31 532 Voedingsbeleid

Nr. 147 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 februari 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken en de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben op 9 december 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over voedsel.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke

Voorzitter: Dikkers

Griffier: Peen

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Dik-Faber, Dikkers, Dijkgraaf, Geurts, Klaver, De Liefde, Smaling en Thieme,

en Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 19.30 uur.

De voorzitter: Ik heet de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de mensen op de publieke tribune en de mensen thuis en uiteraard mijn collega's van harte welkom. Ik zit dit AO vandaag voor, omdat er geen andere voorzitter beschikbaar is. Ik ben echter ook woordvoerder, dus vraag ik mijn collega's om het van mij over te nemen als ik mijn eigen tekst naar voren breng.

We hebben een spreektijd afgesproken van zes minuten per fractie, met twee interrupties. Als je een heel dringende derde interruptie hebt en het kort kunt houden, lijkt me dat geen enkel probleem. We hebben in principe de tijd tot 22.30 uur, maar wellicht hebben we niet zo heel lang nodig. Ik verwacht nog twee collega's, maar ik stel voor om gauw te beginnen.

De heer Geurts (CDA): Voorzitter. Ik heb een stoel vrijgehouden voor mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie, want zij is de initiator van dit gebeuren. Omdat zij er nog niet is, trap ik af.

Voor het CDA draait het niet alleen om wereldwijde voedselzekerheid, maar ook om de voedselzekerheid van onszelf in Europa. Onze eigen voedselzekerheid is voor toekomstige generaties in Nederland en Europa van belang voor een stabiele samenleving. Onze landbouw is van groot belang en moet daarom niet te grabbel worden gegooid, bijvoorbeeld door een eenzijdig liberaal handelsverdrag met de Verenigde Staten. Onze standaarden op het gebied van voedsel en dierenwelzijn zijn de hoogste ter wereld. Daar moeten we trots op zijn en daar moeten we achter staan. Ik krijg graag een antwoord van de bewindspersonen op de vraag hoe zij de Europese standaarden beschermen tegen handelsakkoorden.

Voor het CDA is het van belang dat er binnen het Europese kader gewerkt wordt aan onze eigen voedselzekerheid. We mogen niet afhankelijk worden van instabiele landen. We moeten de onafhankelijkheid van onze voedselproductie bevorderen door ontwikkelingen te ondersteunen om kringlopen te sluiten. Er zal nog heel wat moeten gebeuren voordat EU-teelt kan tippen aan sojaschroot uit Zuid-Amerika.

Mevrouw Thieme (PvdD): Ik hoor de heer Geurts spreken over de vrijhandelsverdragen met onder andere Amerika en Canada. Ik heb ook debatten gevoerd samen met collega Mulder van het CDA. Daaruit heb ik de indruk gekregen dat het CDA in principe voor het vrijhandelsverdrag is. Ik hoor echter nu dat er toch wel wat bedenkingen zijn. Kan de heer Geurts daar iets meer over vertellen? Wij delen die bedenkingen als het gaat om de landbouw.

De heer Geurts (CDA): Er zit absoluut geen licht tussen het verhaal van mijn collega Agnes Mulder en mijn verhaal op dit punt. Wij stemmen de teksten met elkaar af en dan zit er dus geen licht tussen. Wij zijn zeker niet tegen handelsverdragen. Wij maken ons echter zorgen over het komende handelsverdrag tussen Amerika en de Europese Unie waarin onze dierenwelzijnstandaarden ondergeschikt worden gemaakt. Wij hebben nu al een debacle met Oekraïne. Wij weten allemaal hoe dit tot stand is gekomen. Daar hebben wij ook al vaker met uw collega Esther Ouwehand over gesproken. Voor zover wij daar invloed op hebben, willen wij voorkomen dat het tussen Amerika en de Europese Unie ook op die manier zal gaan.

Mevrouw Thieme (PvdD): Wij willen geen hormoonvlees, chloorkippen en genetisch gemanipuleerde producten uit Amerika, ook ter bescherming van onze Europese boeren. Ik hoop dat het CDA dat met ons deelt. Is dit voor het CDA ook een breekpunt? Geeft het CDA geen steun aan het TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) als er ook voor de landbouw een vrijhandelsakkoord wordt afgesloten?

De heer Geurts (CDA): Met breekpunten hebben we slechte ervaringen, dus dat woord ga ik niet meer gebruiken. We geven wel een waarschuwing aan de onderhandelaars. In wezen doet de Europese Unie de onderhandelingen namens Nederland, maar de bewindspersonen zitten ook in de diverse overleggen met collega's. Wij geven steeds die signalen mee, maar uiteindelijk gaat de Europese Unie erover.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

De heer Geurts (CDA): Ik zal mijn laatste zin nog even herhalen: er zal nog heel wat moeten gebeuren voordat EU-teelt kan tippen aan sojaschroot uit Zuid-Amerika. Toch moeten we stappen blijven zetten. Is de Staatssecretaris bezig met de uitvoering van de motie-Van Veldhoven/Geurts (34 000 XIII, nr. 74)? Hoe zet zij extra in op innovatie en kennisontwikkeling om de teelt van eiwitgewassen te bevorderen?

We hebben een prachtige agrarische sector met veel gezinsbedrijven. Voor de toekomst zijn jonge boeren daarbij onmisbaar. In de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad – we zullen het er morgen nog uitgebreider over hebben – lees ik dat de Staatssecretaris geen heil ziet in de diverse voorstellen om jonge boeren te ondersteunen. Graag hoor ik van de Staatssecretaris hoe boeren volgens haar beter ondersteund kunnen worden in Europa en met name ook in Nederland. Wat zijn de alternatieven? Ik kan me niet voorstellen, gezien haar woorden in het verleden, dat ze niets meer wil doen voor jonge boeren. Om deze jonge boeren en hun gezinnen in Nederland te behouden, is het noodzakelijk dat zij een eerlijke boterham kunnen verdienen. De marges van boeren, tuinders en vissers staan continu sterk onder druk door grote verschillen in marktmacht in de keten. Hierover heeft de CDA-fractie een initiatiefnota geschreven. Ik ga ervan uit dat alle suggesties uiteindelijk worden overgenomen.

Oneerlijke handelspraktijken komen voort uit de zeer ongelijke verhoudingen in de keten. Er zijn vijf inkooporganisaties voor supermarkten in Nederland. Supermarkten bepalen dus voor een heel groot deel wat wij dagelijks eten. De ACM doet nu onderzoek naar de voedselketen in Nederland en naar de marges. Ik ben benieuwd wat daar zal uitkomen. Is al bekend wanneer dat rapport komt? Men heeft gezegd dat het aan het einde van het jaar komt, maar we hebben nu nog zo'n drie weken en dan is het jaar om. Dit marktvraagstuk vraagt continu aandacht en daarom blijf ik er ook op hameren.

Een ander punt dat ik wil benadrukken is de noodzaak van een Europees gelijk speelveld. Nederland loopt vaak voorop en dat gaat ten koste van onze concurrentiepositie. Wat is de inzet van de Minister en de Staatssecretaris om de kosten van controles op voedselveiligheid en voedselkwaliteit die doorberekend worden aan bedrijven in Nederland gelijk te houden aan die in andere Europese landen? Is het mogelijk om een overzicht te geven van de verschillen in de retributies tussen de lidstaten?

Voordat ik kom op de wereldwijde voedselzekerheid, wil ik iets zeggen over voedselvertrouwen. In de brief van 4 juli over de Taskforce Voedselvertrouwen wordt aangekondigd dat er een lijst van kwaliteitssystemen komt die voldoen aan criteria voor voedselveiligheid en integriteit. Op de website ketenborging.nl, die sinds de zomer online is, staat echter nog geen enkel systeem. Ik vraag me af waarom nog geen enkel systeem getoetst is. Ik krijg hier graag opheldering over van de Staatssecretaris.

Het CDA vindt het van groot belang dat er voor iedereen op aarde voldoende voedsel is. We denken dat de topkwaliteit van onze agrarische kennisinstituten, zoals Wageningen UR (University & Research centre) en Agriterra, kan bijdragen aan dit vraagstuk. In 2050 zijn er zo'n 9 miljard monden te voeden, die ook graag weleens vlees eten. Om grote schaarste en instabiliteit te voorkomen verdienen voedselzekerheid en ecologische weerbaarheid wereldwijd aandacht. Dit zijn speerpunten in de brief van de Minister. Het CDA ondersteunt deze hoofdlijnen. Het CDA onderschrijft het belang van kleinschaligheid in het beleid. We vragen ons echter wel af of de Minister nog komt met een nadere uitwerking van de principes die zij in deze brief formuleert. Wat zijn de doelstellingen van de Minister? Aan welke criteria toetst zij projecten waarop zij wil inzetten? Hoe verhoudt de beleidsinzet van het kabinet zich tot de korting van zo'n 20 miljoen op voedselzekerheid in 2015? Kan de Minister ingaan op de vraag wat climate-smart agriculture volgens dit kabinet betekent? Kan zij ook voorbeelden geven van projecten?

Wij horen graag van de Minister hoe zij de motie van mijn collega Agnes Mulder, de CDA-woordvoerder voor ontwikkelingssamenwerking, en van de heer Van der Staaij van de SGP-fractie over de ondersteuning van agrarisch onderwijs (34 000 XVII, nr. 19) gaat uitvoeren. Het verbeteren van het agrarisch onderwijs is de sleutel tot het verbeteren van opbrengsten en het beter omgaan met het milieu.

Mijn fractie heeft al eerder aangegeven dat zij zich goed kan vinden in de inzet van het kabinet om vrouwen te ondersteunen. Sterke boerenorganisaties en -coöperaties spelen daarbij een sleutelrol, schrijft het kabinet. Kan de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toelichten hoe Nederland hieraan een bijdrage gaat leveren?

Mevrouw Thieme (PvdD): We hadden het net in het eerste interruptiedebatje even over de vraag hoe we onze eigen boeren in Europa kunnen beschermen tegen goedkope producten uit Amerika die waarschijnlijk niet aan onze voorwaarden voldoen. Nederland heeft echter ook zelf een verantwoordelijkheid als het gaat om het misbruiken van landbouwgronden voor zijn eigen productie. Nederland haalt bijvoorbeeld buitengewoon veel grondstoffen weg uit Brazilië en landen in Afrika om zijn eigen exportpositie veilig te stellen op het gebied van vlees en zuivel. Denk aan veevoer. Dat gaat ten koste van kleine boeren daar. Wat vindt de heer Geurts? Moeten wij voor alle boeren opkomen of alleen voor de Europese boeren?

De heer Geurts (CDA): In de ideale wereld zou ik graag voor alle boeren in de hele wereld opkomen, maar die ideale wereld komt er voorlopig nog niet. Wat we kunnen doen in het buitenland, moeten we doen, maar we zijn een relatief klein landje. We moeten uiteraard ervoor zorgen dat onze eigen bevolking – ik zie dit Europees – voedselzekerheid heeft. Mevrouw Thieme had het ook over soja. Daar hebben we al vaker discussie over gevoerd. In het weekend of vlak voor het weekend is er een rapport uitgekomen van Wageningen University onder de kop: «Duurzaam vervangen van Zuid-Amerikaans sojaschroot door Europees eiwit blijkt lastig». Daarom is het mooi dat de D66-fractie samen met de CDA-fractie een motie heeft ingediend om de kennisontwikkeling over eiwitgewassen in Nederland te bevorderen. Het moge namelijk duidelijk zijn dat we er nog niet zijn.

De voorzitter: Mevrouw Thieme, een heel korte vervolgvraag.

