33 118 Omgevingsrecht

Nr. 42 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 november 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 1 juli 2016 inzake het ontwerpbesluit bouwwerken leefomgeving (bijlage bij Kamerstuk 33 118, nr. 31).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 november 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

Vraag 1

Bent u bereid om bij de incorporatie van bouwregelgeving in de Omgevingswet nader te bekijken op welke manier deze regels meer waterrobuust gemaakt kunnen worden?

Antwoord 1

Het ontwerp-Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna ook Bbl) stelt eisen aan de waterdichtheid van een constructie die grenst aan de lucht, de bodem of het water. De waterrobuustheid van een bouwwerk wordt niet alleen door deze waterdichtheid bepaald maar ook door het waterpeil waarmee rekening wordt gehouden. De hoogte van het waterpeil is echter geen onderwerp in het ontwerp-Bbl aangezien het waterpeil locatieafhankelijk is en niets met het bouwwerk zelf heeft te maken, in het Bbl worden uniforme landelijke regels gesteld aan bouwwerken.

Gemeenten hebben ruime mogelijkheden om via het omgevingsplan ruimtelijke regels te stellen en voorwaarden te verbinden aan plannen met het oog op klimaatadaptatie en waterrobuust bouwen voor zover dit geen bouwtechnische eisen zijn. Zo kunnen ze bijvoorbeeld eisen aan de hoogteligging van begane grondvloeren stellen of kruipruimten voorschrijven, zodat bij zware regenval de kans op onderlopen van woningen beperkt is.

In het kader van het het Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie wordt bezien welke maatregelen er verder nodig zijn. Regelgeving is daarbij een van de instrumenten die aandacht krijgt.

Vraag 2

Bent u bereid in het kader van waterrobuustheid nadere regels te stellen ten aanzien van de inrichting van de locatie van het bouwwerk, de waterdichtheid van het bouwwerk zelf, de te gebruiken bouwmaterialen en de opstelling en locatie van vitale infrastructuur binnen en buiten de bouwlocatie? Kunt u dit toelichten?

Antwoord 2

De regering onderkent het belang om waterrobuust te bouwen. Daarom werkt het rijk met de bestuurlijke partners momenteel samen aan de voorbereiding van een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie. De aanbevelingen uit dit deltaplan, dat in 2017 beschikbaar komt, worden eerst afgewacht. Omdat waterrobuust bouwen vooral een locatieafhankelijk vraagstuk is, dat in Gouda een andere invulling nodig heeft dan op de Veluwe, of in Assen ligt het niet voor de hand om eventuele regelgeving op dit terrein in het Bbl op te nemen.

Vraag 3

Zal de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die nu in de Kamer behandeld wordt, een plek krijgen binnen de Omgevingswet? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord 3

Het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen dat op dit moment in de Kamer wordt behandeld bevat wijzigingen van hoofdstuk 2 van de Woningwet. Dit hoofdstuk is opgenomen in de Omgevingswet. Als het wetsvoorstel door de beide Kamers wordt aangenomen zal de inhoud ervan worden opgenomen in het stelsel van de Omgevingswet.

Vraag 4

Klopt het dat de ondergrenzen voor studentenhuisvesting wat betreft vierkante meters verblijfsgebied en/of verblijfsruimte helemaal zijn losgelaten? Waar is de ondergrens van 15 vierkante meter gebleven die vorig jaar is ingesteld?

Antwoord 4

Het klopt dat ondergrenzen voor studentenhuisvesting voor vierkante meters verblijfsgebied en/of verblijfsruimte helemaal zijn losgelaten. Hetzelfde geldt voor de ondergrens van 15 vierkante meter uit het huidige Bouwbesluit 2012.

Evenals bij andere huisvesting vervallen ook bij studentenhuisvesting alle bruikbaarheidsvoorschriften.

Zoals aangegeven in onderdeel 2.3.1. van het Algemeen deel van de Nota van Toelichting bij het ontwerp-Bbl (onderwerpen uitputtendheid en toepassingsbereik, blz. 19 en 20), is het belang bruikbaarheid van bouwwerken uitputtend geregeld op rijksniveau, gemeenten hebben geen ruimte om zelf regels te stellen op dit onderwerp.

Vraag 5

Klopt het dat alleen regelgeving ten aanzien van asbestsanering binnen gebouwen een plek vindt in de (algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) van de) Omgevingswet? Zo ja, waarom is dit moment niet aangegrepen om over te gaan tot een integrale aanpak van verschillende vormen van asbestsanering, aangezien asbest vaak gelijktijdig van tuin, schuur, dak, bodem en wegen verwijderd dient te worden?

Antwoord 5

Het klopt dat alleen regels over asbestsanering van bouwwerken zijn opgenomen in het ontwerp-Bbl. Daarbij worden de sloopregels uit het Bouwbesluit 2012 en de asbestverwijderingsregels uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005 samengevoegd en geharmoniseerd. Hiervoor is gekozen omdat het slopen van een bouwwerk en het saneren van asbest uit dat bouwwerk in de praktijk vaak samenvallen. Deze samenvoeging en harmonisatie sluit aan bij de verbeterdoelen van de Omgevingswet; de inzichtelijkheid en het gebruiksgemak van deze regels wordt voor de gebruiker vergroot.

De samenloop van verschillende vormen van asbestsanering die in de vraag naar voren wordt gebracht zal zich in de regel alleen voordoen na een incident. In andere gevallen ligt het niet direct voor de hand dat asbest tegelijkertijd uit bijvoorbeeld een bouwwerk en een weg moet worden verwijderd.

Daarnaast bestaat er voor wegen al sinds langere tijd de verplichting over te gaan tot saneren, terwijl een saneringsplicht voor asbestdaken nog in voorbereiding is. Gezien de verschillende momenten waarop sanering plaatsvindt en de mate waarin bestaande regelgeving die niet opgaat in de regelgeving onder de Omgevingswet hier al in voorziet, is niet gekozen voor een volledig integrale aanpak van de regelgeving over asbestsanering. Wel heeft de afgelopen periode een verdere afstemming van de verschillende regelgeving op het gebied van asbestsanering plaatsgevonden.

De regels over asbest die vanwege hun toepassingsbereik in verschillende besluiten staan zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd en dat zal uiteraard ook onder de Omgevingswet zo blijven. Voor een overzicht van die regelgeving wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop kan hierover nog het volgende worden opgemerkt.

De regels voor bodemsanering (die momenteel volgen uit de Wet bodembescherming en onderliggende regelgeving) en het hergebruik van grond, baggerspecie en bouwstoffen (Besluit en de regeling bodemkwaliteit) zullen middels het Aanvullingsbesluit bodem onder de Omgevingswet worden gebracht.

De regels over het verwijderen van asbest uit objecten en bij incidenten blijven vooralsnog opgenomen in het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Op een later moment kunnen deze regels alsnog worden opgenomen in de Omgevingswet en de onderliggende besluiten. Dit is in lijn met de keuze van de regering voor een modulaire aanpak voor de totstandkoming van de Omgevingswet (Kamerstuk 33 962, nr. 3, blz. 29–30).

De meeste regels met betrekking op asbestinventarisatie en asbestsanering zijn echter opgenomen in de arbeidsomstandighedenregelgeving. Deze regels hebben betrekking op de bescherming van de werknemer en niet de omgeving en vormen dus ook geen onderdeel van het stelsel van de Omgevingswet. Deze regelgeving kent een eigen integrale benadering gericht op veiligheid en gezondheid op het werk.

Vraag 6

Kan worden toegelicht of en zo ja op welke wijze verschillende saneringsregels inzake asbest binnen de Omgevingswet worden gebundeld? Kan een overzicht worden gegeven van alle bestaande wet- en regelgeving ten aanzien van asbestsanering, dat wil zeggen niet alleen binnen gebouwen maar ook ten aanzien van bodem en wegen?

Antwoord 6

Zie ook het antwoord op vraag 5.

Regels die betrekking hebben op asbestinventarisatie en asbestsanering en de bescherming van werknemers kennen een andere grondslag dan regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Deze regels voor gezond en veilig werken met asbest zijn en blijven opgenomen in de arbeidsomstandighedenregelgeving. De verschillende oogmerken en doelgroepen van de regels over asbest maken een gehele integratie van de verschillende regels die betrekking hebben op asbest niet mogelijk.

De regels over asbest die vanwege hun toepassingsbereik in verschillende besluiten staan zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd en dat zal uiteraard ook onder de Omgevingswet zo blijven.

Naast de arbeidsomstandighedenregelgeving zullen regels over asbest opgenomen worden op de volgende plekken:

De regels over asbestsanering uit bouwwerken zijn opgenomen in het ontwerp-Bbl, omdat deze regels in de praktijk van toepassing zijn bij het uitvoeren van sloopwerkzaamheden.

Zowel het storten als het in ontvangst nemen van verwijderd asbest is in het ontwerp-Bal aangewezen als vergunningplichtige milieubelastende activiteit. In paragraaf § 4.51, op- en overslaan van verwijderd asbest, is geregeld hoe verwijderd asbest veilig moet worden op- en overgeslagen en dat een registratie moet worden bijgehouden van samengevoegde partijen. Verder is in het ontwerpBal geregeld dat bij een milieustraat voorzieningen aanwezig moeten zijn om asbest in ontvangst te nemen.

De regels voor bodemsanering (die momenteel volgen uit de Wet bodembescherming en onderliggende regelgeving) en het hergebruik van grond, baggerspecie en bouwstoffen (Besluit en de regeling bodemkwaliteit) zullen middels het aanvullingsbesluit bodem onder de Omgevingswet worden gebracht.

De regels over het verwijderen van asbest uit objecten en na incidenten blijven voorlopig opgenomen in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (deze regels vinden hun grondslag in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer). Mogelijke integratie van deze regels in de Omgevingswet zal worden overwogen bij de integratie van productregelgeving in de Omgevingswet. Dit geldt ook voor het Besluit asbestwegen milieubeheer en het Productenbesluit asbest, waarin onder meer regels zijn opgenomen over handelingen met asbest en asbesthoudende producten anders dan het verwijderen van asbest uit bouwwerken, objecten en na incidenten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu werkt momenteel aan de voorbereiding van een wetswijziging van de Wet Milieubeheer waarmee een verbod op asbestdaken zal worden gerealiseerd. Indien het wetsvoorstel door de beide Kamers wordt aangenomen, zal de inhoud ervan waar dit betrekking heeft op bouwwerken worden opgenomen in het Bbl.

Vraag 7

Kan worden toegelicht waarom ondanks het verbod op asbest nog steeds een bepaalde concentratie van verschillende soorten asbestvezels is toegestaan? Dat een bepaalde concentratie als veilig wordt beoordeeld doet aan dat verbod toch niets af?

Antwoord 7

Sinds 1 juli 1993 is het in Nederland verboden om asbest te bewerken, te verwerken of in voorraad te houden. Er is daarbij echter een uitzondering gemaakt voor op dat moment al bestaande asbesttoepassingen. Daarom is niet uitgesloten dat in sommige bouwwerken en wellicht ook in de omgeving daarvan nog steeds asbesthoudende producten aanwezig kunnen zijn. Een absoluut verbod op de aanwezigheid van asbestvezels is dus niet mogelijk.

Met het oog op het voorkomen van gezondheidsrisico's is al sinds langere tijd een grenswaarde voor de toegestane concentratie asbestvezels in bestaande bouwwerken opgenomen in de bouwregelgeving (artikel 7.19 Bouwbesluit 2012). In het Bbl zal nog voor de inwerkingtreding van dat besluit de grenswaarde zoals die in de arbeidsomstandighedenregelgeving wordt aangepast, worden overgenomen.

Indien de grenswaarde wordt overschreden kan het bevoegd gezag over gaan tot handhaving en het gebruik van een bouwwerk beperken door bijvoorbeeld een (deel van een) gebouw af te sluiten.

Vraag 8

Aan welke voorwaarden zijn gemeenten gebonden wanneer zij willen overgaan tot het instellen van afwijkende en/of aanvullende regels? Hoe wordt voorkomen dat overenthousiaste gemeenten initiatiefnemers onmogelijke regels en/of eisen opleggen? (pagina 14 nota van toelichting)

Antwoord 8

Gemeenten die afwijkende en/of aanvullende regels willen vaststellen zijn daarbij gebonden aan de regels over het maatwerk in het desbetreffende hoofdstuk. Alleen als expliciet in de artikelen in de eerste afdeling van een bepaald hoofdstuk is aangegeven dat dat bij een bepaald onderwerp mogelijk is mogen dergelijke afwijkende/en/of aanvullende regels (met algemene strekking) of voorschriften (voor een specifiek geval) worden gesteld. In de daarna volgende inhoudelijke afdelingen kunnen vervolgens nog voorschriften voor de afbakening van de maatwerkvoorschriften zijn opgenomen. Indien een gemeente er voor kiest maatwerkregels te stellen worden deze in het omgevingplan opgenomen, waarbij evenals op dit moment inspraak, bezwaar en beroep mogelijk zijn. Gemeenten die in een specifiek geval maatwerkvoorschriften stellen moeten dit uiteraard goed motiveren. Ook bij maatwerkvoorschriften is bezwaar en beroep mogelijk. Met de combinatie van de maatwerkvoorschriften/regels en de afbakening daarvan en de rechtsmiddelen die zonodig kunnen worden ingezet wordt voorkomen dat gemeenten onmogelijke eisen stellen.

Vraag 9

Bent u bereid om voor nieuwbouw bij een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied) de minimale breedte te verhogen omwille van de manoeuvreerruimte bij bedlegerige personen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

U refereert hierbij aan pagina 24 van het ontwerp-Bbl. Daar is in tweede lid van artikel 3.59 (inrichting vluchtroute: vrije doorgang) voor een vrije doorgang een breedte van 1,1 m voorgeschreven voor een vluchtroute die start in een bedgebied voor bedgebonden patiënten. Dit artikel 3.59 heeft betrekking op bestaande bouw. Voor nieuwbouw geldt artikel 4.80 waarin deze breedte van 1,1 m eveneens is voorgeschreven. Deze breedten zijn vergeleken met het Bouwbesluit 2012 ongewijzigd overgenomen in het ontwerp-Bbl. Een verschil tussen nieuwbouw en bestaande bouw is bij deze eis niet logisch, het maakt voor de evacuatie van een bedgebonden patiënt tenslotte niet uit of deze vanuit een bestaand of nieuw te bouwen gebouw plaatsvindt.

Vraag 10

Klopt het dat de minimale grenswaarde in hoogte bij gebruiksfuncties 1,7 meter is?

Antwoord 10

Op pagina 24 van het ontwerp-Bbl is in artikel 3.59 (inrichting vluchtroute: vrije doorgang), eerste lid, voor bestaande bouw geregeld dat een vluchtroute een vrije doorgang heeft met een hoogte van ten minste 1,7 meter. Deze eis is gesteld uit oogpunt van brandveiligheid en is ongewijzigd uit het huidige Bouwbesluit 2012 overgenomen.

Vraag 11

Wat is naar uw mening «voldoende energiezuinig»? Op welke wijze is of wordt energiebesparing in woningen afdwingbaar?

Antwoord 11

Het begrip «voldoende energiezuinig» wordt gebruikt in artikel 3.85a. Dit is een aansturingsartikel met daarin een zogenoemde functionele eis.

Als voldaan wordt aan de prestatie-eisen in artikel 3.85b is er in ieder geval sprake van voldoende energiezuinigheid.

Aan de energiebesparing in bestaande woningen worden op dit moment geen eisen gesteld. Wel wordt de energiebesparing bij bestaande woningen op verschillende wijzen gestimuleerd. Bijvoorbeeld door het transparant maken van de energieprestatie op het energielabel van een woning. Dit energielabel, dat ook op dit moment al is voorgeschreven bij transactiemomenten, zoals verkoop en verhuur, bevat aanbevelingen voor de verbetering van de energieprestatie van de woning. Daarnaast is er een groot aantal financiële instrumenten beschikbaar voor het vrijwillig uitvoeren van energiebesparende maatregelen.

Vraag 12

Gelden de energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar voor alle gebouwen? Dus ook voor kantoren, utiliteitsgebouwen en overheidsgebouwen?

Antwoord 12

Ja, de energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar gelden voor alle gebouwen behalve woningen. Artikel 3.85b is overigens vergelijkbaar met artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals dat op dit moment geldt.

Vraag 13

Op welke wijze zullen de eisen voor energiebesparing voor na 2020 opgenomen worden? Wordt dit voorgelegd aan beide Kamers?

Antwoord 13

In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.85e is hierover onder andere het volgende opgenomen: «Er wordt daarom gewerkt aan nieuw en samenhangend stelsel van energiebesparende regels voor utiliteitsgebouwen dat met ingang van 1 januari 2021, maar zo mogelijk eerder, zal worden opgenomen in het voorliggende besluit». Dit betekent dat deze eisen op dat moment via een wijzigingsbesluit zullen worden opgenomen het Bbl. Dat wijzigingsbesluit zal dan worden voorgehangen bij beide Kamers.

Vraag 14

Op welke wijze wordt in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) geregeld dat open geisers op termijn niet meer worden getolereerd? Wat is uw definitie van het meebrengen van onaanvaardbare ongevallen? Wat wordt bedoeld met «ook gasvoorzieningen zijn niet voorgeschreven»? Bedoelt u daarmee dat een gasaansluiting niet verplicht is, of dat gasaansluitingen niet langer hoeven te voldoen aan bepaalde normeringen?

Antwoord 14

In het ontwerp-Bbl is niet geregeld dat open geisers op termijn niet meer worden getolereerd. Hierin wijkt dit nieuwe besluit niet af van het Bouwbesluit 2012. Eisen dat open geisers niet meer zijn toegestaan in bestaande woningen, druist in tegen het principe van verworven rechten. Door mij wordt daarom ingezet op een vrijwillige vervanging van dergelijke open verbrandingstoestellen.

Het begrip «onaanvaardbare ongevallen» is afkomstig uit artikel 3.94. Dit is een aansturingsartikel en bevat een zogenoemde functionele eis voor de paragraaf over het afnemen en gebruiken van energie (§ 3.5.2). In deze functionele eis worden voorbeelden gegeven van dergelijke onaanvaardbare ongevallen. Dit zijn: elektrocutie, verstikking, brandwonden en verwondingen door explosies.

De zinsnede «ook gasvoorzieningen zijn niet voorgeschreven» is afkomstig uit de artikelsgewijze toelichting bij deze paragraaf. In deze paragraaf is geen gasaansluiting voorgeschreven, maar worden eisen gesteld voor het geval er een gasvoorziening in het bouwwerk aanwezig is. Als er een gasvoorziening is moet die veilig zijn. Dat is het geval als deze voorzieningen voldoen aan de in artikel 3.96 genoemde NEN-normen. Dit is qua inhoud vergelijkbaar met hetgeen nu geldt op grond van het Bouwbesluit 2012. Alleen de verplichte aansluiting van een gasvoorziening op een openbaar gasnet, zoals deze momenteel op grond van het Bouwbesluit 2012 ook geldt vervalt dus in het Bbl. Wel is het onder het nieuwe besluit mogelijk dat gemeenten in het omgevingsplan een algemene aansluitplicht opnemen.

Vraag 15

Hoe is de noodverlichting voor een verblijfsruimte voor minder dan 75 personen onder de huidige wetgeving geregeld?

Antwoord 15

Voor noodverlichting zijn er in het ontwerp-Bbl geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het huidige Bouwbesluit 2012.

Zowel in het ontwerp-Bbl als het Bouwbesluit 2012 is voor verblijfsruimten voor minder dan 75 personen geen noodverlichting vereist, tenzij door deze ruimte een vluchtroute voert voor een andere verblijfsruimte voor meer dan 75 personen.

Vraag 16

Hoe realistisch is het naar uw mening dat tijdelijke bouwwerken die een maximale instandhoudingstermijn van 15 jaar hebben, en daarna alsnog blijven staan, alsnog aangepast zullen worden aan de nieuwbouwnormering? Hoeveel handhavingsuren zullen daar per gemeente per jaar in gaan zitten?

Antwoord 16

Het gaat hier om een ongewijzigde voortzetting van een regel die nu ook in het Bouwbesluit 2012 is opgenomen. Tijdelijke bouwwerken mogen ook op dit moment ten hoogste 15 jaar op dezelfde plaats staan. De gangbare aanpak is dat deze bouwwerken hierna worden verwijderd. Gemeenten kunnen hierop eenvoudig toezien en handhaven. Het is echter mogelijk dat een gemeente er mee akkoord gaat dat het bouwwerk na die 15 jaar blijft staan. In die gevallen moet men het bouwwerk alsnog voor het verstrijken van de termijn van 15 jaar laten voldoen aan de nieuwbouwvoorschriften. Dit zal er in de meeste gevallen toe leiden dat het bouwwerk moet worden verbouwd, waarbij ook een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangevraagd. Toezicht en handhaving door gemeenten is dan hetzelfde als bij een reguliere verbouwing of nieuwbouw. Gemeenten hebben een eigen beleidsvrijheid bij de invulling daarvan. Daarom kunnen er ook geen uitspraken worden gedaan over het aantal uren dat een gemeente hieraan besteedt.

Vraag 17

Wanneer is er sprake van een tijdelijk bouwwerk met een duur van 15 jaar (artikel 4.8), 5 jaar (artikel 4.14) en van 10 jaar (artikel 4.107 en artikel 4.111)? Is deze benadering van verschillende temporele normeringen naar uw mening leesbaar en begrijpelijk? Wat is onder artikel 4.74 en artikel 4.84 een tijdelijk bouwwerk?

Antwoord 17

De maximale termijn dat een tijdelijk bouwwerk op een bepaalde locatie in stand mag worden gehouden volgt uit mede op het omgevingsplan gebaseerde omgevingvergunning. Op basis van artikel 4.8 (tijdelijk bouwwerk) is deze instandhoudingstermijn ten hoogste 15 jaar.

De eisen in het ontwerp-Bbl voor een tijdelijke bouwwerk gelden ongeacht de daadwerkelijk instandhoudingstermijn, die dus begrenst is op 15 jaar. Hierop zijn twee uitzonderingen. Voor constructieve veiligheid (artikel 4.14) volgt uit de van toepassing zijnde NEN-normen een maximale termijn van 5 jaar. Een tijdelijk bouwwerk dat ergens ten hoogste 5 jaar staat, hoeft zo niet zo sterk te zijn als een tijdelijk bouwwerk dat ergens langer staat.

Voor de bescherming tegen geluid (de artikelen 4.107 en 4.111) is de termijn van 10 jaar in lijn met artikel 5.42 van het ontwerp-Bkl, dat deze termijn hanteert als het gaat om geluidsbescherming. In het ontwerp-Bbl gelden alleen lagere eisen voor geluidsisolatie als een tijdelijke bouwwerk ergens ten hoogste 10 jaar mag staan.

Deze artikelen zijn deze artikelen voldoende leesbaar en begrijpelijk. Wel zullen deze artikelen beter worden toegelicht.

Een tijdelijke bouwwerk onder artikel 4.74 en artikel 4.84 is een tijdelijke bouwwerk zoals beschreven in het tweede lid van artikel 4.8 dat luid: Onder een tijdelijk bouwwerk wordt een bouwwerk verstaan met een instandhoudingstermijn van ten hoogste15 jaar op dezelfde locatie.

Vraag 18

Kan de ministeriële regeling waar onder artikel 4.13 (aardbevingen) over gerept wordt integraal in het Bbl worden opgenomen?

Antwoord 18

In het ontwerp-Bbl is dit artikel overgenomen uit het Bouwbesluit 2012. Onder het Bouwbesluit 2012 is om praktische redenen gekozen voor uitwerking bij ministeriële regeling. Op deze manier kunnen wijzigingen, bijvoorbeeld als gevolg van voortschrijdende inzichten over de aardbevingsbelastingen, relatief eenvoudig en snel worden verwerkt. Vooralsnog wordt in het Bbl vastgehouden aan deze opzet.

Vraag 19

Waarom is de inbraakwerendheid van een woonwagen onder artikel 4.101 anders dan die van ander woonfuncties? Biedt naar uw mening een woonwagen geen enkele weerstand tegen inbraak? Wat zijn de eisen van inbraakwerendheid die aan een woonwagen worden gesteld? Is naar uw mening een woonwagen nog te verzekeren wanneer uitgegaan wordt van artikel 4.101? Hoe is het gesteld met de inbraakwerendheid van woonschepen?

Antwoord 19

Bij een reguliere woning worden inbraakwerendheidseisen gesteld en bij een woonwagen niet. Het ontwerp-Bbl volgt daarin het Bouwbesluit zoals dat al sinds de invoering van deze eisen in 1999 luidt. De mate waarin een woonwagen weerstand tegen inbraak biedt is afhankelijk van de eisen die de opdrachtgever, al dan niet op verzoek van de inboedelverzekeraar, daaraan in een specifiek geval stelt. Het feit dat artikel 4.101 geen eisen aan de inbraakwerendheid voor woonwagens stelt, staat zeker niet aan het sluiten van een verzekering voor een woonwagen in de weg. Over de mate van inbraakwerendheid van woonschepen kan op dit moment niets gemeld worden. Woonschepen vallen op dit moment nog niet onder het huidige Bouwbesluit 2012 en zijn daarom ook niet opgenomen in het ontwerp-Bbl. Het Bouwbesluit 2012 zal in 2017 worden aangepast zodat ook drijvende bouwwerken hieronder vallen. Dit wijzigingsbesluit zal in het kader van de voorhang aan uw Kamer worden voorgelegd. Een overeenkomstige wijziging zal nog voor de inwerkingtreding in het Bbl worden opgenomen.

Vraag 20

Hoe is onder Bbl de geluidsoverlast veroorzaakt door windmolens geregeld? Wanneer is er sprake van industriegeluid volgens het Bbl?

Antwoord 20

Het ontwerp-Bbl stelt in artikel 4.105 eisen ter bescherming tegen weg-, spoorweg of industriegeluid. Het geluid van windturbines wordt niet tot het industriegeluid gerekend. Voor het geluid van windturbines in relatie tot geluidgevoelige gebouwen en locaties zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 (artikel 5.50) van het ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving. Bij cumulatie van geluid van bijvoorbeeld windturbines en industrie kan het geluid van verschillende geluidbronnen wel samenkomen. De nadere uitwerking van de regels voor cumulatie vindt plaats in het Aanvullingsbesluit geluid.

Wat onder industriegeluid wordt verstaan, zal eveneens via het Aanvullingsbesluit worden bepaald in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving.

Vraag 21

Bestaat er bij BbL nog een onderscheid tussen geluidsbelasting overdag, 's avonds en 's nachts? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de toezegging van gelijke rechtsbescherming bij deze stelselwijziging?

Antwoord 21

In het ontwerp-Bbl zijn op dit punt geen wijzigingen van de eisen die nu gelden in het Bouwbesluit 2012 doorgevoerd.

In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.105 is echter aangegeven dat dit artikel nog gewijzigd zal worden in het Aanvullingsbesluit geluid. De huidige verwijzingen naar de Wet geluidhinder, Tracéwet en hogere-waardenbesluit zullen dan namelijk vervangen worden door verwijzingen naar de vernieuwde geluidregelgeving onder de Omgevingswet, die met dat Aanvullingsbesluit zal worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Vraag 22

Wat wordt er bedoeld met de zin dat bij daglichttoetreding «het aspect van waarborgen van uitzicht aan de markt wordt overgelaten»?

Antwoord 22

Met deze zin in de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.85 wordt bedoeld dat de regels voor daglichttoetreding niet bedoeld zijn om het uitzicht naar buiten te garanderen. De eisen hebben alleen betrekking op de mate waarin het daglicht in woning of gebouw binnenvalt. Deze eisen zijn hetzelfde als in het huidige Bouwbesluit 2012.

Vraag 23

Waaruit bestaat het zogenaamde vangnetartikel 6.3 (specifieke zorgplicht)? Wat is daarmee afdwingbaar?

Antwoord 23

Het vangnetartikel 6.3, specifieke zorgplicht: bouwwerkinstallatie, is inmiddels als artikel 2.5 opgenomen in hoofdstuk 2, algemene bepalingen voor bouwwerken. De artikelsgewijze toelichting is overeenkomstig aangepast. Het onderhavige vangnetartikel bevat een specifieke zorgplicht voor bouwwerkinstallaties. Een dergelijke installatie moet in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels functioneren, adequaat worden beheerd, onderhouden en gecontroleerd, en zodanig worden gebruikt dat er geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat of voortduurt. Dit artikel is zowel van toepassing op in het besluit voorgeschreven installaties als op installaties die zijn ingezet als onderdeel van een gelijkwaardige oplossing.

Wat hiermee afdwingbaar is hangt van de specifieke installatie af. Het is in ieder geval nodig om de specificaties van fabrikant, leverancier of installateur op te volgen bij plaatsing, beheer, onderhoud en inspecties. Voor een aantal installaties is deze zorgplicht verder uitgewerkt en zijn in afdeling 6.4, bouwwerkinstallaties, verdere meer specifieke eisen gesteld.

Vraag 24

Maakt het voldoen aan de NEN norm 1006 bij tapwater de verlaging van de temperatuur van warm tapwater mogelijk? Zo ja, wat zijn in dat geval de afspraken rond legionella?

Antwoord 24

Het is mogelijk om aan NEN 1006 te voldoen en tegelijkertijd de temperatuur van warmwater aan een tappunt te verlagen. In dat geval is het uit oogpunt van legionellapreventie bij een warmwaterinstallatie met een circulatiesysteem en bij een aansluiting op een collectief leidingnet nodig dat aan elk tappunt een temperatuur van ten minste 60°C bereikt moet kunnen worden.

Vraag 25

Kunt u bevestigen dat de nieuw geïntroduceerde grenswaarde voor de milieuprestatie alleen geldt voor nieuwbouw? Zo nee, wat zijn de lasten wanneer eigenaren van bestaande bouwwerken hier ook rekening mee moeten houden?

Antwoord 25

Ja, het klopt dat de grenswaarde voor de milieuprestatie alleen geldt voor nieuwbouw. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op paragraaf 4.4.2.

Naar boven