Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32201 nr. 45 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32201 nr. 45 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2012
Bijgaand ontvangt u een rapportage over de stand van zaken ten aanzien van de onderhandelingen over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). De rapportage is opgesteld op verzoek van uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tijdens het AO op 14 maart over de Landbouw en Visserijraad van 19 en 20 maart jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 581) Deze rapportage betreft een overzicht van de voortgang van de onderhandelingen tot op heden. In het vervolg zult u de rapportage over de hervorming van het GVB gelijktijdig met die over de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid ontvangen.
In dit overzicht zal ik aandacht besteden aan de ontwikkelingen van de belangrijkste onderdelen van het pakket hervormingsvoorstellen1 sinds de onderhandelingen hierover gestart zijn. Dat zijn Maximaal Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield of MSY), de invoering van een aanlandingsplicht, de introductie van overdraagbare visserijconcessies (Transferable Fishing Concessions of TFCs), regionalisering, de externe dimensie van het GVB, koppeling van het GVB met ander milieubeleid, de nieuwe marktordening voor vis en visproducten (GMO) en het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Dit tegen de achtergrond van de kabinetsreactie op de GVB voorstellen van 30 september 20112 en het BNC fiche over het EFMZV3. Ik zal daarbij ook steeds het Europese krachtenveld schetsen. Tevens informeer ik u over de verdere procedure en het besluitvormingstraject.
Tot slot besteed ik in deze brief aandacht aan een aantal andere toezeggingen uit het hierboven genoemde AO van 14 maart.
Algemeen
Onder het Poolse en Deense Voorzitterschap zijn de GVB wetgevingsvoorstellen voor 2013 – 2022 tot op heden 6 keer aan de orde gekomen in de Landbouw- en Visserijraad. U bent hierover via de diverse geannoteerde agenda’s en de verslagen van de Raden steeds geïnformeerd. In de Raad van juli 2011 is het pakket met voorstellen, met uitzondering van het voorstel voor het EFMZV, door Commissaris Damanaki gepresenteerd4. In de Raad van november 20115 is gesproken over de externe dimensie van het GVB en in de Raad van december 20116 is het voorstel voor het EFMZV gepresenteerd. Dit voorjaar zijn er drie oriënterende debatten geweest waar de posities en standpunten over de belangrijkste onderwerpen zijn uitgewisseld. In de Raad van maart 20117 is gesproken over de aanlandingsplicht, de GMO en het EFMZV. Tijdens deze Raad zijn ook de nieuwe Raadsconclusies over de externe dimensie van het GVB vastgesteld. In de Raad van april8 is gesproken over regionalisering, overdraagbare visserijconcessies en de sociaal economische dimensie van het visserijbeleid in relatie tot het EFMZV. Tenslotte is in de Raad van mei9 van gedachten gewisseld over MSY en de milieuaspecten.
De discussies in de Landbouw en Visserijraad, alsmede in de raadswerkgroepen, hebben tot op heden een oriënterend en technisch karakter gehad.
Posities en standpunten van de verschillende lidstaten over de verschillende onderdelen van de hervorming zijn geïnventariseerd en bekend. Het Deense voorzitterschap wenst tijdens de Raad van juni een algemene benadering vast te stellen.
Ter voorbereiding daarom heeft deze week (30 mei) het Deens voorzitterschap nog een bijeenkomst met de Directeuren-Generaal belegd ter voorbereiding op de Raad van 12 juni a.s.. Tijdens deze bijeenkomst is van gedachten gewisseld over het door de Voorzitter voorgelegde compromis over de Basisverordening.
In de kabinetsreactie op de GVB wetgevingsvoorstellen is de inzet van het kabinet voor de onderhandelingen vastgelegd. Deze inzet heb ik met uw Kamer besproken tijdens diverse Algemene Overleggen en het Algemeen Overleg behandelvoorbehoud GVB wetgevingsvoorstellen van 27 oktober 2011 in het bijzonder. De uitkomst van deze debatten maakt uiteraard ook deel uit van de Nederlandse inzet.
In de Visserijcommissie van het Europees Parlement (EP) zijn de GVB voorstellen regelmatig aan de orde geweest. De rapporteurs voor de verschillende onderdelen van het hervormingspakket zijn in september vorig jaar benoemd. De ontwerp wetgevende resoluties voor de Gemeenschappelijke marktordening en de basisverordening en de ontwerp resolutie over het extern beleid liggen nu voor aan de EP visserijcommissie. De ontwerp wetgevende resolutie over het EFMZV wordt binnenkort verwacht. Naar verwachting zal de Visserijcommissie in juli en het EP plenair in september over de basisverordening stemmen. Voor de GMO zal de Visserijcommissie eind mei 2012 en het EP plenair in juli stemmen. Het extern beleid komt in de Visserijcommissie van juni 2012 en in het EP plenair in juli aan de orde. Behandeling van het EFMZV is voorzien in de Visserijcommissie van november. Naar verwachting zal het EP de hervorming niet in eerste lezing willen afdoen. Hiermee is besluitvorming met inwerkingtreding 2012 niet mogelijk. Er wordt op dit moment dan ook gewerkt aan voorstel voor verlenging van het huidige GVB dan wel een tussenregime.