Mevrouw Thieme (PvdD): We zijn ook voor duurzame eiwitteelt in Europa. De motie is ook aangenomen. Varkensboeren in Nederland voldoen echter niet eens aan de door henzelf gemaakte afspraken over het inkopen van duurzaam geteelde soja uit landen als Brazilië. Als de varkensboeren hun eigen afspraken al niet eens nakomen, kunnen we dan nog verwachten dat verduurzaming vanuit de markt zelf echt tot stand komt?

De heer Geurts (CDA): Voorzitter, u zult mij niet toestaan om daarop een heel uitgebreid antwoord te geven.

De voorzitter: Inderdaad.

De heer Geurts (CDA): Bij de begrotingsbehandeling hebben we hierover van gedachten gewisseld met Staatssecretaris Dijksma. Zij heeft uitgesproken dat zij de sector zal houden aan de afspraken, maar ik heb toen ook gevraagd hoe je mensen aan afspraken kunt houden als duidelijk is dat iets echt niet lukt. Het onderzoek van Wageningen UR geeft ook aan dat de materie veel weerbarstiger is. Ik denk dat de sector, met name de voerleveranciers, zijn uiterste best zal doen om er toch aan te voldoen. Het is echter de vraag of het gaat lukken.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb mij voorgenomen om iedere keer als wij over dit onderwerp spreken in ieder geval één vraag te stellen over het autarkische ideaal van het CDA. Het CDA heeft bij monde van de heer Buma heel duidelijk aangegeven dat het belangrijk is dat we zelfvoorzienend worden in onze voedselvoorziening. Dat geldt ook voor het veevoer voor onze beesten. Volgens mij geeft de heer Geurts nu aan dat het eigenlijk onmogelijk is om in Europa voldoende veevoer te produceren voor de huidige veestapel. Het is niet voor het eerst dat ik deze vraag stel en het zal ook zeker niet voor het laatst zijn: is het CDA dan ook bereid om die veestapel verder in te krimpen? Anders komt het ideaal van het CDA nooit dichterbij.

De heer Geurts (CDA): De heer Klaver geeft weer een eigen duiding aan een opiniestuk in de Volkskrant. Ik zal nog een keer een paar zinnen voorlezen: «Ook voedselveiligheid en voedselzekerheid worden deze eeuw door internationale onzekerheid een grote uitdaging. Daarom moeten we strategisch kiezen voor een Nederlandse landbouwsector die voorziet in productie van ons dagelijks voedsel. We mogen niet afhankelijk worden van instabiele landen.» De heer Klaver vraagt of dit betekent dat de veestapel gelijk moet inkrimpen. Hij heeft mijn antwoord hierop ook al gehoord bij de behandeling van de melkveewet, maar ik zal het herhalen: dat is op dit moment helemaal niet aan de orde.

De heer Klaver (GroenLinks): Dan zijn dat toch loze woorden? Volgens het CDA moeten we zelfvoorzienend worden en minder afhankelijk zijn van instabiele regimes. De Wageningen University geeft aan dat het toch wel heel lastig zal worden om in Europa in voldoende mate eiwitrijke gewassen te produceren. Dan kun je toch niet anders dan de conclusie trekken dat je op basis van het ideaal van het CDA ook politieke keuzes moet maken? De keuze die hieruit voortkomt, is toch dat de veestapel moet inkrimpen? Anders moet je je woorden terugnemen, moet je dat autarkische ideaal dat je hebt geschetst, terugnemen.

De heer Geurts (CDA): Nogmaals, de heer Klaver van GroenLinks geeft een eigen duiding aan de opinie die Sybrand van Haersma Buma heeft geschreven. Een inkrimping van de veestapel is totaal nog niet in zicht. Ik hoop dat de fractie van GroenLinks de fracties van D66 en het CDA steunt om de ontwikkeling van eiwitgewassen in Europa op een hoger niveau te krijgen. Het is een heel weerbarstig verhaal. Ik hoef die woorden niet in te trekken.

Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Duurzaam, diervriendelijk en veilig voedsel voor iedereen en eerlijke voedselprijzen waarin alle kosten verdisconteerd zijn: dat is het doel.

Maar hoe komen we daar? Die vraag staat voor mijn fractie vanavond centraal.

De tijd is vanavond beperkt, en daarom zouden wij graag in een apart overleg over het thema «voedselzekerheid in de wereld» spreken. Ik heb begrepen dat meer fracties daarvoor voelen. Ik kom er later nog op terug.

Verduurzaming van voedsel betekent niet alleen dat er minder voedsel wordt weggegooid of dat productiesystemen worden verduurzaamd. Die zaken helpen wel, maar onvoldoende. Zo zeggen de wetenschappers en voedselexperts van de VN, het Planbureau voor de Leefomgeving, het Intergovernmental Panel on Climate Change, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en, zoals we vorige week in zijn laatste rapport hebben kunnen lezen, Chatham House. Het Planbureau voor de Leefomgeving stelt dat het vooral nodig is om het consumptiepatroon aan te passen, bijvoorbeeld door minder vlees en zuivel en meer plantaardige producten te eten. Zelfs met ambitieuze maatregelen om de uitstoot van de veehouderij te verminderen, is het onwaarschijnlijk dat de wereldwijde temperatuurstijging tot 2°C kan worden beperkt, tenzij er sprake is van een radicale verandering in de vlees- en zuivelconsumptie. Als we die aanpakken, zo stellen de wetenschappers, krijgen bedrijfssectoren waarin emissiereducties veel moeilijker te bereiken zijn, veel meer ruimte in het nog beschikbare koolstofbudget.

Andere voordelen van het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten zijn: een verbetering van onze gezondheid, een verbetering van de mondiale voedselzekerheid, een verbetering van de waterveiligheid en een verbetering van de biodiversiteit. De commissie-Corbey onderschrijft in haar advies de noodzaak voor consumenten om hun dieet aan te passen, waarbij dierlijke eiwitten vervangen worden door plantaardige alternatieven.

In de veelheid van raadgevers schuilt wijsheid. Het kabinet lijkt echter nog niet helemaal rijp te zijn voor het advies om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen. Overigens wordt in geen van de adviesrapporten gesteld dat we op Europa moeten wachten met het nemen van maatregelen. Daar is het net even te urgent voor. Het kabinet houdt het vooralsnog bij voorlichting om mensen minder vlees en zuivel te laten consumeren, terwijl het zelf in zijn brief aan de Europese Commissie schrijft dat voorlichting weinig effect heeft op gedrag.

Wat doet het kabinet nog meer? Ik weet dat dit kabinet nog niet enthousiast is over een vleestaks. Dat komt nog wel. Maar wat zijn de andere acties binnen de Alliantie Verduurzaming Voedsel voor een vermindering van de vleesconsumptie? Nederland dringt in Europa aan op de verduurzaming van consumptiepatronen. Een duurzame keuze moet de gemakkelijkste keuze worden. Daar zijn we het zeer mee eens. Precies een jaar geleden heeft het kabinet bij de Europese Commissaris erop aangedrongen om communities for best practices rondom duurzaam voedsel te organiseren. Hoe zijn die vormgegeven en hoe staat het daarmee? Verder dringt het kabinet aan op de ontwikkeling van betrouwbare meetmethoden om verschillende typen menu's te vergelijken op duurzaamheid. Wie ontwikkelt die? Gebeurt een en ander op onafhankelijke wijze?

We zijn net als voor onze energie, veel te afhankelijk geworden van grondstoffen uit het buitenland. Denk hierbij aan veevoer en kunstmest. Het is noodzakelijk om grondstoffen dicht bij huis te produceren: niet alleen veevoer, maar vooral ook plantaardige eiwitten zoals bonen, lupine en erwten voor menselijke consumptie. Daarmee maken we ons minder kwetsbaar in onze voedselvoorziening.

Bedrijven als Agrifirm laten zien waartoe Nederland in staat is. Binnenkort kan Nederland soja efficiënter produceren dan landen als Brazilië. Dat heeft te maken met ons logistieke systeem, maar ook met het feit dat wij zeer innovatief zijn op het gebied van veredeling. Op dit moment laat het Nederlandse bedrijfsleven de veredeling van soja in drie verschillende klimaatzones tegelijk plaatsvinden. Dit is echter vooral gericht op veevoer – daar is namelijk snel bulk van te maken – en niet op het geschikt maken voor menselijke consumptie. Welke rol kan het kabinet hierin spelen?

Het kabinet zet vol in op klimaatslimme landbouw. Dat klinkt mooi, maar de uitwerking blijft, als het kabinet niet goed oplet, steken in business as usual in een groen jasje. CIDSE, het netwerk waarbij onder andere Cordaid is aangesloten, concludeert in het rapport «Climate Smart Agriculture»: the Emperor’s new clothes? dat het concept van climate-smart agriculture zo breed is geformuleerd dat het vrijwel iedere vorm van landbouw kan omvatten, inclusief niet-duurzame modellen, dus ook landbouw waarbij gebruikgemaakt wordt van kunstmest en pesticiden. Mogen wij een duidelijke definitie en voorbeelden van landbouwmethoden hebben die daar wel en niet onder vallen?

Het kabinet staat op een kruispunt van wegen. Kiezen we voor het voeden van de mensheid of kiezen we voor het voeden van de vraag naar klimaatonvriendelijk voedsel? De universiteit van Minnesota heeft berekend dat we 10 miljard mensen kunnen voeden met het huidige akkerbouwareaal als we de gewassen niet aanwenden voor veevoer en biobrandstoffen. Kiezen we voor de mond of kiezen we voor de motor en de stront?

Vandaag staat in Boerderij dat de boeren vorige week vanwege de lage melkprijzen een record aantal melkkoeien, namelijk 15.000, naar de slacht hebben gebracht. De melkprijs daalde met 10%, met als gevolg dat er 50% meer melkkoeien dan normaal voortijdig zijn afgemaakt. Een wrang beeld. Het lot van een dier is volledig afhankelijk geworden van marktbewegingen.

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

Mevrouw Thieme (PvdD): Boeren moeten niet meer terecht kunnen komen in situaties waarin ze onder de kostprijs moeten produceren. Het minste wat de overheid van de supermarkten zou moeten vragen, is dat zij kunnen aantonen dat de boer een kostendekkende prijs heeft gekregen. Staat de Staatssecretaris open voor deze mogelijkheid, of is er inmiddels al een ander plan met hetzelfde resultaat? We wachten namelijk al erg lang op de uitkomsten van de gesprekken met de supermarkten en andere partners in de voedselketen.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik begin met de internationale voedselzekerheid. Nederland heeft heel veel expertise, heeft heel veel opgebouwd en toont veel inzet. Dat biedt niet alleen kansen maar het schept ook verantwoordelijkheid, zowel publiek als privaat. Ik zie gelukkig ook dat bedrijven dit oppakken. Soms openen private bedrijven een nevenvestiging. Het standaardbeeld is dat ze daar dan veel geld mee verdienen, maar er zijn ook bedrijven die daar juist investeren in bedrijven die geld kosten, puur en alleen om kennis te vermarkten. Dat is een goede zaak.

Ik wil de Staatssecretaris en de Minister complimenteren voor hun stevige en brede inzet op dit terrein. Er gebeurt heel veel. Ik heb twee aandachtspunten, maar die complimenten staan. Dat mag ook weleens gezegd worden.

