21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 583 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2012

Met deze brief informeer ik u over de onderwerpen die op de agenda staan van de Landbouw- en Visserijraad die 26 en 27 april plaatsvindt in Luxemburg, alsmede over mijn inzet tijdens die bijeenkomst.

Op de agenda van de Raad staan zowel landbouw- als visserijonderwerpen. Op het gebied van de landbouw zal worden gesproken over de wetgevingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020, in het bijzonder over de voorgestelde maatregelen binnen de directe betalingen. Op het vlak van de visserij zal de Raad spreken over regionalisering in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en een oriënterend debat voeren over het Commissievoorstel voor overdraagbare visserijconcessies in het kader van de hervorming van het GVB. Onder diversen zal de Commissie de Raad informeren over de actuele situatie met betrekking tot de realisatie van verplichte groepshuisvesting van drachtige zeugen die op 1 januari 2013 in gaat (Richtlijn 2008/120/EG). Daarnaast zal de Commissie haar Mededeling over afzetbevordering en voorlichting ten behoeve van landbouwproducten toelichten.

Op vrijdag 27 april zal er een ministerslunch plaatsvinden. Tijdens deze lunch zal de sociaal-economische dimensie van het GVB worden besproken.

Wetgevingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020 – directe betalingen.

(Gedachtewisseling)

De Raad zal in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van gedachten wisselen over de voorgestelde maatregelen binnen de directe betalingen van het GLB.

De inzet van het kabinet voor de hervorming van het GLB is vastgesteld met de betreffende kabinetsreactie (TK 28 625, nr. 137) en het daarbij behorende Algemeen Overleg met uw Kamer van 14 december jl.

Jonge boeren

Het kabinet is van mening dat naast de voorgestelde extra hectarebetaling het belangrijk is om gerichte stimulansen te geven voor de ontwikkeling, optimalisering en verduurzaming van landbouwbedrijven. Aandacht moet daarom ook worden gegeven aan de regeling voor jonge boeren in het plattelandsbeleid.

Kleine ontvangers

Het kabinet van mening dat lidstaten vrijwillig moeten kunnen beslissen over de toepassing van de regeling voor kleine boeren/bedrijven. Hoewel deze regeling in bepaalde lidstaten positief kan uitpakken, levert deze regeling voor Nederland relatief weinig op ten opzichte van de daaruit voortvloeiende hoge administratieve lasten.

Vrijwillig gekoppelde betalingen

Het kabinet is geen voorstander van een herintroductie van gekoppelde betalingen voor sectoren die in de afgelopen jaren verplicht zijn ontkoppeld of nog dit jaar worden ontkoppeld. Hiermee worden onnodige en onwenselijke stappen terug gezet in de tijd en zou verstoring kunnen ontstaan van concurrentieverhoudingen tussen lidstaten, tussen sectoren en met derde landen, inclusief ontwikkelingslanden.

Top-ups voor boeren in gebieden met natuurlijke beperkingen

Het kabinet kan instemmen met het vrijwillige karakter van de mogelijkheden voor top-up-betalingen in gebieden met natuurlijke beperkingen. Bij de implementatie van het nieuwe GLB zal het kabinet bezien in hoeverre toepassing van deze voorziening mogelijk en gewenst is.

Actieve landbouwer

De door de Commissie voorgestelde definitie van actieve landbouwer leidt tot een grote uitvoeringslast die niet in verhouding staat tot het beoogde doel. De nu door Nederland toegepaste praktische benadering waarbij bijvoorbeeld luchthavens zijn uitgesloten van directe betalingen is eenvoudiger en effectiever en het kabinet pleit daarom voor behoud van deze uitsluitingsmogelijkheid.

Aftopping van de directe betalingen

Gezien het ingeslagen pad naar een meer doelgerichte betaling is het kabinet niet overtuigd van de noodzaak van aftopping van de directe betalingen. Nederland zet in op doelgerichte betalingen, waarbij de rol van directe betalingen als «inkomensondersteuning» afneemt en waarbij het uiteindelijk niet van belang is hoe groot of klein het betrokken agrarische bedrijf is. De geleverde maatschappelijke prestatie is dan leidend. Hier komt bij dat door de Commissievoorstellen een aanzienlijke stijging van de uitvoeringslasten kan optreden.