Hieronder ga ik meer inhoudelijk in op de hierboven genoemde onderwerpen welke in de Raad oriënterend zijn besproken.
– Maximaal Duurzame Opbrengst (MSY)
U wordt een dezer dagen geïnformeerd over de uitkomst van het oriënterend debat in de Raad van 14 mei j.l. met betrekking tot de Maximum Sustainable Yield (MSY) in het verslag van de landbouwraad van mei. Tijdens de behandeling in Raadskader heeft Nederland steun uitgesproken voor de MSY benadering en de Commissie gesteund om aan deze ambitie vast te houden, dat wil zeggen dat in 2015 de bestanden op basis van MSY worden beheerd. Gezonde visbestanden is een belangrijke voorwaarde voor een gezonde sector. Wel dienen de niveaus goed op elkaar afgestemd te zijn, rekening houdend met specifieke karakter van de gemengde visserij. Nederland ziet MSY als een limiet (kleiner of gelijk aan) uitgedrukt in visserijsterfte. Beheerplannen dienen MSY als doel te hebben. Er is veel kennis nodig om MSY niveaus te bepalen die passen bij de gemengde visserij en rekening houden met de interactie tussen vissen en predatoren. Het is belangrijk om te investeren in de wetenschappelijke kennis om leemtes te vullen. Dat kost geld en tijd. Tot die tijd moeten we bestanden waar we weinig kennis van hebben terughoudend beheren volgens het voorzorgsprincipe. Betrokkenheid van de Regionale Advies Raden is belangrijk in de discussie over de toepassing van MSY.
De meeste lidstaten zijn het er over eens dat MSY de basis moet zijn voor het beheer van de visbestanden en dat dat beleid moet worden vastgelegd in de basisverordening. MSY zou dan uitgedrukt moeten worden in visserijsterfte. Een groot aantal lidstaten wijst erop dat 2015 niet haalbaar is en noemt als alternatief een toevoeging in de tekst als «waar mogelijk» of wil 2020 als einddatum. De concrete uitwerking zou dan per visbestand plaats moeten vinden in de meerjarenplannen. Het bereiken van MSY voor bestanden waarover weinig gegevens beschikbaar zijn en in de gemengde visserij is lastig. De Commissaris wil niet dat automatisch de meest bedreigde soort beperkingen oplegt aan de vangstmogelijkheden van de doelsoorten, als andere instrumenten ook toereikend zijn om die soorten te beschermen. De Commissaris toonde zich bereid om lidstaten 1 of 2 jaar extra te geven om MSY te bereiken, maar kan niet akkoord gaan met «waar mogelijk», er moet een heldere einddatum komen.
In een technisch overleg op 30 maart jl heeft Commissie de lidstaten uitgelegd in het visserijbeheer te willen sturen op MSY, gebaseerd op visserijsterfte. Voor bestanden waar weinig kennis van is, moet dat verzameld worden.
Tijdens de DG-meeting bleek het compromis van het Voorzitterschap brede steun te krijgen. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, zag graag een meer ambitieuze aanpak, maar zou uiteindelijk kunnen instemmen met het voorgestelde compromis. Dit compromis gaat ervan uit dat de bestanden waar mogelijk in 2015 op MSY niveau beheerd worden en voor alle visbestanden ten laatste in 2020. Van Nederlandse zijde is daarbij aangegeven dat het hier evenals bij de voorgestelde aanlandingsplicht om de kern van de hervorming gaat. Nederland heeft aangegeven dat het compromis – met het oog op de internationale verplichtingen – beslist niet verder worden afgezwakt. Ook de Europese Commissie vindt dat meer ambitie nodig is, maar constateert tegelijkertijd dat er voortgang richting MSY gemaakt wordt.
– Aanlandingsplicht
Ik heb u geïnformeerd over de uitkomst van het oriënterend debat tijdens de Raad van maart over de discards aanpak (brief 29 maart 2012, TK 21 501-32, nr. 580). Daarin heb ik aangegeven dat een groot deel van de lidstaten de focus op de aanpak van de discardsproblematiek in het nieuwe GVB steunt.
Nederland is vóór de introductie van een aanlandingslicht. Niet als doel op zich, maar als noodzakelijk middel en als sluitstuk van maatregelen om de selectiviteit van de visserij te verbeteren. Nederland streeft naar een gefaseerde aanpak, met heldere doelstellingen, werkbare overgangstermijnen, effectieve controle en handhaving en betrokkenheid van stakeholders (onder meer via de Regionale Advies Raden) en een aanpak gedifferentieerd naar visserijtakken. Het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) dient innovatie gericht op selectieve technieken onverminderd te stimuleren. Een sterkere rol voor producentenorganisaties is belangrijk voor het verminderen van ongewenste bijvangsten, o.a. in de vermarkting van de vis, in het quotabeheer en bij de inzet van technische maatregelen.
Veel lidstaten hebben kritische kanttekeningen geplaatst bij het Commissievoorstel, dat als té bureaucratisch en met een onrealistische timing wordt ervaren. De voorkeur gaat uit naar een aanpak per vloot, in plaats van een aanpak per soort. Een aantal lidstaten wil in het geheel geen aanlandingsplicht en vindt dat enkel gestuurd moet worden op meer selectieve visserijtechnieken. De Commissaris wil een afzonderlijke oplossing per visserij met een routekaart en een tijdschema met duidelijke termijnen. Dat is conform de wens van een aantal lidstaten om de maatregelen om discards te reduceren via de (regionale) beheerplannen uit te werken. De Commissaris houdt echter vast aan het verankeren van de aanlandingsplichtdoelstellingen in de basisverordening. Over het rekening houden met discards in het beheer van quota heerst nog veel onduidelijkheid. De Commissaris wil nog kijken naar vis met een gerede overlevingskans. Een groot deel van de lidstaten wil dat het Europese Maritieme en Visserij Fonds optimaal benut wordt in de aanpak van discards en dat producenten organisaties een grote rol krijgen.
In het technisch overleg van de Commissie met de lidstaten op 2 mei 2012 zijn veel van deze elementen wederom besproken. De Commissie wil haar kennisbasis over de percentages en hoeveelheden discards per vloot versterken en wil via een regionale insteek tot maatregelen komen. Belangrijk is echter dat de technische maatregelen tijdig worden aangepast en dat ze de benodigde instrumenten aanleveren.
Tijdens de DG-meeting bleek dat ten aanzien van de in het compromis voorgestelde aanlandingsplicht bij de lidstaten overeenstemming bestond over de door het voorzitterschap in het compromis geformuleerde noodzaak om de discards geleidelijk te elimineren, maar de opvattingen van de lidstaten hoe ver daarmee te gaan, liepen uiteen. Een aantal lidstaten waaronder Nederland wil een ambitieuze aanpak. In plaats van een benadering per soort wordt nu door het voorzitterschap een benadering op basis van visserijvloten voorgesteld.
Nederland heeft aangegeven dat duidelijk moet zijn dat alle vangsten in alle sectoren onder de aanlandingsverplichting moeten vallen. In de basisverordening moeten de principes en uitwerking van de aanlandplicht duidelijk worden uitgewerkt. Voor de aanlandingsverplichting mogen behoudens kwetsbare bijvangstsoorten, zoals haaien en roggen, geen uitzonderingen gemaakt worden. De derde landen moeten niet, zoals in het compromis wordt voorgesteld, worden uitgesloten. Wat in het interne beleid wordt afgesproken moeten we ook extern toepassen. Een aantal andere lidstaten acht de aanpak in het voorgestelde compromis juist te ambitieus. Weliswaar wordt de noodzaak om de discards te reduceren onderkend, maar dit moet juist bereikt worden door meer selectieve maatregelen. Volgens deze lidstaten moet een reductie van discards doel zijn en niet een verbod op discards. Ook moeten de discards in de meerjarenplannen en niet in de basisverordening worden geregeld. De Europese Commissie gaf aan dat dit het meest politieke onderwerp van de hervorming is, waarvoor brede publieke belangstelling bestaat. Hoewel er goede elementen zitten in het Voorzittersvoorstel zal er nog het nodige moeten worden aangepast, aldus de Commissie.
Voor het beheer en controle van de vangsten doet het voorzitterschap ingewikkelde voorstellen, waar ik streef naar eenvoud. Tot slot bepaalt het voorstel dat de aangelande ongewenste bijvangsten worden verwerkt tot vismeel, diervoeder en dergelijke, maar ook voor liefdadigheidsdoeleinden gebruikt kunnen worden. Naar verwachting is dit slecht te controleren en dit kan leiden tot de ontwikkeling van een zwarte markt.
- Individueel overdraagbare visserijconcessies
Ik heb u geïnformeerd over de uitkomst van het debat in de Raad van april j.l. (brief 4 mei 2012, TK 21 501-32, nr. 597). Daarin heb ik aangegeven dat het Deens voorzitterschap voorafgaand aan het debat al vaststelde dat een meerderheid van de lidstaten tegen een verplichte toepassing van dit systeem is, maar dat een meerderheid ook erkent dat het een interessant instrument is.
Nederland is tevreden over het Nederlandse systeem van individueel overdraagbare quota dat leidt tot optimale visserij en tot adequate waarborgen dat binnen de quota wordt gevist. Monopolievorming en concentratie van visserijrechten hebben zich niet voorgedaan. Afspraken op het niveau van de Unie leiden tot meer uniformiteit en transparantie in het beheer door lidstaten, maar deze afspraken moeten niet te gedetailleerd zijn, zoals nu voorgesteld door de Europese Commissie. Nederland wil een flexibele aanpak met meer algemene afspraken en enkele essentiële randvoorwaarden op EU-niveau en nadere uitwerking/invulling op nationaal niveau. Eén van die randvoorwaarden is collectief beheer; dit is cruciaal voor de naleving en een optimale visserij. De Nederlandse ervaring is dat de introductie van overdraagbare visserijconcessies niet leidt tot een reductie van de vlootcapaciteit. De oplossing van het capaciteitsvraagstuk ligt in essentie in een beheersysteem dat op adequate wijze toezicht en naleving borgt en waarin de vangstcapaciteit zich schikt naar de vangstmogelijkheden. Andere instrumenten – zoals vlootsanering – hebben niet gewerkt. Voorwaarde is wel dat de toegestane vangstmogelijkheden goed zijn afgestemd op de beschikbare hoeveelheid vis in de zee. Verder moeten in de ogen van Nederland de capaciteitsplafonds niet worden afgeschaft, iets wat de Commissie wel voorstelt. Dat zou immers betekenen dat de vlootcapaciteit kan toenemen.