Mijn eerste aandachtspunt sluit aan bij hetgeen de heer Geurts zei over die heel mooie motie die onze collega's hebben ingediend, namelijk de motie-Agnes Mulder/Van der Staaij (34 000 XVII, nr. 19). Ik kreeg bij de teksten van de Minister een beetje het idee dat de motie werd gezien als ondersteuning van beleid. Daar word ik zelf altijd een beetje treurig van, omdat ik dan het gevoel heb dat er niets verandert. Volgens mij moet er wel wat veranderen. Er is heel veel aandacht voor het verhogen van de technische productiviteit, maar wat mij betreft is er onvoldoende aandacht voor de landbouwinfrastructuur. Dat is toch het eerste waarmee je moet beginnen. Het agrarische vakonderwijs is bijvoorbeeld cruciaal. We moeten niet alleen van project naar project hobbelen, maar het moet ook een belangrijk onderdeel worden van de beleidsdialoog met partnerlanden. Ik denk dat ik hierbij vooral naar de Minister moet kijken, maar ook wel een beetje naar de Staatssecretaris. Zij is namelijk ook vaak op reis en heeft veel internationale contacten. Wat gaat het kabinet met die prachtige motie doen?

Wij vinden dat er genoeg aandacht is voor de bijdrage van het internationale bedrijfsleven en voor handelsbevordering, maar onvoldoende voor het lokale agrarische bedrijfsleven. Dat is ons tweede aandachtspunt. Een belangrijk probleem is bijvoorbeeld dat veel boeren in ontwikkelingslanden niet bij banken kunnen aankloppen, omdat ze niet geregistreerd zijn of omdat ze niet de juiste papieren hebben. Dan kunnen we wel een prachtig Dutch Good Growth Fund hebben, maar als de boeren daar niet terechtkunnen, is het de vraag wat we eraan hebben. Wat doen de bewindslieden om dit knelpunt op te pakken?

Dan kom ik op mededinging en het verdienmodel. Mevrouw Thieme zei er al heel mooie woorden over. Volgens mij willen we Kamerbreed naar een ander verdienmodel, waarin veel meer ruimte is voor duurzaamheid. In de beleidsregels voor mededinging en duurzaamheid die er nu gelukkig zijn, wordt duurzaamheid beperkt meegewogen. De voordelen voor de gebruikers op langere termijn worden beperkt meegewogen. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geeft aan dat het onduidelijk is of de voordelen voor latere generaties meegewogen kunnen worden. Verder is op aandringen van de Europese Commissie het meewegen van de voordelen voor de samenleving als geheel eruit gehaald. Dat is jammer. Hoe kijkt de Staatssecretaris hiertegen aan?

De beleidsregels lijken in de praktijk nog weinig uit te halen. De Staatssecretaris gaat bezien of de beleidsregels toereikend zijn. Daar hebben we een heel mooie discussie over gehad bij de begrotingsbehandeling. Wat is haar ambitie en wat is het tijdpad?

Dan kom ik op de Europese mededingingsregels. Brussel heeft ervoor gezorgd dat onze beleidsregels beperkt ingevuld kunnen worden. Verder heeft de ACM aangegeven dat Brussel onvoldoende duidelijk maakt of de leer van de inherente beperking – een heel mooie leer is dat – ook van toepassing mag worden verklaard op duurzaamheidsinitiatieven, maar dat moet natuurlijk wel gebeuren. Er zou eigenlijk een soort vrijstelling moeten komen voor duurzaamheidsaanspraken die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van een sector. Wat de SGP betreft gaat Brussel deze ruimte expliciet geven. Wil de Staatssecretaris zich, ook in het kader van het voorzitterschap – volgens mij is dat een heel mooie gelegenheid om dit te doen – proactief inzetten voor de versoepeling van mededingingsregels, bijvoorbeeld in het kader van de op handen zijnde mededeling over verduurzaming van voedselsystemen? Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe ambitieus zij dit gaat oppakken. Ik heb er niet heel concrete voorstellen voor. Ik moet eerlijk zeggen dat ik wel heb geprobeerd om deze te bedenken. Ik wil vooral proeven hoe ambitieus deze Staatssecretaris is. Als ze dat namelijk is, is het mijn ervaring dat het meestal wel goed komt. Als het niet goed komt, komt dat omdat ze er niet zo veel aan kan doen. Anders zal de Kamer nog wel een stimulans geven. Ik hoor hier zeggen dat ik aan het slijmen ben, maar het is geen slijmen. Volgens mij leg ik de lat juist heel hoog.

Staatssecretaris Dijksma: Daar was ik al bang voor.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik wil een ambitieuze Staatssecretaris, want we weten als Kamer ook dat we het wel kunnen vragen maar dat het daar moet gebeuren. Ik probeer de boodschap gewoon goed te verpakken.

Dan kom ik op de producenten en brancheorganisaties. Helaas zijn er geen productschappen meer. Daar kunnen we nog lang over praten, maar de grote vraag is welke ruimte wordt geboden aan producenten en brancheorganisaties. Het is cruciaal dat die ruimte er komt. Wat is de stand van zaken? Laat de regering het belang van verduurzaming en voedselveiligheid zwaar meetellen?

Mijn laatste punt betreft het optimaal benutten van biomassa. Het Platform Landbouw Innovatie & Samenleving pleit voor meer recycling, zodat grondstoffen na gebruik niet verloren gaan. Ook de commissie-Corbey pleit voor een betere benutting van biomassa. Het is van belang dat onnodige belemmeringen in de regelgeving aangepakt worden. Ik geef een heel concreet voorbeeld om mee af te sluiten. Onder andere AVEBE werkt aan hergebruik van restproducten bij de verwerking van aardappelen en suikerbieten als meststof. In de mestboekhouding wordt minerale aanvoer via aardappelsap of bietenblad op dezelfde manier behandeld als externe dierlijke mest. Het gaat echter om mineralen die op het bedrijf zelf uit de grond gekomen zijn. Kan hier een vrijstelling voor komen? Het zou namelijk mooi zijn als we benutting van restproducten op deze manier kunnen stimuleren.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Er wordt heel erg veel geschreven over voedsel. Het is leuk dat we dit onderwerp hier met twee bewindspersonen kunnen behandelen. Dat plaatst het letterlijk in een breder perspectief.

Er zijn 22 agendapunten. Ik kan ze allemaal aflopen en over elke brief een vraag stellen, maar ik heb besloten om dat niet te doen. Ik zoek meer naar het coherentieniveau tussen het nationale en het internationale voedselbeleid. Volgens mij is er wel coherentie. Met een beetje zelfkritische blik kunnen we echter nog wel wat punten noemen die de zaak kunnen verbeteren. Om maar meteen hoog van de toren te blazen vraag ik de bewindslieden of het een meerwaarde zou hebben om analoog aan het energieakkoord een voedselakkoord te sluiten. In de stukken gaat het over een monitor dit, een alliantie zus, een convenant zo en een rondetafel dat. Ze zijn allemaal wel functioneel, de een wat meer dan de ander. Heeft het meerwaarde om deze zaken bij elkaar te brengen, waardoor je ook de relatieve tempi waarin je vorderingen maakt of waarin je problemen identificeert met elkaar kunt vergelijken? Het aardige van het energieakkoord is dat je tegelijk kunt schakelen met hybride auto's, met windmolens en met besparingen in de glastuinbouw. Dan zie je dus ook waar het laaghangende fruit precies zit. Dat mis ik nu nog een beetje. In de brief van Minister Ploumen staat dat in de laatste jaren de zogenaamde landschapsbenadering in opkomst is, gericht op een gebiedsgerichte participatieve ontwikkeling van landbouw, natuur en rurale economie. Volgens mij zijn we in Nederland nog niet zover. Hoe zit het met de coherentie? Wordt zo'n brief geschreven zonder dat EZ meeleest en vice versa? Volgens mij valt er in die zin nog wel wat te halen. Je kunt je bij het hele voedselvraagstuk afvragen of we de goede kant op gaan of dat we met 130 km/u – jammer dat Minister Schultz er niet ook bij is – op een muur afrijden. Dat is wel de voorliggende vraag. We hebben straks 9 miljard mensen te voeden. We weten wat er nog allemaal moet gebeuren.

Ik heb een paar concrete punten. Het marktaandeel van duurzame voedsel is 6%. Dat is weinig. Waarom stijgt dit zo langzaam? De verschillen tussen productgroepen zijn ook erg groot. Is hierbij nog wat te winnen, zo vraag ik aan Staatssecretaris Dijksma. Wordt het tempo van de verduurzaming belemmerd door de mededingingsproblematiek?

Er zijn een heleboel dingen die geld kosten. We verdienen geld aan landbouw en voedsel. We zijn de tweede exporteur ter wereld. Dat wordt heel vaak herhaald. De totale exportwaarde bedraagt 75 miljard. Er zijn echter ook een heleboel dingen die geld kosten. Denk aan honger, ondervoeding, maar ook aan overgewicht en obesitas. Hebben we een idee hoeveel die zaken kosten? Er is niet alleen honger in de tropen. Gisteren was er nog een item over de voedselbank op televisie. Er is niet alleen in Nederland overgewicht; dat komt ook voor in grote steden in ontwikkelingslanden. Deze problemen zijn dus niet alleen maar puur Nederlands of juist alleen maar puur gericht op ontwikkelingssamenwerking.

Ik denk ook aan verspilling. Hoe staat het met de t.h.t.-regels, de regels voor spullen die over de datum zijn? Het zou fijn zijn als we op dat gebied ook vorderingen maken, want we gooien echt veel te veel weg. In Nederland hebben we het over het consumentisme en de weggooicultuur, maar elders is er sprake van rottend voedsel op het veld en een gebrek aan opslagcapaciteit. Verspilling is dus ook iets wat je heel gemakkelijk coherent kunt maken, want op beide terreinen is er sprake van.

Dan kom ik op de degradatie van bodem, water en atmosfeer. Er zitten op dit moment veel mensen in Lima. We hebben onlangs met andere bewindspersonen gepraat over de klimaatdoelen. Unilever en andere bedrijven leggen de lat hoger dan onze eigen regering. Unilever wil minstens 40% duurzame energie gebruiken. Bodemdegradatie, watervervuiling, de uitstoot van broeikasgassen en verlies aan biodiversiteit kosten ook heel veel. Ik vraag me af wat die kosten zijn en hoe snel we daarop kunnen inlopen.

Climate-smart agriculture is al genoemd. Daar ben ik zelf ook voor, maar het is wel erg technisch. Ik vraag de Staatssecretaris om het ook menselijk te maken. Het gaat ook om kennis. Het gaat om het geloof bij boeren dat het zinvol is. Het gaat niet alleen om zaaizaadtechnologie en andersoortige veredeling op het gebied van droogteresistentie.

Lange mondiale ketens tegenover korte ketens vind ik ook een belangrijk punt. We praten over soja en palmolie, maar hier hebben we natuurlijk zuivel, mais en vis. Dan heb je het ook over mondiale ketens. Hoe kun je die ketens verkleinen? We kunnen natuurlijk een lang verhaal over soja houden, van Brazilië tot hier. Ik was onlangs in Boxtel omdat ik daar moest optreden. Als je door het dorp loopt, ruik je echt alleen maar varkens. Is het verduurzamen van soja elders de oplossing of moet je hier naar een kleinschaliger veehouderijsysteem dat meer in balans is met de leefomgeving?

Dan hebben we nog vogelgriep, clenbuterol, vleesvarkens – daar kregen we vandaag een brief over – en het extra optuigen van de NVWA. Daar zijn allemaal kosten mee gemoeid. Naast al de baten van het voedselsysteem, van onze landbouw, hebben we heel veel kosten. Ik vraag beide bewindspersonen hoe groot die kosten zijn. Wat kunnen we doen om die terug te brengen?

Collega's hebben al gesproken over prijsvorming in de keten. Die is heel belangrijk. Ondanks de voedselprijsbarometer, heb ik toch nog geen goed beeld van de financiële verhoudingen in de ketens. Ik heb ergens iets gelezen over het Agricultural Market Information System (AMIS). Kan dit systeem dit ondervangen? Biedt dit een totaalplaatje van de financiële verhoudingen in de landbouw- en voedselsector? Kan dit ons helpen om een vergelijking te maken tussen landen, zodat we ook goede voorbeelden kunnen lenen van buurlanden of andere regio's waar boeren wel een goede prijs krijgen en waar de opvolging nog wel zinvol is, omdat de producent er goed van kan leven?

Ten slotte. We zijn de tweede exporteur ter wereld. We hebben Wageningen, Unilever, FrieslandCampina, Agriterra, een bruisende ngo-wereld en boerenorganisaties. Het zou me heel wat waard zijn als wij tot een soort voedselakkoord kunnen komen. Ik hoor de FAO (Food and Agricultural Organization) er te weinig over. Ik hoor de topsectoren er ook te weinig over. Deze suggestie geef ik graag mee aan de bewindslieden.

De heer De Liefde (VVD): Voorzitter. In 2050 moeten 9 miljard monden worden gevoed. We staan daarom in het komende decennium al voor een grote uitdaging. Voor de VVD is het doel helder: een duurzame voedselvoorziening voor die 9 miljard mensen. Een duurzame voedselvoorziening staat nadrukkelijk niet gelijk aan een biologische voedselvoorziening. Het is vaak zelfs het tegenovergestelde. Biologisch kost meer water, heeft een lagere opbrengst per m2 en geeft een grotere kans op misoogsten. Biologisch is wat dat betreft niet altijd logisch. Maar laat helder zijn: er is een markt voor en dat is prima.

«Duurzaam» betekent voor de VVD dat Nederland een morele plicht heeft om bij te dragen aan het voeden van de wereldbevolking. Onze Nederlandse tuinbouwers geven daarbij het goede voorbeeld. Ze kunnen een kilo tomaten produceren met 4 liter water. Op een open veld in Spanje is er 60 liter water voor nodig. De duurzame Westlandse tomaat is voor landen met een tekort aan zoet water echt een uitkomst. De Nederlandse manier van het telen van producten in kassen vindt daarom ook steeds meer navolging in andere landen. Zo staan er kassen van Nederlandse makelij in Rusland, Zuid- en Midden-Amerika, het Midden-Oosten en Azië. Het telen in kassen kan wereldwijd bijdragen aan het oplossen van vraagstukken als het watertekort, de voedselzekerheid en de voedselveiligheid. Innovatie is dus wat ons betreft hét antwoord op de vraag hoe we de steeds groeiende wereldbevolking kunnen en moeten voeden. Door innovatie kunnen producten met minder water, energie en beschermingsmiddelen geteeld worden. Ook is het mogelijk producten met meer voedingsstoffen of andere positieve eigenschappen te ontwikkelen.

Toch houden bepaalde partijen in dit huis dit soort ontwikkelingen tegen.

De voorzitter: Er is een vraag voor u. Mevrouw Thieme, u hebt uw interrupties al verbruikt aan de woordvoerder van de CDA-fractie, omdat u daar graag mee in debat wilde.

Mevrouw Thieme (PvdD): Maar ik wil ook graag met de VVD-woordvoerder in debat.

De voorzitter: Dat snap ik.

Mevrouw Thieme (PvdD): U zei dat u coulant zou zijn over het aantal interrupties.

De voorzitter: Als u een heel korte vraag hebt, kan ik daar best coulant in zijn.

Mevrouw Thieme (PvdD): Ja. Waar haalt de heer De Liefde de stelling vandaan dat biologische teelt minder zou opbrengen? De VN heeft namelijk aangetoond dat biologische teelt 116% aan productie opbrengt. Dat is significant meer dan gangbare teelt.

De heer De Liefde (VVD): Ik heb onder andere aan de hand van het voorbeeld van de tomaat aangegeven dat de teelt in het open veld – dat is een van de voorwaarden voor de biologische teelt, zoals mevrouw Thieme weet – een lagere opbrengst kent dan de teelt in kassen. We hebben niet voldoende aardoppervlak om 9 miljard monden te voeden met biologische teelt. Er zijn dus innovaties nodig, maar de partij van mevrouw Thieme houdt die helaas vaak tegen.

Mevrouw Thieme (PvdD): Er wordt weer een stelling geponeerd zonder aan te geven uit welk rapport die informatie komt. Hoe komt de heer De Liefde erbij dat de biologische teelt meer grond vergt? Gangbare teelt heeft juist meer grond nodig, bijvoorbeeld voor kunstmest en veevoer.

De voorzitter: Uw vraag is duidelijk. De heer De Liefde ...

Mevrouw Thieme (PvdD): Ik krijg dus graag namen en rugnummers van deze bewering van de heer De Liefde.

De heer De Liefde (VVD): Deze conclusies heb ik getrokken na het lezen van diverse rapporten. Dat zijn mijn woorden en daar kunt u mij op afrekenen.

Ik was gebleven bij de innovaties. Bepaalde partijen in dit huis houden innovaties tegen. Dat is een slechte zaak. Volgens ons zijn daar vaak geen rationele argumenten voor, maar wel veel emotionele.

De heer Fauquet heeft vorige week een bezoek gebracht aan de Kamer. Hij vertelde ons hoe de genetische ontwikkeling van inheemse cassaveplanten miljoenen mensen in West-Afrika van ondervoeding redde. Hij heeft deze cassave resistent gemaakt voor bepaalde inheemse virussen, oude en nieuwe. De oogsten in West-Afrika zijn daarmee duurzaam gered en de monden zijn blijvend gevoed. Nu zult u verwachten dat het animo bij de andere partijen om te horen wat dit succes precies inhoudt, groot was, maar helaas was alleen de VVD-fractie hierbij aanwezig. Waar was de rest?

Ik hoor graag van de Staatssecretaris en de Minister of zij het met mij eens zijn dat innovatie van voedselproductie de grootste kans biedt op een duurzame voedselvoorziening. Op welke manier willen zij verdere innovatie stimuleren? Wanneer en hoe gaan zij consumenten het echte verhaal vertellen, namelijk dat we de wereld niet kunnen voeden met biologische teelt alleen en dat genetische en andere innovaties het meest kunnen bijdragen aan het duurzaam voeden van de wereldbevolking?

De heer Smaling (SP): Ik vind dit wel een beetje boud gesteld, maar dat mag, dat is leuk in een debat. Ik maak er wel bezwaar tegen dat de heer De Liefde zegt dat bepaalde partijen innovaties tegenhouden. Ik denk dat we allen in meer of mindere mate trots zijn op Wageningen. Wageningen heeft een uitermate goed internationaal netwerk, met allemaal internationale instellingen die bezig zijn met innovaties, bijvoorbeeld op zaaizaadgebied, op tuinbouwgebied en op veehouderijgebied. Ik vind het toch een beetje wonderlijk dat de heer De Liefde zegt dat een aantal partijen niet gericht is op innovatie. Biologische landbouw heeft ook innovaties nodig. Wat bedoelt de heer De Liefde nu precies?

De heer De Liefde (VVD): Innovaties zijn inderdaad op veel vlakken nuttig, in de biologische teelt, in de intensieve teelt maar ook bij de genetische ontwikkeling van producten en zaden. Mijn kritiek richt zich met name op partijen die bepaalde stappen niet durven of willen zetten, hoewel wetenschappelijk is bewezen dat die veilig zijn, om redenen die ik betitel als emotioneel.

De heer Smaling (SP): Is het dan emotioneel als we klieren over bewoners rond veehouderijen die last hebben van fijnstof, stank en lawaai? Bedoelt u dat?

De heer De Liefde (VVD): Nee, dat is ongeveer het laatste wat ik bedoel. Ik bedoel dat we mogelijkheden hebben. Er zijn in Nederland zeer hoogwaardige kennisinstituten. U noemde er eentje, maar er zijn er meer. Deze zijn in staat en bereid om door cisgenese en door genetische modificatie grote stappen te zetten om bepaalde gewassen droogteresistent te maken of resistent te maken voor veelvoorkomende virussen die veel oogsten aantasten. De Kamer is hier echter in meerderheid tegen. Dat bedoel ik.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Klaver zich al verkneukelt over het stellen van een vraag aan de heer De Liefde.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik wilde eigenlijk geen interruptie plaatsen bij de heer De Liefde, maar nu ik hem hoor spreken over emotionele argumenten, moet ik er toch iets van zeggen. Hij heeft helemaal gelijk als hij zegt dat hij recht heeft op zijn eigen mening. Iedereen heeft recht op zijn eigen mening, maar niet op zijn eigen feiten. De vraag van mevrouw Thieme was zeer gerechtvaardigd. De heer De Liefde doet een heel boude uitspraak. Hij zegt dat we met biologische landbouw niet alle monden kunnen voeden. Onderzoek van de FAO uit 2009, een studie naar meer dan 50 onderzoeken, laat zien dat het wel mogelijk is. De FAO zegt precies hetzelfde als de heer De Liefde, namelijk dat biologische landbouw misschien iets minder opbrengst per hectare heeft, maar zegt ook dat deze landbouw uiteindelijk rendabel is en dat we er alle monden mee kunnen voeden. Dat is uiteindelijk veel beter voor de hele wereld. Waar baseert de heer De Liefde zijn boude uitspraak op dat we met biologische landbouw niet alle monden kunnen voeden? Als dat zijn mening is, kan hij deze misschien ook als zodanig presenteren.

De heer De Liefde (VVD): In een aantal van de rapporten die door de heer Klaver en mevrouw Thieme zijn aangehaald, wordt gesteld dat het zou kunnen met biologische teelt. Hierin is echter wel vaak sprake – ik weet niet meer in welke en in welke mate – van een bepaalde gedragsverandering en een wijziging van het eetpatroon. Mijn stelling is dat wij dat bij voorkeur niet moeten willen propageren. Wij moeten er geen koppelverkoop aan willen verbinden. Het individu, of dat nou in Nederland woont of in West-Afrika, heeft het recht om zelf te kiezen welk voedsel het eet.

De heer Klaver (GroenLinks): Met dit antwoord ben ik heel blij, omdat het een verdieping geeft van de discussie. De heer De Liefde geeft aan dat het voeden van alle monden in de wereld wel degelijk mogelijk is met biologische landbouw, maar dat er een gedragsverandering voor nodig is. Je kunt er dus anders naar kijken. Mijn partij staat er inderdaad heel anders in. Ik snap niet dat een liberale partij als de VVD dit niet zo ziet. Zegt de VVD niet altijd: de vrijheid van de een houdt op wanneer de vrijheid van een ander wordt aangetast? Als we allen blijven consumeren op de wijze waarop we dat nu doen, als we evenveel vlees blijven eten als nu, schaden we de belangen van anderen. Dat is toch juist een reden voor de overheid om in te grijpen?

De heer De Liefde (VVD): De algemene stelling «de vrijheid van de een eindigt waar die van een ander begint», kan ik niet anders dan onderschrijven. De vraag is alleen of je dan vervolgens van bovenaf oplegt wat iemand wel of niet mag eten. Daar zitten onze partijen fundamenteel anders in. Ik heb de nodige gesprekken gevoerd met diverse mensen uit het veld en ik denk dat het niet per se nodig is om mensen te verplichten om anders te eten om zo via biologische teelt gevoed te worden. U legt dat de mensen wel op. Mijn partij gaat ervan uit dat mensen in eerste instantie keuzevrijheid moeten hebben.

De voorzitter: Dat denkt u, maar de heer Dijkgraaf denkt daar waarschijnlijk weer anders over en daarom heeft hij een interruptie voor u.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik ben benieuwd wat de heer De Liefde precies bedoelt met «emotionele argumenten». Dat is in dit parlement namelijk best een bijzondere term. Hij sprak bijvoorbeeld over genetische modificatie. Ik kan me zo voorstellen dat er ook ideologische overtuigingen en godsdienstige overtuigingen zijn of dat er sprake kan zijn van een voorzorgsbeginsel. Dat zijn allemaal principes op basis waarvan partijen een afweging maken. Zegt de heer De Liefde dat deze allemaal emotioneel zijn en dat je eigenlijk maar gewoon moet doorgaan? Partijen hebben toch het recht om op basis van dat soort principes tot een stellingname te komen, mag ik hopen?

De heer De Liefde (VVD): Zeer zeker, dat mag. Ik heb in mijn achterhoofd dat we in 2050 9 miljard monden te voeden hebben. We staan dus voor een zeer grote uitdaging. Nederland kan als kennisintensief land een enorme bijdrage leveren aan het oplossen van deze problematiek. In wetenschappelijke onderzoeken is aangetoond dat de genetische modificatie van mais of een ander gewas veilig is. Waarom zouden we die dan tegenhouden? Dat kan een bijdrage leveren aan het oplossen van ondervoeding. Partijen kiezen hierin langs verschillende lijnen hun weg. In een democratie is dat hun goed recht. Het is echter niet onze keuze.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik begin even niet over de vraag of je überhaupt a priori kunt aantonen dat genetische modificatie veilig is. Dat is een discussie op zichzelf. Stel dat deze veilig is, dan kun je nog op basis van ideologische overtuigingen of andere overwegingen een andere oplossing willen, omdat je deze weg als doodlopend ziet. Daar kun je het vanuit andere overwegingen mee oneens zijn; dat mag. Dat recht moeten we elkaar gunnen. Daarmee zijn het echter nog geen emotionele overwegingen, maar bijvoorbeeld ideologische overtuigingen waardoor je tot een bepaalde stellingname komt. Toch?

De heer De Liefde (VVD): Ik denk dat de heer Dijkgraaf daarin gelijk heeft. Ik heb echter gemerkt dat de teneur in een aantal debatten van de afgelopen jaren in dit huis was dat genetische modificatie eng is en dat we het daarom niet moeten doen. Als ideologische overwegingen een reden zijn geweest voor bepaalde partijen om ertegen te zijn, heb ik dat echter te respecteren. Ik kan het er alleen niet mee eens zijn.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik ben blij met de laatste woorden van de heer De Liefde. Wij hebben ons ook nadrukkelijk uitgesproken voor cisgenese en tegen transgenese, omdat daarbij de soortgrenzen in Gods schepping overschreden worden. Dat lijkt mij een zeer legitieme reden. Wat mij opvalt in het betoog van de VVD-fractie, is de sterke focus op technologie, op innovatie. Volgens mij is er op heel veel andere terreinen ook nog heel veel te winnen. Deelt de VVD-fractie mijn mening dat technologie een deel van de oplossing kan zijn, maar dat we ook moeten blijven inzetten op andere systemen, bijvoorbeeld het tegengaan van voedselverspilling doordat er inefficiënt geoogst wordt et cetera?

De heer De Liefde (VVD): Ik denk dat technologie en innovatie niet de magic bullets zijn, maar dat zij wel een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de voedselproblematiek. Natuurlijk moeten we ook kijken naar zaken als uitval en afval in productielijnen en bij de oogst. Daar staan wij zeker voor open. Het is echter en-en.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Dat is helder. Ik ga nog even een klein stapje verder. In 2050 zijn er 9 miljard monden te voeden. Op dit moment wordt de wereldwijde voedselproductie verzorgd door een aandeel van 70% tot 80% kleine boeren. Wat is het toekomstbeeld van de VVD voor die kleine boeren? Hoe passen zij in het plaatje dat de VVD-fractie voor ogen staat voor 2050?

De heer De Liefde (VVD): Ik denk dat er ook in 2050 vele miljoenen kleine boeren zullen zijn. Ik waag me niet aan een voorspelling of er dan meer of minder zullen zijn dan nu. Dat vind ik eigenlijk ook niet het relevantst hierbij. Vanuit Nederland kunnen we zowel voor kleine als voor middelgrote en grote boeren een bijdrage leveren, door productverbetering, door techniekverbetering en door technologieverbetering. De kennis hierover kunnen we vervolgens beschikbaar stellen. We kunnen producten ontwikkelen waar de boeren wat aan hebben en waarmee zij vooruit kunnen.

Naast het verspreiden van kennis van onze teeltmethoden, willen onze Nederlandse telers hun producten natuurlijk ook graag verkopen in het buitenland. Nadat Rusland een boycot heeft ingesteld, is de Staatssecretaris aan de slag gegaan met het openen van nieuwe markten. Uit de documenten begrijp ik dat de export in het afgelopen jaar hierdoor met 5% is gestegen. Mijn complimenten aan de Staatssecretaris en haar mensen, maar vooral ook aan onze telers en tuinders, die niet bij de pakken neer hebben gezeten. Graag hoor ik van de Staatssecretaris met welke landen zij op dit moment in onderhandeling is om bijvoorbeeld de fytosanitaire keuringen te versoepelen en daarmee nieuwe markten te openen.

Dan maak ik nog een kleine zijstap naar de pilot eerlijke handelspraktijken. Een aantal collega's refereerde er al aan. Uit een onderzoek van de NAV, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond, blijkt dat 90% van de agrariërs niet op de hoogte is van het meldpunt oneerlijke handelspraktijken. Deze pilot wordt natuurlijk nooit een succes als niet de hele keten van boeren, tuinders, producenten en supermarkten meedoet. Uit gesprekken met LTO blijkt dat zij zich inzet voor deze pilot. De cijfers van het afgelopen jaar laten echter iets anders zien, namelijk dat boeren en tuinders niet meedoen. De pilot is nota bene gestart vanwege klachten van boeren en tuinders. Ik heb al tegen LTO uitgesproken, maar ik doe het nu ook in het openbaar, dat ik sterk het vermoeden heb dat LTO liever wetgeving heeft en niet haar best doet om deze pilot tot een succes te maken. Dat is vreemd, want daarmee benadeelt zij haar eigen leden. Wetgeving duurt jaren, als zij er al komt. Wat de VVD betreft komt zij er niet. Graag ontvang ik van de Staatssecretaris de bevestiging dat dit kabinet, los van de uitkomsten van de pilot, geen wetgeving zal ontwikkelen gedurende deze kabinetsperiode. LTO moet gewoon aan de slag.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben heel benieuwd wat de consequentie wordt als dit kabinet wel wetgeving oplevert, maar dat komt vast in een ander debat wel aan de orde.

Voorzitter. Vandaag spreken we niet over de toekomst van het kabinet maar over voedsel. Dit onderwerp gaat ons allemaal aan. Ik zie iets heel vreemds ontstaan bij dit onderwerp. Het lijkt wel of de ongelijkheid ook op dit dossier steeds groter wordt. Aan de ene kant van de wereld hebben niet alleen 1 miljard mensen honger, maar hebben ook 2 miljard mensen last van verborgen honger. Zij krijgen veel te weinig voedingsstoffen binnen en kampen met een nutriëntentekort. Aan de andere kant van de wereld hebben we te maken met welvaartsziekten, omdat er te veel wordt geconsumeerd. Er is sprake van een enorme disbalans, een enorme ongelijkheid.

Die ongelijkheid zien we niet alleen in het grotere plaatje van de wereld, maar ook in Nederland. Er is een groep koplopers – je herkent hen vaak aan hun fietsen zonder remmen –, de «lattes macchiato» die heel bewust bezig zijn met hun voedselconsumptie. Daarnaast is er een grotere groep die problemen heeft met het gebruik van voedsel en de kwaliteit van het gebruikte voedsel. Er is misschien wel voldoende, maar datgene wat wordt gegeten, is niet altijd van de juiste kwaliteit. Volgens mij liggen er dus voldoende uitdagingen op dit heel brede terrein. Dat zien we ook vandaag. Er zijn 22 agendapunten. Als ik die allemaal langsloop, heb ik een seconde of vijftien per punt. Dat ga ik niet doen. Ik zal er een paar uitpikken. Bovendien krijgen we ook nog een breed debat over het WRR-rapport over voedsel. Daar kijk ik erg naar uit. Dan kunnen we nog verder de diepte in gaan en kunnen we uitgebreid over het autarkische ideaal van sommige partijen spreken.

Ik wil het hebben over het wereldvoedselsysteem. Dat heeft namelijk een groot aandeel in onze milieudruk. Er zijn steeds meer mensen op de wereld. Daarom zal de vraag naar voedsel alleen maar groter worden. GroenLinks vindt het daarom van belang dat op internationaal, Europees en nationaal niveau beleid wordt ontwikkeld voor een duurzaam en eerlijk voedselbeleid. Daarbij benadruk ik dat we niet moeten afwachten, hoe belangrijk de internationale samenwerking ook is. We moeten ons niet verschuilen achter het idee dat er misschien nog geen internationale of Europese kaders zijn. We moeten zelf doen wat er mogelijk is.

Daarom ga ik kort in op een paar punten van het tienpuntenplan dat Nederland als input heeft meegegeven aan de Europese Commissie. In de brief staat dat het bedrijfsleven primair verantwoordelijk is om inhoud te geven aan het verduurzamingsproces en dat lidstaten dit kunnen versnellen door flankerend beleid te maken. In dezelfde brief wordt ook gesproken over het belang van «people, planet, profit». Het lijkt echter of alleen profit hierbij een rol krijgt. Hoe zijn people en planet in deze aanpak verankerd? Dit is geen verwijt aan het bedrijfsleven. Ik zie dat het ook met deze facetten bezig is, maar aan het einde van de dag worden bedrijven door hun aandeelhouders afgerekend op de gemaakte winst.

In dit kader vraagt GroenLinks ook aandacht voor het onderzoek van Oxfam Novib. Deze organisatie heeft laten zien dat de tien grootste voedselbedrijven samen net zo veel uitstoten als alle Scandinavische landen bij elkaar. Deze voedselbedrijven worden steeds groter en krijgen steeds meer marktmacht. Deze trend wordt volgens mij door een meerderheid van de partijen in deze Kamer onderschreven. We hebben het er al vaker over gehad, maar ik vraag de Staatssecretaris nogmaals hoe zij de macht van de inkooporganisaties gaat inperken. Het is ongezond dat er een soort van monopolie is ontstaan op de voedselmarkt. Dat is niet goed voor consumenten en boeren. Er zijn maar een paar grote partijen die hierbij winnen en dat moeten we echt een halt toeroepen. Hierbij is meer overheid nodig. Op dit gebied moet de markt worden teruggedrongen.

In de brief van het kabinet over voedselzekerheid komt volgens mij goed naar voren dat er een spanningsveld is tussen de beide portefeuilles van de Minister, tussen ontwikkelingssamenwerking en handel. Als ik het goed lees, wordt er vooral ingezet op productieverhoging, maar de vraag is of daarbij voldoende aandacht is voor de rechten van arbeiders en voor een eerlijke prijs voor boeren. Dat is best belangrijk, want in veel landen werken boeren onder erbarmelijke omstandigheden en krijgen de arbeiders geen goed loon voor de arbeid die zij leveren. Ik hoor graag van de Minister op welke wijze zij ook deze zaken in het beleid verankert.

Daarnaast komen in de brief ook nog een aantal algemeenheden naar voren. Ik ben heel blij dat de ambitie is om in één generatie de honger uit de wereld te helpen, zodat we ook die 9 miljard monden kunnen voeden en niemand meer honger hoeft te lijden. Ik vind honger ook een bijna onbegrijpelijk concept. Ik ben in 1986 geboren. Ik heb nog nooit van mijn leven een dag honger gehad. Als ik twee uur niets gegeten heb, denk ik: man, wat heb ik een trek. Ik kan me het dus niet voorstellen. Toch zijn er zoveel mensen in de wereld die honger hebben. Wij bulken van het geld in de wereld. Al het geld in de wereld was beschikbaar om onze financiële sector te redden, maar we hebben nog tot 2050 nodig om ervoor te zorgen dat niemand meer honger lijdt. Ik vind het bijna onrealistisch om tot 2050 te wachten. Op welke wijze kunnen we dit proces versnellen? Iedere dag die mensen nog honger lijden, is er één te veel. Ik wil graag de tussenstappen zien om te komen tot dit doel. Die lijken nu te ontbreken. Ik ben heel bang dat als we die niet hebben, het doel niet dichterbij zal komen. Er zijn namelijk grote belangen rond dit thema. Iedereen wil dit misschien wel, maar als we er echt naartoe gaan werken, zul je zien dat mensen in hun belangen worden aangetast. Dat is meestal niet de grootste incentive om toch aan de slag te gaan. Ik krijg hier graag een reactie op.

GroenLinks wil graag dat de bilaterale handelsverdragen die Nederland sluit, worden gecheckt op duurzame en sociale componenten, onder andere ook op de gevolgen voor de voedselzekerheid. In hoeverre wordt dit gedaan? Welk kader wordt hiervoor gebruikt?

De voorzitter: Rondt u af?

De heer Klaver (GroenLinks): Natuurlijk voorzitter. Ik kom op voedselverspilling en dan ben ik bijna klaar. Het is al vaker gezegd, maar het tegengaan van voedselverspilling is belangrijk voor het verzorgen van de voedselzekerheid. Ik ben er zeker van dat mijn collega Dik-Faber van de ChristenUnie er een paar vragen over zal stellen, dus beperk ik mij tot één. Wij hebben een doelstelling afgesproken om in 2015 te komen tot 20% minder voedselverspilling. De cijfers over 2012 zijn veelzeggend, want de voedselverspilling is alleen maar toegenomen. De afspraken zijn tot nu toe vrijblijvend, maar is de Staatssecretaris bereid om ook tot hardere, bindende afspraken te komen als uit de cijfers van 2013 blijkt dat de doelstelling niet dichterbij is gekomen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. We hebben vanavond een lange agenda met 22 agendapunten. Op de agenda staat ook een groot aantal rapporten, onder andere van het Wereld Natuur Fonds en van Oxfam Novib. Het valt me op dat deze adviezen in de kabinetsreacties allemaal worden gekwalificeerd als ondersteuning van het kabinetsbeleid. Dat klinkt goed, maar vervolgens gebeurt er niets. Ik mis echt het gevoel van urgentie. Waarom leiden deze rapporten niet tot een concretere en ambitieuzere koers? In sommige gevallen wordt naar Europa verwezen, maar de Staatssecretaris of de Minister kan toch ook een bepaald onderwerp agenderen bij de Landbouwraad? Ik krijg hierop graag een reactie.

2014 was het jaar tegen de voedselverspilling, maar wat hebben we nu bereikt? Ik heb het idee dat we eigenlijk nog maar net begonnen zijn. Er zijn stapjes gezet door de Alliantie Verduurzaming Voedsel, ook in samenwerking met de voedselbanken. Tegelijkertijd lukt het nog onvoldoende om voedselverspilling terug te dringen. Mijn collega Klaver zei het ook al. Ik ben blij met het standpunt van het kabinet dat de Europese doelstelling van 30% minder verspilling in 2025 geen afzwakking mag betekenen van het Nederlandse beleid. Intussen ben ik wel benieuwd naar de Europese aanpak van voedselverspilling. Nu wordt voedselverspilling vaak benaderd vanuit het perspectief van afval, maar is verduurzaming van voedselsystemen niet een veel betere aanvliegroute? Ik vraag de Staatssecretaris of er nog een Europese mededeling komt op het gebied van voedselverspilling. Wat gaat de Staatssecretaris zelf doen in 2015? Kunnen we nog meer verwachten dan een internationale conferentie over voedselverspilling? Is voedselverspilling eigenlijk nog wel het onderwerp van die conferentie of gaat zij alleen over internationale voedselzekerheid? Dat is overigens ook belangrijk.

Ik ben blij dat er steeds meer afspraken komen tussen bedrijven en voedselbanken over het doneren van voedsel. De Staatssecretaris van Financiën gaat fiscale mogelijkheden voor het doneren aan voedselbanken op een rij zetten. Daar ben ik blij mee. Is de Staatssecretaris van EZ bereid om de NVWA te vragen bedrijven en voedselbanken duidelijke informatie te geven over voedselveiligheid?

Welke mogelijkheden heeft Nederland om met Europese GMO-middelen te leveren aan voedselbanken? Ik stel deze specifieke vraag, omdat ik gehoord heb dat voedselbanken in het buitenland structureel baat hebben bij de Europese GMO-middelen. Hoe zit dat in Nederland?

De verkoop van duurzaam geproduceerd voedsel zit flink in de lift en dat is mooi, maar bij de verduurzaming van agrogrondstoffen is nog een lange weg te gaan. Hoe kan de Staatssecretaris dit succesvol noemen als de realisatie op vrijwel alle onderdelen achterblijft bij de doelstellingen? Ik noem de sojaproductie als voorbeeld. Afgelopen week bleek uit onderzoek dat het lastig is om Zuid-Amerikaanse soja te vervangen door Europese eiwitten. Dat is des te meer reden om werk te maken van de verduurzaming van de Europese import en te kijken of we aan de slag kunnen gaan met eiwitteelt in de regio. Bij verduurzaming van de voedselketen horen eerlijke prijzen. Hoe staat het met het ACM-onderzoek, dat onder meer inzoomt op prijsvorming in de pluimveeketen? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de beleidsregel mededinging en duurzaamheid wordt toegepast? Ik hoor nog steeds, helaas, dat mededinging aan duurzaamheid in de weg staat.

Bij het Initiatief Duurzame Handel ligt veel nadruk op certificering. Certificering is voor mijn fractie echter geen doel maar een middel. Het kan ook schijnzekerheid geven. Zorg er daarom voor dat de keurmerken die er zijn, betrouwbaar zijn. Bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel heeft de ChristenUnie voorgesteld om ISEAL (International Social and Environmental Accreditation and Labelling) als voorwaarde te stellen voor keurmerken. Daardoor zou een groot aantal keurmerken kunnen afvallen. Ook de Alliantie Verduurzaming Voedsel is voor dit plan. Heeft het kabinet dit al opgepakt? Is het mogelijk om hierover een convenant te sluiten met de supermarkten?

Een tijdje geleden bleek in een uitzending van de Keuringsdienst van Waarde dat Jumbo bananen verkoopt die in Zuid-Amerika onder de kostprijs zijn verkocht. Er zijn ook supermarkten die geen foute bananen meer aanbieden. Wat er volgens de ChristenUnie moet gebeuren, is dat supermarkten gezamenlijk optrekken door per product of productcategorie een ondergrens vast te stellen. De consument moet erop kunnen vertrouwen dat het goed zit met een product.

Daarmee kom ik vanzelf bij de kleine boeren. De ChristenUnie vindt de positie van kleine boeren in ontwikkelingslanden onderbelicht. Kleine boeren zijn verantwoordelijk voor ongeveer 70% tot 80% van de wereldvoedselproductie en in Afrika en Azië zelfs voor meer dan 90%. Kleine boeren hebben te maken met landroof, met de gevolgen van klimaatverandering en vaak ook met een ongelijke positie in de keten. Daardoor komen ze vaak onder de grens van een leefbaar inkomen uit. Ook worden de rechten van arbeiders vaak geschonden. Binnen het Initiatief Duurzame Handel ligt de nadruk sterk op opschaling, certificering en productieverhoging, maar is dat wel altijd een goede oplossing voor deze boeren? Als we een leefbaar inkomen zouden borgen, lossen we volgens mij al heel veel problemen op. Minister Ploumen heeft bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel toegezegd dat een leefbaar inkomen key performance indicator wordt bij het IDH. Dat is een belangrijke stap. Hoe wil de regering zorgen voor bescherming van landrechten van kleine boeren en hoe wil zij landroof tegengaan? Hoe wil de regering ervoor zorgen dat de last van klimaatverandering en mitigatie niet bij de kleine boeren in de OS-landen terechtkomt? Er komt richting de klimaattop 100 miljoen beschikbaar, maar de ChristenUnie vraagt zich echt af of dit voldoende is. Mijn vraag is dan ook: doen we wel genoeg aan klimaatslimme landbouw, hier in Nederland en in het buitenland?

De Nederlandse land- en tuinbouw kan een belangrijke rol spelen bij de voedselzekerheid wereldwijd. Daarom moet wat mijn fractie betreft de nadruk niet alleen liggen op profit, maar vooral ook en misschien wel juist op planet en people. De focus moet steeds meer komen te liggen op de export van kennis om boeren in hun eigen specifieke omstandigheden te helpen hun productie te verbeteren. Ik heb al eerder het voorbeeld van de koe in India genoemd: laten we nou de boer in India helpen om in zijn omstandigheden de productie van zijn koe te verbeteren door niet onze melk naar India te exporteren.

We moeten niet zonder meer onze productiesystemen exporteren naar ontwikkelingslanden, maar aansluiten bij lokale voedselsystemen die vaak worden gekenmerkt door fijnmazigheid. Die systemen zijn misschien anders dan de onze en er valt ook echt nog wel wat te verbeteren aan de efficiëntie van die systemen, maar die systemen omvatten wel de lokale kennis en passen bovendien bij de cultuur van het land.

De heer Smaling (SP): Mevrouw Dik begon vrij stevig. Zij zei: er zijn een paar rapporten, maar daar doet de regering niks mee. Ze zocht naar een voorbeeld. Het Wereld Natuur Fonds heeft het rapport Growth of soy uitgebracht. Je hebt twee mogelijkheden. Je kunt de sojateelt daar verder verduurzamen. Dat is lastig genoeg, want in Santarém staat een grote fabriek van Cargill. Je kunt ook hier de intensieve veehouderij met bijvoorbeeld 10% of 20% verkleinen, want dat zou ongeveer hetzelfde effect hebben. Waar ligt haar voorkeur?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Volgens mij is het de bedoeling van de afspraken die de vleesindustrie hier zelf over heeft gemaakt, dat de soja in 2015 duurzaam is. De melkveehouderij voldoet nu aan die afspraken. De pluimveesector en de varkenssector hebben die afspraken nog niet gehaald. Daarover wilde ik een motie indienen, maar die heb ik aangehouden. Maar wie weet breng ik die motie op enig moment alsnog in stemming. Ik vind het heel belangrijk dat de soja die wordt gebruikt, conform de afspraken, duurzaam is. Die soja komt op dit moment uit de Zuid-Amerikaanse landen. In debatten heb ik al eerder gezegd dat het systeem op termijn gewoon niet houdbaar is en dat het daarom belangrijk is om ook in onze regio, Europa en de Oekraïne, soja te gaan produceren. Ik dacht dat dit een oplossing was die het onderzoeken waard is. Achter die gedachte sta ik nog steeds, maar afgelopen week is er een rapport naar buiten gekomen – wie weet heeft de SP dat rapport ook gezien – waaruit blijkt dat het niet zo eenvoudig ligt. Ik vraag de Staatssecretaris dan ook eigenlijk om een reactie op dit rapport te geven. Hoe moeten we nu verder? Dit rapport, dat afgelopen week is gepubliceerd, onderstreept nogmaals het belang dat de soja die wij uit Latijns-Amerika importeren, duurzaam is. Ondanks alle moeilijkheden die eraan kleven, zullen we tegelijkertijd moeten bekijken hoe we de voedselproductie kunnen regionaliseren. En dat betekent dat in onze brede regio wordt overgegaan op eiwitteelten.

De voorzitter: Ik denk dat de heer Smaling met dit heel uitgebreide antwoord tevreden is. Ik hoop dat ook, want dan hebben we misschien nog genoeg tijd voor mijn termijn en voor een goede afronding van dit debat.

De heer Smaling (SP): Voorzitter, ik wil toch even kort reageren met een vervolgvraag. En u weet, voorzitter, dat ik altijd heel to the point ben.

Ik begrijp het antwoord van mevrouw Dik, maar zij probeert wel heel erg aan de voorkant te sturen. In de Trouw van een tijdje geleden las ik «veehouderij blokkeert verduurzaming soja» en daaruit blijkt volgens mij dat je heel veel aan de voorkant kunt proberen te doen, maar dat dit niet zal werken omdat de achterkant die verduurzaming blijkbaar tegenhoudt. Moeten we niet proberen om die achterkant aan te pakken?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik begrijp de vraag eerlijk gezegd niet helemaal, omdat ik niet weet hoe de heer Smaling «voorkant» en «achterkant» definieert. Hij houdt mij een artikel voor waaruit zou moeten blijken dat de veehouderij duurzame soja blokkeert, maar dat kan bijna niet, omdat de veehouderij zichzelf de afspraak heeft opgelegd dat in 2015 alleen nog maar duurzame soja wordt gebruikt. In de melkveehouderij zijn we al zover; alleen de pluimveesector en de varkenssector komen die afspraak niet na. Ik vind dat die sectoren daarop aangesproken moeten worden, want die afspraken zullen ze echt moeten nakomen. Die afspraken zijn er niet voor niets en als je afspraken maakt, moet je ze ook uitvoeren.

Voorzitter: Geurts

Mevrouw Dikkers (PvdA): Voorzitter. Ik heb niet geteld, maar het woord «duurzaam» komt in de 22 stukken die wij hebben gekregen, nogal frequent voor. Dat is goed, want duurzaamheid zou de norm moeten zijn. Uit het feit dat we er zo ontzettend de nadruk op moeten leggen, blijkt dat onduurzaamheid de norm is, en dat voelt toch wel een beetje gek. We weten allemaal dat de huidige productiemiddelen niet duurzaam zijn en toch passen ze binnen de Nederlandse en andere wettelijke kaders.

We lezen in de agrogrondstoffenmonitor dat de verduurzaming in volle gang is. We hadden het er net al even over met de collega's dat de in Nederland gebruikte soja voor bijvoorbeeld varkens- en kippenvoer 100% duurzaam zou moeten zijn. Dat is natuurlijk mooi. We constateren met elkaar dat het produceren volgens de huidige norm niet duurzaam is. Dat is goed, want men komt vervolgens met elkaar tot criteria voor verduurzaming. Daarna is er echter sprake van een niemandsland. Zou het niet zo moeten zijn dat tussen de criteria die het bedrijfsleven zichzelf oplegt en op grond waarvan het bedrijfsleven tegen de consument zegt «dit is duurzaam» en ... Omdat het een plan van de sector zelf is en het gedragen wordt door de sector, heeft de politiek er natuurlijk alleen zijdelings mee te maken. Wie kan de consument dan aanspreken als het uiteindelijk toch niet zo duurzaam blijkt te zijn? En wie moet de Tweede Kamer aanspreken om al die duurzaamheidsambities van het kabinet te laten uitvoeren? Waar gaat het mis met de verantwoordelijkheid en bij wie kan de consument verhaal halen? Nu loopt de wetgeving voor duurzaamheid achter op de markt. De consument koopt iets omdat het duurzaam is – het staat heel vaak ook op het logo – maar wie kan hij aanspreken als dat niet blijkt te kloppen?

De klant denkt dat hij er goed aan doet om duurzaam te kopen, maar die consument kan niets controleren en de overheid heeft geen andere taak dan faciliteren. Ik vind het een worsteling, want ik weet niet zo goed wat ik hiermee moet. Of je moet de wetgeving aanpassing tot op het niveau van de certificaten – dan kan de wetgevende macht wel controleren of eraan voldaan wordt – of je zegt «het is vrijblijvend en verduurzaming is eigenlijk niet zo nodig, omdat de wetgeving de grenzen aangeeft, die op zichzelf duurzaam genoeg zouden moeten zijn». Ik vind het een ingewikkeld debat.

De vrijblijvendheid van de certificaten is vrij groot en er zijn ook geen sanctiemogelijkheden. «Duurzame soja» zegt me niet heel veel en als je de criteria erbij pakt, zie je dat men na een uitgebreide audit een certificaat krijgt dat vijf jaar geldig is. Ook na herhaaldelijk bellen naar het secretariaat in Buenos Aires krijgen we niet te horen hoe de controle op die audits plaatsvindt. Krijgt een bedrijf een certificaat dat vijf jaar geldig is of krijgt het tussentijds ook onverwacht bezoek om te kijken of het überhaupt wel deugt? Is het niet beter om de teugels aan te halen en te onderzoeken op welke wijze we de consument, de klanten, kunnen beschermen tegen de vrijblijvendheid van de certificaten? Over die vrijblijvendheid maak ik mij zorgen. Transparantie in de keten en medeverantwoordelijkheid van de producenten dáár voor productiewijzen lijkt mij een goede zaak. Ik hoor graag een reactie van het kabinet.

De agrarische sector gaat er prat op dat Nederland de tweede voedselexporteur ter wereld is. Nu heb ik begrepen dat wij dat voedsel niet allemaal hier produceren en dat het voor een deel ook om doorvoer gaat. Ik heb dat nooit helemaal helder gekregen. Kan de Staatssecretaris voor mij inzichtelijk maken wat we hier produceren en waar dus daadwerkelijk toegevoegde waarde op zit, en wat doorvoer is? Zo ja, is dat verschil dan heel erg groot?

Ik lees dat het kabinet druk bezig is om grote markten voor Nederlandse producten te openen. Ik sta daar ambivalent tegenover. Het is fijn dat we producten met toegevoegde waarde, bijvoorbeeld kaas, kunnen exporteren en dat we een markt kunnen vinden voor restproducten waarvoor in Nederland geen markt is, bijvoorbeeld varkenspoten, want dan kun je, zoals dat zo mooi heet, tot vierkantsverwaarding overgaan. Maar het heeft ook iets dubbels, want het draagvlak voor de intensieve veehouderij in Nederland is historisch laag. Overlast in de Peel, in de Achterhoek en op de Veluwe ten behoeve van vlees voor de Vietnamese markt is niet de weg die wij op zouden moeten gaan. Ik hoop dat het kabinet Nederland niet ziet als een exporteur van bulk. Het is immers een doelstelling van ons ontwikkelingsbeleid dat Vietnam zichzelf ontwikkelt. Als de Minister op missie is om markten te openen, hoe verhoudt de ontwikkeling van de lokale kippenmarkt zich dan tot de ambitie om de Nederlandse kippenexport een extra boost te geven? De PvdA is trots op de toegevoegde waarde die de agrarische sector in Nederland kan leveren, maar snapt niet waarom wij de nummer één exporteur van kip ter wereld zouden moeten zijn.

Wij lezen dat het de Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid is dat we een inclusieve en duurzame groei van de agrarische sector bevorderen, waarbij kleine en middelgrote bedrijven in ontwikkelingslanden centraal staan. Ik vraag me wederom af of deze ambitie niet botst met de ambitie om onze producten te exporteren. Hoe moet je dan concurreren? Ik lees in de stukken van de Minister dat wij handelsbevordering als een belangrijk middel zien. Betekent dat dat we lokale handel bevorderen of dat we uiteindelijk onze eigen handel bevorderen? Dat kan, maar wees daar dan wel eerlijk over. Wij krijgen van ontwikkelingsorganisaties verzoeken om in dit debat ook eens te drukken op de coherentieagenda. Ik snap dat wel, want als je de stukken leest, zie je dat er soms enig licht tussen zit.

Ik lees ook dat we bijdragen aan een betere toegang tot uitgangsmateriaal voor de versterking van lokale zaadsystemen. Een mooie zin! Het klinkt dus goed, maar betekent dat ook dat we voor de lokale boeren de Monsanto's van deze wereld buiten de deur weten te houden? Als dat zo is, dan hoor ik heel graag hoe het kabinet dat doet.

Het is prettig dat wij zowel met de Minister voor Handel als met de Staatssecretaris van Economische Zaken in samenhang over voedsel kunnen spreken. Ik hoop dat we dat in de toekomst kunnen blijven doen, want het is een onderwerp dat zowel nationale als internationale componenten heeft. Voor de Partij van de Arbeid is het klip-en-klaar dat het de consument duidelijk moeten zijn wat hij eet en wat een bepaald certificaat precies inhoudt. Dat betekent ook dat we ergens een instantie verantwoordelijk moeten kunnen houden voor de juistheid van dat certificaat.

Voorzitter: Dikkers

De vergadering wordt van 20.48 uur tot 20.58 uur geschorst.

De voorzitter: Collega's, we gaan weer beginnen!

Ik geef het woord aan de Staatssecretaris van Economische Zaken. Haar kennende denk ik dat ze haar eerste termijn in blokjes gaat doen. Ik stel voor dat we aan het eind van zo'n blokje onze interrupties plaatsen en dat we ons beperken tot twee interrupties per persoon, want dan kunnen we dit debat op tijd afronden.

De heer Klaver (GroenLinks): Twee interrupties!

De voorzitter: We maken er drie van.

Mevrouw Thieme (PvdD): Ik zou heel graag willen weten hoeveel blokjes er zijn, want we hebben wel eens meegemaakt dat het heel lange blokken zijn en dan slaat het debat een beetje dood als je pas aan het eind mag interrumperen.

De voorzitter: De Staatssecretaris heeft vier blokjes en de Minister twee. Dat zijn samen zes blokjes.

Staatssecretaris Dijksma: Mijn blokjes zijn: 1. internationaal, 2. verduurzaming ketens, voedselverspilling en mededinging, 3. eiwitstrategie en biologische landbouw en 4. overig. Voordat ik aan die blokjes begin, zou ik, gehoord het debat, graag eerst een paar algemene woorden zeggen.

Nog niet zo heel lang geleden was ik in de gelegenheid om te spreken met de secretaris-generaal van de VN. Hij gaf in dat gesprek aan dat de wereld waarin we nu leven voor twee heel grote uitdagingen staat en daar ben ik het zeer mee eens. De eerste uitdaging is de verduurzaming van onze energieconsumptie en energieproductie en de tweede het voedselvraagstuk. Die tweede uitdaging is het onderwerp dat we vandaag in zijn volle breedte bespreken. Overigens denk ik dat we in dit debat heel veel onderwerpen die daarbij horen, niet eens zullen kunnen aanraken.

Met de heer Klaver ben ik het zeer eens dat het ook een verdelingsvraagstuk is. We zien aan de ene kant overvloed en aan de andere kant tekorten. Het is natuurlijk moreel verschrikkelijk om te moeten vaststellen dat er in onze wereld, waar ook overvloed is, mensen elke dag met honger naar bed gaan. Om die reden en omdat het aantal mensen zal toenemen tot 9 miljard in 2050, is het van het grootste belang dat we een antwoord formuleren op het wereldvoedselvraagstuk. En dat is geen business as usual. Het betekent namelijk dat we meer moeten produceren, maar wel met een aanmerkelijk lagere belasting van de natuurlijke hulpbronnen en rekening houdend met het veranderende klimaat. Bovendien zullen we ook rekening moeten houden met de wijze waarop onze productie als zodanig invloed heeft op die verandering van het klimaat.