Uitfasering van het historische model en infasering van het regionale model van directe betalingen

Het kabinet ondersteunt de voorgestelde overgang van een historisch naar een regionaal model met een betaling per hectare landbouwgrond.

Het is van belang daarbij te zoeken naar goed evenwicht tussen een soepele en haalbare overgangsperiode voor de verschillende sectoren enerzijds en anderzijds zo snel mogelijk duidelijkheid en aanpassing aan de nieuwe situatie.

Hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid: regionalisering

(Oriënterend debat)

De Raad zal een oriënterend debat voeren over regionalisering in het kader van de hervorming van het GVB. U kent ten algemene het Nederlandse standpunt zoals verwoord in de met uw Kamer besproken kabinetsreactie ten aanzien van de hervorming. Ik wil het regionale spoor zo optimaal mogelijk gebruiken. De bestaande institutionele verhoudingen tussen Raad, Europees Parlement (EP) en Commissie moeten daarbij gerespecteerd worden. Mij staat een model voor ogen waarbij de Raad en het EP algemene uitgangspunten, randvoorwaarden en langetermijndoelen vaststellen. Op regionaal niveau zullen de plannen verder kunnen worden uitgewerkt. Ik verwijs hiervoor ook naar het kabinetsstandpunt, dat ik u op 7 september 2011 heb toegestuurd. (TK 32 201, nr. 20).

Het Commissievoorstel is weliswaar op deze uitgangspunten gestoeld, maar het initiatief tot samenwerking en implementatie wordt geheel bij de lidstaten gelegd. In de opzet van de Commissie zullen de lidstaten ieder voor zich de regionale afspraken moeten implementeren. Omzetting van regionaal overeengekomen maatregelen in nationale wetgeving leidt onherroepelijk tot een verschillende aanpak tussen de lidstaten, wat kan leiden tot een ongelijk speelveld door verschillen in wet- en regelgeving tussen lidstaten.

Ik ben van mening dat regionalisering verdere uitwerking verdient en dat een duidelijke rol voor de Regionale Advies Raden moet zijn weggelegd. De regionale plannen moeten communautair worden bekrachtigd en ter goedkeuring worden voorgelegd aan Raad en EP, die de eindverantwoordelijkheid blijven houden. Dit is vooral belangrijk met het oog op het borgen van de kwaliteit van de plannen en een gelijk speelveld.

Hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid: overdraagbare visserijconcessies

(Oriënterend debat)

De Raad zal een oriënterend debat voeren over de introductie van overdraagbare visserijconcessies in het kader van de hervorming van het GVB. Ik sta sympathiek tegenover de invoering van het principe van individueel overdraagbare visserijconcessies. De opvatting van de Commissie dat met overdraagbare visserijconcessies de vlootcapaciteit wordt gereduceerd, deel ik niet. De introductie van dergelijke visserijconcessies leidt naar mijn oordeel wel tot meer marktwerking in het beheer van de visserijmogelijkheden en daarmee tot een meer efficiënt en optimaal gebruik van de visserijmogelijkheden. Ook leidt een dergelijk systeem tot grotere uniformiteit in de uitvoering van het beleid en meer transparantie in het beheer door de lidstaten. Een belangrijke randvoorwaarde voor een goed functioneren is dat deze visserijconcessies in co-management worden beheerd.

Het voorstel van de Commissie gaat gedetailleerd in op de wijze waarop op nationaal niveau de concessies moeten worden beheerd en heeft voor het beheer in Nederland een aantal vergaande consequenties. Ik ben dan ook van oordeel dat de invulling en uitwerking van het systeem van overdraagbare visserijconcessies aan de lidstaten moet zijn. Mijn inzet is erop gericht om op communautair niveau enkel een kader voor individueel overdraagbare visserijconcessies vast te leggen, met daarbij enkele essentiële randvoorwaarden. De verdere invulling moet worden overgelaten aan de lidstaten.