Enkele lidstaten, namelijk de lidstaten die een vorm van overdraagbare visserijconcessies nu al nationaal toepassen, zijn voorstander van EU-brede invoering van dit systeem, mits dat voldoende ruimte laat voor op maat gesneden nationale invulling. De meeste andere lidstaten hebben aangegeven niet verder te willen gaan dan vrijwillige toepassing van het systeem, vooral vanwege zorgen over het risico van concentratie van concessies en de sociaal-economische gevolgen voor met name de kleinschalige vloot. In relatie tot de aanpak van overcapaciteit hebben sommige lidstaten gepleit voor voortzetting van financiële steun voor vlootsanering, andere hebben – net als Nederland – gesteld dat de oplossing gezocht moet worden in het in lijn brengen van de capaciteitsniveaus met de vangstmogelijkheden.
De Europese Commissie benadrukt dat overdraagbare visserijconcessies hét middel zijn om overcapaciteit aan te pakken en een langetermijnvisie bij vissers af te dwingen. De Commissie acht de voorgestelde individueel overdraagbare visserijconcessies een belangrijk onderdeel van de GVB hervorming. De Commissie wil haar voorstel verder bespreken op technisch niveau en is bereid tot meer flexibiliteit in de uitvoering en beperking van de overdraagbaarheid.
Het compromis van het voorzitterschap voorziet in een facultatieve mogelijkheid om met overdraagbare visserijconcessies te werken. Het Voorzitterschap stelt in haar compromis wel nadere regels voor over de wijze waarop lidstaten vangstmogelijkheden toedelen. Tevens wordt voorgesteld de bestaande capaciteitsplafonds te handhaven, en geen uitzondering te maken voor lidstaten die met individueel overdraagbare concessies werken.
In de DG-meeting bleek dat de meeste lidstaten ingenomen waren met het voorzittervoorstel. Nederland heeft gesteld goede ervaringen te hebben met het beheer op basis van individueel, overdraagbare quota en steun gegeven aan het handhaven van de capaciteitplafonds. De Commissie heeft opgemerkt dat zij dit onderdeel van haar voorstel te weten verplichte invoering van individueel overdraagbare visserijconcessies overeind houdt. Het voorzitterschap compromis betekent handhaving van de status quo, ook ten aanzien van de aanpak van de capaciteit in de visserij, aldus de Commissie.
– Regionalisering
Ik heb u geïnformeerd over de uitkomst van het debat in de Raad van april j.l. (brief 4 mei 2012, Kamerstuk 21 501-32, nr. 597) over de voorgestelde regionalisering binnen het GVB. Nederland is van oordeel dat het regionale spoor optimaal gebruikt moet worden. Op die manier kunnen maatregelen specifiek op een regio worden toegesneden en kan meer draagvlak voor het visserijbeleid worden verkregen. Wel moet het regionaliseringmodel over de regio’s heen uniform worden uitgewerkt, omwille van transparant beheer en de werkbaarheid voor lidstaten met belangen in verschillende regio’s.
Naar Nederlands oordeel moeten de Raad en het Europees Parlement (EP) de kaders vaststellen waarbinnen regionale uitwerking kan plaatsvinden. Bij die uitwerking is de rol van de Regionale Adviesraden belangrijk; zij moeten er vanaf het begin bij betrokken worden en adequaat worden toegerust om adviezen te onderbouwen in dialoog met betrokken wetenschappers. Een communautaire bekrachtiging van regionaal overeengekomen maatregelen is essentieel om een gelijk speelveld te waarborgen. Regionaal overeengekomen maatregelen moeten op communautair niveau door de Raad en het Europees Parlement in co-decisie worden bekrachtigd. Dit laatste punt is het enige waarop Nederland afwijkt van een door België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (de zogenaamde Scheveningengroep) tijdens de Raad van april ingebrachte verklaring, die Nederland verder volledig steunt. Deze lidstaten zijn van mening dat de institutionele rollen van Raad, EP en Commissie gerespecteerd moeten worden, maar hebben geen bezwaar tegen goedkeuring van regionaal overeengekomen maatregelen op basis van een uitvoeringshandeling in plaats van een co-decisie procedure in die gevallen waarin betrokken lidstaten unaniem achter hun regionale plannen staan én de Europese Commissie deze integraal 1:1 overneemt.
Vrijwel alle lidstaten onderschrijven het belang van regionalisering. De meeste lidstaten zijn van oordeel dat het belangrijk is de Regionale Advies Raden een sterke rol in de opzet van de regionalisering te geven, waarbij sommige naar verplichte raadpleging streven. Een overgroot deel van de lidstaten is van mening dat de regionale maatregelen uiteindelijk de status van EU regelgeving moeten krijgen om zo een level playing field te realiseren en problemen in de controlesfeer te voorkomen. Is er geen overeenstemming in de regio of zijn de maatregelen onvoldoende dan moet volgens de lidstaten de besluitvorming in co-decisie plaatsvinden. Veel lidstaten zijn het erover eens dat met name meerjarenbeheerplannen en technische maatregelen zich lenen voor invulling op regionaal niveau. Verder is een aantal lidstaten van mening om het nog te vormen Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) ook aan te spreken voor de ondersteuning van regionaliseringprocessen, in concreto de Regionale Adviesraden.
