35 000 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

3

       

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

4

       
 

1.

LEESWIJZER

4

       
 

2.

BELEIDSAGENDA

8

 

2.1

Beleidsprioriteiten

8

 

2.2

Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

24

 

2.3

Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

29

 

2.4

Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

31

 

2.5

Overzicht van risicoregelingen

32

       
 

3.

BELEIDSARTIKELEN

34

   

Artikel 1 Arbeidsmarkt

34

   

Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

47

   

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

64

   

Artikel 4 Jonggehandicapten

73

   

Artikel 5 Werkloosheid

79

   

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

87

   

Artikel 7 Kinderopvang

95

   

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

104

   

Artikel 9 Nabestaanden

113

   

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

118

   

Artikel 11 Uitvoering

123

   

Artikel 12 Rijksbijdragen

130

   

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

133

       
 

4.

NIET-BELEIDSARTIKELEN

141

   

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

141

   

Artikel 98 Algemeen

145

   

Artikel 99 Nog onverdeeld

147

       
 

5.

DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

148

 

5.1

Sociale fondsen SZW

148

 

5.2

Koopkracht en specifieke inkomensaspecten

152

 

5.3

Horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden

177

       
 

6.

BIJLAGEN

178

   

Bijlage 6.1 Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen

178

   

Bijlage 6.2 Verdiepingsbijlage

180

   

Bijlage 6.3 Moties en toezeggingen

207

   

Bijlage 6.4 Subsidieoverzicht

243

   

Bijlage 6.5 Evaluatie- en overig onderzoek

246

   

Bijlage 6.6 Lijst van afkortingen

265

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het jaar 2019 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2019. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2019.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

B. BEGROTINGSTOELICHTING

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Opbouw begroting

De begroting van SZW is vormgegeven conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die zijn gestoeld op de Comptabiliteitswet 2016. Na deze leeswijzer volgen hoofdstukken met de beleidsagenda, de beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Hoofdstuk 5 bevat paragrafen met departementspecifieke informatie, hoofdstuk 6 de bijlagen.

Beleidsagenda

In de paragraaf beleidsprioriteiten van de beleidsagenda worden de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode beschreven. In de daarop volgende paragrafen wordt ingegaan op de budgettaire ontwikkelingen van de uitgaven die onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid vallen en zijn enkele ingevolge de RBV verplichte tabellen opgenomen en toegelicht.

Beleidsartikelen

De beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2019 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zes van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  • het doel van het financiële instrument;

  • wie er voor in aanmerking komen;

  • de financiële regeling;

  • de budgettaire ontwikkeling;

  • de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen. In de Miljoenennota 2019 is een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden via de eerste suppletoire wetten 2019 naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen van deze begroting opgenomen.

Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat drie niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de apparaatsuitgaven en de middelen die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

Departementspecifieke informatie

Voor de paragrafen «Sociale fondsen SZW» en «Koopkracht en specifieke inkomensaspecten» zijn geen RBV-modellen voorgeschreven. De horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden bevat een interdepartementaal overzicht van doelstellingen op dit beleidsterrein en is op de RBV gebaseerd, hoewel voor deze bijlage geen model is voorgeschreven.

Bijlagen

De begroting van SZW bevat zes bijlagen. De eerste vijf van deze bijlagen zijn op basis van de RBV verplicht. Deze bijlagen betreffen de Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en de Zelfstandige Bestuursorganen, de Verdiepingsbijlage, de bijlage Moties en Toezeggingen, het Subsidieoverzicht en het overzicht Evaluaties en Overig Onderzoek. De lijst van afkortingen is niet verplicht.

Duurzame Ontwikkelingsdoelen

Het kabinet heeft zich verbonden aan het behalen van de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in 2030. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking coördineert de Nederlandse inzet op de SDG’s. In deze begroting is het daarvoor noodzakelijke beleid opgenomen voor wat betreft het domein van SZW. Het gaat met name om doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid, goede banen en het verminderen van ongelijkheid.

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen en Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de begrotingsgefinancierde regelingen zoals opgenomen in deze begroting. Hij is daarnaast ook beleidsverantwoordelijk voor een aantal regelingen die niet begrotings- maar (grotendeels) premiegefinancierd zijn. In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt daarom gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de beleidsagenda (in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid) en in de verdiepingsbijlage wordt gedetailleerd ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De analyse in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid komt inhoudelijk in belangrijke mate overeen met de in de RBV voor de beleidsagenda voorgeschreven overzichtstabel van belangrijke beleidsmutaties. Laatstgenoemde tabel is daarom niet in de begroting 2019 van SZW opgenomen.

Comptabiliteitswet 2016

Groeiparagraaf

Per 1 januari 2018 is de nieuwe Comptabiliteitswet 2016 ingegaan. De Comptabiliteitswet is uitgewerkt in de RBV 2018, waar deze begroting op stoelt.

Nieuwe kerncijfers over re-integratie UWV

De Minister heeft tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag 2017 toegezegd om te bezien hoe de informatie in begroting en jaarverslag over re-integratie door het UWV kan worden verbeterd. Vanaf deze begroting staat er een tabel in de beleidsprioriteiten over re-integratie-inspanningen door het UWV. Artikel 3 «Arbeidsongeschiktheid» presenteert tevens een extracomptabele tabel met de verdeling van de re-integratiemiddelen bij het UWV over begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde middelen.

Gewijzigde kerncijfers in de beleidsprioriteiten

Met ingang van deze begroting staan enkele tabellen met kerncijfers niet meer in de beleidsprioriteiten, maar in de beleidsartikelen. De paragraaf beleidsprioriteiten kan op deze wijze gerichter en leesbaarder worden gemaakt, zonder dat informatie verloren gaat. De volgende tabellen zijn verplaatst:

  • «Werkloosheid», naar artikel 1 – Arbeidsmarkt;

  • «Re-integratie gemeenten» naar artikel 2 – Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet;

  • «Netto arbeidsparticipatie van ouders», naar artikel 7 – Kinderopvang;

  • «Gewerkte uren van moeders en vrouwen», naar artikel 7 – Kinderopvang.

De kerncijfers over de sectorplannen vervallen. Het Ministerie van SZW blijft over de sectorplannen rapporteren door middel van voortgangsbrieven aan de Kamer. Tevens vervallen de kerncijfers «Beloningverschillen tussen mannen en vrouwen» omdat de meest recente beschikbare cijfers uit 2014 zijn. Na Prinsjesdag publiceert het CBS de cijfers over 2016. Alle overige tabellen blijven in de paragraaf beleidsprioriteiten gehandhaafd, waarvan een deel in de vorm van grafieken.

SZA-kader wordt Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

De startnota bij het regeerakkoord bepaalt dat het SZA-kader vervalt en plaatsmaakt voor het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid (SZ). De feitelijke ontwikkeling van de sociale zekerheidsuitgaven wordt in de komende jaren getoetst aan de hand van dit plafond. De regelingen die onder het SZA-kader vielen, vallen ook onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid (SZ). Daarnaast vallen nu ook de regelingen in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid. Het gaat om het Lage-inkomensvoordeel (LIV), de Loonkostenvoordelen (LKV) en het Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV). De uitgaven onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid komen aan bod in paragraaf 2.2.

Andere presentatiewijze van koopkracht- en inkomensontwikkeling

De presentatie van de koopkracht- en inkomensontwikkeling is sinds deze begroting anders dan voorheen. De wijziging is het resultaat van overleg tussen het CPB en de ministeries van SZW, Financiën en EZK. In de paragraaf over koopkracht en specifieke inkomensaspecten (5.2) staan nu zogenoemde boxplots in plaats van de tabel met enkel mediane koopkrachtontwikkeling. De presentatie van de koopkrachtontwikkelingen sluit aan bij die van het CPB. Uitgebreide uitleg over de wijzigingen is te vinden in het tekstkader in paragraaf 5.2.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet is in artikel 3.2 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet expliciet genoemd. Het begrip Staatssecretaris komt in de Comptabiliteitswet niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in de begroting zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. macrobudgetbudget participatiewetuitkeringen), 4 (Wajong), 7 (kinderopvang), 9 (Anw), 10 (tegemoetkoming ouders) en 11 (uitvoeringskosten SVB).

Bronvermelding tabellen met kerncijfers

In tabellen waarin realisatiegegevens van kerncijfers zijn opgenomen wordt in noten onder de tabel verwezen naar de bron van deze gegevens. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van gegevens die in vorige publicaties werden gepresenteerd. Ramingen van de kerncijfers komen – tenzij anders vermeld – voor rekening van het Ministerie van SZW.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen (Tweede Kamer, 2010–2011, 21 501-20 nr. 537). Deze motie zorgt ervoor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma’s een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

HOOFDSTUK 2: BELEIDSAGENDA

2.1 Beleidsprioriteiten: naar een arbeidsmarkt met kansen voor iedereen

Na jaren van crisis groeit de Nederlandse economie in een stevig tempo. De positieve economische ontwikkelingen van de laatste jaren zijn duidelijk zichtbaar op de arbeidsmarkt. De werkgelegenheid stijgt, het aantal openstaande vacatures neemt toe. De werkloosheid daalt in 2019 tot 3,4 procent van de beroepsbevolking, dit is het laagste niveau sinds 2001. De contractloonstijging loopt op. Werknemers krijgen vaker een bonus of een hogere schaal en wisselen vaker van baan. Sinds 2017 neemt ook het aantal vaste contracten weer toe. In het tweede kwartaal van 2018 zijn er 159.000 meer werknemers met een vaste arbeidsrelatie dan een jaar eerder, een groei van 3,1 procent. Sinds 2014 merken huishoudens langzaam maar zeker het herstel. Het consumentenvertrouwen neemt toe, net als het vertrouwen in elkaar.

In steeds meer sectoren is sprake van krapte op de arbeidsmarkt. De spanning op de arbeidsmarkt is verder toegenomen. Inmiddels geeft bijna één op de vijf bedrijven aan dat ze in hun activiteiten belemmerd worden door een tekort aan personeel. Dit is een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar. De personeelskrapte in sommige sectoren en het feit dat er tegelijk grote groepen mensen langs de kant staan of minder uren werken dan zij willen duidt op een mismatch op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat werkgevers en werkzoekenden op de arbeidsmarkt elkaar gemakkelijk en snel vinden, zeker omdat de tekorten in sectoren als het onderwijs, de zorg en de techniek waarschijnlijk nog verder gaan oplopen. Het actieplan krapte beschrijft de aanpak van het kabinet, die zich richt op het verbeteren van de structuur van de arbeidsmarkt. Krapte is namelijk niet alleen een tijdelijk gevolg van de aantrekkende economie. Juist nu het zo goed gaat, worden de structurele onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt en de uitdagingen op langere termijn extra zichtbaar. Het kabinet pakt deze uitdagingen graag samen met werkgevers en werknemers op.

De koopkracht groeit in 2019. De meeste Nederlanders, 96 procent, gaan er volgend jaar volgens de ramingen in koopkracht op vooruit. Het kabinet heeft met het regeerakkoord ingezet op het meer lonend maken van werk door belastingmaatregelen die vanaf 2019 ingaan. Het betreft onder meer de invoering van een tweeschijvenstelsel in box 1 en een verhoging van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hierdoor houden huishoudens meer geld over van elke euro die ze verdienen. Ook leidt de krapte op de arbeidsmarkt de komende periode tot hogere lonen. De koopkracht van werkenden groeit volgend jaar met 1,6 procent het sterkst, maar ook gepensioneerden (1,5 procent) en uitkeringsgerechtigden (0,9 procent) gaan er meer op vooruit dan in 2018. De mediane statische koopkracht stijgt in 2018 naar verwachting met 0,4 procent en met 1,5 procent in 2019. De Europese Commissie beveelt Nederland aan om voorwaarden te scheppen voor hogere loongroei.

Nog niet iedereen profiteert mee van het herstel. Het kabinet wil dat alle werkenden het economisch herstel gaan merken in de portemonnee. Werken moet lonen. Ook staan er nog te veel mensen langs de kant. Mensen die mee willen doen maar onvoldoende kansen krijgen, of mensen die het niet helemaal op eigen kracht redden op de arbeidsmarkt. Zoals mensen met een beperking, ouderen, mensen met schulden en mensen met een migratieachtergrond. Het kabinet maakt zich hard voor een inclusieve arbeidsmarkt, waar iedereen kansen krijgt.

De wereld om ons heen verandert en dat vraagt om aanpassingsvermogen.

De samenleving van vandaag is moeilijk te vergelijken met de samenleving van vijftig jaar geleden. De wereld is «kleiner» geworden door digitalisering, informatie gaat sneller, en we merken meer van onrust in de landen om ons heen, bijvoorbeeld door de komst van migranten. Globalisering, technologische ontwikkeling en flexibilisering hebben directe invloed op de samenleving en de arbeidsmarkt. Nieuwe beroepen ontstaan en technologische vooruitgang zorgt ervoor dat we langer leven dan ooit. Dit brengt kansen met zich mee. Tegelijkertijd leidt dit tot het verdwijnen of veranderen van banen en draagt techniek ook bij aan een toegenomen complexiteit waar niet iedereen zich even goed in kan redden. Dit toont de urgentie van een goed werkend stelsel van arbeidsrecht en sociale zekerheid. Om kansen en zekerheid te kunnen bieden in de 21e eeuw zullen niet alleen mensen mee moeten ontwikkelen maar moet ook het beleid worden aangepast. Dit vraagt acties en wetgeving op de korte termijn en een sterke toekomstgerichte agenda om met de onzekere toekomst om te kunnen gaan.

Verandering raakt verschillende groepen in verschillende mate, en dat versterkt scheidslijnen in onze maatschappij. Vrijwel iedereen heeft te maken met de verandering. Sommige groepen profiteren van al die nieuwe ontwikkelingen, anderen kunnen dat tempo niet altijd bijbenen en er zijn mensen die alleen de nadelen ervaren. Een effect is dat de scheidslijnen in de samenleving dieper dreigen te worden en dat daardoor spanningen ontstaan: kansen aan de bovenkant, risico’s aan de onderkant. Het kabinet ziet die ontwikkeling en weet dat niet alles maakbaar is. Maar waar spanningen en tegenstellingen voortkomen uit het gevoel dat mensen in Nederland geen eerlijke kans hebben, of dat de overheid er niet voor alle mensen is, heeft het kabinet een verantwoordelijkheid. Het kabinet wil dat mensen de kans krijgen om scheidslijnen te overbruggen en zet met het regeerakkoord op meerdere terreinen in op het creëren van deze kansen zodat iedereen mee kan doen in een veranderende samenleving. In het onderwijs zet het kabinet in op gelijke kansen door te investeren in vroeg- en voorschoolse educatie en de verbetering van onderwijsachterstanden op scholen. Op de arbeidsmarkt door mensen te helpen zich klaar te maken voor ontwikkelingen van de toekomst door te blijven ontwikkelen, de toegang tot de arbeidsmarkt voor groepen die aan de zijlijn staan makkelijker te maken en om meer werkenden de kans te geven op een contract dat bij hen past.

We staan er goed voor, maar er is ook werk aan de winkel. Juist in deze goede economische tijden moeten we onze arbeidsmarkt moderniseren: stilstand is geen optie. Het kabinet werkt met het regeerakkoord aan kansen voor iedereen met daarbij op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid twee inhoudelijke hoofdlijnen: 1.) Stimuleren van zekerheid en kansen in een nieuwe economie en 2.) stimuleren dat mensen naar vermogen meedoen in de samenleving. Hierbij is aandacht voor uitvoering en handhaving essentieel.

2.1.1 Zekerheid en kansen in een nieuwe economie: naar een nieuwe balans

Arbeidsmarkt in balans

We werken naar een arbeidsmarkt die in balans is. De arbeidsmarkt verandert in een vlot tempo. De huidige instituties doen steeds minder wat we van ze verwachten. Vaste werknemers, flexwerkers en zzp-ers zijn onbedoeld concurrenten van elkaar geworden. Een werkgever die fatsoenlijk met zijn werknemers omgaat, ondervindt concurrentienadeel van bedrijven die constructies bedenken om lonen te drukken en risico’s af te wentelen. Daarom is het belangrijk om nu in te grijpen waar regelgeving onnodig knelt of juist teveel ruimte biedt. Het kabinet heeft een ambitieus programma voor de komende tijd, waarmee het discussies over mismatches die al jaren lopen beslecht en de hoognodige arbeidsmarkthervormingen doorvoert. Voor de uitdagingen op lange termijn wil dit kabinet ook fundamenteler kijken of de verschillende stelsels van het arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit nog aansluiten bij een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Daarom stelt het kabinet een onafhankelijke commissie in die zal onderzoeken of ons huidige stelsel nog aansluit op de arbeidsmarkt van de toekomst.

Werkgevers ervaren een drempel bij het geven van vaste contracten, terwijl veel werkenden juist behoefte hebben aan zekerheid. Het economisch herstel is goed te merken op de arbeidsmarkt. De groei van het aantal vaste banen is in de eerste twee kwartalen van 2018 groter dan die van het aantal flexibele banen. Dit is voor het eerst sinds 2009. Het aantal vaste banen hangt echter niet alleen samen met de conjunctuur. Er zijn ook onderliggende problemen. Werkgevers ervaren risico’s bij het aannemen van vast personeel als gevolg van een stapeling van regelingen. Zo ervaren vooral kleine werkgevers de regels rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid als risicovol en belastend. Hiermee zijn die regels soms een drempel om vast personeel aan te nemen. Het kabinet wil hier wat aan doen door (kleine) werkgevers te ontlasten op het gebied van ziekte, zonder de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te laten oplopen. Om te bevorderen dat het MKB weer meer personeel in (vaste) dienst durft te nemen slijpt het kabinet ook de scherpe randen van de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding. Zo is er in het regeerakkoord geld gereserveerd om de transitievergoeding voor kleine werkgevers te compenseren bij ontslag als gevolg van bedrijfsbeëindiging, pensionering of ziekte. Deze regeling komt bovenop de reeds aangenomen wet waarin de transitievergoeding gecompenseerd kan worden indien een werknemer wordt ontslagen na 2 jaar ziekte.

Met de wet Arbeidsmarkt in Balans wordt het voor werkgevers weer aantrekkelijk om mensen in vaste dienst te nemen. De sleutel voor een evenwichtigere arbeidsmarkt is een gelijktijdige beweging, waarin het minder risicovol wordt om mensen in vaste dienst aan te nemen, maar er ook ruimte is voor flexibiliteit. In het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in Balans (WAB) stelt het kabinet een serie maatregelen voor op het terrein van flexibele arbeid, het ontslagrecht en de financiering van de WW. Dit wetsvoorstel gaat in het najaar van 2018 naar de Tweede Kamer. Enerzijds wordt het aantrekkelijker om een vast contract aan te bieden. Daartoe worden de mogelijkheden om een proeftijd aan te gaan verruimd, wordt er een cumulatiegrond toegevoegd aan de redelijke gronden voor ontslag en wordt het verschil in de kosten van ontslag tussen flexibele en vaste contracten verkleind door de opbouw van de transitievergoeding voor vaste en flexibele contracten gelijk te trekken. Bovendien krijgen werkgevers die vaste contracten aanbieden een steuntje in de rug: voor vaste contracten gaan zij een lagere WW-premie afdragen dan voor flexibele contracten. Tegelijkertijd wordt de mogelijkheid voor flexibiliteit uitgebreid. Zo wordt meer ruimte gecreëerd om af te wijken van de ketenbepaling voor terugkerend tijdelijk werk dat ten hoogste gedurende negen maanden in een jaar kan worden verricht. Verder wordt de periode waarna opeenvolgende tijdelijke contracten overgaan in een contract voor onbepaalde tijd verlengd van twee naar drie jaar. De mogelijkheid voor werkgevers om met oproepcontracten in te kunnen springen op schommelingen in de vraag blijft behouden, maar het kabinet doet wel voorstellen om de positie van oproepkrachten te versterken en om negatieve effecten, zoals permanente beschikbaarheid, te voorkomen. Ten aanzien van payroll behoudt het kabinet het ontzorgende karakter voor werkgevers, maar neemt het ook maatregelen om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen.

Zelfstandige ondernemers leveren een belangrijke bijdrage aan de economie, maar daarnaast pakt het kabinet schijnzelfstandigheid stevig aan. De ontwikkeling richting meer zzp’ers past bij de veranderende arbeidsmarkt. Veel zelfstandigen hebben er bewust voor gekozen om te gaan ondernemen en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de samenleving en de economie. Het zzp-schap moet echter wel goed geregeld worden. Het is niet de bedoeling dat mensen zich gedwongen voelen om als zzp’er te werken tegen lage tarieven en er oneerlijke concurrentie ontstaat tussen werkenden. Dit ondermijnt ons systeem van sociale zekerheid en is nadelig voor alle werkenden: werknemers en zelfstandigen. Van belang is dat niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan wordt. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om maatregelen te nemen om de institutionele prikkels te verminderen die leiden tot het werken met tijdelijke contracten en zelfstandigen zonder personeel. De commissie beveelt ook aan om schijnzelfstandigheid aan te pakken en passende sociale bescherming voor zelfstandigen te bevorderen.

Ondernemers en opdrachtgevers hebben behoefte aan meer duidelijkheid en zekerheid. Voor veel zelfstandigen en hun opdrachtgevers is de huidige regelgeving onduidelijk of onnodig ingewikkeld. Duidelijkheid voor zelfstandigen en opdrachtgevers over het al dan niet bestaan van een dienstbetrekking is cruciaal. Daarom komt dit kabinet met maatregelen die meer duidelijkheid geven over het al dan niet bestaan van een dienstbetrekking. Hierbij kan ook aan de bovenkant van de arbeidsmarkt meer zekerheid worden gegeven aan zelfstandige ondernemers die werken tegen een hoog uurtarief. Het maken van nieuwe wetgeving rond zzp is echter geen eenvoudige opgave. De afgelopen maanden is gestart met de uitwerking van maatregelen. Het kabinet is daarin verder gekomen, maar heeft ook nog werk te verrichten. In de kamerbrief Uitwerking maatregelen werken als zelfstandige is aangegeven welke stappen het kabinet de komende periode zet in het wetgevingsproces. Met deze maatregelen pakt het kabinet prangende problemen rondom schijnzelfstandigheid en onzekerheid over een dienstbetrekking aan.

Arbeid en zorg

Het kabinet streeft ernaar dat beide ouders hun werk en de kinderen goed kunnen combineren. Het is belangrijk dat ouders na de geboorte van hun kind tijd met hun gezin door kunnen brengen. Zo maken ouders en kind een betere start. Ook kunnen de taken in en rond het huis vanaf het begin beter en eerlijker verdeeld worden. Deze modernisering op het gebied van arbeid en zorg is hard nodig, ook als we Nederland in een internationaal perspectief bekijken. Door de Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG) krijgt de partner van de moeder in het eerste half jaar na de geboorte recht op zes weken geboorteverlof. Ook verlengt het kabinet het adoptie- en pleegzorgverlof voor ouders van vier naar zes weken. Het moet voor ouders niet alleen mogelijk, maar ook normaler worden om langer van geboorteverlof te genieten.

Het kabinet verbetert de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van kinderopvang. Het kabinet verhoogt de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget, om ouders aanvullend te ondersteunen. Het kindgebonden budget voor paren met middeninkomens gaat vanaf 2020 omhoog met bijna € 500 miljoen. Daarnaast verhoogt het kabinet het budget voor de kinderopvangtoeslag met € 248 miljoen per jaar. Ouders die blijven werken of meer gaan werken, zullen zo ook meer geld overhouden. Het budget voor de kinderbijslag gaat vanaf 2019 met structureel € 250 miljoen omhoog. Ook wordt in 2019 verder ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van kinderopvang door onder andere aanpassing van de beroepskrachtkindratio van 1 beroepskracht per 4 baby’s naar 1 beroepskracht per 3 baby’s en de introductie van de pedagogisch beleidsmedewerker. Hiermee zet het kabinet in op de ontwikkeling van kinderen.

Pensioenen

Een goed pensioenstelsel moet passen bij de samenleving en de arbeidsmarkt. Onze samenleving is pluriform en in beweging en hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkt. Ons pensioenstelsel moet daarin meebewegen om toekomstbestendig te zijn. We hebben in Nederland een stelsel voor oudedagsvoorziening dat tot de beste ter wereld hoort, en we willen graag dat onze kinderen en kleinkinderen dat ook nog kunnen zeggen. Bij de vernieuwing van het stelsel zal het kabinet de sterke elementen behouden: collectieve uitvoering die zorgt voor lage kosten, risicodeling die levenslange uitkeringen mogelijk maakt, en de verplichtstelling die ervoor zorgt dat een heel groot aantal werknemers aanvullend pensioen opbouwt. Maar om aansluiting te houden bij een veranderende arbeidsmarkt en om te voorkomen dat het draagvlak voor het stelsel langzaam afneemt is verandering nodig. In het regeerakkoord is, in lijn met eerdere SER-rapporten, een ambitieus pakket aan maatregelen opgenomen om het pensioenstelsel te vernieuwen. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om het stelsel van aanvullende pensioenen transparanter, eerlijker tussen de generaties en schokbestendiger te maken.

Het is van belang dat het pensioen transparanter wordt voor deelnemers. De herverdeling via de zogenaamde doorsneesystematiek verdwijnt, zodat een ieder op elk moment de pensioenopbouw krijgt die past bij de premie die voor hem of haar is ingelegd. Daarmee wordt het aantrekkelijker voor zzp’ers om mee te doen en gemakkelijker om keuzemogelijkheden te introduceren. Zo onderzoekt het kabinet of het mogelijk is om mensen bij pensionering een deel van hun pensioenvermogen als bedrag ineens op te laten nemen. Het kabinet heeft de SER gevraagd om advies uit te brengen over het pensioenstelsel. Sociale partners hebben hierin een belangrijke rol en verantwoordelijkheid, gezien het arbeidsvoorwaardelijke karakter van het aanvullend pensioen. Het kabinet hoopt en vertrouwt erop op korte termijn samen met de partners de noodzakelijke stappen te kunnen zetten om ons pensioenstelsel te vernieuwen. Na jaren van gezamenlijke probleemanalyse en gemeenschappelijk overleg is nu de tijd gekomen om samen aan de slag te gaan om ons pensioenstelsel klaar te maken voor de toekomst.

Internationaal

Nederland trekt lering uit ontwikkelingen over de grens en voert het gesprek over de toekomst van werk. Het kabinet moderniseert de arbeidsmarkt en kijkt ook naar de toekomst. De discussie over de toekomst van de arbeidsmarkt wordt ook op mondiaal niveau gevoerd. Veel landen moeten inspelen op uitdagingen zoals technologische ontwikkeling, digitalisering en vergrijzing. Maar ook ogenschijnlijke nationale discussies zoals het zzp vraagstuk worden over de landsgrenzen gevoerd. Op het vlak van arbeidsmigratie en grensoverschrijdend dienstenverkeer lopen nationale en Europese discussies in elkaar over. Bij deze discussies is het dilemma hoe de Europese interne markt samen kan gaan met een goede sociale bescherming. Bij deze onderwerpen is samenwerken een welbegrepen eigenbelang, zowel binnen als buiten Europa. Ook het thema «future of work» staat in 2019 internationaal centraal, zowel bij internationale organisaties zoals de ILO, OESO en gremia als de G20, als bij individuele lidstaten (overheden en sociale partners). Nederland is sterk betrokken bij deze discussies en probeert zoveel mogelijk lering te trekken uit de ontwikkelingen over de grens en die te betrekken in nationale beleidsdiscussies. In 2019 zijn ook de Europese Parlementsverkiezingen.

Leven lang ontwikkelen

Door middel van een leven lang ontwikkelen kan iedereen mee blijven doen op de snel veranderende arbeidsmarkt. Op de arbeidsmarkt doen zich flinke verschuivingen voor in gevraagde kennis en vaardigheden. Het is ook hier van belang om vooruit te kijken. Het kabinet wil daarom dat mensen zich niet pas (bij)scholen bij werkloosheid of dreigend baanverlies, maar leren en ontwikkelen zien als vanzelfsprekende onderdelen van hun werk en hun leven. In diverse sectoren op de arbeidsmarkt doet zich krapte voor. Tegelijkertijd kan een deel van de werkzoekenden niet aan het werk komen en dreigen anderen hun baan te verliezen. Mede in het licht van deze ontwikkelingen is een leven lang ontwikkelen een noodzaak.

Het kabinet wil een doorbraak realiseren op het gebied van een Leven Lang Ontwikkelen en een positieve en sterke leercultuur tot stand brengen. Nederland heeft een positieve leercultuur, waarin iedereen de kans krijgt zichzelf te blijven ontwikkelen. Het kabinet wil dit verder versterken. De sleutel voor verandering ligt bij mensen zelf. Het kabinet heeft als taak de kracht, vindingrijkheid en creativiteit van mensen te ondersteunen en ervoor te zorgen dat iedereen een kans krijgt om te blijven leren. De kern van de voorgestelde aanpak is het stimuleren van de eigen regie van mensen op hun loopbaan en hun leven, zodat ze zich kunnen blijven ontwikkelen en hun eigen keuzes kunnen maken. In de Kamerbrief Leven Lang Ontwikkelen zijn vijf hoofdlijnen geschetst die het kabinet met verschillende stakeholders uitwerkt.

Gezond en veilig werken

Garanderen van een basisbescherming aan werknemers. Nog steeds worden veel werknemers ernstig ziek doordat zij op hun werk in aanraking komen met bijvoorbeeld kankerverwekkende stoffen. Beroepsziekten en arbeidsongevallen leiden tot (onnodige) uitval. In het belang van duurzaam inzetbare werknemers moeten deze misstanden worden tegengegaan. Dat kan onder meer door meer informatie en bewustwording bij werknemers en werkgevers. Het kabinet start hiervoor een meerjarige campagne om het aantal beroepsziekten terug te dringen. Daarnaast moeten werknemers die ziek zijn door hun werk sneller en eenvoudiger dan nu het geval is een schadevergoeding kunnen claimen. Dit stimuleert bovendien de werkgevers om meer bescherming te bieden. Het kabinet roept de letselschadebranche op om claims van mensen met een beroepsziekte sneller af te handelen.

2.1.2 Meedoen in de samenleving

Samen zorgen we voor een samenleving met een arbeidsmarkt waar iedereen kansen krijgt om mee te doen. Werk is goed voor mensen. De waarde van werk is dat het bijdraagt aan persoonlijke ontwikkeling en werk hangt positief samen met gezondheid en geluk. Werk is de beste remedie tegen armoede, schulden en sociale uitsluiting. Meedoen is niet alleen goed voor individuele mensen, maar ook voor de samenleving als geheel. Mensen hebben hiervoor een eigen verantwoordelijkheid. Er zijn echter mensen die drempels ervaren om mee te doen. Dit kan zijn door bijvoorbeeld een arbeidsbeperking, schulden, geringe taalvaardigheid of afkomst. Het is belangrijk dat deze mensen hulp krijgen als dat nodig is. Zo worden drempels verlaagd, zodat de stap naar meedoen, ook op de arbeidsmarkt, gemakkelijker wordt. Ook gaat het kabinet in gesprek met gemeenten over de wijze waarop zij actief uitvoering geven aan de bestaande tegenprestatie. Een integrale aanpak van werk en inkomen, zorg en jeugdhulp dichtbij de mensen die het zonder ondersteuning niet redden, maakt het voor meer mensen mogelijk om mee te doen met een groter perspectief op werk.

Perspectief op werk

De huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt kansen aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het kabinet is in gesprek met werkgevers, werknemers, gemeenten, UWV en onderwijsveld over het Actieplan Perspectief op werk. Dit initiatief is erop gericht zoveel mogelijk mensen een baan, leerwerkplek of aangepaste functie aan te bieden. Hiermee komen werkgevers aan extra krachten, én komen werkzoekenden aan werk. Zo zijn er afspraken gemaakt om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de zorg aan de slag te helpen. Ook innovatieve concepten zijn de moeite waard om verder te verkennen, bijvoorbeeld social impact bonds. Het aanpakken van het tekort aan personeel is voor de sector Zorg en Welzijn een van de grootste uitdagingen. Er zijn tot eind 2022 ongeveer 190 duizend extra medewerkers nodig. Tegelijkertijd zijn er mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die een bijdrage kunnen leveren aan vermindering van het personeelstekort. Mensen met een arbeidsbeperking, maar ook mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, onder wie statushouders. Door passende banen te creëren worden de talenten van mensen benut. Tegelijkertijd wordt de personeelsproblematiek verlicht en wordt invulling gegeven aan inclusief werkgeverschap.

Het kabinet versterkt de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers om meer mensen aan het werk te helpen. Onderdeel van het Actieplan Perspectief op werk is verbetering van het matchen op werk voor alle werkzoekenden die daarbij publieke ondersteuning nodig hebben. Werkgevers willen bediend worden vanuit één regionaal werkgeversloket, met een geharmoniseerd regionaal pakket van instrumenten en voorzieningen en met een inzichtelijk bestand van alle werkzoekenden. Om dit voor elkaar te krijgen, zal het kabinet met bestuurlijke afspraken en financiële ondersteuning richting geven aan de samenwerking tussen UWV, gemeenten en andere partijen in de arbeidsmarktregio’s. Het kabinet stelt hiervoor tweemaal € 35 miljoen beschikbaar in 2019 en 2020. Ook stelt het kabinet vanaf 2019 € 70 miljoen beschikbaar voor persoonlijke dienstverlening door UWV aan werkzoekenden met een WW-, WIA- of Wajong-uitkering. Dit geeft UWV de mogelijkheid om de dienstverlening op maat verder uit te breiden en de matching op de arbeidsmarkt te versterken. De persoonlijke dienstverlening is voor UWV belangrijk om mensen te helpen op weg naar werk en daarmee het beschikbare re-integratiebudget volledig te benutten.

Mensen moeten zich niet belemmerd voelen om stappen te zetten richting werk, uit onzekerheid en vrees om rechten te verspelen of er in inkomen op achteruit te gaan. Met dit doel is een project gestart om de overgangen van uitkering, dagbesteding, beschut werk en banenafspraak naar regulier werk te versoepelen. Er zijn mensen in de bijstand die willen werken, maar huiverig zijn voor een tijdelijke baan, uit vrees om zonder inkomsten te komen als het contract afloopt en de nieuwe uitkering nog niet is opgestart. Ook zijn er Wajongers die liever in de dagbesteding werken dan een baan accepteren, uit vrees oude rechten te verspelen. Wajongers moeten veilig kunnen bewegen tussen uitkering en baan. Mensen hebben bovendien vaak geen inzicht in de financiële gevolgen van (weer) gaan werken en kunnen achteraf te maken krijgen met verrekeningen van bijvoorbeeld huurtoeslag of zorgtoeslag. Men kiest dan soms voor de zekerheid van een uitkering dan de onzekerheid van een baan.

Re-integratie

De Minister heeft tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag 2017 toegezegd om te kijken of er bij het UWV bruikbare informatie beschikbaar is over het aantal mensen dat werk vindt na een re-integratietraject. Tabel 2.1.1 biedt deze informatie. Deze tabel geeft weer hoeveel mensen met een arbeidsbeperking het UWV aan het werk heeft geholpen. UWV rapporteert daarnaast jaarlijks in breder verband over de arbeidsmarktpositie van mensen met een arbeidshandicap in de UWV monitor arbeidsparticipatie. In de periode 2014 tot medio 2017 is op basis van een experiment de effectiviteit van ingekochte trajecten voor mensen met een WGA-uitkering onderzocht. SEOR en Regioplan hebben in maart 2018 het rapport over dit experiment opgeleverd. Uit het onderzoek blijkt dat inzet van een traject de kans op werkhervatting significant vergroot. Het netto-effect van de re-integratiedienstverlening loopt op van bijna één procentpunt na drie maanden tot vier procentpunten na twee jaar. Om het inzicht in de effectiviteit van de re-integratie van arbeidsgehandicapten te verbeteren is SZW samen met UWV een kennisprogramma gestart. De opzet van het kennisprogramma is gericht op een continu ontwikkelproces waarin door experimenteren, implementeren, meten en leren de dienstverlening steeds verder wordt verbeterd. SZW informeert de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze onderzoeken.

Tabel 2.1.1 Aantal door het UWV aan het werk geholpen mensen met een beperking1 2
 

2015

2016

2017

Streefwaarde 2019

Mensen met recht op WAO-/WAZ-uitkering

500

400

300

3

Mensen met recht op Ziektewetuitkering

2.000

2.000

1.800

3

Mensen met recht op WIA-uitkering

2.400

2.400

2.500

4

Mensen met recht op Wajong

8.400

7.700

8.400

8.000

Totaal

13.300

12.500

13.000

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

De aantallen zijn op verschillende manieren berekend. Bij de Wajong worden alleen de mensen die een arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden voor minimaal twaalf uur per week hebben aanvaard geteld. Bij de WIA, WAO en WAZ worden de mensen van wie het re-integratiedienstverleningstraject is beëindigd omdat ze voor hun resterende verdiencapaciteit werk hebben aanvaard geteld. Voor de Ziektewet worden uitsluitend de mensen die na een re-integratietraject aan het werk zijn gekomen geteld.

X Noot
3

Door de aard van deze regelingen kan geen streefwaarde worden opgesteld.

X Noot
4

Bij het doorontwikkelen van de persoonlijke dienstverlening met de extra middelen van het kabinet wordt tevens ingezet op een verbetering van het inzicht in de resultaten van deze dienstverlening. Hierdoor kunnen naar verwachting in de toekomst ook voor de WIA streefwaarden worden opgesteld.

Het kabinet wil stimuleren dat meer mensen met een arbeidsbeperking gaan werken. Meer dan de helft van de mensen met een arbeidsbeperking heeft nu geen werk. Het kabinet legt zich hier niet bij neer. Want werk biedt mensen bestaanszekerheid, vergroot het gevoel van eigenwaarde en draagt bij aan een sociaal netwerk. Als samenleving hebben we iedereen die kan werken ook hard nodig. Het kabinet streeft daarom naar een inclusieve arbeidsmarkt waarin mensen met en zonder arbeidsbeperking naargelang van hun mogelijkheden mee kunnen doen. Bij voorkeur bij een reguliere werkgever en als dat niet kan in een beschutte omgeving. Hiermee zet het kabinet ook in op uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Gelukkig zijn er steeds meer werkgevers bij wie iemand met een beperking aan de slag is. Dit blijkt uit het feit dat het bedrijfsleven momenteel ruimschoots voldoet aan de banenafspraak, terwijl de publieke sector nog een tandje moet bijzetten. Maar we staan nog voor een grote opgave om iedereen een kans te geven op de arbeidsmarkt. In het afgelopen jaar heeft het kabinet het voornemen uit het regeerakkoord om over te gaan op loondispensatie in de Participatiewet nader uitgewerkt. Tijdens deze uitwerking is gebleken dat het niet mogelijk is om loondispensatie in de Participatiewet zo in te richten dat het voor iedereen simpeler en beter wordt. Het kabinet ziet daarom af van invoering van loondispensatie in de Participatiewet. Het doel van het kabinet blijft ongewijzigd: meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk. Daartoe zet het kabinet in op een breed offensief voor vereenvoudiging en meer werk voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet heeft de Tweede Kamer hierover bij brief van 7 september geïnformeerd. Voor de begrotingsbehandeling van SZW zal het kabinet een nadere uitwerking naar de Tweede Kamer sturen.

Integratie

Onze samenleving verandert en wordt steeds diverser. Het WRR-rapport «De Nieuwe Verscheidenheid» laat zien dat Nederland inwoners uit 223 herkomstlanden telt. Dat is nagenoeg de hele wereld. Diversiteit in Nederland is een gegeven en is van alle tijden. Maar het gaat niet vanzelf en vraagt continue aandacht van álle Nederlanders. Wat betreft integratie is al veel vooruitgang geboekt. De kinderen en kleinkinderen van migranten uit Marokko en Turkije hebben een inhaalslag gemaakt. Zij doen het goed op school, en gelukkig ook steeds beter op de arbeidsmarkt. Maar we zijn er nog niet. Zo is de werkloosheid onder Nederlanders met een migratieachtergrond nog steeds relatief hoog. Het rapport laat ook zien dat inwoners zich onveiliger voelen en minder sociale samenhang ervaren naarmate er in hun buurt meer mensen van een verschillende herkomst wonen. Meedoen in de maatschappij is de beste manier om te integreren. Kansen op de arbeidsmarkt zijn hierbij cruciaal. Er is echter nog steeds sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat is onacceptabel en onrechtvaardig, bovendien is dit verspilling van talent en draagt het niet bij aan een oplossing voor de huidige krapte op onze arbeidsmarkt. Het kabinet staat voor gelijke rechten, gelijke plichten, gelijke kansen, in gelijke gevallen voor alle Nederlanders. Het is mensen hun eigen verantwoordelijkheid om zich actief in te zetten, en het is aan anderen om iemand de kans te geven dat te doen. Nederland is gezamenlijk verantwoordelijk voor succesvolle integratie, om ongewenste tweedelingen te voorkómen en onaanvaardbare kloven te overbruggen. Met werken, samen werken, als sleutel tot een succesvolle integratie. Daarom investeert het kabinet in inburgering en onderwijs, pakt het discriminatie op de arbeidsmarkt aan en werkt het met het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) aan verbetering van de arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond.

Een goede integratie begint bij een effectieve inburgering. Het is belangrijk om gemeenten daarbij meer regie over de uitvoering van inburgering te geven. Niet elke inburgeraar kan in de praktijk vanaf dag één de volledige eigen verantwoordelijkheid op zich nemen voor zijn of haar inburgeringstraject. Voor de meeste inburgeraars geldt dat zij over onvoldoende «doenvermogen» beschikken, om in termen van de WRR te spreken. Voor iedere nieuwkomer zal de gemeente daarom een persoonlijk plan opstellen: het Plan Inburgering en Participatie (PIP). Dit is maatwerk: een persoonlijk programma voor het leren van de taal in combinatie met werk, vrijwilligerswerk, studie of stage. Het PIP is niet vrijblijvend – niet voor de nieuwkomer en niet voor de gemeente. In de eerste periode gaan gemeenten voor statushouders de vaste lasten, zoals huur, energiekosten en de verplichte verzekeringen vanuit de bijstand betalen. De statushouder ontvangt wat resteert en ontvangt de toeslagen. De duur van deze ondersteuning verschilt per individu en wordt vastgelegd in het PIP.

De inburgeraar is en blijft zelf verantwoordelijk om er alles aan te doen om zo snel mogelijk mee te doen, door de taal te leren, aan het werk te gaan en actief deel te nemen aan onze samenleving. Het nieuwe inburgeringsstelsel stelt hogere taaleisen aan inburgeraars. Dit vergroot de kans op een baan. Het kabinet stelt hiervoor extra geld beschikbaar: € 50 miljoen in 2019, oplopend naar € 70 miljoen structureel. Er worden verschillende leerroutes ontwikkeld die aansluiten bij leerniveau, vaardigheden en andere afspraken uit het PIP. Ook voor nieuwkomers die een minder hoog taalniveau halen, is alles erop gericht om zo snel mogelijk zelfredzaam te worden. Een inburgeraar die zich onvoldoende inzet, zal worden geconfronteerd met sancties, zoals een boete – vaker en sneller dan in het huidige stelsel. Daar staat tegenover dat de inburgeraar ook meer dan nu kan rekenen op begeleiding van de gemeente. Iedereen doet mee, liefst via betaald werk.

In een open samenleving heb je de vrijheid te geloven of niet te geloven, heb je de vrijheid zelf richting aan je leven te geven, en geef je anderen de vrijheid dat óók te doen. Daarom wil het kabinet polarisatie en radicalisering bestrijden. Buitenlandse financiering van religieuze organisaties kan een negatief effect hebben op de sociale verhoudingen in de samenleving en de democratische rechtsorde ondermijnen. Dit is het geval wanneer het gepaard gaat met ideologische beïnvloeding die bijdraagt aan gedrag dat haaks staat op de uitgangspunten van onze rechtsstaat en de waarden die in Nederland gekoesterd worden. De aanpak hiervan vraagt om nauwe samenwerking tussen rijksoverheid, gemeenten en gemeenschappen. Het kabinet hanteert een driesporenaanpak: (1) interactie en dialoog, (2) aanspreken en confronteren, en (3) verstoren en handhaven. Om gemeenten handelingsperspectief te bieden werkt het kabinet aan het vergroten van de transparantie van buitenlandse financieringsstromen.

Brede schuldenaanpak en armoede

Armoede en schulden hebben grote invloed op het leven van mensen. Ze veroorzaken stress en leiden vaak tot een slechtere gezondheid of tot problemen binnen relaties. Schulden vormen een belemmering bij het vinden van werk of bij het behouden van werk. Armoede kan de ontwikkeling van kinderen belemmeren. Er zijn in Nederland 292.000 kinderen met kans op armoede (CBS, 2018). Dit is één op de negen kinderen. In Nederland heeft één op de tien huishoudens te maken met problematische schulden en voor één op de vijf huishoudens bestaat het risico om met problematische schulden te maken te krijgen. Iedereen kan in de schulden belanden, bijvoorbeeld door werkloosheid of echtscheiding. De complexiteit van de samenleving – en specifiek de uitkeringen- en toeslagensystematiek waarin burgers hun weg moeten vinden – speelt vaak een rol bij het ontstaan van schulden. Complexiteit raakt bepaalde mensen extra hard: mensen die laaggeletterd zijn, een (licht) verstandelijke beperking hebben of die problemen hebben op meerdere leefgebieden.

De schuldenproblematiek vraagt om een samenhangend totaalpakket aan maatregelen dat gezamenlijk met alle betrokken partijen wordt uitgevoerd. In het Samenwerkingsverband Brede Schuldenaanpak werken veel organisaties samen met als ambitie een bijdrage te leveren aan het oplossen van de schuldenproblematiek in Nederland. De brede schuldenaanpak richt zich op drie pijlers: (1) het voorkomen van problematische schulden; (2) het terugdringen van problematische schulden; en (3) het bevorderen van zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Het kabinet zoekt bij de aanpak van de schuldenproblematiek naar een balans tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeiser. Het is belangrijk dat er steun is voor mensen die echt hulp nodig hebben, op een manier die geen afbreuk doet aan het rechtvaardigheidsgevoel van andere mensen. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om maatregelen te nemen om prikkels voor het aangaan van schulden door huishoudens terug te dringen.

Het kabinet wil problematische schulden voorkomen door te bevorderen dat meer mensen aan het werk gaan en dat (meer) werken loont. Werk is immers de beste weg om schulden te voorkomen dan wel structureel uit de problematische schulden te raken. Daarnaast wil het kabinet problematische schulden tegengaan door een versterkte inzet op preventie en vroegsignalering. Inzet op betere beheersing van de Nederlandse taal, basisvaardigheden zoals rekenen en omgaan met de computer, passen ook in het streven om schulden te voorkomen. Daarom werken de ministeries van OCW, SZW en VWS samen met gemeenten en tal van partners aan het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid in het programma «Tel mee met Taal.» Daarnaast neemt het kabinet extra maatregelen om excessen in kredietverlening tegen te gaan. Voor werkende ouders zet het kabinet in op verbeteringen in de kinderopvangtoeslag om (problematische) terugvorderingen te verminderen.

Als problematische schulden niet voorkomen kunnen worden, moeten we mensen waar mogelijk ontzorgen, ondersteunen en activeren om hun schulden de baas te worden. Het kabinet stelt € 80 miljoen ter beschikking in de periode 2018–2020 voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen. Dit geld moet een impuls geven aan de verbetering van de toegang tot, en effectiviteit van, de gemeentelijke schuldhulpverlening en aan versterking van de lokale regiefunctie van het (kindgericht) armoedebeleid. Om mensen met schulden en armoede effectief te kunnen ondersteunen, moeten professionals goed toegerust zijn voor hun taak. Daarom werken kabinet en gemeenten aan de verdere professionalisering van schuldhulpverlening en het gemeentelijke armoedebeleid door het uitvoeren van programma’s zoals «Vakkundig aan het werk» en «Schouders eronder». Daarnaast werkt het kabinet met gemeenten en vrijwilligersorganisaties aan een landelijk dekkend netwerk van vrijwilligersprojecten gericht op schuldhulp en financiële begeleiding. Ten slotte moeten mensen met problematische schulden kunnen rekenen op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Schulden kunnen, onder meer door stapeling van boetes voor te laat betalen, rente en bijkomende kosten, heel snel oplopen. Een solide beslagvrije voet die door alle schuldeisers wordt gerespecteerd is noodzakelijk om het bestaansminimum te beschermen. Om deze problemen op te lossen werkt het kabinet aan herziening van het beslag- en executierecht, implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding van het beslagregister. Ook kijkt het kabinet kritisch naar de rol die de rijksoverheid zelf speelt als schuldeiser.

Verbetering levensomstandigheden in Caribisch Nederland

Het kabinet wil extra investeren in de verdere verbetering van de levensomstandigheden in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Het gaat hierbij om maatregelen in drie pijlers: (1) het verhogen van het inkomen; (2) het terugdringen van kosten van levensonderhoud; en (3) het versterken van de economische kracht. Het kabinet zet zich bij de eerste pijler in voor verlaging van werkgeverslasten, verhoging van de onderstand, verhoging van de kinderbijslag, introductie van een toeslag voor alleenstaande ouderen, verhoging van de toeslag in de onderstand voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, uitbreiding reikwijdte bijzondere onderstand, modernisering van het sociale zekerheidsstelsel en intensivering van schuldhulpverlening. Op het gebied van kosten van levensonderhoud kijkt het kabinet breed naar woonlasten, energie, water en telecom. Op SZW-terrein gaat het om het verbeteren van de kwaliteit en financiële toegankelijkheid van de kinderopvang en het vergroten van kansen voor kinderen in armoede. Eén van de onderdelen van de derde pijler, werken aan economie en arbeidsmarkt, is de opzet van een jobcentrum, waar alle dienstverlening aan werkgevers, werknemers en werkzoekenden samenkomt.

2.1.3 Aandacht voor uitvoering en handhaving van beleid

Uitvoering

Het kabinet maakt beleid dat werkt in de praktijk, met veel oog voor de uitvoering. Het is belangrijk dat de doelen die het kabinet nastreeft met beleid, ook uitvoerbaar zijn voor gemeenten, uitvoeringsorganisaties en andere betrokkenen. Dit betekent dat uitvoerders goed betrokken worden bij de uitwerking en vormgeving van beleid en regelgeving. Hierbij heeft het kabinet oog voor de complexiteit en impact van regelgeving, ook in relatie tot het doenvermogen van mensen.

Uit de publicatie «Stand van de uitvoering» blijkt dat de dienstverlening vanuit SVB en UWV er goed uitziet en verder verbetert. Om de dienstverlening ook in de toekomst goed te kunnen waarborgen, staat de uitvoering voor omvangrijke opgaven. Het is daarom belangrijk om keuzes te maken en te prioriteren, bijvoorbeeld in de ICT-ontwikkeling. Een grote uitdaging voor de uitvoering betreft het aanpakken van het capaciteitstekort voor sociaal-medische beoordelingen bij UWV. Op dit moment werken UWV en SZW voorstellen uit die kunnen bijdragen aan het verkleinen van dit tekort. Over uiterlijk één jaar moet blijken of het tekort aan capaciteit beheersbaar wordt. Na een periode waarin hier minder ruimte voor was, stelt het kabinet de uitvoering in staat verder te investeren in de dienstverlening en de ondersteunende processen, die voor de continuïteit en veiligheid daarvan van belang zijn. Zoals eerder aangegeven, wordt het UWV € 70 miljoen extra ter beschikking gesteld voor uitbreiding van persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden en kunnen UWV en SVB verder investeren in continuïteit en stabiliteit van ICT-systemen, cybersecurity en de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

Naleving

Het kabinetsbeleid is gericht op het bestrijden van fraude met uitkeringen. Misbruik van de sociale zekerheid ondermijnt het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid. Dit stelsel waarborgt inkomenszekerheid. De sociale voorzieningen brengen we als maatschappij samen op. Preventie en aanpak van misbruik en onnodig gebruik is van belang voor de financiële houdbaarheid van en het maatschappelijk draagvlak voor de sociale voorzieningen.

Ook op het terrein van de arbeidswetten moeten de regels die we met elkaar afspreken worden nageleefd. Misbruik veroorzaakt oneerlijke concurrentie en brengt de gezondheid en veiligheid van werkenden in gevaar. Het kabinet richt zich daarom op een betere naleving van de regels voor het wettelijk minimumloon, schijnconstructies, arbeidsomstandigheden en uitbuiting. Samen met de Inspectie SZW, bracheorganisaties, bedrijven en instanties versterkt het ministerie de gezamenlijke instrumenten om gezond, veilig en eerlijk werk in Nederland te bevorderen. Ook verkent het kabinet de mogelijkheden om de handhavende rol van de Inspectie SZW bij het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie bij werving en selectie te versterken.

De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regels in de sociale zekerheid en op de arbeidsmarkt ligt in de eerste instantie bij burgers en bedrijven zelf. De gemeente ondersteunt bijstandsgerechtigden bij het vinden van betaald werk. De inspanningsverplichting ligt echter vooral bij de bijstandsgerechtigde zelf. Deze moet de arbeidsverplichtingen naleven en proberen een baan te vinden om zo een langdurige afhankelijkheid van een bijstandsuitkering te voorkomen. De meeste burgers en bedrijven leven de regels na. Het is belangrijk om burgers en bedrijven te stimuleren en te faciliteren de regels na te leven. Tegelijkertijd moet de overheid optreden als iemand de regels overtreedt. Dit zorgt ervoor dat die regels geen tandeloze tijgers zijn, maar dat misbruik wordt aangepakt. Handhaving betreft de gehele keten: van preventie (bijvoorbeeld door voorlichting en gedragsbeïnvloeding) en controle tot sanctioneren (bijvoorbeeld boetes) en opsporing van strafbare feiten. Hiervoor zijn diverse organisaties actief, waaronder de Inspectie SZW, sociale partners, brancheorganisaties, UWV, SVB en medeoverheden. Zij zetten verschillende instrumenten in om te bevorderen dat wet- en regelgeving wordt nageleefd en gehandhaafd. In onderstaande tabellen 2.1.2 en 2.1.3 is een overzicht gegeven van de kerncijfers op het gebied van handhaving bij UWV, SVB en gemeenten. De kengetallen op het gebied van opsporing en de incassoratio’s tonen een vergelijkbaar beeld met voorgaande jaren.

Tabel 2.1.2 Kerncijfers opsporing UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)1

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

Totaal opgelegd boetebedrag (x € 1 mln)

 

2015

2016

2017

2015

2016

2017

2015

2016

2017

UWV2

35

19

19

62

41

46

16

9,7

7,6

SVB3

3,7

3,1

3,5

9,6

8,8

7,8

1,7

1,9

1,7

Gemeenten4

29

30

31

66

71

69

14

9,0

8,8

Totaal

68

52

53

137

121

123

32

21

18

X Noot
1

In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht die tot een boete of aangifte leidde. De huidige cijfers geven alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling weer, ook daar waar een waarschuwing is opgelegd. Cijfers van UWV betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. Cijfers van SVB en CBS betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

X Noot
2

UWV, Jaarverslag, berekening SZW.

X Noot
3

SVB, Jaarverslag, berekening SZW.

X Noot
4

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 2.1.3 Kerncijfers incassoratio en geïnd bedrag UWV, SVB en gemeenten
 

2015

2016

2017

2014

2015

2016

2013

2014

2015

Incassoratio (%)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

na 3 jaar

na 3 jaar

UWV1

30

25

22

48

54

51

61

58

64

SVB2

21

24

23

40

41

46

62

46

46

Gemeenten4

14

16

14

22

25

26

37

28

31

Totaal

22

20

18

39

39

40

56

47

47

                   

Geind bedrag (x € 1 mln)

               

UWV1

23

13

12

69

41

26

58

83

49

SVB2

2,4

2,6

2,2

4,3

4,6

4,9

8,4

4,9

5,2

Gemeenten3

11

13

11

18

20

26

10

23

25

Totaal

36

28

25

91

66

57

76

111

80

X Noot
1

UWV, Jaarverslag.

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

Handhaving

Het kabinet zet in op een verhoging van de effectiviteit van handhaving. Hierbij maakt het kabinet gebruik van nieuwe inzichten uit onderzoek over effectiviteit van instrumenten en interventies. Ook is geleerd van pilots en experimenten om het nalevingsgedrag van burgers en bedrijven te stimuleren. En waar nodig verduidelijkt het kabinet de regelgeving en faciliteert het de uitvoering beter. Om fraude met sociale voorzieningen te voorkomen en de pakkans te vergroten wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden tot het delen, koppelen en analyseren van data. Dit gebeurt uiteraard alleen daar waar het noodzakelijk is, proportioneel en met een wettelijke basis.

Het kabinet investeert in de Inspectie SZW. Om de handhaving en fraudebestrijding te versterken maakt het kabinet – geleidelijk oplopend naar 2022 – jaarlijks € 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework. Deze middelen zijn met name bedoeld voor de bevordering van een eerlijke arbeidsmarkt, de bevordering van gezond en veilig werken, en het aanpakken van schijnzelfstandigheid. In 2019 begint de eerste versterking van de Inspectie SZW zichtbaar te worden. Na jaren van daling, neemt het aantal medewerkers in de Inspectieketen toe. Na selectie, opleiding en training leidt dit tot meer inzetbare Inspectiecapaciteit. Direct na het aantreden van het kabinet is gestart met de voorbereidingen voor versterking van handhaving voor eerlijk, gezond en veilig werk. In de loop van 2019 worden medewerkers inzetbaar die in 2018 zijn aangenomen. En in 2019 zal de Inspectieketen met circa 80 medewerkers worden uitgebreid, die naar verwachting in het jaar daarna operationeel inzetbaar zijn.

Ook op het gebied van handhaving is internationale samenwerking essentieel. Handhaving gaat hand in hand met goede internationale afspraken om grensoverschrijdende fraude aan te pakken. Het gaat hierbij onder meer om ontduiking van sociale premies, onderbetaling en ontwijking van arbeidsvoorwaarden. Door samenwerking met inspecties in andere landen kan misbruik en fraude tegen worden gegaan op nationaal en Europees niveau. Zo kan de interne markt beter functioneren en krijgen mensen hetzelfde loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats. Het kabinet zet actief in op de oprichting van een effectieve Europese Arbeidsautoriteit (ELA) om dit te bevorderen.

2.2 Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken dat voor mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur het uitgavenplafond wordt aangepast. Dit bevordert de automatische stabilisatie van de overheidsfinanciën. Voor beleidsmatige mutaties van werkloosheidsuitgaven wordt het plafond niet aangepast. Daarnaast wordt het plafond aangepast voor loon- en prijsontwikkelingen.

2.2.1 Opbouw Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

Het uitgavenplafond Sociale Zekerheid bevat zowel uitgaven van regelingen die begrotingsgefinancierd zijn als uitgaven van regelingen die premiegefinancierd zijn. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald. De premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Tabel 2.2.1 bevat een toelichting op de opbouw van de uitgaven die tot het uitgavenplafond Sociale Zekerheid worden gerekend. De in het regeerakkoord opgenomen invoering van loondispensatie staat nog verwerkt in de budgettaire reeksen. Inmiddels heeft het kabinet besloten loondispensatie niet door te voeren en een offensief te starten om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen. Na uitwerking van de maatregelen zal dit budgettair worden verwerkt in de SZW-begroting.

Tabel 2.2.1 opbouw SZ-uitgaven (x € 1 mld)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Totaal uitgaven begrotingsgefinancierd

34,6

36,1

36,3

36,6

36,8

37,6

–/– Dubbeltelling rijksbijdragen

13,9

14,2

14,0

13,8

13,9

14,5

–/– Uitgaven Rijksbegroting

0,6

0,7

0,6

0,5

0,5

0,5

–/– Correctie ontvangsten begrotingsgefinancierd

0,6

0,6

0,6

0,7

0,7

0,7

+ Loon- en prijsbijstelling

0,0

0,5

1,1

1,6

2,2

2,7

+ Overig

0,0

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

A. SZ-uitgaven begroting

19,5

21,2

22,3

23,3

24,0

24,7

             

Totaal uitgaven premiegefinancierd

56,9

58,4

61,0

62,8

64,9

67,9

-/- Correctie ontvangsten premiegefinancierd

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,4

B. SZ-uitgaven premie

56,5

58,1

60,7

62,4

64,5

67,6

             

C. Integratie-uitkering sociaal domein

2,5

1,9

1,8

1,8

1,8

1,7

             

Totale SZ-uitgaven (lopende prijzen) (A+B+C)

78,6

81,2

84,9

87,5

90,3

94,0

Allereerst wordt voor een dubbeltelling gecorrigeerd omdat sociale fondsen voor een deel worden gefinancierd uit begrotingsmiddelen (correctie rijksbijdragen). Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds, die nodig is omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de AOW-uitgaven te dekken. In 2019 worden de uitgaven onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid hierdoor met € 13,9 miljard gecorrigeerd. Tevens vallen de apparaatuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid maar onder het Uitgavenplafond Rijksbegroting (€ 0,6 miljard). Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd: € 0,6 miljard (terugontvangsten Kinderopvang en Tegemoetkoming ouders). Het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt in lopende prijzen uitgedrukt, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staan de hiervoor gereserveerde middelen (€ 0,5 miljard) niet op de SZW-begroting, maar op een afzonderlijke begrotingspost die door de Minister van Financiën wordt beheerd. De premiegefinancierde uitgaven zijn al uitgedrukt in lopende prijzen. De post overig bestaat uit een reservering voor regeerakkoordmaatregelen die op de aanvullende post bij Financiën staan. Deze post is in 2018 negatief door de ingeboekte in=uit-taakstelling. De in=uit-taakstelling is de tegenhanger van de eindejaarsmarge. Met de eindejaarsmarge worden middelen toegevoegd aan het volgende jaar, wat leidt tot uitgaven bovenop het afgesproken plafond. De in=uit-taakstelling wordt geboekt om te voorkomen dat het plafond door het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden.

De middelen voor de Wsw en het participatiebudget maken onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein en staan daarom niet in de SZW-begroting. De uitgaven zijn wel onderdeel van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en worden bijgeteld. De middelen dalen ten opzichte van 2018 met ca. € 600 miljoen, vanwege de overheveling van het onderdeel «klassieke doelgroepen» naar de algemene uitkering. In het regeerakkoord Rutte III is opgenomen dat de integreerbare delen van de integratie-uitkering overgaan naar de algemene uitkering. Vanaf 2019 lopen de middelen in de integratie-uitkering langzaam af vanwege het afsluiten van de toegang tot de Wsw. In lopende prijzen bedragen de uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2019 € 81,2 miljard.

2.2.2 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2018–2023

In tabel 2.2.2 wordt de opbouw van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale uitgaven van € 78,6 miljard in 2018 stijgen naar € 94,0 miljard in 2023. Dit is een toename van € 15,4 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt voor een groot deel veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een algemene post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 11,5 miljard in 2023. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling stijgen de uitgaven van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid met € 3,9 miljard. Een overzicht van het verloop van de uitgaven over de jaren 2018 t/m 2023 is te vinden in de Horizontale toelichting (bijlage Miljoenennota).

Tabel 2.2.2 maakt inzichtelijk uit welke clusters van regelingen het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid bestaat. Zo toont de tabel dat de grootste uitgavenpost binnen het plafond de AOW is (€ 37,2 miljard), gevolgd door de arbeidsongeschiktheidregelingen (€ 12,9 miljard). De resterende grotere uitkeringsregelingen zijn werkloosheidsregelingen (WW en Bijstand tezamen ruim € 10 miljard) en de kindregelingen (€ 7,9 miljard).

De uitgaven aan de werkloosheidsregelingen dalen in 2019, met name dankzij de geraamde daling van de werkloosheid. De Wtl wordt aan het uitgavenplafond toegevoegd. Deze stijgt in 2019 naar bijna € 1 miljard doordat ook het LIV en het Jeugd-LIV worden toegevoegd. De uitgaven aan kindregelingen stijgen dankzij de intensiveringen uit het regeerakkoord. De integratie-uitkering Sociaal domein daalt ten opzichte van 2018 met circa € 600 miljoen. Dat komt door de overheveling van het onderdeel «klassieke doelgroepen» naar de algemene uitkering.

Er zijn enkele mutaties in 2019 ten opzichte van 2018. De Wtl wordt aan het uitgavenplafond toegevoegd (LIV, LKV en Jeugd-LIV). Daarnaast dalen de WW-uitgaven met € 0,7 miljard. Deze mutaties worden verder toegelicht in de betreffende artikelen en in de verdiepingsbijlage.

Tabel 2.2.2 SZ-uitgaven per cluster van regelingen 2017–2022 (x € 1 mld)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Arbeidsmarkt

           

LIV/LKV/Jeugd-LIV

0,5

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

             

Werkloosheid/Bijstand

           

WW-uitgaven (werkloosheid)

4,0

3,3

3,0

3,1

3,2

3,3

Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) en intertemporele tegemoetkoming

6,2

6,2

6,3

6,5

6,7

6,8

             

Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap

           

WIA/WAO/WAZ/Wajong

12,9

13,1

13,4

13,6

13,7

13,8

ZW/WAZO/Transitievergoeding

2,8

2,8

3,5

3,3

3,1

3,1

             

Ouderdom/Nabestaanden

           

AOW

37,2

37,3

37,3

37,4

37,6

38,3

Inkomensondersteuning AOW

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

1,0

Anw

0,4

0,4

0,3

0,3

0,3

0,3

             

Kinderopvang en kindregelingen

           

KOT

2,6

2,9

3,0

3,0

3,0

3,0

AKW/WKB

5,3

5,5

5,9

5,9

5,8

5,8

             

Re-integratie/Participatie

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Integratie-uitkeringen sociaal domein

2,5

1,9

1,8

1,8

1,8

1,7

             

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

Overige uitgaven

1,2

1,4

1,5

1,8

2,1

2,2

             

Nominale ontwikkeling

0,0

2,3

4,6

6,8

9,1

11,5

             

Totaal SZ-uitgaven

78,6

81,2

84,9

87,5

90,3

94,0

2.2.3 Mutaties uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2018–2023

Tabel 2.2.3 geeft de mutaties weer tussen ontwerpbegroting 2018 en de ontwerpbegroting 2019. Dankzij meevallers dalen de uitgaven aan werkloosheid en bijstand. In de eerste jaren dalen de uitgaven aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen, ook dankzij meevallers. Intensiveringen uit het regeerakkoord zorgen in latere jaren juist weer voor een stijging van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Ook de uitgaven aan kindregelingen stijgen dankzij intensiveringen uit het regeerakkoord. De uitgaven aan Re-integratie/Participatie/Arbeidsmarkt stijgen per saldo dankzij de toevoeging van het LIV en het Jeugd-LIV aan het uitgavenplafond. Daar tegenover staat de overheveling van het onderdeel «klassieke doelgroepen» naar de algemene uitkering.

Tabel 2.2.3 Mutaties SZ-uitgaven sinds vorige ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2018

78,5

80,6

82,7

84,5

86,9

 

Werkloosheid/Bijstand

0,1

– 0,4

– 0,7

– 0,6

– 0,6

 

Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap

– 0,1

– 0,4

0,0

0,4

0,5

 

Ouderdom/Nabestaanden

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

 

Kinderopvang en kindregelingen

– 0,2

0,4

0,9

1,0

1,1

 

Re-integratie/Participatie/Arbeidsmarkt

0,4

0,4

0,4

0,4

0,5

 

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

 

Overige uitgaven

– 0,1

– 0,3

0,2

0,2

0,0

 

Nominalen

0,0

0,2

0,5

0,8

1,1

 

Brutering SZ

0,0

0,5

0,6

0,8

0,8

 

SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2019

78,6

81,2

84,9

87,5

90,3

94,0

2.2.4 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en toetsing aan ijklijn

Uitgavenplafond en kadertoetsing

De ijklijn van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen (op grond van prijs Nationale Bestedingen), mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en Bijstand) die het gevolg zijn van conjunctuur, overboekingen en statistische correcties. Op basis hiervan is de ijklijn voor het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2019 met € 0,3 miljard verlaagd.

Tabel 2.2.4 Mutaties ijklijn (uitgavenplafond) sinds vorige ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2018

2019

IJklijn SZ-plafond regeerakkoord

78,9

82,0

Correcties (met name nominale ontwikkeling)

0,1

– 0,3

IJklijn SZ-plafond ontwerpbegroting 2019

79,0

81,7

De actuele uitgavenramingen Uitgavenplafond Sociale Zekerheid, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.2.3, dienen volgens de regels budgetdiscipline voor 2019 te worden getoetst aan de actuele ijklijn Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zoals weergegeven in tabel 2.2.4. Deze kadertoetsing wordt weergegeven in tabel 2.2.5. De uitgaven binnen het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn voor 2019 bijgesteld naar € 81,2 miljard. De ijklijn komt uit op € 81,7 miljard. Daardoor wordt de ijklijn in 2019 onderschreden met € 0,5 miljard.

Tabel 2.2.5 Toetsing SZ-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2018

2019

Totale SZ-uitgaven

78,6

81,2

IJklijn SZ-uitgaven

79,0

81,7

Over-/onderschrijding ijklijn SZ

– 0,4

– 0,5

2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

Tabel 2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

Art. nr.

Naam artikel

Uitgaven (x € 1.000)

Juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

Juridisch verplichte uitgaven (%)

Niet-juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

Niet-juridisch verplichte uitgaven (%)

Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

1

Arbeidsmarkt

949.968

937.982

98,7

11.986

1,3

Subsidies (2.049) en Opdrachten (9.937)

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

7.079.146

7.057.825

99,7

21.321

0,3

Subsidies (6.755) en Opdrachten (14.567)

3

Arbeidsongeschiktheid

799

799

100

0

0,0

 

4

Jonggehandicapten

3.359.378

3.359.378

100

0

0,0

 

5

Werkloosheid

157.104

154.854

98,6

2.250

1,4

Subsidies (2.250)

6

Ziekte en zwangerschap

7.527

7.527

100

0

0,0

 

7

Kinderopvang

3.286.740

3.268.914

99,5

17.826

0,5

Subsidies (3.458), Opdrachten (1.268) en Bijdragen aan agentschappen (13.100)

8

Oudedagsvoorziening

26.057

26.057

100

0

0,0

 

9

Nabestaanden

1.197

1.197

100

0

0,0

 

10

Tegemoetkoming ouders

5.721.498

5.721.498

100

0

0,0

 

11

Uitvoering

448.044

448.044

100

0

0,0

 

12

Rijksbijdragen

14.245.954

14.245.954

100

0

0,0

 

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

312.024

305.083

97,8

6.941

2,2

Subsidies (3.596) en Opdrachten (3.344)

               
 

Totaal niet-juridisch verplichte uitgaven

     

60.324

   

Toelichting

De uitgaven op de beleidsartikelen van SZW zijn voor 99,8% juridisch verplicht voor het jaar 2019. Het hoge percentage komt doordat een groot deel van de SZW-begrotingsuitgaven voortvloeien uit bestaande wetgeving die het parlement reeds aanvaard heeft. Dit geldt bijvoorbeeld voor de inkomensoverdrachten uit hoofde van de Participatiewet, de Wajong en de Kinderopvangtoeslag, maar ook voor de rijksbijdragen en de tegemoetkomingen voor ouders. Een wijziging in deze uitgaven vereist een wijziging van de desbetreffende wetten. Deze uitgaven kunnen dus niet worden aangepast door een wijziging van de begroting van SZW.

Naar verwachting is een beperkt deel van de uitgaven over 2019 niet juridisch verplicht. Het betreft enkele subsidies en opdrachten, en bijdragen aan agentschappen in het kader van kinderopvang. In veel gevallen liggen er wel bestuurlijke afspraken aan deze voorgenomen uitgaven ten grondslag. De niet-juridisch verplichte uitgaven zijn dan ook niet te beschouwen als middelen die zonder meer vrijelijk beschikbaar zijn voor alternatieve aanwending. Op de totale begroting van SZW gaat het om een bedrag van € 60,3 miljoen aan nog niet juridisch verplichte uitgaven. Dit alles heeft alleen betrekking op de begrotingsgefinancierde uitgaven.

Premiegefinancierde uitgaven, die ook in de begroting van SZW worden toegelicht, kunnen niet worden aangepast middels een wijziging van de begroting. Premie-uitgaven vallen immers niet onder het budgetrecht van de Staten-Generaal. De premiegefinancierde uitgaven voor 2019 zijn overigens 100% juridisch verplicht. De premiegefinancierde uitgaven bestaan enerzijds uit uitkeringsregelingen zoals de AOW, WIA en WW, anderzijds uit bijdragen aan UWV en SVB voor de uitvoering van die wetten en re-integratie (UWV). De uitkeringsgelden zijn juridisch verplicht omdat deze voortvloeien uit bestaande wetgeving. De uitvoeringsbudgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen van de ZBO’s vastgelegd.

2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

Tabel 2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

Art.

Naam beleidsartikel

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Geheel artikel?

1

Arbeidsmarkt

     

     

Ja

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

   

       

Ja

3

Arbeidsongeschiktheid

         

Ja

4

Jonggehandicapten

 

1

         

Ja

5

Werkloosheid

         

 

Ja

6

Ziekte en zwangerschap

       

 

Ja

7

Kinderopvang

       

   

Ja

8

Oudedagsvoorziening

   

       

Ja

9

Nabestaanden

   

       

Ja

10

Tegemoetkoming ouders

 

         

Ja

11

Uitvoering

       

   

Ja

12

Rijksbijdragen2

             

Nvt

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

       

 

Ja

X Noot
1

De beleidsdoorlichting over artikel 4 Jonggehandicapten was oorspronkelijk toegezegd voor de tweede helft van 2017. In de Kamerbrief«stand van zaken Participatiewet» van 8 december 2017 heeft de Staatssecretaris van SZW aangekondigd de beleidsdoorlichting en de kabinetsreactie in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer aan te bieden. De beleidsdoorlichting en de kabinetsreactie zijn op 10 juli 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden.

X Noot
2

Artikel 12, Rijksbijdragen, is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

Het meest recente overzicht van de realisatie van beleidsdoorlichtingen staat op Rijksbegroting.nl. Een verdere onderbouwing van de meerjarenprogrammering is opgenomen in de bijlage «Overzicht evaluaties en overig onderzoek» (bijlage 6.5).

2.5 Overzicht van risicoregelingen

Tabel 2.5.1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2017

Geraamd te verlenen 2018

Geraamd te vervallen 2018

Uitstaande garanties 2018

Geraamd te verlenen 2019

Geraamd te vervallen 2019

Uitstaande garanties 2019

Garantie-plafond

Totaal plafond

2 (Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet)

Startende Ondernemers

10

0

10

0

0

0

0

0

0

Tabel 2.5.2 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2017

Ontvangsten 2017

Stand risico-voorziening 2017

Saldo 2017

Uitgaven 2018

Ontvangsten 2018

Stand risico-voorziening 2018

Saldo 2018

Uitgaven 2019

Ontvangsten 2019

Stand risico-voorziening 2019

Saldo 2019

2 (Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet)

Startende Ondernemers

5

0

0

5

5

0

0

5

0

0

0

0

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering van kracht geworden. Een garantie heeft een maximale duur van zes jaar. Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde een rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten. De laatste uitgaven worden verwacht in 2018. De claims worden afgedekt op de SZW-begroting zodat er geen risicovoorziening nodig is.

Tabel 2.5.3 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)1

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

13 (Integratie en maatschappelijke samenhang)

Inburgering

370.367

divers

X Noot
1

DUO, administratie.

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Ingeval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

De looptijd van deze leningen is divers.

HOOFDSTUK 3: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert een inclusieve arbeidsmarkt en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);

  • Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU);

  • Maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was);

  • De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten het in dienst nemen van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Per 2020 structurele LKV voor Banenafspraak en scholingsbelemmerden.

Het Loonkostenvoordeel voor Banenafspraak en scholingsbelemmerden is niet langer beperkt tot 3 jaar maar geeft per 2020 structureel recht op LKV. De uitbreiding is bedoeld om het arbeidsmarktperspectief van mensen met een arbeidsbeperking duurzaam te vergroten.

Wet arbeidsmarkt in balans (Wab)

Met het oog op het aanbrengen van een nieuwe balans op de arbeidsmarkt tussen flexibele en vaste arbeidsovereenkomsten werkt het kabinet meerdere maatregelen uit. Het gaat hierbij om een nieuwe ontslaggrond in te voeren, de mogelijkheden om een flexibele arbeidsovereenkomst aan te gaan te verruimen waar de aard van het werk dit vereist, de proeftijd te verlengen, de transitievergoeding voor langdurige arbeidsovereenkomsten te verlagen en tegelijkertijd vanaf de eerste dag recht op transitievergoeding te laten ontstaan, regels te stellen ter voorkoming van permanente beschikbaarheid van werknemers met oproepcontracten, te bewerkstelligen dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij payrolling wordt voorkomen, een WW-premie in te voeren waarvan de hoogte afhankelijk is van de contractvorm en de sectorpremies af te schaffen. De beoogde invoeringsdatum van de Wab is 1-1-2020.

Vervanging wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA)

Het kabinet werkt in 2019 maatregelen uit ter vervanging van de Wet DBA waarmee, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden, wordt tegengegaan (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 311, nr. 207). Daarnaast beogen de maatregelen zekerheid te geven aan zelfstandigen en hun opdrachtgevers dat geen sprake is van een dienstbetrekking.

Leven Lang Ontwikkelen (LLO)

Het kabinet wil een doorbraak realiseren op het gebied van een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) en een positieve en sterke leercultuur tot stand brengen. Voor het jaar 2019 wordt € 1,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de verbetering van randvoorwaarden daarvoor.

Herziening wettelijk minimumloon

Om beter aan te sluiten bij veranderende sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkelingen en bij wat internationaal gangbaar is, is in 2017 besloten tot een stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon. Als laatste stap (per 1-7-2019) krijgen werknemers vanaf 21 jaar (in plaats vanaf 22 jaar), recht op het volledige minimumloon en gaat het minimumjeugdloon voor werknemers van 18, 19 en 20 jaar verder omhoog.

Herziene Detacheringsrichtlijn

Op 21 juni 2018 is de Raad van Ministers van de EU formeel akkoord gegaan met de herziene Detacheringsrichtlijn. De implementatie van deze richtlijn (Richtlijn (EU) 2018/957) moet uiterlijk 30 juli 2020 zijn afgerond. De herziene Detacheringsrichtlijn vervangt de huidige detacheringsrichtlijn uit 1996 en bevat onder andere een gewijzigde definitie van loon. Daarnaast krijgen gedetacheerde werknemers na 12 maanden detachering recht op de arbeidsvoorwaarden van het gastland met uitzondering van de regels met betrekking tot ontslag en aanvullend pensioen.

Brexit

In maart 2019 treedt het Verenigd Koninkrijk uit de EU. Als er op dat moment geen uittredingsakkoord is afgesproken tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU, zal onder meer de toegang tot de arbeidsmarkt voor VK-burgers die in Nederland werken voor 29 maart 2019 via nationale wetgeving moeten worden geregeld. Om voorbereid te zijn wordt een wijziging in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen voorbereid en wordt bezien of aanpassing van sociale verzekeringswetten nodig is.

Meldingsplicht voor dienstverleners uit de Europese Unie.

In 2019 wordt de meldingsplicht ingevoerd voor dienstverleners uit andere lidstaten die hun werknemers in Nederland laten werken. Dit betekent dat dienstverrichters uit andere lidstaten die werkzaamheden in Nederland starten, hiervan melding moeten doen. De invoering van de meldingsplicht gaat samen met een communicatiecampagne. Op basis van de verzamelde gegevens kunnen de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de SVB risicoanalyses doen voor de handhaving van wet- en regelgeving. De Inspectie SZW handhaaft de meldingsplicht.

Programma Preventie van beroepsziekten

Het in 2018 gestarte vierjarige programma Preventie beroepsziekten, nu gericht op veilig werken met gevaarlijke stoffen, bereidt in 2019 de toevoeging voor van het onderwerp «Voorkomen van gezondheidsschade door fysieke belasting tijdens het werk». Daarnaast worden in 2019 samen met branches en beroepsgroepen effectieve interventies opgesteld en geïmplementeerd. Ook zal samen met partijen bestaande kennis beter toegankelijk worden gemaakt en wordt het ontwikkelen en toepassen van innovaties gestimuleerd. Hiervoor is in totaal € 2 miljoen in de vorm van subsidies en opdrachten beschikbaar.

Versterking arbeidsgerelateerde zorg en evaluatie van de wetswijziging Arbeidsgerelateerde zorg

Per 1 juli 2018 is de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet volledig van kracht (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 375, nr. 2). In 2019 zullen onderzoeken worden gedaan en data worden verzameld om in 2020 te kunnen vaststellen welk effect de wetswijziging en de beleidsmatige inzet op het versterken van de arbeidsgerelateerde zorg heeft gehad. Hiervoor zijn middelen in de vorm van opdrachten beschikbaar. Parallel worden bedrijfsartsen gestimuleerd om de veranderde rol gericht op preventie vorm te geven en hierbij effectief samen te werken met andere arbodeskundigen. Daarnaast worden initiatieven ondersteund om het vak van bedrijfsarts aantrekkelijker en toegankelijker te maken om zo een tekort aan bedrijfsartsen af te wenden.

Effectieve interventiemix

In het regeerakkoord is geld beschikbaar gesteld voor het intensiveren van de handhavingsketen op eerlijk, gezond en veilig werk. Doel hiervan is onder andere het bevorderen van goed werkgeverschap. Een speerpunt in 2019 is het verbeteren van de preventie in bedrijven met een mix van interventies. Dit omvat interventies van alle betrokken partijen zoals brancheorganisaties, bedrijven, intermediairs en (Inspectie) SZW. Een belangrijk speerpunt van het beleid is het versterken van een cultuur waarin gezond en veilig werken de norm is. Er worden pilots uitgevoerd met interventies voor gedragsverandering en aandacht voor gezond en veilig werken in de opleidingen van toekomstige werkenden.

Innovatie van de Arbobeleidscyclus

De Staat van de Arbeidsveiligheid 2018 (Tweede Kamer, 2017–2018, 25 883, nr. 325) geeft aan dat ongevallen en beroepsziekten nog steeds veel voorkomen. Indicatoren over de toepassing van preventiemechanismen in bedrijven wijzen uit dat de naleving hiervan verbetering behoeft, met name in kleinere bedrijven. We gaan bezien of de arbobeleidscyclus op onderdelen kan worden aangescherpt. Ook wordt onderzocht of de uitvoering van sommige elementen van het arbobeleid eenvoudiger kan. Hiervoor zijn middelen in de vorm van subsidies en opdrachten beschikbaar.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

20.064

495.131

949.905

903.885

905.191

899.896

895.618

Uitgaven

15.854

495.755

949.968

903.973

905.256

899.988

895.686

waarvan juridisch verplicht (%)

   

98,7%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.805

479.300

925.629

881.762

882.895

878.902

874.600

Lage-inkomensvoordeel

0

479.300

503.629

507.037

498.170

494.177

489.875

Minimumjeugdloonvoordeel

0

0

130.000

82.725

82.725

82.725

82.725

Loonkostenvoordelen

0

0

292.000

292.000

302.000

302.000

302.000

Vakantiedagen

1.805

0

0

0

0

0

0

               

Subsidies

3.173

2.225

3.725

2.345

2.345

2.345

2.345

               

Opdrachten

6.807

10.138

11.830

11.382

11.532

10.257

10.257

               

Bekostiging

125

100

100

100

100

100

100

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

0

100

4.792

4.492

4.492

4.492

4.492

Ministerie van EZK

0

100

3.800

3.800

3.800

3.800

3.800

Ministerie van VWS

0

0

992

692

692

692

692

               

Bijdrage aan agentschappen

3 944

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

RIVM

3 944

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

               

Ontvangsten

29.240

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitgaven aan de regelingen Lage-inkomensvoordeel (LIV), Loonkostenvoordelen (LKV’s) en Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV).

Subsidies:

Het juridisch verplichte deel voor subsidies bedraagt 45%. Dit betreft verschillende subsidies voor bijvoorbeeld Stichting van de Arbeid en de stichting Fairwork, Ook is er een subsidie voor duurzame inzetbaarheid in het mkb, het programma Beroepsziekten en het programma voor Arbeidsgerelateerde zorg.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel voor opdrachten bedraagt 16%. De middelen worden ingezet voor bijvoorbeeld het Arboportaal, Certificering en Normalisatie (NEN) en voor het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Daarnaast zijn middelen verplicht voor onderzoek.

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan onder meer de Gezondheidsraad en het College toelating gewasbestrijdingsmiddelen (Ctgb).

Bijdragen aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is voor 100% juridisch verplicht. Dit is de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

A. Inkomensoverdrachten1

Toelichting op de financiële instrumenten

De inkomensoverdrachten in dit artikel vallen onder de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Onder de Wtl vallen het Lage-inkomensvoordeel, het Minimumjeugdloonvoordeel en de Loonkostenvoordelen. Alle regelingen zijn tegemoetkomingen in de loonkosten aan werkgevers voor het in dienst nemen van specifieke doelgroepen. De regelingen worden na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Werkgevers krijgen bijvoorbeeld in 2020 de tegemoetkoming uitbetaald voor werknemers die in 2019 in dienst zijn. De Wtl-regelingen gelden niet voor werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd.

A1. Lage-inkomensvoordeel

Het LIV bestaat sinds 2017. Het LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten aan werkgevers met als doel om banen te creëren en te behouden voor werknemers met een laag inkomen. Per werknemer met een uurloon tussen de 100 en 110% van het minimumloon is de tegemoetkoming aan werkgevers € 1,01 per uur en maximaal € 2.000 per kalenderjaar. Bij een uurloon tussen de 110 en 125% van het minimumloon is de tegemoetkoming € 0,51 per uur en maximaal € 1.000 per jaar. Omdat het LIV bedoeld is om substantiële banen te creëren, behoren werknemers alleen tot de LIV-doelgroep als zij minimaal 1.248 uur gewerkt hebben.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitgaven aan het LIV zijn in 2019 en verder hoger dan in 2018. Dit heeft te maken met de ingroei van beschut werk en de verlaging van de leeftijd die recht geeft op het reguliere minimumloon per 1 juli 2017 en 2019. Hierdoor vallen naar verwachting meer werknemers onder het LIV.

A2. Minimumjeugdloonvoordeel

Het minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) bestaat sinds 2018. Door de verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017 (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 573, nr. 5), zijn de loonkosten van jongeren gestegen. Per 1 juli 2019 zal het minimumloon voor jongeren andermaal omhooggaan. Het Jeugd-LIV compenseert werkgevers voor deze loonkostenstijgingen.

De hoogte van het Jeugd-LIV is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer. Tabel 3.1.2 geeft de maximale compensatie voor werkgevers weer. In 2018 (uitbetaling in 2019) zijn alle (maximale) tegemoetkomingen van het Jeugd-LIV eenmalig hoger, zodat werkgevers niet alleen voor de hogere minimumjeugdlonen in 2018 gecompenseerd worden, maar ook voor het laatste halfjaar van 2017.

Tabel 3.1.2 Tegemoetkoming werkgevers uit hoofde van het Jeugd-LIV (x € 1)1

Leeftijd begin van het jaar

Bedrag per uur over 2018

Maximumbedrag per werknemer over 2018

18

0,23

478,40

19

0,28

582,40

20

1,02

2.121,60

21

1,58

3.286,40

X Noot
1

Werkgevers ontvangen de tegemoetkomingen na afloop van het kalenderjaar.

Budgettaire ontwikkelingen

Het Jeugd-LIV is dit jaar ingegaan en wordt na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Daarom zijn er nog geen uitgaven in 2017 en 2018. In de ramingen is te zien dat de eenmalig hogere tegemoetkoming in 2019 wordt uitbetaald. Vanwege de verlaging van de leeftijd dat recht geeft op het reguliere minimumloon, vallen sommige jongeren niet meer in het Jeugd-LIV, maar wel in het LIV.

A3. Loonkostenvoordelen

De LKV’s bestaan sinds 2018. Er zijn momenteel vier typen LKV: LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten, LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten en LKV Doelgroep Banenafspraak en scholingsbelemmerden. De LKV’s zijn tegemoetkomingen in de loonkosten voor werkgevers met als doel om specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt aan een baan te helpen. De LKV’s komen in de plaats van de mobiliteitsbonussen voor ouderen en arbeidsgehandicapten.

LKV Ouderen

Als een werkgever een uitkeringsgerechtigde aanneemt van 56 jaar of ouder, geeft dat recht op het LKV Ouderen. De tegemoetkoming is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Arbeidsgehandicapten

Als een werkgever een werknemer aanneemt met een WIA-uitkering, geeft dat recht op het LKV Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij na afloop van de WIA-wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, of als zij een WAO- of WAZ-uitkering hebben. De tegemoetkoming is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten

Als een werknemer met een WIA-uitkering de werkzaamheden bij zijn huidige werkgever hervat, geeft dat recht op het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij een WAO-uitkering hebben en de werkzaamheden bij de oude werkgever hervatten. De tegemoetkoming is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 1 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden

Als een werkgever een werknemer onder de doelgroep Banenafspraak aanneemt, is er recht op het LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Dit betreft bijvoorbeeld mensen die onder de Participatiewet vallen en geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen, mensen die op een reguliere werkplek werken met een Wsw-indicatie en Wajongers met arbeidsvermogen. Hetzelfde geldt voor zogenoemde scholingsbelemmerden, die de afgelopen 5 jaar door ziekte of gebrek belemmering hebben ondervonden bij het volgen van onderwijs. De tegemoetkoming is € 1,01 per uur en maximaal € 2.000 per jaar. Vanaf 2020 is er geen maximale duur meer van de LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Tot die tijd is de maximale duur van de tegemoetkoming 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

Budgettaire ontwikkelingen

De LKV’s zijn dit jaar ingegaan en worden na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Daarom zijn er nog geen uitgaven in 2017 en 2018. Vanaf 2021 stijgen de uitgaven met € 10 miljoen. Dit komt met name doordat de LKV Banenafspraak structureel beschikbaar wordt, in plaats van maximaal 3 jaar per dienstverband.

B. Subsidies

Naast de uitgaven aan subsidies die bij budgetflexibiliteit zijn genoemd wordt onder andere nog circa € 1 miljoen ingezet voor het Programma Beroepsziekten.

C. Opdrachten

Dit budget wordt divers ingezet voor het stimuleren van gezond en veilig werken en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Bijvoorbeeld voor verschillende communicatiecampagnes (arbeidsmarktdiscriminatie, arbeid en zorg, balans arbeidsmarkt en leven lang ontwikkelen) is bijna € 2 miljoen gereserveerd. Een ander voorbeeld is het programma Beroepsziekten waarvoor € 1 miljoen beschikbaar is. Ook is een bedrag van bijna € 1 miljoen beschikbaar voor het NCvB en de Arbeidsmarktpanels van het SCP. Daarnaast is € 1 miljoen beschikbaar voor het Arboportaal, voor onderhoud van de normalisatie infrastructuur en ten behoeve van voorlichting.

D. Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen.

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan de begroting van EZK ten behoeve van de financiering van het Ctgb. De bijdrage aan de begroting van het Ministerie van VWS bestaat grotendeels uit een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad.

F. Bijdrage aan agentschappen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

G. Ontvangsten

De inschatting van de boeteopbrengsten is gebaseerd op de realisatie van de voorgaande jaren. Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op de uiteindelijke realisatie, waaronder de incassoratio en de restitutie van boetes.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Levensloopverlofkorting betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.1.3 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

2017

2018

2019

Arbeidskorting

18.328

18.836

18.490

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

2.001

2.058

1.778

Btw laag tarief arbeidsintensieve diensten

938

966

796

Arbeidsmarkt

Kerncijfers

De arbeidsmarkt bevindt zich in een hoogconjunctuur. In 2017 was het aantal werkenden groter dan ooit. De werkloosheid daalt al jaren gestaag voor alle leeftijdscategorieën maar is nog niet op het niveau van voor de crisis (3,7% of 381.000 werklozen in 2008). Voor 2018 en 2019 verwacht het CPB een verdere groei van de werkgelegenheid en een daling van de werkloosheid.

Tabel 3.1.4 Kerncijfers Arbeidsmarkt
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Werkloosheidspercentage

6,9

6,0

4,9

15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid)

11,3

10,8

8,9

 

waarvan migrantenjongeren

19,9

18,1

14,9

25 tot 45 jaar

5,6

4,6

3,7

45 tot 75 jaar

6,5

5,6

4,4

Werkloze beroepsbevolking (x 1.000)

614

538

438

Werkzame beroepsbevolking (x 1.000)

8.294

8.403

8.579

Gezond en veilig werken

In 2017 heeft 1,6% van de werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in de periode 2014–2017 vrijwel stabiel gebleven. Werknemers verzuimen gemiddeld vier op de honderd werkdagen. In 2017 vonden er 3 incidenten met gevaarlijke stoffen plaats. In meerjarig perspectief schommelt het aantal tussen 3 en 6.

Tabel 3.1.5 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1

1,4

1,4

1,6

Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)2

1,1

Ziekteverzuim (%)3

3,9

3,9

4,0

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

3

6

3

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

80

Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)6

3,2

Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)2

1,9

X Noot
1

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

X Noot
2

CBS/TNO, zelfstandigenenquête arbeidsomstandigheden. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

X Noot
3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

X Noot
4

Inspectie SZW, administratie, conform de waarde uit het EU-systeem. Een incident uit de realisatie 2017 heeft in 2016 plaatsgevonden.

X Noot
5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

X Noot
6

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen, en deels aan cao’s waaronder het ene jaar meer dan wel minder werknemers vallen dan in het andere jaar.

Tussen 2016 en 2017 was er sprake van een toename van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Er is een stijging in met name twee categorieën waargenomen, te weten tewerkstellingsvergunningen voor bijkomende werkzaamheden voor buitenlandse studenten en tewerkstellingsvergunningen die zijn afgegeven op basis van de quotumregeling Aziatische horeca die sinds 1 oktober 2016 in werking is getreden.

Tabel 3.1.6 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en -voorwaarden
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo)

5.500

5.551

5.625

 

waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s

4.743

4.793

4.790

 

waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring

757

758

835

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2

7,0

7,7

8,9

X Noot
1

SZW, administratie.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder en opsporingsinstantie op het terrein van het Ministerie van SZW. Met haar toezicht draagt de Inspectie SZW bij aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Op de terreinen Gezond en Veilig en Eerlijk is sprake van handhavingstoezicht. Op het terrein van Werk en Inkomen betreft het stelseltoezicht. Daarnaast voert de Inspectie SZW in opdracht van het Ministerie van VWS strafrechtelijke onderzoeken uit naar fraude in de zorg en signaleert ze op grond van bevindingen uit strafrechtelijke onderzoeken aan de Minister van VWS. Net als de strafrechtelijke opsporing op het terrein van SZW vinden deze onderzoeken plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.

A. Inspectie Control Framework (ICF)

Het kabinet Rutte III heeft besloten om jaarlijks extra middelen (oplopend tot 50 miljoen in 2021) aan de Inspectie SZW ter beschikking te stellen voor de versterking van de handhavingsketen. In 2019 ligt de focus op de uitbreiding van de voor de inspectieprogramma’s benodigde medewerkers en disciplines. In haar Jaarplan 2019 zal de Inspectie SZW hier nader op ingaan.

In haar Jaarplan 2018 heeft de Inspectie SZW aangegeven de extra middelen conform het ICF over de genoemde doelen te verdelen:

  • 75% voor het doel eerlijk werk;

  • 10% voor het doel gezond en veilig werk;

  • 5% voor bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s en zware ongevallen (Brzo) en;

  • 10% voor de versterking van datagericht werken.

Deze verhouding kan anders uitvallen als gevolg van toekomstige ontwikkelingen die van invloed zijn op de inzet door de Inspectie SZW.

B. Van output- naar effectsturing

De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. De Inspectie SZW stuurt daarbij op het behalen van resultaten en effecten die bijdragen aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. De Inspectie SZW wil deze aanpak de komende jaren verder ontwikkelen. Daar waar effect wordt bereikt, is het vaak niet mogelijk om een causaal verband tussen interventies en effect aan te tonen. In die gevallen zal de Inspectie SZW zich richten op het plausibel maken van dit verband. Dit borgt tevens een doeltreffende en doelmatige inzet van de uit het Inspectie Control Framework voortvloeiende middelen.

De Inspectie SZW organiseert haar werk in programma’s. Dat doet zij om de bij de medewerkers van de Inspectie SZW aanwezige kennis, ervaring, denk- en uitvoeringskracht op een wendbare en flexibele manier risicogericht te kunnen inzetten. Vanwege de gewenste wendbaarheid en flexibiliteit kan het aantal programma’s en de inhoud ervan van jaar tot jaar variëren.

Tabel 3.1.7 Inspectie SZW: Inspectie control framework, capaciteitsinzet en effecten1
 

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2023

Inspectie Control Framework

         

Verhouding actief/reactief in Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

30:70

30:70

2

50:50

 

Deelname Inspectie SZW aan gezamenlijke Brzo-inspecties (%)

60

60

2

>90

 

Niveau informatiegestuurd werken (schaal 0–5)3

4

2

2

2

3

Inspectiedekking Eerlijk werk (%)5

4

1

2

2

2

Capaciteitsinzet6

         

Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

4

45

2

2

35

Brzo (%)

4

8

2

2

10

Eerlijk (%)

4

44

2

2

53

Werk en Inkomen (%)

4

3

2

2

2

Effect

         

Handhavingspercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

55

>50

>50

>50

>50

Handhavingspercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

21

≤50

<50

<50

<50

Handhavingspercentage Brzo

44

40

40

40

<40

Handhavingspercentage eerste inspectie Eerlijk

50

>50

>50

>50

>50

Handhavingspercentage herinspectie Eerlijk

39

≤50

<50

<50

<50

X Noot
1

Inspectie SZW, jaarverslag 2017 en jaarplan 2018.

X Noot
2

Geen raming 2019 of 2020 beschikbaar. Zie toelichting bij de tabel.

X Noot
3

Definitie niveau 2: «Interne informatie wordt gestructureerd verzameld in de eigen organisatie en informatie geeft antwoord op wat het probleem is». Definitie niveau 3: «Interne en externe informatie wordt gestructureerd verzameld en geanalyseerd. Informatie heeft een sturende rol».

X Noot
4

Geen realisatie 2017 beschikbaar. Het betreft een kerncijfer dat in de SZW Begroting 2018 is geïntroduceerd. De Inspectie SZW heeft haar administratie zo aangepast dat realisaties voor het eerst over 2018 beschikbaar komen.

X Noot
5

Betreft het aandeel van alle bedrijven waar oneerlijk werk een potentieel risico is en waar de inspectie SZW toezicht heeft gehouden.

X Noot
6

Betreft alleen de capaciteitsinzet in de programma’s.

De Inspectie SZW heeft in haar Jaarplan 2018 de geraamde resultaten voor zowel de beoogde effecten als het ICF en de capaciteitsinzet weergegeven. Voor het ICF en de capaciteitsinzet zijn deze alleen voor 2020 en 2023 geformuleerd. Voor de tussenliggende jaren heeft de Inspectie SZW geen tussentijdse doelen opgesteld. De Inspectie SZW moet eerst het «fundament verstevigen voordat er verdiepingen kunnen worden gebouwd.» Daarnaast duurt het enige tijd voordat nieuwe inspecteurs zijn ingewerkt. Bovendien kost het inwerken van nieuwe inspecteurs ook capaciteit. De jaarverslagen van het Ministerie van SZW en de Inspectie SZW zullen de realisaties voor de tussenliggende jaren wel weergeven. De Inspectie SZW zal in haar jaarplannen voor de tussenliggende jaren specifieker ingaan op de per programma beoogde resultaten.

1. Inspectie Control Framework

De Inspectie SZW wendt de door het kabinet Rutte III toegekende ICF-middelen aan om in 2020 een evenredige verhouding in de capaciteitsinzet op actieve en reactieve inspecties op het terrein van Veilig en Gezond tot stand te brengen en het aandeel van de gezamenlijk met de andere Brzo-toezichthouders uitgevoerde inspecties tenminste 90% te laten zijn. Bovendien beoogt de Inspectie SZW een verhoging van de mate waarin zij informatiegestuurd werkt van niveau 2 naar niveau 3 in 2023 (zie de eerste voetnoot bij de tabel voor de definitie van deze niveaus). Daarnaast wil de Inspectie SZW deze middelen inzetten om de inspectiedekking op het vlak van eerlijk werk te verdubbelen naar 2% in 2023.

2. Capaciteitsinzet

De toekomstige capaciteitsverdeling is een uitvloeisel van de inzet van de ICF-middelen uit het regeerakkoord en de meerjarenprogrammering van de Inspectie SZW. De tabel laat zien dat in 2023 het relatieve aandeel van toezicht op «oneerlijk werk» zal zijn toegenomen.

3. Effecten

Het handhavingspercentage bij eerste inspectie biedt een indicatie voor de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om werkgevers te bezoeken die de wet overtreden. Bij meer dan de helft van de bij eerste inspectie bezochte bedrijven moet hiervan sprake zijn. Het handhavingspercentage bij herinspectie zegt iets over de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om een gedragsverandering te realiseren bij niet-nalevende werkgevers. Bij minder dan de helft hiervan mag nog maar sprake zijn van regelovertreding.

Bij het inspecteren van Brzo-bedrijven bestaat geen onderscheid tussen eerste en herinspectie. De Inspectie SZW bezoekt vooral Brzo-bedrijven die vanuit het oogpunt van arbeidsomstandigheden als hoogrisico bedrijven zijn aangemerkt. Door het gezamenlijk optrekken met de andere Brzo-toezichthouders zal de Inspectie SZW ook niet-hoogrisico bedrijven bezoeken. Hierdoor zal het handhavingspercentage in 2023 naar verwachting lager zijn dan nu.

2. Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratie-inspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert hij de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandsniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor startende zelfstandigen;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • Het houden van systeemtoezicht; het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt, en zo niet, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;

  • De budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van het in de integratie-uitkering sociaal domein opgenomen SZW-aandeel en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Binnen deze wettelijke kaders hebben gemeenten beleidsvrijheid om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget aan de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstandsuitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren onder de gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering, welke een louter gemeentelijke aangelegenheid zijn.

Banenafspraak/quotum (resultaten driemeting)

Beleidswijzigingen

De banenafspraak uit het Sociaal Akkoord van 2013 heeft tot doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Met de sociale partners is afgesproken 125.000 banen voor de doelgroep te creëren. De opgave voor markt en overheid tot en met 2017 is om 33.000 extra banen te realiseren ten opzichte van de nulmeting; 23.000 in de sector markt en 10.000 in de sector overheid. De doelstelling van 33.000 banen is met 36.904 extra banen ruim gehaald. Met 30.432 banen heeft de sector markt de doelstelling van 23.000 banen ruim overtroffen. Helaas hebben de overheidswerkgevers de doelstelling ook in 2017 niet gehaald. Waar de doelstelling voor de overheid op 10.000 banen ligt, hebben de overheidswerkgevers 6.471 extra banen ten opzichte van de nulmeting gerealiseerd. Dit resultaat van de sector overheid geeft geen aanleiding om de quotumregeling te deactiveren. Halen de overheidswerkgevers over 2019 de banenafspraak weer niet, dan wordt een heffing opgelegd van € 5.000 per niet-ingevulde baan van een individuele overheidswerkgever.

Tabel 3.2.1 Indicatoren banenafspraak
 

Realisatie 20171

Streefwaarde 20172

Streefwaarde 20182

Streefwaarde 20192

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

30.432

23.000

31.000

40.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheidsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

6.471

10.000

12.500

15.000

X Noot
1

Berekening SZW op basis van metingen UWV.

X Noot
2

Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Tweede Kamer, 2013–2014, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel «Aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.»

Offensief voor werk voor mensen met arbeidsbeperking

In het afgelopen jaar heeft het kabinet het voornemen uit het regeerakkoord om over te gaan op loondispensatie in de Participatiewet nader uitgewerkt. Tijdens deze uitwerking is gebleken dat het niet mogelijk is om loondispensatie in de Participatiewet zo in te richten dat het voor iedereen simpeler en beter wordt. Het kabinet ziet daarom af van invoering van loondispensatie in de Participatiewet. Het doel van het kabinet blijft ongewijzigd: meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk. Daartoe zet het kabinet in op een breed offensief voor vereenvoudiging en meer werk voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet heeft de Tweede Kamer hierover bij brief van 7 september geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 115). Voor de begrotingsbehandeling van SZW zal het kabinet een nadere uitwerking naar de Tweede Kamer sturen.

Armoede en schulden

Het kabinet wil het aantal mensen met problematische schulden terugdringen en mensen met schulden effectiever helpen. Het kabinet stelt voor drie jaar in totaal € 80 miljoen ter beschikking voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen. De middelen hebben als doel om te leiden tot een kwaliteitsverbetering van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid. Ruim € 71 miljoen wordt via een decentralisatie-uitkering, ondersteund door bestuurlijke afspraken met de VNG, aan gemeenten toegekend om een impuls te geven aan de verbetering van de toegang tot en de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening en de versterking van de lokale regie van het (kindgericht) armoedebeleid in lijn met de kabinetsreactie op advies van de SER «Opgroeien zonder armoede» en op het rapport van de Kinderombudsman «Alle kinderen kansrijk» (Tweede Kamer, 2017–2018, 24 515, nr. 430). Hoe gemeenten hier invulling aan geven is afhankelijk van de lokale context. Bijna € 9 miljoen wordt ingezet ter versterking van de landelijke ondersteuning van gemeenten door kennisontwikkeling, professionalisering, kennisuitwisseling, monitoring en coördinatie. Er wordt voortgebouwd op reeds goed lopende projecten en programma’s, waaronder de programma’s «Schouders eronder» en «Vakkundig aan het werk.»

Armoede en schulden hangen vaak samen met andere problematieken zoals schooluitval en gezondheidsproblemen. Door actief in te zetten op het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden, kunnen kosten in andere domeinen worden voorkomen of verminderd. Dat maakt dat gemeenten, mede doordat gemeenten als uitvoerder van het armoedebeleid dichtbij de burger staan, het beste in staat zijn om de middelen en de expertise doeltreffend en doelmatig in te zetten om het armoede- en schuldenbeleid verder te versterken. Het Rijk en de VNG geven, via de bestuurlijke afspraken, samen invulling aan de monitoring en evaluatie van deze middelen, passend bij de decentrale bevoegdheden van gemeenten.

Het kabinet heeft in 2018 de brede schuldenaanpak gepresenteerd (Tweede Kamer, 2017–2018, 24 515, nr. 431). In het bijbehorende actieplan zijn de maatregelen uitgewerkt en gericht op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en op een effectievere dienstverlening aan mensen met schulden. Binnen de brede schuldenaanpak worden drie actielijnen onderscheiden. Ten eerste preventie en vroegsignalering, ten tweede ontzorgen en ondersteunen en ten slotte zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Het gaat hier om een gezamenlijke aanpak van ministeries, gemeenten en andere betrokken partijen. Naast nieuwe maatregelen bevat het actieplan ook reeds lopende maatregelen die onverkort en met urgentie worden voortgezet, zoals de implementatie van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet en de verbreding van het beslagregister. 2019 zal in het teken staan van de uitwerking/uitvoering van verschillende maatregelen.

Door een versterkte inzet op preventie en vroegsignalering worden problematische schulden tegengegaan. Zo zal in 2018 en 2019 een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening worden voorbereid om ten behoeve van vroegsignalering gegevensuitwisseling te faciliteren. In het kader van ontzorgen en ondersteunen zullen het Rijk en gemeenten in het kader van het Interbestuurlijk Programma afspraken uitwerken om tot een vernieuwende schuldenaanpak en een verbeterde toegang tot de schuldhulpverlening te komen.

Vereenvoudiging beslagvrije voet

Met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die moet voorkomen dat schuldenaren bij beslaglegging te weinig geld overhouden om in basale levensbehoeften te kunnen voorzien, worden knelpunten van de huidige regeling ondervangen. De wet wijzigt de berekeningswijze van de beslagvrije voet, de gegevens die daarvoor met verschillende instanties dienen te worden uitgewisseld, alsmede het uiteindelijke proces tot vaststelling van de beslagvrije voet. De vereenvoudiging van de beslagvrije voet ziet, net als de verbreding van het beslagregister, op de realisatie van een hoge mate van gegevensuitwisseling tussen een groot aantal partijen. Een toekomstbestendige inbedding van deze gegevensuitwisseling in de ICT-systemen van de verschillende organisaties vraagt de nodige inspanning van en samenwerking tussen de betrokken organisaties en vraagt meer tijd dan eerder werd voorzien. De basis hiervoor is in 2017 en 2018 gelegd, zodat in 2019 en 2020 verdere stappen kunnen worden gezet om tot realisatie van de met beide trajecten beoogde doelen te komen.

Onderstand Caribisch Nederland

In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de onderstand voor personen die zelfstandig wonen in 2019 te verhogen naar minimaal het niveau van 55% van het wettelijk minimumloon (Wml). De inkomensgrens voor bijzondere onderstand wordt tijdelijk verhoogd naar 120% Wml. Daarnaast ontvangen alleenstaande AOV-gerechtigden via de onderstand een toeslag op het inkomen tot Wml. De onderstand wordt verhoogd om de leefomstandigheden in Caribisch Nederland te verbeteren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.2.2 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

6.751.201

7.059.942

7.037.743

7.129.435

7.348.572

7.506.769

7.631.337

waarvan garantieverplichtingen

– 55

           

Uitgaven

6.809.474

7.145.810

7.079.146

7.149.731

7.351.507

7.507.204

7.631.337

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,7%

       
               

Inkomensoverdrachten

6.673.695

7.014.229

6.994.795

7.088.532

7.298.243

7.456.970

7.581.638

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

5.900.666

6.213.528

6.215.835

6.311.591

6.509.467

6.654.382

6.758.576

TW

456.000

470.846

458.901

454.913

463.404

470.474

472.130

AIO

268.134

286.972

286.997

290.955

294.280

300.939

319.671

Bijstand zelfstandigen

42.866

36.554

26.167

23.861

23.861

23.861

23.861

Bijstand overig

1.500

1.200

1.150

1.100

1.050

1.000

950

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

2.729

5.129

5.745

6.112

6.181

6.314

6.450

Participatiebudget

1.800

0

0

0

0

0

0

Garanties

5

5

0

0

0

0

0

               

Subsidies

132.858

105.913

56.291

27.502

20.421

18.396

18.361

               

Opdrachten

1.553

12.947

16.185

21.793

21.379

20.374

19.874

               

Bekostiging

1.064

2.403

1.655

1.739

1.297

1.297

1.297

ZonMw

1.064

2.403

1.655

1.739

1.297

1.297

1.297

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

299

313

220

165

167

167

167

ZonMw

299

313

220

165

167

167

167

               

Bijdrage aan sociale fondsen

0

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Pensioenfonds Wsw

0

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

               

Ontvangsten

48.492

17.711

2.572

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen, gemeenten, het UWV en de SVB, worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Inkomensoverdrachten die worden gedeclareerd, zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve ook voor 100% juridisch verplicht.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 88% juridisch verplicht. De aanvragen in het kader van de subsidieregelingen, zoals voor de sectorplannen, armoede en schulden en Doorstart naar nieuw werk, zijn beschikt of nog in procedure. Evenzo geldt dit deels voor de incidentele subsidies, zoals voor armoede onder kinderen, of de subsidies aan de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM), Nibud of de gesubsidieerde cofinanciering Europees Fonds Meest Behoeftigen (EFMB) die voor meerdere jaren zijn toegekend aan de desbetreffende organisaties.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 10% juridisch verplicht. Het gaat om ruim € 1 miljoen.

Bekostiging:

Met de goedkeuring in 2015 van het meerjarige kennisprogramma, zoals dat door ZonMw wordt uitgevoerd, is het kasbudget 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Analoog aan het instrument bekostiging is de bijdrage voor de uitvoeringskosten van ZonMw ook voor 100% verplicht.

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdrage aan sociale fondsen is voor 100% juridisch verplicht.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen

Op grond van de Participatiewet verstrekt het Ministerie van SZW jaarlijks aan gemeenten een budget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Voor alle gemeenten tezamen wordt het macrobudget voor 2019 geraamd op ruim € 6 miljard. In 2019 wordt hiervan een bedrag van € 108 miljoen gereserveerd voor de vangnetregeling 2017. Bij de verdeling van het voorlopig macrobudget wordt hiermee al rekening gehouden. De vangnetuitkering is bedoeld voor gemeenten van wie het tekort op het budget op grond van artikel 69 Participatiewet de geldende eigenrisicodrempel overstijgt. Alle gemeenten met een tekort dat over 2017 meer bedraagt dan 5% en over 2016 en 2017 samen ook meer bedraagt dan 5% van het budget 2017, kunnen een beroep doen op de vangnetregeling 2017. In tabel 3.2.3 wordt de opbouw van het budget gespecificeerd.

Tabel 3.2.3 Extracomptabel overzicht Macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)
 

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

5.900.666

6.213.528

6.215.835

6.311.591

6.509.467

6.654.382

6.758.576

               

Macrobudget participatiewetuitkeringen

5.889.6101

6.215.974

6.219.663

6.315.419

6.513.295

6.658.210

6.762.404

Algemene bijstand en loonkostensubsidie

5.497.394

5.806.690

5.797.122

5.891.722

6.097.413

6.255.844

6.382.585

IOAW

361.723

377.614

389.169

388.413

378.613

363.320

340.375

IOAZ

30.493

31.670

33.372

35.284

37.269

39.046

39.444

Intertemporele tegemoetkoming2

11.056

-2.446

-3.828

-3.828

-3.828

-3.828

-3.828

X Noot
2

SZW, financiële administratie

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Dit budget wordt samen met de middelen voor IOAW en IOAZ over de gemeenten verdeeld. Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers bedraagt in 2019 circa € 32 miljoen en maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont en onvoldoende over eigen middelen van bestaan beschikt, kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 3.2.4 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden/alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Tabel 3.2.4 Netto bijstandsnormen van 21-jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd inclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend

1.423,66

Alleenstaande (ouder)

996,56

Budgettaire ontwikkelingen

Hieronder volgt een toelichting op de bijstellingen voor de algemene bijstand, loonkostensubsidies en de intertemporele tegemoetkoming. De toelichting voor de IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud startende ondernemers volgen later in het artikel.

De door het CPB geraamde werkloosheidsdaling als gevolg van de maatregelen uit het regeerakkoord leidt tot lagere uitgaven in de bijstand in 2019. De meerjarige oploop van de uitgaven daarna hangt samen met een lichte stijging van de door het CPB verwachte werkloosheid in latere jaren en de invoering van een aantal wetswijzigingen, waaronder de invoering van de Participatiewet, de AOW-leeftijdsverhoging en de invoering van het onderdeel WW-duurverkorting in de Wet werk en zekerheid. Daarnaast is de systematiek aangepast voor de verwerking van statushouders in de bijstandsraming, zodat de verhoogde instroom van statushouders al in het uitvoeringsjaar wordt verwerkt in de bijstandsraming voor cohort 2018 en 2019. Het bijstandsbudget wordt daarmee voor 2018 en 2019 hoger dan eerder geraamd. In latere jaren wordt het hiervoor bestemde budget neerwaarts bijgesteld, in lijn met de verwachting dat een deel van de statushouders dan weer uit de uitkering stroomt. Bovendien is de meerjarige prognose van het aantal verwachte vergunninghouders bij gemeenten naar beneden bijgesteld aan de hand van nieuwe cijfers van het Ministerie van J&V. Dit leidt in latere jaren tot lagere verwachte realisaties dan waar op voorhand rekening mee was gehouden.

In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is een intertemporele tegemoetkoming afgesproken. De verrekening van de intertemporele tegemoetkoming van 2016 en 2017 met de gemeentelijke budgetten Participatiewetuitkeringen vindt in 8 jaar plaats vanaf respectievelijk 2018 en 2019.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.5 Kerncijfers Participatiewet
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)2

398

394

392

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, ultimo)

390

3

3

 

waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar

76

3

3

 

waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar

166

3

3

 

waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer

147

3

3

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Dit cijfer is exclusief volume loonkostensubsidie.

X Noot
3

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt er voor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd, omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Per 1 juli 2015 geldt voor de IOAW en de IOAZ een kostendelersnorm. In de IOAW en IOAZ geldt de kostendelersnorm alleen voor alleenstaande kostendelers. Nieuwe aanvragers ontvangen 50% van de gehuwdennorm. Voor huidige alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt de norm trapsgewijs afgebouwd. Vanaf 1 januari 2018 is de norm 55%. Per 1 januari 2019 ontvangen alleenstaanden en alleenstaande ouders, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen, 50% van de gehuwdennorm.

Tabel 3.2.6 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand, exclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend

1.524,62

Alleenstaande (ouder) zonder meerderjarige medebewoners

1.177,30

Alleenstaande (ouder) met een of meer meerderjarige medebewoners

866,05

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven stijgen in 2019 door de vertraagde doorwerking van de conjunctuur. De vertraging treedt op doordat het grootste deel van de IOAW-instroom eerst 3 jaar WW-gerechtigd is geweest. Vanaf 2020 is de gunstige conjunctuur terug te zien in de volumeontwikkeling van de IOAW. Het tweede belangrijke effect op de IOAW-uitgaven wordt veroorzaakt door de beperkende voorwaarde dat het IOAW-recht alleen geldt voor personen geboren voor 1965. Dit leidt er toe dat vanaf 2020 minder mensen gebruik kunnen maken van de IOAW. De verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd vermindert daarentegen de daling van de IOAW-uitgaven. De uitgaven aan de IOAZ nemen vooral toe door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.7 Kerncijfers IOAW en IOAZ
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

24

26

27

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,9

2,0

2,1

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers handhaving tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

Tabel 3.2.8 Kerncijfers WWB/Participatiewet (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

82

77

75

Kennis van de verplichtingen (%)

90

88

88

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

29

30

31

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

66

71

69

       

Terugvordering4

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

37

43

47

Incassoratio cohort 2014 (%)

22

28

33

Incassoratio cohort 2015 (%)

14

25

31

Incassoratio cohort 2016 (%)

5

16

26

Incassoratio cohort 2017 (%)

5

5

15

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

CBS-onderzoek incassoratio 2016. Deze cijfers zijn overigens door het CBS herzien.

X Noot
5

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A2. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt er voor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

  • een alleenstaande/alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het TW-normbedrag. Indien het dagloon lager is dan het TW-normbedrag, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon. Voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder, die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lagere norm. De kostendelersnorm is per 1 juli 2016 in de TW ingevoerd en wordt stapsgewijs afgebouwd. Vanaf 1 januari 2018 bedraagt de kostendelersnorm 55% van het Wml. Per 1 januari 2019 zal de kostendelersnorm 50% van het Wml bedragen.

Tabel 3.2.9 Normbedragen TW bruto per dag, exclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend

73,30

Alleenstaande (ouder) van 22 jaar en ouder

54,13

Alleenstaande (ouder) van 22 jaar en ouder met een of meer meerderjarige medebewoners

39,82

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven hangen samen met de volumeontwikkelingen in de moederwetten. In 2018 stijgen TW-uitgaven met name omdat de Wajong-uitkering voor Wajonggerechtigden met arbeidsvermogen is verlaagd, waardoor zelfstandig wonende alleenstaanden in deze groep in aanmerking kunnen komen voor een aanvulling op grond van de TW. Hierdoor neemt het TW-volume in 2018 toe. In 2019 dalen de TW-uitgaven met name vanwege de daling van het aantal WAO- en WW-uitkeringen, waardoor ook het aantal toeslagen op die uitkeringen afneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

In 2018 is het TW-volume hoger dan in 2017. Doordat de uitkering voor Wajong-gerechtigden met arbeidsvermogen is verlaagd, komt een deel van deze mensen nu in aanmerking voor een aanvulling op grond van de TW. Omdat deze groep relatief lage TW-uitkeringen ontvangt, komt de gemiddelde toeslag in 2018 lager uit dan in 2017. In 2019 is er een lichte daling in het TW-volume. Deze daling wordt vooral gedreven door een daling van het aantal WAO- en WW-uitkeringen.

Tabel 3.2.10 Kerncijfers TW
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

103

129

126

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

4.385

3.569

3.665

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers handhaving vertonen een lichte stijging in 2017 ten opzichte van voorgaande jaren. De incassoratio’s blijven op een gelijk niveau.

Tabel 3.2.11 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)1
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Opsporing

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)2

2,4

1,7

2,0

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,8

5,6

6,7

       

Terugvordering

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

47

54

61

Incassoratio cohort 2014 (%)

39

48

56

Incassoratio cohort 2015 (%)

18

40

51

Incassoratio cohort 2016 (%)

3

17

33

Incassoratio cohort 2017 (%)

3

3

16

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande begrotingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
3

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A3. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In onderstaande tabel zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

Tabel 3.2.12 AIO netto maandbedragen (maximaal), inclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 2018

Gehuwd /samenwonend

1.533,18

Alleenstaande (ouder)

1.121,43

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van AIO nemen de komende jaren toe, vanwege een verwachte stijging van het aantal AIO-gerechtigden als gevolg van de vergrijzing. Daarnaast neemt de gemiddelde uitkering de komende jaren naar verwachting iets toe, omdat als gevolg van het vervallen van de AOW-partnertoeslag huishoudens die een AIO-uitkering aanvragen, gemiddeld een hogere uitkering ontvangen dan bestaande AIO-gerechtigden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met een AIO-uitkering neemt komende jaren naar verwachting toe vanwege de vergrijzing. Daarnaast is door het afschaffen van de AOW-partnertoeslag in 2015 het aantal aangevraagde AIO-uitkeringen toegenomen. Daarentegen heeft de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd de komende jaren een matigend effect op het aantal huishoudens dat een AIO-uitkering aanvraagt.

Tabel 3.2.13 Kerncijfers AIO
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

44

46

46

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers handhaving tonen in 2017 een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

Tabel 3.2.14 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

75

77

77

Kennis van de verplichtingen (%)

87

88

89

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,0

0,9

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,2

2,0

2,3

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

49

53

56

Incassoratio cohort 2014 (%)

19

27

31

Incassoratio cohort 2015 (%)

14

31

38

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

12

22

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

6

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen voor financiële ondersteuning onder voorwaarden een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steuntje in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering en het krediet?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 3.2.4) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskredieten wordt in onderstaande tabel vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Tabel 3.2.15 Bbz-normen kredietverlening (maxima) (in €)
 

1 januari 2018

Startende zelfstandige

36.155

Gevestigde zelfstandige

196.381

Budgettaire ontwikkelingen

Voor de verstrekking van bedrijfskredieten en uitkeringen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering. Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen en zijn voor 2019 geraamd op € 26 miljoen. Uit onderzoek is gebleken dat gemeenten de daling van de omvang van de kredietverlening vooral verklaren uit een afname van het aantal aanvragen èn uit gemiddeld lagere bedragen, waarbij door de verbetering van de economische situatie er minder behoefte is aan Bbz-krediet. Daarnaast wordt de daling veroorzaakt doordat de uitgaven, die voor de gemeenten gezamenlijk worden geraamd, gesaldeerde uitgaven zijn. Bij individuele gemeenten verschillen de uitgaven van jaar op jaar aanzienlijk met als gevolg dat een aantal gemeenten te weinig voorschot ontvangt en andere gemeenten teveel, zodat een aantal gemeenten achteraf nabetaald krijgt en andere gemeenten voorschotten terug moeten betalen.

Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers bedraagt in 2019 € 32 miljoen en maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen (zie tabel 3.2.3)

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.16 Kerncijfers Bbz
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

3,8

3,8

3,8

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A5. Bijstand overig

Onder bijstand overig vallen de bijstand buitenland- en de repatriëringsregeling. Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gerechtigden meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

De verwachte uitkeringslasten voor de bijstand buitenland nemen de komende jaren af, omdat het aantal gerechtigden naar verwachting afneemt. Voor de repatriëringsregeling zijn geen uitgaven voorzien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen dat in het buitenland een bijstandsuitkering ontvangt, daalt de komende jaren naar verwachting licht.

Tabel 3.2.17 Kerncijfers bijstand overig
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume bijstand overig (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,1

0,1

0,1

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A6. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is een toename in de uitgaven. Dit is het saldo van twee effecten. De uitgaven aan Onderstand stijgen door de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland. Dit leidt tot een beperkte toename van de uitgaven in 2019 en heeft in latere jaren een groter effect. Anderzijds lopen de uitgaven aan re-integratieprojecten (€ 2,3 miljoen) per 2020 af. Per saldo resulteren beide effecten in een lichte toename van de uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.18 Kerncijfers Caribisch Nederland
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,6

0,5

0,6

X Noot
1

SZW-unit RCN.

B. Garanties

Voor 2019 zijn geen garanties meer voorzien.

C. Subsidies

In totaal is in 2019 € 56,3 miljoen voor subsidies beschikbaar. € 25 miljoen is bestemd voor de uitfinanciering van de sectorplannen, € 22,2 miljoen voor het armoede- en schuldenbeleid, waarvan € 15 miljoen specifiek voor kinderen. Voor de «Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt» (DWSRA) is € 3,8 miljoen beschikbaar. Verder maken incidentele subsidies, cofinanciering van Europese subsidieregelingen, waaronder EFMB, en de subsidies aan het Nibud en de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) voor ruim € 5 miljoen onderdeel uit van het subsidiebudget.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn met name bestemd voor activiteiten op de terreinen van bevordering arbeidsparticipatie (ca. € 11,3 miljoen), armoedebestrijding en schuldhulpverlening (ca. € 4,4 miljoen) en bevordering ondernemerschap (ca. € 0,5 miljoen). De middelen bevordering arbeidsparticipatie worden mede ingezet ten behoeve van het programma Sociaal Domein (dat in samenwerking tussen gemeenten en de ministeries van OCW, BZK, J&V en VWS is opgepakt), het programma Matchen op Werk en verbeteren van de werkgeversdienstverlening, het programma Perspectief op Werk en ondersteuningsprogramma’s op het terrein van vakmanschap. Uit de middelen voor armoedebestrijding en schuldhulpverlening worden onder andere diverse ondersteuningsprogramma gefinancierd ter verbetering van de het (gemeentelijke) armoedebeleid en de (gemeentelijke) schuldhulpverlening. Dit laatste mede in het kader van de brede schuldenaanpak, waarover de Tweede Kamer in 2018 is bericht.

E. Bekostiging

Voor de bekostiging van het meerjarige Kennisprogramma vakkundig aan het werk, dat wordt uitgevoerd door ZonMw, is in 2019 € 1,7 miljoen beschikbaar. Dat is € 0,6 miljoen minder dan in 2018 en wordt veroorzaakt door een versnelling in de uitvoering van het Kennisprogramma in 2018, waardoor de geraamde kasuitgaven in 2018 zijn verhoogd en in 2019 zijn verlaagd.

F. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Voor de uitvoering van het Kennisprogramma vakkundig aan het werk is voor uitvoeringskosten voor ZonMw ruim € 0,2 miljoen beschikbaar in 2019.

G. Bijdrage sociale fondsen

Met ingang van 2018 is een financiële tegemoetkoming van € 10 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan het Wsw-pensioenfonds PWRI, onder de voorwaarde dat sociale partners zelf tot een structurele oplossing komen voor het fonds.

H. Ontvangsten

De geraamde ontvangsten 2019 hebben betrekking op de boedelscheiding van de SVB-Nederlandse Antillen.

Kerncijfers

Tabel 3.2.19 bevat cijfers over re-integratie door gemeenten.

Tabel 3.2.19 Re-integratie gemeentelijk domein
 

2015

2016

2017

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000)1

43

43

45

Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)2

33

35

44

 

waarvan personen met een loonkostensubsidie Participatiewet

1,2

2,2

9,1

 

waarvan personen met beschut werk

<0,1

<0,1

0,6

 

waarvan tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

5,2

3,7

3,2

         

Werknemersbestand WSW (x 1.000)3

96

91

87

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3

36

37

37

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3

6,6

6,5

6,6

         

Aantal voorzieningen Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)4

209

222

256

Aantal personen met een voorziening Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)4

166

174

190

X Noot
1

CBS, Uitstroom na re-integratie.

X Noot
2

CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

X Noot
3

Panteia, Wsw-rapportage.

X Noot
4

CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsongeschiktheidsbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Regeerakkoordmaatregelen ziekte en arbeidsongeschiktheid

Beleidswijzigingen

Het regeerakkoord bevat enkele maatregelen op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De budgettaire effecten zijn in de begroting 2019 verwerkt, de maatregelen die in 2019 in zouden gaan zijn met een jaar uitgesteld. Het kabinet staat open voor voorstellen van sociale partners die het draagvlak voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid verbeteren (kamerstuk 29 544, nr. 813). De Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over de uitwerking van de regeerakkoordmaatregelen met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Loonkostensubsidies en het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium

Het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet. De beoogde inwerkingtredingsdatum is nu 1 januari 2020, dit is een jaar later dan vermeld in de begroting 2018.

Re-integratie WW

Het kabinet is voornemens om bij SZW verzamelwet 2019 te regelen dat UWV ook re-integratie kan inkopen voor mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en in de WW terecht zijn gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

804

790

799

815

832

848

865

Uitgaven

804

790

799

815

832

848

865

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

804

790

799

815

832

848

865

Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

804

790

799

815

832

848

865

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

9.455.806

9.778.216

10.237.306

10.737.822

11.214.577

11.721.598

12.150.676

               

Inkomensoverdrachten

9.394.789

9.693.454

9.864.234

10.043.937

10.202.897

10.371.453

10.450.965

IVA

2.036.404

2.360.541

2.618.994

2.884.830

3.150.033

3.414.824

3.641.844

WGA

2.492.840

2.716.671

2.891.579

3.050.071

3.179.501

3.307.383

3.410.573

WGA eigen-risicodragers

360.864

365.239

387.172

409.104

431.037

452.969

474.900

WAO

4.365.460

4.122.836

3.850.573

3.595.336

3.349.078

3.111.844

2.847.188

WAZ

139.221

128.167

115.916

104.596

93.248

84.433

76.460

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

61.017

84.762

104.543

115.126

116.236

117.344

118.453

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

61.017

84.762

104.543

115.126

116.236

117.344

118.453

               

Nominaal

0

0

268.529

578.759

895.444

1.232.801

1.581.258

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door de verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)2

0,22

0,2

0,2

X Noot
1

SZW-unit RCN.

X Noot
2

Per 2017 geldt een aangepaste definitie waarin de uitkeringen zowel met als zonder tussenkomst van de werkgever zijn opgenomen.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of bij wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun (ex-)werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2018 € 211,42, dat is afgerond € 4.598,39 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.448,79 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden in 2018 een tegemoetkoming van netto € 177,68 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Iemand die ten minste 35% arbeidsongeschikt is komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De Wet werk en zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van de loongerelateerde uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Dit heeft tot gevolg dat de maximale duur van de loongerelateerde uitkering stapsgewijs – één maand per kwartaal – wordt teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden voor nieuwe instroom in de WGA. Deze maatregelen zijn per 1 januari 2016 in werking getreden.

  • De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt geacht te gaan of te blijven werken. Om dit te stimuleren wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 177,68.

  • Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 stijgen de uitkeringslasten WIA (IVA en WGA) inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 450 miljoen. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een relatief nieuwe regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. Naarmate het WIA-bestand meer ingroeit zal er ook logischerwijs meer doorstroom plaatsvinden van de WGA naar de IVA omdat het WGA-bestand groeit. Hierdoor stijgen de IVA-uitgaven relatief harder dan de WGA-uitgaven. De hogere AOW-gerechtigde leeftijd heeft als gevolg dat WIA-uitkeringen langer kunnen doorlopen. De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.3.2.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari 2004 een WAO-uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden alleen nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt maximaal 75% van het maximumdagloon. Dat is per 1 juli 2018 maximaal € 3.448,79 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

  • WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2018) netto € 177,68.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2019 17.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2019 met ruim € 270 miljoen. In latere jaren gaat de daling van de uitkeringslasten minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer kunnen doorlopen als gevolg van de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

IVA, WGA en WAO

     

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

550

555

561

 

waarvan IVA

98

109

120

 

waarvan WGA

179

192

204

 

waarvan WAO

273

254

237

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

7,9

7,8

         

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

42

43

43

 

waarvan IVA

11

11

11

 

waarvan WGA

31

32

31

 

waarvan WAO

0,7

0,6

0,5

Instroomkans (%)

0,6

0,6

0,6

         

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

39

38

36

 

waarvan IVA

7

9

9

 

waarvan WGA

11

10

10

 

waarvan WAO

21

20

17

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

10

9

9

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

6,7

6,9

6,5

         

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo)

44

2

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd.

Handhaving

De indicatoren op het gebied van preventie en opsporing vertonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. Ook de incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 3.3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)1
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

83

79

79

Kennis van de verplichtingen (%)

91

88

89

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

2,0

1,1

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,4

6,0

7,4

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

57

64

71

Incassoratio cohort 2014 (%)

49

56

61

Incassoratio cohort 2015 (%)

22

45

57

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

24

44

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

19

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017». Kerncijfers preventie hebben alleen betrekking op WGA en WAO. De IVA is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de maximale grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2018 maximaal € 1.195,65 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2018) netto € 177,68.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van het zittend bestand. De hogere AOW-gerechtigde leeftijd heeft als gevolg dat WAZ-uitkeringen langer kunnen doorlopen. Hierdoor dalen de uitkeringslasten in de WAZ minder snel.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3.6 Kerncijfers WAZ
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Bestand in aantal uitkeringen (x 1.000, ultimo)

12

11

9,7

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Het UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk. Daarnaast koopt het UWV voorzieningen (waaronder jobcoaching en vervoersvoorzieningen) in voor het ondersteunen van werkenden met een structureel functionele beperking.

Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget wordt verantwoord in beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2019 is voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 105 miljoen beschikbaar. Met het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 structureel middelen vrijgemaakt om de persoonlijke dienstverlening die het UWV biedt uit te breiden en te versterken, zie beleidsartikel 11. Naar verwachting leidt dit tot een hogere uitputting van het re-integratiebudget. Op basis van informatie van het UWV is er in 2018 naar verwachting minder budget nodig voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen. Het premiegefinancierde budget voor 2018 is daarom met € 19,4 miljoen verlaagd.

De vaste commissie SZW van de Tweede Kamer heeft de Minister tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag 2017 verzocht om inzicht te geven in de verhouding tussen premie- en begrotingsgefinancierde middelen van het re-integratiebudget. In tabel 3.3.7 is daarom het totale budget dat voor het UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong. Aandachtspunt is dat een deel van het begrotingsgefinancierde budget gericht is op de subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). Het overige begrotingsgefinancierde deel is samen met het premiegefinancierde deel beschikbaar voor inkoop van trajecten en diensten.

Tabel 3.3.7 Extracomptabel overzicht totaal re-integratiebudget (x € 1.000)
 

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Premiegefinancierd (WIA/WAO/WAZ/ZW/WW)

61.017

84.762

104.543

115.126

116.236

117.344

118.453

Begrotingsgefinancierd (Wajong)

27.800

99.446

107.312

103.929

101.216

84.892

82.166

 

waarvan ESB

13.000

14.000

14.0000

14.000

14.000

14.000

14.000

Totaal beschikbaar budget voor inkoop

75.8171

170.208

197.855

205.055

203.452

188.236

186.619

X Noot
1

In 2017 sluit het beschikbare budget niet een op een aan op de uitgaven aan re-integratie door het UWV. Dit wordt verklaard doordat het UWV in 2017 ESF-gelden heeft ontvangen voor oude projecten (€ 36 miljoen). Daarnaast is in 2016 een deel van het re-integratiebudget 2017 (€ 45 miljoen) aan UWV betaald.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.3.8 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

2017

2018

2019

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek

523

544

554

Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering

– 412

– 428

– 426

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «Wajong2010» (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «Wajong2010» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Zij hebben geen recht op arbeidsondersteuning.

Als het totale inkomen van een Wajonger en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het jonggehandicaptenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Levenlanglerenkrediet

Beleidswijzigingen

Het kabinet stelt in de op dit moment bij de Tweede Kamer voorliggende verzamelwet SZW 2019 voor een uitzondering te maken voor het levenlanglerenkrediet bij het vaststellen van het recht op Wajong. Jonggehandicapten in de Wajong2010 die met een levenlanglerenkrediet een studie volgen blijven met ingang van 1-1-2019 in de werkregeling. Het volgen van een studie met een levenlanglerenkrediet vormt met ingang van 1-1-2019 geen uitsluitingsgrond meer voor de toegang tot de Wajong2015.

Vereenvoudiging Wajong

Naar aanleiding van de in 2017 uitgevoerde beleidsdoorlichting Wajong is het kabinet voornemens om met ingang van 1 januari 2020 enkele wijzigingen in de Wajong door te voeren (Tweede Kamer, 2017–2018, 30 982, nr. 40). Al deze wijzigingen staan in het teken van vereenvoudigen van de Wajong en het wegnemen van drempels om aan de slag te gaan. Met de additionele middelen uit het regeerakkoord heeft het kabinet het mogelijk gemaakt om de persoonlijke dienstverlening aan Waiongers met arbeidsvermogen (artikel 11) op peil te brengen en te houden. Het kabinet stelt daarnaast voor voornemens om de verschillende inkomensregelingen binnen de Wajong harmoniseren tot een inkomensregeling voor alle werkende Wajongers. Verder is het kabinet voornemens om de negatieve prikkel om een studie op te pakken weg te nemen. Wajongers in de Wajong2010 die gaan studeren, komen niet meer in de studieregeling terecht met een uitkering van 25% van het minimumloon, maar blijven in de Wajong2010-werkregeling of -uitkeringsregeling. Wajongers ervaren de mogelijkheid dat zij het recht op Wajong verliezen mogelijk als een drempel om te gaan werken. Om deze drempel weg te nemen, stelt het kabinet voor de regels voor het vervallen van het recht op Wajong te harmoniseren en de periode voor het herleven van het recht op Wajong te verlengen.

Motie Siderius

Gelijktijdig met de Wajongmaatregelen naar aanleiding van de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting, is het kabinet voornemens om met ingang van 1 januari 2020 studie als uitsluitingsgrond voor toegang tot de Wajong2015 te schrappen. Hiermee geeft het kabinet gevolg aan een breed gesteunde motie van het lid Siderius (Tweede Kamer, 2015–2016, 31 497, nr. 188) waarbij de Tweede Kamer de regering heeft opgeroepen in de Wajong2015 een voorziening te treffen waarmee ernstig meervoudig beperkte leerlingen tijdens hun studie aanspraak kunnen maken op een uitkering op basis van de Wajong2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.4.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

3.202.010

3.282.302

3.359.378

3.440.570

3.470.482

3.444.895

3.460.007

Uitgaven

3.202.010

3.282.302

3.359.378

3.440.570

3.470.482

3.444.895

3.460.007

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

3.174.210

3.182.856

3.252.066

3.336.641

3.369.266

3.360.003

3.377.841

Wajong

3.174.210

3.182.856

3.252.066

3.336.641

3.369.266

3.360.003

3.377.841

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

27.800

99.446

107.312

103.929

101.216

84.892

82.166

Re-integratie Wajong

27.800

99.446

107.312

103.929

101.216

84.892

82.166

               

Ontvangsten

18.151

25.625

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen met recht op de oude Wajong die volledig arbeidsgehandicapt zijn en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2018 is dit € 1.195,65 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) voor mensen van 22 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. Voor de groep met arbeidsvermogen is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is deze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen met recht op de Wajong2010 in de uitkeringsregeling is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen in de Wajong2010 werkregeling is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 van 27 jaar of ouder die 7 jaar in de werkregeling zitten komen in de voortgezette werkregeling. Wanneer jonggehandicapten in de voortgezette werkregeling van de Wajong2010 meer dan 20% van het minimumloon verdienen, worden ze met een uitkering aangevuld tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren, ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon. Het kabinet is voornemens om deze studieregeling vanaf 2020 te schrappen, waardoor ook de jonggehandicapten in de Wajong 2010 die studeren in de werkregeling of uitkeringsregeling zullen komen.

Mensen met recht op de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.

Daarnaast ontvangen Wajong-gerechtigden in 2018 een tegemoetkoming van netto € 177,68 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een Wajong-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten stijgen in 2019, ondanks een afname van het volume van de Wajong, licht ten opzichte van 2018. Deze stijiging wordt veroorzaakt door een hogere gemiddelde uitkering. De belangrijkste factoren zijn:

  • De nieuwe instroom heeft duurzaam geen arbeidsmogelijkheden en zal daarom een volledige uitkering ontvangen.

  • Van de personen die uitstromen zal een deel een gedeeltelijke uitkering hebben, omdat zij wel werken.

  • De gemiddelde leeftijd van de Wajongers neemt toe, omdat de grote groep die de afgelopen jaren is ingestroomd ouder wordt. Hierdoor neemt het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt dat gebaseerd wordt op het minimumjeugdloon af.

  • Het aantal mensen dat op grond van de studieregeling nog een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon ontvangt neemt af. Deze personen in de Wajong2010 krijgen een hogere uitkering omdat ze niet meer studeren en doorstromen naar de werk- of uitkeringsregeling.

De financiële gevolgen van de maatregelen naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Wajong en de motie Siderius zijn verwerkt in het budgettaire beeld van 2020 en later.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale volume van de Wajong neemt iets af. Dit komt doordat de uitstroom uit de oude Wajong en Wajong2010 groter is dan de instroom in de Wajong2015. Het verwachte aandeel werkenden als percentage van de Wajongers met arbeidsvermogen neemt iets toe als gevolg van de banenafspraak (zie beleidsartikel 2). De tabel met kerncijfers over de Wajong geeft vanaf deze begroting informatie over welk aandeel van de werkende Wajongers arbeidsvermogen heeft

Tabel 3.4.2 Kerncijfers Wajong
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

246

245

244

 

waarvan oude Wajong (tot 2010)

175

172

169

   

waarvan met arbeidsvermogen (%)

41

41

41

 

waarvan Wajong2010 (2010 tot 2015)

65

64

63

   

waarvan werkregeling (%)

68

72

75

   

waarvan studieregeling (%)

7,3

3

0

   

waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

25

25

25

 

waarvan Wajong2015

6,2

9

13

           

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

4,7

5

5

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

6,1

6

6

           

Aandeel Wajongers met arbeidsvermogen dat werkt (%)

50

50

51

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers over preventie zijn iets afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Wajongers scoren op kennis van de verplichtingen iets lager en gelijktijdig is de gepercipieerde detectiekans afgenomen. UWV zet daarom in op betere voorlichting over rechten en plichten. De kerncijfers op het gebied van opsporing zijn toegenomen in vergelijking met voorgaand jaar. De incassoratio’s zijn redelijk stabiel gebleven.

Tabel 3.4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

73

77

68

Kennis van de verplichtingen (%)

86

86

82

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,6

1,6

2,4

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,0

4,6

7,5

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

59

65

72

Incassoratio cohort 2014 (%)

50

58

65

Incassoratio cohort 2015 (%)

18

41

51

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

17

43

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

13

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde

X Noot
4

Deze cijfers komen niet voor.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten (instellingen die scholings- en arbeidstoeleidingstrajecten bieden aan jongeren die ernstige belemmeringen ondervinden bij het volgen van scholing vanwege één of meer specifieke sociaal-medische beperkingen) door middel van de ESB-regeling. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. Specifiek voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de Wajong2010 geldt een acceptatieplicht van passende arbeid. Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ, ZW en WW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW en wordt verantwoord in artikel 3. In tabel 3.3.7 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2019 is voor het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 107 miljoen beschikbaar. Met het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 structureel middelen vrijgemaakt om de persoonlijke dienstverlening die het UWV biedt, uit te breiden en te versterken, zie beleidsartikel 11. Naar verwachting leidt dit tot een hogere uitputting van het re-integratiebudget. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget neemt na 2019 geleidelijk af (zie tabel 3.4.1). Dit hangt samen met de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong2015 wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

Op basis van informatie van het UWV is er in 2018 naar verwachting minder budget nodig voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen. Het begrotingsgefinancierde budget voor 2018 is daarom met € 23,7 miljoen verlaagd.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.4.4 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

2017

2018

2019

Jonggehandicaptenkorting

178

178

180

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomensverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Wet Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW). Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen mee met de AOW-leeftijd.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

Beleidswijzigingen

In het regeerakkoord is aangekondigd dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd, zodat oudere werklozen na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering niet hun eigen vermogen of dat van hun partner hoeven «op te eten» voordat zij in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. Met het oog op de stijgende participatiegraad van oudere werknemers en de betaalbaarheid van de regeling, zal de IOW worden aangepast door de leeftijdsgrens vanaf 2020 te laten meestijgen met de AOW-leeftijd.

Scholing WW (amendement van Weyenberg c.s., Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 15)

Vanaf juli 2018 beschikt het UWV over een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Het gaat om scholingstrajecten die leiden naar beroepen waar veel vraag naar werkenden is. De scholingstrajecten kunnen ingezet worden gericht op werkhervatting in een krapteberoep of gericht op een arrangement met een werkgever, waarbij een concrete baan in het vooruitzicht is gesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.5.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

173.025

110.598

155.993

127.303

129.882

138.541

148.688

Uitgaven

166.729

114.574

157.104

127.966

130.282

138.541

148.688

waarvan juridisch verplicht (%)

   

98,6%

       
               

Inkomensoverdrachten

157.961

98.179

129.813

117.093

129.882

138.541

148.688

IOW

65.037

69.579

97.213

116.993

129.782

138.441

148.588

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

24

100

100

100

100

100

100

Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit

92.900

28.500

32.500

0

0

0

0

               

Subsidies

7.506

8.003

17.311

663

400

0

0

               

Opdrachten

1.262

1.092

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

7.300

9.980

10.210

0

0

0

Scholing WW

0

7.300

9.980

10.210

0

0

0

               

Ontvangsten

1.171

3.397

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en uitkeringslasten Cessantiawet (Caribisch Nederland).

Subsidies:

De subsidies zijn voor 87% juridisch verplicht. Het betreft budget voor de subsidieregelingen voor het ontwikkeladvies, voor de experimenten «Meer werk» en voor ondersteuning van de Ambachtsacademie. 13% van het beschikbare budget is niet verplicht, omdat het budget voor het ontwikkeladvies nog niet helemaal is toebedeeld.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.

Tabel 3.5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

5.139.206

4.290.173

3.739.575

3.598.308

3.730.856

3.997.030

4.280.747

               

Inkomensoverdrachten

5.139.206

4.290.173

3.603.782

3.348.249

3.358.450

3.491.546

3.628.717

WW

5.139.206

4.290.173

3.603.782

3.348.249

3.358.450

3.491.546

3.628.717

               

Nominaal

0

0

135.793

250.059

372.406

505.484

652.030

               

Ontvangsten

329.026

323.000

310.293

321.431

332.326

342.499

352.986

Ufo

329.026

323.000

298.984

298.984

298.984

298.984

298.984

Nominaal

0

0

11.309

22.447

33.342

43.515

54.002

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW tot 2020 te verlengen en daarna een evaluatie uit te voeren. In de Wwz is daartoe opgenomen dat oudere WW’ers en WGA’ers in aanmerking kunnen komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2020 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. In het regeerakkoord is opgenomen dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd, waarbij de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen meestijgt met de AOW-leeftijd. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering. De regeling is toegankelijk voor oudere werklozen die werkloos zijn geworden vanaf 1 oktober 2006;

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. De regeling is toegankelijk als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering op of na 1 januari 2008 is ontstaan.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2018 € 1.115,94 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag). De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW stijgen van 2018 op 2019 met circa € 30 miljoen. Vanwege de duurverkorting in de WW stromen mensen op jongere leeftijd door naar de IOW. Daarnaast blijven ze langer in de IOW-uitkering zitten vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd. Beide effecten leiden tot een hoger IOW-volume, waardoor de IOW-uitgaven meerjarig een stijgend verloop vertonen. Door de verlening van de IOW blijven de IOW-uitgaven ook na 2022 doorstijgen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Door de WW-duurverkorting komen mensen eerder in de IOW terecht. Door de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd blijven mensen gemiddeld langer in de IOW. Door deze twee effecten neemt het volume in de IOW toe.

Tabel 3.5.3 Kerncijfers IOW
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

5,0

5,8

8,0

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld. In de praktijk kunnen uitgaven echter van jaar tot jaar sterk fluctueren, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen ook sterk fluctueren en de hoogte van de uitkeringslasten van jaar tot jaar beïnvloeden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen dat op basis van de Cessantiawet wordt verstrekt is beperkt. Het volume wordt geraamd op minder dan 100 uitkeringen per jaar.

Tabel 3.5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

Per 1 januari 2018 is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen aangepast waardoor het dagloon voor zogenoemde herlevers, de groep waarbij sprake is van twee WW-uitkeringen in dezelfde kalendermaand, hoger uitkomt. Daarnaast komen deze herlevers in aanmerking voor een compensatieregeling. Op de compensatieregeling dagloonbesluit wordt voor 2018 een onderrealisatie verwacht. Tegelijkertijd is de verwachting dat ook in 2019 compensatie als gevolg van het dagloonbesluit nodig is. Om deze kosten te dekken wordt de verwachte onderrealisatie in 2018 doorgeschoven naar 2019.

A4. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd en wordt vanaf 2016 stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet een werknemer in ieder geval:

  • de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt;

  • verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van WW-maandloon (dat maandloon wordt gebaseerd op het loon van de periode van 12 maanden voordat iemand werkloos werd). Inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk verrekend, zodat het totale inkomen toeneemt naarmate de WW-gerechtigde meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2018 maximaal € 3.448,79 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.218,87 (beide bedragen inclusief vakantietoeslag).

Budgettaire ontwikkelingen

De ramingen van het CPB geven voor 2018 en 2019 een daling van de werkloosheid aan. Daarnaast groeien de effecten van de Wwz geleidelijk in. De WW-duurverkorting, de aanpassing van het besluit passende arbeid en de invoering van inkomensverrekening hebben daarbij in de komende jaren naar verwachting een neerwaarts effect op de WW-uitgaven. Gezamenlijk leidt dit in 2018 naar verwachting tot een daling van de WW-uitgaven met circa € 850 miljoen en in 2019 tot een verdere daling met € 690 miljoen. Meerjarig verwacht het CPB dat de werkloosheid weer zal gaan toenemen, daardoor nemen de WW-uitgaven in latere jaren toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

De werkloosheid zal in 2018 en 2019 naar verwachting verder dalen. Dit leidt tot een afname van het aantal nieuwe WW-uitkeringen. Het aantal beëindigde WW-uitkeringen komt door de aantrekkende arbeidsmarkt in beide jaren naar verwachting hoger uit dan het aantal nieuwe uitkeringen. Het WW-volume vertoont daarmee meerjarig een dalend verloop.

De invoering van de nieuwe WW-systematiek op basis van inkomensverrekening heeft een vertragend effect op de uitstroom uit de uitkering. Het recht op uitkering wordt pas administratief beëindigd nadat gebleken is dat de opgegeven inkomsten overeenkomen met de inkomstenopgave van de werkgever in de polisadministratie. Daarnaast valt de uitstroom mogelijk lager uit dan voorheen, omdat mensen die tegen een lager uurloon vanuit de WW gaan werken, een aanvulling uit de WW blijven behouden.

Tabel 3.5.5 Kerncijfers WW
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

291

233

197

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

330

267

231

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

390

327

292

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

472

390

327

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Het WW-volume in tabel 3.5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 3.5.5 het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan via de onderste twee kerncijfers in de tabel worden verklaard uit de totale WW-instroom en de WW-uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen in het algemeen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren, waarbij er sprake is van een hoog niveau van kennis van de verplichtingen bij de WW-gerechtigden. De kerncijfers op het gebied van opsporing laten zien dat het aantal geconstateerde overtredingen in 2017 verder is gedaald, terwijl het totale benadelingsbedrag vergelijkbaar is met dat van 2016. De incassoratio’s zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren.

Tabel 3.5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde (%)

84

81

79

Kennis van de verplichtingen (%)

97

96

97

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

28

14

10

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

40

22

21

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

65

71

76

Incassoratio cohort 2014 (%)

49

60

68

Incassoratio cohort 2015 (%)

34

59

69

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

29

52

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

28

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

B. Subsidies

Het kabinet heeft in 2016 middelen beschikbaar gesteld voor het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Het plan is onder meer gericht op het voorkomen van werkloosheid door werkende 50-plussers meer wendbaar te maken. In 2019 is voor de subsidieregelingen voor de aanpak van ouderenwerkloosheid € 17,3 miljoen beschikbaar. Dit betreft de introductie van een ontwikkeladvies, training voor leidinggevenden en een centraal aanspreekpunt voor werkgevers (€ 16,4 miljoen). Ook is budget beschikbaar voor experimenten om kansen bij werkgevers te benutten die nu onbenut blijven, zoals in de techniek en de ambachten (€ 0,5 miljoen). Tot slot is er in 2019 budget beschikbaar voor ondersteuning van de Ambachtsacademie (€ 0,6 miljoen).

C. Opdrachten

In 2018 betrof het budget voor opdrachten de campagne voor het actieplan Perspectief voor vijftigplussers en de evaluatie van het actieplan. In 2019 is hier geen budget meer voor nu de campagne afloopt en de evaluatie reeds in gang is gezet.

D. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Vanaf juli 2018 beschikt het UWV over een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Hiervoor is € 30 miljoen beschikbaar, verspreid over drie jaar. Hiervan is circa € 2,5 miljoen gereserveerd voor uitvoeringskosten. Dit wordt verantwoord op artikel 11.

E. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verstrekt WW-uitkeringen aan voormalige overheidswerknemers en verhaalt deze uitkeringen vervolgens op de betrokken overheidswerkgever. Dit wordt als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) op dit beleidsartikel van de begroting opgenomen. Als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt nemen de ontvangsten Ufo in 2019 naar verwachting af.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze (gewezen) werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid

Beleidswijzigingen

Deze wet compenseert werkgevers vanaf 1 april 2020 voor verstrekte transitievergoedingen aan werknemers van wie de dienstbetrekking is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 juli 2015.

Middelen MKB

Om te bevorderen dat het MKB weer meer personeel in (vaste) dienst durft te nemen wordt de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding van enkele scherpen randen ontdaan. Zo is er in het regeerakkoord geld gereserveerd om de transitievergoeding voor kleine werkgevers te compenseren wanneer ontslag als gevolg van bedrijfsbeëindiging wegens pensionering of ziekte. Deze regeling komt bovenop de reeds aangenomen wet waarin de transitievergoeding gecompenseerd kan worden indien een werknemer wordt ontslagen na 2 jaar ziekte.

Wijziging Wet arbeid en zorg

Per 1 januari 2019 wijzigt de Wet arbeid en zorg op twee onderdelen. Het pleegzorg- en adoptieverlof wordt met 2 weken verlengd tot 6 weken. Gedurende het verlof, dat voor beide ouders geldt, wordt een uitkering verstrekt ter hoogte van het (maximum)dagloon. Gelijktijdig wordt het huidige kraamverlof (nu 2 dagen met behoud van loon) uitgebreid tot geboorteverlof met een omvang van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met behoud van loon. Dit wordt gerealiseerd met de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG). Recht op het verlof, vanaf dan geboorteverlof genaamd, heeft de echtgeno(o)t(e) of de geregistreerd partner van de moeder, degene die ongehuwd met haar samenwoont of degene die het kind heeft erkend. Het verlof dient opgenomen te worden binnen 4 weken na de dag van de bevalling. Per 1 juli 2020 kan het geboorteverlof worden aangevuld met vijfmaal de wekelijkse arbeidsduur geboorteverlof. Tijdens het aanvullende geboorteverlof krijgt de werknemer een uitkering ter hoogte van 70% van zijn (maximum)dagloon.

Compensatieregeling zwanger en zelfstandig (ZEZ)

Vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zijn bevallen en destijds geen uitkering hebben ontvangen, kunnen compensatie van € 5.600 bruto aanvragen bij het UWV. Deze compensatie wordt in 2019 uitbetaald.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.6.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

7.578

7.864

7.427

7.492

7.554

7.618

7.611

Uitgaven

7.578

7.764

7.527

7.492

7.554

7.618

7.611

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

7.578

7.364

7.427

7.492

7.554

7.618

7.611

TAS

4.508

4.213

4.213

4.213

4.213

4.213

4.213

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

3.070

3.151

3.214

3.279

3.341

3.405

3.398

               

Subsidies

0

400

100

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

2.682.956

2.779.445

2.899.275

3.811.355

3.662.858

3.559.808

3.709.231

               

Inkomensoverdrachten

2.682.956

2.779.445

2.794.608

3.544.829

3.295.610

3.105.541

3.142.503

ZW

1.545.151

1.599.463

1.543.432

1.492.587

1.495.642

1.498.907

1.512.514

Transitievergoeding

0

0

0

781.743

403.120

189.296

189.296

WAZO

1.137.805

1.179.982

1.251.176

1.207.791

1.230.312

1.250.802

1.274.157

WAZO aanvullend geboorteverlof partners

0

0

0

62.708

166.536

166.536

166.536

               

Nominaal

0

0

104.667

266.526

367.248

454.267

566.728

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt uitgekeerd in de vorm van een voorschot op de schadevergoeding van de werkgever. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt het voorschot hiermee verrekend. Indien de werknemer geen schadevergoeding ontvangt, wordt het voorschot omgezet in een tegemoetkoming. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 20.355.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2018 € 20.355. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de TAS worden voor de komende jaren geraamd op € 4,2 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Ondanks dat het werken met asbest al in 1993 is verboden, blijft het aantal TAS-aanvragen de komende jaren naar verwachting stabiel.

Tabel 3.6.3 Kerncijfers TAS
   

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,4

0,4

0,4

 

waarvan toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,3

0,3

0,3

 

waarvan toekenning i.v.m. asbesthose

<0,1

<0,1

<0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,1

0,1

0,1

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

85

– 2

– 2

X Noot
1

1 SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Deze cijfers worden niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland):

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van de gerechtigde leeftijd van de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8) lopen de uitkeringen van de ZV langer door. Hierdoor nemen de uitkeringslasten ZV de komende jaren in enige mate toe.

Beleidsrelevante kerncijfers
Tabel 3.6.4 Kerncijfers ziekteverzekering Caribisch Nederland
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Ziekteverzekering CN (x 1.000 uitbetaalde ziektedagen)

61

63

64

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;

  • Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2018 gemaximeerd op € 211,42 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.218,87 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.598,39 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW van de bij het UWV verzekerde populatie nemen in 2019 met circa € 55 miljoen af. Deze daling is vooral het gevolg van een afname van het aantal zieke werklozen, en deels een afname van de bij UWV verzekerde populatie eindedienstverbanders.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6.5 Kerncijfers ZW
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume ZW (x 1.000 uitkeringsjaren)

90

90

86

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

252

2

2

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

300

2

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen in het algemeen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. Wel laten de kerncijfers op het gebied van opsporing een hoger aantal geconstateerde overtredingen zien dan in 2017, terwijl het totale benadelingsbedrag in mindere mate stijgt. De incassoratio’s tonen een stabiel beeld.

Tabel 3.6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

81

76

80

Kennis van de verplichtingen (%)

94

93

95

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

0,8

1,1

2,8

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,3

3,0

3,4

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

58

68

76

Incassoratio cohort 2014 (%)

38

49

56

Incassoratio cohort 2015 (%)

26

44

51

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

25

41

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

24

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Transitievergoeding

Bij ontslag van een werknemer wegens (langdurige) arbeidsongeschiktheid is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd, na langdurige arbeidsongeschiktheid. De compensatiemaatregel uit deze wet zal naar verwachting in werking treden op 1 april 2020.

Budgettaire ontwikkelingen

De compensatie transitievergoeding wegens (langdurige) arbeidsongeschiktheid kost structureel naar verwachting circa € 190 miljoen. In 2020 en 2021 liggen de uitgaven hoger. In deze jaren vindt compensatie van werkgevers met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 plaats.

A5. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2018 gelijk aan € 4598,39 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2018 € 1.594,20 bruto per maand exclusief vakantiegeld).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van een verwachte lichte toename van het aantal geboorten en een licht stijgende participatiegraad stijgen de uitgaven voor zwangerschap- en bevallingsverlof in 2019 en latere jaren. In 2019 zijn de uitkeringslasten eenmalig € 55 miljoen hoger. De extra uitgaven zijn een gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zwanger waren en destijds geen uitkering ontvingen.

A6. WAZO aanvullend geboorteverlof partners

Het aanvullend geboorteverlof wordt per 1-7-2020 ingevoerd. Het verlof duurt maximaal 5 weken. Het verlof dient binnen 6 maanden na de geboorte te worden opgenomen. Ook deze regeling wordt door het UWV uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

Rechthebbend zijn werknemers die ook verzekerd zijn voor de Ziektewet en die als echtgeno(o)t(e) of partner van de moeder geregistreerd zijn. Daarnaast hebben ook ongehuwd samenwonenden en de partner die het kind erkent, recht op dit verlof.

Hoe hoog is de uitkering?

De uitkering bedraagt 70% van het dagloon, met als maximum 70% van het maximum dagloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor uitgaven als gevolg van het wetsvoorstel dat het aanvullend geboorteverlof regelt, is in 2020 bijna € 63 miljoen begroot. De uitgaven zijn in 2020 beperkt doordat de regeling halverwege het jaar ingaat en de meeste uitkeringen naar verwachting achteraf betaald worden. Voor 2021 en latere jaren is ruim € 166 miljoen beschikbaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6.7 Kerncijfers WAZO
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen)

140

142

144

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)

129

132

134

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)

10

10

10

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

B. Subsidies

Met het amendement van Weyenberg (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 18) is € 500.000 beschikbaar gesteld voor een subsidieregeling om maatschappelijke initiatieven te ondersteunen die erop zijn gericht (ex-)kankerpatiënten zonder werk meer kans te geven op het vinden van een nieuwe baan. Naar verwachting wordt de subsidieregeling in het najaar van 2018 gepubliceerd.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

De kinderopvangtoeslag houdt formele kinderopvang betaalbaar voor ouders. Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier, in opdracht van gemeenten, toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten die de (informatie)positie van ouders versterken. Dit om te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen brengen die veilig en van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de (informatie) positie van ouders. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Intensivering kinderopvangtoeslag

Beleidswijzigingen

Het kabinet investeert vanaf 2019 € 248 miljoen structureel in de betaalbaarheid van de kinderopvang (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 322, nr. 365). De kinderopvangtoeslag voor zowel eerste als tweede en volgende kinderen wordt verhoogd, waardoor bijna alle ouders hogere toeslag krijgen van de Belastingdienst en kinderopvang betaalbaarder wordt. Voor de eerste kindtabel wordt het maximum vergoedingspercentage voor de laagste inkomens verhoogd naar 96%, gezinnen met een modaal inkomen krijgen 88,3% vergoed en de allerhoogste inkomens behouden de vaste voet van 33,3%. Wel wordt de inkomensgrens waarbij ouders voor het eerste kind kinderopvangtoeslag krijgen ter hoogte van de vaste voet (33,3%) in 2019 verhoogd naar € 123.920.

Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang

Op 1 januari 2018 is de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang in werking getreden. Met de maatregelen uit die wet wordt een kwaliteitsverbetering gerealiseerd en wordt de ontwikkeling van het kind meer centraal gesteld. Een aantal eisen uit deze wet wordt per 1 januari 2019 ingevoerd. Dit betreft ten eerste de wijziging van de beroepskracht-kindratio. Voor baby’s gaat deze van één pedagogisch medewerker per vier baby’s naar één per drie baby’s, waardoor er meer tijd en aandacht voor kinderen in hun eerste levensjaar is. De beroepskracht-kindratio voor kinderen van 7 jaar en ouder wordt versoepeld van één pedagogisch medewerker op tien kinderen, naar één op twaalf.

Ten tweede wordt de pedagogische beleidsmedewerker geïntroduceerd. Deze coacht de pedagogisch medewerkers bij de dagelijkse werkzaamheden en houdt zich bezig met de ontwikkeling van pedagogisch beleid. De maatregelen die per 1 januari 2019 in werking treden, leiden tot een verhoging van de maximumuurprijs met € 0,27 voor de dagopvang en een verlaging met € 0,34 voor de buitenschoolse opvang (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 322, nr. 365).

Verbeteringen kinderopvangtoeslag

Het kabinet wil grote geldschulden, mede als gevolg van de kinderopvangtoeslag, voorkomen en heeft het besluit genomen om daarvoor verbeteringen in de kinderopvangtoeslag door te voeren. Het eerder beoogde wetsvoorstel Wet nieuw financieringsstelsel kinderopvang (directe financiering) zal niet bij de Tweede Kamer worden ingediend (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 322, nr. 361).

De verbetervoorstellen richten zich op het aanpakken van de problematiek als gevolg van terugvorderingen bij ouders, met bijzondere aandacht voor het terugdringen van (zeer) hoge terugvorderingen. Het is de bedoeling dat de meeste van de nu voorgenomen verbeteringen bij de Belastingdienst stapsgewijs naar 2020 worden gerealiseerd, zodat ze bij de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag over 2020 tot zichtbaar resultaat leiden. De Tweede Kamer zal hier middels de halfjaarrapportages van de Belastingdienst over worden geïnformeerd.

Verbetering kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland

Samen met de openbare lichamen van de eilanden in Caribisch Nederland zal worden gewerkt aan een integraal plan van aanpak voor de verbetering van de kwaliteit en (financiële) toegankelijkheid van kinderopvang op Caribisch Nederland in de komende jaren. Voorwaarde voor (structurele) financiering is dat de kwaliteit van de kinderopvang van voldoende niveau is. Over kinderopvang op Caribisch Nederland zal naar verwachting in het najaar eerste besluitvorming plaatsvinden. Op de begroting van SZW zijn hiervoor reeds structureel middelen gereserveerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.7.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

2.610.668

2.964.782

3.286.740

3.346.132

3.378.292

3.388.517

3.402.946

Uitgaven

2.610.681

2.964.782

3.286.740

3.346.132

3.378.292

3.388.517

3.402.946

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,5%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.585.976

2.933.110

3.264.213

3.326.473

3.358.622

3.370.247

3.384.676

Kinderopvangtoeslag

2.585.976

2.933.110

3.264.213

3.326.473

3.358.622

3.370.247

3.384.676

               

Subsidies

5.624

5.393

4.550

4.550

4.550

4.550

4.550

Subsidies Caribisch Nederland

0

200

200

200

200

200

200

Overige subsidies

5.624

5.193

4.350

4.350

4.350

4.350

4.350

               

Opdrachten

4.563

6.164

4.877

5.302

5.302

5.302

5.302

Opdrachten Caribisch Nederland

0

445

2.828

2.800

2.800

2.800

2.800

Overige opdrachten

4.563

5.719

2.049

2.502

2.502

2.502

2.502

               

Bijdrage aan agentschappen

14.518

20.115

13.100

9.807

9.818

8.418

8.418

DUO

14.415

19.854

12.853

9.549

9.557

8.157

8.157

Justis

103

261

247

258

261

261

261

               

Ontvangsten

1.464.185

1.531.959

1.580.594

1.626.757

1.661.443

1.678.431

1.682.590

Ontvangsten algemeen

313.466

314.959

346.613

374.753

400.627

410.582

414.741

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.150.719

1.217.000

1.233.981

1.252.004

1.260.816

1.267.849

1.267.849

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en daarom voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 24% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op toezicht en handhaving in de gastouderopvang, op de eindafrekening van harmonisatie van kwaliteitseisen in de kinderopvang en peuterspeelzalen uit 2018 en op de versterking van de informatiepositiepositie van ouders en de positie van ouders in het klachtrecht. Het niet-juridisch verplichte deel betreft onder andere toezicht.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 74% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor toezicht, onderzoek, gegevenslevering en projecten. Het niet-juridisch verplichte deel betreft vooral kosten in het kader van communicatie kwaliteit kinderopvang.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is nog niet juridisch verplicht maar wel bestuurlijk gebonden. Het betreft middelen beheer en (door)ontwikkeling van het Personenregister Kinderopvang.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De KOT wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 stijgen de verwachte uitgaven voor kinderopvangtoeslag relatief sterk als gevolg van de intensivering van dat jaar (zie ook beleidswijzigingen). De toename van het gebruik van kinderopvang als gevolg van deze intensivering groeit geleidelijk in. De intensivering leidt daardoor ook in de jaren 2020 en 2021 nog tot hogere uitgaven. Daarnaast leidt de gunstige conjuncturele ontwikkeling er vooral in 2019 toe dat ouders meer gaan werken met als gevolg een hoger gebruik van kinderopvang.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag neemt vooral in 2018 sterk toe. Dit is deels het gevolg van de inwerkingtreding van de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang op 1 januari 2018, waardoor meer peuters van werkende ouders in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Daarnaast zorgt de verbetering van de conjunctuur voor een hoger gebruik van kinderopvang in 2018 en 2019. Het gebruik van kinderopvang neemt in 2019 naar verwachting verder toe als gevolg van de intensivering uit het Regeerakkoord. Het aantal uren per kind stijgt licht in 2018 en 2019.

De maximum uurprijzen en de gemiddelde tarieven nemen in 2018 en 2019 toe door de reguliere indexeringen. Daarnaast heeft een aantal van de maatregelen uit de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang gevolgen voor de kosten van dagopvang en buitenschoolse opvang. Deze wijzigingen in de kosten worden vertaald in een evenredige aanpassing van de maximum uurprijzen en werken naar verwachting ook door in de tarieven. De ouderbijdrage per uur neemt in 2019 af als gevolg van de intensivering van de kinderopvangtoeslag in dat jaar.

Tabel 3.7.2 Kerncijfers gebruik kinderopvang (jaargemiddelden)1
 

Realisatie 20172

Raming 2018

Raming 2019

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

486

526

542

       

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

     

0–12 jaar

732

793

817

0–4 jaar

345

376

389

4–12 jaar

387

417

428

       

Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)

     

0–12 jaar

34

37

38

0–4 jaar

50

54

56

4–12 jaar

26

28

29

       

Aantal uren per kind per maand

     

0–12 jaar

57,5

57,7

58,1

0–4 jaar

80,2

80,0

80,3

4–12 jaar

37,3

37,6

37,9

       

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen

     

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000

     

Tot 130% Wml

67

75

76

130% Wml tot 1½ x modaal

176

191

197

1½ x modaal tot 3 x modaal

379

408

421

3 x modaal en hoger

110

119

122

       

Aantal uren per kind per maand met kinderopvangtoeslag

     

Tot 130% Wml

74

74

75

130% Wml tot 1½ x modaal

54

54

55

1½ x modaal tot 3 x modaal

54

55

55

3 x modaal en hoger

64

63

63

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS (bevolkingsprognose voor berekening deelname) en Belastingdienst/Toeslagen.

X Noot
2

De realisatiecijfers van 2017 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

Tabel 3.7.3 Kerncijfers kinderopvang bijdragen sectoren en ouders1
   

Realisatie 20172

Raming 2018

Raming 2019

Bijdragen sectoren (in %)

     

Collectief

70

69

73

 

waarvan Overheid

35

37

42

 

waarvan Werkgevers

35

32

31

Ouders

31

31

27

         

Wettelijke maximum uurprijs (in €)3

     

Dagopvang

7,18

7,45

8,02

Buitenschoolse opvang

6,69

6,95

6,89

Gastouderopvang

5,75

5,91

6,15

       

Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen (in €)4 , 5 , 6

     

Dagopvang

7,17

7,36

7,93

Buitenschoolse opvang

6,98

7,10

7,04

Gastouderopvang

5,81

5,88

6,12

       

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen7

     

130% Wml

0,45

0,46

0,35

1½ x modaal

1,70

1,77

1,60

3x modaal

4,79

4,97

4,70

       

Ouderbijdrage volgende kind in € per uur voor gezinsinkomen7

     

130% Wml

0,37

0,38

0,34

1½ x modaal

0,47

0,48

0,47

3x modaal

1,19

1,24

1,19

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst/Toeslagen.

X Noot
2

De realisatiecijfers van 2017 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

X Noot
3

De maximum uurprijzen betreffen de vastgestelde maximum uurprijzen (en niet een raming).

X Noot
4

De raming is opgesteld in prijzen 2018. Echter, het geraamde gemiddelde tarief 2019 is, evenals de wettelijke maximum uurprijs 2019 weergegeven op prijsniveau 2019.

X Noot
5

De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven.

X Noot
6

Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.

X Noot
7

Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders, gebaseerd op de maximum uurprijzen en de toeslag die ouders ontvangen.

B. Subsidies

Voor 2019 is € 4,35 miljoen beschikbaar voor subsidies. Dit betreft onder andere uitgaven aan:

  • verbetering van de kwaliteit, via een bijdrage aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang voor pedagogisch curriculum;

  • versterken van de (informatie)positie van ouders door middel van een bijdrage aan communicatie- en voorlichtingsactiviteiten van BOinK en Voor Werkende Ouders;

  • het Expertisecentrum toezicht en handhaving kinderopvang van de VNG, dat gemeenten ondersteunt bij het versterken en verbeteren van toezicht en handhaving in de kinderopvang.

Vanaf 2018 stelt het kabinet daarnaast additionele middelen beschikbaar voor de verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland die aangekondigd zijn in de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland.

C. Opdrachten

Voor 2019 is er € 2 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven voor de ontwikkeling van beleidsinstrumenten en daarnaast voor de financiering van huidig toezicht, voor het project Innovatie en Kwaliteit in de Kinderopvang, voor het project «een betere basis voor peuters» en voor diverse onderzoeken. Vanaf 2018 stelt het kabinet daarnaast additionele middelen beschikbaar voor Caribisch Nederland (zie ook subsidies).

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2019 wordt naar verwachting € 10,8 miljoen uitgegeven aan bijdragen voor agentschappen. Het merendeel hiervan is bestemd voor DUO en de Belastingdienst, voornamelijk ten behoeve van de ontwikkeling en beheer van het LRK en de Gemeenschappelijke Inspectieruimte, voor de ontwikkeling en het beheer van het Personenregister Kinderopvang en voor het beheer van het Register Buitenlandse Kinderopvang. Daarnaast worden middelen gereserveerd voor de verbeteringen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten: de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen zijn de terugbetalingen door ouders die in eerdere jaren te veel kinderopvangtoeslag hebben ontvangen. Sinds 2016 stijgen de uitgaven aan kinderopvangtoeslag weer, onder meer als gevolg van structurele intensiveringen in de kinderopvangtoeslag. Hierdoor nemen, met vertraging, de ontvangsten vanaf 2019 naar verwachting toe. De werkgeversbijdrage kinderopvang betreft een vast percentage (0,5%) van de geraamde totale loonsom. Omdat de totale loonsom licht stijgt, neemt ook de werkgeversbijdrage kinderopvang licht toe.

Kerncijfers

Het aantal gewerkte uren per week is zowel bij vrouwen in het algemeen als bij moeders met jonge kinderen toegenomen.

Tabel 3.7.4 Ontwikkeling in gewerkte uren van vrouwen en moeders met jonge kinderen (gemiddelde binnen de groep vrouwen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)1
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Vrouwen 15 tot 75 jaar

25,3

25,6

25,9

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

25,5

25,8

26,4

X Noot
1

CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

De netto arbeidsparticipatie van ouders is in 2016 en 2017 over vrijwel de gehele linie toegenomen. Alleen bij alleenstaande vaders is de netto arbeidsparticipatie in 2017 gedaald. De netto arbeidsparticipatie van alleenstaande vaders kan sterk fluctueren omdat het een kleine groep betreft.

Tabel 3.7.5 Netto arbeidsparticipatie (%)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar1

65,4

65,8

66,7

       

Moeders (lid van ouderpaar)1

76,7

77,6

78,5

Vaders (lid van ouderpaar)1

90,4

90,8

91,2

       

Alleenstaande moeders1

59,5

62,2

63,1

Alleenstaande vaders1

75,5

76,3

73,8

       

Moeders met jonge kinderen (0–11)2

75,9

76,5

77,2

Vaders met jonge kinderen (0–11)2

93,0

93,3

93,5

X Noot
1

CBS, Statline.

X Noot
2

CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB)

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 95% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.

De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Pensioencommunicatie

Beleidswijzigingen

Het is de bedoeling dat vanaf september 2019 op www.mijnpensioenoverzicht.nl het te verwachten pensioen voor alle deelnemers wordt uitgedrukt in drie scenario’s: een verwacht, een optimistisch en een pessimistisch scenario. Zo krijgen deelnemers meer dan nu inzicht in hun te verwachten pensioen, waarbij ook duidelijk wordt gemaakt dat dit pensioen hoger of lager kan worden.

Waardeoverdracht klein pensioen

Kleine pensioenen (minder dan € 474,11 bruto per jaar, bedrag 2018) worden vaak vóór pensioeningangsdatum afgekocht, omdat pensioenuitvoerders onevenredig veel kosten moeten maken om deze aanspraken te blijven administreren. Door het voortijdig afkopen van kleine pensioenen is het voor met name mensen die in korte dienstverbanden werken moeilijk om een adequaat pensioen op te bouwen. Per 1 januari 2019 gaat automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen van start. Vanaf dit moment is afkoop van een klein pensioen voor pensioeningang niet meer mogelijk. Pensioenuitvoerders dragen zoveel mogelijk kleine pensioenen over aan de pensioenuitvoerder waar op dat moment pensioen wordt opgebouwd. Zo houden de kleine pensioenen de pensioenbestemming. Om de kosten bij pensioenuitvoerders te beperken, vervallen per 1 januari 2019 hele kleine pensioenen (€ 2 of minder bruto per jaar).

Wetsvoorstel pensioen bij scheiding

Medio 2019 wil de Minister een wetsvoorstel over pensioen bij scheiding indienen bij de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel zijn in maart 2018 aan de Tweede Kamer gestuurd. Ten eerste wordt het ouderdomspensioen straks automatisch verdeeld bij een scheiding, tenzij ex-partners andere afspraken hebben gemaakt. Ten tweede wordt de standaard verdeelmethode aangepast, conversie wordt de nieuwe standaard. Hierdoor krijgen beide ex-partners een eigen pensioenaanspraak en is er geen levenslange afhankelijkheid (op pensioenterrein) meer. En ten derde wordt de hoogte van het bijzonder partnerpensioen vastgesteld enkel over de huwelijkse periode. Het betreft een wetsvoorstel van de Minister van SZW en de Minister voor Rechtsbescherming.

Pensioenakkoord

In het regeerakkoord is een ambitieus pakket aan maatregelen opgenomen om het pensioenstelsel robuuster en persoonlijker te maken. De SER is om advies gevraagd. Na ontvangst van het SER-advies zal in samenwerking met sociale partners en de pensioensector de uitwerking ter hand worden genomen en wetgeving worden voorbereid.

AOV Caribisch Nederland

In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de AOV per 1-1-2019 met 5% te verhogen om de leefomstandigheden in Caribisch Nederland te verbeteren. Daarnaast ontvangen alleenstaande AOV-ers via de onderstand een toeslag op het inkomen tot Wml-niveau.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.8.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

24.175

23.724

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

Uitgaven

24.175

23.724

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

24.157

23.724

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

Overbruggingsregeling AOW

4.363

4.395

5.095

5.320

5.654

5.711

3.720

AOV incl. tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

19.794

19.329

20.962

20.672

21.418

22.190

22.962

               

Opdrachten

18

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.

Tabel 3.8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

37.412.346

38.172.644

39.603.831

40.836.772

42.080.407

43.445.580

45.577.682

               

Inkomensoverdrachten

37.412.346

38.172.644

38.250.385

38.243.774

38.297.968

38.500.264

39.283.474

AOW

36.466.225

37.239.696

37.313.296

37.305.201

37.357.231

37.554.037

38.317.413

Inkomensondersteuning AOW

946.121

932.948

937.089

938.573

940.737

946.227

966.061

               

Nominaal

0

0

1.353.446

2.592.998

3.782.439

4.945.316

6.294.208

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt voor alleenstaanden maximaal 200% van het wettelijk minimumloon en voor paren 300% van het wettelijk minimumloon. Dit is in de tweede helft van 2018 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.188,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.782,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingsvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2018 € 30.000 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 30.000 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 60.000.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten OBR lopen de komende jaren op van circa € 5,1 miljoen in 2019 tot circa € 5,7 miljoen in 2021 en 2022. In 2023 nemen de uitgaven af, omdat er dan geen nieuwe instroom meer mogelijk is. De komende jaren neemt enerzijds de instroom in de OBR af, maar tegelijkertijd neemt de te overbruggen periode toe (dus langere duur OBR-uitkering). De verwachte uitgaven nemen jaarlijks iets toe, omdat het opwaartse effect van de langere overbruggingsperiode groter is dan het neerwaartse effect van een afnemende instroom.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting zal de instroom in de OBR verder afnemen, omdat de groep die in aanmerking kan komen voor de regeling steeds kleiner wordt.

Tabel 3.8.3 Kerncijfers OBR
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

1,5

1,1

0,8

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Budgettaire ontwikkelingen

Tot 2021 wordt de AOV-gerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 65 jaar. Het aantal 60-plussers neemt in deze jaren tegelijkertijd in geringe mate toe. Hierdoor fluctueren de uitgaven van de AOV van jaar tot jaar in enige mate. In 2019 nemen de geraamde uitgaven toe met circa € 1,6 miljoen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.8.4 Kerncijfers AOV
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,2

4,2

4,3

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2018 16 jaar) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2018 66 jaar) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2019 zal de AOW-gerechtigde leeftijd 66 jaar en vier maanden bedragen. Na 2019 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd door. De AOW-gerechtigde leeftijd wordt in stappen verhoogd naar 67 jaar in 2021. Daarna wordt de AOW- gerechtigde leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. De AOW-gerechtigde leeftijd voor 2022 en 2023 is vastgesteld op 67 jaar en drie maanden. AOW’ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 3.8.5 AOW bruto maandbedragen, exclusief vakantietoeslag en exclusief inkomensondersteuning AOW (in €)
 

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend

789,81

Alleenstaande

1.136,13

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijgende levensverwachting en de vergrijzing leiden de komende jaren tot een toename van het aantal AOW-gerechtigden en daarmee tot een stijging van de verwachte uitgaven aan de AOW. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt deze ontwikkeling de komende jaren evenwel afgevlakt. Ook het afschaffen van de partnertoeslag voor nieuwe instroom heeft de komende jaren een matigend effect op de geraamde uitgaven. In het jaar 2019 bedraagt de geraamde uitgavenstijging circa € 74 miljoen. In 2023 nemen de verwachte uitgaven sterker toe, omdat in dit jaar de AOW-gerechtigde leeftijd niet wordt verhoogd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.8.6 Kerncijfers AOW
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.387

3.415

3.429

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

46

46

46

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van handhaving tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

Tabel 3.8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

66

67

61

Kennis van de verplichtingen (%)

87

88

84

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,0

0,9

0,9

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln.)

4,0

3,2

3,3

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

72

74

75

Incassoratio cohort 2014 (%)

43

51

54

Incassoratio cohort 2015 (%)

22

44

50

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

23

48

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

31

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Inkomensondersteuning AOW

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komt er voor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 24,93 bruto per maand (prijspeil 2018). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing van de bevolking neemt het aantal AOW’ers – en daarmee het aantal mensen dat recht heeft op de IOAOW – jaarlijks toe. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt deze stijging evenwel afgevlakt. In 2019 nemen de verwachte uitgaven aan de IOAOW toe met circa € 4 miljoen. In 2023 nemen de verwachte uitgaven sterker toe, omdat in dit jaar de AOW-gerechtigde leeftijd niet wordt verhoogd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.8.8 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume inkomensondersteuning AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.387

3.415

3.429

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.8.9 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

2017

2018

2019

Pensioen niet-belaste premie

18.897

19.780

20.467

Pensioen belaste uitkering

– 12.759

– 13.024

– 12.643

Pensioen vrijstelling box 3

7.235

7.193

7.340

Lijfrente premieaftrek

546

572

593

Lijfrente belaste uitkering

– 381

– 389

– 378

Lijfrente vrijstelling box 3

216

215

219

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen is tot en met 2016 afgenomen en is in 2017 constant gebleven. De afname speelt vooral bij pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pensioenfondsen – ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden – met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 3.8.10 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Totaal aantal pensioenfondsen2

231

219

219

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%

212

208

201

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.080

5.273

5.340

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

3.144

3.192

3.164

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Verhoging uitkeringen Caribisch Nederland

Beleidswijzigingen

In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de AWW per 1-1-2019 met 5% te verhogen om de leefomstandigheden in Caribisch Nederland te verbeteren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.9.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

Uitgaven

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

AWW (Caribisch Nederland)

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 3.9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

398.729

376.650

365.107

361.564

359.205

355.714

344.045

               

Inkomensoverdrachten

398.729

376.650

356.882

345.839

336.979

327.859

311.425

Anw

391.797

370.239

350.721

339.872

331.168

322.210

306.061

Tegemoetkoming Anw

6.932

6.411

6.161

5.967

5.811

5.649

5.364

               

Nominaal

0

0

8.225

15.725

22.226

27.855

32.620

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van de gerechtigde leeftijd van de Algemene Ouderdomsverzekering (zie ook beleidsartikel 8) lopen de uitkeringen van de AWW langer door. Hierdoor en door de verhoging van de uitkering met 5% nemen de uitkeringslasten voor de AWW in de komende jaren in enige mate toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer het kind bezig is een startkwalificatie te behalen of daarvan is vrijgesteld of volledig dagonderwijs volgt na het behalen van een startkwalifcatie. De wezenuitkering kan eventueel tot 21 jaar worden verstrekt wanneer de wees volledig dagonderwijs volgt of wanneer een ongehuwde wees de tijd grotendeels besteedt aan een gezamenlijke huishouding met een andere wees of voor een hulpbehoevende zorgt.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouden vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus een derde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel verrekend. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet in mindering gebracht op op de nabestaandenuitkering.

Per 1 juli 2015 is voor de nabestaandenuitkering de kostendelersnorm ingevoerd. De hoogte van de uitkering wordt in jaarlijkse stappen verlaagd van 70% naar 50% van het referentieminimumloon als nabestaanden kosten delen met een of meer meerderjarige personen. Per 1 januari 2019 bedraagt het normbedrag voor kostendelers 50% van het minimumloon.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen. Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 3.9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima), exclusief vakantietoeslag en exclusief tegemoetkoming Anw (in €)
 

1 juli 2018

Nabestaandenuitkering

1.186,73

Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm; 55% referentieminimumloon)1

867,92

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

379,75

Wezenuitkering (wezen van 10 tot 16 jaar)

569,63

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

759,51

Tegemoetkoming Anw

16,92

X Noot
1

In 2019 bedraagt het normbedrag voor kostendelers 50% van het referentieminimumloon (€ 762,73 in prijspeil 1 juli 2018).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de Anw nemen de komende jaren af, omdat het aantal nabestaanden dat aanspraak maakt op een Anw-uitkering afneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal nabestaande partners met een Anw-uitkering neemt de komende jaren af. De uitstroom uit de regeling is de komende jaren groter dan de instroom, omdat een groot deel van de nabestaanden die sinds 1996 een uitkering ontvangen op basis van de rechtsvoorganger van de Anw, de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW) in de komende jaren aanspraak kunnen maken op een AOW-uitkering. Het aantal wezen dat aanspraak maakt op een nabestaandenuitkering is de komende jaren naar verwachting stabiel.

Tabel 3.9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie 20172

Raming 2018

Raming 2019

Volume Anw (x 1.000 personen, ultimo)

31

29

28

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht voor 1 juli 1996

8,6

7,4

6,4

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht na 1 juli 1996

22

21

21

 

waarvan met kind

8,9

8,7

8,6

 

waarvan op grond van arbeidsongeschiktheid

13

12

13

       

Volume wezenuitkering (x 1.000 personen, ultimo)

1,2

1,3

1,3

X Noot
1

Vanaf deze begroting rapporteert deze tabel over het aantal personen en niet over het aantal uitkeringsjaren.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De kerncijfers op het gebied van opsporing tonen een lager benadelingsbedrag, terwijl het aantal geconstateerde overtredingen vergelijkbaar is met voorgaande jaren. De incassoratio’s vertonen een wisselend beeld. Vanwege het beperkte aantal vorderingen kan de incasso van een aantal relatief grote vorderingen van grote invloed zijn op de incassoratio.

Tabel 3.9.6 Kerncijfers Anw, fraude en handhaving
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

83

80

86

Kennis van de verplichtingen (%)

84

83

85

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

0,2

0,1

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,2

2,6

1,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

33

37

39

Incassoratio cohort 2014 (%)

32

33

34

Incassoratio cohort 2015 (%)

11

30

33

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

22

35

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

7,7

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de kinderbijslagvoorziening BES;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Verhoging kinderbijslag

Beleidswijzigingen

In het regeerakkoord is overeengekomen om gezinnen extra te ondersteunen, om zodoende de inkomenspositie van gezinnen structureel te verbeteren. Per 1 januari 2019 wordt daartoe de basiskinderbijslag met € 88,75 per jaar verhoogd. Daarnaast wordt ook de extra tegemoetkoming AKW verhoogd met € 88,75 per jaar. Dit extra bedrag aan kinderbijslag wordt toegekend aan ouders met een thuiswonend gehandicapt kind die tevens alleenstaande of alleenverdienende ouder zijn.

Aanpassing voorwaarde voor extra tegemoetkoming AKW

In de Verzamelwet SZW 2019 (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 977, nr. 2 en 3) wordt voorgesteld om per 1 januari 2019 de voorwaarden aan te passen om in aanmerking te kunnen komen voor de extra tegemoetkoming AKW bij thuiswonende kinderen met ziekte of handicap. De definitie van alleenstaande wordt aangepast, zodat ook de betrokkene die gedurende een gedeelte van het jaar alleenstaand is, recht kan verkrijgen op het extra bedrag aan kinderbijslag zonder dat sprake is van een toets van het inkomen.

Hogere inkomensgrens voor afbouw kindgebonden budget

Het inkomensbeleid was de afgelopen jaren vooral gericht op het ondersteunen van de laagste inkomens (Terugblik inkomensbeleid 2012–2017, bijlage bij Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 12). Om ouders met middeninkomens extra te ondersteunen wordt, conform regeerakkoord, per 2020 de inkomensgrens waar de afbouw van het kindgebonden budget begint voor paren verhoogd met € 16.500; meer paren krijgen hierdoor recht op een (hoger) kindgebonden budget. In december 2019 zal de Belastingdienst de eerste (aangepaste) voorschotten voor 2020 verstrekken.

Verhoging kinderbijslagvoorziening Caribisch Nederland

In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de kinderbijslagvoorziening BES per 1-1-2019 met 50% te verhogen om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomstandigheden in Caribisch Nederland.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.10.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

5.441.004

5.510.009

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

Uitgaven

5.441.004

5.510.009

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

5.441.004

5.510.009

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

AKW

3.320.400

3.349.955

3.567.596

3.539.371

3.514.503

3.495.733

3.486.822

Kinderbijslagvoorziening BES

2.050

1.982

2.871

2.982

2.978

2.974

2.971

WKB

2.118.554

2.158.072

2.151.031

2.591.850

2.594.804

2.572.120

2.558.322

               

Ontvangsten

244.399

232.090

223.329

226.704

249.617

277.313

287.585

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op huidige wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, kinderbijslagvoorziening BES en WKB.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders of verzorgers een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari en 1 juli geïndexeerd. Bij ziekte of handicap, of omdat het kind niet thuis woont om onderwijsredenen, kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag. Alleenstaande en alleenverdienende ouders van thuiswonende kinderen met ziekte of handicap kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een extra tegemoetkoming.

Tabel 3.10.2 AKW, netto bedragen per kwartaal (in €)
 

1 juli 2018

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

202,23

6 t/m 11 jaar

245,57

12 t/m 17 jaar

288,90

Extra tegemoetkoming AKW (jaarbedrag 2018)

2.040,19

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettaire beslag van de AKW neemt in 2019 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. In latere jaren dalen de uitgaven omdat het aantal kinderen licht daalt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Zowel het aantal kinderen als het aantal gezinnen met AKW daalt licht.

Tabel 3.10.3 Kerncijfers AKW
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.907

1.891

1.876

Aantal telkinderen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.386

3.360

3.333

X Noot
1

SVB, administratie.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van handhaving vertonen grosso modo een stabiel beeld door de jaren heen.

Tabel 3.10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

74

71

70

Kennis van de verplichtingen (%)

76

77

71

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,5

1,2

1,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,2

1,0

1,0

       

Terugvordering2

     

Incassoratio cohort 2013 (%)

76

79

80

Incassoratio cohort 2014 (%)

69

74

76

Incassoratio cohort 2015 (%)

50

69

75

Incassoratio cohort 2016 (%)

4

54

75

Incassoratio cohort 2017 (%)

4

4

49

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

X Noot
4

Deze cijfers komen niet voor.

A2. Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders of verzorgers die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit SZW namens de Minister van SZW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, St. Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van het bedrag bedraagt in 2018 40 USD op Bonaire en 42 USD op St. Eustatius en Saba per kind per maand. Als gevolg van de in het onderdeel beleidswijzigingen toegelichte verhoging van de kinderbijslagvoorziening BES, neemt dit bedrag in 2019 toe tot circa 60 USD op Bonaire en 63 USD op St. Eustatius en Saba per kind per maand (het definitieve bedrag wordt mede aan de hand van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer bepaald).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de verhoging van de kinderbijslagvoorziening BES in Caribisch Nederland nemen de uitkeringslasten in 2019 met bijna € 1 miljoen toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.10.5 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, jaargemiddelde)

4,3

4,3

4,3

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar, die in aanmerking komen voor kinderbijslag, kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Als het (gezamenlijke) inkomen hoger is dan € 20.451 (bedrag 2018) wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder. Voor iedere € 100 boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 6,75 lager. De bedragen van het kindgebonden budget worden per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen.

Tabel 3.10.6 WKB, netto maximum bedragen per jaar (in €)
 

1 januari 2018

Een gezin met:

 

1 kind

1.152

   

Verhoging 2e kind (extra bedrag per jaar)

977

Verhoging 3e kind (extra bedrag per jaar)

288

Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

288

   

Extra verhoging 12–15-jarigen1

236

Extra verhoging 16–17-jarigen1

421

Extra verhoging alleenstaande ouder

3.101

X Noot
1

Ten opzichte van de bovengenoemde bedragen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven WKB nemen in 2020 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. In latere jaren dalen de uitgaven. Door een stijgende inkomensontwikkeling en een licht dalend aantal kinderen onder de 18 jaar komen minder gezinnen in aanmerking voor kindgebonden budget.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met kindgebonden budget en het aantal kinderen in de regeling nemen naar verwachting af in 2019. Deze daling komt geheel voor rekening van paren en hangt samen met de stijgende inkomensontwikkeling en een licht dalend aantal minderjarige kinderen in de bevolking. Het aantal eenouderhuishoudens met WKB blijft vrijwel stabiel omdat het aantal eenouderhuishoudens in de bevolking naar verwachting toeneemt.

Tabel 3.10.7 Kerncijfers WKB
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

726

676

653

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.332

1.225

1.184

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

324

323

324

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst/Toeslagen. De realisatiecijfers van 2017 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen bij het definitief vaststellen van het recht op toeslag.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de ontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de ontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren. Naar verwachting hoeft er minder teruggevorderd te worden bij definitieve afrekening, waardoor ontvangsten vanaf 2018 lager uitkomen. De ontvangsten nemen vanaf 2021 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. Hogere uitgaven leiden met een vertraging van één tot twee jaar ook tot hogere ontvangsten.

11. Uitvoering

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van sociale zekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV, de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV, de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

Prestatie-indicatoren UWV en SVB

In onderstaande tabellen zijn indicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven die de doelmatigheid, rechtmatigheid en klantgerichtheid van de uitvoering weergeven.

Tabel 3.11.1 Indicatoren uitvoering UWV
 

Realisatie 20171

Streef-

waarde 20182

Streef-waarde 20193

Doelmatigheid: Percentage realisatie uitvoeringskosten binnen budget

96

≤100

≤100

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

99,2

99

99

Klantgerichtheid: Cijfer klanttevredenheid uitkeringsgerechtigden

7,2

7,0

7,0

X Noot
1

Jaarverslag 2017 UWV.

X Noot
2

Jaarplan 2018 UWV.

X Noot
3

Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan van het UWV.

Tabel 3.11.2 Indicatoren uitvoering SVB
 

Realisatie 20171

Streef-

waarde 20182

Streef-

waarde 20193

Doelmatigheid: Reële efficiency-groei4

– 2,5%

1,5%

1,5%

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

99,9

99

99

Klantgerichtheid: Cijfer klanten

Niet gemeten

8

8

X Noot
1

Jaarverslag 2017 SVB. Het klanttevredenheidsonderzoek vindt tweejaarlijks plaats en is in 2017 niet gemeten.

X Noot
2

Jaarplan 2018 SVB.

X Noot
3

Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan van de SVB.

X Noot
4

Norm is 1,5% efficiency-groei (kostenbesparing los van volume- en beleidswijzigingen) voor de grote wetten, uitzonderingen op specifieke wetten.

Beleidswijzigingen

Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

Stand van de uitvoering

Met het regeerakkoord en de Voorjaarsnota worden uitvoeringsorganisaties UWV en SVB – na een periode waarin hier minder ruimte voor was – in staat gesteld verder te investeren in de dienstverlening en de ondersteunende processen, die voor de continuïteit en veiligheid daarvan van belang zijn (Tweede Kamer, 2017–2018, 26 448, nr. 605).

Dienstverlening WW, WGA en Wajong

UWV heeft in 2016 middelen ontvangen voor aanvullende persoonlijke dienstverlening voor WW-gerechtigden. UWV start in 2018 met het aanschrijven van een onderzoeksbureau voor de effectmeting van deze nieuwe WW-dienstverlening en dienstverlening aan andere doelgroepen. De eerste resultaten uit het onderzoek zullen in de eerste helft van 2019 bekend worden (Tweede Kamer, 2016–2017, 33 566, nr. 99).

Met het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 structureel € 70 miljoen vrijgemaakt om de persoonlijke dienstverlening die het UWV biedt voor WW, WGA en Wajong uit te breiden en te versterken (Tweede Kamer, 2017–2018, 33 566, nr. 102). Het doel voor de WW is om de werkhervatting van WW-gerechtigden te stimuleren op basis van maatwerk. Met de aanvullende middelen wordt het bereik van de persoonlijke dienstverlening verder vergroot naar mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie. De uitkomsten van de Werkverkenner, een online vragenlijst die de WW-gerechtigde invult, bepalen welke aanvullende dienstverlening wordt ingezet. Het doel voor de Wajong is om alle Wajongers met arbeidsvermogen te ondersteunen, afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen en zoveel mogelijk aan de slag te helpen. In 2018 is de dienstverlening met tijdelijke middelen geïntensiveerd in het licht van enerzijds de banenafspraak, anderzijds de korting op de uitkering. Met de extra middelen wordt deze dienstverlening voortgezet. Met de aanvullende middelen uit het regeerakkoord krijgt het UWV ook de mogelijkheid om de WGA-doelgroep goed in beeld te brengen en te houden en, naar gelang van de kenmerken en behoefte van de WGA-gerechtigde, gerichte interventies in te zetten. Met de implementatie van de dienstverlening WGA zal ook een onderzoek gestart worden naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de dienstverlening. In 2021 volgt een midterm review met een eerste inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid over de WGA-dienstverlening. De uitbreiding van de persoonlijke dienstverlening voor de WW en de Wajong zullen eveneens geëvalueerd en gemonitord worden.

Artsencapaciteit UWV

Sinds 2016 wordt met veel inzet gewerkt om de achterstanden in de sociaal-medische beoordelingen en het tekort aan verzekeringsartsen te verkleinen. Hiervoor is in 2018 is € 25 miljoen incidenteel beschikbaar gesteld en voor 2019 en verder is bovenop de reeds toegekende basismiddelen € 44 miljoen beschikbaar om meer evenwicht te brengen aan het tekort. De maatregelen die het UWV heeft genomen om de capaciteit van verzekeringsartsen te vergroten, hebben vooralsnog onvoldoende opgeleverd. Daarom is een expertgroep ingesteld die voorstellen heeft gedaan die kunnen bijdragen aan het verkleinen van het capaciteitstekort. In 2018 en 2019 werken het UWV en SZW in een gezamenlijk programma deze voorstellen uit inclusief aanverwante ideeën (Tweede Kamer, 2017–2018, 26 448, nr. 605). Medio 2019 wordt de balans opgemaakt, waarbij gekeken wordt of er een trendbreuk ontstaat in de beschikbare en benodigde capaciteit voor het uitvoeren van beoordelingen en dat het tekort aan capaciteit wordt teruggedrongen. Aanvullende maatregelen die geïnventariseerd zijn leiden tot minder werkzaamheden voor verzekeringsartsen bij het UWV, bijvoorbeeld door andere disciplines in te zetten of werkzaamheden niet meer (door het UWV) uit te voeren. De volgende rapportage over de voortgang en ontwikkeling van verzekeringsartsen is voorzien in december 2018.

Investeringen in ICT

Om ook in de toekomst goede dienstverlening te garanderen, zijn investeringen in ICT nodig. In het meerjarige IT-plan heeft de SVB de plannen geschetst om het ICT-landschap te consolideren en moderniseren, waarbij extra middelen voor Informatiebeveiliging worden ingezet (Tweede Kamer, 2017–2018, 26 448, nr. 605). Het UWV werkt aan zijn ICT volgens de in het UWV-Informatieplan (UIP) vastgestelde prioriteiten. Hierbij staan continuïteit, stabiliteit en informatiebeveiliging voorop. Daarnaast wordt stapsgewijs gewerkt aan vereenvoudiging en vernieuwing van het ICT-landschap. Digitalisering van de dienstverlening en continue en toenemende dreiging op het gebied van cybersecurity maakt dat de uitvoering ook aan steeds hogere eisen voor informatiebeheer, veiligheid en privacy moet voldoen. Er zijn bij zowel het UWV als de SVB verschillende maatregelen gerealiseerd die de Algemene Verordening Gegevensbescherming voorschrijft om de privacy van burgers te waarborgen. Gegeven de omvang en complexiteit van het ICT landschap van beide uitvoeringsorganisaties, is er de komende jaren nog een forse inspanning nodig om volledig invulling te geven aan het principe van «privacy by design» in bestaande ICT-systemen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.11.3 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

490.919

506.499

448.044

442.696

434.238

430.071

429.653

Uitgaven

490.919

506.499

448.044

442.696

434.238

430.071

429.653

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

490.254

505.749

447.362

442.014

433.556

429.413

428.995

Uitvoeringskosten UWV

376.001

381.484

339.284

337.428

329.629

326.339

324.449

Uitvoeringskosten SVB

107.544

117.665

101.524

98.032

97.373

96.520

97.992

Uitvoeringskosten IB

6.709

6.600

6.554

6.554

6.554

6.554

6.554

               

Bijdrage aan nationale organisaties

665

750

682

682

682

658

658

Landelijke Cliëntenraad

665

750

682

682

682

658

658

               

Ontvangsten

15.649

9.642

0

0

0

0

0

X Noot
1

Deze bedragen hebben alleen betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van het UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 3.11.4 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

1.547.245

1.463.322

1.578.929

1.666.939

1.716.334

1.801.411

1.856.418

             

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

1.547.245

1.463.322

1.530.226

1.568.489

1.575.372

1.610.475

1.619.989

Uitvoeringskosten UWV

1.423.525

1.325.524

1.391.549

1.427.755

1.454.793

1.488.449

1.496.830

Uitvoeringskosten SVB

123.720

137.798

138.677

140.734

120.579

122.026

123.159

               

Nominaal

0

0

48.703

98.450

140.962

190.936

236.429

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Deze bedragen hebben alleen betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting op de financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV, de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Per saldo stijgen de uitvoeringskosten (begrotings- en premiegefinancierd) in 2019 met circa € 57 miljoen. De stijging heeft onder meer te maken met de intensivering van de persoonlijke dienstverlening voor de WW, Wajong en WGA, de investeringen op het gebied van ICT en ontwikkelingen van de nominale loon- en prijsbijstelling.

In de tabellen 3.11.5 en 3.11.6 zijn de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Dit is een ex-ante raming op basis waarvan de bekostiging van ZBO’s plaatsvindt. De toedeling is extracomptabel. Hier is de nominaal nog niet aan toebedeeld.

Tabel 3.11.5 Extracomptabel overzicht uitvoeringskosten begrotings- en premiegefinancierde uitgaven UWV (x € 1.000)1
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

UWV (incl. BKWI)

1.799.526

1.727.953

1.747.762

1.780.511

1.800.189

1.831.164

1.838.838

               

Begrotingsgefinancierd

376.001

381.484

339.284

337.428

329.629

326.339

324.449

IOW

2.000

2.058

2.619

2.996

3.192

3.324

3.477

Wajong

159.888

151.663

117.441

109.772

107.682

106.852

105.992

Re-integratie Wajong2

85.000

104.127

94.405

114.117

108.973

106.670

105.728

Basisdienstverlening

84.627

90.666

90.862

77.246

77.403

77.260

77.156

Uitvoeringskosten WW 50+

240

0

0

0

0

0

0

Beoordeling gemeentelijke doelgroep

18.100

17.900

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

Wsw indicatiestelling

4.120

4.193

4.418

4.220

4.080

3.934

3.797

Scholingsvouchers kansberoep

4.100

0

0

0

0

0

0

Scholingsregeling WW

700

1.020

780

0

0

0

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

9.210

1.740

220

0

0

0

0

BKWI

8.716

8.438

8.299

8.299

8.299

8.299

8.299

               

Premiegefinancierd

1.423.525

1.325.524

1.391.549

1.427.755

1.454.793

1.488.449

1.496.830

WAO

80.253

57.008

56.838

54.730

53.138

51.706

49.752

IVA

96.107

85.301

87.693

90.563

95.168

98.461

101.041

WGA

221.657

240.122

270.158

279.368

288.283

300.378

302.060

WAZ

3.713

2.867

2.758

2.583

2.440

2.320

2.213

WW

620.660

582.098

599.395

614.295

625.707

644.273

647.785

ZW

263.765

274.488

290.441

300.642

303.176

303.294

305.188

WAZO

11.950

12.121

11.674

11.657

11.759

11.758

11.763

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW2

54.320

71.519

72.593

73.917

75.121

76.260

77.028

Toevoeging aan bestemmingsfonds/egalisatiereserve

71.100

X Noot
1

SZW-administratie.

X Noot
2

Dit zijn uitvoeringskosten. Re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan weergegeven op beleidsartikel 3. De uitvoeringskosten re-integratie hebben betrekking op de werkzaamheden die het UWV verricht ten behoeve van de inkoop van externe re-integratiediensten en de re-integratiedienstverlening voor werkzoekenden in de WIA, WAO en Wajong die het UWV zelf aanbiedt.

Tabel 3.11.6 Extracomptabel overzicht uitvoeringskosten begrotings- en premiegefinancierde uitgaven SVB (x € 1.000)1
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

SVB

231.264

255.463

240.201

238.766

217.952

218.546

221.551

               

Begrotingsgefinancierd

107.544

117.665

101.524

98.032

97.373

96.520

97.992

AKW

74.344

85.486

74.170

72.414

71.551

70.657

70.785

TAS

1.023

1.023

1.023

1.023

1.023

1.023

1.023

KOT/WKB

5.527

4.333

4.333

4.333

4.333

4.333

4.333

AIO

22.571

23.299

19.001

17.376

17.634

18.180

19.539

Bijstand buitenland

268

265

265

265

265

265

265

OBR

1.575

1.066

600

503

489

000

000

Remigratiewet

2.236

2.193

2.133

2.118

2.079

2.063

2.047

               

Premiegefinancierd

123.720

137.798

138.677

140.734

120.579

122.026

123.159

AOW

115.009

127.031

128.204

130.335

110.234

111.741

112.991

Anw

8.711

10.767

10.473

10.399

10.345

10.285

10.168

X Noot
1

SZW-administratie.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI, waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Beleidswijzigingen

Eerder was een Rijksbijdrage kraamverlof voorzien. In het regeerakkoord is echter afgesproken dat er voor het aanvullend geboorteverlof partners premie geheven zal worden. De Rijksbijdrage kraamverlof is daarom niet meer nodig.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

12.420.196

13.850.607

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

Uitgaven

12.420.196

13.850.607

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

12.420.196

13.850.607

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

Kosten heffingskortingen AOW

2.114.100

2.165.400

2.189.900

2.146.100

2.257.700

2.331.200

2.429.800

Vermogenstekort Ouderdomsfonds

10.083.600

11.462.600

11.777.400

11.586.000

11.327.400

11.310.100

11.868.400

Tegemoetkoming arbeidsongeschikten

147.471

152.240

150.583

152.575

154.523

156.384

156.927

Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

6.643

0

0

0

0

0

0

Zwangere zelfstandigen

68.382

70.367

128.071

72.453

73.349

74.298

75.636

Transitievergoeding

0

0

0

40.561

21.970

11.267

11.267

               

Ontvangsten

423

2.472

0

0

0

0

0

Bijdrage aan sociale fondsen:

Budgetflexibiliteit

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg. De rijksbijdrage transitievergoeding komt voort uit de wet aanpassing transitievergoeding bij bedrijfseconomische redenen en langdurige arbeidsongeschiktheid.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage volgt de ontwikkeling van de heffingskortingen.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds blijft in 2019 vrijwel gelijk aan de rijksbijdrage in 2018. De uitkeringslasten AOW stijgen in 2019 met ruim € 0,7 miljard, terwijl de premie-inkomsten gelijk blijven. In de rijksbijdrage 2018 is echter ruim € 1 miljard nabetaald voor 2017. In 2019 wordt nog geen rekening gehouden met een eventuele nabetaling. Daardoor blijft per saldo de rijksbijdrage in 2019 gelijk aan die in 2018.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De AO-tegemoetkoming stijgt licht de komende jaren door de verwachte stijging van het aantal rechthebbenden in de onderliggende regelingen.

A4. Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage diende ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw. Deze tegemoetkoming wordt betaald uit het Anw-fond, dat een fors vermogensoverschot heeft. Daarom is in 2017 de Anw-premie verlaagd en wordt vanaf 2018 het Anw-fonds niet meer gecompenseerd voor de uitgaven aan de Anw-tegemoetkoming.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage voor de Anw-tegemoetkoming is nul omdat de rijksbijdrage in 2018 is afgeschaft.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 zijn de uitkeringslasten ZEZ eenmalig hoger. De extra uitgaven zijn een gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen. Door een wijziging in de Wet arbeid en zorg (WAZO) verviel in mei 2005 de publieke zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. Vanaf juni 2008 kregen zij via de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ) opnieuw recht op een uitkering gedurende tenminste 16 weken. Vrouwen die in de tussenliggende periode zwanger waren worden in 2019 gecompenseerd voor het niet ontvangen van een uitkering.

A6. Rijksbijdrage transitievergoeding

De Wet transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid regelt vanaf 1 april 2020 compensatie voor werkgevers voor verstrekte transitievergoedingen aan werknemers van wie de dienstbetrekking is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. . Dit wetsvoorstel wordt grotendeels gefinancierd via werkgeverspremies. Voor een klein deel is er een rijksbijdrage aan het Awf.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage transitievergoeding bedraagt structureel circa € 11 miljoen. In 2020 en 2021 vindt compensatie van werkgevers met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 plaats. Hierdoor is de rijksbijdrage in 2020 en 2021 hoger.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond en het doen accepteren van culturele diversiteit in de samenleving.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van sociale stabiliteit in een samenleving die in cultureel opzicht steeds meer divers wordt. Een sociaal stabiele samenleving houdt in dat:

  • Mensen zelfredzaam zijn en zonder belemmeringen kunnen meedoen;

  • Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

  • Iedereen zich thuis voelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Dit wordt gerealiseerd door:

  • Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

  • Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

  • Het ervoor zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten, en de acceptatie van culturele diversiteit in de samenleving. Hij financiert een uitkeringsregeling (Remigratiewet), een leenstelsel voor degenen die moeten inburgeren en voorinburgering en maatschappelijke begeleiding voor nieuwkomers. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

De uitvoering van het inburgering (onder meer examens)- en leenstelsel, en de voorinburgering is belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) respectievelijk het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De Minister van OCW is eigenaar van DUO en de Minister van J&V van COA. Vanuit deze rol zijn laatstgenoemde Ministers verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering en daaronder valt de dienstverlening van COA respectievelijk DUO aan het Ministerie van SZW. De uitvoering van de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten is belegd bij de gemeenten, die hiervoor middelen krijgen via het Gemeentefonds.

Maatregelen inburgering uit regeerakkoord

Beleidswijzigingen

Het kabinet heeft in het regeerakkoord hervormingen aangekondigd op het terrein van inburgering en integratie. Medio 2018 is de Tweede Kamer op hoofdlijnen over de uitwerking daarvan geïnformeerd. Een van de maatregelen betreft de aanscherping van de taaleis bij inburgering van niveau A2 naar B1. De kosten daarvan komen voor rekening van de rijksoverheid. Daarnaast wil het kabinet stevig investeren in effectieve inburgering door gemeenten. Bij de uitwerking maakt het kabinet nadrukkelijk gebruik maakt van de evaluatie Wet inburgering 2013 van juni 2018.

Het doel van de hervormingen is om nieuwkomers door een effectievere inburgering op een zo hoog mogelijk taalniveau sneller aan het werk te krijgen. Daartoe zullen meerdere instrumenten worden ingezet: brede intake voor nieuwkomers door gemeenten met een door gemeenten en inburgeringsplichtige op te stellen persoonlijk integratie- en participatieplan, inkoop van inburgeringstrajecten door gemeenten, het verhogen van de taaleis, met alternatieve leerroutes voor hen die niet in staat zijn het beoogde niveau te behalen, onderwijsroute voor jongere nieuwkomers en aanpassing van het examenstelsel. Om taalverwerving en -gebruik te bevorderen wordt gezocht naar combinaties van inburgeringsonderwijs en werk en/of maatschappelijke participatie.

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat taalkennis een significante rol speelt in de mogelijkheden op participatie. Een goede beheersing van het Nederlands verkleint de kans op werkloosheid en de aanname is dat o.a. een hoger taalniveau bijdraagt aan de netto arbeidsparticipatie. De wetsevaluatie en andere onderzoeken geven daarbij een scherp beeld van wat er niet goed werkt in het stelsel en aan welke knoppen gedraaid moet worden om het stelsel effectiever te maken.

Om de werking en effecten van de hervormingsmaatregelen te kunnen vaststellen, zal in samenspraak met gemeenten en de ministeries van Financiën en BZK een evaluatie- en monitoringskader worden opgesteld, dat moet bijdragen aan een adaptief, flexibel aangepast inburgeringsstelsel. Daarbij zal ook een tijdschema worden opgesteld.

Gegevensverwerking en een sociaal stabiele samenleving

Het Ministerie van SZW zet zich onder meer in voor het behoud van een sociaal stabiele en weerbare samenleving. Dit vormt het uitgangspunt voor het programma weerbare samenleving. Voorkomen moet worden dat de verworvenheden van de Nederlandse democratische rechtsstaat worden ondermijnd. Zo wordt samen met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de ministeries van OCW en VWS ingezet op preventie van radicalisering en extremisme. Blijvende aandacht is er ook voor antidemocratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag (zoals onder andere beschreven in het normatief kader «problematisch gedrag»). Deze vormen van gedrag staan haaks op de uitgangspunten van onze rechtstaat. Het ministerie ondersteunt gemeenten en gemeenschappen, mede door het delen van informatie, om hen in staat te stellen goed en tijdig te kunnen handelen daar waar het gaat om het voorkomen van radicalisering en extremisme of bij andere vormen van antidemocratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag. In het kader van deze taak van algemeen belang, verwerkt de Minister relevante informatie en gegevens, waaronder persoonsgegevens, bijvoorbeeld over personen betrokken bij maatschappelijke (waaronder ook religieuze) organisaties of de financiering van deze organisaties.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.13.1 Begroting gefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

309.023

314.869

311.004

246.614

209.436

198.170

195.522

Uitgaven

328.040

323.475

312.024

246.614

209.436

198.170

195.522

waarvan juridisch verplicht (%)

   

97,8%

       
               

Inkomensoverdrachten

42.551

42.978

42.975

43.007

42.486

41.882

41.828

Remigratiewet

42.500

42.978

42.975

43.007

42.486

41.882

41.828

Inburgering

51

0

0

0

0

0

0

               

Subsidies

11.931

11.734

11.988

7.168

7.168

7.032

6.682

Kennisinfrastructuur

2.841

2.856

2.736

2.736

2.736

2.600

2.250

Landelijk Overleg Minderheden

26

0

0

0

0

0

0

Vluchtelingenwerk Nederland

1.343

1.298

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

Overige subsidies

7.721

7.580

8.220

3.400

3.400

3.400

3.400

               

Opdrachten

12.118

15.320

16.721

15.225

12.769

12.528

12.878

Inburgering en Integratie

10.522

13.620

15.021

13.525

11.069

10.828

11.178

Remigratie

1.596

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan agentschappen

14.661

20.262

20.071

14.571

14.571

14.571

14.571

DUO

14.661

20.262

20.071

14.571

14.571

14.571

14.571

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

76.073

30.181

23.709

20.786

16.226

16.226

16.226

COA

76.073

30.181

23.709

20.786

16.226

16.226

16.226

               

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

39.020

23.557

20.074

20.074

20.074

Gemeenten

0

0

39.020

23.557

20.074

20.074

20.074

               

Leningen

170.706

203.000

157.540

122.300

96.142

85.857

83.263

DUO

170.706

203.000

157.540

122.300

96.142

85.857

83.263

               

Ontvangsten

10.378

1.568

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

Ontvangsten algemeen

7.955

568

0

0

0

0

0

Leningen

2.423

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht. Datzelfde geldt voor de inkomensoverdrachten ten behoeve van Inburgering.

Subsidies:

Het subsidiebudget is voor 70% juridisch verplicht. Het gaat hierbij om de subsidie Kennisinfrastructuur, die is gericht op het toegankelijk maken en breder ter beschikking stellen van kennis op het terrein van integratie. Vluchtelingenwerk Nederland krijgt een subsidie in verband met de begeleiding van asielmigranten. Het overige deel van de subsidiemiddelen gaat deels naar activiteiten met betrekking tot «screening en matching» van asielmigranten ten behoeve van vroege integratie en participatie van deze groep. Circa 30% is niet verplicht en kan worden ingezet voor het verstrekken van incidentele subsidies.

Opdrachten:

Het opdrachtenbudget Inburgering en Integratie is voor 80% verplicht. De verplichting berust op meerjarige contracten in verband met het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van inburgeringsexamens, periodiek onderzoek en publiekscampagnes. De middelen die nog niet juridisch verplicht zijn, worden aangewend voor beleidsevaluatie en -onderzoek, voorlichtingscampagnes en overige aanbestedingen.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ten behoeve van het beheer van het examenstelsel en de uitvoering van het leenstelsel is gebaseerd op gemaakte afspraken en daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdrage aan ZBO’s is bedoeld voor de uitvoering van de voorinburgering door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en is daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan medeoverheden:

De bijdrage maatschappelijke begeleiding zal voortaan in de vorm van een decentralisatie-uitkering rechtstreeks aan gemeenten worden verstrekt. De bijdrage volgt uit afspraken uit het bestuurlijk akkoord met de VNG over de verhoogde instroom vluchtelingen, die zijn vastgelegd in de regelgeving inzake inburgering. De uitgaven zijn daarmee 100% juridisch verplicht.

Leningen:

Het leenstelsel is gebaseerd op de Wet Inburgering 2013 en daarmee zijn de uitgaven in de vorm van leningen 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Het uiteindelijke doel van het beleid is dat groepen met een migratieachtergrond dezelfde maatschappelijke positie innemen als groepen zonder migratieachtergrond. Dit doel komt dichterbij als de verschillen tussen de groepen afnemen. Twee belangrijke maten hiervoor zijn de startkwalificatie (een afgeronde VWO-, HAVO- of basisberoepsopleiding (MBO 2) die dient om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten) en de arbeidsparticipatie. De onderstaande tabel presenteert de ontwikkeling in deze indicatoren: de aandelen van de niet schoolgaande bevolking van de tweede generatie met een startkwalificatie naar migratieachtergrond en de aandelen van de bevolking met betaald werk naar migratieachtergrond. Er zijn zowel verschillen tussen de verschillende herkomstgroepen als tussen de generaties binnen dezelfde herkomstgroep.

De tabel laat zien dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in het aandeel personen binnen de verschillende herkomstgroepen met een startkwalificatie. Alhoewel het aandeel personen met een startkwalificatie binnen de groepen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond ten opzichte van de groep zonder migratieachtergrond in 2017 lager is, is het verschil afgenomen.

De arbeidsparticipatie van de totale bevolking met een niet- westerse achtergrond ligt in 2017 fors lager dan van de bevolking met een Nederlandse achtergrond. Wel is de achterstand in arbeidsparticipatie van de meeste groepen ten opzichte van de categorie zonder migratieachtergrond in de afgelopen jaren iets afgenomen. Deze afname komt vooral voor rekening van de tweede generatie.

Tabel 3.13.2 Kerncijfers integratie: startkwalificatie en arbeidsparticipatie bevolking 15–75 jaar (%)1
 

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Niet-schoolgaande bevolking van de tweede generatie met een startkwalificatie

     

Zonder migratieachtergrond

72

72

73

Met migratieachtergrond

     
 

Turks

64

66

67

 

Marokkaans

64

70

71

 

Surinaams

77

76

79

 

BES-eilanden, Aruba, Curaçao en St. Maarten

81

77

84

 

Overig niet-westers

80

80

79

 

Westers

74

75

75

       

Netto arbeidsparticipatie2

     

Zonder migratieachtergrond

67

67

68

Met migratieachtergrond

     
 

Turks

54

57

58

 

Marokkaans

50

54

54

 

Surinaams

60

59

62

 

BES-eilanden, Aruba, Curaçao en St. Maarten

57

57

55

 

Overig niet-westers

56

55

57

 

Westers

63

64

65

X Noot
1

CBS, Kernindicatoren Integratie 2018.

X Noot
2

Het aandeel van de bevolking van 15 tot 75 jaar met betaald werk voor ten minste een uur per week.

A. Inkomensoverdrachten

Een remigratievoorziening is een maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering. Deze uitkering geldt voor personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, omdat zij in een uitzichtloze en afhankelijke situatie (uitkering) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen gelden bepaalde criteria betreffende onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Met de wijziging van de Remigratiewet per 1 juli 2014 zijn de criteria om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening aangescherpt. Tevens vervalt per 1 januari 2025 de mogelijkheid een beroep te doen op een remigratievoorziening.

Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). Een gemiddelde uitkering van personen die vanaf 1 april 2000 zijn vertrokken bedraagt in 2019 € 508 per maand. Uitvoering van de wet is opgedragen aan de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

Het budget voor 2019 blijft ten opzichte van 2018 nagenoeg even groot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.13.3 Kerncijfers Remigratie
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000 personen, ultimo)2

14

14

14

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Inclusief nihil-uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

De uitgaven aan subsidies zijn in 2019 hoger dan in de daaropvolgende jaren. Dit komt doordat er dit jaar – als gevolg van de bestuurlijke afspraken met het VNG naar aanleiding van de verhoogde instroom asielmigranten – budget is toegevoegd voor screening en matching van asielmigranten ten behoeve van hun vroege integratie en participatie. Doel daarvan is te bevorderen dat deze groep sneller aan het werk komt.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering en Integratie

De uitgaven voor opdrachten Inburgering en Integratie liggen in 2019 op een hoger niveau dan in de daaropvolgende jaren. Het gaat hierbij om extra middelen opgenomen in de 1e suppletoire begroting ten behoeve van activiteiten in het kader van de verdere integratie van (asiel)migranten op de arbeidsmarkt. Het gaat dan met name om het uitvoeren van pilots en het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen. Er wordt ook gefocust op werkgevers in tekortsectoren en hoe hen te ontzorgen en te stimuleren en te faciliteren bij het in dienst nemen van (asiel)migranten op de arbeidsmarkt.

Uit het budget worden aanbestedingen bekostigd in verband met ontwikkeling, onderhoud en vernieuwing van inburgeringsexamens, onderzoek en methodiekontwikkeling, en voorlichting op het terrein van integratieonderwerpen. Thema’s daarbij zijn onder meer verdere integratie op de arbeidsmarkt, weerbare samenleving en sociale stabiliteit, en tegengaan van sociale spanningen binnen een sociaal diverse samenleving.

Tabel 3.13.4 Kerncijfers inburgering
 

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen

(x 1.000 personen, ultimo)

231

20

20

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen

(x 1.000 personen, ultimo)

131

17

20

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000 personen, ultimo)

8,42

6

6

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de

maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)

262

15

15

X Noot
1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

COA, voortgangsrapportages.

C2. Remigratie

De middelen voor Remigratie zijn bestemd voor het Nederlands Migratie Instituut (NMI) dat in opdracht van het departement voorlichting verstrekt aan potentiële deelnemers aan de Remigratieregeling. Het NMI biedt een laagdrempelige dienstverlening aan aspirant-remigranten en verleent bijstand bij het invullen van de aanvraag voor een remigratie-uitkering.

D. Bijdrage aan agentschappen

DUO krijgt een bijdrage voor het uitvoeren van het Inburgeringsstelsel. Dit houdt in dat er inburgeringsexamens worden afgenomen en dat mensen met een migratieachtergrond zo nodig een kennisgeving krijgen over de plicht tot inburgeren en dat bewaakt wordt dat aan deze plicht wordt voldaan. De handhaving van de plicht tot inburgeren is eveneens aan DUO opgedragen.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

COA krijgt een bijdrage voor de voorinburgering van asielmigranten in de AZC’s. Het gaat daarbij niet om leerplichtigen. Omdat het aantal asielmigranten afneemt, neemt ook de hoogte van de benodigde middelen af.

F. Bijdrage aan medeoverheden

De gemeenten krijgen vanaf 1 oktober 2017 rechtstreeks middelen voor het geven van maatschappelijke begeleiding aan asielmigranten (18 tot 65 jaar) die in hun gemeente worden gehuisvest. Om deze reden lopen de middelen niet meer via «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s», maar via «Bijdrage aan medeoverheden». Door de afname van de instroom neemt het budget na 2020 eveneens af.

G. Leningen

Het leenstelsel is bedoeld om migranten met de plicht tot inburgering te ondersteunen indien zij of hun partner niet over voldoende financiële middelen beschikken. Asielmigranten die met succes en tijdig hun inburgering afronden hoeven de lening niet terug te betalen. Ook migranten die eerst gealfabetiseerd moeten worden, kunnen van het leenstelsel gebruik maken. De hoogte van het leningenbudget neemt af als gevolg van de afgenomen toestroom van het aantal asielmigranten.

Tabel 3.13.5 Kerncijfers leningen
 

Realisatie 20171

Raming 2018

Raming 2019

Toegekende leningen

     
 

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo)

23

23

20

 

Totaal bedrag toegekende leningen (x € 1 mln, ultimo)

166

200

200

Terugbetaalde leningen

     
 

Aantal terugbetalende inburgeraars die in het betreffende jaar een terugbetaling op hun lening doen.(x 1.000 personen, ultimo)

1

1

1

 

Totaal bedrag terugbetaalde leningen in het betreffende jaar inclusief rente (x € 1 mln, ultimo)

1

1

1

Kwijtgescholden leningen

     
 

Aantal kwijtgescholden leningen (x 1.000 personen, ultimo)

4

10

15

 

Totaalbedrag kwijtgescholden leningen incl rente (x € 1 mln, ultimo)

26

80

120

X Noot
1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

H. Ontvangsten

Voor de ontvangsten uit terugbetalingen van leningen is nu structureel € 1 miljoen opgenomen. Terugbetaling van leningen vindt plaats naar draagkracht. Veel migranten met terugbetalingsplicht (gezinsmigranten, asielmigranten die niet tijdig zijn ingeburgerd) beschikken niet over voldoende inkomen om een lening (geheel) terug te betalen.

HOOFDSTUK 4: NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Dit artikel bevat alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van SZW. In beleidsartikel 11 staat een verdere toelichting op de bijdragen aan ZBO’s.

Tabel 3.96.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 96 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

274.694

315.381

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

Uitgaven

265.018

315.381

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

                 

Personele uitgaven

206.042

248.657

263.339

276.495

293.565

304.700

303.342

 

waarvan eigen personeel

198.259

237.875

255.918

269.184

286.085

297.229

295.931

 

waarvan externe inhuur

5.004

7.410

4.636

4.526

4.695

4.686

4.626

 

waarvan overige personele uitgaven

2.779

3.372

2.785

2.785

2.785

2.785

2.785

                 

Materiële uitgaven

58.976

66.724

68.724

69.742

70.718

70.961

69.603

 

waarvan ICT

5.556

9.421

12.551

12.659

12.874

12.873

13.006

 

waarvan bijdrage aan SSO's

38.187

43.476

43.065

43.468

43.673

43.645

42.426

 

waarvan overige materiële uitgaven

15.233

13.827

13.108

13.615

14.171

14.443

14.171

                 

Ontvangsten

22.300

30.033

39.067

47.408

61.292

61.945

61.374

A. Personele en materiële uitgaven

Toelichting

De totale begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2019 € 332,1 miljoen. Hiervan heeft € 263,3 miljoen betrekking op personele uitgaven en € 68,7 miljoen op materiële uitgaven.

Meerjarig stijgen de uitgaven enerzijds vanwege de opbouw van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) en anderzijds vanwege het bij regeerakkoord toevoegen van meerjarige middelen aan de begroting van SZW voor het versterken van de handhavingsketen volgens het Inspectie Control Framework (ICF) (Tweede Kamer, 2016 - 2017, 34 550 XV, nr. 74). De handhavingsketen, met name de Inspectie SZW, wordt zo in staat gesteld beter toezicht te houden. Hierbij wordt er gestreefd naar het herstellen van de balans tussen ongevalsonderzoek en risicogerichte actieve programmering, vergroten van de capaciteit om met Brzo-partners meer gezamenlijk te inspecteren, meer informatiegestuurd werken en aanpakken van oneerlijk werk. Beleidsartikel 1 gaat verder in op het ICF.

B. Ontvangsten

De ontvangsten hebben voor het grootste deel betrekking op de facturering door RSO van schoonmaakkosten aan de afnemers. Daarnaast zijn er ontvangsten van andere departementen en de Europese Commissie voor de uitvoering van subsidieregelingen.

Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)

De RSO is in 2016 gestart met het uitvoeren van de schoonmaakactiviteiten. De opbouw van de organisatie zal in de komende jaren geleidelijk plaatsvinden naar gelang er meer departementen aansluiten. De verwachting is dat vanaf 2021 alle beoogde departementen zijn aangesloten. De schoonmakers zijn in dienst van het Rijk. De bijbehorende uitgaven komen ten laste van de begroting van het Ministerie van SZW.

Op de begroting van SZW zijn taakstellende ontvangsten voor de RSO opgenomen. Facturering aan de opdrachtgevers vindt plaats op basis van meerjarige dienstverleningsafspraken. Dit houdt in dat de uitgaven voor schoonmaak zowel bij de departementen als bij SZW op de begroting staan. Ter financiering van aanloopkosten van de RSO is voor de eerste jaren een transitiebudget ingesteld, omdat de ontvangsten in de eerste jaren onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Tabel 3.96.2 geeft een splitsing van de totale apparaatsbedragen in kerndepartement exclusief RSO en RSO.

Tabel 3.96.2 Extracomptabele tabel apparaatsbedragen kerndepartement en RSO (x € 1.000)
 

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Kerndepartement exclusief RSO

             

Uitgaven

243.805

286.532

297.605

300.831

307.984

319.362

316.646

Ontvangsten

2.396

5.753

8.254

7.642

6.295

6.948

6.377

               

Rijksschoonmaakorganisatie

             

Uitgaven RSO

21.213

28.849

34.458

45.406

56.299

56.299

56.299

Ontvangsten RSO

19.904

24.280

30.813

39.766

54.997

54.997

54.997

Tabel 3.96.3 geeft een samenvatting van de apparaatsuitgaven van het kerndepartement en van de ZBO’s van het ministerie. Het Agentschap SZW is met ingang van 2018 niet meer een agentschap, maar een directie van het Ministerie van SZW. Daarom vallen de bijbehorende apparaatsuitgaven per 2018 ook onder het kerndepartement.

Tabel 3.96.3 Apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (x € 1.000)
 

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

265.018

315.381

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

               

Totaal apparaatskosten agentschappen

15.332

0

0

0

0

0

0

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s/RWT’s1

2.021.872

1.959.429

2.026.291

2.108.953

2.149.890

2.230.824

2.285.413

UWV (inclusief BKWI)

1.784.939

1.703.577

1.775.469

1.855.352

1.915.001

1.991.730

2.040.227

SVB

230.224

249.252

244.268

247.047

228.335

232.540

238.632

IB

6.709

6.600

6.554

6.554

6.554

6.554

6.554

X Noot
1

Dit betreft apparaatskosten samenhangend met zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde artikelen binnen de SZW-begroting. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor de RSO, huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement vallen onder de plaatsvervangend SG.

Tabel 3.96.4 Apparaatsuitgaven kerndepartement 2019 naar organisatieonderdeel (x € 1.000)
 

2019

SG

45.868

Plaatsvervangend SG (inclusief SSO’s)

137.032

Waarvan RSO

34.458

DG Sociale Zekerheid en Integratie

26.753

DG Werk

22.380

Inspectie SZW

100.030

Totaal kerndepartement

332.063

Personele ontwikkeling SZW-domein in meerjarig perspectief

Onderstaande grafieken laten de ontwikkeling van het aantal fte voor het kerndepartement SZW en voor het SZW-domein zien voor de periode 2006–2023. Het basisjaar is 2006, omdat in dat jaar ten behoeve van het programma Vernieuwing Rijksdienst een nulmeting heeft plaatsgevonden naar de personele omvang van de rijksdienst.

Figuur 3.96.1 fte-ontwikkeling kerndepartement SZW in- en exclusief RSO

Figuur 3.96.1 fte-ontwikkeling kerndepartement SZW in- en exclusief RSO

De door achtereenvolgende kabinetten opgelegde taakstellingen op de apparaatsuitgaven laten voor het kerndepartement SZW vanaf 2006 een afname van het aantal fte’s zien. Daarnaast is er een overgang van fte’s naar het Ministerie van BZK door het onderbrengen van de uitvoering van de bedrijfsvoering in Shared Service Organisaties. Aan de andere kant is er na 2011 een uitbreiding van het aantal fte’s door de komst van beleidsterreinen en dienstonderdelen bij SZW (Kinderopvang in 2011, Integratie en maatschappelijke samenhang in 2012, Financieel Dienstencentrum in 2015, Leer- en Ontwikkelplein in 2017).

De stijging na 2017 houdt verband met de opbouw van de RSO en de versterking van de handhavingsketen vanwege het ICF.

Figuur 3.96.2 fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV en SVB) in- en exclusief RSO

Figuur 3.96.2 fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV en SVB) in- en exclusief RSO

De periode 2006–2023 laat voor het gehele SZW-domein een zelfde beeld zien als voor het kerndepartement. De ontwikkeling betreft een saldo van de gevolgen van de taakstellingen op de apparaatsuitgaven en de uitvoeringskosten, de overgang van dienstonderdelen van en naar andere departementen, de in- en extensiveringen van beleid(suitvoering) en de oprichting van RSO. Daarbij hebben conjuncturele effecten op uitkeringsregelingen geleid tot een toename van het aantal fte bij het UWV in de jaren 2009/2010 en 2013/2015. Vanaf 2018 is er vooral het effect van de intensivering bij het UWV op de persoonlijke dienstverlening WW, WIA en Wajong en het effect van de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de budgetten verantwoord die niet naar beleidsartikelen toe te rekenen zijn.

Tabel 3.98.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 98 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

35.474

30.610

39.461

25.407

25.768

28.205

28.555

Uitgaven

32.974

32.968

34.771

27.776

28.268

28.705

28.555

               

Subsidies

2.367

2.860

3.139

2.500

2.500

500

0

               

Opdrachten

9.040

22.879

23.498

19.349

20.223

22.660

23.010

Handhaving

641

4.329

6.307

3.432

3.553

6.053

6.053

Opdrachten overig

8.399

18.550

17.191

15.917

16.670

16.607

16.957

               

Bekostiging

4.010

4.299

5.251

3.044

2.662

2.662

2.662

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

4.010

4.299

5.251

3.044

2.662

2.662

2.662

               

Bijdrage aan agentschappen

16.631

730

683

683

683

683

683

Agentschap SZW

16.234

47

0

0

0

0

0

Rijksdienst Ondernemend Nederland

286

521

521

521

521

521

521

Agentschap CJIB

111

162

162

162

162

162

162

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

926

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

Ministerie van Financiën

926

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

               

Ontvangsten

1.460

412

387

0

0

0

0

A. Subsidies

Toelichting

Op het subsidiebudget van artikel 98 worden subsidies begroot en verantwoord met een breed departementaal karakter. Het begrotingsbedrag 2019 heeft betrekking op subsidies aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor ondersteuning gemeenten binnen de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI)-structuur en voor gegevensuitwisseling SUWI.

B. Opdrachten

B1. Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving 2019 bedraagt € 6,3 miljoen en in volgende jaren € 3,5 miljoen. Een belangrijk gedeelte daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van niet-structurele innovatieve projecten. Daarvoor vinden tijdens de begrotingsuitvoering overboekingen plaats naar de relevante budgetten. Vanaf 2022 staat hier tevens € 2,5 miljoen die beschikbaar is voor ondersteuning van de LSI. Tot 2021 gaat dit in de vorm van een subsidie. Na dit jaar moet de vorm van ondersteuning nog worden bepaald.

B2. Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het budget op artikel 98 bedraagt voor 2019 € 17,2 miljoen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 bedraagt € 6,0 miljoen. Van het totale onderzoeksbudget is € 3,8 miljoen bestemd voor beleidsinformatie. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven van € 2,1 miljoen voor algemene publieksinformatie betaald.

C. Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), voert namens de Minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. Het budget voor de uitvoeringskosten van de RCN bedraagt in 2019 € 5,3 miljoen. In 2019 zijn de uitvoeringskosten eenmalig hoger als gevolg van het van 2018 naar 2019 doorschuiven van middelen (€ 0,7 miljoen) ten behoeve van het verbeterplan RCN. Daarnaast zijn extra middelen (€ 0,4 miljoen) beschikbaar gesteld ten behoeve van uitvoering van de maatregelen die voortvloeien uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op Caribisch Nederland.

D. Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) heeft betrekking op de borgstellingregeling (€ 0,1 miljoen). Daarnaast wordt jaarlijks € 0,4 miljoen gereserveerd voor de controle van de betaalaanvragen uit het Europees Globaliseringsfonds en de ESF-programma’s.

Voor de uitvoeringskosten voor het innen van de bestuurlijke boetes door de Inspectie SZW is structureel € 0,16 miljoen geraamd ten behoeve van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Naar het Ministerie van Financiën wordt jaarlijks € 2,2 miljoen overgeboekt ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF-programma 2014–2020.

99. Nog onverdeeld

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Tabel 3.99.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 99 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

0

23.150

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

Uitgaven

0

23.150

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

               

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

               

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

               

Onvoorzien

0

23.150

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

waarvan programma

0

20.247

162.652

131.201

325.945

411.263

443.663

waarvan apparaat

0

2.903

10.927

11.412

9.843

9.495

9.193

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

Toelichting

De grondslag van dit artikel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen gereserveerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden als de precieze invulling en voorwaarden bekend zijn. Dit betreft onder andere middelen voor het versterken van werkgeversdienstverlening, middelen voor een regionaal ondersteuningstraject ten behoeve van «Matchen op Werk» en middelen voor de regeerakkoordreeksen I84 Loondoorbetaling bij ziekte kleine werkgevers en I93 Taalles bij integratie.

HOOFDSTUK 5: DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

5.1 Sociale fondsen SZW

Inhoud

Deze paragraaf beschrijft de financiering van de premie-uitgaven onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. Hiertoe zijn de door de Minister van SZW vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

5.1.1 Premiepercentages 2019

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de Minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2019 zijn in tabel 5.1.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

AOW

Het premiepercentage voor de AOW wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2018. De AOW-premie is op dit niveau gemaximeerd. Bij het Ouderdomsfonds zijn de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het Ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 12). De AOW-premie wordt gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de eerste en tweede schijf.

Anw

Het premiepercentage voor de Anw wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2018.

Sectorfondsen

Uit de sectorfondsen wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De sectorfondspremies voor 2019 worden in oktober 2018 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. De in de tabel weergegeven premie van 1,12 procent is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector. Het gemiddelde is een voorlopig percentage. Voor nog niet alle sectorfondsen is de definitieve premie vastgesteld.

AWf

Het Algemeen Werkloosheidsfonds financiert de WW-uitkeringen met een duur langer dan 6 maanden. De AWf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 3,25 procent. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2019 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast, zodat het effect op de lasten neutraal is.

Ufo

Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2018.

Uniforme opslag kinderopvang

De premieopslag kinderopvang voor 2019 blijft met 0,50% gelijk aan die in 2018. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector betaald door middel van en opslag op de Aof-premie.

Aof

De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 6,47 procent. Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

Whk

De premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 1,22 procent in 2019.

Tabel 5.1.1 Premiepercentages sociale verzekeringen (%)

Premie

Fonds

Uitgaven

Betaald door

2018

2019

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

Werknemer

17,90

17,90

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

Werknemer

0,10

0,10

           

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

Werkgever

1,28

1,12

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

Werkgever

2,85

3,25

           

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW, WAZO, WGA overheid

Werkgever

0,78

0,78

Sfn / Ufo

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

Werkgever

0,50

0,50

           

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO, WIA, WAZ, WAZO

Werkgever

6,27

6,47

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

Werkgever

1,22

1,22

5.1.2 Sociale fondsen 2018–2019

Exploitatiesaldi

De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2018 en 2019 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd in tabel 5.1.2 en 5.1.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloosheidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2019 bedraagt dit saldo naar verwachting € 7,3 miljard voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van € 6,2 miljard over 2018. Het positieve saldo wordt veroorzaakt door de Arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsfondsen. Het exploitatiesaldo van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale EMU-saldo.

Het exploitatiesaldo over 2019 is iets hoger dan het exploitatiesaldo over 2018. Dat komt met name door het hogere exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen en van de werkloosheidsfondsen. Het positieve saldo van het arbeidsongeschiktheidsfonds wordt veroorzaakt door een stijging van de premie-inkomsten. Het positieve saldo van de werkloosheidsfondsen wordt veroorzaakt door een stijging van de premie-inkomsten en een daling van de uitkeringslasten.

Daartegenover staat wel een lager saldo van het Ouderdomsfonds. Het verwachte saldo van het Ouderdomsfonds is lager in 2019 dan in 2018 doordat de premie-inkomsten in 2019 dalen en de uitgaven stijgen. Die daling wordt grotendeels veroorzaakt door een wijziging in de verdeelsystematiek van belasting- en premie-inkomsten. Via de rijksbijdragen aan het Ouderdomsfonds wordt het fonds gecompenseerd voor het verschil tussen premie-inkomsten en uitgaven. De rijksbijdrage aan het vermogenstekort van het Ouderdomsfonds wordt zo geraamd dat het exploitatiesaldo rond nul uitkomt. Doordat deze rijksbijdrage al in het voorjaar wordt vastgesteld, kan er gedurende het jaar alsnog een tekort of een overschot ontstaan. Daarvoor wordt het fonds in het daaropvolgende jaar gecompenseerd.

Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is negatief doordat de Rijksbijdrage is afgeschaft. Hierdoor wordt het vermogensoverschot in het Anw-fonds langzaam teruggebracht.

Tabel 5.1.2 Overzicht sociale verzekeringen 20181 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

AO

WW

Totaal

Premies

26.193

267

15.648

8.250

50.358

Bijdragen van het rijk

13.628

0

219

3

13.850

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1.118

749

1.868

Saldo Interest

18

-1

33

19

69

Totaal Ontvangsten

39.839

266

17.018

9.022

66.145

           

Uitkeringen/ Verstrekkingen

38.173

377

11.229

5.254

55.032

Uitvoeringskosten

128

11

475

792

1.406

Betaalde onderlinge betalingen

522

24

1.922

1.034

3.502

Totaal Uitgaven

38.823

411

13.627

7.079

59.940

           

Exploitatiesaldo

1.016

-145

3.392

1.943

6.205

X Noot
1

SZW en CPB (MEV 2019).

Tabel 5.1.3 Overzicht sociale verzekeringen 20191 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

AO

WW

Totaal

Premies

26.344

196

16.877

9.077

52.494

Bijdragen van het rijk

13.967

0

218

61

14.246

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1.154

794

1.948

Saldo Interest

24

-3

66

45

131

Totaal Ontvangsten

40.335

193

18.314

9.977

68.819

           

Uitkeringen/ Verstrekkingen

39.604

365

11.772

4.706

56.446

Uitvoeringskosten

129

11

513

837

1.489

Betaalde onderlinge betalingen

540

23

2.079

970

3.613

Totaal Uitgaven

40.273

399

14.364

6.513

61.549

           

Exploitatiesaldo

62

-206

3.951

3.464

7.270

X Noot
1

SZW en CPB (MEV 2019).

Vermogensposities

In tabel 5.1.4 wordt voor de jaren 2018 en 2019 de verwachte vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren. Overschotten en tekorten bij de fondsen gedurende het jaar worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Het vermogensoverschot van de fondsen stijgt naar verwachting in 2019 naar € 6,8 miljard. Dat overschot is te danken aan de overschotten in het Anw- en het arbeidsongeschiktheidsfonds. Zoals hierboven beschreven daalt het vermogen in het Anw-fonds doordat de Rijksbijdrage is afgeschaft. Het vermogensoverschot van de arbeidsongeschiktheidsfondsen stijgt fors. Net als voorgaande jaren daalt het vermogenstekort in de werkloosheidsfondsen. Dankzij de Rijksbijdrage aan het vermogenstekort in het Ouderdomsdfonds blijft het vermogen in het Ouderdomsfonds ongeveer nul.

Tabel 5.1.4 Vermogens sociale fondsen 2018 en 20191 (x € mln)
 

ultimo 2018

ultimo 2019

 

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

 

Ouderdomsfonds

1.001

1.001

0

1.063

1.084

– 21

Anw-fonds

3.657

46

3.611

3.451

56

3.395

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

9.961

572

9.390

13.912

607

13.305

WW-fondsen

– 11.194

2.135

– 13.329

– 7.731

2.108

– 9.839

Totaal sociale fondsen

3.426

3.754

– 328

10.696

3.856

6.840

X Noot
1

CPB (MEV 2019).

5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten

5.2.1 Inleiding

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt koopkrachtramingen om de effecten van voorgenomen beleid in beeld te brengen (met inbegrip van de algemene economische ontwikkeling, zoals lonen, prijzen, etc). Koopkracht geeft aan wat het besteedbaar inkomen is van huishoudens. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. De plaatjes zeggen iets over de verandering van de koopkracht ten opzichte van vorig jaar. Als de koopkracht gedurende een jaar niet verandert, betekent het dat een huishouden in staat is het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven.

De ramingen geven uitsluitend een beeld van de koopkracht wanneer er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens (ook wel statische koopkracht genoemd). Iemand kan echter werkloos worden of een extra periodiek krijgen, gaan samenwonen of scheiden of ineens voor een eenmalige uitgave staan: allemaal factoren die voor een huishouden vaak een stuk meer invloed hebben op het feitelijke niveau van de koopkracht (ook wel dynamische koopkracht genoemd) dan de reële loonontwikkeling of het beleid van het kabinet. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke omstandigheden zijn voor individuele huishoudens niet goed vooraf in te schatten. Daarom zijn de gepresenteerde koopkrachtplaatjes niet geschikt om je eigen koopkracht te voorspellen, maar ze geven wel een goede inschatting van de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen huishoudens.

Koopkrachtplaatjes geven weliswaar zicht op de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen van groepen, ze zeggen niets over het niveau van welvaart waarin huishoudens verkeren. Daarvoor kan beter gekeken worden naar het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen. Ook andere factoren zoals het financiële vermogen van huishoudens en het risico op armoede is hierbij relevant.

In dit hoofdstuk wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2019 uitgebreid toegelicht. De externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden (conjunctuur) worden beschreven in paragraaf 5.2.2. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2.3 ingegaan op de belangrijkste beleidswijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden. In paragraaf 5.2.4 worden de koopkrachtontwikkelingen voor 2019 weergegeven voor verschillende uitsplitsingen van huishoudens (naar inkomen, inkomensbron, huishoudtype en gezinssamenstelling). Het is onmogelijk om voor elk huishouden in Nederland het effect van beleid op de koopkracht te laten zien. Wel wordt de koopkrachtontwikkeling van oudsher ook weergegeven voor een aantal gestileerde voorbeeldhuishoudens. Deze zijn te vinden in paragraaf 5.2.5.

Verder wordt in paragraaf 5.2.6 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale en gemiddelde druk als gevolg van kabinetsmaatregelen. Een uitgebreidere lijst met maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken en een nadere toelichting, is te vinden in paragraaf 5.2.7. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf 5.2.8 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

5.2.2 Externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden

De belangrijke algemene ontwikkelingen die leiden tot het koopkrachtbeeld in 2019 zijn:

  • Een gemiddelde contractloonstijging van 3,0% in de markt;

  • De stijging van het minimumloon met 2,6%. Door de koppeling werkt dit ook door naar uitkeringen;

  • Stijging van de consumentenprijzen met 2,4%;

  • Een tabelcorrectiefactor van 1,2%;

  • Een dalende gemiddelde pensioenpremie voor werknemers blijft constant op 5,7%;

  • De aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen nauwelijks geïndexeerd;

  • Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.308 naar € 1.4322.

5.2.3 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Het kabinet streeft naar een evenwichtig inkomensbeeld. Voorts heeft het kabinet in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken dat (meer) werken moet lonen. Om hier aan bij te dragen worden de lasten op arbeid vanaf 2019 fors verlaagd en wordt naar een tweeschijvenstelsel toegewerkt. Ook worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting verhoogd. Werkenden met kinderen profiteren van de verhoging van de kinderopvangtoeslag en gezinnen worden daarnaast ondersteund met een verhoging van de kinderbijslag. Hier staat tegenover dat het lage btw-tarief in 2019 wordt verhoogd van 6% naar 9%.

Naast de externe factoren en los van reguliere indexaties zijn de belangrijkste beleidsmatige wijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden:

  • Een verhoging van de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 5,65% naar 5,7%;

  • Beleidsmatige verhoging en verlaging van de normpercentages van de zorgtoeslag voor respectievelijk een alleenstaande en een paar. Hierdoor daalt de zorgtoeslag met € 3 voor een alleenstaande en stijgt de zorgtoeslag € 92 voor een paar. Dit komt bovenop de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere zorgpremie. Per saldo stijgt de zorgtoeslag voor zowel alleenstaanden als paren;

  • Verhoging van het belastingtarief eerste schijf met 0,1%-punt tot 36,65%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de eerste schijf voor hen uit op 18,75%;

  • Verlaging van het belastingtarief tweede en derde schijf met 2,75%-punt tot 38,10%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de tweede schijf voor hen uit op 20,20%, het tarief in de derde schijf is voor hen ook 38,10%.

  • Verlaging van het belastingtarief vierde schijf met 0,2%-punt van 51,95% naar 51,75%;

  • Een beleidsmatige bevriezing van het eindpunt van de derde schijf op € 68.507 in 2019;

  • Een beleidsmatige verhoging van de algemene heffingskorting met € 184 tot € 2.477 in 2019;

  • Een beleidsmatige verhoging van de maximale arbeidskorting met € 111 tot € 3.399 in 2019. Tegelijkertijd is het afbouwtarief verhoogd van 3,6% naar 6,0%;

  • Een beleidsmatige verhoging van de ouderenkorting met € 160 tot € 1.596 en introductie van een gelijkmatig afbouwpad in plaats van een harde inkomensgrens;

  • Een beleidsmatige verhoging van het basiskinderbijslagbedrag met € 88,75 per jaar;

  • De kinderopvangtoeslag wordt verhoogd;

  • Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon naar 1,75625 vanaf januari 2019 en 1,7375 vanaf juli 2019 en versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner naar 26,7% in 2019;

  • In 2019 gaat het lage btw-tarief van 6% naar 9%. Dit loopt mee in de inflatie.

Het koopkrachtbeeld voor 2019 is zeer positief. 96% van de huishoudens gaat erop vooruit en de mediane koopkracht over alle huishoudens komt uit op +1,5%. In het regeerakkoord heeft het kabinet de ambitie uitgesproken dat (meer) werken moet lonen. Om hier aan bij te dragen worden de lasten op arbeid vanaf 2019 fors verlaagd en wordt naar een tweeschijvenstelsel toegewerkt. Ook worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting verhoogd. Werkenden met kinderen profiteren van de verhoging van de kinderopvangtoeslag en gezinnen worden daarnaast ondersteund met een verhoging van de kinderbijslag. Hier staat tegenover dat het lage btw-tarief in 2019 wordt verhoogd van 6% naar 9%.

In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet aandacht gehad voor de koopkrachtontwikkeling van lage inkomens. Het kabinet heeft besloten om de algemene heffingskorting met € 44 extra te verhogen, bovenop de reeds in het regeerakkoord aangekondigde stijging van € 140. Per saldo wordt de algemene heffingskorting in 2019 dus beleidsmatig met € 184 verhoogd. Hiermee wordt de koopkrachtontwikkeling van lage inkomens extra ondersteund.

De verwachte mediane koopkracht voor uitkeringsgerechtigden is door de extra verhoging van de algemene heffingskorting met 0,4 procentpunt gestegen, voor gepensioneerden is dit 0,3 procentpunt en voor werkenden 0,2 procentpunt.

Een volledig overzicht van de beleidsmatige wijzigingen die inkomenseffecten met zich meebrengen en een uitgebreidere toelichting, is opgenomen in tabel 5.2.4 in paragraaf 5.2.7.

5.2.4 Algemeen koopkrachtbeeld (boxplottabel en puntenwolk)

De veranderingen in de koopkracht worden berekend met een microsimulatiemodel op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen vormen zij een betrouwbare afspiegeling van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen (uit arbeid, onderneming, uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie) meegenomen3.

Gewijzigde koopkrachtpresentatie

Gegeven dat de presentatie van koopkrachteffecten veel invloed kan hebben op politieke discussies, is het zinvol om ook regelmatig te kijken naar mogelijke verbeteringen van de manier waarop koopkrachteffecten worden berekend en vervolgens gepresenteerd. Er is daartoe een ambtelijke werkgroep opgezet met deelnemers vanuit het CPB en de ministeries van SZW, FIN en EZK. De recente overstap naar een actuele steekproef voor de koopkrachtramingen, in samenhang met de inzichten uit verschillende evaluaties (o.a. de Terugblik Inkomensbeleid en Koopkracht 2012–2017; de evaluatie van Keuzes in Kaart en de doorrekening het regeerakkoord door het CPB) vormden hiertoe de directe aanleiding.

De werkgroep heeft een viertal verbeterpunten gesignaleerd die vanaf de MEV en de SZW-begroting 2019 geïmplementeerd worden:

  • 1. Hoewel de berekeningswijze overeenkomt (enkel de raming van de zorgpremie kan afwijken), sloten de koopkrachtpresentaties van SZW en CPB niet op elkaar aan; het CPB presenteert de medianentabel aangevuld met zes puntenwolken, in de begroting maakt SZW de spreiding inzichtelijk via een frequentietabel met één puntenwolk. Vanaf heden wordt de koopkrachtpresentatie op basis van de representatieve steekproef van huishoudens geharmoniseerd.

  • 2. De indeling naar inkomensniveau wordt aangepast. De medianentabel (meest gebruikte indeling) bevatte een indeling naar inkomenshoogte opgesplitst in vier groepen (<= 175% WML, 175%–350% WML, 350%–500% WML en > 500% WML). Die groepen verschilden sterk in omvang. Vooral de eerste inkomensgroep was erg divers (deze bevatte in totaal 38% van alle huishoudens waaronder uitkeringsgerechtigden, gepensioneerden en werkenden) en liep van minima tot ongeveer het modale inkomen. De koopkrachtontwikkeling binnen de groep kon daardoor sterk uiteenlopen, zodat de mediaan niet voor alle deelgroepen een goed beeld gaf. In de frequentietabel werd daartoe door SZW een aparte minimuminkomensgroep toegevoegd. Vanaf de MEV en de SZW-begroting 2019 worden huishoudens ingedeeld in vijf even grote groepen op basis van hun inkomen. Hierdoor wordt de spreiding binnen de groep teruggebracht. Bovendien kan de evenwichtigheid van de inkomensontwikkeling zuiverder in beeld worden gebracht. De andere gebruikelijke doorsnedes in de medianentabel (naar inkomensbron, huishoudtype en aanwezigheid van kinderen) blijven gehandhaafd.

    Oude indeling naar inkomensniveau: mediane koopkrachteffecten 2018–2021 gemiddeld per jaar (basispad + regeerakkoord)

    Inkomensniveau

    Mediaan

    Omvang

    <= 175% WML

    0,8

    38%

    175–350% WML

    1,3

    37%

    350–500% WML

    1,4

    14%

    > 500% WML

    1,4

    11%

    Nieuwe indeling naar inkomensniveau: mediane koopkrachteffecten 2018–2021 gemiddeld per jaar (basispad + regeerakkoord)

    Inkomensgroepen

    Mediaan

    Omvang

    1e (<= 115% WML)

    0,7

    20%

    2e (115–184% WML)

    1,0

    20%

    3e (184–268% WML)

    1,3

    20%

    4e (262–390% WML)

    1,4

    20%

    5e (>390% WML)

    1,4

    20%

  • 3. De spreiding in koopkrachtontwikkeling die er binnen de verschillende groepen kan zijn, wordt weliswaar duidelijk uit de puntenwolken en de frequentietabel, maar blijft in de medianentabel zelf onderbelicht. Vanaf de MEV en de SZW-begroting 2019 wordt de relevante informatie uit de verschillende weergaves samengevoegd in een boxplottabel. Uit de boxplottabel is zowel de mediane koopkrachtontwikkeling (het middelste huishouden in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling) als de spreiding en het percentage huishoudens met een positieve of negatieve koopkrachtontwikkeling af te lezen. Daarmee wordt de belangrijkste informatie over de verdeling van de koopkrachtontwikkeling tussen en binnen groepen in één plaatje inzichtelijk. Naast de boxplottabel wordt één puntenwolk weergegeven, conform de gebruikelijke presentatie van SZW.

  • 4. Op basis van de nieuwe steekproef heeft de koopkrachtwerkgroep gekeken of de huidige set voorbeeldhuishoudens nog voldoende recht doet aan de diversiteit aan huishoudsamenstellingen en inkomensverdelingen in Nederland. Er zijn twee groepen die voorheen niet gepresenteerd werden, maar vanwege de toegenomen omvang eigenlijk wel een plaats moeten hebben: hogere inkomensgroepen onder tweeverdieners en hogere inkomens bij gepensioneerden. De set voorbeeldhuishoudens is daarom uitgebreid met een tweeverdienershuishouden met een inkomen van 2,5 x modaal + modaal (met kinderen) en een paar met AOW + € 30.000 euro aanvullend pensioen.

Een uitgebreidere toelichting op de gewijzigde koopkrachtpresentatie is te vinden in het achtergronddocument van het CPB (CPB, 2018).

De complexe realiteit, en ook die van de regelgeving, zorgt ervoor dat effecten van conjunctuur en beleid nooit voor alle huishoudens hetzelfde uitvallen. Dat wordt duidelijk uit de boxplottabel (figuur 5.2.1) en de puntenwolk (figuur 5.2.2). De boxplottabel toont onder meer de mediane koopkrachtontwikkeling voor de verschillende huishoudgroepen. De mediaan laat het middelste huishouden zien in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens een lagere ontwikkeling heeft en de helft een hogere. De boxplottabel laat ook duidelijk de spreiding ontwikkeling zien binnen de verschillende groepen: het dikke blauwe balkje om elke mediaan heen omvat de helft van de huishoudens. De andere helft van de huishoudens heeft een ontwikkeling die hier buiten valt. Dit zijn de twee staarten van de boxplot. Het uiteinde van de staarten laten de laagste en de hoogste koopkrachtontwikkeling zien voor elke groep4. Ten slotte wordt het aandeel huishoudens met een positieve of negatieve koopkrachtontwikkeling weergegeven.

Figuur 5.2.1 Boxplot koopkrachtontwikkeling 2019

Figuur 5.2.1 Boxplot koopkrachtontwikkeling 2019

Bron: SZW-berekeningen

In de puntenwolk betreft iedere punt een huishouden uit de steekproef. De puntenwolk laten zien waar de concentratie van koopkrachteffecten zit en hoe groot de spreiding is.

Figuur 5.2.2 Statische koopkrachteffecten 2019 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (incl. specifieke effecten)

Figuur 5.2.2 Statische koopkrachteffecten 2019 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (incl. specifieke effecten)

Bron: SZW-berekeningen

Voor alle huishoudgroepen geldt dat de grote meerderheid van de huishoudens er in koopkracht op vooruit gaat. Over alle huishoudens bezien gaat zo’n 96% er per saldo op vooruit en circa 4% gaat erop achteruit. Het koopkrachtbeeld is in de breedte positief: binnen alle groepen gaat de overgrote meerderheid er in koopkracht op vooruit.

Binnen de groep werkenden gaat 96% er in koopkracht op vooruit. Werkenden hebben profijt bij de verlaging van de inkomstenbelasting en de verhogingen van de algemene heffingskorting en arbeidskorting.

Van de uitkeringsgerechtigden gaat 93% erop vooruit. Zij profiteren van de verhogingen van de algemene heffingskorting en – in het geval van respectievelijk een partner of de zorg voor een kind of kinderen – de hogere zorgtoeslag en kinderbijslag.

Van de gepensioneerden ervaart 97% een positieve inkomensontwikkeling. Zij profiteren ook van de verlaging van de inkomstenbelasting. Daarnaast hebben zij profijt van de verhoogde ouderenkorting en – in het geval van een partner – de verhoogde zorgtoeslag.

5.2.5 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens

We berekenen in Nederland al 50 jaar koopkrachtplaatjes. De eerste jaren werd één voorbeeldhuishouden doorgerekend: Jan Modaal. In de loop der tijd is deze set uitgebreid. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren en makkelijker na te rekenen zijn. Weinig huishoudens voldoen precies aan de definitie, maar het gaat erom dat de voorbeeldhuishoudens representatief zijn voor veel soortgelijke huishoudens met een vergelijkbare koopkrachtontwikkeling.

Om die reden worden ook alleen generieke (inkomens)regelingen meegenomen waarop in principe alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken, zoals de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Specifieke inkomensbestanddelen, zoals de huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag, fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek, en vermogen blijven in de voorbeeldhuishoudens buiten beeld.

Daarmee doen de voorbeeldhuishoudens niet volledig recht aan de complexe realiteit, zoals de steekproef van echt bestaande huishoudens dat wel doet. Anderzijds maakt juist de versimpeling dat de voorbeeldberekeningen makkelijk verifieerbaar zijn en daarom voor de meeste mensen goed toe te passen. Daarnaast geeft de boxplottabel geen zicht op specifieke groepen zoals mensen in de bijstand, AOW’ers zonder aanvullend pensioen of alleenstaande ouders. Die groepen maken weliswaar een klein aandeel uit van de totale bevolking, beleidsmatig zijn ze wel relevant. SZW presenteert daarom naast de koopkrachtontwikkeling op basis van een representatieve steekproef, ook de koopkrachtontwikkeling voor twintig voorbeeldhuishoudens. Deze wordt weergegeven in tabel 5.2.1. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Tabel 5.2.1 Standaard koopkrachteffecten in %
 

Raming 2018

Raming 2019

Actieven

   
     

Alleenverdiener met kinderen

   

Modaal1

0,1

2,2

2 x modaal

0,1

1,1

Tweeverdieners

   

Modaal + ½ x modaal met kinderen

0,6

1,2

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

0,5

1,0

2½ x modaal + modaal met kinderen

0,4

0,9

Modaal + modaal zonder kinderen

0,3

2,1

2 x modaal + modaal zonder kinderen

0,4

1,6

Alleenstaande

   

Minimumloon

0,5

1,1

Modaal

0,3

2,1

2 x modaal

0,5

1,3

Alleenstaande ouder

   

Minimumloon

0,6

0,3

Modaal

0,3

1,6

     

Inactieven

   
     

Sociale minima

   

Paar met kinderen

– 0,3

1,7

Alleenstaande

– 0,4

0,9

Alleenstaande ouder

– 0,1

0,9

     

AOW (alleenstaand)

   

(alleen) AOW

– 0,4

1,0

AOW + € 10.000

– 0,5

1,2

     

AOW (paar)

   

(alleen) AOW

– 0,9

1,1

AOW + € 10.000

– 0,8

1,0

AOW + € 30.000

– 1,6

2,7

X Noot
1

Het modaal inkomen bedraagt in 2019 bruto € 36.000.

5.2.6 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval (verlies aan inkomen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende drempels die mensen kunnen ervaren bij het aanvaarden van (meer) werk.

De werkloosheidsval laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel 5.2.2 blijkt dat alleenstaanden en alleenstaande ouders er in 2019 meer op vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. Ondanks de verdere afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting blijft de prikkel om te gaan werken voor alleenverdieners vrijwel gelijk.

De doorgroeival brengt in beeld welk deel van het extra inkomen een huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen of kosten kinderopvang wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Dit wordt de marginale druk genoemd. Hoe lager de marginale druk, hoe groter de prikkel om meer te gaan werken of verdienen. Op het inkomenstraject tussen 100% en 150% van het minimumloon (van circa € 21.000 naar € 32.000) worden veel heffingskortingen en toeslagen afgebouwd, wat in sommige voorbeelden leidt tot een hoge marginale druk. In 2019 wordt de marginale druk verlaagd als gevolg van de verlaging van de inkomstenbelasting en aanpassingen in de arbeidskorting, de huurtoeslag en het kindgebonden budget.

De herintredersval toont de marginale druk wanneer de niet-werkende partner uit een kostwinnersgezin (weer) drie dagen aan het werk gaat. Tabel 5.2.2 laat zien dat de marginale druk voor alle groepen herintreders daalt.

De deeltijdval brengt in beeld hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel 5.2.2 laat zien dat de deeltijdval fors daalt ten opzichte van 2018. Dit komt voornamelijk door de verlaging van de inkomstenbelasting die het gevolg is van de ingroei van het tweeschijvenstelsel.

Tabel 5.2.2 Arbeidsmarktprikkels
 

2018

2019

Verschil1

Werkloosheidsval (inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon, in %)

     

Alleenverdiener met kinderen2

4

3

0

Alleenstaande

27

27

1

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)2

10

12

1

       

Doorgroeival (marginale druk bij hogere beloning werk (van 100% WML naar 150% WML), in %)3

     

Alleenverdiener met kinderen2

90

88

– 2

Alleenstaande

70

67

– 3

Alleenstaande ouder (werkt 4 dagen)2

50

46

– 4

       

Herintredersval (marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner, %)3

     

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6 x minimumloon)2

63

62

– 1

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2

28

27

– 2

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2

31

25

– 6

       

Deeltijdval minstverdienende partner (marginale druk bij dag extra werk, %)3

     

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8 x minimumloon)2

51

41

– 10

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2

36

29

– 8

Hoofd 2 x modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2

51

41

– 10

X Noot
1

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

X Noot
2

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en, indien beide partners werken, gebruik van buitenschoolse opvang.

X Noot
3

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld. Ook wordt uitgegaan van het (vervallen van) het recht op huurtoeslag.

Naast het monitoren van de verschillende armoedevallen in specifieke voorbeeldsituaties is het ook relevant om te kijken naar de gemiddelde marginale druk en de gemiddelde belastingdruk, die werknemers over het algemeen betalen. De gemiddelde belastingdruk heeft invloed op de participatiebeslissing en de marginale druk heeft invloed op de urenbeslissing. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. In tabel 5.2.3 is de ontwikkeling van de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven voor een bruto loonstijging van 3,0%. Dit verschilt van de situatie in tabel 5.2.2 waar het gaat om meer uren werken (behalve bij de doorgroeival). De marginale druk geeft hier aan hoeveel procent van de bruto loonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft.

Tabel 5.2.3 Gemiddelde marginale druk naar inkomenscategorie voor werknemers (%)

Bruto inkomen

2016

2017

2018

2019

Omvang (2018, in %)

< WML

23,2

23,1

23,3

21,9

24

1x-1,5x WML

49,6

50,5

50,9

49,7

21

1,5x-2x WML

51,5

52,5

52,6

51,8

20

2x-3x WML

52,8

52,9

53,0

53,0

22

>3x WML

54,9

55,0

55,0

55,6

12

Totaal

45,2

45,5

45,6

45,3

100

In 2019 ligt de gemiddelde marginale druk lager dan in 2018. Dit wordt veroorzaakt door de verlaging van de inkomstenbelasting die het gevolg is van de ingroei van het tweeschijvenstelsel. Bij een inkomen van meer dan driemaal het minimumloon neemt de marginale druk toe door de steilere afbouw van de arbeidskorting.

Figuur 5.2.3 geeft de gemiddelde marginale druk voor werkenden weer, evenals de extremen (5- en 95-procentpercentielen). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Ester (Eerste Kamer, 2017–2018, 34 775, nr. O). In Nederland maakt de inkomstenbelasting het grootste deel van de marginale druk uit. Echter ook de uitgebreide inkomensondersteuning in de vorm van toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw, zoals de zorgtoeslag, verhoogt de marginale druk. Een hoger inkomen betekent dan immers extra afbouw van deze toeslag. Zeker voor groepen met een huishoudinkomen tussen WML en modaal speelt dit een belangrijke rol. Dit geldt met name voor de huurtoeslag die een steil afbouwtraject kent. Per 2020 kent de huurtoeslag een geleidelijker afbouwtraject, zoals reeds is aangekondigd (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 940, nr. 3), waardoor de piek in de marginale druk bij circa € 22.000 (in geval van een alleenstaande) verdwijnt. Ook de verdere opbouw van de arbeidskorting en het opschuiven van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren, zorgen ervoor dat de extremen in de marginale druk deze kabinetsperiode worden beperkt.

Figuur 5.2.3 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2019

Figuur 5.2.3 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2019

Bron: SZW-berekeningen

In Figuur 5.2.4 wordt, naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Omtzigt (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 785, nr. 59), de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2019 weergegeven (inclusief toeslagen en netto kosten van zorg en kinderopvang). De figuur laat zien dat de gemiddelde druk toeneemt met het inkomen, als gevolg van het progressieve belastingstelsel. Uit het individuele karakter van het belastingstelsel volgt dat een alleenstaande die hetzelfde verdient als een paar waarbij twee mensen werken voor het huishoudinkomen, meer belasting betaalt. Voor eenverdienershuishoudens geldt dat de gemiddelde druk tot aan een modaal inkomen in grote lijnen vergelijkbaar is met tweeverdienershuishoudens (in individuele gevallen kunnen de verschillen uiteraard groter zijn). Eenverdienershuishoudens ontvangen meer toeslagen terwijl tweeverdienershuishoudens meer heffingskortingen kunnen toepassen. Vanaf een modaal inkomen is het aandeel van toeslagen in het inkomen van eenverdieners beperkt, terwijl het voordeel van de heffingskortingen voor tweeverdieners minder snel afbouwt. Omdat één van beide partners vaak een klein inkomen verdient, valt de gemiddelde belastingdruk voor tweeverdieners ook lager uit door de tariefprogressie. Ook in het geval dat beiden evenveel verdienen doet de tariefprogressie de gemiddelde belastingdruk dalen. Met de overgang naar een tweeschijvenstelsel in deze kabinetsperiode, wordt dit verschil beperkt.

Figuur 5.2.4 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2019

Figuur 5.2.4 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2019

Bron: SZW-berekeningen

5.2.7 Maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel 5.2.4 staan de maatregelen die voor 2019 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en in de boxplottabel in paragraaf 5.2.4 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn, worden deze betreffende effecten ook vermeld.

Tabel 5.2.4 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2019

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

1. Fiscaal generiek

     
 

Wijzigingen arbeidskorting

+/–

Ja

 

Beperkt indexeren tweede belastingschijf

Ja

 

Verhoging algemene heffingskorting

+

Ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan minstverdienende partner

Ja

 

Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf

+/–

Ja

 

Wijzigingen tarief vierde belastingschijf

+

Ja

 

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief

Ja

 

Vaste voet in IACK naar € 0 en verhogen opbouwpercentage

+/–

Ja

 

Beperken 30%-regeling naar 5 jaar

Nee

 

Verruimen onbelaste vrijwilligersvergoeding

+

Nee

 

Verhoging ouderenkorting en introductie gelijkmatig afbouwpad in plaats van harde inkomensgrens

+/–

Ja

 

Inflatieverhogende maatregelen

Ja (via inflatie)

2. Kinderen

     
 

Intensiveringen kinderopvangtoeslag

+

Ja

 

Veranderingen kinderopvang

+/–

Ja

 

Verhoging kinderbijslag

+

Ja

3. Zorg

     
 

Aanpassingen zorgtoeslag

+

Ja

 

Introductie abonnementstarief voor de eigen bijdrage in de Wmo 2015 voor maatwerkvoorzieningen

+/–

Ja

 

Halvering vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdragen in de Wlz en de Wmo 2015

+

Ja

 

Verkorten van de overgangstermijn van lage naar hoge eigen bijdrage rondom opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen

Ja

 

Verlaging van de bestuursrechtelijke premie bij de wanbetalersregeling

+

Nee

4. Wonen

     
 

Beperking hypotheekrenteaftrek

Ja

 

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

– /0

Ja

 

Indexatie liberalisatiegrens

+

Ja

 

Afschaffing KAN-bepaling

Ja

 

Initiatiefwetsvoorstel partneralimentatie

+/–

Ja

5. Sociale zekerheid

     
 

Herziening wettelijk minimum(jeugd)loon

+

Ja

 

Pleegzorg- en adoptieverlof

+

Nee

 

Compensatieregeling zwanger en zelfstandig (ZEZ)

+

Nee

 

Overgangsrecht kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW

Ja

 

Versnelde verhoging AOW-gerechtigde leeftijd

Nee

 

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in sociale zekerheid

Ja

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen arbeidskorting

Werkenden met een inkomen uit arbeid hebben recht op de arbeidskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet afgesproken om de arbeidskorting in 2019 te verhogen met € 111 tot € 3.399. Ook wordt het afbouwpercentage in de arbeidskorting verhoogd van 3,6% tot 6,0%. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een maximaal positief inkomenseffect van 0,6% bij een inkomen op het minimumloon. Naarmate het inkomen hoger is, is het inkomenseffect kleiner. Het hogere afbouwpercentage leidt tot negatieve inkomenseffecten vanaf een inkomen van circa € 41.000. Het maximale negatieve inkomenseffect van – 2,3% wordt bereikt bij een inkomen van circa € 95.000. Boven een inkomen van circa € 135.000 is er geen inkomenseffect.

Beperkt indexeren tweede belastingschijf

Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd. Aangezien voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd de totaaltarieven van de tweede en derde schijf sinds 2013 gelijk zijn is deze maatregel alleen van belang voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd, die geboren zijn na 1945. Personen geboren in 1945 of eerder zijn van deze maatregel uitgezonderd.

Verhoging algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet de afspraak opgenomen om de algemene heffingskorting in 2019 met € 140 te verhogen. Daarnaast is in de augustusbesluitvorming met het oog op een evenwichtige koopkrachtontwikkeling besloten de algemene heffingskorting in 2019 met € 44 extra te verhogen. Per saldo wordt de algemene heffingskorting dus met € 184 verhoogd tot € 2.477. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een maximaal positief inkomenseffect bij een alleenstaande op het sociale minimum van 1,9%. Naarmate het inkomen hoger is, is het inkomenseffect kleiner. Boven een inkomen van € 68.507 is er geen inkomenseffect.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan minstverdienende partner

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. Er zijn ongeveer 290.000 huishoudens die te maken hebben met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. De uitbetaling aan de minstverdienende partner bedraagt nog 26,7% in 2019. Alleenverdienershuishoudens ondervinden een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,4%.

Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf

Vanaf 2019 wordt box 1 van de inkomstenbelasting omgevormd tot een tweeschijvenstelsel (voor mensen boven de AOW-leeftijd ontstaan drie schijven; omdat zij geen AOW-premie betalen zijn tarief tweede en derde schijf niet aan elkaar gelijk). Hiertoe wordt het tarief in de eerste schijf verhoogd met 0,1%-punt tot 36,65%. Het tarief in de tweede en derde schijf gaat met 2,75%-punt omlaag tot 38,10%. AOW-gerechtigden hebben een belastingtarief van 20,20% in de tweede schijf en 38,10% in de derde schijf. Bijna alle huishoudens profiteren van deze tariefsverlagingen, gemiddeld 1,0%. Bij huishoudens met een inkomen tot circa € 40.000 is het effect ongeveer 0,7%. Huishoudens met een inkomen tussen € 40.000 en € 75.000 hebben een inkomenseffect van gemiddeld 1,3% en bij huishoudens met een hoger inkomen is dit in doorsnee 1,9%.

Wijzigingen tarief vierde belastingschijf

Het tarief in de vierde schijf van box 1 daalt met 0,2%-punt tot 51,75%. De daling is het saldo van een verlaging met 0,15%-punt als gevolg van de ingroei van het tweeschijvenstelsel en een verlaging met 0,05%-punt ter compensatie van de verlaging van de hypotheekrenteaftrek, zoals vermeld onder het kopje «wonen». Voor circa 900.000 huishoudens betekent dit een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,1%.

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief

Het eindpunt van de huidige derde schijf (de eerste schijf in de nieuwe tariefstructuur) wordt gedurende de kabinetsperiode bevroren op het niveau van 2018. Dat betekent dat deze schijf eindigt op € 68.507. Deze maatregel heeft negatieve inkomenseffecten voor de hoogste inkomens doordat ze over een groter deel van hun inkomen het hoogste belastingtarief betalen. Ongeveer 900.000 huishoudens ondervinden van deze maatregel een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,3%.

Deze maatregel heeft ook invloed op de algemene heffingskorting, waarvan de afbouw eindigt op het eindpunt van de derde schijf. Het inkorten van de derde schijf zorgt voor een sterker afbouwpad en daarmee voor een lagere algemene heffingskorting voor burgers met een inkomen tussen circa € 40.000 en € 68.507 euro. Dat zorgt voor een gemiddeld inkomenseffect voor deze huishoudens van – 0,1%.

Vaste voet in IACK naar € 0 en verhogen opbouwpercentage

De opbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) begint later en de vaste voet verdwijnt. Het opbouwpercentage wordt verhoogd naar 11,45% waardoor de maximale IACK gelijk blijft en al bij een lager inkomen wordt bereikt. Het verdwijnen van de vaste voet heeft bij alleenstaanden een maximaal negatief inkomenseffect van – 0,8% tot gevolg bij een inkomen op het minimumloon. Als gevolg van de steilere opbouw in de IACK neemt dit inkomenseffect af met het inkomen tot het vanaf circa € 26.000 positief wordt. Het maximale positieve inkomenseffect bij alleenstaanden (0,8%) wordt bereikt bij een inkomen van circa € 31.000. Hierna neemt het inkomenseffect af met het inkomen tot het stabiliseert op 0,1% vanaf een inkomen van circa € 35.000. Bij tweeverdieners met kinderen is het maximale negatieve inkomenseffect – 2,7% bij 1 + ½ keer modaal.

Beperken 30%-regeling naar 5 jaar

De 30%-regeling biedt werkgevers de mogelijkheid om onder voorwaarden een forfaitair bedrag van maximaal 30% van het loon onbelast te vergoeden aan bepaalde werknemers die tijdelijk buiten het land van herkomst werken. De looptijd van de 30%-regeling is per 2019 verkort van acht naar vijf jaar. Naar inschatting van de Belastingdienst worden maximaal circa 11.000 werknemers meteen per 1 januari 2019 door de verkorting geraakt.

Verruimen onbelaste vrijwilligersvergoeding

In 2019 wordt de onbelaste vrijwilligersvergoeding, die onder voorwaarden aan vrijwilligers kan worden verstrekt, met € 200 verhoogd tot € 1.700 per kalenderjaar. Dit heeft een positief inkomenseffect voor vrijwilligers die door de verruiming wel gebruik kunnen maken van de onbelaste vrijwilligersvergoeding.

Verhoging ouderenkorting en introductie gelijkmatig afbouwpad in plaats van harde inkomensgrens

De ouderenkorting wordt verhoogd met € 160 en tegelijkertijd wordt er een geleidelijke inkomensafhankelijke afbouw geïntroduceerd in plaats van de huidige harde afbouwgrens. De afbouw bedraagt 15%. Door de verhoging van de ouderenkorting gaan personen met een klein aanvullend pensioen er 1,0% op vooruit. Zij ontvingen in 2018 al het hoge ouderenkortingtarief. Dit inkomenseffect neemt af naarmate het inkomen uit aanvullend pensioen stijgt tot een aanvullend pensioen van circa € 22.000. Hier is het inkomenseffect 5,2%, omdat de ontvanger in 2018 onder het lage ouderenkortingtarief viel en in 2019 het recht op ouderenkorting ziet stijgen door het geleidelijke afbouwpad. Het inkomenseffect neemt af naarmate het inkomen uit aanvullend pensioen stijgt totdat de ouderenkorting geheel in afgebouwd bij een inkomen van circa € 47.000. Vanaf dit punt is het inkomenseffect – 0,2% door het vervallen van het lage ouderenkortingtarief.

Inflatieverhogende maatregelen

Vanaf 1 januari 2019 geldt er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effect hebben op de prijzen die de consument betaalt. Het gaat dan om de verhoging van het verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% en in mindere mate om de aanpassing van de btw-sportvrijstelling, een schuif en verlaging van de belastingvermindering in de energiebelasting en een hogere belasting op het verbranden en storten van afval. Deze maatregelen hebben een negatief effect op de koopkracht en worden meegenomen in de inflatie. De verhoging van het lage btw-tarief zorgt voor een 0,6% hogere inflatie.

2. Kinderen

Intensiveringen kinderopvangtoeslag

Het kabinet investeert vanaf 2019 € 248 miljoen structureel in de betaalbaarheid van de kinderopvang (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 322, nr. 365). De kinderopvangtoeslag voor zowel eerste als tweede en verdere kinderen wordt verhoogd, waardoor bijna alle ouders een hogere toeslag krijgen van de Belastingdienst. In de eerste kindtabel wordt het maximum vergoedingspercentage voor de laagste inkomens verhoogd van 94% naar 96%, gezinnen met een modaal inkomen krijgen 88,3% vergoed. Alleen voor de allerhoogste inkomens wordt de vergoeding niet verhoogd: de minimale vergoeding (vaste voet) blijft 33,3%. Wel wordt de inkomensgrens waarbij ouders voor het eerste kind de minimale vergoeding (33,3%) krijgen in 2019 verhoogd naar € 123.920. Het inkomenseffect voor ouders met kinderopvangtoeslag is in doorsnee 0,4%.

Veranderingen kinderopvang

Op 1 januari 2018 is de Wet Innovatie en Kwaliteit kinderopvang ingevoerd. Een deel van de kwaliteitsverbeterende maatregelen uit deze wet wordt per 2019 ingevoerd. Dit leidt tot hogere uurprijzen in de dagopvang en lagere uurprijzen in de bso; daarom wordt tegelijkertijd de vergoede maximum uurprijs voor dagopvang verhoogd en voor bso verlaagd. Dit geeft een beperkt koopkrachteffect voor alle huishoudens die gebruik maken van dagopvang en bso omdat zij altijd een deel van de kosten van de opvang zelf moeten dragen. Bij dagopvang is dit koopkrachteffect negatief en bij bso positief.

Verhoging kinderbijslag

In het regeerakkoord is overeengekomen om gezinnen extra te ondersteunen, om zodoende de inkomenspositie van gezinnen structureel te verbeteren. Per 1 januari 2019 wordt daartoe de basiskinderbijslag met € 88,75 per jaar verhoogd. Deze beleidsmatige verhoging heeft een positief effect op de koopkracht van ontvangers van kinderbijslag. Het maximale inkomenseffect (0,8%) doet zich voor bij een alleenstaande ouder op het sociaal minimum. Daarnaast wordt ook de extra tegemoetkoming AKW verhoogd met € 88,75 per jaar. Dit extra bedrag aan kinderbijslag wordt toegekend aan ouders met een thuiswonend gehandicapt kind die tevens alleenstaande of alleenverdienende ouder zijn.

3. Zorg

Aanpassingen zorgtoeslag

Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage- en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremie en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. Sinds 2010 wordt het normpercentage in de zorgtoeslag doorlopend verhoogd. Het normpercentage voor eenpersoonshuishoudens stijgt daardoor van 1,99% in 2018 maar 2,005% in 2019. Hierdoor wordt de zorgtoeslag met € 3 minder geïndexeerd, per saldo stijgt de zorgtoeslag voor alleenstaanden wel. In 2019 wordt de zorgtoeslag voor paren ten opzichte van 2018 verhoogd. Deze verhoging wordt bereikt door de normpercentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen in 2019 per saldo neerwaarts aan te passen. Het normpercentage voor meerpersoonshuishoudens daalt van 4,75% in 2018 naar 4,315% in 2019. Deze maatregel staat los van de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere nominale zorgpremie. De maximale zorgtoeslag voor paren stijgt door het lagere normpercentage beleidsmatig met € 92. Het positieve inkomenseffect voor paren met een minimuminkomen bedraagt door deze maatregel ongeveer 0,5%. Het inkomenseffect is kleiner naar mate het inkomen hoger is. Vanaf een inkomen van circa € 30.000 en een inkomen van circa € 39.000 komen respectievelijk alleenstaanden en paren niet meer in aanmerking voor zorgtoeslag.

Introductie abonnementstarief voor de eigen bijdrage in de Wmo 2015 voor maatwerkvoorzieningen

Het kabinet neemt een pakket aan maatregelen om de stapeling van eigen betalingen in de (langdurige) zorg en ondersteuning te verminderen. Dit gebeurt door in elk domein de eigen betalingen te beperken en daardoor ook de last van de totale stapeling te verminderen. Eén van de maatregelen betreft de invoering van het abonnementstarief in de Wmo 2015. Voor de invoering van het abonnementstarief is een wetswijziging vereist, daarom kan de maatregel pas in 2020 volledig ingevoerd worden. In 2019 wordt gewerkt met een tussenvorm als eerste stap naar invoering van het toekomstige abonnementstarief. Per 2019 geldt dat cliënten die gebruik maken van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten (niet zijnde beschermd wonen en opvang) in de Wmo 2015 een vaste maximale bijdrage van € 17,50 per bijdrageperiode gaan betalen. Er is sprake van een negatief inkomenseffect (– 2% tot – 1%) bij gehuwden tot een modaal inkomen. Bij huishoudens met een inkomen vanaf modaal is het inkomenseffect positief en loopt het op tot 11% en 14% bij een inkomen van tweemaal modaal voor respectievelijk gehuwden en alleenstaanden.

Halvering vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdragen in de Wlz en de Wmo 2015

De vermogensinkomensbijtelling is ingevoerd per 1 januari 2013 om de draagkracht vanuit het vermogen zwaarder mee te laten wegen bij de berekening van de eigen bijdrage voor de zorg. In de praktijk is gebleken dat het effect van de VIB in individuele gevallen fors kan zijn, de hoogte van de eigen bijdrage loopt fors op en ook de stapeling met andere zorgkosten is groot. Om deze negatieve effecten te verminderen is ervoor gekozen om de VIB te halveren. Het vermogen is hierdoor minder van invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. Er is sprake van een positief inkomenseffect van 4% voor een alleenstaande onder de AOW-gerechtigde leeftijd die de hoge eigen bijdrage betaalt. Dit effect neemt af met het inkomen, bij een hogere grondslag sparen en beleggen of indien sprake is van de lage eigen bijdrage of een partner. Vanaf een inkomen vanaf circa tweemaal modaal is geen sprake van een inkomenseffect, omdat hierbij op basis van alleen het inkomen al de maximale eigen bijdrage wordt opgelegd.

Verkorten van de overgangstermijn van lage naar hoge eigen bijdrage rondom opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen

Bij opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen betaalt de cliënt een eigen bijdrage. In beginsel is dit de «hoge eigen bijdrage». In sommige specifieke gevallen betaalt de cliënt echter de «lage eigen bijdrage». Bij opname in een instelling of accommodatie betaalt men in de huidige situatie eerst zes maanden altijd de lage eigen bijdrage, voordat de hoge eigen bijdrage in gaat. Met deze maatregel wordt deze overgangsperiode verkort van zes naar vier maanden voor drie situaties rondom opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen.

De drie situaties zijn de volgende:

  • De eerste vier maanden van opname betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage, daarna gaat de hoge eigen bijdrage gelden.

  • Bij zicht op uitstroom uit de instelling betaalt de cliënt de laatste vier maanden de lage eigen bijdrage i.p.v. de hoge eigen bijdrage.

  • Bij heropname binnen vier maanden na uitstroom uit de instelling betaalt de cliënt direct de hoge eigen bijdrage. Bij heropname na vier maanden betaalt de cliënt wederom eerst de lage eigen bijdrage.

De maatregel heeft een negatief inkomenseffect van circa – 8% voor een alleenstaande met een minimumloon. Het inkomenseffect neemt af met het inkomen of indien er sprake is van een partner.

Verlaging van de bestuursrechtelijke premie bij de wanbetalersregeling

Wanbetalers die door de zorgverzekeraar worden afgemeld voor het bestuursrechtelijke premieregime ontvangen van het CAK de eindafrekening met eventuele openstaande bestuursrechtelijke premie. Een deel (de opslag) van de eindafrekening wordt standaard kwijtgescholden. Voor bepaalde groepen wanbetalers werd al de gehele eindafrekening kwijtgescholden. Per 1 augustus 2018 worden standaard alle eindafrekeningen kwijtgescholden.

Per 1 januari 2019 wordt het opslagpercentage in de bestuursrechtelijke premie verlaagd van 25% naar 20%. Hiermee wordt de premiestijging als gevolg van het bevriezen van het eigen risico (die harder doorwerkt in de bestuursrechtelijke premie) gecompenseerd.

4. Wonen

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. In 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen naar 38% in 2041. Dit gebeurt in stappen van ½%-punt per jaar. Voor alle hypotheken wordt in 2019 de aftrek inkomstenbelasting daardoor mogelijk tegen maximaal 49%. Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een versneld afbouwpad van 3,0%-punt per jaar om vanaf 2023 op het structurele pad van 36,95% te eindigen. Voor 90% van de betreffende huishoudens ligt het inkomenseffect van deze maatregel in 2019 tussen – 0,1% en 0,0%.

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Met ingang van 2019 wordt de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen) in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2019 nog 96 2/3% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en lager dan – 0,1%.

Indexatie liberalisatiegrens

In 2018 loopt de bevriezing van de liberalisatiegrens op € 710,68 per maand af. Per 2019 wordt deze weer geïndexeerd. Dit betekent dat een beperkt aantal huurders met een huur tussen de bevroren grens en de nieuwe, geïndexeerde grens recht op meer huurtoeslag krijgt dan wel recht op huurtoeslag krijgt.

Afschaffing KAN-bepaling

Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag jaarlijks geïndexeerd met de huurontwikkeling, in plaats van met de laagste van het percentage van de huurprijsontwikkeling of het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling. Het schrappen van de KAN-bepaling heeft gevolgen voor huidige huurtoeslagontvangers. Door het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de eigen bijdrage in de toekomst harder dan zonder deze wijziging. De wijziging leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen, maar wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging. De uiteindelijke effecten van het schrappen van de KAN-bepaling hangen af van het toekomstige verschil tussen de netto-bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Het schrappen van de KAN-bepaling heeft gevolgen voor huidige huurtoeslagontvangers. Het jaarlijkse koopkrachteffect varieert tussen 0,0% en – 0,1%.

Initiatiefwetsvoorstel partneralimentatie

Partneralimentatie telt mee in het verzamelinkomen, het toetsingsinkomen op basis waarvan het recht op toeslagen wordt bepaald. Wijzigingen in partneralimentatie kunnen dus leiden tot wijzigingen in het recht op toeslagen. Omdat de strekking van het wetsvoorstel is dat de termijn van partneralimentatie korter wordt, valt te verwachten dat het toetsingsinkomen van de alimentatiegerechtigde na het aflopen van voornoemde termijn lager wordt waardoor men eerder en voor een hoger bedrag recht heeft op toeslagen. Voor alimentatieplichtigen geldt een tegengesteld effect. De omvang van het inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

5. Sociale Zekerheid

Herziening wettelijk minimum(jeugd)loon

Om beter aan te sluiten bij veranderende sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkelingen en bij wat internationaal gangbaar is, is in 2017 besloten tot een stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon. Als laatste stap (per 1 juli 2019) krijgen werknemers vanaf 21 jaar (in plaats vanaf 22 jaar), recht op het volledige minimumloon. Bij fulltimewerk op het minimumloon heeft dit voor een 21-jarige een positief inkomenseffect van 17,4%. Ook vindt verhoging plaats van het minimumjeugdloon van 18- t/m 20-jarigen.

Pleegzorg- en adoptieverlof

Per 1 januari 2019 wijzigt de Wet arbeid en zorg op twee onderdelen. Het pleegzorg- en adoptieverlof wordt met 2 weken verlengd tot 6 weken. Gedurende het verlof, dat voor beide ouders geldt, wordt een uitkering verstrekt ter hoogte van het (maximum)dagloon. Gelijktijdig wordt het kraamverlof (nu 2 dagen met behoud van loon) uitgebreid tot eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met behoud van loon. Dit wordt gerealiseerd met de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG). Er is sprake van een positief inkomenseffect indien ook zonder de wetswijzigingen verlof opgenomen zou zijn. De omvang van het positieve inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Compensatieregeling zwanger en zelfstandig (ZEZ)

Vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zijn bevallen en destijds geen uitkering hebben ontvangen, kunnen compensatie van € 5.600 bruto aanvragen bij het UWV. Deze compensatie wordt in 2019 uitbetaald. De omvang van het positieve inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Overgangsrecht kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW

Bij de minimumregelingen Anw, IOAW, IOAZ en TW wordt de uitkering voor personen die samenwonen met één of meer volwassenen geleidelijk verlaagd van 70% naar 50% van het minimumloon. Vanaf 2019 krijgt deze groep 50% van het minimumloon.

Versnelde verhoging AOW-gerechtigde leeftijd

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanaf 2016 is een versnelling aangebracht in de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. In 2019 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd met 4 maanden verhoogd naar 66 jaar en 4 maanden.

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in sociale zekerheid

Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. In het regeerakkoord is afgesproken dat de afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid in de jaren 2019 tot en met 2021 wordt getemporiseerd, zodat 3,75%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Per saldo resulteert nog steeds een negatief inkomenseffect van gemiddeld – 0,4% voor bijstandsgerechtigden.

5.2.8 Maatregelen Caribisch Nederland

Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan. Wel wordt de inflatieontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord. Deze prijsontwikkeling en bijbehorende indexering van uitkeringen komen in deze paragraaf kort aan bod.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

Jaarlijks worden het minimumloon, de AOV, de AWW, en de Onderstand geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van het voorgaande jaar. Per 1 januari 2019 zullen de uitkeringen en het minimumloon dan ook geïndexeerd worden met de consumentenprijsindex (CPI) van het derde kwartaal van 2018.

Structurele verlenging verlaagd tarief in de algemene bestedingsbelasting (ABB)

De verlenging van het verlaagde ABB-tarief voor Sint-Eustatius en Saba wordt vanaf 2019 structureel gemaakt.

Verhoging kinderbijslagvoorziening BES

In reactie op het onderzoek naar het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de kinderbijslagvoorziening BES per 1-1-2019 met 50% te verhogen om de uitkering beter in evenwicht te brengen met het ijkpunt voor bestaanszekerheid in Caribisch Nederland. Dit betreft een verhoging met circa USD 20 tot circa USD 60 per maand op Bonaire en met circa USD 21 tot circa USD 63 per maand op Saba en St. Eustatius.

Wijzigingen in de onderstand

In reactie op het onderzoek naar het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de onderstand voor personen die zelfstandig wonen in 2019 te verhogen naar minimaal het niveau van 55% van het wettelijk minimum loon (WML) door een verhoging van de toeslag voor zelfstandig wonenden in de onderstand. De inkomensgrens voor bijzondere onderstand wordt tijdelijk verhoogd naar 120% WML. De uitkeringen worden zo beter in evenwicht gebracht met het ijkpunt voor bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.

Verhoging AOV, onderstand en AWW met 5%

In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet afgesproken de lasten voor werkgevers in Caribisch Nederland met circa 5,0% te verlagen. Hiermee wordt ruimte gecreëerd voor een, voor werkgevers kostenneutrale, verhoging van het minimumloon in Caribisch Nederland met circa 5,0%. In navolging van het minimumloon worden de uitkeringsbedragen in de onderstand, de algemene ouderdomsverzekering (AOV BES) en de algemene weduwen- en wezenwet (AWW) verhoogd.

5.3 Horizontale overzichtconstructie integratiebeleid etnische minderheden

Tabel 5.3 Overzichtconstructie Integratiebeleid etnische minderheden

Nr. hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Onderdeel

Doelstelling

Inburgering

XV

SZW

13

Faciliteren dat inburgeringsplichtigen hun inburgeringsexamen halen.

Arbeid en werkgelegenheid

         

VI

J&V

31

31.2

Om de legitimiteit van het politiewerk te waarborgen, specifieke veiligheidsproblemen in de wijk aan te kunnen pakken en om in contact te blijven met verschillende gemeenschappen en daarmee het politiewerk te verbeteren wordt de diversiteit bij de politie verder vergroot. Het diversiteitsbeleid van de politie is gericht op een betere verbinding met de samenleving; een meer inclusieve werkcultuur; meer divers samengestelde teams; en een beter werkproces voor de aanpak van discriminatie.

VII

BZK

7

7.1

Mede zorgen voor een voldoende aanbod van goed geschoold overheidspersoneel en voor een betrouwbare, herkenbare overheid door het bevorderen van integriteit, diversiteit, transparantie en kostenbewustzijn van overheidsorganisaties.

Jeugd (en veiligheid)

XV

SZW

13

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

Emancipatie

       

VIII

OCW

25

Het versterken van maatschappelijke zelfredzaamheid van bi-culturele LHBTI’s en bijdragen aan de sociale acceptatie op grond van seksuele oriëntatie en/of gender-identiteit in bi-culturele kringen.

Participatie

VII

BZK

3

3.1

Een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben.

VII

BZK

7

7.2

Uitvoeren van pensioenregelingen voor (voormalige) Nederlandse ambtenaren uit de voormalig overzeese gebiedsdelen en hun nagelaten betrekkingen.

XV

SZW

13

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

Toelichting

In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden zijn doelstellingen opgenomen uit de departementale begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor. Het overzicht is ingedeeld naar een aantal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: Inburgering, Arbeid en werkgelegenheid, Jeugd (en veiligheid), Emancipatie en Participatie. Voor elk beleidsterrein is weergegeven waar de specifieke en algemene maatregelen in de Rijksbegroting zijn te vinden. De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken dan die van SZW worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de bewindslieden van de genoemde ministeries.

HOOFDSTUK 6 BIJLAGEN

Bijlage 6.1 Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen

Deze bijlage bevat in tabel 6.1 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel 6.2 zijn de bijdragen aan de ZBO’s en de RWT’s opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie vallen. De opgenomen bedragen zijn de in de beleidsartikelen verantwoorde uitgaven van de begrotings- en de premiegefinancierde regelingen in de budgettaire tabellen onder de instrumenten «Inkomensoverdrachten» en «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s».

Tabel 6.1.1 Overzicht RWT’s en ZBO’s vallend onder Ministerie van SZW

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel

Begrotingsramingen (x € 1 mln)

Verwijzing website RWT/ZBO

Hyperlink uitgevoerde evaluatie

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)

X

X

Het UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

2, 3, 4, 5, 6, 11

22.299,3

www.uwv.nl

evaluatie

Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

www.bkwi.nl

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

X

X

De SVB is de uitvoerder van volksverzekeringen. De belangrijkste wetten die de SVB uitvoert zijn de AOW en de AKW.

2, 6, 8, 9, 10, 11, 13

44.121,2

www.svb.nl

evaluatie

               

Inlichtingenbureau (IB)

X

 

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

6,6

www.inlichtingenbureau.nl

evaluatie

Tabel 6.1.2 Overzicht RWT’s en ZBO’s vallend onder andere ministeries

Naam organisatie

Ministerie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel

Begrotingsramingen

(x € 1 mln)

Verwijzing website RWT/ZBO

ZonMw

VWS

 

X

ZonMw financiert gezondheidsonderzoek en stimuleert het gebruik van de ontwikkelde kennis om daarmee de zorg en gezondheid te verbeteren.

2

0,2

www.zonmw.nl

Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)

J&V

 

X

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

23,7

www.coa.nl

Bijlage 6.2 Verdiepingsbijlage

In deze paragraaf wordt voor alle artikelen op de SZW-begroting de mutatie van uitgaven en ontvangsten tussen de ontwerpbegroting 2018 en de huidige ontwerpbegroting 2019 gedetailleerd toegelicht. Dit gebeurt zowel voor de begrotingsgefinancierde als voor de premiegefinancierde regelingen.

De opbouw van deze tabellen verschilt van elkaar. Bij de begrotingsgefinancierde regelingen worden, conform de RBV, de mutaties in de nota’s van wijziging als gevolg van het regeerakkoord, amendementen, de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de nieuwe mutaties (Miljoenennota) vermeld. Bij de premiegefinancierde regelingen is er wel een nota van wijziging maar is er geen sprake van een suppletoire wet. Voor deze regelingen worden de mutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 2018 uitgesplitst naar nota van wijziging regeerakkoord, ramingsbijstellingen, macromutaties, loon- en prijsmutaties, beleidsmatige mutaties, kasschuiven en overige mutaties. Bovendien wordt een onderverdeling in standen aangebracht in reëel en nominaal.

De maatregelen uit het regeerakoord zijn voor het grootste deel via de nota van wijziging regeerakkoord (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 7) in de begroting verwerkt. Hierin is de wijziging van de begrotingsstaat 2018 voor de begrotingsgefinancierde uitgaven opgenomen. Verder is de meerjarige doorwerking op de uitgaven weergegeven van zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde uitgaven. De maatregelen die later aan de SZW-begroting zijn toegevoegd zijn:

  • via een extra nota van wijziging: maatregel I89 (extra budget voor Inspectie SZW: intensivering handhaving en fraudebestrijding);

  • via de 1e suppletoire begroting: maatregel I80 (meer face-to-face UWV voor werkloosheid), maatregel I81 (meer face-to-face UWV-arbeidsongeschiktheid), maatregel I92 (bestrijden van schulden en armoede bij gezinnen met kinderen);

  • bij ontwerpbegroting 2019: maatregel I93 (taalles bij integratie).

1. Arbeidsmarkt
Tabel 6.2.1.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

509.873

950.123

905.525

905.525

905.525

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

0

629

1.762

2.895

3.902

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 19.937

805

500

500

500

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

941

1.461

1.461

1.461

61

 

2. Overboekingen met departementen

– 417

1.500

0

0

0

 

3. Budgettair neutrale herschikkingen

– 255

– 300

– 275

– 125

0

 

4. Definitieve beschikking LIV

6.300

0

0

0

0

 

5. Kasschuif subsidies

– 750

750

0

0

0

 

6. LKV Banenafspraak en LIV

0

– 5.000

– 5.000

– 5.000

– 10.000

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

495.755

949.968

903.973

905.256

899.988

895.686

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Dit betreft onder andere een bijdrage voor 2019 van het Ministerie van OCW ten behoeve van Leven Lang Ontwikkelen. Het betreft in totaal € 2,9 miljoen waarvan € 1,5 miljoen naar artikel 1 en € 1,4 miljoen naar artikel 11 ten behoeve van het UWV is overgeboekt.

  • 3. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Op basis van de definitieve beschikkingen van het UWV zijn voor de afrekening van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) over 2017 meer middelen nodig dan bij de voorlopige beschikkingen was voorzien.

  • 5. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden er middelen van de subsidies doorgeschoven van 2018 naar 2019.

  • 6. Er zijn meerdere mutaties op het terrein van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) en het Loonkostenvoordeel (LKV) voor de Banenafspraak. Ten eerste vallen de verwachte uitgaven aan het LKV Banenafspraak € 5 miljoen lager uit dan oorspronkelijk gedacht, vanwege een lagere volumeraming. Ten tweede wordt het LKV Banenafspraak een structureel instrument zolang men aan de voorwaarden voldoet. Bovendien wordt de horizonbepaling in 2021 geschrapt. Deze beleidswijzigingen verhogen de uitgaven aan het LKV Banenafspraak en verlagen de LIV-uitgaven. Dit laatste komt doordat LKV en LIV niet mogen samenlopen. Tot slot staat er nog een daling van de LIV-uitgaven in de boeken vanwege de in het regeerakkoord opgenomen invoering van loondispensatie. Inmiddels heeft het kabinet besloten loondispensatie niet door te voeren. Dit zal budgettair worden verwerkt in de SZW-begroting na uitwerking van de alternatieve maatregelen.

Tabel 6.2.1.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

0

2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
Tabel 6.2.2.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

6.810.888

6.977.917

7.229.656

7.420.596

7.554.707

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

– 56.145

– 194.850

– 254.515

– 195.674

– 100.128

 

Amendement

– 30.500

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

350.325

228.300

108.374

53.659

– 24.580

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

83.137

83.035

84.024

86.551

88.478

 

2. Macromutaties

– 15.882

– 17.542

– 12.055

– 12.300

– 11.990

 

3. Overboekingen met departementen

– 113

0

0

0

0

 

4. Budgettair neutrale herschikkingen

95

175

121

0

0

 

5. Kasschuiven

– 4.797

2.097

600

1.565

535

 

6. Ramingsbijstelling

6.197

335

– 3.514

2.124

3.131

 

7. Uitstel Regeerakkoord I94 met een jaar

0

– 3.000

– 8.000

– 6.000

– 5.000

 

8. Uitstel Regeerakkoord I83 met een jaar

0

0

0

– 1.000

0

 

9. Ramingsbijstelling CN

– 395

– 684

– 978

– 1.273

– 1.286

 

10. Intensivering CN agv kabinetsreactie

0

588

3.243

3.259

3.337

 

11. Uitdeling Regeerakkoord Armoede

3.000

2.775

2.775

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

7.145.810

7.079.146

7.149.731

7.351.507

7.507.204

7.631.337

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op het loon- en prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. De raming van het macrobudget participatiewetuitkeringen is aangepast op basis van de laatste ontwikkelingen in de werkloosheid.

  • 3. Overboeking naar het Gemeentefonds voor de decentralisatie-uitkering «Matchen op werk» en een overboeking naar het Ministerie van BZK voor een bijdrage aan het project Voortgezet Speciaal Onderwijs banenafspraak arbeidsbeperkten.

  • 4. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 5. De hier verwerkte kasschuiven hebben betrekking op aanpassing van het kasritme in de uitvoering van subsidies, zoals de Regeling armoedeschulden.

  • 6. De mutatie betreft een samenstelling van doorwerkingen van uitvoeringsgegevens op het terrein van onder andere de Toeslagenwet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.

  • 7. De aanscherping van de WIA-claimbeoordeling (regeerakkoordmaatregel I94) is met 1 jaar uitgesteld. Hierdoor treedt ook de weglek naar de Participatiewet later op.

  • 8. Het inkorten van de premiedifferentiatie WGA van 10 naar 5 jaar (regeerakkoordmaatregel I83) is 1 jaar uitgesteld. Hierdoor treedt ook de weglek naar de TW later op.

  • 9. De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.

  • 10. Vanaf 2019 zijn additionele middelen beschikbaar gesteld die voortkomen uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op de BES-eilanden.

  • 11. Van artikel 99 zijn middelen van het regeerakkoord voor de bestrijding van schulden en armoede bij gezinnen met kinderen overgeboekt naar opdrachten artikel 2.

Tabel 6.2.2.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

2.572

2.572

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2017

15.139

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

17.711

2.572

0

0

0

0

  • 1. De ontvangsten komen voort uit de afrekeningen over 2017 van het UWV (€ 2,6 miljoen) en de SVB (€ 0,2 miljoen). Verder is het te hoge voorschot Rijksvergoeding Bijstand Zelfstandigen (€ 12,4 miljoen) terugontvangen.

3 Arbeidsongeschiktheid
Tabel 6.2.3.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

824

847

883

918

953

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

14

15

16

16

17

 

2. Ramingsbijstelling CN

– 48

– 63

– 84

– 102

– 122

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

790

799

815

832

848

865

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.

Tabel 6.2.3.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

9.663.112

9.793.590

9.943.110

10.076.477

10.212.224

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

0

– 6.000

– 19.000

– 27.000

– 26.000

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Uitstel Regeerakkoord I83 met een jaar

0

– 6.000

– 10.000

– 10.000

– 10.000

 

2. Uitstel Regeerakkoord I94 met een jaar

0

12.000

28.000

24.000

21.000

 

3. Loon- en prijsbijstelling 2018

176.484

179.960

183.297

186.155

189.172

 

4. Ramingsbijstelling

– 42.030

– 4.819

33.564

69.409

102.309

 

5. Inkoop re/ integratie trajecten en voorzieningen

– 19.350

0

0

0

0

 

6. Overige mutaties

0

46

92

92

92

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

9.778.216

9.968.777

10.159.063

10.319.133

10.488.797

10.569.418

             

Stand ontwerpbegroting 2018 nominaal

180.271

415.489

681.927

965.030

1.266.073

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

6.906

100.218

208.486

295.199

382.425

 
             

Nieuwe mutaties:

           

7. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 10.693

– 67.218

– 128.357

– 178.630

– 226.525

 

8. Overheveling loon/  en prijsbijstelling 2018

– 176.484

– 179.960

– 183.297

– 186.155

– 189.172

 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

268.529

578.759

895.444

1.232.801

1.581.258

             

Stand ontwerpbegroting 2019

9.778.216

10.237.306

10.737.822

11.214.577

11.721.598

12.150.676

  • 1. Het regeerakkoord bevat enkele maatregelen op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De budgettaire effecten zijn in de begroting 2019 verwerkt, de maatregelen I83 en I94 die in 2019 in zouden gaan, zijn met een jaar uitgesteld. De sociale partners voeren overleg over maatregelen die het draagvlak voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid verbeteren. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd over de uitwerking van de regeerakkoordmaatregelen met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid.

  • 2. Zie mutatie nr. 1.

  • 3. De loon en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 4. Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV zijn de geraamde uitgaven aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen bijgesteld. Voor alle regelingen geldt dat nu rekening gehouden wordt met verhaal van uitkeringen, wat leidt tot lagere uitgaven. De IVA-uitgaven zijn naar boven bijgesteld, vooral doordat er minder mensen uitstromen uit de uitkering. Dit effect wordt enigszins gemitigeerd doordat de doorstroom van WGA naar IVA lager is dan verwacht. De WGA-uitgaven zijn voor de jaren 2018 tot en met 2020 naar beneden bijgesteld en voor de jaren 2021 en 2022 naar boven. In de eerste jaren is het aantal WGA-uitkeringen neerwaarts bijgesteld, terwijl in latere jaren het effect van een lagere doorstroom naar de IVA groter is waardoor meer mensen in de WGA blijven. De WAO-uitgaven zijn naar boven bijgesteld door een hoger gemiddelde jaaruitkering en doordat er minder personen uitstromen dan verwacht.

  • 5. Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV is in 2018 naar verwachting minder budget nodig voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen. Het budget voor 2018 is daarom met € 19,4 miljoen verlaagd.

  • 6. Het wetsvoorstel waarmee het WIA-claimcriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken, is nog niet afgerond. Uitstel met een jaar levert een besparingsverlies in de IVA en WGA op.

  • 7. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 8. Zie mutatie nr. 3.

4 Jonggehandicapten
Tabel 6.2.4.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 4 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

3.298.349

3.346.584

3.393.928

3.430.587

3.409.460

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 72.203

– 45.526

– 41.324

– 37.581

– 36.126

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

57.190

58.622

60.105

60.681

60.206

 

2. Ramingsbijstelling Wajong

– 1.426

– 452

– 1.526

– 2.517

– 3.382

 

3. Afrekening 2017

392

0

0

0

0

 

4. Motie Siderius

0

0

14.387

14.387

14.387

 

5. Loonaanvullingsregels

0

0

14.800

4.625

0

 

6. Overboeking Gemeentefonds

0

150

200

300

350

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

3.282.302

3.359.378

3.440.570

3.470.482

3.444.895

3.460.007

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Op basis van de juninota van het UWV is de raming van de uitgaven van de uitkeringslasten Wajong naar beneden bijgesteld.

  • 3. Op basis van de realisatiegegevens tegemoetkomingen Wajong van het UWV over 2017 is het voorschot te laag geweest. In 2018 wordt het tekort aan middelen uitbetaald aan het UWV.

  • 4. De motie Siderius vraagt een voorziening te treffen waarmee ernstig meervoudig beperkte leerlingen tijdens hun studie aanspraak kunnen maken op een uitkering op basis van de Wajong2015. Hier wordt invulling aan gegeven door vanaf 2020 studie als uitsluitingsgrond voor toegang tot de Wajong2015 te schrappen.

  • 5. De uitkeringslasten van de Wajong stijgen in 2020 en 2021 als gevolg van het harmoniseren van de loonaanvullingsregels in de Wajong.

  • 6. Vanuit het Gemeentefonds worden vanaf 2019 structureel middelen toegevoegd aan het re-integratiebudget voor de centralisering van de doventolkvoorziening.

Tabel 6.2.4.2 Ontvangsten begrotingsgefinacierd artikel 4 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2017

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2017

25.625

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2018

25.625

0

0

0

0

0

  • 1. De ontvangstenmutatie heeft betrekking op terugbetaling door het UWV van te hoge voorschotten in 2017 inzake uitkeringslasten Wajong (€ 22,0 miljoen) en re-integratie Wajong (€ 3,6 miljoen).

5 Werkloosheid
Tabel 6.2.5.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

156.490

103.119

114.267

143.183

137.636

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

0

0

0

0

17.500

 

Mutaties Voorjaarsnota

2.384

9.524

10.165

– 16.447

– 20.195

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

1.137

1.685

2.028

2.250

2.404

 

2. Ramingsbijstelling

4.713

996

1.196

1.296

1.196

 

3. Compensatie WW na 104 weken ziekte

– 9.000

0

0

0

0

 

4. Kasschuiven

– 41.700

41.700

0

0

0

 

5. Budgettair neutrale herschikkingen

550

80

310

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

114.574

157.104

127.966

130.282

138.541

148.688

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV is de gemiddelde jaaruitkering voor de IOW meerjarig opwaarts bijgesteld. De terugontvangsten in 2018 over het jaar 2017 waren per abuis zowel onder de ontvangsten (+) als onder de uitgaven (-) geboekt. Dit is gecorrigeerd door de uitgaven opwaarts bij te stellen (met € 4 miljoen).

  • 3. Op basis van uitvoeringsinformatie zijn de uitgaven aan de tijdelijke regeling tegemoetkoming dagloonbesluit WW na 104 weken ziekte met € 9,0 miljoen neerwaarts bijgesteld. Het aantal mensen dat zich tot nu toe voor de regeling heeft aangemeld, ligt lager dan waar in de oorspronkelijke raming rekening mee werd gehouden.

  • 4. Er zijn twee kasschuiven. Voor de subsidieregeling Ontwikkeladvies 45-plussers loopt het gebruik achter bij de verwachting. Naar verwachting neemt het gebruik nog wel toe, daarom wordt € 9,2 miljoen doorgeschoven van 2018 naar 2019. Verder is er een kasschuif voor de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit. Omdat een deel van de doelgroep pas in 2019 wordt gecompenseerd wordt er € 32,5 miljoen van 2018 naar 2019 doorgeschoven.

  • 5. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting. De belangrijkste herschikking betreft de uitvoeringskosten van het amendement scholing WW, deze vallen cumulatief € 0,49 miljoen lager uit. Dit bedrag wordt overgeheveld naar de programmakosten (artikel 5 begrotingsgefinancierd).

Tabel 6.2.5.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2017

3.397

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

3.397

0

0

0

0

0

  • 1. De ontvangstenmutatie heeft betrekking op terugontvangsten over het jaar 2017 met betrekking tot IOW (€ 3,2 miljoen) en tegemoetkoming dagloonbesluit WW (€ 0,2 miljoen).

Tabel 6.2.5.3 Uitgaven premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

4.383.375

3.999.624

3.821.062

3.786.926

3.836.672

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

– 152.407

– 394.545

– 517.319

– 441.960

– 277.027

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

117.019

96.089

86.001

85.732

88.921

 

2. Macromutaties

– 58.964

– 97.536

– 41.645

– 72.398

– 157.170

 

3. Diverse mutaties

1.150

150

150

150

150

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

4.290.173

3.603.782

3.348.249

3.358.450

3.491.546

3.628.717

             

Stand OB 2018 nominaal

142.009

259.526

376.203

504.005

647.971

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

6.272

27.259

33.786

54.514

105.450

 
             

Nieuwe mutaties:

           

4. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 31.262

– 54.903

– 73.929

– 100.381

– 159.016

 

5. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2018

– 117.019

– 96.089

– 86.001

– 85.732

– 88.921

 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

135.793

250.059

372.406

505.484

652.030

             

Stand ontwerpbegroting 2019

4.290.173

3.739.575

3.598.308

3.730.856

3.997.030

4.280.747

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2 De raming voor 2018 is op basis van realisatiecijfers per saldo neerwaarts bijgesteld. Het WW-volume ligt in 2018 lager dan geraamd, terwijl de prijs juist iets hoger ligt dan bij de begroting 2018 werd verwacht. Meerjarig is het WW-volume neerwaarts bijgesteld, met name vanwege de neerwaarts bijgestelde werkloosheidsramingen van het CPB.

  • 3. De afschaffing van de sollicitatieplicht 1 jaar voor de AOW gerechtigde leeftijd leidt tot extra WW-uitkeringslasten (€ 0,15 miljoen structureel). Daarnaast is er in 2018 sprake van een besparingsverlies van € 1 miljoen vanwege vertraging in de invoering van de calamiteitenregeling WW.

  • 4. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 5. Zie mutatie nr. 1.

Tabel 6.2.5.4 Ontvangsten premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

358.150

358.150

358.150

358.150

358.150

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord/Startnota1

– 46.000

– 46.000

– 46.000

– 46.000

– 46.000

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

8.934

8.934

8.934

8.934

8.934

 

2. Ramingsbijstelling

1.916

– 22.100

– 22.100

– 22.100

– 22.100

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

323.000

298.984

298.984

298.984

298.984

298.984

             

Stand ontwerpbegroting 2018 nominaal

11.741

23.527

35.697

48.254

61.212

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord/Startnota1

0

950

5.263

9.250

12.238

 
             

Nieuwe mutaties:

           

3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 2.807

– 4.234

– 9.579

– 15.228

– 21.001

 

4. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2018

– 8.934

– 8.934

– 8.934

– 8.934

– 8.934

 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

11.309

22.447

33.342

43.515

54.002

             

Stand ontwerpbegroting 2019

323.000

310.293

321.431

332.326

342.499

352.986

X Noot
1

per abuis zijn de mutaties van de premiegefinancierde ontvangsten alleen in de Startnota weergegeven.

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de ontvangsten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Overheidswerkgevers zijn eigenrisicodragers voor de WW. De WW-uitgaven worden door het UWV verhaald op deze werkgevers. De raming van de ontvangsten uit verhaal is vanaf 2019 structureel naar beneden bijgesteld op grond van uitvoeringsinformatie van het UWV.

  • 3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 4. Zie mutatie nr. 1.

6 Ziekte en zwangerschap
Tabel 6.2.6.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

8.118

8.221

8.374

8.527

8.682

 

Amendement

500

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

79

80

82

85

88

 

2. Ramingsbijstelling CN

– 833

– 874

– 964

– 1.058

– 1.152

 

3. Kasschuif

– 100

100

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

7.764

7.527

7.492

7.554

7.618

7.611

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.

  • 3. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van de subsidieregeling kanker en werk doorgeschoven van 2018 naar 2019.

Tabel 6.2.6.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

2.717.956

3.320.126

3.410.387

2.987.629

2.991.789

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

0

– 58.311

21.897

102.127

101.312

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

75.399

76.156

96.918

90.285

85.202

 

2. Ramingsbijstelling

804

– 39.035

– 73.173

– 75.041

– 55.372

 

3. Meer eigen risicodragers ZW

– 14.714

– 17.138

– 17.390

– 17.390

– 17.390

 

4. Deels achteraf betalen kraamverlof

0

0

– 20.000

0

0

 

5. Compensatieregeling zwangere zelfstandigen

0

55.000

0

0

0

 

6. Kasschuif en vrijval Transitievergoeding

0

– 542.190

126.190

208.000

0

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

2.779.445

2.794.608

3.544.829

3.295.610

3.105.541

3.142.503

             

Stand ontwerpbegroting 2018 nominaal

88.399

217.024

338.425

400.329

508.531

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

7.463

44.679

91.760

120.590

152.090

 
             

Nieuwe mutaties:

           

7. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 20.463

– 80.880

– 66.741

– 63.386

– 121.152

 

8. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2018

– 75.399

– 76.156

– 96.918

– 90.285

– 85.202

 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

104.667

266.526

367.248

454.267

566.728

             

Stand ontwerpbegroting 2019

2.779.445

2.899.275

3.811.355

3.662.858

3.559.808

3.709.231

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Zowel bij de ZW als de WAZO hebben zich meevallers voorgedaan. Bij de ZW is sprake van een lager volume van zieke werklozen als gevolg van de gedaalde verwachtingen rond het WW-volume. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van het ZW-volume. De uitgaven aan de WAZO zijn bijgesteld op basis van geboortecijfers.

  • 3. De raming voor de uitgaven aan de ZW wordt neerwaarts bijgesteld op basis van de uitvoeringsinformatie van het UWV over de uittreding van eigenrisicodragers bij het UWV. Voor uitzendkrachten en eindedienstverbanders kan een werkgever kiezen zich bij het UWV te verzekeren of eigenrisicodrager te worden. Op basis van de uitvoeringsinformatie van het UWV verwachten we dat meer werkgevers eigenrisicodrager zijn en minder werkgevers verzekerd zullen zijn bij het UWV dan eerder verondersteld.

  • 4. De raming voor de uitgaven geboorteverlof wordt voor 2020 neerwaarts bijgesteld. In de raming bij regeerakkoord (I87) was ervan uit gegaan dat de werkgever de aanvraag voor verlof altijd voor aanvang van het verlof zou doen. In de uitwerking is ervoor gekozen dat de werkgever het verlof zowel vooraf als achteraf kan aanvragen. Dit leidt tot minder uitgaven in 2020.

  • 5. Van 2005 tot 2008 ontvingen zwangere zelfstandigen geen uitkering. Na een gerechtelijke uitspraak is besloten een compensatieregeling te ontwikkelen voor zwangere zelfstandigen uit deze periode. Dit leidt eenmalig tot extra uitkeringslasten van € 55 miljoen in 2019.

  • 6. Het wetsvoorstel compensatie transitievergoeding bij (langdurige) arbeidsongeschiktheid treedt later in werking (1 april 2020) dan eerder voorzien (1 januari 2019). De uitgaven zijn daarom in de tijd naar achteren geschoven. Daarnaast is de raming voor 2020 en 2021 met cumulatief circa € 200 miljoen neerwaarts bijgesteld. In deze jaren vindt compensatie van werkgevers met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 plaats. De kans is kleiner dat alle werkgevers zich melden voor compensatie, nu de periode waarop terugwerkende kracht van toepassing is langer is geworden. De raming is hierop aangepast.

  • 7. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 8. Zie mutatie nr. 1.

7 Kinderopvang
Tabel 6.2.7.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

2.831.198

2.842.597

2.856.384

2.868.078

2.881.306

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

22.000

225.000

240.000

250.000

250.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

60.990

126.273

111.700

99.306

91.860

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

80.400

88.364

88.750

89.007

89.167

 

2. Ramingsbijstelling

– 12.854

24.631

37.740

41.360

42.362

 

3. Kasschuiven

– 11.480

4.680

2.400

2.400

1.000

 

4. Budgettair neutrale herschikkingen

– 252

528

0

0

0

 

5. Bijstelling intensivering Regeerakkoord M137

– 5.865

– 27.833

6.158

25.141

29.822

 

6. Kwaliteitsimpuls kinderopvang CN

645

2.500

3.000

3.000

3.000

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

2.964.782

3.286.740

3.346.132

3.378.292

3.388.517

3.402.946

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Het gebruik van kinderopvang is in de eerste maanden van 2018 hoger uitgekomen dan verwacht, wat meerjarig leidt tot hogere uitgaven. Daarnaast spelen in 2018 nog enkele specifieke factoren. De Belastingdienst betaalt gedurende het toeslagjaar altijd meer aan voorschotten kinderopvangtoeslag uit dan waar ouders uiteindelijk recht op hebben. Deze «overfinanciering» wordt in de jaren erna teruggevorderd. De verwachte overfinanciering voor 2018 is naar beneden bijgesteld, hetgeen leidt tot lagere uitgaven. Daarnaast vinden in 2018 naar verwachting minder nabetalingen plaats over eerdere jaren, met lagere uitgaven als gevolg. Per saldo is er in 2018 sprake van een meevaller.

  • 3. In april 2018 is besloten om de directe financiering stop te zetten (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 322 XV, nr. 361). Hierdoor zijn er in 2018 minder middelen nodig voor directe financiering bij DUO. Deze middelen worden doorgeschoven naar latere jaren. DUO voert ook het personenregister kinderopvang uit. Door het stopzetten van directe financiering nemen de kosten voor het personenregister kinderopvang toe in volgende jaren. Daarnaast wordt een deel van de middelen gereserveerd voor eventuele aanvullende verbeteringen kinderopvangtoeslag.

  • 4. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 5. Oorspronkelijk waren alle effecten van de intensivering uit het regeerakkoord (regeerakkoordmaatregel M137) als uitgaven verwerkt. Verdere uitwerking van de intensivering leidt tot een nadere verdeling tussen uitgaven en ontvangsten (zie bij de ontvangsten mutatie nr. 3). Daarnaast verloopt de stijging van het gebruik van kinderopvang als gevolg van de intensivering iets geleidelijker dan waarmee eerder rekening is gehouden.

  • 6. Vanaf 2018 stelt het kabinet additionele middelen beschikbaar voor de verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland die voortkomen uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland.

Tabel 6.2.7.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

1.548.224

1.542.941

1.571.605

1.590.383

1.595.911

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 23.101

– 3.652

7.049

14.367

13.610

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling

26.000

26.254

26.543

26.837

26.837

 

2. Ramingsbijstelling

– 14.302

11.714

3.556

5.982

5.616

 

3. Bijstelling intensivering Regeerakkoord M137

0

3.171

13.375

24.253

29.803

 

4. Werkgeversbijdrage

– 4.862

166

4.629

– 379

6.654

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

1.531.959

1.580.594

1.626.757

1.661.443

1.678.431

1.682.590

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de te ontvangen werkgeversbijdragen kinderopvang op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. De hogere uitgaven aan kinderopvangtoeslag (zie ook onder uitgaven mutatie nr. 2) leiden meerjarig tot hogere terugontvangsten. Specifiek voor 2018 zijn de ontvangsten lager als gevolg van minder terugontvangsten in 2018 over de toeslagjaren 2012 en 2016.

  • 3. Oorspronkelijk waren alle effecten van de intensivering uit het regeerakkoord (regeerakkoordmaatregel M137) als uitgaven verwerkt. Vedere uitwerking van de intensivering leidt tot een nadere verdeling tussen de uitgaven en de ontvangsten (zie bij de uitgaven mutatie nr. 5).

  • 4. De te ontvangen werkgeversbijdrage kinderopvang is aan de hand van de raming van het CPB bijgesteld.

8 Oudedagsvoorziening
Tabel 6.2.8.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

24.447

25.304

25.276

26.312

27.135

 

Mutaties Voorjaarsnota

703

1.250

1.183

1.272

1.273

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

424

438

437

454

467

 

2. Ramingsbijstelling

– 1.850

– 1.892

– 1.871

– 1.943

– 1.987

 

3. Intensivering CN agv kabinetsreactie

0

957

967

977

1.013

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

23.724

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.

  • 3. Vanaf 2019 zijn additionele middelen beschikbaar gesteld die voortkomen uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op de BES-eilanden.

Tabel 6.2.8.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

37.635.424

37.719.900

37.754.638

37.793.619

37.981.353

 

Mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

632.670

633.890

633.714

634.528

637.851

 

2. Ramingsbijstelling

– 95.450

– 103.405

– 144.578

– 130.179

– 118.940

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

38.172.644

38.250.385

38.243.774

38.297.968

38.500.264

39.283.474

             

Stand ontwerpbegroting 2018 nominaal

630.011

1.404.894

2.338.585

3.243.437

4.200.343

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

35.404

620.205

1.153.741

1.707.851

1.966.385

 
             

Nieuwe mutaties:

           

3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 32.745

– 37.763

– 265.614

– 534.321

– 583.561

 

4. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2018

– 632.670

– 633.890

– 633.714

– 634.528

– 637.851

 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

1.353.446

2.592.998

3.782.439

4.945.316

6.294.208

             

Stand ontwerpbegroting 2019

38.172.644

39.603.831

40.836.772

42.080.407

43.445.580

45.577.682

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. De ramingen van de uitkeringslasten AOW en de inkomensondersteuning AOW (IOAOW) zijn op basis van realisatiecijfers meerjarig naar beneden bijgesteld. De verwachting van het aantal AOW-gerechtigden, de uitgaven aan AOW-partnertoeslag, de gemiddelde AOW-opbouw en het aandeel alleenstaanden (die recht hebben op een hogere AOW-uitkering) zijn naar beneden bijgesteld.

  • 3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 4. Zie mutatie nr. 1.

9 Nabestaanden
Tabel 6.2.9.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

1.348

1.384

1.439

1.493

1.549

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

24

24

25

26

27

 

2. Ramingsbijstelling CN

– 184

– 267

– 301

– 335

– 371

 

3. Intensivering CN agv kabinetsreactie

0

56

55

55

55

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 208 te brengen.

  • 2. De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.

  • 3. Vanaf 2019 zijn additionele middelen beschikbaar gesteld die voortkomen uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op de BES-eilanden.

Tabel 6.2.9.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

365.607

348.210

335.344

327.740

321.467

 

Mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

3.729

3.583

3.471

3.380

3.284

 

2. Ramingsbijstelling

7.314

5.089

7.024

5.859

3.108

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

376.650

356.882

345.839

336.979

327.859

311.425

             

Stand ontwerpbegroting 2018 nominaal

3.938

8.307

12.838

17.217

21.587

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

346

4.907

9.123

12.789

14.907

 
             

3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 555

– 1.406

– 2.765

– 4.400

– 5.355

 

4. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2018

– 3.729

– 3.583

– 3.471

– 3.380

– 3.284

 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

8.225

15.725

22.226

27.855

32.620

             

Stand ontwerpbegroting 2019

376.650

365.107

361.564

359.205

355.714

344.045

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Op basis van de uitvoeringsinformatie van de SVB is de raming meerjarig opwaarts bijgesteld. De bijstelling wordt voornamelijk veroorzaakt door een hoger volume.

  • 3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 4. Zie mutatie nr. 1.

10 Tegemoetkoming ouders
Tabel 6.2.10.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

5.599.200

5.547.681

5.500.656

5.458.760

5.429.108

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

5.000

303.000

749.000

751.000

740.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 114.907

– 130.867

– 127.758

– 129.171

– 136.488

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

46.249

44.582

49.159

48.826

48.372

 

2. Bijstelling Regeerakkoord M136 WKB

0

– 510

4.619

25.677

32.779

 

3. Bijstelling Regeerakkoord M138 AKW

0

– 270

– 1.292

– 2.613

– 3.463

 

4. Afrekening AKW 2017

9.189

0

0

0

0

 

5. Ramingsbijstelling WKB

– 34.800

– 42.974

– 41.037

– 41.046

– 40.329

 

6. Ramingbijstelling CN

78

– 33

– 144

– 148

– 152

 

7. Intensivering CN agv kabinetsreactie

0

889

1.000

1.000

1.000

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

5.510.009

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Oorspronkelijk waren alle effecten van de regeerakkoordmaatregel M136 (Kindgebonden budget later afbouwen voor paren) als uitgaven verwerkt. Verdere uitwerking leidt onder andere tot een nadere verdeling tussen uitgaven en ontvangsten (zie bij de ontvangsten mutatie nr. 3).

  • 3. De definitieve doorrekening van regeerakkoordmaatregel M138 (Verhogen kinderbijslag) komt op basis van nieuwe demografische ontwikkelingen wat lager uit dan de raming bij het regeerakkoord.

  • 4. In 2017 is er € 9 miljoen te weinig bevoorschot voor de uitkeringslasten AKW. Dit bedrag is in 2018 met de SVB verrekend.

  • 5. Op grond van realisatiegegevens van de Belastingdienst over definitieve toekenning van beschikkingen zijn de uitgaven meerjarig verlaagd. Ook het niveau van nabetalingen is op basis van realisatiegegevens naar beneden bijgesteld.

  • 6. De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.

  • 7. Vanaf 2019 zijn additionele middelen beschikbaar gesteld die voortkomen uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op de BES-eilanden.

Tabel 6.2.10.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

272.478

287.514

299.361

272.804

270.069

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 40.250

– 42.303

– 41.259

– 39.060

– 37.880

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

2.564

2.707

2.849

2.581

2.563

 

2. Ramingsbijstelling

1.504

0

0

0

0

 

3. Bijstelling Regeerakkoord M136 WKB

0

0

5.653

31.400

50.378

 

4. Ramingsbijstelling WKB

– 4.206

– 24.589

– 39.900

– 18.108

– 7.817

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

232.090

223.329

226.704

249.617

277.313

287.585

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de ontvangsten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. In 2017 is er € 1,5 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten WKB buitenland. Dit bedrag wordt in 2018 terugbetaald door de SVB.

  • 3. Oorspronkelijk waren alle effecten van de regeerakkoordmaatregel M136 (Kindgebonden budget later afbouwen voor paren) als uitgaven verwerkt. Verdere uitwerking leidt tot een nadere verdeling tussen uitgaven en ontvangsten (zie bij de uitgaven mutatie nr. 2).

  • 4. De ontvangsten zijn meerjarig neerwaarts bijgesteld. Het niveau van terugvorderingen is vanaf 2017 neerwaarts bijgesteld op grond van realisaties van de Belastingdienst. Deze bijstelling leidt met enige vertraging tot lagere ontvangsten. Daarnaast treden verschuivingen op in ontvangsten die samenhangen met uitstel in de stroomlijning rood/blauw bij de Belastingdienst. Dit leidt in 2019 en 2020 tot lagere ontvangsten en in 2022 juist tot hogere ontvangsten.

11 Uitvoering
Tabel 6.2.11.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

468.574

388.492

371.349

373.190

371.452

 

Nota van Wijziging regeerakkoord

0

0

0

0

900

 

Amendement

30.000

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

14.450

33.123

45.778

46.647

43.699

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

2.895

9.523

9.105

9.145

9.106

 

2. Ramingsbijstelling

0

2.274

2.670

2.245

1.993

 

3. Amendement scholing WW

– 100

– 80

– 310

0

0

 

4. Motie Siderius

0

0

803

803

803

 

5. Overboeking departementen

165

1.465

24

24

0

 

6. Kasschuif

– 22.000

11.000

11.000

0

0

 

7. Budgettair neutrale herschikkingen

300

300

275

125

0

 

8. Herschikkingen begroting en premie

12.215

100

100

100

100

 

9. Wet Digitale Overheid van premiegefinancierd

0

1.847

1.902

1.959

2.018

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

506.499

448.044

442.696

434.238

430.071

429.653

  • 1. Ontvangen loon- en prijsbijstelling ten behoeve van de begrotingsgefinancierde uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s.

  • 2. De raming is bijgesteld op basis van volumeontwikkelingen van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door het UWV en de SVB. Bij het UWV is er met name een kleine stijging van de Wajong-aanvragen. Bij de SVB is er sprake van een volumestijging bij de Aanvullende Inkomensvoerziening Ouderen.

  • 3. De uitvoeringskosten van het amendement scholing WW vallen cumulatief € 0,49 miljoen lager uit. Dit bedrag wordt overgeheveld naar de programmakosten (artikel 5 begrotingsgefinancierd).

  • 4. Naar aanleiding van de motie Siderius (artikel 4) zijn meer middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de uitvoeringskosten van het UWV.

  • 5. Dit betreft onder andere een bijdrage voor 2019 van het Ministerie van OCW ten behoeve van Leven Lang Ontwikkelen. Het betreft in totaal € 2,9 miljoen waarvan € 1,5 miljoen naar artikel 1 en € 1,4 miljoen naar artikel 11 ten behoeve van het UWV is overgeboekt.

  • 6. De middelen betreffende het amendement scholingstrajecten naar kansberoepen worden conform amendement meerjarig verdeeld.

  • 7. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 8. De verdeling tussen begrotings- en premiegefinancierde uitvoeringskosten wordt gedurende het jaar aangepast op basis van informatie van het UWV en de SVB. De herschikking bij begrotingsgefinancierd is grotendeels opgenomen in de eerste suppletoire begroting. De reeksen in deze bijlage bij begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitgaven komen dan ook niet overeen (zie de algemene opmerkingen aan het begin van deze bijlage).

  • 9. Het betreft een reservering voor de doorbelasting Wet Digitale Overheid aan de uitvoeringsorganisaties. Deze reeks betreft de reservering voor de SVB en wordt overgeboekt van premiegefinancierd. Zie bij premiegefinancierd artikel 11 mutatie nr 10 en bij artikel 96 mutatie nr 5.

Tabel 6.2.11.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2017

9.642

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

9.642

0

0

0

0

0

  • 1. Het betreft de afrekeningen van het UWV en de SVB over het jaar 2017. In 2018 is € 6,2 miljoen terugontvangen van de SVB en € 3,4 miljoen terugontvangen van het UWV. In 2017 is er € 2,0 miljoen te veel bevoorschot aan het UWV voor de uitvoeringskosten Wajong en € 1,4 miljoen te veel bevoorschot voor de uitvoeringskosten Wajong re-integratie.

Tabel 6.2.11.3 Uitgaven premiegefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

1.444.738

1.482.966

1.491.709

1.489.955

1.499.219

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

3.000

– 26.073

– 11.448

4.227

25.306

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Uitstel Regeerakkoord I83 met een jaar

– 1.000

– 1.000

0

– 1.000

0

 

2. Uitstel Regeerakkoord I94 met een jaar

– 3.000

3.000

1.000

0

0

 

3. Regeerakkoord I80 en I81 Meer face-to-face contact UWV

0

41.870

33.520

38.670

41.020

 

4. Loon- en prijsbijstelling 2018

4.403

38.086

40.357

40.870

42.641

 

5. Macromutaties

0

– 1.327

3.600

– 3.028

– 8.961

 

6. Ramingsbijstelling

0

– 186

– 959

– 556

1.476

 

7. Kosten AVG

17.264

8.150

8.150

8.150

8.150

 

8. Herschikkingen begroting/premie

– 28.254

– 11.303

– 19.408

– 15.527

– 14.929

 

9. Wet Digitale Overheid

11.744

13.200

13.600

12.900

13.700

 

10. Wet Digitale Overheid naar begrotingsgefinancierd

0

– 5.357

– 5.532

– 5.689

– 5.748

 

11. EESSI

6.827

6.500

6.200

6.200

6.200

 

12. Diverse kasschuiven

– 4.900

– 33.800

17.700

5.200

7.900

 

13. Informatiebeveiliging SVB

10.000

15.000

20.000

0

1

 

14. Uitvoeringskosten compensatie transitievergoeding

0

– 1.200

– 30.000

– 5.000

– 5.500

 

15. Overige mutaties

2.500

1.700

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

1.463.322

1.530.226

1.568.489

1.575.372

1.610.475

1.619.989

             

Stand ontwerpbegroting 2018 nominaal

31.991

70.591

110.088

148.825

191.348

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

5.122

17.074

33.113

43.480

57.916

 
             

Nieuwe mutaties:

           

16. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

– 32.710

– 876

– 4.394

– 10.473

– 15.687

 

17. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2018

– 4.403

– 38.086

– 40.357

– 40.870

– 42.641

 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

48.703

98.450

140.962

190.936

236.429

             

Stand ontwerpbegroting 2019

1.463.322

1.578.929

1.666.939

1.716.334

1.801.411

1.856.418

  • 1. Het regeerakkoord bevat enkele maatregelen op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De budgettaire effecten zijn in de begroting 2019 verwerkt. De maatregelen I83 en I94 die in 2019 in zouden gaan, zijn met een jaar uitgesteld. De sociale partners voeren overleg over maatregelen die het draagvlak voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid verbeteren. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd over de uitwerking van de regeerakkoordmaatregelen met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft voor alle bovenstaande maatregelen uit het regeerakkoord middelen ontvangen voor de uitvoeringskosten van deze maatregelen. Voor de maatregelen I83 en I94, waarvan de invoering een jaar doorschuift, zijn de middelen ook doorgeschoven.

  • 2. Zie mutatie nr. 1.

  • 3. Met maatregel I80 en I81 van het regeerakkoord wordt geregeld dat het UWV met face-to-face dienstverlening meer mensen aan een baan kan helpen. Het gaat om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de WW, WGA en Wajong. In totaal is er in het regeerakkoord vanaf 2019 € 70 miljoen per jaar opgenomen voor maatregel I80 en I81. Dit valt uiteen in het premie gefinancierde deel bij mutatie nr. 9 opgenomen (onderdeel WW en WGA) en een begrotingsfinancierde deel (onderdeel Wajong) voor de rest van de € 70 miljoen vanaf 2019. Het begrotingsgefinancierde deel is bij de eerste suppletoire begroting toegelicht.

  • 4. De loon- en prijsbijstelling ten behoeve van de premiegefinancierde uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s.

  • 5. De raming is aangepast aan de ontwikkelingen in de werkloosheid.

  • 6. De raming is bijgesteld op basis van de volumenontwikkeling van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door het UWV en de SVB.

  • 7. Bij het UWV en de SVB is de raming aangepast voor de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze implementatie vergt incidentele en structurele aanpassingen van de systemen en processen om de gegevensbescherming te laten voldoen aan deze verordening.

  • 8. De verdeling tussen begrotings- en premiegefinancierde uitvoeringskosten wordt gedurende het jaar aangepast op basis van informatie van het UWV en de SVB. De herschikking bij begrotingsgefinancierd is grotendeels opgenomen in de eerste suppletoire begroting. De reeksen in deze bijlage bij begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitgaven komen dan ook niet overeen (zie de algemene opmerkingen aan het begin van deze bijlage).

  • 9. Betreft een reservering voor de implementatie van de Wet Digitale Overheid bij de ZBO’s.

  • 10. Het betreft twee reeksen van doorbelasting Wet Digitale Overheid die van premiegefinancierd worden overgeboekt naar begrotingsgefinancierd. De eerste reeks betreft een reservering voor de doorbelasting Wet Digitale Overheid aan de uitvoeringsorganisaties. Deze reeks betreft de reservering voor de SVB. Zie bij begrotingsgefinancierd artikel 11 mutatie nr 9. De tweede reeks betreft de doorbelasting van Wet Digitale Overheid doordat stelselvoorzieningen, samenwerkende catalogi, PKI overheid en Digitoegankelijkheid worden doorbelast naar departementen op basis van een verdeelsleutel. De rekening voor deze voorzieningen wordt betaald door SZW en niet uit de uitvoeringskosten van het UWV. Daarom is de overboeking van artikel 11 premiegefinancierd naar artikel 96 (mutatie nr 5) gemaakt.

  • 11. Betreft een reservering voor de implementatie van het Electronic Exchange of Social Security Information (EESSI) bij de ZBO’s.

  • 12. Er zijn drie kasschuiven. De kasschuif quotumregeling Belastingdienst: om beter aan de sluiten bij het kasritme van de voorlopige kostenopgaaf van de Belastingdienst voor het uitvoeren van de quotumregeling uit de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, worden middelen doorgeschoven van 2019 naar de jaren 2020 tot en met 2023. De kasschuif compensatie transitievergoeding (TV): de maatregel compensatie TV bij langdurige arbeidsongeschiktheid wordt van 1 juli 2019 uitgesteld tot 1 april 2020. De uitvoeringskosten worden doorgeschoven van 2019 naar 2020. De kasschuif beslagvrije voet: de incidentele kosten voor de aanpassingen aan de beslagvrije voet zullen niet in 2018 maar in 2019 worden gemaakt.

  • 13. De SVB krijgt voor de jaren 2018 tot en met 2020 extra middelen voor de uitvoering van het IT-plan 2018–2020 en voor de informatiebeveiliging.

  • 14. De uitvoeringskosten voor de compensatieregeling voor transitievergoeding bij langdurig arbeidsongeschiktheid vallen een stuk lager uit dan in de raming was opgenomen. Hierdoor vallen middelen vrij voor de jaren 2019 tot en met 2023.

  • 15. Voor de kosten voor het uitvoeren van de verordening van het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES) is € 1,7 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2018 en 2019. Voor het uitvoeren van de compensatieregeling zwangere zelfstandigen (zie artikel 6, mutatie nr. 7) is voor 2018 € 0,87 miljoen aan middelen beschikbaar gesteld.

  • 16. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 17. Zie mutatie nr. 4.

12 Rijksbijdragen
Tabel 6.2.12.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 12 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

11.668.318

11.704.249

11.562.136

11.509.415

11.612.307

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

– 71.600

– 106.711

– 202.903

– 248.773

– 295.288

 

Mutaties Voorjaarsnota

2.239.818

1.057.193

1.110.466

1.166.882

1.223.723

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

1.173

1.187

2.308

1.816

1.540

 

2. Macromutaties

9.036

1.633.876

1.497.186

1.395.190

1.340.967

 

3. Afrekening 2017

3.862

0

0

0

0

 

4. Kasschuif en vrijval Transitievergoeding

0

– 43.840

28.496

10.412

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

13.850.607

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. De ramingen van de rijksbijdragen zijn op basis van uitvoeringsgegevens en van macro-economische gegevens van het CPB bijgesteld.

  • 3. In 2017 is de bevoorschotting voor de uitkeringslasten Tegemoetkoming Arbeidsongeschiktheid (WAO en WGA) te laag geweest. In 2018 is € 3,7 miljoen betaald aan het UWV. In 2017 is de bevoorschotting voor de uitvoeringskosten van de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) te laag geweest. In 2018 is € 122.000 aan het UWV betaald.

  • 4. Het wetsvoorstel compensatie transitievergoeding bij (langdurige) arbeidsongeschiktheid treedt later in werking (1 april 2020) dan eerder voorzien (1 januari 2019). De uitgaven zijn daarom in de tijd naar achteren geschoven. Daarnaast is de raming voor 2020 en 2021 met cumulatief circa € 5 miljoen neerwaarts bijgesteld.

Tabel 6.2.12.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 12 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2017

2.472

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

2.472

0

0

0

0

0

  • 1. Het betreft de afrekeningen van het UWV over het jaar 2017. In 2017 is € 2,2 miljoen te veel bevoorschot aan het UWV voor de uitkeringslasten Tegemoetkoming Arbeidsongeschiktheid (IVA en WAZ). In 2017 is er € 250.000 te veel bevoorschot aan het UWV voor de uitkeringslasten van de regeling ZEZ. Beide bedragen zijn in 2018 terugontvangen.

13 Integratie en maatschappelijke samenhang
Tabel 6.2.13.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

317.108

269.597

232.264

208.665

192.090

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 12.280

29.562

8.235

– 929

4.563

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

2.114

1.756

1.526

1.525

1.517

 

2. Uitbreiding examen capaciteit DUO

5.500

5.500

0

0

0

 

3. Overboekingen met departementen

– 55

30

30

0

0

 

4. Ramingsbijstelling leningen

21.177

0

0

0

0

 

5. Budgettair neutrale herschikkingen

49

0

0

175

0

 

6. Kasschuiven

– 10.138

5.579

4.559

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

323.475

312.024

246.614

209.436

198.170

195.522

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Voor de uitbreiding van de examenlokaties van DUO in verband met de toename van het aantal af te leggen examens zijn voor 2018 en 2019 extra middelen beschikbaar gesteld.

  • 3. Dit betreft onder andere een overboeking van het Ministerie van OCW ten behoeve van de bijdrage aan het CBS voor de monitoring informatievoorziening rond asielcohorten 2017–2020.

  • 4. De raming is opwaarts bijgesteld op grond van de uitvoeringsinformatie van DUO.

  • 5. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 6. Er zijn twee kasschuiven. De middelen voor het COA worden als gevolg van verminderde instroom in 2018 doorgeschoven naar 2019 en 2020. Verder wordt de periode voor de subsidie screening en matching verlengd. Hierdoor worden middelen doorgeschoven van 2018 naar 2019.

Tabel 6.2.13.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

1.200

1.000

1.000

1.000

1.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2017

368

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

1.568

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

  • 1. In 2017 is € 0,4 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten van de Remigratiewet. Dit bedrag is in 2018 terugbetaald door de SVB.

96 Apparaat
Tabel 6.2.96.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

295.856

313.923

312.417

311.339

309.550

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

13.000

25.000

31.000

38.000

50.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

137

– 20.186

– 9.294

3.537

3.222

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

5.752

5.868

5.951

6.128

6.335

 

2. Overboekingen met departementen

1.806

2.871

2.653

2.653

2.652

 

3. Budgettair neutrale herschikkingen

– 413

– 1.636

– 1.929

– 1.853

– 1.500

 

4. Kasschuiven

– 1.976

799

537

434

424

 

5. Wet Digitale Overheid

0

3.510

3.630

3.730

3.730

 

6. Dienstverlening

349

1.914

1.272

315

1.248

 

7. Diversen

870

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

315.381

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitgaven op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Diverse overboekingen met andere departementen, waarvan de grootste betrekking hebben op ontvangen vergoedingen voor de departementale samenwerking van het FDC (Financieel Diensten Centrum) en LOP (Leer- en Ontwikkelplein).

  • 3. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Er zijn diverse kasschuiven geweest om de beschikbaarheid van middelen aan te passen aan de behoefte.

  • 5. Een deel van de uitgaven voor de Wet Digitale Overheid voor de rijksoverheid komt voor rekening van het departement SZW en een deel voor rekening van de ZBO (artikel 11). Het gaat hierbij onder andere om stelselvoorzieningen en digitoegankelijkheid. Zie bij premiegefinancierd artikel 11 mutatie nr 10.

  • 6. De raming van de uitgaven en ontvangsten van de uitvoeringsdirecties Rijksschoonmaakorganisatie en Uitvoering van Beleid (uitvoerder van subsidies als opvolger van het Agentschap SZW) is aangepast aan nieuwe inzichten van dienstverlening.

  • 7. Diverse mutaties: een aanvulling van middelen wegens overlopende betalingen uit 2017 van het voormalige Agentschap SZW; een aanvullende betaling voor het gebruik van softwarelicenties en compensatie van kosten van detachering van medewerkers in Europa.

Tabel 6.2.96.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

36.655

60.217

60.969

60.982

60.996

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 7.252

– 23.064

– 14.833

– 5

– 299

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Vergoeding detachering

281

0

0

0

0

 

2. Dienstverlening

349

1.914

1.272

315

1.248

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

30.033

39.067

47.408

61.292

61.945

61.374

  • 1. Van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een vergoeding ontvangen voor detachering van medewerkers in Europa.

  • 2. Zie uitgavenmutatie nr. 6.

98 Algemeen
Tabel 6.2.98.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 98 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

31.084

31.460

24.657

24.677

24.614

 

Mutaties Voorjaarsnota

2.797

135

– 110

250

250

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2018

142

144

137

128

128

 

2. Overboekingen met departementen

– 61

0

0

0

0

 

3. Budgettair neutrale herschikkingen

– 227

2.325

2.963

3.084

3.084

 

4. Kasschuiven

– 830

330

0

0

500

 

5. Agentschap SZW

63

0

0

0

0

 

6. Intensivering CN agv kabinetsreactie

0

377

129

129

129

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

32.968

34.771

27.776

28.268

28.705

28.555

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitgaven op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2. Er zijn twee overboekingen met andere departementen verwerkt. Er is een bijdrage aan het Ministerie van EZK gegeven voor asbestonderzoek en er is een bijdrage ontvangen van het Ministerie van EZK voor impactmeting sociaal ondernemerschap.

  • 3. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Er zijn diverse kasschuiven verwerkt: nadere uitwerking van het verbeterplan RCN-unit Caribisch Nederland en verlenging van de subsidieperiode LSI.

  • 5. Eindafrekening van het voormalige Agentschap SZW.

  • 6. Voor de uitvoeringskosten Caribisch Nederland zijn vanaf 2019 additionele middelen beschikbaar gesteld die voortkomen uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op de BES-eilanden.

Tabel 6.2.98.2 Ontvangsten begrotingsgefinacierd artikel 98 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

412

387

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

412

387

0

0

0

0

99 Nominaal en onvoorzien
Tabel 6.2.99.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 99 (x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

68.718

65.689

64.061

68.347

85.161

 

Nota van Wijziging regeerakkoord

0

0

1.000

203.000

272.600

 

Mutaties Voorjaarsnota

115.758

– 78.007

– 65.010

– 45.053

– 28.515

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Verdeling loon- en prijsbijstelling 2018

– 10.925

– 15.330

– 14.336

– 14.717

– 13.215

 

2. Budgettair neutrale herschikkingen

0

– 564

– 1.155

– 1.231

– 1.584

 

3. Diverse reserveringen/uitdelingen

29.466

43.993

44.051

25.636

39.394

 

4. Kasschuiven

– 179.867

107.798

54.002

29.806

– 3.083

 

5. Regeerakkoord I93 Taalles bij Integratie

0

50.000

60.000

70.000

70.000

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019

23.150

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

  • 1 Toedeling van de loon- en prijsbijstelling 2018 naar de begrotingsartikelen om de budgetten op prijspeil 2018 te brengen.

  • 2 Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3 Diverse reserveringen en uitdelingen binnen de SZW-begroting, waaronder € 35 miljoen voor 2019 en 2020 voor het versterken van de werkgeversdienstverlening en € 5 miljoen in 2019 voor een regionaal ondersteuningstraject ten behoeve van «Matchen op Werk».

  • 4 Dit betreffen verschillende kasschuiven waaronder een kasschuif ter dekking van beleidsmatige reeksen op de SZW-begroting (onder andere middelen voor het versterken van werkgeversdienstverlening en middelen voor een regionaal ondersteuningstraject ten behoeve van «Matchen op werk») en een kasschuif op de uitbetaling van de compensatieregeling zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ). De uitbetaling hiervan is een jaar uitgesteld en vindt plaats in 2019.

  • 5 Van de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën zijn de middelen voor regeerakkoordmaatregel I93 Taalles bij Integratie overgeboekt naar de SZW-begroting.

Bijlage 6.3 Moties en toezeggingen5

6.3.1 Afgehandelde moties
6.3.1.1 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2015–2016

ID1

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

828

Kamerstukken II, 2015–2016, 24 515, nr. 314

Gewijzigde motie-Voortman/Yücel over integrale werkwijzen voor schuldhulpverlening voor jongeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12 juni 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 5151, nr. 432).

883

Kamerstukken II, 2015–2016, 21 501, nr. 394

Motie-Schut-Welkzijn/Pieter Heerma over toepassing van het woonlandbegingsel bij de export van alle kindregelingen binnen de EU

Deze maatregel is opgenomen in het regeerakkoord en wordt sindsdien uitgedragen als kabinetsbeleid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Raad WSBVC 7 december 2017. De motie is hiermee afgedaan.

884

Kamerstukken II, 2015–2016, 21 501, nr. 395

Motie-Ulenbelt/Kerstens over gelijke behandeling van alle legaal verblijvende werkenden

Deze motie moet worden afgevoerd, omdat de situatie waarop deze betrekking heeft, zich niet heeft voorgedaan en zich ook nooit meer zal voordoen.

887

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 255, nr. 21

Motie-Omtzigt over transparantie van kosten die ten laste komen van pensioendeelnemers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 441).

916

Kamerstukken II, 2015–2016, 32 824, nr. 141

Motie-Marcouch/Pieter Heerma over actie kennismaken met de Nederlandse Cultuur en Samenleving

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 222).

927

Kamerstukken II, 2015–2016, 32 043, nr. 336

Gewijzigde motie-Van Weyenberg over evaluatie van de Wet verevening pensioenrechten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-03-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 393)

943

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 352, nr. 22

Motie-Schouten/Pieter Heerma over meetellen van de inkoop van diensten voor de banenafspraak als het werk niet op locatie bij de opdrachtgever gebeurt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-09-2017, (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 66).

946

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 352, nr. 31

Motie-Pieter Heerma/Schouten over pilots waarbij de inkoop bij bedrijven met de hoogste trede op de PSO-ladder overdraagbaar wordt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-09-2017, (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 66).

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de motie binnen het Ministerie van SZW.

6.3.1.2 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2016–2017

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

972

Kamerstukken II, 2016–2017, 31 322, nr. 315

Gewijzigde motie-Voortman over kinderopvanglocaties met een structureel verhoogd risico

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2018 (Verzamelbrief Kinderopvang) (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 341).

973

Kamerstukken II, 2016–2017, 32 322, nr. 316

Motie-Van ‘t Wout inz. het duidelijk formuleren van het beoogde maatschappelijke effect van de bestuursafspraken over de peuteropvang

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-03-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 346.

977

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 578, nr. 14

Motie-Karabulut over een cao beschut werk

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 138).

980

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 30

Motie-Van ’t Wout/Pieter Heerma over ondersteuning van het initiatief van de ambachtsacademie voor 50-plussers

Het initiatief van de Ambachtseconomie wordt ondersteund vanuit het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» middels een subsidie van € 2 miljoen. Het project kent een looptijd van 1 juli 2017 tot en met 1 oktober 2020. De Tweede Kamer is hiervan op de hoogte gesteld in het dertigledendebat van 28 maart 2018 over de arbeidsmarktpositie van 55-plussers

982

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 32

Motie-Pieter Heerma over het mogelijk maken van verlies van verblijfrecht

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27–06- 2018, (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 222).

983

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 33

Motie-Kerstens/Van ’t Wout over structurele uitbreiding van de Inspectie SZW

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-05-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 550-XV, nr. 74).

984

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 34

Motie-Kerstens/Cegerek over optimaal benutten van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt en regionale werkgelegenheid

In de bijlage van de begroting SZW 2018 bij de motie (34 550-XV, nr. 34, aangenomen bij de SZW-begroting voor 2017) is de volgende zin opgenomen: «De SER is door I&M verzocht eind 2017 een vervolgadvies over de circulaire economie uit te brengen, waarin ook aandacht is voor bredere afwegingen (zoals bestedings- en werkgelegenheidseffecten), waaronder die bedoeld in de motie Kerstens/Cegerek over kansen voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt en voor de regionale werkgelegenheid». Daarmee is de motie afgehandeld.

985

Kamerstukken II 2016–2017, 34 550-XV, nr. 36

Motie-Kerstens/Yücel over een publiekscampagne om kinderen in armoede mee te laten doen in de samenleving

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-07-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 407).

986

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 550-XV, nr. 37

Motie-Kerstens/Yücel over een vervolgonderzoek op het rapport Een Onbemind Probleem

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 446).

989

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 48

Motie-Van Meenen over evaluatie van de Wet inburgering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27 juni 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 284, nr. 222).

990

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 51

Motie-Schouten/Vermeij over een werkgelegenheidsaanpak in de regio Drechtsteden

Er is overleg gevoerd met de betrokken gemeenten en SZW. De betrokken partijen zien geen aanleiding om een mobiliteitscentrum in te stellen. Daarmee is aan de motie voldaan. Dit is gemeld aan de Tweede Kamer in de brief «Voortgang sectorplannen en maatregelen Doorstart naar nieuw werk» d.d. 12 december 2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 101).

991

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 53

Motie-Schouten/Pieter Heerma over een onderzoek naar groepen die niet door het armoedebeleid bereikt worden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 426).

992

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 58

Gewijzigde motie-Voortman over een oplossing voor werknemers in fysiek zeer zware beroepen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-09-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 550 XV, nr. 68).

998

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 596, nr. 12

Motie-Van ’t Wout c.s. over monitoren van de voorbereiding op en de implementatie van de wet

Afgehandeld met brief met Voortgangsbrief Harmonisatie Peuterspeelzaalwerk en Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang aan de Tweede Kamer d.d. 16-11-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 340).

1000

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 596, nr. 14

Gewijzigde motie-Pieter Heerma over uitstel van de invoering van de harmonisatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-06-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 29 544, nr. 791).

1003

Kamerstukken II, 2016–2017, 29 544, nr. 770

Motie-Yücel/Kerstens over onderzoek naar arbeidsomstandigheden van de werknemers in de Nederlandse kledingbranche

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-08-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 29 544, nr. 791).

1004

Kamerstukken II, 2016–2017, nr. 34 655, nr. 3

Motie-Schut-Welkzijn over toepassing van het woonlandbeginsel bij de export van kindregelingen binnen de EU

Deze maatregel is opgenomen in het regeerakkoord en wordt sindsdien uitgedragen als kabinetsbeleid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Raad WSBVC 7 december 2017. De motie is hiermee afgehandeld.

1010

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501, nr. 441

Gewijzigde motie-Omtzigt over het opleggen van btw voor beleggen bij pensioenfondsen en bij beheersdiensten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-06-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501-07, nr. 1449).

1017

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501, nr. 441

Motie-Gijs van Dijk/Jasper van Dijk over pensioenonderdeel laten uitmaken van de arbeidsvoorwaarden na de detacheringstermijn

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 459).

1018

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501, nr. 443

Motie-Gijs van Dijk over gelijk loon voor gelijk werk en geen oneerlijke concurrentie tussen vrachtwagenchauffeurs

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 459).

1019

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501, nr. 443

Motie-Jasper van Dijk/Gijs van Dijk over de Detacheringsrichtlijn ook laten gelden voor transportsector

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 459).

1020

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501, nr. 444

Motie-Jasper van Dijk/Gijs van Dijk over zo veel mogelijk bekorten van de termijn van 24 maanden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 459).

1021

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 719, nr. 5

Motie-Van Kent/Jasper van Dijk over de stand van zaken van het SER-advies over opname verlof voor zorg voor kinderen in het eerste jaar na de geboorte

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-01-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 814).

1027

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 395

Motie-Jasper van Dijk over mogelijkheden van laagdrempelige toegang tot schuldhulp

Afgehandeld tijdens de Begrotingsbehandeling SZW 21 december 2017 in de Tweede Kamer.

1028

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 401

Motie-Voortman/Van Brenk over verrekenen huurtoeslag met de woningcorporatie en/of verhuurder

Deze motie is overgenomen door Financiën. Daarom voor SZW afgehandeld.

1029

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 725-XV, nr. 10

Motie-Raemakers c.s. om de Kamer voor de SZW-begrotingsbehandeling te informeren over de UWV-kandidatenverkenner

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 76).

1031

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 725, nr. 7

Motie-Nijboer en Schouten inz. dat overheidsvoorzieningen voor veel mensen moeilijk te doorgronden zijn en dat een fout snel gemaakt is; overwegende dat mensen soms door een fout of iets te late reactie ernstig in de knel kunnen komen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-03-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 428).

6.3.1.3 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2017–2018

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1032

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 300

Motie-van Eijs over het uiterlijk dit jaar naar de Kamer sturen van de verkenning naar het verruimen van de verjaringstermijn van vijf jaar voor situaties waarbij een werknemer niet de nodige maatregelen treft om de gezondheid van mewerkers te beschermen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 330).

1033

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 797

Motie-Kuzu over ondertekening van het Charter Diversiteit door decentrale overheden en semipubliekelijke instellingen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-04-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 30 950, nr. 156).

1036

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 64

(Gewijzigde) motie-Jasper van Dijk over een overzicht van geldstromen van de Golfstaten naar Nederlandse religieuze organisaties

Afgedaan met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 103).

1038

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 765, nr. 12

Motie-Lodders c.s. over keuzemogelijkheid in het overdragen van pensioenfondsen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-05-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 406).

1041

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 32

Motie-Wiersma/Van Weyenberg over de afspraken over de Wet DBA

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 036, nr. 68).

1046

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 48

Motie-Pieter Heerma c.s. over de situatie op de markt voor maaltijdbezorging

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 036, nr. 68).

1048

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 49

Motie-Peters/Bruins over elkaar tegenwerkende regelingen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-02-2018, 24 515, nr. 426).

1050

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 57

Motie-Van Weyenberg/Gijs van Dijk over een vernieuwd Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 834).

1052

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 59

Motie-Gijs van Dijk over een wetgevingskader

Afgehandeld in brief d.d. 18-01-2018 «Jaarplanning 2018 SZW» (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 89).

1062

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 413

Motie-Jasper van Dijk c.s. over de vijf punten van het Manifest Schuldvrij!

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-05-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431).

1073

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 91

Motie-De Jong over een beschutte werkomgeving

Afgehandeld met een oproep aan gemeenten via Gemeentenieuws SZW van 12 juli 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 2018D39547).

1074

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 95

Motie-Voortman over ruimte voor het schrappen van de zoekperiode

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-04-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 2018D24010).

1076

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 950, nr. 151

(gewijzigde) motie Jasper van Dijk c.s. over geen zaken meer doen met discriminerende uitzendbureaus

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-05-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 822).

1078

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 211

motie Paternotte c.s. over modernisering van de vragen bij het examen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 32 824, nr. 223).

1079

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 141

motie Pieter Heerma/Becker over heroverwegen van het systeem van vrijstellingen bij analfabetisme

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).

1080

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 215

motie Becker c.s. over beperken van buitenlandse beïnvloeding

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-03-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 71).

1081

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 216

motie Becker over gelijk behandelen van mannelijke en vrouwelijke asielzoekers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).

1088

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 103

Motie-Pieter Heerma c.s. over de daling van de arbeidsinkomensquote en de achterblijvende contractloonstijgingen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 111).

1091

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 950, nr. 149

Motie-Azarkan over discriminatie uitzendbureaus

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-05-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 822).

1093

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 420, nr. 284

Motie- Van Weyenberg c.s. over verzoeken om uitbreiding van de arbeidsduur honoreren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018 29 544, nr. 833).

1106

Kamerstukken II, 2017–2018 29 614, nr. 85

Gewijzigde-motie-Karabulut-Segers over leden van informatie over buitenlandse financiering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 103).

1112

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 94

Gewijzigde motie-Azarkan over moskeeën en gebedshuizen als integraal onderdeel van de samenleving

Afgehandeld tijdens debat financiering van moskeeën op 30 mei 2018.

1117

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 950-XV, nr. 15

Motie-Smeulders-Gijs van Dijk over de relatie tussen de uitgaven voor re-integratie, financiering en doelstellingen

Afgehandeld met Begroting 2019.

1128

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 754, nr. 459

motie-Jasper van Dijk over maatregelen tegen ondermijning van basiswaarden

Deze motie is overgedragen aan OCW en daarmee afgehandeld voor SZW.

6.3.2 Lopende moties
Tabel 6.3.2.1 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2008–2009

ID1

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

372

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 802 nr. 2

Motie-Omtzigt-Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij re-integratie van nabestaanden

De Kamer wordt geïnformeerd bij de beleidsdoorlichting Nabestaanden 2019. Planning: najaar 2019.

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de motie binnen het Ministerie van SZW.

Tabel 6.3.2.2 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2012–2013

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

607

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086 nr. 48

Gewijzigde motie-Dibi over monitoren van de effecten van de gewijzigde wet inburgering

De Kamer wordt hierover in 2019 geïnformeerd.

Tabel 6.3.2.3 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2013–2014

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

688

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515 nr. 273

Motie-Schouten over privacyproblemen bij het vroegtijdig signaleren van schulden

Beoogd wordt de Kamer voor september 2018 te informeren. Planning: eind augustus 2018.

705

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161 nr. 153

Gewijzigde motie-Dijkgraaf c.s. over het beschikbaar stellen van aanvullende instrumenten

Op 27 november 2015 zijn de eerste ervaringsonderzoeken Participatiewet naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 352, nr. 1). Dit was de nulmeting in het kader van de monitoring van de Participatiewet. In het najaar (na Prinsjesdag) van 2017 is de eerste vervolgmonitor voorzien. Planning januari 2019.

712

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 174

Motie-Van Weyenberg-Pieter Heerma over onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie en loonkostensubsidie

Motie verzoekt om onderzoek naar effectiviteit loondispensatie en loonkostensubsidie uiterlijk drie jaar na invoering Participatiewet. Het betreft een vergelijkend effectiviteitsonderzoek. Zoals in de brief aan de Kamer van 27 november 2015 (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 352, nr. 1). Over de eerste ervaringsonderzoeken Participatiewet is aangegeven dat het streven is om het onderzoek in 2018 af te ronden en de Kamer eind 2018 over de resultaten te informeren. Planning: december 2018.

Tabel 6.3.2.4 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2014–2015

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

754

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000, nr. 25

Motie-Vermey-Van Oijk over de toegankelijkheid van de kinderopvang voor zzp’ers

Eind april is door het kabinet het besluit genomen om de dienstverlening van de Belastingdienst rond de kinderopvangtoeslag te verbeteren zodat minder ouders hoge bedragen moeten terugbetalen. Borgen van de toegankelijkheid van het stelsel voor ZZP’ers zal hierin worden meegenomen.

765

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 16

Motie-Potters-Kerstens over deactivering van de quotumheffing

Wetgeving die het mogelijk maakt om het quotum te deactiveren is op 30 mei 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd voor parlementaire behandeling (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 956, nr. 1, 2, 3 en 4)

771

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 40

Motie-Van Ojik-Kerstens over het eventueel verhogen van de heffing

Deze motie vraagt de heffing te verhogen als werkgevers ervoor kiezen de heffing te betalen in plaats van meer mensen met een beperking in dienst te nemen.

Overheidswerkgevers krijgen medio 2020 voor het eerst een heffing opgelegd over quotumjaar 2019. Pas eind 2020 zal voor het eerst blijken of werkgevers ervoor kiezen de heffing te betalen in plaats van mensen uit de doelgroep in dienst te nemen. Op dat moment zal het kabinet de Tweede Kamer informeren op welke manier het uitvoering zal geven aan deze motie.

Als de heffing verhoogd moet worden, zal dit niet eerder dan 1-1-2022 aan de orde kunnen zijn. Planning: vierde kwartaal 2020.

775

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 108, nr. 19

Motie-Van Weyenberg c.s. over de jaarlijkse monitor over het resultaat van de Wet aanpak schijnconstructies

Op 22-12-2017 is de tweede monitor Was naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 108, nr. 29). De volgende rapportage gaat in december 2018 naar de Tweede Kamer.

779

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 23

Motie-Vermeij-Van Weyenberg verzoekt de regering om communicatiekanalen te verkennen om werknemers meer inzicht te bieden in het absolute bedrag aan pensioenpremie dat de werkgever voor hen betaalt en de Kamer hier voor 01-07-2015 over te informeren

Loopt mee in implementatie IORP-richtlijn. De richtlijn moet 13-1-2019 in werking treden.

807

Kamerstukken II, 2014–2015, 25 883, nr. 252

Motie-Kerstens over de mogelijkheid van één certificerings- en keuringsinstelling

Onderzoek naar haalbaarheid van één CKI loopt mee in de beleidsreactie op stelselonderzoek. De Tweede Kamer wordt in de zomer van 2018 geïnformeerd.

812

Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 510

Motie-Schouten-Kerstens over beleidsregels voor vrijwilligerswerk bij commerciële activiteiten

Er is een wijzigingsvoorstel opgesteld in nauw overleg met UWV. Dit is voorgelegd aan de externe partijen die zijn betrokken bij de evaluatie. Planning tekening regeling: derde kwartaal 2018 na Prinsjesdag.

Tabel 6.3.2.5 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2015–2016

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

846

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 300-XV, nr. 39

Motie-Pieter Heerma-Schouten over de toename van mensen in beschermingsbewind

Bij brief van 26 februari 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 426) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de pilots beschermingsbewind en het adviesrecht van gemeenten bij schuldenbewind. De Tweede Kamer zal in het laatste kwartaal van 2018 nader geïnformeerd worden over de voortgang en procesondersteuning van de pilots.

860

Kamerstukken II, 2015–2016, 26 448, nr. 548

Motie-Schut-Welkzijn over inperken van de twee jaar gewenningsbijdrage

De motie stelt zowel een aanpassing van de uitlooptermijnen als een uitbreiding van de no-riskpolis voor. De sociale partners hebben ingestemd om op de resultaten van het onderzoek effectiviteit no-riskpolis te wachten. Het onderzoek is afgerond.

Planning informeren Tweede Kamer over onderzoeksresultaten: derde kwartaal 2018 vóór Prinsjesdag.

869

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 194, nr. 17

Motie-Nijkerken-De Haan-Kerstens (PvdA) om de resterende financiële middelen mobiliteitsbonus vanaf 2021 specifiek aan te wenden voor de doelgroep in de vorm van een bonus/ korting voor de werkgever

Planning: voor de begrotingsbehandeling 2019 vierde kwartaal 2018.

878

Kamerstukken II, 2015–2016, 29 544, nr. 693

Motie-Van Weyenberg-Vermeij over verruimen van de uitsluitingsgronden wegens arbeidsmarktdiscriminatie

Planning: brief naar de Tweede Kamer in november 2018.

899

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 12

Motie-Van ‘t Wout over meer meetbare doelstellingen bij de evaluatie van de Wwz

In de komende (tussen)evaluatie(s) wordt aandacht gegeven aan de meetbare doelstellingen (zowel kwantitatief als kwalitatief). Planning: evaluatie eind 2020 naar de Tweede Kamer.

905

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 408, nr. 12

Gewijzigde motie-Ulenbelt c.s. over de capaciteit van de Inspectie SZW

De Inspectie SZW beziet hoe deze motie wordt meegenomen bij de voorliggende keuzes (Inspectie Control Framework) beschreven in de derde kwartaalbrief 2018 voor de Tweede Kamer.

922

Kamerstukken II, 2015–2016, 24 515, nr. 345

Motie-Yücel over aansluiten van rijksoverheidsinstanties op het landelijk beslagregister

Eind mei is voor het project beslagregister het rapport met de uitkomsten van de business case door KPMG opgeleverd. Er zijn vier verschillende scenario’s onderzocht. Door onvoldoende beschikbare informatie is het nog niet mogelijk om een kwantitatieve business case op te leveren. Er heeft alleen een kwalitatieve onderbouwing plaatsgevonden. Uit de vergelijking van de vier scenario’s kwamen twee scenario’s het meest positief naar voren. De overige twee scenario’s, genieten niet de voorkeur van de betrokken (overheids-)organisaties en vallen om die redenen af voor verder onderzoek. Het is van belang dat er onder meer een heldere beschrijving van de «To be-situatie» komt om een verdere kwantitatieve onderbouwing van de twee voorkeursscenario’s mogelijk te maken. Op basis van de uitkomsten van de business case is een herzien Plan van Aanpak opgesteld. Het DG-Overleg Schulden (stuurgroep) heeft op 18 juni 2018 ingestemd met de conclusies/aanbevelingen uit het KPMG-rapport én met het herziene Plan van Aanpak. Planning: oktober 2018.

Tabel 6.3.2.6 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2016–2017

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

996

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 597, nr. 9

Gewijzigde motie-Voortman/Yücel over de gevolgen van de nieuwe kwaliteitseisen voor de tarieven in en het gebruik van kinderopvang

De Tweede Kamer wordt medio 2019 hierover geïnformeerd.

1008

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501-07, nr. 1433

Gewijzigde motie-Lodders-Omtzigt over geen raamwerk voor Europese persoonlijke pensioenproducten

Het BNC-fiche is gepubliceerd op 01-09-2017. Onderhandelingen over het wetsvoorstel zijn gaande.

1016

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 950, nr. 11

Motie-Jasper van Dijk c.s. over een nulquotum voor onderdanen van derde landen

Planning: wordt meegenomen bij de verkenning die is aangekondigd in de Migratiebrief van de Minister van J&V.

1022

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 719, nr. 6

Motie-Wiersma c.s. over sociale zekerheid als primaire verantwoordelijkheid van EU-lidstaten zelf

Op 07-06-2018 heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd (een tussenstand) met een geannoteerde agenda van de Sociale Raad van 21 juni 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 486).

1023

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 719, nr. 8

Motie-Van Weyenberg over de Europese afspraken voor vaders ook laten gelden voor meemoeders

Op 07-06-2018 heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd (een tussenstand) met een geannoteerde agenda van de Sociale Raad van 21 juni 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 486).

1024

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 390

Gewijzigde) motie-Peters c.s. over een reductiedoelstelling voor de vermindering van armoede onder kinderen

Op 6 april 2018 is in de Kabinetsreactie op SER-advies «Opgroeien zonder armoede» en reactie op rapport Kinderombudsman «Alle kinderen kansrijk» ingegaan op de betreffende moties. Daarin is aangegeven dat het kabinet voornemens is om aan het SCP, CPB en CBS gezamenlijk te vragen om te onderzoeken of het mogelijk is tot eenduidige armoede indicatoren te komen die bruikbaar zijn voor een eventuele reductiedoelstelling. Na ontvangst van de verkenning zal het kabinet, ook in overleg met de VNG, bezien of het mogelijk is om een reductiedoelstelling te formuleren en zo ja, welke reductiedoelstelling. Het kabinet gaat in gesprek met SCP, CPB en CBS over de uitwerking van de onderzoeksvraag en termijn waarop het mogelijk is om een antwoord op deze vragen te geven. Planning: eind juni 2019.

1025

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 391

Motie-Gijs van Dijk over een concrete doelstelling voor een daling van de kinderarmoede

Zie toelichting bij motie 1024. Planning: eind juni 2019.

1026

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 393

Motie-Gijs van Dijk/Jasper van Dijk over komen tot een socialere incasso

Beoogd wordt de Tweede Kamer voor september te informeren. Planning: eind augustus 2018.

1030

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 725-XV, nr. 11

Motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. over een transparante effectiviteitsmeting inz. het programma aanpak Schijnconstructies en CAO-naleving

Bij de aanbieding van het jaarplan 2019 zal de Inspectie SZW aan de Kamer aangeven op welke wijze deze motie gestalte wordt gegeven. Planning: eind 2018.

Tabel 6.3.2.7 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2017–2018

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1034

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 307

Motie-Von Martels-Remco Dijkstra over in gesprek gaan met de asbestsaneringssector

Het certificatieschema wordt aangepast om opvolging te geven aan de motie. In het najaar van 2018 gaat het beoogde certificatieschema van kracht.

1035

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 308

Motie-Bisschop c.s. over veilig gebruik van werkbakken aan hijskranen

De Staatssecretaris voert hier momenteel onderzoek naar uit. De Tweede Kamer wordt hierover vlak na het zomerreces geïnformeerd.

1037

Kamerstukken II, 2017–2018. 29 614, nr. 64

Motie-Dijkgraaf/Nijkerken-De Haan over hybride stelsel inz. ziekte en arbeidsgeschiktheid. Van belang is dat de positie van het UWV en eigen risicodragers, al dan niet verbonden met een private uitvoerder, zo veel mogelijk in evenwicht is

Gesprekken met UWV en de Belastingdienst worden gevoerd. Planning voor brief aan de Kamer: vierde kwartaal van 2018.

1040

Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 469

Motie-Wiersma c.s. over een woonlandbeginsel voor de gezinsbijlagen

Minister zet zich in op het verkrijgen van steun voor indexatie van gezinsbijlagen of voor alternatieven daarvoor die op grotere steun zouden kunnen rekenen. Daarvoor worden gesprekken met like minded landen gevoerd en marge van de EPSCO.

1042

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 33

Motie-Wiersma-Van Weyenberg over de toekomst van de arbeidsmarkt

Is in behandeling. Wordt meegenomen in de commissie toekomst arbeidsmarkt.

1043

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 34

Motie-Nijkerken-de Haan c.s. over een doorontwikkeling van de kandidaatverkenner

Tijdens de laatste Begrotingsbehandeling SZW is toegezegd de Tweede Kamer na de zomer dit jaar schriftelijk te informeren over de aanpak «Matchen op werk». Planning: oktober 2018.

1045

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 43

Motie-Voortman-Peters over de preferente status van de overheid

Beoogd wordt de Tweede Kamer voor het einde van de zomer te informeren. Planning: 1 september 2018.

1047

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 48

Motie-Pieter Heerma-Van Weyenberg over ondersteunen van initiatieven voor een leven lang leren

Bij uitwerking van de uitgangspunten voor het beleid voor een leven lang ontwikkelen zal de motie Heerma-Van Weyenberg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 775 XV, nr. 48) betrokken worden. Beoogd wordt de Tweede Kamer na de zomer te informeren. Planning: begin september 2018.

1051

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 58

Motie-Raemakers-Peters over de regeling individuele studietoeslag

Bij CBS en ISZW zijn onderzoeken uitgezet die in oktober of november 2018 worden afgerond. De verwachting is daarom dat eind 2018 de Tweede Kamer kan worden geïnformeerd. Planning: begin september 2018.

1053

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 63

Motie-Bruins-Raemakers over extra plekken voor beschut werk

De Tweede Kamer is geïnformeerd bij hoofdlijnenbrief loondispensatie en beschut werk van 27 maart jl. en brief 15 juni jl. over beschut werk. Nadere informatie volgt in vervolgbrief loondispensatie en beschut werk na de zomer, door de Staatssecretaris toegezegd in debat loondispenstaie op 26 april. Planning: augustus 2018.

1055

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 69

Motie-Van Brenk-Van Rooijen over het afspiegelsbeginsel bij doorstart van ondernemingen

V&J verwacht voor Prinsjesdag een brief naar de Kamer te sturen.

1056

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 317

Motie-Özutuk/Gijs van Dijk over seksuele intimidatie op de werkvloer

Tijdens het AO heeft Staatssecretaris aangegeven de motie als ondersteuning van beleid te zien. Wens van de Kamer om aandacht voor seksuele intimidatie bij de handhaving door ISZW zal moeten worden meegewogen in de besluitvorming inzet ISZW in het derde kwartaal 2018 na Prinsjesdag, conform ICF.

1057

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 319

Motie-Pieter Heerma en Van Haga over veiligheidsverbeterplannen voor bedrijven

Inspectie SZW beziet op welke wijze de inzet van veiligheidsverbeterplannen het meest bijdraagt aan het doel van veilig werk. Het laten opstellen van verbeterplannen door bedrijven na een door de Inspectie onderzocht arbeidsongeval, wordt momenteel in een pilot project uitgetest. Planning: eind december 2018.

1058

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 494, nr. 20

Gewijzigde motie Gijs van Dijk c.s. over spreekrecht over het bezoldigingsbesluit

De Minister van V&J zal inhoudelijk reageren in zijn voortgangsbrief over de modernisering van het ondernemingsrecht. Planning: voor Prinsjesdag.

1061

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 81

Motie-Raemakers over de moeilijk bemiddelbare groep in de Participatiewet

Op dit moment wordt door de beleidsonderzoekers in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de (maatschappelijke) kosten en baten van het beter leren kennen en begeleiden van de groep die al langer in de bijstand zit.

Dit onderzoek is naar verwachting na de zomer afgerond. Planning: september 2018.

1064

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 421

Motie Voortman-Gijs van Dijk over een samenhangende aanpak

Nadat de resultaten van de monitor in het najaar beschikbaar komen, kan nadere informatie worden gegeven. Planning: oktober 2018.

1065

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 422

Motie De Lange c.s. over de eerste evaluatie van de regeling

Het informeren over criteria is opgenomen in de kabinetsreactie rapporten SER en KO. Deze is op 6 april verzonden (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 429) De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd in het vierde kwartaal van 2018.

1066

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 61

De nader gewijzigde motie-Gijs van Dijk-Van Weyenberg over het toekomstperspectief voor jongeren

Beoogd wordt de Tweede Kamer in de zomer van 2018 te informeren.

1069

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 843, nr. 10

Motie-Van Toorenburg-Sjoerdsma over een landelijke gedragscode voor bedrijven

In de brief aan de Tweede Kamer «Onderzoek vertrouwenspersonen» d.d. 14-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 843, nr. 31), is een stand van zaken over de uitvoering van deze motie gedaan. Eind 2018 worden de resultaten van het onderzoek verwacht, momenteel is de aanbesteding voor het onderzoek in voorbereiding.

1070

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 885, nr. 4

Gewijzigde motie Jasper van Dijk c.s. over een hogere WW-premie voor flexibelere arbeidscontracten

Het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in balans bevat een regeling waarin een hogere WW-premie geldt voor flexibele contracten. Het wetsvoorstel wordt vóór de zomer aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na ommekomst van het advies en het opstellen van het nader rapport zal het wetsvoorstel in het derde kwartaal na Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

1071

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 885, nr. 6

Motie-Van Weyenberg c.s. over snel indienen van het voorstel voor de WW-premiedifferentiatie

Wetsvoorstel wordt vóór de zomer aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na ommekomst van het advies en het opstellen van het nader rapport zal het wetsvoorstel in het derde kwartaal na Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

1072

Kamerstukken II, 2017–2018 34 855, nr. 7

Motie-Wiersma c.s. over een meer activerende WW

De gesprekken met de sociale partners over het meer activerend maken van de WW lopen nog. In de zomer zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

1075

Kamerstukken II, 2017, 2018, 30 950, nr. 144

Motie-Paternotte inz. discriminatie op de arbeidsmarkt en dat de kans op een baan nog steeds afhangt van afkomst, geslacht, keuze van leefvorm, leeftijd, handicap, ziekte of zelfs zwangerschap

Planning: wordt meegenomen in het vernieuwd Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie dat in november 2018 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

1077

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 207

Motie-Van Weyenberg c.s. over snel indienen van het voorstel voor de WW-premiedifferentiatie

De Tweede Kamer wordt hierover na Prinsjesdag geïnformeerd.

1082

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 144

Motie-Van Weyenberg over vrouwen en 40-minners in pensioenfondsen

Planning: 1e halfjaarsrapportage in oktober 2018 naar de Tweede Kamer.

1083

Kamerstukken II, 2017–2018, 39 012, nr. 78

Motie-Wiersma-Van der Molen over de verder uitwerking van een leven lang leren

Planning: brief naar de Tweede Kamer in augustus 2018.

1084

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 79

Motie-Wiersma-Diertens over «werk apk» voor werkenden, mee te nemen in de uitwerking van de plannen rond een leven lang leren

Planning: brief naar de Tweede Kamer in augustus 2018.

1085

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 80

Motie-Wiersma over leerwerkbanen

Planning: brief naar de Tweede Kamer in augustus 2018.

1086

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 82

Motie-Krol-Wiersma over de ondersteuning van mensen zonder werkgever

Planning: brief naar de Tweede Kamer in augustus 2018.

1087

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, 102

Motie-Van Weyenberg over een eerlijke loonstrook

(Deze motie staat nog open)

1089

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 141

Motie-Gijs van Dijk motie over een terugvalmogelijkheid op beschut werk

Beoogd wordt de Tweede Kamer in oktober te informeren. Planning: oktober 2018.

1090

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 144

Motie-De Jong over het realiseren van beschut werk

Beoogd wordt de Tweede Kamer voor het najaar te informeren. Planning: begin september 2018.

1092

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 420, nr. 283

Motie Van Weyenberg c.s. over effecten van het in deeltijd werken bij de eerste baan

Het kabinet neemt deze motie mee in het onderzoek naar hoe meer uren in bredere zin bevorderd kan worden, zoals aangekondigd in de Kamerbrief «aanpak krapte op de arbeidsmarkt» (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 833).

1095

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 420, nr. 286

Motie Van den Hul-Özütok over stimuleren van ouderschapsverlof bij mannen

Wordt meegenomen in de publiekscampagne

«hoe werkt Nederland». Planning najaar 2018.

1096

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 104

Motie-Ramaekers-Nijkerken de Haan over praktijktafels met betrokkenen

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

1097

Kamerstukken II, 2017–2018. 34 352, nr. 104

Motie- Nijkerken-De Haan-Peters over extra’s boven het maandinkomen niet verrekenen met de uitkering

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

1098

Kamerstukken II, 2017–2018. 34 352, nr. 107

Motie-Peters-Bruins over een werkwijze voor mensen die werken met loondispensatie

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

1099

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 107

Motie-Bruins-Raemakers over betrekken van mensen met een medische urenbeperking en fulltimers met een beperkte loonwaarde

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

1100

Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 358

Motie-De Jong-Markuszower over een levenslang verbod op uitoefenen van een beroep waarbij kinderen centraal staan

Er is afgesproken dat Justitie en Veiligheid zal reageren op de motie in een verzamelbrief. Deze brief wordt na het zomerreces (voor Prinsjesdag) verzonden.

1101

Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 59

Motie- De Jong-Markuszower over een levenslang verbod op uitoefenen van een beroep waarbij kinderen centraal staan

Er is afgesproken dat Justitie en Veiligheid zal reageren op de motie in een verzamelbrief over de VOG. Deze brief wordt na het zomerreces (voor Prinsjesdag) verzonden.

1102

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 823

Motie-Özütok- Gijs van Dijk over de inzet van mysteryguests en mysterycalls

Planning: brief naar Tweede Kamer in november 2018.

1103

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 284

Motie-Van Weyenberg-Peters over een meldingsplicht bij discriminerende verzoeken

Planning: brief naar Tweede Kamer in november 2018.

1104

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 830

Gewijzigde-motie Gijs van Dijk-Özütok over het aanscherpen van het SNA-keurmerk

Planning: brief naar Tweede Kamer in november 2018.

1105

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 82

Motie-Sjoerdsma-Segers over een nieuw onafhankelijk onderzoek naar buitenlandse financiering

Met BZ in afstemming om motie over te dragen naar BZ.

1107

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 86

Motie-Becker over een centraal informatiepunt

Tweede Kamer wordt na Prinsjesdag (in oktober) hierover geïnformeerd.

1108

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr.87

Motie-Becker-Segers over geen subsidie voor organisaties die integratie tegenwerken

De motie wordt voor het Kerstreces afgedaan.

1109

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 88

Motie-Becker over de meldplicht omtrent financiële transacties

Het voortouw ligt bij J&V. Wordt na Prinsjesdag afgedaan.

1110

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 92

Motie-Van der Staaij-Hiddema over inzetten van civielrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden

J&V heeft het voortouw. Wordt na Prinsjesdag afgedaan.

1111

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 93

Motie-Pieter Heerma-Segers over gemeenten ondersteunen bij de aanpak van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding

BZK heeft het voortouw. Wordt na Prinsjesdag afgedaan.

1113

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 140

Motie – Van Kent-Voortman over hogere boetes

De verkenning loopt, op dit moment nog geen verdere planning bekend.

1114

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 141

Motie-Van Kent-Voortman over handhaven van verplichtingen uit de Arbowet

Inspectie SZW zal in het vierde kwartaal 2018 zowel in het meerjarenplan 2019–2022 als in het jaarplan 2019 aangeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze motie. Planning eind december 2018.

1115

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 143

Motie-Van Haga over nadrukkelijk extra aandacht geven aan veiligheid

Inspectie SZW zal in het vierde kwartaal 2018 zowel in het meerjarenplan 2019–2022 als in het jaarplan 2019 aangeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze motie. Planning eind december 2018.

1116

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775-XV, nr. 61

Motie-Van Dijk-Van Weyenberg over het door het SER Jongerenplatform laten uitvoeren van een ambitieuze verkenning naar de mogelijkheden in het rijksbeleid om jongeren meer zekerheid te geven en toekomstperspectief te bieden

De verkenningsaanvraag wordt voor de zomer door de Minister van SZW, mede namens de Ministers van BZK, VWS, OCW en EZK aan de SER verzonden. De verkenning wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2019 afgerond.

1119

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 434

Motie-Bruins over brede aanpak van de stapeling van bestuurlijke boetes

Beoogd wordt de Kamer begin 2019 te informeren. Planning: eind januari 2019.

1120

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 435

Motie-Raemakers-Bruins over de implementatie van het incassoregister

Beoogd wordt de Kamer eind 2018 te informeren. Planning: eind december 2018.

1121

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 436

Motie-Raemakers-Peters over een keurmerk voor bewindsvoerders

Beoogd wordt de Kamer eind 2018 te informeren. Planning: eind december 2018.

1122

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 438

Motie-Jasper van Dijk over groepen langer uitsluiten van gemeentelijke schuldhulpverlening

Beoogd wordt de Kamer eind 2018 te informeren. Planning: eind december 2018.

1123

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 442

Motie-Peters c.s. over een verplichte reactietermijn op een betalingsverzoek

Beoogd wordt de Kamer eind 2018 te informeren. Planning: eind december 2018.

1124

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 443

Motie-Peters c.s. over afspraken van gemeenten over voorkomen van huiszettingen

Beoogd wordt de Kamer eind 2018 te informeren. Planning: eind december 2018.

1125

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 444

Motie-De Lange c.s. over terugkopen van opgekochte vorderingen door de schuldenaar

Beoogd wordt de Kamer eind 2018 te informeren. Planning: eind december 2018.

1126

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 754, nr. 451

Motie-Becker c.s. over een landelijke gevalideerde aanpak

De motie zal eind 2018 afgehandeld worden.

1127

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 754, nr. 451

Motie-Kuiken-Gijs van Dijk over maatregelen tegen alle vormen van radicalisering

De motie zal eind 2018 afgehandeld worden.

1129

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 417

Motie-Omtzigt over de Griekse pensioenaanspraken van Nederlanders

De Tweede Kamer wordt eind oktober 2018 geïnformeerd.

1131

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 224

Motie-Paternotte-Segers over in gesprek gaan met gemeenten om beleidsvoornemens al binnen de kaders van de huidige wet uit te voeren

De Kamer wordt na Prinsjesdag (voor het kerstreces) geïnformeerd.

1132

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 225

Motie-Özdil-Gijs van Dijk over ondersteuning van gemeenten aan inburgeraars die aan MBO niveau 1 traject succesvol afronden

De Kamer wordt na Prinsjesdag (november) geïnformeerd.

1133

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 227

Motie-Gijs van Dijk over betere ondersteuning van werkgevers om statushouders aan het werk te helpen

Kamer wordt eind 2018 geïnformeerd met een voortgangsbrief VIA.

1134

Kamerstukken II, 2017–2018 32 824, nr. 234

Motie-Segers-Pieter Heerma over het best mogelijke culturele inburgering in alle gemeenten

De Tweede Kamer zal begin 2019 worden geïnformeerd.

1135

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 228

Motie-Becker over prestatiebekostiging bij regie van gemeenten bij uitvoering

De Tweede Kamer wordt medio 2019 geïnformeerd (betreft een onderdeel van de uitwerkingsagenda wat circa 1 jaar in beslag zal nemen).

6.3.3 Afgehandelde toezeggingen
Tabel 6.3.3.1 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2012–2013

ID1

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2868

22-05-2013 Vervolg plenaire behandeling Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen (33 182)

In de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen worden ook de onderwerpen visitatiecommissie, diversiteit en de bevindingen van DNB over onder meer bestuursleden zonder stemrecht meegenomen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-03-2018 (Tweede Kamer 2017–2018, 32 043, nr. 392).

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de toezegging binnen het Ministerie van SZW.

Tabel 6.3.3.2 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2013–2014

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3093

13-02-2014 Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818) Voortzetting

De Minister zegt toe dat hij de jurisprudentie over de uitwerking van het criterium «billijke vergoeding» bij «ernstig verwijtbaar handelen of nalaten» in de Wwz op de voet zal volgen en zal analyseren. Daarmee wacht hij niet op de evaluatie van de totale Wwz in 2020. Als het misgaat, als het uit de hand loopt, komt de Minister terug naar de Tweede Kamer met voorstellen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 351, nr. 26).

Tabel 6.3.3.3 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2014–2015

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3335

Parlementaire agenda 16-06-2015 Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet Algemeen Pensioenfonds

Het keuzerecht rond de ingang van de pensioendatum wil de Staatssecretaris snel nader bestuderen. Als het enigszins kan neemt de Staatssecretaris het in de beantwoording van de Kamervragen van de heer Omtzigt over de kleine pensioenen mee

Afgehandeld met het indienen van het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen op 30-08-2017 aan de Tweede Kamer. (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 675, nr. 13).

3340

Uitgaande brief 13-07-2015 Onderzoek gepensioneerden in besturen beroepspensioenfondsen (Kamerstukken II 2014–2015, 33 863, nr. 33)

Er zijn veel ontwikkelingen gaande bij de beroepspensioenfondsen, die de Staatssecretaris de komende jaren zal blijven bezien. De Staatssecretaris is voornemens de Tweede Kamer over twee jaar te informeren over hoe die ontwikkelingen zijn verlopen en welke conclusies daaruit zouden kunnen volgen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-03-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 392).

Tabel 6.3.3.4 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2015–2016

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3357

02-09-2015 Plenaire behandeling wetsvoorstel Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (34 195)

Meer duiding geven aan het begrip structureel en regelmatig ten behoeve van de praktijk. Dit door in overleg met de branche in te zetten op communicatie hierover én door met de toezichthouder de invulling van het begrip vast te leggen in de beleidsregels werkwijze toezichthouder. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd voor de inwerkingtreding van de wet, komend voorjaar

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-11-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 341).

3375

23-09-2015 AO Arbeidsmigratie

Er komt in oktober een brief van de Minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën over de ET-regeling

Afgehandeld tijdens de Begrotingsbehandeling SZW 2018.

3510

23-06-2016 WGO Jaarverslag Ministerie SZW en Slotwet 2015 en rapport Algemene Rekenkamer

In het WGO van 23-06-2016 toegezegd dat in het vervolg beleidsmatige en technische mutaties in de Slotwet conform RBV zullen worden toegelicht

In de Slotwet 2016 zijn de mutaties toegelicht conform de RBV.

3542

De motie komt oorspronkelijk uit het plenair debat inzake pakketpost d.d. 10-2-16. De Minister heeft e.e.a. herhaald in het AO Handhaving 2-11-16.

Onderzoek postpakketsector. De Minister zegt toe het rapport dat de Inspectie SZW opstelt naar aanleiding van de motie van de leden van Weyenberg en Heerma (Kamerstukken II, 29 502, nr. 118) om de Inspectie SZW een nadrukkelijkere rol te laten spelen in de handhaving in de pakketpostsector begin 2017 aan de Tweede Kamer aan te bieden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-06-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 29 502, nr. 139).

3385

Uitgaande brief 14-10-2015 Inzagerecht raad van toezicht en verantwoordingsorgaan

Tijdens de behandeling van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft de Staatssecretaris toegezegd om drie jaar na de inwerkingtreding van de organisatiebepalingen uit deze wet – 1 juli 2017 – een evaluatie uit te zullen voeren. De Staatssecretaris is bereid om in het kader van deze evaluatie de wenselijkheid van een inzagerecht van verantwoordingsorganen in contracten en kosten van het pensioenfonds mee te nemen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-03-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 392).

Tabel 6.3.3.5 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2016–2017

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3534

27-10-2016 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat er in de beleidsdoorlichting van de Wajong aandacht zal zijn voor de systematiek van de loonaanvullingsregeling in de Wajong die niet altijd lonend werkt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10 juli 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 30 982, nr. 40).

3539

27-10-2016 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe jaarlijks inzicht te verschaffen in de experimenten. Eerste keer driekwart jaar na de start van de experimenten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-07-2018 (Kamerstukken II. 2016–2017, 34 352, nr. 59).

3549

29-11-2016 Stemmingen n.a.v. de ingediende moties en het wetsvoorstel bij de plenaire behandeling Tweede Kamer 34 578 (Wijziging van Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verplichten van beschut werk en met betrekking tot het quotum van arbeidsbeperkten en het openstellen van de Praktijkroute)

De Staatssecretaris zegt toe in de verzamelbrief aandacht te vestigen op het feit dat gemeenten in hun verordening aandacht moeten geven hoe ze omgaan met personen die wel een positief advies hebben, maar voor wie in een jaar geen beschut werkplek beschikbaar is

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 98).

3553

Stemmingen n.a.v. de ingediende moties en het wetsvoorstel bij de plenaire behandeling 34 578 (Wijziging van Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verplichten van beschut werk en met betrekking tot het quotum van arbeidsbeperkten en het openstellen van de Praktijkroute)

De Staatssecretaris zegt toe dat ze behoefte aan beschut werkplekken gaat monitoren.

De Tweede Kamer wordt geregeld geïnformeerd over de stand van zaken m.b.t. de gerealiseerde aantallen beschut werk. De laatste keer met de brief «Uitvoering en evaluatie Participatiewet» aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 76). Omdat deze praktijk gecontinueerd zal worden, kan de toezegging als afgehandeld worden aangemerkt.

3554

17-11-2016 Arbeidsmarktdiscriminatie

Het Team Arbeidsinspectie van de Inspectie SZW kijkt bij een tweede (herhaald) bedrijfsbezoek specifiek welke wijzigingen in het bedrijf n.a.v. het eerste bedrijfsbezoek zijn doorgevoerd

Afgedaan met brief van BZK aan de Tweede

Kamer d.d. 26-04-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 30 950, nr. 156).

3562

Uitgaande brief 22-12-2016- Fusie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen met tijdelijke afgescheiden vermogens (Kamerstukken II, 2016–2017, 32 043, nr. 351).

Vrijwillige aansluitingen bij verplicht bpf: door middel van een extern onderzoek zal worden bekeken in hoeverre vrijwillige aansluitingen plaatsvinden, of dit in de praktijk tot problemen leidt en zo ja of het wenselijk zou zijn dat hier beperkingen of randvoorwaarden aan verbonden worden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 801, nr. 6 + 7).

3568

26-01-2017 AO Participatiewet

De Staatssecretaris laat nader onderzoek doen naar de constructie van Flextensie en bericht de Tweede Kamer voor het zomerreces hierover.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 73).

3572

26-01-2017 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe om voor 15 maart 2017 een overzicht van de verschillende Wajongregelingen naar de Tweede Kamer toe te sturen om inzichtelijk te maken hoe de verschillende loonaanvullingensregeling uitpakken voor Wajongers bij werken. Tevens wordt inzicht gegeven in de korting van 5% voor werkenden vanaf 2018

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10 juli 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 30 982, nr. 40).

3574

26-01-2017 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe om te onderzoeken hoe het realiseren van de banenafspraak ook bij ondernemingsraden onder de aandacht kan worden gebracht (niet in officiële toezeggingen)

In het juli/augustus 2017 nummer van het blad OR Magazine is een artikel verschenen op basis van een interview met de Staatssecretaris over dit onderwerp. Hiermee is voldaan aan de toezegging.

3576

19-02-2017 VAO Pensioenonderwerpen (n.a.v. het AO Pensioenonderwerpen van 24 november 2016

De Staatssecretaris zegt toe om, als de Raad van State er in slaagt snel te adviseren, voor 1 mei 2017 het wetsvoorstel fusie verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen met tijdelijke afgescheiden vermogens bij de Tweede Kamer te hebben

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 801, nr. 6 en 7).

3577

26-01-2017 AO Participatiewet

Banenafspraak bij de ondernemingsraden onder de aandacht brengen. De Kamer moet worden geïnformeerd over de manieren waarop ondernemingsraden worden betrokken bij het realiseren van de banenafspraak.(geen officiële toezegging)

In het juli/augustus 2017 nummer van het blad OR Magazine is een artikel verschenen op basis van een interview met de Staatssecretaris over dit onderwerp. Hiermee is voldaan aan de toezegging.

3587

09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbeidsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid

Sollicitatieplicht AOW. De Minister zal snel een schriftelijke toelichting geven op het voornemen de sollicitatieplicht voor werklozen vanaf één jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd geheel af te schaffen

Toezegging om toelichting te geven is feitelijk met brief van 21 maart 2017 afgedaan (Kamerstukken II, 2016–2017, documentnummer 2017D08063). Deze brief is geagendeerd in het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid d.d. 14 februari 2018.

3588

09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbeidsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid

AFM AOV zzp. De Minister zal de AFM vragen een onderzoek uit 2011 naar AOV’s van zzp’ers te herhalen. Hierbij zal de Minister de AFM verzoeken om bij dit onderzoek ook advocaten die zich bezig houden met claimbeoordeling van verzekeraars te betrekken. De Minister laat spoedig weten hoe de AFM hierop reageert

Aan deze toezegging is voldaan middels de brief die op 12 juli 2017 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 2016–2017, Aanhangsel 2323).

3593

Uitgaande brief 21-12-2016 wetsvoorstel waardeoverdracht kleine pensioenen

Het streven is het wetsvoorstel waardeoverdracht kleine pensioenen op 1 januari 2018 in werking te laten treden

Afgehandeld met het indienen van het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen op 30-08-2017 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 765, nr. 3).

3595

Uitgaande brief 24-02-2017 Medezeggenschap ten aanzien van pensioen in kleine ondernemingen

De Staatssecretaris beziet op welke wijze de aanbevelingen van de SER in het briefadvies medezeggenschap ten aanzien van pensioen in kleine ondernemingen uitgewerkt kunnen worden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 389).

3598

Uitgaande brief 02-05-2017 Meerlingenverlof

Toegezegd is een nota van wijziging om meerlingenverlof uit wetsvoorstel Kraamverlof te halen en aan de Verzamelwet SZW 2018 toe te voegen

Het tweede deel van de toezegging, de toevoeging aan de Verzamelwet, is afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-08-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 766).

3601

Uitgaande brief 13-06-2017 Verzamelbrief pensioenen 2017 en nettopensioen

Naar aanleiding van de vragen van het lid Lodders (VVD) meldt de Staatssecretaris dat DNB de eventuele blokkades voor een «carve out» tegen het licht zal houden en de Staatssecretaris (of haar opvolger) zal informeren over haar bevindingen. In september wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer

d.d. 06-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 674, nr. 24).

3602

21-06-2017 AO Armoede- en schuldenbeleid

De Staatssecretaris komt in de week na het bestuurlijk overleg met VNG (6 juli) terug op de mogelijkheid van een schuldhulplijn

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-07-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 407).

3603

21-06-2017 AO Armoede- en schuldenbeleid

De Staatssecretaris verschaft de Tweede Kamer voor het zomerreces inzicht in de schuldhulpverlening aan jongeren in de gemeenten Den Haag en Leiden en geeft daarbij aan wanneer de gemeenten de eerste resultaten van deze aanpak verwachten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-07-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 407).

3604

21-06-2017 AO Armoede- en schuldenbeleid

De Staatssecretaris stuurt de Tweede Kamer voor het zomerreces de resultaten toe van de pilot voor jonge nabestaanden in de gemeente Zwolle

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-06-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 29 358, nr. 243).

3605

21-06-2017AO Armoede- en schuldenbeleid

De Staatssecretaris vraagt in de verzamelbrief van juli aandacht voor de invulling van de kindpakketten door gemeenten en gemeenteraden

Afgehandeld met afschrift van verzamelbrief aan gemeenten, brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-07-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 407).

3607

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister stuurt vóór de SZW-begrotingsbehandeling een zo integraal mogelijke eerste tussenevaluatie van de sectorplannen toe

Op 12 december 2017 is de Voortgangsbrief sectorplannen en maatregelen Doorstart naar nieuw werk naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 101).

3609

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister informeert de Tweede Kamer in de zomer over de mogelijkheden tot onderzoek naar het door het UWV (nog) niet verklaarde deel van de verhoogde WIA-instroom

Aan de toezegging is voldaan middels de brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-09-2017

(Kamerstukken II, 2017–2018, 34 368, nr. 3).

3611

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Staatssecretaris stuurt in de zomer een brief aan de Kamer over de opzet van het verbeterplan van de RCN-unit SZW naar aanleiding van de bevindingen van de ADR en de AR.

Op 14 juli 2017 is de brief Verbeterplan rechtmatigheid en financieel beheer RCN-unit SZW naar de Tweede Kamer gestuurd waarmee tegemoet is gekomen aan deze toezegging (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 725-XV, nr. 19).

3612

21-06-2017 AO Kinderopvang

In het najaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden van een betere ontsluiting van bestaande toezichtinformatie over kwaliteit van opvang voor ouders

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2018, Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 341).

3613

21-06-2017 AO Kinderopvang

De uitkomsten van het ex ante kostprijsonderzoek naar de effecten van de wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang zal uiterlijk in het eerste kwartaal van 2018 aan de Tweede Kamer worden verstuurd en waar mogelijk eerder

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer

d.d. 16-03-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 348).

3615

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister informeert de Tweede Kamer in het najaar van 2017 over de plannen rondom landelijke arrangementen voor werkgevers. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de rol en belangen van de arbeidsmarktregio’s

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 807).

3616

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Staatssecretaris zal de vraag over de stand van zaken inzake het inwerkingtredings KB m.b.t. de vermogensvaststelling bij kwijtschelding gemeentelijke belastingen, doorgeleiden naar Financiën. Zij verwacht dat Financiën daar in de zomer duidelijkheid over kan geven aan de Tweede Kamer

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-11-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 315, nr. 11).

3617

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor de zomer over de stand van zaken met betrekking tot beschutte werkplekken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-06-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 352, nr. 58).

3618

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister stuurt de tabel met de verdeling van origineel budget en daadwerkelijk budget voor de sectorplannen, zoals in de brief van januari 2017 gebeurd is, mee met komende rapportages of brieven

Op 12 december 2017 is de Voortgangsbrief sectorplannen en maatregelen Doorstart naar nieuw werk naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 101).

3623

14-06-2017 AO Behandelvoorbehoud Richtlijn tussen werk en privéleven

De Minister zal het uitbreiden van het recht op vaderschapsverlof tot vrouwelijke partners van de moeder inbrengen bij de besprekingen van de voorstellen van de Europese Commissie inzake de bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-11-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 466).

3624

28-06-2017 VAO Pensioenonderwerpen

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat de amvb ter aanpassing van het inkooptarief voor nettopensioen uiterlijk 1 januari 2018 klaar zal zijn

Afgehandeld met Stb. 2017–2018, nr. 4.

3625

28-06-2017 VAO Armoede en schuldenbeleid

De Staatssecretaris heeft toegezegd op verzoek van de SP toegezegd om in de volgende brief aan de Tweede Kamer over het armoede- en schuldenbeleid kort in te gaan op het pamflet van VNG, Divosa, NVVK en Sociaal Werk Nederland over de armoede- en schuldenproblematiek

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-07-2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 32 043, nr. 364).

3626

28-06-2017 VAO Pensioenonderwerpen

De Staatssecretaris zal bij De Nederlandsche Bank navragen of het mogelijk is om een overzicht te verschaffen van de communicatie over herstelplannen aan het einde van het jaar

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 390).

3627

15-06-2017 AO Pensioenonderwerpen

Voor het einde van dit jaar ontvangt de Tweede Kamer informatie over de wijze waarop de communicatie-artikelen uit de herziene IORP-richtlijn worden geïmplementeerd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 390).

3633

Uitgaande brief 13-06-2017 Verzamelwet pensioenen 2017 en nettopensioen (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 674, nr. 22).

Het kabinet wil voor deelnemers die hun nettopensioen opbouwen bij een pensioenfonds het wettelijk mogelijk maken om op het moment van beëindiging deelname bij dat fonds te kiezen voor een andere pensioenuitvoerder, zoals een verzekeraar (shoprecht nettopensioen bij pensioenfondsen).

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 801, nr. 5).

Tabel 6.3.3.6 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2017–2018

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3385

Uitgaande brief 14-10-2015 Inzagerecht raad van toezicht en verantwoordingsorgaan

Tijdens de behandeling van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft de Staatssecretaris toegezegd om drie jaar na de inwerkingtreding van de organisatiebepalingen uit deze wet – 1 juli 2017 – een evaluatie uit te zullen voeren. De Staatssecretaris is bereid om in het kader van deze evaluatie de wenselijkheid van een inzagerecht van verantwoordingsorganen in contracten en kosten van het pensioenfonds mee te nemen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-03-2018 (Tweede Kamer 2017–2018, 32 043, nr. 392).

3483

Uitgaande brief 21-06-2016 Reactie op aangenomen motie over een Wajong-uitkering voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen (Kamerstukken II, 2016–2017, 31 497 nr. 188).

De Staatssecretaris zal de in de motie geschetste situatie dat ouders om financiële redenen hun kinderen van school afhalen als onderdeel van de evaluatie Participatiewet onderzoeken. Met de tussenrapportage evaluatie Participatiewet rapporteert de Staatssecretaris de Tweede Kamer voor het zomerreces van 2017 over de resultaten van dit onderzoek.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10 juli 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 30 982, nr. 40).

3638

AO Sociaal minimum en Pensioenen Caribisch Nederland

De commissie schriftelijk informeren over de verschillen in de toetsingskaders die gelden voor Europees Nederlandse Pensioenfondsen en Caribisch Nederlandse Pensioenfondsen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 388).

3639

28-09-2017 Verzoek van het lid Nijboer (PvdA) tijdens de RvW van 6 juli 2017 om een plenair debat inz. arbeidsmarktdiscriminatie (Teletekst 5 juli 2017)

Naar aanleiding van het plenair debat arbeidsmarktdiscriminatie zijn er 3 vragen gesteld door respectievelijk CDA en VVD. De Minister heeft toegezegd deze vragen schriftelijk af te doen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-10-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 803).

3640

07-06-2017 Plenaire behandeling Verzamelwet Pensioenen 2017

De wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling i.v.m. de derivaten en het algemeen pensioenfonds zal de Staatssecretaris nog dit jaar realiseren en zij zal de Kamer hiervan op de hoogte stellen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 390).

3641

De Minister zoekt uit of er mogelijkheden zijn om bedrijven te verplichten om relevante kennis over gevaarlijke stoffen te delen. Bij deze verkenning worden de bestaande REACH-verplichtingen meegenomen. De Minister informeert de Tweede Kamer in het voorjaar van 2018

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Onderzoek Kennisdeling Gevaarlijke Stoffen» d.d. 18-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883 nr. 330).

3642

07-06-2017 Plenaire behandeling Verzamelwet Pensioenen 2017

De Staatssecretaris zal het verzoek om onderzoek te verrichten naar inzicht in de uitvoeringskosten (volledigheid publicatie en kwaliteit) van pensioenfondsen en mogelijke sancties doorgeleiden naar de toezichthouders (DNB en AFM). De resultaten van het onderzoek worden na ongeveer 9 maanden gevraagd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018, Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).

3644

01-11-2017Algemene Politieke Beschouwingen

Het kabinet zal het beleid ter bevordering van arbeidsdeelname door ouderen voortzetten en hoe dat verder vorm krijgt wordt met de Tweede Kamer besproken

Afgehandeld met het verzoek van Jasper van Dijk tijdens de RvW van 14 november om een dertigledendebat n.a.v. uitzendingen Radar en RTL Z van 13 november 2017 inz. discriminatie arbeidsmarktpositie van 55-plussers.

3646

01-11-2017 Algemene Politieke Beschouwingen

De Minister-President (bij sociale top Gotenborg 17 november en ER december) en de Minister van SZW (bij EPSCO) gaan zich inzetten voor de verdere aanpak van oneerlijke concurrentie en social dumping en voor gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek

Deze toezegging wordt gestand gedaan middels een doorlopende inzet op dit onderwerp in alle EPSCO-raden.

3648

01-11-2017 Algemene Politieke Beschouwingen

Het kabinet zal de uitwerking van de aanpak van problematische schulden in overleg met de Tweede Kamer doen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-05-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431).

3649

01-11-2017 Algemene Politieke Beschouwingen

Het kabinet zal met bijzondere aandacht kijken naar de «groep die meer aan de onderkant zit en het zwaar heeft

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-03-2018 (Kamerstuken II, 2017–2018, 34 352, nr. 98).

3650

07-11-2017 Plenaire behandeling Verzamelwet SZW

Brief, voor de begrotingsbehandelingen, over de voortgang van gesprekken met de gastouderbranche over Wml voor gastouders die bijvraagouders opvangen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 766, nr. 17).

3651

07-11-2017 Plenaire behandeling Verzamelwet SZW

Brief, voor de begrotingsbehandelingen, over de voortgang van gesprekken met LTO oplossingen binnen bestaande wetgeving voorproblemen met inhoudingen op het Wml.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 766, nr.17).

3653

Uitgaande brief 13-11-2017 Wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 765).

Er komt een eenmalige «opschoonactie» voor heel kleine pensioenen. In de periode tot 1 januari 2019 kunnen deelnemers gebruikmaken van de mogelijkheid van individuele waardeoverdracht en pensioenuitvoerders van het recht op afkoop. De deelnemers kunnen hierop gewezen worden door de rijksoverheid en pensioenuitvoerders. Dit kan in de vorm van een algemene campagne of op de persoon toegesneden informatieverstrekking. De Minister zal daarover nadere afspraken maken met de pensioensector

Vanaf 18 juni is informatie op rijksoverheid beschikbaar. De communicatiecampagne is gestart en loopt nog door tot 1 januari 2019.

3654

Uitgaande brief 13-11-2017 Wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 765).

Het onderdeel «heel klein pensioen» van het wetsvoorstel waardeoverdracht van kleine pensioenen (34 765) zal later in werking treden, namelijk op 1 januari 2019. Op die manier is er voldoende tijd voor een eenmalige «opschoonactie» bij pensioenuitvoerders. Het tijdstip van inwerkingtreding zal worden vastgelegd in het Inwerkingtredingsbesluit.

Afgehandeld met het inwerkingtredingsbesluit Wet waardeoverdracht klein pensioen, d.d. 05-02-2018 (Staatsblad nr. 27, 2018).

3655

07-11-2017 Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet overdacht Klein Pensioen

Tijdens de behandeling van de Wet waardeoverdracht klein pensioen op dinsdag 7 november in de Tweede Kamer, heeft de Minister toegezegd om voorafgaand aan de stemmingen een brief te sturen over een aantal onderwerpen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-11-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 765, nr. 18).

3656

29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving

De Staatssecretaris stuurt het rapport van de Gezondheidsraad m.b.t. nachtwerk inclusief kabinetsreactie voor het einde van het jaar aan de Tweede Kamer

De Tweede Kamer is met de brief «Adviezen Gezondheidsraad gezondheidsrisico’s door nachtwerk» (brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883 nr. 313) geïnformeerd.

3658

29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving

De Staatssecretaris stuurt het NIVEL-onderzoek naar de taakdelegatie van bedrijfsartsen in maart 2018 aan de Tweede Kamer

Afgedaan met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25.06.2018 Beleidsreactie onderzoeksrapportage over taakdelegatie en taakherschikking in de bedrijfsgezondheidszorg (Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883 nr. 331).

3660

29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving

In februari 2018 ontvangt de Kamer nadere informatie over het proces van schadeverhaal bij beroepsziekten (brief over subsidievoorstel Letselschaderaad)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-03-2018, (Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883 nr. 323).

3661

28-11-201- Mondelinge vraag van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Scholingsgeld blijft op plank liggen»

Voor de begrotingsbehandeling stuurt de Minister de Tweede Kamer een brief met een overzicht van hoeveel geld we nu uitgeven aan scholing en om welke sectoren, welke O&O-fondsen en welke cao-afspraken het nu gaat. Ook neemt de Minister het percentage scholingsfondsen dat omscholing mogelijk maakt mee en hoe hij het proces rondom de individuele leerrekening wil aanpakken en over wat zijn aanpak is de komende tijd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 76).

3668

18-01-2018 Verzoek tijdens de RvW van 8 november 2017 van het lid Nijkerken De Haan (VVD) om een plenair debat n.a.v. het bericht: «Amsterdam start toch bijstandsexperiment»

De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer informeren over signalen van gemeenten die mogelijk experimenteren buiten de kaders van de Participatiewet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2018, 34 352, nr. 114)

3680

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat de Kamer de resultaten van het onderzoek /de thermometer naar de tekorten in de Wsw in maart 2018 zal ontvangen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 146).

3683

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal de Kamer schriftelijk informeren over mensen die gedwongen worden opgenomen in een ggz-instelling, hun uitkering verliezen en deze na hun opname opnieuw moeten aanvragen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 146).

3686

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat er in de verzamelbrief wordt verduidelijkt hoe de taaleis zich verhoudt tot de inburgeringsplicht

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-05-2018 Gemeentenieuws van SZW (Kamerstukken II, 2017–2018, 2018D29304).

3687

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat er via de verzamelbrief gemeenten worden opgeroepen om mensen op de oude wachtlijst Wsw erop te wijzen dat zij mogelijk voor beschut werk in aanmerking kunnen komen.

In de Gemeentenieuws van 18 mei 2018 is dit bericht opgenomen (Kamerstukken II, 2017–2018, 2018D29304).

3690

Tweede Kamer 20 en 21 december Begrotingsbehandeling SZW 2018

Minister zegt toe aan de Tweede Kamer over hoe het kabinet de handhaving zelfstandigen (wet DBA) ten opzichte van kwaadwillenden voortzet totdat de nieuwe wetgeving in werking is getreden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-02-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 036, nr. 68)

3698

14-03-2018 AO Pensioenonderwerpen

De Tweede Kamer wordt rond 3 april 2018 bericht over de stand van zaken van het Pensioenakkoord

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-04-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 404.

3699

14-03-2018 AO Pensioenonderwerpen

De Tweede Kamer wordt voor de zomer bericht over de uitkomst van het gesprek met de sector inzake uitvoering en handhaving van Pensioenfondsgovernance voor wat betreft de specifieke punten diversiteit en positie van het verantwoordingsorgaan

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018, (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).

3700

14-03-2018 AO Pensioenonderwerpen

De Minister gaat in gesprek met de sector over standaardisatie van nabestaandenpensioen op risicobasis en uniformering van het partnerbegrip. Beide onderwerpen worden meegenomen bij de uitwerking van het wetsvoorstel pensioen bij scheiding

Brief met een tussenstand is 12-06-2018 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).

3703

14-03-2018 AO Pensioenonderwerpen

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd inzake het vraagpunt nabestaandenpensioen/arbeidsongeschiktheidspensioen op het UPO

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).

3704

14-03-2018 AO Pensioenonderwerpen

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd inzake het tonen van de verwachte AOW-leeftijd op Mijnpensioenoverzicht.nl

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018, (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).

3705

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

Toegezegd om de Tweede Kamer te berichten over opzet aanpak schijnzelfstandigheid en capaciteit Belastingdienst

Afgedaan met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-04-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018. 31 066, nr. 401).

3706

19-04-2018 Verzoek van het lid Van Weyenberg tijdens de RvW van 23 januari 2018 om een debat n.a.v. SCP-rapport «Jonge vrouwen minder economisch zelfstandig dan mannen

De Staatssecretaris zal in korte brief oordeel geven op motie 30 420, nr. 290 om in actieplan arbeidsdiscriminatie aparte plannen op te nemen voor het tegengaan van discriminatie op basis van meerdere aspecten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-05-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 822).

3710

30-05-2018 Plenaire debat Tweede Kamer verzoek van het lid van Kent (SP) tijdens de RvW van 6 februari 2018 om een debat inz. bericht dat werknemers werken met kankerverwekkende stoffen

De Staatssecretaris zal in gesprek gaan met organisaties om te kijken of zij toegang tot de RI&E voor alle kerndeskundigen in hun basiscontract hebben opgenomen. En in de contacten met de organisaties monitoren wat hier uit komt

Afgehandeld. Toegang tot de RI&E is al verankerd in huidige wetgeving. Inmiddels is een voorlichtingstekst hierover opgenomen op het Arboportaal. Belanghebbende organisaties worden actief geattendeerd op deze website.

3719

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Tweede Kamer wordt binnen 4 tot 6 weken bericht over de herziening van de behandeling van nieuwe en bestaande gevallen van 65-plussers die binnen een maand met pensioen gaan in de WW

Afgehandeld met de 5e voortgangsbrief Wwz (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 351, nr. 28).

3722

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister neemt in zijn Aanvalsplan Krapte de mogelijkheid tot vrijstelling sollicitatieplicht (ouderen) bij omscholing naar kraptesectoren mee

Afgehandeld met de brief naar de Tweede Kamer d.d. 5 juli 2018 «Dienstverlening naar Werk» (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 102).