Lunch: de sociaal-economische dimensie van het GVB

Tijdens een ministerslunch is een gedachtewisseling voorzien over de sociaal-economische dimensie van de hervorming van het GVB. De discussie zal zich naar verwachting toespitsen op de inzet van het nieuwe visserijfonds, het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV 2014–2020).

Tijdens de discussie zal ik interveniëren conform de met uw Kamer afgestemde lijn, neergelegd in het BNC-fiche over het EFMZV. Subsidieverlening aan de visserijsector moet worden beperkt en worden ingezet voor innovatie, zoals ten behoeve van selectievere visserijmethoden; de sector dient er niet afhankelijk van te zijn. De visserijsector moet zich ontwikkelen tot een innovatieve, duurzame en economisch zelfstandige sector. De inzet van het EFMZV dient erop gericht te zijn dit proces te ondersteunen en zo bij te dragen aan een goed sociaal-economisch klimaat in de visserij. Ik zal kenbaar maken dat Nederland geen steun geeft aan het voorstel van de Commissie om bij de verdeling van subsidies over de lidstaten het aandeel van de kleinschalige (kust)visserij in de totale vloot als één van de criteria te hanteren. Subsidies mogen niet discrimineren tussen grootschalige en kleinschalige visserij. Ook in de regelgeving voor het nieuwe GVB zelf dient geen onderscheid gemaakt te worden tussen de groot- en kleinschalige vloot in de EU. Het GVB moet er verder zorg voor dragen dat visserij en aquacultuuractiviteiten ecologisch, economisch en sociaal op lange termijn duurzaam zijn.

Diversen

Realisatie van verplichte groepshuisvesting van drachtige zeugen op 1 januari 2013

(Informatie van de Commissie)

De Commissie zal de Raad informeren over de actuele situatie met betrekking tot de realisatie van verplichte groepshuisvesting van drachtige zeugen. Deze verplichting treedt op 1 januari 2013 in werking.

De Commissie heeft de lidstaten vorig jaar zomer een nationale inventarisatie dienaangaande laten uitvoeren. Uit de inventarisatie in Nederland bleek dat medio 2011 in totaliteit 71 procent van de drachtige zeugen in Nederland in groepshuisvesting zat. Nederland houdt vast aan 100% omschakeling per 1 januari 2013.

Mededeling over afzetbevordering en voorlichting ten behoeve van landbouwproducten

(Informatie van de Commissie)

De Commissie zal haar Mededeling over afzetbevordering en voorlichting ten behoeve van landbouwproducten toelichten. De Mededeling is op 30 maart jl. verschenen en volgt op het Groenboek van de Commissie, dat op 19 juli 2011 in de Raad is gepresenteerd en de publieke consultatie die naar aanleiding van het Groenboek is gehouden. Op 5 september 2011 heeft het kabinet haar reactie op het Groenboek aan uw Kamer gezonden (TK 28 625, nr. 133). De kabinetsreactie op deze Mededeling zult u binnenkort ontvangen.

Zoals reeds aangegeven in de kabinetsreactie op het Groenboek zijn de volgende punten voor mij van belang:

  • het beter laten aansluiten van programma’s bij maatschappelijke voorkeuren op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en dierenwelzijn;

  • de uitbreiding van het toepassingsgebied tot andere partijen dan de beroepsorganisaties;

  • vereenvoudiging van de regelgeving;

  • een betere taakverdeling tussen Commissie en lidstaten.

Daarnaast geef ik uitvoering aan de motie Koopmans/Jacobi (TK 22 112, nr. 1231).

Voor het kabinet is het verder van belang dat programma’s voor voorlichting en afzetbevordering van landbouwproducten de integriteit van de interne markt en het open internationaal handelssysteem volledig in acht nemen en ondersteunen.

Overig

Onderhandelingsmandaat voor een visserijprotocol tussen de EU en de Salomonseilanden

De Commissie heeft een onderhandelingsmandaat voorgesteld voor een nieuw visserijprotocol met de Salomonseilanden. Het huidige protocol loopt in oktober af. Het betreft één van de drie tonijnakkoorden in de Stille Oceaan. Naast de EU hebben de Salomonseilanden ook een overeenkomst met Japan, Taiwan, Korea, China en Nieuw-Zeeland. Het protocol regelt de toegang tot de wateren van Salomonseilanden voor vier EU-vaartuigen. Spaanse en Franse vaartuigen hebben in het verleden gebruik gemaakt van het protocol.