De Commissie ziet regionalisering niet als verplicht voor de lidstaten, maar iets waarvoor de lidstaten kunnen kiezen dit toe te passen. De «Baltfish» (de landen rondom de Baltische Zee) en de «Scheveningengroep» ziet de Commissie als voorbeelden van zo’n regionale samenwerking. De besluitvorming over details moet dichter bij de regio’s worden belegd. De EU moet weg van besluitvorming door Raad en EP op microniveau. Naar het oordeel van de Commissie zijn belangrijke aandacht en zorgpunten het vinden van een evenwicht tussen een gelijk speelveld en regionalisering binnen het Verdrag, het risico van een nieuwe bestuurslaag en het financiële aspect.
Het Voorzitterschap heeft een compromis neergelegd Op basis van dit compromisvoorstel kunnen regio’s over de uitwerking van beheermaatregelen, zoals meerjarenplannen, aanbevelingen doen. Dit kan met betrekking tot die onderdelen die de Raad en EP hebben gedelegeerd aan de Europese Commissie. De regionale uitwerking kan in de vorm van een aanbeveling binnen een vast te stellen termijn worden voorgelegd aan de Europese Commissie die met die aanbeveling rekening kan houden bij het doen van voorstellen ter uitvoering van de beheermaatregelen.
Het compromisvoorstel van het voorzitterschap over regionalisering werd door veel lidstaten in de DG-meeting als een stap in de goede richting. Evenals Nederland waren de meeste lidstaten van oordeel dat in de EU aanpak de regionale aanbevelingen voor de Commissie meer leidend en richtinggevend moeten zijn dan nu voorgesteld. Nederland heeft het voorzitterschap uitgedaagd om bij het zoeken naar een compromis een brug te slaan tussen enerzijds respectering van het initiatiefrecht van de Europese Commissie, anderzijds zoveel mogelijk ruimte te geven aan regionale wensen.
– Externe dimensie
Tijdens de Raad van maart j.l. zijn met unanimiteit Raadsconclusies over externe dimensie van het GVB aangenomen. Dit op basis van mededeling van de Commissie die deel uitmaakt van het pakket hervormingsvoorstellen. Deze Raadsconclusies sluiten goed aan bij de opvattingen uit de Mededeling van Commissie aan Raad en EP en die Nederland steunt. Deze conclusies die een duidelijke verbetering zijn ten opzichte van de bestaande raadsconclusies uit 2004 zijn nu de basis voor de inzet van de EU bij het extern optreden. De Raadsconclusies treft u aan in de bijlage.
Ik zet mij ervoor in dat de belangrijkste principes van de Raadsconclusies over de externe dimensie van het GVB nu ook in de Basisverordening worden opgenomen. Het gaat dan onder meer om de toepassing van de exclusiviteitclausule, een verhoging van de bijdrage van de private sectoren in de kosten van de toegang tot de wateren van derde landen, de tijdige beschikbaarheid van ex post en ex ante evaluaties, het enkel bevissen van het surplus alsmede het ontkoppelen van de bijdrage voor toegang en de bijdrage voor de sectorale steun in het betrokken derde land. Uitgangspunt is dat we dezelfde GVB regels hanteren als in het intern EU visserijbeleid.
In het voorzitterschapcompromis zijn ten aanzien van de externe dimensie van het GVB de Raadsconclusies grotendeels overgenomen in de tekst van de basis verordening, conform de wens van Nederland.
– Koppeling met milieubeleid
De hervorming van het GVB biedt een goede gelegenheid om het GVB enerzijds en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en de Vogel en Habitat richtlijn (N2000) anderzijds beter op elkaar af te stemmen dan nu het geval is. De impact op het mariene milieu door visserij is nog altijd erg groot
Het GVB is van belang voor het bereiken en behouden van de goede milieu toestand (KRM) en een gunstige staat van instandhouding (VHR). De visserijmaatregelen die hiervoor nodig zijn kunnen alleen in het kader van het GVB genomen worden. Daarom is het van groot belang dat deze goed op elkaar zijn afgestemd. Dit niet alleen binnen de beschermde gebieden maar ook daarbuiten. Ook moeten de procedures voor het nemen van specifieke visserijmaatregelen in beschermde gebieden gericht zijn op een tijdige en effectieve bescherming. Daarbij is het belangrijk dat beperkende visserijmaatregelen niet alleen op de eigen, maar ook op de vissers van andere lidstaten van toepassing zijn. Mijn inzet is erop gericht het voorstel van de Commissie in deze zin te verbeteren.
Wat betreft de verhouding van het GVB en de milieuregelgeving pleiten de meeste lidstaten voor een goed evenwicht tussen de maatregelen en een goede afstemming en aansluiting. Een aantal lidstaten merkt op dat er geen hiërarchie mag zijn, het GVB mag niet van ondergeschikt belang zijn. Een aantal andere lidstaten vindt dat eventuele maatregelen snel genomen moeten kunnen worden en op alle vissers van toepassing moeten zijn.
De Commissie is het ermee eens dat de oude procedures voor het vaststellen van maatregelen in de beschermde gebieden niet meer passen bij het Lissabon Verdrag en dat snelle procedures nodig zijn.
Het compromis van het voorzitterschap gaat ook in op de relatie met het milieubeleid. Het geeft de mogelijkheid om beschermende maatregelen zowel binnen als buiten beschermde gebieden te nemen. De hervorming van het GVB biedt in mijn ogen een goede gelegenheid om het GVB enerzijds en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) anderzijds beter op elkaar af te stemmen. Het compromis voorziet er ook in dat maatregelenk op alle vissers van toepassing zijn.
Ik heb u over de uitkomst van een oriënterend debat over de GMO in de Raad van maart j.l. reeds geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 580). In de Raad is aangegeven dat de herziene marktordening een bijdrage moet leveren aan de doelstellingen van een nieuw GVB. Hierbij is een belangrijke rol voor de PO’s weggelegd waarbij hun doelstellingen gericht moeten zijn op bevordering van duurzaamheid in het visserijbeheer. Belangrijk is wel dat de Producenten Organisaties beschikken over de instrumenten. Nederland heeft zich uitgesproken tegen de voorgestelde opslagregeling, tenzij er sprake is van een crisissituatie en de regeling van tijdelijke aard is.
Ten aanzien van de consumenteninformatie streeft Nederland naar heldere eenduidige regels, die aansluiten bij ketenetikettering en – tracering. Met het oog daarop is de Nederlandse inzet in de onderhandelingen gericht op een goede afstemming met de controle verordening en de Food Law (vo 1169/2011) betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten.
Naar Nederlands oordeel kunnen certificeringsystemen een belangrijke rol spelen in de bevordering van de doelen van het GVB.
De lidstaten geven brede steun aan versterking van de rol van producentenorganisaties, maar de opvattingen over marktinterventie op basis van een opslagregeling lopen uiteen. Een aantal lidstaten wenst deze regeling te behouden en vindt dat er geen uitfasering moet plaatsvinden. Ook voor de oprichting van aquacultuur producenten organisaties en de voortzetting van interbranche organisaties bestaat veel steun. Ten aanzien van consumenten informatie wordt een goede afstemming met aansluiting op de horizontale regelgeving breed bepleit. De wens om een gelijk speelveld met derde landen ten aanzien van de handel in vis- en aquacultuurproducten wordt door een aantal lidstaten benadrukt. Evenals Nederland vragen veel lidstaten zich af of een marktinformatiesysteem dat marktdata verzamelt en analyseert wel een overheidstaak is. Een aantal lidstaten wenst minimumcriteria voor ecolabels.
Het voorzitterschapscompromis houdt rekening met de opvattingen van Nederland onder meer ten aanzien van de consumenteninformatie en de afstemming met de horizontale regelgeving, de doelstellingen en instrumenten van Producenten Organisaties gericht op het bevorderen van duurzaamheid. Over opslagsteun en ecolabelling zal de Raad van 12 juni een uitspraak moeten doen.
Ik heb u geïnformeerd over de uitkomst van het debat in de Raad van maart (brief 29 maart 2012, TK 21 501-32, nr. 580) en april j.l. (brief 4 mei 2012, TK 21 501-32, nr. 597) over de voorstellen van het EFMZV.
Naar Nederlands oordeel moet de sector zich ontwikkelen tot een innovatieve, duurzame en economisch zelfstandige sector. De inzet van het EFMZV dient erop gericht te zijn dit proces te ondersteunen. Innovatiesubsidies moeten onder meer bijdragen aan selectievere visserijmethodes, beperking van de impact op het ecosysteem, lager energieverbruik, vernieuwing van de afzetketen en sterker ondernemerschap. Ook de steun aan de aquacultuursector moet vooral ook innovaties in deze sector betreffen en niet het karakter van reguliere productiesteun krijgen. Nederland heeft bezwaar tegen het voorstel van de Commissie om bij subsidietoekenning de meer kleinschalige vloot te bevoordelen. Subsidies mogen niet discrimineren tussen enerzijds grootschalige en anderzijds kleinschalige, artisanale (kust)visserij.
Nederland steunt, samen met enkele andere lidstaten de Commissie voorstellen om in plaats van directe investeringsteun veel meer de nadruk leggen op acties van gemeenschappelijk belang, innovatie, kennisvermeerdering, reductie van discards en de partnerschappen met wetenschappers. De overgrote meerderheid van de lidstaten pleit echter voor het behoud van de status quo bijvoorbeeld door pleidooien voor het behoud van traditionele investeringsregelingen en vooral ook steun voor sanering. Zelfs nieuwbouw wordt soms genoemd. Een grote groep van de zgn. «landlocked countries» vraagt om voldoende middelen én het behoud van de traditionele investeringssteun en steun voor nieuwkomers in de aquacultuur sector. Enkele lidstaten steunen de Nederlandse opvatting over het kleinschaligheidcriterium.
De Europese Commissie stelt voor om vanuit het EFMZV financiële steun beschikbaar te stellen voor opslag van vis en visproducten. Samen met Nederland spreken enkele lidstaten zich hier tegen uit en wensen een snellere afbouwperiode (2014–2018). Een aantal lidstaten hebben zich uitgesproken tegen de voorgestelde afbouw van de opslagsteun. De Europese Commissie stelt voor om het beheer van het EFMZV gelijk te laten lopen met de andere EU-fondsen, te weten het EFRO, ESF en ELFPO. Vrijwel alle lidstaten, waaronder NL, hebben zorg dat op de korte termijn de administratieve lasten daarmee zullen toenemen.
Het Voorzitterschap zal aan de Raad van juni een voortgangsrapportage voorleggen. Overeenstemming in de Raad op hoofdlijnen is nog niet mogelijk.
Verdere procedure/besluitvormingstraject
Na de drie oriënterende debatten wenst het Deens voorzitterschap tijdens de Raad van juni voor de belangrijkste thema’s op hoofdlijnen overeenstemming te bereiken. Deze overeenstemming zal bij de verdere onderhandelingen tijdens het komende Voorzitterschap uitgangspunt moeten vormen, ook in de informele contacten met het Europees Parlement. Uiteraard zal dat afhangen van het Cypriotisch Voorzitterschap. In algemene zin kan geconstateerd worden dat de opvattingen van de lidstaten over de belangrijkste thema’s uiteenlopen. Het is dan ook beslist geen gemakkelijk opgave om in de Raad, zelfs op hoofdlijnen, overeenstemming te bereiken. Na advies van het EP in september kan de Raad in eerste lezing een Gemeenschappelijk Standpunt vaststellen. Naar verwachting zal het niet mogelijk zijn om eind dit jaar de besluitvorming over het hervormde GVB af te ronden. De Raad en EP zullen dan op basis van een voorstel van de Commissie moeten besluiten het huidige GVB te verlengen. Het gaat daarbij met name om de voortzetting van het 12 mijlszone regime dat zonder nadere besluitvorming op 31 december dit jaar expireert.
Overige toezeggingen
– Zeedagen in relatie tot MSC certificering
(AO landbouw en visserijraad 14 maart, verzoek lid Koppejan)
Tijdens het algemeen overleg van 14 maart jl. is door de fractie van het CDA aandacht gevraagd voor de problematiek rondom de MSC-gecertificeerde scholvissers. Deze vissen met grotere mazen en zouden hiervoor moeten worden beloond in plaats van gestraft door kortingen op het aantal zeedagen.
Ik ben het ermee eens dat belemmeringen om op duurzame wijze met grotere mazen te vissen zoveel mogelijk moeten worden weggenomen. Hiervoor wil ik me tijdens de herziening van het kabeljauwherstelplan inzetten. Tegelijkertijd is deze problematiek ook ingewikkeld. Met de vistuigen die voor de gerichte scholvisserij worden gebruikt, kan veel kabeljauw worden bijgevangen. En het gaat nog steeds niet goed met de kabeljauw. Het is dan op zichzelf ook terecht dat deze vissers onder het zeedagenregime van het kabeljauwherstelplan vallen. Toch zie ik wel oplossingsmogelijkheden. Ik denk daarbij aan het verruimen van mogelijkheden voor lidstaten om de tuigcategorieën flexibel in te delen en de mogelijkheid om vissers die deelnemen aan volledig gedocumenteerde visserij vrij te stellen van het zeedagenregime. Ik zal deze oplossingsrichting in de discussie over het huidige plan inbrengen.
– Onderzoek tijdschrift Science in relatie tot aanlandingsplicht
(AO landbouw en visserijraad 14 maart, verzoek lid Van Veldhoven)
In het AO van 14 maart jl. heb ik toegezegd terug te zullen komen op het gedachtegoed van IUCN over de consequenties van selectieve visserij. IUCN pleit in het artikel in het tijdschrift Science voor een gebalanceerde in plaats van selectieve vangst. Volgens de auteurs heeft de selectieve aanpak in de klassieke gerichte visserij noch de productie, noch de impact op het ecosysteem verminderd. Bijzonder is dat de auteurs wijzen op de negatieve gevolgen van de vergroting van de maaswijdte. De verschuiving in de samenstelling van populatie als gevolg hiervan, kan leiden tot verlaging van de productie en grotere fluctuaties in de biomassa. Met uitgebreide modelstudies onderbouwen zij hun hypothese dat een gebalanceerde oogst, dat wil zeggen een lagere visserijdruk waarbij alles wat gevangen wordt aangeland en vermarkt wordt, een grotere kans heeft om te leiden tot duurzame visbestanden en de negatieve impacts (zoals lokaal uitsterven en instorten van sommige bestanden) vermindert.