3728

12-04-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over of en, zo ja, hoe de kwaliteit van de gastouderopvang verbeterd moet worden. Met aandacht voor de toegankelijkheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 322, nr. 372).

3729

12-04-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over het aantal gemeenten dat het beleid al heeft aangepast aan de nieuwe wetgeving omtrent harmonisatie. Daarin zal ook ingegaan worden op het bereik

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 322, nr. 372).

3732

12-04-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris zegt toe dat in het aanvalsplan voor krapte op de

arbeidsmarkt ook gekeken zal worden naar de mogelijkheden om

personeelsproblemen in de kinderopvang aan te pakken. Dit ook in relatie tot handhaving door de GGD

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 833).

3740

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister is bezig om te kijken hoe re-integratiemiddelen in begroting en jaarverslag beter kunnen worden weergegeven. Een mogelijkheid is om bij begroting 2019 een extracomptabele tabel weer te geven met een totaaloverzicht van begrotings- en premiegefinancierde middelen

Afgedaan bij Begroting 2019.

3741

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister gaat kijken of de informatie over re-integratie die beschikbaar is bij het UWV bruikbaar is in de begroting en het jaarverslag van SZW. Hierbij moet wel goed nagedacht worden over het juist weergeven van de doelstelling (het gaat niet om het aantal ingekochte trajecten, wel om het aantal mensen dat werk vindt door deze trajecten)

Afgedaan bij Begroting 2019.

6.3.4 Lopende toezeggingen
Tabel 6.3.4.1 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 1996–1997

ID1

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3

Uitgaande brief 29-10-1996 kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie) Kamerstukken II, 1996–1997, 25 478, nr. 4

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Er is samenhang met een lopende procedure bij de ILO (art. 24 procedure, d.d. juni 2012) over naleving door Nederland van ILO-Verdrag 81. Naar verwachting kan het kabinet in 2018 een beslissing nemen over de wenselijkheid van bekrachtiging door Nederland van dit protocol.

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de toezegging binnen het Ministerie van SZW.

Tabel 6.3.4.2 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2010–2011

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2382

Plenaire behandeling Wetsvoorstel Aanpassing Wet arbeid vreemdelingen; introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

De Tweede Kamer ontvangt een brief over de beleidsregels UWV inzake de nieuwe weigerings-/intrekkingsgrond, binnen een half jaar nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard

Dit wordt meegenomen in het wetgevingstraject naar aanleiding van het reageerakkoord waarin staat dat tewerkstellingsvergunningen voor 3 jaar moeten kunnen worden afgegeven.

Tabel 6.3.4.3 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2011–2012

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3145

19-06-2012 Plenaire behan-deling wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienstnemen en in dienst houden van oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers (33 284) Evaluatie mobiliteitsbonussen

De mobiliteitsbonussen voor oudere werklozen en arbeidsgehandicapten dient te worden geëvalueerd. Deze toezegging is ook opgenomen in de evaluatie agenda

Planning oplevering evaluatie: vierde kwartaal 2019.

Tabel 6.3.4.4 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2012–2013

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2831

17-04-2013 Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet arbeid Vreemdelingen (33 475)

De Minister zegt op verzoek van D66 toe na een te jaar kijken naar het aantal verleende twv’s en in hoeverre deze repeterend worden toegekend

Dit wordt meegenomen in het wetgevingstraject naar aanleiding van het reageerakkoord waarin staat dat tewerkstellingsvergunningen voor 3 jaar moeten kunnen worden afgegeven.

Tabel 6.3.4.5 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2013–2014

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2935

20-03-2014 AO SUWI-onderwerpen

De Minister zal de Tweede Kamer informeren over verplichte inschrijving door werkzoekenden bij een uitzendbureau en de mogelijkheid van een uitzendbureau om inschrijving te weigeren

Er vindt overleg plaats tussen UWV en SZW over de invulling van de sollicitatieplicht en de uitvoering van de verplichte inschrijving bij een uitzendbureau. De Tweede Kamer zal in de eerste helft van 2018 worden geïnformeerd over de vermeende weigering door uitzendbureaus en de invulling van de verplichte inschrijving. Planning: Derde kwartaal na Prinsjesdag 2018.

3075

23-01-2014 AO Arbeidsomstandigheden (Arbo)

Brand windturbine: De Minister zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van de onderzoeken n.a.v. de brand in een windturbine met dodelijke slachtoffers

Het OM heeft nog geen beslissing genomen over strafvervolging. De beoordeling van het bestuursrechtelijk traject ligt nu bij de Inspectie SZW. De Tweede Kamer wordt niet geïnformeerd over specifieke, lopende onderzoeken. De Inspectie zal de Kamer melden dat het onderwerp breder meegenomen wordt bij de keuzes zoals beschreven in de derde kwartaalbrief (Inspectie Control Framework).

3090

13-02-2014 Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818) Voortzetting

De Minister zegt toe nauwlettend te zullen volgen of de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie in de Wwz er, gezien de precedentwerking, toe leidt dat het aantal zaken bij de rechter op termijn zal afnemen. De Minister zegt ook toe scherp in de gaten te houden of het middel niet misbruikt wordt (in die zin dat het een onderhandelpunt wordt), en of dit al dan niet leidt tot een toename van hogere vergoedingen in vaststellingsovereenkomsten dan de wettelijke transitievergoeding. Dit zal te zijner tijd onderzocht worden door een enquête onder werkgevers en werknemers te houden, om na te gaan hoe de vaststellingsovereenkomsten eruit zien. De Tweede Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd

Wordt meegenomen met de evaluatie van de Wwz in 2020 zoals aangegeven in de eerste voortgangsbrief Wwz (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 16).

3110

05-06-2014 AO Inburgering

De Minister zegt toe, n.a.v. vragen De Graaf (PVV) betreffende inburgeraars die lening examen hebben gedaan en dat niet hebben gehaald en die vervolgens uit beeld raken, om welke aantallen gaat het dan, hoeveel geld is daarmee gemoeid, hoe wordt het geleende geld dan teruggehaald, deze vragen mee te nemen bij de reeds toegezegde rapportage over de terugbetalingsdiscipline van DUO-leningen

De Tweede Kamer wordt na Prinsjesdag (in het laatste kwartaal van 2018) hierover geïnformeerd.

Tabel 6.3.4.6 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2014–2015

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3174

01-10-2014 Vervolg AO Kinderopvang

Vraag of kinderopvang onder WNT valt, wordt meegenomen in de nadere uitwerking van de omkering die aankomend voorjaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden

Eind april is door het kabinet het besluit genomen om de dienstverlening van de Belastingdienst rond de kinderopvangtoeslag te verbeteren zodat minder ouders hoge bedragen moeten terugbetalen. Het aangekondigde wetsvoorstel om vanaf 2020 de toeslag via DUO naar de kinderopvangorganisaties over te maken, gaat daarom niet door.

Omdat de huidige kinderopvangtoeslag met een directe financieringsstroom tussen het Rijk en de ouder blijft gehandhaafd is er geen aanleiding om de kinderopvangsector onder de WNT te laten vallen.

3186

Mondelinge vraag lid Tanamal (PvdA) over het bericht «Verzekeringsartsen: UWV handelt in strijd met wet» (Volkskrant, 27 oktober 2014)

De Minister heeft toegezegd dat hij, naar aanleiding van het bericht in de Volkskrant van 27 oktober, UWV opheldering zal vragen of het bericht in de Volkskrant juist is, of er sprake is van een incident of structureel, of de in 2013 gemaakte afspraken zijn geïmplementeerd, hoe de bescherming van de medische privacy gewaarborgd wordt voor iedereen die contact heeft met UWV. Alsdan zal de Minister bezien of dat moet leiden tot nadere maatregelen. Over de uitkomsten zal de Minister de Tweede Kamer informeren

De AP heeft haar voorlopige bevindingen uitgebracht aan het UWV. AP brengt definitief rapport in het najaar 2017 uit. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd direct nadat het definitieve rapport van de AP is ontvangen.

3199

13-11-2014 AO Participatiewet en WWB-onderwerpen

De Staatssecretaris heeft toegezegd voor het einde van het jaar een brief te sturen over social return bij het Rijk in relatie tot de banenafspraak. Dit betreft geen nieuwe toezegging maar een herhaling van de toezegging, zoals gedaan in de brief van Minister van V&J

Vanuit met Ministerie van BZK zijn proeftuinen gestart over de uitvoering van de banenafspraak binnen de rijksoverheid. De resultaten daarvan worden eind dit jaar gecommuniceerd naar de Tweede Kamer, door Minister van J&V. De inhoud van de kamerbrief raakt de inhoud van de toezegging (en wordt zo afgedaan)

3239

22-01-2015 AO Inburgering

De Minister zegt toe om een brief naar de Tweede Kamer te sturen over Europese procedures zodra infractieprocedure EC over Wib officieel binnen is

Brief over aanpassingen in Vreemdelingenregelgeving is op 18 november 2016 naar EC verstuurd. Daarop is geen reactie van de EC ontvangen. Pas wanneer dat het geval is, kan de Tweede Kamer geïnformeerd worden. Het is ook mogelijk dat de EC helemaal niet reageert.

3267

25-02-2015 Plenair debat Wetsvoorstel Pensioen-communicatie (34 008)

Voor de zomer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd hoe het best kan worden gecommuniceerd over het werkgeversdeel in de pensioenpremie

Loopt mee in implementatie IORP-richtlijn. De richtlijn moet 13-01-2019 in werking treden.

3290

12-03-2015 Plenaire behandeling Wet werken na de AOW (34 073)

De Minister zal de werking van de WAA-maatregel uit het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd betrekken bij de evaluatie van de wet (of dit inderdaad als antiverdringingsmaatregel werkt en AOW-gerechtigden niet juist aantrekkelijker maakt als werknemer)

Planning: Betrekken bij evaluatie over de werking van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, zomer 2019 gereed.

3302

Uitgaande brief 19-12-2014 Wetsvoorstel pensioencommunicatie. (Kamerstukken II 2014–2015, 34 008, nr. 6)

Drie jaar na inwerkingtreding van het (volledige) wetsvoorstel nagaan of de maatregelen hebben bijgedragen tot een beter pensioenbegrip van de deelnemer en daarbij ook na te gaan of er sprake is geweest van een verlaging van de regeldruk

De evaluatie van de wet vindt plaats in de eerste helft van 2019. De Tweede Kamer wordt in de tweede helft van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten.

Tabel 6.3.4.7 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2015–2016

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3403

Uitgaande brief 27-11-2015 Opzet evaluatie Wwz en eerste beeld invoering Wwz. (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 1)

De Minister zal de Tweede Kamer periodiek, halfjaarlijks, via voortgangsrapportages informeren over de werking van de Wwz. In deze halfjaarlijkse brieven zullen dan verschillende toezeggingen en deelrapportages over de Wwz meelopen die eerder zijn toegezegd

Deze toezegging loopt tot 1-1-2020. Halfjaarlijks wordt er een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de voortgang van de Wwz. De vierde brief is van 05–07- 2017 (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 351, nr. 24).Planning: op 09-07-2018 is de Vijfde voortgangsbrief naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 351, nr. 28). Zesde voortgangsbrief naar de Kamer voor 1-1-2019.

3404

Uitgaande brief 10-12-2015 Beantwoording van de Kamervragen van het lid Vermeij over de representativiteit van beroepspensioenfondsen

De Staatssecretaris wil een duurzame oplossing vinden voor de beroepspensioenregelingen. Daarom wil de Staatssecretaris in overleg met de pensioensector en sociale partners kijken naar de wijze van verplichtstelling van beroepspensioenfondsen, in het bijzonder in relatie tot beroepsgenoten in loondienst en zelfstandigen, en mede in relatie tot de voorgenomen wijziging van de vormgeving van verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen

Dit loopt mee in de toekomstdiscussie pensioenen

3413

29-09-2015 Stemmingen n.a.v. de ingediende amendementen, moties en het wetsvoorstel plenaire behandeling wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen ivm harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten (34 194)

Na drie jaar vindt een evaluatie naar de werking van de no-riskpolis plaats. Op basis daarvan zal worden bezien of er aanleiding is voor wetgeving met het oog op de situatie na 2020. Wanneer de tussentijdse evaluatie aanleiding geeft tot continuering van de uniforme no-riskpolis zal daarvoor een nieuwe wettelijke basis moeten worden getroffen. Voorts is met sociale partners en VNG afgesproken dat na drie jaar de stand van zaken wat betreft de premiekorting doelgroep banenafspraak zal worden bezien en dat na vijf jaar de mobiliteitsbonus verdwijnt voor de doelgroep van de banenafspraak. De dan resterende financiële middelen kunnen dan voor andere arbeidsmarktinstrumenten in de belasting- en premiesfeer worden ingezet

De evaluatie dient begin 2019 beschikbaar te zijn omdat er dan voldoende volume is om de evaluatie over drie jaar te kunnen uitvoeren. In de aanloop daar naar toe zal met betrokken partijen de evaluatie worden voorbereid. Planning: januari 2019.

3479

02-06-2016 Plenaire behandeling wijz.wet op de ondernemingsraden en de Pensioenwet i.v.m. de bevoegdheden van de ondernemingsraad inz. de arbeidsvoorwaarden pensioenen

Op verzoek van VVD en PvdA heeft de Staatssecretaris toegezegd om de uitvoering van de wet in de praktijk – inclusief eventuele procedures bij de rechter – te monitoren en de Tweede Kamer daarover na twee jaar te informeren

Planning: na de zomer (september 2018) wordt een brief naar de Kamer verzonden.

3519

30-06-2016 Uitgaande brief tweede voortgangsbrief Wwz

De Minister zegt toe om de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van het gesprek met de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) over de toepassing van het nieuwe ontslagrecht uit de Wwz. Het gaat om de constatering uit onderzoek dat de hoogte van de transitievergoeding soms lijkt te worden meegewogen bij het toe- of afwijzen van een ontbindingsverzoek en om de vraag waarom rechters menen in soms te weinig ruimte te zien om te ontbinden o.g.v. een verstoorde arbeidsverhouding

De reactie van de Raad voor de Rechtspraak op het concept-wetsvoorstel Wab (Wet arbeidsmarkt in balans) t.a.v de cumulatiegrond is meegenomen in de memorie van toelichting Wab.

Tabel 6.3.4.8 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2016–2017

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3525

21-09-2016 Algemene Politieke Beschouwingen Tweede Kamer

De SER zal de eerdere adviesaanvraag over loondoorbetaling bij ziekte en langdurige werkloosheid uitbreiden naar een breder advies over de arbeidsmarkt

De verwachting is dat de SER het advies aan het nieuwe kabinet wil aanbieden. Daarna zal de kabinetsreactie voorbereid worden. Planning: derde kwartaal na Prinsjesdag 2018.

3561

Uitgaande brief 21-12-2016 Grensoverschrijdende pensioenregelingen

Het kabinet zal nader bestuderen of er aanpassingen nodig zijn om in de mogelijkheid van maatwerk in de governance van het algemeen pensioenfonds voor buitenlandse regelingen tot wasdom te laten komen en, zo ja, wat de effecten daarvan zijn

Planning: wordt meegenomen in de evaluatie van het APF in 2019.

3564

02-11-2016 AO Handhaving

De Minister zegt toe de Tweede Kamer in het voorjaar van 2017 te informeren over de mogelijkheden die de Aanbestedingswet biedt om bedrijven die arbeidswetten meermaals overtreden en uitzendbureaus die zich niet houden aan het SNA-keurmerk uit te sluiten van overheidsopdrachten

Planning brief naar de Tweede Kamer: december 2018.

3581

09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbeidsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid

De Minister informeert de Tweede Kamer dit voorjaar over de verkenning naar het inrichten van een fonds voor slachtoffers van schildersziekte

De Tweede Kamer is met de brief «Derde tussenrapportage OPS verkenning» (ID 10374) d.d. 28-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 836) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van de verkenning naar de bereidheid van bedrijfssectoren om OPS slachtoffers financieel tegemoet te komen. De verkenning is nog niet afgerond. De verwachting is dat de Kamer hierover in het najaar van 2018 nader geïnformeerd kan worden.

3591

09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbeidsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid

Effectiviteit no-riskpolis. De Minister informeert de Tweede Kamer voor het einde van het jaar (2017) over de Rapportage effectiviteit van de no-riskpolis

Het onderzoek is afgerond. De Tweede Kamer zal in het derde kwartaal vóór Prinsjesdag 2018 geïnformeerd worden.

3608

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister heeft toegezegd de Tweede Kamer, in samenspraak met OCW, te informeren over de netto-effectiviteit van de scholingsvouchers in het kader van mismatch op de arbeidsmarkt

Vanwege de doorlooptijd van de regeling wordt het eindrapport in 2019 aan de Tweede Kamer gestuurd. Een tussenrapportage van de uitkomsten is 05-07-2018 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 102).

Tabel 6.3.4.9 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2017–2018

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3645

07-11-2017 Plenaire behandeling Verzamelwet SZW

De Minister zegt toe in gesprek te gaan met de Belastingdienst en het UWV om te kijken hoe het stelsel van ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen meer gelijk kan worden getrokken op het gebied van berekening van premies en afdrachten

Gesprekken met UWV en de Belastingdienst worden gevoerd. Planning voor brief aan de Tweede Kamer: vierde kwartaal van 2018 na Prinsjesdag.

3647

01-11-2017 Algemene Politieke Beschouwingen/debat Regeringsverklaring

Het kabinet zal de uitwerking van de aanpak van ombouw van loondispensatie naar loonaanvulling voor werknemers (met een beperking) in nauw overleg met de Tweede Kamer doen

Het overleg met de Tweede Kamer zal naar verwachting tot eind 2018 lopen (parlementaire behandeling van wetsvoorstel). Planning: Eind december 2018.

3652

28-11-2017 Mondelinge vraag van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat geld voor arme kinderen in de schuldenberg verdwijnt

De Staatssecretaris heeft toegezegd om de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met de VNG over kinderen in armoede die in 2018 plaatsvindt naar de Tweede Kamer te sturen

De verwachting is dat de rapportage van de eerste evaluatie van de bestuurlijke afspraken over «Kansen voor alle kinderen» in het najaar van 2018 wordt opgeleverd. Planning: begin december 2018.

3657

29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving

De Staatssecretaris stuurt het rapport van het TNO-onderzoek naar staalgrit m.b.t. de blootstelling van werknemers in maart 2018 naar de Tweede Kamer

Het TNO-onderzoek heeft vertraging opgelopen. Planning: augustus/september 2018.

3659

29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving

De Staatssecretaris stuurt, naar aanleiding van de meerjarige aanpak in verbetering van de veiligheidscultuur door de inspectie, de eerste resultaten van de pilot gedrag en cultuur in 2018 aan de Tweede Kamer

Tot de zomer wordt de pilot voorbereid, met als doel een «startvariant» van de interventie klaar te hebben die tijdens de pilot na de zomer verder ontwikkeld gaat worden. Planning: na de zomer 2018 na Prinsjesdag.

3662

Uitgaande brief 15-12-2017 Medezeggenschap pensioen bij kleine ondernemingen (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 389)

De Minister zal de bevoegdheden van de PVT en PV binnen de WOR op enkele vlakken (informatie- en initiatiefrecht) versterken

Dit wordt meegenomen in de Verzamelwet pensioenen 2019.

3667

18-01-2018 Verzoek tijdens de RvW van 8 november 2017 van het lid Nijkerken-De Haan (VVD) om een plenair debat n.a.v. het bericht: «Amsterdam start toch bijstandsexperiment»

De Staatssecretaris zal na de installaties van nieuwe colleges in gesprek gaan met gemeenten over de uitvoering van de tegenprestatie

Beoogd wordt de Tweede Kamer voor eind december te informeren. Planning: eind december 2018.

3669

25-01-2018 Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 24 oktober 2017 aan Staatssecretaris SZW en Minister V&J om een dertigledendebat n.a.v. uitzending Nieuwsuur van 16 oktober j. over schuldenindustrie

Overweging mee te nemen bij het opstellen van de Brede Schuldenaanpak:- het voorstel om te komen tot een meewerkplicht voor schuldeisers binnen de minnelijke schuldregeling – de problematiek rond de doorstroom vanuit het minnelijke naar het wettelijke schuldsaneringtraject; en – de termijnen binnen de schuldhulpverlening

Beoogd wordt de Tweede Kamer begin volgend jaar te informeren. Planning: begin januari 2019.

3670

25-01-2018

Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 24 oktober 2017 aan Staatssecretaris SZW en Minister V&J om een dertigledendebat n.a.v. uitzending Nieuwsuur van 16 oktober jl. over schuldenindustrie

De aanpak van DUO is onderwerp van gesprek geweest. Mede op basis daarvan zal een inventarisatie van maatwerkmogelijkheden worden uitgezet. Deze zal naar verwachting na de zomer worden afgerond. Planning: eind september 2018.

3671

07-11-2017 Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet overdacht Klein Pensioen

Bij de voorziene evaluatie van het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen wordt aandacht besteed aan de ervaringen en de zorgen van de deelnemers

Planning: de Tweede Kamer wordt in 2022 geïnformeerd over de evaluatie.

3677

Tweede Kamer 20 en 21 december 2017, Begrotingsbehandeling SZW 20 december

De Minister komt voor de zomer met een brief over leerrekening samen met OCW over de leerrechten en de transitievergoeding

In of vlak na het zomerreces 2018 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

3682

08-02-2018- AO Participatiewet

De Staatssecretaris beraadt zich op de gevolgen voor de Participatiewet naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad m.b.t. de «bijstandsnorm voor gehuwden in relatie tot zorgbehoefte» en informeert de Kamer daarover

Beoogd wordt de Tweede Kamer in de zomer van 2019 te informeren. Planning: begin juli 2019.

3684

08-02-2018- AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal het negatieve effect van het levenlanglerenkrediet in de Wajong repareren middels de verzamelwet SZW die ingaat op 1 januari 2019

Dit is onderdeel van de Verzamelwet SZW 2019, die 25 juni 2018 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

3685

08-02-2018- AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat in de evaluatie die plaatsvindt n.a.v. de motie Peters-Raemakers (individuele studietoeslag) er ook wordt ingegaan op de vraag of er onderscheid wordt gemaakt tussen in- en uitwonende studenten met een beperking

Bij CBS en ISZW zijn onderzoeken uitgezet die in oktober of november 2018 worden afgerond. De verwachting is daarom dat eind 2018 de Tweede Kamer kan worden geïnformeerd. Planning: begin november 2018.

3688

08-02-2018- AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal de groep uit de bijstand betrekken bij het aanvalsplan tegen krapte en mismatches die de Tweede Kamer voor 1 juni 2018 ontvangt n.a.v. de motie-Van Weyenberg

Beoogd wordt de Kamer voor oktober 2018 te informeren. Planning: eind september 2018.

3689

08-02-2018- AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal een terugkoppeling aan de Kamer geven naar aanleiding van haar gesprek met de VNG, waarin ze onder andere ingaat op het voorstel van Nijkerken-de Haan over een digitaal participatiedossier

Beoogd wordt de Kamer voor oktober 2018 te informeren. Planning: eind september 2018.

3691

Uitgaande brief 09-02-2018 Roadmap vervanging DBA (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 036, nr. 68).

Wij achten het gewenst om voorafgaand aan de indiening van een wetsvoorstel met de Tweede Kamer van gedachten te wisselen over de contouren van de uitwerking van de maatregelen. Om die reden zullen wij nog voor het zomerreces de Kamer een hoofdlijnenbrief sturen, waarin wij nader uiteen zullen zetten hoe wij de verschillende maatregelen uit gaan werken

Planning: brief naar de Tweede Kamer in november 2018.

3692

Tweede Kamer 20 en 21 december 2017, Begrotingsbehandeling SZW 2018

De Minister zegt toe dat bij het vaststellen van het tarief meegenomen wordt om een verzekering te kunnen afsluiten voor arbeidsongeschiktheid

Planning: brief naar de Tweede Kamer in november 2018.

3694

Uitgaande brief 09-03-2018 Evaluatie wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 393)

De Wet verevening pensioenen bij scheiding en de Pensioenwet worden naar aanleiding van de evaluatie gewijzigd

Medio 2019 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

3695

Uitgaande brief 08-03-2018 Aanbieding rapport Evaluatie Wet aanpassing financieel toetsingskader (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 391)

De Minister informeert beide Kamers over de uitkomsten van het overleg met pensioenfondsen en toezichthouders over een effectiever en doelmatiger uitwerking van de haalbaarheidstoets, de reële dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad

In het derde kwartaal 2018 (na Prinsjesdag) zullen overleggen plaatsvinden met uitvoerders en de DNB.

3697

Tweede Kamer 20 en 21 december 2017, Begrotingsbehandeling SZW 2018

De Minister komt voor de zomer met een brief over leven lang leren

De Tweede Kamer wordt in of vlak na het zomerreces 2018 geïnformeerd.

3701

Tweede Kamer 20 en 21 december 2017, Begrotingsbehandeling SZW 2018

De Minister zal het wetsvoorstel (ww, premiedifferentiatie, payroll en Wwz) in het derde kwartaal van 2018 in zijn totaliteit naar de Tweede Kamer sturen, inclusief het proces van de Raad van State

Planning: in het derde kwartaal 2018 (na Prinsjesdag) naar de Tweede Kamer.

3709

22-05-2018 Verzoek van het lid Özutok tijdens de RvW van 30 januari 2018 om een debat n.a.v. bericht over arbeidsmarktdiscriminatie door uitzendbureaus

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat zij bij de evaluatie en appreciatie van de Wet aanpak schijnconstructies inzake het wel/niet openbaar maken van Inspectiegegevens op grond van de Arbowet het «namen en shamen» bij specifieke arbeidsmarktdiscriminatie los zal bezien van «namen en shamen» bij andere Arbo-onderwerpen

Planning brief naar de Tweede Kamer in november 2018.

3711

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie

De Staatssecretaris benadrukt de doelen van haar beleid. Het moet simpeler worden voor werkgevers, werken moet lonen. Het voorstel draagt bij aan werk voor mensen die nu aan de kant staan (meer dan de helft), meer werkgevers moeten mensen aan het werk helpen (nu is dat minder dan 10%). Zij markeert dat het nu over de hoofdlijnen gaat, uitwerking van loondispensatie in een wetsvoorstel volgt. Zij blijft binnen de kaders van het regeerakkoord

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

3712

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie

De Staatssecretaris waardeert het plan van GroenLinks en zegt toe een schriftelijke reactie te zullen geven n.a.v. de CPB-doorrekening van dit plan

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

3713

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie

De Staatssecretaris zal in het wetsvoorstel zoveel mogelijk aangeven in hoeverre groepen mensen er met het nieuwe voorstel op vooruitgaan en zo mogelijk ook ingaan op de relatie met de cao’s

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

3714

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie

De Staatssecretaris is bereid om bij de uitwerking te kijken of bonussen, 13e maand etc. niet hoeven te worden verrekend

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

3715

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie

De Staatssecretaris wijst erop dat het aanpassen van de fiscale regels inzake aanvullend pensioen lastig is. Zij is bereid om, samen met Financiën en de Belastingdienst, de Tweede Kamer een brief te sturen over de mogelijkheden van een aanvullend pensioen, inclusief de mogelijkheden voor een werkgever, en evt. werknemer, om iets extra’s te doen, bij voorbeeld via de 3e pijler

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

3716

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie

De Staatssecretaris wil bij de uitwerking met sociale partners, gemeenten en cliëntenorganisaties kijken naar een uniformere methode van loonwaardebepaling en daarbij het voorstel van Cedris betrekken om per bedrijf één loonwaardesysteem te hanteren

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

3717

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie

De Staatssecretaris zal met gemeenten de mogelijkheden bespreken om ervoor te zorgen dat de middelen die straks voor deze groep beschikbaar komen, echt aan deze doelgroep besteed worden

Beoogd wordt de Tweede Kamer in het najaar te informeren. Planning: begin oktober 2018.

3718

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zegt te streven om in het voorjaar te komen tot nieuwe verruimde richtlijn vrijwilligerswerk voor personen in de WW

Er is een wijzigingsvoorstel opgesteld in nauw overleg met UWV. Dit is voorgelegd aan de externe partijen die zijn betrokken bij de evaluatie. Planning tekening regeling: Derde kwartaal 2018 na Prinsjesdag.

3720

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de voortgang van een gepersonaliseerd overzicht met financiële voordelen van de werkzoekende, die bij een sollicitatiebrief gevoegd kan worden. Er komt met een brief met nadere toelichting op digitale bijsluiter oudere werklozen en personen met afstand arbeidsmarkt

In de zomer van 2018 zijn de digitale bijsluiter met (financiële) voordelen en de rekentool gereed. De Tweede Kamer wordt hierover middels een brief over geïnformeerd. Planning: 3e kwartaal 2018 vóór Prinsjesdag.

3721

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Tweede Kamer krijgt voor het einde van 2018 een update over stand van zaken LIV/ET of eerder als er aanleiding toe is

Planning informeren Tweede Kamer over stand van zaken LIV/ET: eind 2018.

3723

20-06-2018 AP Pensioenonderwerpen

Na de zomer (september) komt er een brief naar de Tweede Kamer inzake de risicovrije renten en de uitspraak van de president van De Nederlandsche Bank

Planning: brief naar de Tweede Kamer september 2018 na Prinsjesdag.

3724

20-06-2018 AP Pensioenonderwerpen

De kamer ontvangt na de zomer (september) een brief inzake het punt van de heer Van Weyenberg over de raden van toezicht, het ontslag van de leden van het verantwoordingsorgaan en de monitoringscomissie. (Code Pensioenfondsen).

Planning: na de zomer (september 2018) wordt een brief naar de Tweede Kamer gestuurd na Prinsjesdag.

3725

20-06-2018 AP Pensioenonderwerpen

Na de zomer (september) wordt in een brief aan de Tweede Kamer de thematiek rond het wetsvoorstel verevening pensioenrechten bij scheiding en de tussenstand daarvan opgenomen

Planning: na de zomer (september 2018) wordt een brief naar de Tweede Kamer verzonden na Prinsjesdag.

3726

20-06-2018 AP Pensioenonderwerpen

Na de zomer (september) wordt in een brief aan de Tweede Kamer een bericht opgenomen over de thematiek rond het uniforme nabestaandenpensioen

Planning: bericht opnemen in de brief naar de Tweede Kamer in september 2018 na Prinsjesdag.

3727

20-06-2018 AP Pensioenonderwerpen

Voor het eind van dit jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over mogelijke alternatieven voor het ingetrokken wetsvoorstel over fuserende pensioenfondsen

Planning: de Tweede Kamer vóór 31-12-2018 informeren over wat de opties zijn.

3730

12-04-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over de invloed van de invoering van de beroepskracht-kindratio op kleinere organisaties

In het VSO op 5 juli 2018 heeft de Staatssecretaris toegezegd de Tweede Kamer in september te informeren over de nadere analyse van de verschillen tussen het SEO-onderzoek naar de kosten van invoering van de nieuwe beroepskrachtkindratio en het praktijkonderzoek uitgevoerd door een aantal veldpartijen.

3731

12-04-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over haargesprek met de GGD en de VNG om administratieve eisen aan te scherpen

Er zal voor Prinsjesdag een brief naar de Tweede Kamer gestuurd worden.

3733

28-06-2018 AO Handhaving/Arbeidsomstandigheden

In 2020 ontvangt de Tweede Kamer de evaluatie van de wijziging van de Arbowet. Hierbij worden onder andere de aandacht voor de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, melding beroepsziekten en waar zieke werknemers met hun klachten terecht kunnen (de second opinion) meegenomen

Planning: de Tweede Kamer wordt in 2020 geïnformeerd.

3734

27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

In de derde monitor van de Wet aanpak schijnconstructies wordt onder andere de bekendheid van de wet en de aansprakelijkheid van de piek van de keten meegenomen. De inbreng van de Inspectie SZW wordt expliciet zichtbaar gemaakt

Planning: wordt meegenomen in de derde monitor die eind dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

3735

27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zal de SER-commissie apart nog eens bevragen over de aantrekkelijkheid van deelname aan de ondernemingsraad en de vertegenwoordiging van de flexibele schil. Daarbij wordt ook het punt betrokken of het gevoel van veiligheid (drempel) daarbij een rol speelt

Planning: in het najaar zal advies worden gevraagd aan CBM, na het ontvangen van het advies zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

3736

27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Tweede Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over de uitkomst van de gesprekken met de uitzendbranche en vakbewegingen over contracting

Planning: brief naar de Tweede Kamer in het najaar van 2018.

3737

20-12-2018 Begrotingsdebat

Experimenten individuele leerrekening

Experimenten worden expliciet genoemd in de LLO-brief die (waarschijnlijk pas) in augustus naar de Kamer gaat. Er is overleg gaande met «partners in het veld» om concrete experimenten te gaan opzetten.

3739

03-07-2018

VAO Pensioenonderwerpen

De Minister zegt toe een nadere reactie te geven op de vragen van het lid Omtzigt over de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene IORP-richtlijn. Nadere reactie zal voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer worden gezonden

Planning: brief naar de Tweede Kamer vóór Prinsjesdag 2018.

3742

 

De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de resultaten van de subsidie die aan de Ambachtseconomie is verstrekt, zodra deze beschikbaar zijn

De Kamer wordt in de brief over de voortgang van het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» ook geïnformeerd over de voortgang van de ambachtsacademie. Planning: eerste kwartaal 2019.

3743

 

De Staatssecretaris zegt toe voor de begrotingsbehandeling een reflectie te geven over het gesprek met VNG over de BUIG-gelden/ROB-advies

Planning: de Tweede Kamer wordt in het najaar van 2018 geïnformeerd.

3744

 

De Staatssecretaris zegt toe de Kamer na de zomer te informeren over de mogelijkheden om de matchinggegevens van alle werkzoekenden tussen gemeenten en het UWV regionaal te ontsluiten

Planning: in het najaar van 2018 ontvangt de Tweede Kamer een brief met daarin de stand van zaken van het programma Matchen op Werk.

3745

 

De Staatssecretaris zegt toe om de Kamer nader te informeren over een reductiedoelstelling armoede, in het eerste kwartaal van 2019

Planning: de Tweede Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2019 geïnformeerd.

3746

 

De Staatssecretaris zegt toe in het jaarverslag over de armoedegelden te rapporteren

Planning: de Tweede Kamer wordt bij Jaarverslag 2018 geïnformeerd.

3748

13-03-2018 AO Leven Lang Leren

De AMvB die het «in mindering brengen van scholing op de transitievergoeding» regelt wordt meegenomen in het pakket «vast versus flex»en ontvangt de Tweede Kamer in het derde kwartaal van 2018

Het opstellen van de AMvB zal binnenkort worden afgerond en wordt, na afstemming met de Regiegroep, uitgezet voor Internetconsultatie. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2020.

Bijlage 6.4 Subsidieoverzicht

In deze bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen subsidieregelingen en incidentele subsidies. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het Ministerie van SZW zijn ingesteld. Incidentele subsidies hebben betrekking op subsidieaanvragen waarvoor geen subsidieregeling is ingesteld.

In deze bijlage wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Tabel 6.4.1 Subsidies uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1.000)

Begrotingsartikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

2

Sectorplannen

72.251

56.603

24.930

0

0

0

0

2017

2018

2019

2

Armoede en schulden

4.181

4.747

7.233

985

0

0

0

2020

2019

2

Cofinanciering dienstverlening1

4.747

14.590

3.750

8.000

0

0

0

2020

2018

2

Europees fonds meestbehoeftigen

103

100

100

100

100

0

0

2018

2015

2

Scholing richting een kansberoep

34.573

6.527

0

0

0

0

0

2019

2017

2

Kansen voor alle kinderen

1.609

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

20182

2021

4

Scholing jonggehandicapten3

13.069

13.300

13.300

13.300

13.300

13.300

13.300

2017 4

5

2023

5

Scholing en plaatsing oudere werklozen

5.000

0

0

0

0

0

0

2017

2017

5

Experimenten meer werk voor vijftigplussers

703

2.108

703

0

0

0

0

2019

2017

5

Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers6

4.019

16.200

0

0

0

0

2019

2019

6

Kanker en werkzoekenden7

400

100

0

0

0

0

2020

2018

7

Versterking vaardigheden8

3.317

3.150

0

0

0

0

0

2017

2020

2018

13

Subsidiëring overleg minderheden

26

0

0

0

0

0

0

2017

2014

 

Totaal

139.579

110.544

71.316

27.385

18.400

18.300

18.300

     
X Noot
1

De volledige naam: Cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt.

X Noot
2

De eindevaluatie volgt in 2022.

X Noot
3

De volledige naam: subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). De ESB-regeling Scholing jonggehandicapten wordt steeds voor een periode opengesteld en toegekend en daarna via een in het Staatsblad te publiceren wijziging verlengd.

X Noot
4

In juli 2018 heeft SZW bij brief (Tweede Kamer, 2017–2018, 31 224, nr. 41) de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning naar de toekomstige positionering van de ESB-regeling.

X Noot
5

De volgende evaluatie is afhankelijk van toekomstige positionering ESB-regeling.

X Noot
6

Bij begroting 2018 is deze subsidieregeling «2e loopbaanadvies» genoemd.

X Noot
7

De regeling wordt na Prinsjesdag 2018 gepubliceerd.

X Noot
8

De volledige naam: Versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang.

Tabel 6.4.2 Beschikbare middelen incidentele subsidies (x € 1.000)

Begrotingsartikel

Naam subsidie

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (zie toelichting)

1

Arbeidsmarkt

3.173

2.225

3.725

2.345

2.345

2.345

2.345

2013

2020

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

15.394

18.346

15.278

13.417

15.321

13.396

13.361

2019

 

Subsidies algemeen

5.778

5.762

1.654

313

217

292

257

     
 

SBCM

2.875

2.280

3.320

2.800

2.800

2.800

2.800

     
 

Nibud

304

304

304

304

304

304

304

     
 

Alle kinderen doen mee

6.437

10.000

10.000

10.000

12.000

10.000

10.000

     

5

Werkloosheid

1.803

1.876

408

663

400

0

0

2016

2022

7

Kinderopvang

2.307

2.243

4.550

4.550

4.550

4.550

4.550

2015

2021

 

Algemeen

2.307

2.043

4.350

4.350

4.350

4.350

4.350

     
 

Caribisch Nederland

200

200

200

200

200

200

     

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

11.905

11.734

11.988

7.168

7.168

7.032

6.682

2017

2022

 

Opbouw kennisfunctie integratie

2.841

2.856

2.736

2.736

2.736

2.600

2.250

     
 

Vluchtelingenwerk

1.343

1.298

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

     
 

Overig

7.721

7.580

8.220

3.400

3.400

3.400

3.400

     

98

Algemeen

2.367

2.860

3.139

2.500

2.500

500

0

 

Totaal

36.949

39.284

39.088

30.643

32.284

27.823

26.938

     

Incidentele subsidies worden vanwege het ad-hoc-karakter en de veelal kleine bedragen niet afzonderlijk geëvalueerd. In tabel 6.4.2 wordt onder de laatste en volgende evaluatie verwezen naar de beleidsdoorlichtingen op het desbetreffende beleidsartikel. In een beleidsdoorlichting kan het gehele beleidsterrein aan de orde komen. In 2013 is de begroting van SZW opnieuw ingedeeld. Artikel 2 is gevormd vanuit diverse andere artikelen. Hierdoor is er nog geen beleidsdoorlichting van artikel 2 is geweest.

Tabel 6.4.2 geeft een overzicht van de onder het financiële instrument subsidies beschikbare middelen in de begroting 2019. Deze middelen zijn beschikbaar voor aanvragen voor incidentele subsidies (looptijd in de regel niet meer dan vier jaar). Op voorhand kan niet worden aangegeven welke subsidies zullen worden aangevraagd en wat de einddatum zal zijn. Omdat daarnaast de middelen structureel op de begroting staan, wordt de einddatum in deze tabel niet ingevuld.

Bijlage 6.5 Overzicht evaluaties en overig onderzoek

Tabel 6.5.1 Overzicht onderzoek artikel 1: Arbeidsmarkt
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Arbeidsmarkt

2019

2020

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Evaluatie Informatievoorziening(structuur) grensoverschrijdende arbeid

2017

2018

 

Evaluatie verhoging minimumjeugdloon

2018

2018

 

Evaluatie Werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8)

2016

20191

 

Effectmeting Brug-WW en scholingsvouchers (artikel 1 en 2)

2016

2019

 

Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2019

 

Tussentijdse evaluatie jeugdlonen

2018

2019

 

Evaluatie mobiliteitsbonussen in dienst nemen arbeidsgehandicapten en uitkeringsgerechtigden ouder dan 56 jaar

2019

2019

 

Evaluatie Wet werk en zekerheid (artikel 1 en 5)

2014

2020

 

Evaluatie arbeidsgerelateerde zorg

2020

2020

 

Ontwikkeling en gebruik van EVC in de arbeidsmarktroute

   
 

Evaluatie ESF-regeling Duurzame inzetbaarheid voor sectoren

2017

2019

 

Evaluatie ESF-regeling Actieve Inclusie

2016

2020

 

Evaluatie ESF-regeling Geïntegreerde en Territoriale Investering

2018

2020

 

Evaluatie Wet aanpak schijnconstructies

2019

2019

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Beleidsevaluatie instrument Actieteam PSA

2017

2018

 

Monitor Wet aanpak schijnconstructies

2016

2018

 

Gedragsexperiment duurzame inzetbaarheid rondom Tiptrack van de AWVN

2017

2018

 

Gedragsinterventie pesten i.s.m. ISZW

2017

2018

 

Omvang en arbeidsrechterlijke impact van de klusjeseconomie in Nederland

2017

2018

 

Onderzoek ontslagkosten

2017

2018

 

Kwalitatief onderzoek naar de effecten van de Wet werk en zekerheid op het aanname- en ontslagbeleid van werkgevers en hun omgang met flexibele arbeidskrachten

2017

2018

 

Sectoranalyse stagemisbruik na afstuderen

2017

2018

 

Arbeidsaanbod

2018

2019

 

Monitor arbeidsmobiliteit

2018

2019

 

Witte vlek op pensioengebied (artikel 1 en 8)

2018

2019

 

Beloningsverschillen mannen en vrouwen

2018

2018

 

Karakteristieken van de zzp-populatie en de arbeidsmarkteffecten van de nieuwe zzp-maatregelen in het kader van het regeerakkoord

2018

2018

 

Verdringing op de arbeidsmarkt

2017

2018

 

Verdringing (update)

2018

2019

 

Haalbaarheidsonderzoek Brzo/risiconorm

2018

2019

 

Verbetering asbeststelsel

2018

2019

 

Hijskranen en wekbakken

2018

2019

 

The working and living conditions of posted workers in Europe

2018

2019

 

Europese vergelijking van verplichtingen m.b.t. arbeidsongevallen

2018

2019

 

De financiële positie van cao-fondsen in 2017

2018

2019

 

Cao’s met afspraken over preventie en ziekteverzuimbegeleiding

2018

2018

 

Inclusieve globalisering

2018

2019

X Noot
1

Oorspronkelijk stond dit onderzoek gepland in 2018. De evaluatie wordt nu opgeleverd begin 2019.

Tabel 6.5.2 Overzicht onderzoek artikel 2: Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

2018

2019

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Effectonderzoek loonkostensubsidie en dispensatie (artikel 2 en artikel 4)

2016

2018

 

Subsidieregeling EFMB (Europees Fonds voor de Meest Behoeftigen)

2017

2018

 

Effectmeting Brug-WW en scholingsvouchers (artikel 1 en 2)

2016

2019

 

Monitor en eindevaluatie Participatiewet

2014

2019

 

Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2018

 

Subsidieregeling Scholing richting een kansberoep

2017

2019

 

Subsidieregeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt

2018

2020

 

Subsidieregeling armoede en schulden

2017

2020

 

Evaluatie quotumheffing (indien quotum geactiveerd)

2019

2020

 

Subsidieregeling Kansen voor alle kinderen

2021

2022

 

Evaluatie Bbz

2018

2018

 

Evaluatie individuele studietoeslag Participatiewet

2018

2018

 

Evaluatie Wet Taaleis

2018

2019

 

Evaluatie effecten maatregelen beschut werk

2019

2020

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Vermogens en schulden van huishoudens

2016

2018

 

Prestatieindicatoren goed werkende arbeidsmarktregio’s

2017

2018

 

Monitor betalingsachterstanden en huishoudens in de rode cijfers

2017

2018

 

Ervaringsonderzoek werkgevers Participatiewet1

2014

2019

 

Ervaringsonderzoek doelgroep Participatiewet1

2014

2019

 

Ervaringsonderzoek gemeenten Participatiewet1

2014

2019

 

Ervaringsonderzoek cliëntenraden Participatiewet1

2017

2019

 

Gemeentecijfers monitor transities Participatiewet

2015

2019

 

Thermometer Wsw

2015

2019

 

Gezondheid als factor bij instroom en uitstroom bij WW en Bijstand (artikel 2 en 5)

2018

2019

 

Langdurig in de bijstand

2018

2019

 

Aannames (ex ante) en kosten (realisaties) van arbeidsondersteuning aan de nieuwe doelgroep Participatiewet

2018

2019

 

Psychische klachten en werk en inkomen (artikel 2 en 5)

2018

2019

 

Analyses rekentool verdeelmodel

2018

2019

 

Onderzoek onder overheidsschuldeisers aan mensen met betalingsachterstanden wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden bij de schuldenaar, met specifieke aandacht voor (ex) dak- en thuisloze jongeren

2018

2019

X Noot
1

De vier ervaringsonderzoeken maken onderdeel uit van de «monitor en eindevaluatie Participatiewet».

Tabel 6.5.3 Overzicht onderzoek artikel 3: Arbeidsongeschiktheid
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Arbeidsongeschiktheid

2022

2023

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Kennisprogramma Effectiviteit re-integratie arbeidsgehandicapten (artikel 3 en 4)

2018

2021

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Onderzoek beleid private aanbieders in het hybride stelsel WGA

2017

2018

 

Onderzoek beweegreden bewegingen hybride WGA- en ZW-markt

2017

2018

Tabel 6.5.4 Overzicht onderzoek artikel 4: Jonggehandicapten
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Niet van toepassing

   

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Effectonderzoek loonkostensubsidie en dispensatie (artikel 2 en artikel 4)

2016

2018

 

Kennisprogramma Effectiviteit re-integratie arbeidsgehandicapten (artikel 3 en 4)

2018

2021

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Niet van toepassing

   
Tabel 6.5.5 Overzicht onderzoek artikel 5: Werkloosheid
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Werkloosheid

2021

2022

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Evaluatie Werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8)

2016

20191

 

Effectmeting maatregelen Actieplan perspectief voor vijftigplussers

2017

2019

 

Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2019

 

Effect aanvullende dienstverlening UWV

2017

2019

 

Evaluatie Wet werk en zekerheid (artikel 1 en 5)

2014

2020

 

Subsidieregeling Experimenten meer werk voor vijftigplussers

2017

2019

 

Subsidieregeling Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers

2018

2019

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Gezondheid als factor bij instroom en uitstroom bij WW en Bijstand (artikel 2 en 5)

2018

2019

 

Psychische klachten en werk en inkomen (artikel 2 en 5)

2018

2019

X Noot
1

Oorspronkelijk stond dit onderzoek gepland in 2018. De evaluatie wordt nu opgeleverd begin 2019.

Tabel 6.5.6 Overzicht onderzoek artikel 6:Ziekte en zwangerschap
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Ziekte en zwangerschap

2021

2022

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Evaluatie flexibel opnemen bevallingsverlof

2017

2018

 

Effectiviteit no-riskpolis, deelonderzoek II

2018

2018

 

Kanker en werkzoekenden

2019

2020

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA's

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Onderzoek beweegreden bewegingen hybride WGA- en ZW-markt

2017

2018

 

Nulmeting evaluatie WIEG

2018

2018

Tabel 6.5.7 Overzicht onderzoek artikel 7: Kinderopvang
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Kinderopvang

2020

2021

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Subsidieregeling Versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang

2019

2020

 

Evaluatie Wet Harmonisatie Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk

2019

2021

 

Evaluatie Wet Innocatie en Kwaliteit Kinderopvang

2020

2022

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Kijk op de kinderopvang (SCP)1

2017

2018

 

Programma Kwaliteit Kinderopvang (ZonMw)

2017

2020

 

Monitor bestuurlijke afspraken bereik peuters en inspanning gemeenten

2017

2021

 

Jaarlijkse kwaliteitsmeting kinderopvang

2017

2026

 

Monitor implementatie IKK

2018

2021

X Noot
1

Bij Begroting 2018 in de programmering onder de titel «Keuzes van ouders (SCP)».

Tabel 6.5.8 Overzicht onderzoek artikel 8: Oudedagsvoorziening
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Oudedagsvoorziening

2018

2019

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Evaluatie Werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8)

2016

20191

 

Evaluatie besluit vrijstellingen nettolijfrenten en nettopensioen

2019

2019

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Witte vlek op pensioengebied (artikel 1 en 8)

2018

2019

 

Passende zekerheden: pensioen

2018

2019

 

Leefvormdifferentiatie – betekenis voor oudedagsvoorziening

2018

2019

X Noot
1

Oorspronkelijk stond dit onderzoek gepland in 2018. De evaluatie wordt nu opgeleverd begin 2019.

Tabel 6.5.9 Overzicht onderzoek artikel 9: Nabestaanden
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Nabestaanden

2018

2019

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Behoeften en beleving nabestaanden

2018

2019

Tabel 6.5.10 Overzicht onderzoek artikel 10: Tegemoetkoming ouders
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Tegemoetkoming ouders

2017

2018

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Evaluatie wetsvoorstel hervorming kindregelingen1

2017

2018

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Besteding kindregelingen, (hoe) werkt het labellen van budget?

2018

2019

X Noot
1

Volgens planning zal artikel 10 (tegemoetkoming ouders, waaronder AKW en WKB) in 2018 worden doorgelicht. De evaluatie van het wetsvoorstel zal daarin meelopen.

Tabel 6.5.11 Overzicht onderzoek artikel 11: Uitvoering
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Uitvoering

2020

2021

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2019

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Toekomst stelsel werk en inkomen

2018

2019

 

Internationale vergelijking van (Rijks)incassomodellen en de toepasbaarheid (van onderdelen) daarvan binnen het Nederlandse systeem

2018

2019

Tabel 6.5.12 Overzicht onderzoek artikel 13: Integratie en maatschappelijke samenhang
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Integratie en maatschappelijke samenhang

2021

2022

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Evaluatieonderzoek zelfbeschikking

2015

2018

 

Evaluatie Remigratiewet

2018

2018

 

Het effect van inburgering op participatie

2018

2019

 

Evaluatie ESS

2018

2019

 

Ervaren effectiviteit van de training «omgaan met extreme idealen»

2018

2019

 

De bijdrage van inburgering aan de participatie van migranten in de Nederlandse samenleving

2018

2019

 

Evaluatie buurtmonitor integratie

2018

2019

 

Evaluatiekader programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)

2018

2020

 

Onderbouwing en effectiviteit van jeugdinterventies die worden ingezet bij de preventie van radicalisering en polarisatie

2018

2019

 

Arbeidsmarktintegratie asielstatushouders Werkclub

2018

2020

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Doorwerking stagediscriminatie op rest van loopbaan

2017

2018

 

Barometer culturele diversiteit

2016

2018

 

Kansen op de arbeidsmarkt van hoger opgeleide migrantenjongeren

2017

2018

 

Longitudinaal Onderzoek Cohort nieuwe «vluchtelingen» (statushouders)

2016

2020

 

Binding, gedrag en rechtshandhaving

2018

2020

 

Jaarrapport Integratie

2018

2019

 

Perspectief op taalverwerving bij nieuwkomers met een ontheffing

2018

2019

 

Triggerfactoren antizwart racisme

2018

2019

 

Discriminatie bij werving en selectie op de arbeidsmarkt, replicatie van de virtuele praktijktest

2018

2019

 

Transnationalisering extreemrechts: de invloed van critical events in het buitenland op de activiteiten, populariteit en zichtbaarheid van extreemrechts in Nederland

2018

2019

 

Pilot naar barometer culturele diversiteit voor werkgevers

2018

2019

 

Customer Journey Map Inburgering

2018

2019

 

Werkzame elementen die een inclusieve cultuur bij een werkgever versterken zodat deze medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond beter kunnen behouden

2018

2020

 

Vormen van mentoring en coaching die medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond helpen te behouden

2018

2020

 

Draagvlak en animo imamopleiding

2018

2019

 

Onbenut potentieel kwetsbare jongeren

2018

2019

 

Inventarisatie good practices inzet gemeenten

2018

2019

 

(Quick)scan inburgeringsmarkt

2018

2019

Bijlage 6.6 Lijst van afkortingen

ABB

Algemene Bestedingsbelasting

ADR

Auditdienst Rijk

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

amvb

Algemene maatregel van bestuur

Anw

Algemene Nabestaandenwet / Nabestaandenfonds

AO

Arbeidsongeschiktheid, of Algemeen Overleg

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet / Ouderdomsfonds

AP

Autoriteit Persoonsgegevens

APF

Algemeen Pensioenfonds

AR

Algemene Rekenkamer

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

AVG

Algemene Verordening Gegevensbescherming

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWVN

Algemene Werkgeversvereniging Nederland

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

AZC

Asielzoekerscentrum

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BES

Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (samen Caribisch Nederland)

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BNC

Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen

BOinK

Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang

bpf

Bedrijfstakpensioenfondsen

BPM

Belasting Personenmotorvoertuigen

Brzo

Besluit risico’s zware ongevallen

bso

Buitenschoolse opvang

btw

Belasting toegevoegde waarde

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorziening Gemeenten

BZ

(Ministerie van) Buitenlandse Zaken

BZK

(Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CAK

Centraal Administratiekantoor

cao

Collectieve arbeidsovereenkomst

CBM

Commissie Bevordering Medezeggenschap

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CKA

Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen

CKI

Centraal Kredietinformatiesysteem

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CN

Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius, Sint Maarten)

CPB

Centraal Planbureau

CPI

Consumentenprijsindex

Ctgb

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen

Divosa

Vereniging van directeuren van gemeentelijke sociale diensten

CJIB

Centraal Justitieel Incassobureau

DBA

Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie

DG

Directeur-Generaal

DNB

De Nederlandsche Bank

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

DWSRA

Dienstverlening Werkzoekenden en projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt

EC

Europese Commissie

ECEC

Early Childhood Education and Care

EER

Europese Economische Ruimte

EESSI

Electronic Exchange of Social Security Information

EFMB

Europees Fonds voor Meest Behoeftigen

EMU

Economische en Monetaire Unie

EPSCO

Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (zie WSBVC)

ER

Europese Raad

ESB-regeling

Subsidieregeling scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en Ernstige Scholingsbelemmeringen

ESF

Europees Sociaal Fonds

ESS

Expertise-unit Sociale Stabiliteit

ET-regeling

Vergoedingsregeling voor Extraterritoriale kosten

EU

Europese Unie

EURES

European Employment Services

EVC

Erkenning van Verworven Competenties

EZK

(Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

FDC

Financieel Dienstencentrum

FIN

(Ministerie van) Financiën

fte

Fulltime equivalent

G20

Groep van twintig grote economieën

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

ggz

Geestelijke gezondheidszorg

HAVO

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs

HRM

Human Resource Management

IACK

Inkomensafhankelijke Combinatiekorting

IB

Inlichtingenbureau

IBO

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

ICF

Inspectie Control Framework

ID-banen

Besluit In- en Doorstroombanen

IKK

Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang

ILO

International Labour Organization

IOAOW

Inkomensondersteuning AOW-gerechtigden

IOAW

Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen

IORP

Europese Pensioenfondsrichtlijn

IOW

Inkomensvoorziening Oudere Werklozen

ISZW

Inspectie SZW

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

I&M

(Voormalig Ministerie van) Infrastructuur en Milieu

Jeugd-LIV

Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon, of Minimumjeugdloonvoordeel

J&V

(Ministerie van) Justitie en Veiligheid

KB

Koninklijk besluit

KO

Kinderopvang

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliëntenraad

LHBT

Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen, Transgenders

LIV

Lage-inkomensvoordeel

LKV

Loonkostenvoordeel

LLO

Leven Lang Ontwikkelen

LOP

Leer- en Ontwikkelplein

LRK

Landelijk Register Kinderopvang en peuterspeelzalen

LSI

Landelijke Stuurgroepinterventieteams

LTO

Land- en Tuinbouworganisatie

MBO

Middelbaar Beroepsonderwijs

MEV

Macro-economische Verkenning

mkb

Midden- en kleinbedrijf

MKBA

Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse

NCvB

Nederlands Centrum voor Beroepsziekten

NEN

Nederlands Normalisatie instituut

Nibud

Nationaal instituut voor budgetvoorlichting

NIVEL

Nederlands Instituut Voor onderzoek van de gezondheidszorg

NMI

Nederlands Migratie-instituut

NVVK

Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet

NW

Niet-Westers

NT2

Nederlands als tweede Taal

OBR

Overbruggingsregeling AOW

OCW

(Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OM

Openbaar Ministerie

OPS

Organisch Psychosyndroom

OV

Ongevallenverzekering Caribisch Nederland

O&O-fondsen

Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen

PIP

Plan Inburgering en Participatie

PKI

Public Key Infrastructure

PSA

Psychosociale Arbeidsbelasting

PSO-ladder

Prestatieladder Socialer Ondernemen

PV

Personeelsvergadering

PVT

Personeelsvertegenwoordiging

PWRI

Pensioenfonds Werk en (Re-)Integratie

RA

Regeerakkoord

RBV

Rijksbegrotingsvoorschriften

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland (unit Sociale Zaken)

REA

Re-integratie Arbeidsgehandicapten

REACH

Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen van Chemische stoffen

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RI&E

Risico-inventarisatie en -evaluatie

ROB

Raad voor het Openbaar Bestuur

RSO

Rijksschoonmaakorganisatie

RVO

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

RvW

Regeling van Werkzaamheden

RvdR

Raad voor de Rechtspraak

RWT

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak

SBCM

Stichting Beheer Collectieve Middelen

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SDG

Duurzame Ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals)

SEO

Stichting Economisch Onderzoek

SER

Sociaal-economische Raad

Sfn

Sectorfondsen

SNA

Stichting Normering Arbeid

SSO

Shared Service Organisatie

Stb.

Staatsblad

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZ

Sociale Zekerheid

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

(Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers

TNO

Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TV

Transitievergoeding

TW

Toeslagenwet

twv

tewerkstellingsvergunning

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

UPO

Uniform Pensioenoverzicht

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VAO

Voortgezet Algemeen Overleg

VIA

Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt

VIB

Vermogensinkomensbijtelling

VK

Verenigd Koninkrijk

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VOG

Verklaring Omtrent Gedrag

VSO

Verslag Schriftelijk Overleg

vut

Vervroegde uittreding

VWO

Voortgezet Wetenschappelijk Onderwijs

VWS

(Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

V&J

(Voormalig Ministerie van) Veiligheid en Justitie

WAA

Wet Aanpassing Arbeidsduur

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wab

Wet arbeidsmarkt in balans

WagwEU

Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Wamil

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Was

Wet aanpak schijnconstructies

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet Arbeid en Zorg

WGA

Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten

WGO

Wetgevingsoverleg

Whk

Werkhervattingskas

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

Wib

Wet inburgering

WIEG

Wet Invoering Extra Geboorteverlof

WIW

Wet Inschakeling Werkzoekenden

WKB

Wet op het Kindgebonden Budget

Wko

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Wlz

Wet langdurige zorg

Wml

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag / Wettelijk minimumloon

WMO

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

WNT

Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semipublieke sector

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

WRR

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

WSBVC

Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

Wtl

Wet tegemoetkomingen loondomein

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

Wwz

Wet werk en zekerheid

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZEZ

Regeling Zelfstandig En Zwanger

ZonMw

Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie

ZV

Ziekteverzekering Caribisch Nederland

ZW

Ziektewet

zzp

Zelfstandige zonder personeel


X Noot
1

De inkomensoverdrachten op dit artikel betreffen overdrachten aan werkgevers.

X Noot
2

In de begroting is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze raming valt in 2019 € 14 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.

X Noot
3

Het model berekent uit dit bruto inkomen vervolgens het netto inkomen (het bruto inkomen min de sociale premies en belastingen, rekening houdend met de specifieke aftrekposten van het huishouden). Door het netto inkomen te verrekenen met de zorgkosten, eventuele toeslagen, kinderbijslag en de netto kosten van kinderopvang, wordt het besteedbaar inkomen bepaald. Ten slotte kan de procentuele verandering van het besteedbaar inkomen tussen jaar t en t+1 worden berekend, gecorrigeerd voor inflatie. Dat is de koopkrachtmutatie die wordt gerapporteerd.

X Noot
4

De staarten zijn afgekapt op het 5e en 95e percentiel, omdat de raming van het minimum en maximum onnauwkeurig is.

X Noot
5

Het overzicht is bijgewerkt tot medio augustus 2018.

Naar boven