Het voorgestelde onderhandelingsmandaat voldoet in mijn ogen aan de voorwaarden om te komen tot duurzame visserij onder het af te sluiten protocol. Zo is een verwijzing opgenomen naar het belang van goed beheer in regionale beheerorganisaties. Ik acht het van belang dat de EU kan blijven meepraten over verduurzaming van de tonijnvisserij in deze regio. Het afsluiten van een nieuw protocol kan hiertoe bijdragen. Ik ben dan ook voornemens in te stemmen met het mandaat. Het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zal ik echter mede beoordelen op de afspraken over het tonijnbeheer en de evaluatie die in juni beschikbaar komt. Beheermaatregelen voor de tropische tonijn worden overeengekomen in de Western and Central Pacific Fisheries Commission (WCPFC). Volgens wetenschappers is het nodig om de huidige beheermaatregelen aan te scherpen.

Tijdens de plenaire vergadering van het WCPFC van maart jl. zijn de deelnemende landen er niet in geslaagd hierover overeenstemming te bereiken. Tijdens de plenaire vergadering van december 2012 staan de beheerplannen opnieuw op de agenda. De EU zet zich in de WCPFC in voor aanscherping van de beheermaatregelen.

Decentraal aalbeheer

Ik bied uw Kamer als bijlage bij deze brief het rapport «Pilotproject decentraal Aalbeheer Fryslân» aan.1 Het pilot-project is het gevolg van een verzoek uit 2010 van uw Kamer om de kansen voor decentraal aalbeheer te onderzoeken. Eind augustus 2010 is het resultaat van dit onderzoek aan uw Kamer aangeboden (TK 29 664, nr. 100). Dat heeft geresulteerd in een pilot in Friesland tijdens het afgelopen jaar. Bijna alle Friese vissers hebben een jaar lang, in plaats van met een sluiting van drie maanden, met een quotum gevist. Zij konden dus het hele jaar door vissen, totdat zij hun maximale vangsthoeveelheid aal bereikt hadden. Voor de huidige opzet van de pilot is voor het bepalen van het quotum aangesloten bij het visverbod van drie maanden. Het quotum is gelijk aan de vangst van aal in negen maanden (twaalf minus drie maanden visverbod) vissen, met als referentiejaar 2010.

De pilot is positief verlopen en de Friese vissers zijn enthousiast over deze wijze van vissen. Wel is het goed dat meer ervaring wordt opgedaan met de controle en handhaving. Daarom heb ik het voornemen het decentrale aalbeheer in Friesland dit jaar door te laten lopen. Dit onder de voorwaarde dat de Europese Commissie hiermee instemt. Ik zal dit zo snel mogelijk bespreken met de Commissie. Het doet mij genoegen dat de Friese Bond haar verantwoordelijkheid neemt en dit jaar met financiële ondersteuning van Stichting DUPAN de kosten voor de controle en handhaving draagt.

De resultaten van de Friese pilot van afgelopen jaar zal ik meenemen in de rapportage van het aalbeheerplan. Het uitrollen van decentraal aalbeheer over heel Nederland is nog niet aan de orde. Daarvoor zal eerst in Friesland meer ervaring moeten worden opgedaan en zal tevens aan de eerder gestelde voorwaarden moeten worden voldaan (TK 29 664, nr. 100). Zo zal de visserijsector zelf een aantal taken op zich moet nemen, waaronder het maken van bindende afspraken over de bevissingsmogelijkheden en het handhaven ervan gekoppeld aan een eigen sanctioneringsysteem. Mogelijkerwijs vraagt dit een aanpassing van de wijze waarop de aalvissers nu georganiseerd zijn. Daarnaast zal de Commissie en ICES (International Council for the Exploration of the Sea) een nieuw beheermodel moeten goedkeuren.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven