensatie wordt gewaarborgd en te borgen dat natuurorganisaties betrokken worden bij het beoordelen van de kwaliteit. Natuurcompensatie maakt deel uit van projecten en activiteiten. In de opdracht van het Bkl aan de provincies staat dat deze natuurcompensatiegebieden ook als natuurnetwerk moeten worden opgenomen en begrensd. Inspraak maakt ook deel uit van de procedure totstandkoming besluit over die projecten en activiteiten. Dat geldt ook voor inspraak van natuurorganisaties. Vooraf is ook al overleg mogelijk vanuit participatie. Ik beschouw de motie als ondersteuning van mijn beleid.

Mevrouw Van Veldhoven heeft, samen met mevrouw Van Tongeren, de motie op stuk nr. 64 ingediend, waarin de regering gevraagd wordt om de keuze voor een openbare of reguliere voorbereidingsprocedure aan de gemeenten over te laten. Het doel van de wet is het versnellen van procedures. De reguliere procedure biedt echt toereikende mogelijkheden om inspraak op maat in te bouwen. Een uitgebreide procedure is alleen nodig als internationale verplichtingen een rol spelen. Ik vind het toereikend en ontraad deze motie.

De motie op stuk nr. 65 is van mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Dik-Faber en gaat over de onafhankelijke m.e.r.-commissie. Leden worden op grond van artikel 12 van de Kaderwet adviescolleges benoemd op grond van deskundigheid, maatschappelijke kennis en ervaring. Er wordt dus een zorgvuldig afgewogen samenstelling gegarandeerd. De commissie stelt de werkgroep samen en legt dit voor aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beslist vervolgens. Ik zie geen aanleiding om deze werkwijze te wijzigen. Er is ook geen probleem. Partijen die dit aangaat, kunnen altijd hun bezwaren kenbaar maken. Het bevoegd gezag beslist er vervolgens over wat ermee te doen. Ik ontraad de motie.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 66 van mevrouw Van Veldhoven, waarin de regering wordt verzocht er zorg voor te dragen dat in het vijfde jaar een inspanningstoets wordt uitgevoerd als het gaat over een overschrijding van geluid en trillingen, waarbij de effecten tijdelijk worden uitgezet, zodat enkel wanneer is aangetoond dat er alles aan wordt gedaan om de problematiek op te lossen, er nogmaals vijf jaar extra overschrijding kan worden toegestaan. Deze motie heeft een relatie met de motie op stuk nr. 68 van de heer Ronnes en de motie op stuk nr. 73 van mevrouw Cegerek. Als de commissie mij dat toestaat, zal ik deze drie moties samen behandelen. Ik voel eigenlijk meer voor de motie van mevrouw Cegerek en ook voor die van de heer Ronnes. Ik zal ook aangeven waarom. Ik begrijp dat mevrouw Van Veldhoven een begrenzing wil, maar de vorm waarin vind ik niet aantrekkelijk. Ik hoop dat ze zich bij een van de andere moties kan aansluiten. Als het gaat over tijdelijke gebouwen, weet je immers al hoelang die er staan als je daar een besluit over neemt: een, twee, drie of tien jaar. Het vastleggen op een periode van vijf jaar gaat eigenlijk niet werken. Daarom spreekt de motie van mevrouw Cegerek mij ook meer aan en ontraad ik de motie van mevrouw Van Veldhoven.

In de motie van mevrouw Cegerek op stuk nr. 73 staat dat gemeenten gemotiveerd kunnen afwijken van de standaardwaarden voor geur en trillingen. Ze vraagt om te verhelderen wat het criterium «zwaarwegende economische en maatschappelijke belangen» inhoudt. Ik denk ook dat die motivering goed moet zijn. Je moet expliciet aangeven – ik zal dat in de toelichting verhelderen – dat het motiveringsvereiste uit de Algemene wet bestuursrecht geldt. Ook zal ik daarbij expliciet ingaan op het belang om afwijkingen niet langer te laten duren dan noodzakelijk. Dat is volgens mij wat de Kamer wil. De Kamer heeft geen bezwaar tegen afwijkingen, maar het is van belang ze niet langer te laten duren dan noodzakelijk. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van mijn beleid.

Dan pak ik ook de motie op stuk nr. 68 van de heer Ronnes erbij. Die motie ziet hier ook op toe, maar is ook net weer even anders. In de motie wordt de regering verzocht om in overleg met de VNG de gemeenten ertoe te zetten dat, uit oogpunt van gezondheid en welbevinden, grenzen worden gesteld aan de maximale periode dat omgevingsvergunningen tijdelijk zijn vergund. Een tijdelijke activiteit op een geluidsbelaste locatie moet ook zo kort mogelijk duren. Volgens het huidige recht, de Crisis- en herstelwet en Wet geluidhinder, is dat maximaal tien jaar, maar sneller is inderdaad wenselijk. Ik beschouw ook deze motie als ondersteuning van mijn beleid. Net zoals bij de motie op stuk nr. 73 zal ook dit worden opgenomen in de toelichting. Deze moties beschouw ik dus als ondersteuning van beleid; wellicht kan mevrouw Van Veldhoven daarbij aansluiten.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 67 van de heer Ronnes, mevrouw Van Veldhoven en de heer Smaling, waarin de regering wordt verzocht om ook in de AMvB's voor de Omgevingswet te borgen dat bestaande recreatieve wandel- en fietsroutes ten minste in stand blijven. Dat was vooral omdat de discussie was of de definitie in de wet wel voldoende is. Ik vind het jammer dat ik de indieners niet heb kunnen overtuigen. Zoals gezegd, heb ik er vertrouwen in dat de gemeenten dit goed regelen en dat het goed in de wet is opgenomen. Voor rijksprojecten en provinciale projecten zijn ook nadere richtlijnen afgesproken. Het maken van een uniforme definitie van een recreatief routenetwerk lijkt me ook niet goed mogelijk. Ik ontraad deze motie.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 69 van mevrouw Van Tongeren, waarin de regering wordt verzocht om, in overleg met vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden, protocollen te ontwikkelen voor hoe burgers en belangenorganisaties bij omgevingsprojecten betrokken worden, onder andere indachtig het Verdrag van Aarhus. Ik zorg voor een goede handreiking voor participatie aan de voorkant en een uitgebreide voorbereidingsprocedure met zienswijzen voor eenieder. Ik wil de vorm van participatie vormvrij houden. Hier wordt mij gevraagd om protocollen te ontwikkelen. Ik heb net al verteld dat we bezig zijn met het maken van een handreiking voor participatie. Ik ontraad deze motie over protocollen. Zoals ik eerder al heb gezegd, is wat mij betreft Aarhus goed geïmplementeerd in de AMvB's.

De volgende motie is de motie op stuk nr. 70 van het lid Van Tongeren. In deze motie verzoekt zij de regering, de huidige minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen, zoals kwik en dioxine, op te nemen in de AMvB's of in de Invoeringswet. We hebben het nog een keer bekeken, maar de minimalisatieverplichting is al opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit staat in paragraaf 5.4.3. Ik kan de motie dus als ondersteuning van beleid beschouwen.

In de motie op stuk nr. 71 van het lid Van Tongeren wordt de regering verzocht, gemeenten, waterschappen en provincies een adviesmogelijkheid te garanderen voordat de regering een opsporingsvergunning verleent voor koolwaterstoffen. In de Wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) is geregeld dat gemeenten, provincies en waterschappen het adviesrecht op een winningsplan hebben. Provincies hebben adviesrecht op de opsporingsvergunning; zij moeten gemeenten en waterschappen erbij betrekken. Aangezien het daar al is geregeld, is het overbodig om het in dit geval te regelen. Ik ontraad daarom deze motie.

Ook de motie op stuk nr. 72 is van mevrouw Van Tongeren. Daarin wordt de regering verzocht, erin te voorzien dat in het Omgevingsplan duidelijk de door de gemeente nagestreefde kwaliteit staat vermeld en welke milieuruimte voor activiteiten wordt geboden, en dat voor het bevoegde gezag een zwaardere motiveringsplicht geldt als daarvan wordt afgeweken. Ik ontraad deze motie. Het omgevingsplan biedt inzicht in de gemeentelijke kwaliteitsdoelen. Als ik zou voorschrijven dat de milieuruimte voor activiteiten altijd in het omgevingsplan moet worden opgenomen, dwing ik de gemeenten tot een detailniveau dat lang niet altijd nodig is.

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 74 van mevrouw Cegerek. Daarin wordt de regering verzocht, in het Besluit kwaliteit leefomgeving te regelen dat gemeenten ook rekening moeten houden met geluid en trillingen van bedrijfsmatige activiteiten als zij tijdelijke geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige locaties toelaten in het omgevingsplan. De gemeente is ook bij toelating van tijdelijke functies verantwoordelijk voor een goede belangenafweging, ook als ze gevolgen van geluid en trillingen ondervindt. Dat blijkt ook uit de algemene opdracht in de Omgevingswet tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, en uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit gebeurt al in de praktijk, maar ook onder het huidige recht. Ik ben het met de indienster eens dat het wenselijk is, dit tot uitdrukking te brengen in de artikelen van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Omwille van de consistentie zal ik de werkwijze voor geur gelijk houden aan die voor geluid en trilling. Ik beschouw de motie als ondersteuning van mijn beleid.

In de motie op stuk nr. 75 van mevrouw Cegerek en de heer Veldman wordt de regering verzocht, in de implementatiemonitor de gevolgen van de toepassing van de afwegingsruimte van de decentrale overheden voor het beschermingsniveau en de regeldruk voor bedrijven te monitoren en de Kamer daarover te informeren. In mijn brief over de consultatie heb ik al aangekondigd dat het kabinet de toepassing van de afwegingruimte gaat monitoren. De focus in mijn brief ligt op een gelijk speelveld voor bedrijven. De motie beklemtoont dat we ook moeten kijken naar het beschermingsniveau van burgers en naar de regeldruk voor bedrijven. Het lijkt me goed dat ook mee te nemen. Ik beschouw de motie daarom als ondersteuning van mijn beleid.

In zijn motie op stuk nr. 76 verzoekt de heer Smaling de regering om een derde lid aan artikel 4.2 van het Omgevingsbesluit toe te voegen met de volgende strekking: «bij het betrekken van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties en bestuursorganen waarborgt het bevoegd gezag dat alle partijen op een gelijkwaardige wijze kunnen participeren». De motie is gericht op het bereiken van een level playing field. In de Omgevingswet is daarvoor zeer veel aandacht. Ik wijs op onafhankelijke adviesvragen over voorgedragen oplossingen. Ik vind de motie dus eigenlijk niet nodig. Maar als ik haar zo mag opvatten dat de benodigde informatie voor iedere burger beschikbaar en voldoende toegankelijk is, zie ik haar als ondersteuning van beleid. Dan licht ik dat artikel ook zo toe. Ik zie de heer Smaling knikken, dus dat is dan de invulling die ik eraan zal geven. Dan is het ondersteuning van beleid.

Nu kom ik bij de motie op stuk nr. 77 van de heer Smaling. De regering wordt verzocht om de kanbepaling om te zetten in een verplichte financiële zekerheidsstelling voor majeure risicobedrijven en daarbij aan de majeure risicobedrijven over te laten hoe zij de financiële zekerheidsstelling invullen. Ik verzoek de Kamer om deze motie aan te houden. De reden is als volgt. We hebben gekozen voor een lastenluwe vorm. Het level playing field vind ik ook belangrijk: gelijke gevallen, gelijke behandeling. Vandaar dat ik, in overleg met provincie en bedrijven, werk aan een handreiking. Ik houd ook vast aan de uitvoering van de motie-Verhoeven/Lucas waarin het gaat om «kunnen» omdat een verplichting leidt tot hoge lasten. Ik kan me echter ook voorstellen dat je soms van «kunnen» naar «moeten» zou willen overstappen om iets echt even goed te onderzoeken. Als we iets willen regelen, dan graag bij het invoeringsbesluit, want er is nu geen grondslag in de wet om zo'n verplichting mogelijk te maken. Die kun je alleen bij de invoeringswet maken. Als de heer Smaling de motie wil aanhouden tot het invoeringsbesluit, dan kunnen we ook voor andere gevallen kijken of het nodig is om zo'n aanwijzing te doen. Dan voeren we op dat moment het debat erover. Als de motie niet wordt aangehouden, ontraad ik deze.

De heer Smaling (SP):

Het is prima om het zo te doen. Ik houd de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Smaling stel ik voor, zijn motie (33 118, nr. 77) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik constateer dat hiermee een einde is gekomen aan de tweede termijn van de Minister. We hebben nog een paar minuten over, maar die gaan we niet gebruiken. Wij stemmen op donderdag 22 december over alle moties die vandaag zijn ingediend bij het notaoverleg. Normaal gesproken zou ik een lijst van toezeggingen reproduceren, maar die is dermate uitgebreid dat we ervoor zorgen dat we na ommekomst van het stenografisch verslag een lijstje maken. Dat wordt even overlegd met het ministerie.

Ik dank de Minister en haar ambtenaren. Ik dank het publiek en ik breng een bijzonder woord van dank uit aan de Dienst Verslag en Redactie, want ik weet wat een hels karwei het vandaag geweest is, met collega's die als een 78-toerenplaat hun teksten moesten afdraaien. Dit gezegd hebbende, sluit ik de vergadering.

Sluiting 17.48 uur.

Naar boven