Ik ben het met de auteurs eens dat een dergelijk systeem een aanzienlijke ommezwaai betekent. Het is de vraag hoe de markt en de verwerkende industrie hierop reageren. Socio-economische aspecten zijn in de modelstudies niet meegenomen. Het voorstel van de Europese Commissie voor het nieuwe GVB zet mijn inziens al wel stappen in de richting van het IUCN model. Ik denk dan aan de verlaging van de visserijdruk, het werken met beheerplannen voor de gemengde visserij, een aanlandingsplicht en het goed op elkaar afstemmen van de vangstmogelijkheden. Ik zal het IUCN model onder de aandacht van de sector brengen en de mogelijkheid van een innovatief project bespreken. Daar zal ik uw Kamer later verslag van uitbrengen.
– Ontvinnen haaien
(toezegging AO landbouw en visserijraad 14 maart, verzoek lid Ouwehand)
In het AO van 14 maart jl. hebben we gesproken over de aanscherping van het ontvinverbod. Ik heb mijn steun toegezegd aan het voorstel van de Commissie, waardoor uitzonderingen niet meer mogelijk zouden zijn. Aan het Europese haaienactieplan wordt stapsgewijs uitvoering gegeven. Aanscherping van het ontvinverbod is één van de acties welke in het kader van dit Europese haaienactieplan worden genomen.
In aanvulling op de brieven aan uw Kamer van 9 april 200910, 3 maart 201011, 15 maart 201012, 10 oktober 201113 geef ik u een overzicht van andere acties die in het kader van dit Europese actieplan genomen zijn.
Het EU haaienactieplan heeft drie doelstellingen. De eerste betreft de verzameling van kennis over haaien en roggen en de visserij erop. Hiervoor is de Europese data collectie verordening uitgebreid. In Nederland hebben we bovendien – op vrijwillige basis – extra monitoring op de afslagen uitgevoerd. Recentelijk heb ik ook mijn steun toegezegd aan het voorstel van de Europese Commissie om de haringhaai opgenomen te krijgen in bijlage 3 van CITES, om zo meer zicht te kunnen krijgen op de handel erin. De tweede doelstelling van het actieplan betreft het beheer. Op basis van biologische adviezen voor haaien en roggen zijn de vangstmogelijkheden, inclusief die van diepzee soorten, voor de bedreigde soorten gereduceerd. Sinds 2011 is het in Europese wateren verboden om de haringhaai aan boord te hebben. In Nederland hebben de NGO Shark Alliance samen met Sportvisserij Nederland een pilot opgezet om gevangen haaien te merken en weer terug te zetten om zo meer expertise te ontwikkelen over de verspreiding van deze soort. De derde doelstelling betreft de versterking van samenwerking en communicatie. In 2010 en 2011 heeft over de Nederlandse inzet op reguliere basis overleg plaatsgevonden met de NGO’s, IMARES en Sportvisserij Nederland. In december 2011 heeft het ministerie van EL&I alle vissers een herkenningskaart van haaien en roggen gestuurd met een uitleg over welke soorten wel en niet beschermd zijn. Tot slot is als speciale doelstelling van het plan de aanscherping van het ontvinverbod aangemerkt.
– Subsidiëring Stichting de Noordzee
(toezegging AO 14 december 2011, verzoek lid Koppejan)
EL&I voorziet niet in een structurele financiële bijdrage aan Stichting De Noordzee. In het verleden was deze mogelijkheid er via de zogeheten regeling «Draagvlak voor Natuur», maar deze regeling bestaat niet meer. De financiële bijdragen die zij in dit kader ontvangen zijn in 2013 uitgefaseerd.
Stichting De Noordzee ontvangt wel financiële steun uit het Europees Visserij Fonds voor de bijdrage die de Stichting levert aan verduurzamings- en innovatieprojecten in de visserij en visketen. Het betreft hier projecten die onder de regelingen Innovatie en Collectieve Actie in de visketen zijn gehonoreerd en waar het visserijbedrijfsleven Stichting De Noordzee verzoekt om deel te nemen aan de uitvoering van de projecten. Het verzoek hiertoe moet komen vanuit de visserijsector omdat maatschappelijk organisaties en NGO’s zelfstandig geen aanvraag voor een EVF-subsidie kunnen indienen. Sinds genoemde EVF-regelingen vanaf 2008 met regelmaat zijn opengesteld, zijn er door het kabinet ca. 120 innovatie- en samenwerkingsprojecten aan het visserijbedrijfsleven toegekend. In negen gevallen is Stichting De Noordzee betrokken en ontvangt de stichting subsidie voor haar bijdragen aan de projecten. Deze bijdrage mag overigens niet de organisatorische kosten van de Stichting betreffen. In de vier jaren (2008 t/m 2011) is hiermee voor Stichting De Noordzee een EVF-subsidiebedrag van
€ 408 375 gemoeid. Tevens heeft Stichting de Noordzee in het kader van het zogenaamde «Rapid Alert System» bij grootschalige strandingen van bruinvissen in 2009, 2010 en 2011 in totaal een bedrag van € 66 337 vanuit EL&I ontvangen voor ontwikkeling en toetsing van een protocol bij strandingen.Ten algemene geldt dat subsidie-aanvragen alleen beoordeeld worden op de criteria van een susbidieregeling.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker
Het betreft de voorstellen COM (2011) 416, COM (2011) 417, COM (2011) 418, COM (2011) 424, COM (2011) 425 en COM (2011) 804.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32201-45.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.