Ik zal zo meteen dieper ingaan op de betekenis van klimaatslimme landbouw, maar dat is wel een belangrijk uitgangspunt. En ja, daarbij is, zo zeg ik tegen de heer De Liefde, innovatie een heel belangrijk thema. Kennis is ook in de toekomst de sleutel tot verandering. Maar het gaat niet alleen om innovatie, wat het gaat ook om een andere wijze van produceren: bewust produceren. Het gaat er daarbij om minder te verspillen, niet alleen in onze huishoudens, maar ook in de keten. Je ziet dat er in arme landen heel veel postharvest verloren gaat.

Het was de heer Smaling die terecht vroeg hoe coherent we op al die thema's zijn. Het gaat om het verduurzamen van wat wij dan maar de gangbare landbouw noemen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het vergroenen van de gewasbeschermingsmiddelen, het vergroenen van onze akkerbouw en het beter nadenken over het wegvloeien van nutriënten in het grondwater. Tegelijkertijd gaat het ook over het opschalen van de mogelijkheden voor biologische landbouw. Ik hoop, maar dat is een wens, dat we daar van beide kanten geen geloofsbelijdenis van maken. Ik denk namelijk dat er heel veel winst is te behalen zowel bij de gangbare landbouw, die heel veel heeft laten zien op het terrein van efficiënt produceren, als bij de biologische landbouw, die heeft laten zien hoe je groen kunt produceren door insecten te gebruiken als natuurlijke bestrijders. Als we die werelden bij elkaar brengen, maken we pas echt winst. Ik vind het ontzettend jammer dat in debatten vaak gedaan wordt alsof het een of het ander hét recept is. Dat is niet zo. Je moet die werelden bij elkaar brengen en daar zijn wij in ons beleid dan ook mee bezig.

Ik verheug me erop dat er een kabinetsreactie komt, niet alleen van de collega die hier aan tafel zit, maar ook van mijn andere collega's. Zo zal Minister Schippers een bijdrage leveren aan de kabinetsreactie op het WRR-rapport. Ik zeg tegen de heer Smaling dat we daarbij moeten overwegen of een voedselakkoord een instrument kan zijn dat ons verder helpt. Ik wil op die vraag vanavond nog geen antwoord geven. Je moet ook de tactiek in het oog houden en dat betekent de vraag beantwoorden of we heel veel energie moeten steken in een akkoord of dat we een aantal zaken moeten proberen verder te brengen, waarvan we nu al kunnen vaststellen dat die toch moeten gebeuren. Ik vind het overigens zeker een terechte vraag van de heer Smaling en we zullen in de kabinetsreactie dan ook aangeven of we dat wel of niet nuttig vinden.

Voorzitter, dit was mijn algemene inleiding. Met uw goedvinden zou ik over willen gaan naar het blok internationaal.

Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter?

De voorzitter: Is het mogelijk dat u met uw vraag wacht tot na dit blokje?

Mevrouw Thieme (PvdD): Moet ik daaruit opmaken dat dit niet een blokje was waarop wij mogen reageren?

De voorzitter: Het was de inleiding, maar als u de heel dringende behoefte hebt om daarop te reageren, dan stel ik u daartoe in de gelegenheid.

Mevrouw Thieme (PvdD): De Staatssecretaris wil niet dat er een soort geloofsoorlog ontstaat tussen de biologische en de gangbare landbouw. Zij wil dat niet, zo heb ik begrepen, omdat ze van elkaar kunnen leren. Maar waarom krijgt de conventionele landbouw op dit moment dan veel meer mogelijkheden en veel meer financiële steun dan de biologische landbouw? De ongelijkheid tussen deze twee systemen zou dan toch zeker op z'n minst weggenomen moeten worden?

Staatssecretaris Dijksma: Ik weet niet of het klopt wat mevrouw Thieme zegt. Bij heel veel investeringen, bijvoorbeeld die in stalsystemen, leggen we de nadruk op het verduurzamen van de gangbare landbouw. Dat is niet altijd per definitie biologisch, maar het is natuurlijk wel een belangrijke stap. Verder stellen we het komende jaar, mede dankzij de Kamer, niet alleen veel onderzoeksmiddelen ter beschikking voor de biologische sector, maar ook voor BIOFACH. Ik kijk hierbij specifiek naar de heer Smaling, want zijn partij heeft daartoe vorig jaar een amendement ingediend. BIOFACH is een belangrijke beurs en het is dan ook jammer dat de commissie niet met mij meegaat, want dat zou een goed signaal zijn geweest, ook om onze biologischelandbouworganisaties te steunen. Op deze manier proberen we deze markt extra ondersteuning te bieden.

Mevrouw Thieme (PvdD): Ik zal bij de BIOFACH aanwezig zijn; dan weet de Staatssecretaris dat ook.

Ik doelde vooral op de Europese steun voor de gangbare landbouw en dan in het bijzonder op de steun voor veevoer. Verder zijn er de kosten van de bioindustrie die niet in de prijs worden doorberekend. Al met al hebben degenen die het goed doen, de biologische landbouwers, het heel erg moeilijk om kostendekkend hun spullen te kunnen verkopen, terwijl de bioindustrie vaak direct en indirect wordt gesubsidieerd. Is het niet beter om naar een toekomstgerichte landbouw te gaan, waarbij dit soort ongelijkheden wordt weggenomen?

Staatssecretaris Dijksma: Een van de gevechten die we nu leveren, gaat over de richtlijn die in zijn huidige vorm de biologische landbouw enorm zou beperken. Het is heel goed om te merken dat in Nederland en in een aantal andere lidstaten partijen als de Partij voor de Dieren en het CDA zij aan zij staan om op te komen voor de belangen van de biologische landbouw. Mevrouw Thieme spreekt deze week net als ik met Commissaris Hogan en ik kan me voorstellen dat we beide op dit punt een helder geluid laten horen, zodat er geen twijfel over hoeft te bestaan waar wij staan. Wat wij willen, is ruimte voor de biologische landbouw en geen onnodige belemmeringen in de wet- en regelgeving. Het is in mijn ogen heel goed dat alle partijen die hier vandaag met elkaar debatteren, het daarover helemaal met elkaar eens zijn. Laten we elkaar daarom bij dit soort onderwerpen opzoeken en samen proberen om de nodige veranderingen teweeg te brengen en laten we niet weer de oude stellingen betrekken. Dat is verleidelijk, zeker in een tijd waarin er behoefte is aan politici die laten zien waar de verschillen zitten, maar de sector is daar uiteindelijk niet per se mee geholpen.

Voorzitter. Onder anderen de heer Geurts heeft mij gevraagd in te gaan op de vraag wat volgens het kabinet klimaatslimme landbouw betekent. Verder is er gevraagd of ik voorbeelden van projecten kan geven. Klimaatslimme landbouw is een landbouwpraktijk die bijdraagt aan duurzame productiviteitsverhoging die de weerbaarheid van de landbouw tegen de effecten van de klimaatverandering verhoogt, maar die tegelijkertijd de uitstoot van broeikasgassen beperkt. In Nederland is bij zowel het bedrijfsleven als de wetenschap en de overheid heel veel kennis en kunde beschikbaar om samen met lokale boeren klimaatslimme productiemethoden te ontwikkelen, bijvoorbeeld beter uitgangsmateriaal. Met de Clinton Foundation hebben we vorig jaar een aantal projecten in gang gezet. Daarmee bereiken we kleine boeren in Rwanda, Tanzania en Malawi. In deze projecten worden boeren opgeleid door middel van trainingsboerderijen en opleidingsprogramma's. Verder werken we samen met AGRA; voormalig wereldleider Kofi Annan heeft zich lange tijd aan deze organisatie verbonden. Met AGRA hebben we een partnerschap gesloten om klimaatslimme landbouw in de praktijk te brengen.

Aan wat voor soort projecten moet je dan denken? We werken bijvoorbeeld aan programma's om aardappel- en tarweboeren te helpen met duurzame teelmethoden die beter bestand zijn tegen droogteperioden en ziekten. Verder werken we aan het slimmer gebruik van bomen om de weerbaarheid tegen de effecten van klimaatverandering te verhogen. Ten slotte valt te denken aan betere opslag van voedsel om voedselverspilling tegen te gaan. Het gaat dan om logistieke efficiëntie in de keten. Dat alles komt in die projecten aan de orde.

Mevrouw Thieme zei met een licht kritische ondertoon: is het concept niet zo breed dat eigenlijk alles klimaatslim kan worden genoemd? Het antwoord daarop is nee, want het gaat om twee dingen: productiviteitsverhoging die bijdraagt aan de weerbaarheid van producten tegen klimaatverandering én minder CO2-uitstoot. Wat we niet doen, is tot op de boerderij sturen met «het mag alleen maar zo». Die uitgangspunten zijn natuurlijk wel van heel groot belang. Het gaat dan het inderdaad niet alleen om goed uitgangsmateriaal – we moeten ons echt niet beperken tot dat voorbeeld – maar ook om gewasrotatie en beplanting met bomen.

Zoals ik al zei, hebben we verschillende partnerschappen gesloten. We proberen op die manier juist de mensen te bereiken. Ik ben het zeer met de heer Smaling eens die zei «geef het ook een menselijk gezicht». Dat zullen we in de komende tijd ook meer en meer moeten doen, want uiteindelijk gaat het om kleine boeren die met behulp van kennis en steun hun positie in hun eigen land moeten verbeteren. Als er nou één antwoord is op honger, dan is het wel dat je bijvoorbeeld Rwanda in staat stelt om zijn eigen landbouwsector op orde te krijgen. De voormalig Minister van Landbouw van Rwanda zei daarom tegen mij: «Als je komt, neem je kennis mee, want die hebben we heel hard nodig, maar neem ook je bedrijven mee, want daar willen we graag mee samenwerken. Daar kunnen we van leren.» Dat is voor ons echt het allerbelangrijkste. Het leidt er uiteindelijk niet alleen toe dat de sector wordt opgebouwd, maar dat dit land voor zijn voedsel meer zelfvoorzienend wordt. En op die manier leidt het er uiteindelijk ook toe dat de politieke stabiliteit groter wordt. Voedsel is in de toekomst absoluut een belangrijk element, ook gezien de relatie met politieke stabiliteit.

De heer Geurts heeft met steun van de heer Dijkgraaf en anderen gevraagd hoe we het agrarisch onderwijs ondersteunen. Daarbij noemde hij de motie van Agnes Mulder. Ik denk dat de Minister daar ook nog het een en ander over zal zeggen, maar laat helder zijn dat onze groene onderwijsinstellingen heel veel kennis kunnen genereren, niet alleen in ons eigen land, maar ook elders in de wereld.

Mevrouw Thieme vroeg of je het voeden van de mensheid of klimaatvriendelijk voedsel voorop moet stellen. Wij zetten in op een duurzame ontwikkeling, ook van de veeteelt. Deze sector is er en je ziet dat die mondiaal groeit. De vraag naar vlees in de landen buiten Europa stijgt. Belangrijk is dat deze productie klimaatslim en duurzaam wordt. Verdringing van voedselgewassen door bijvoorbeeld biogasgewassen is dus geen onderdeel van beleid. We zien overigens wel dat de verbouw van dit soort gewassen als economische activiteit soms ook kan bijdragen aan voedselzekerheid.

Verschillende woordvoerders hebben vraagtekens geplaatst bij de mondiale ketens en de verduurzaming van deze ketens. Onder anderen de heer Smaling sprak daarover. Hij vroeg of je deze ketens niet korter moet maken. Dat is op zichzelf een interessante gedachte. Ik heb al eerder gezegd dat ik er een voorstander van ben dat we dat doen waar dat kan. Het is echter een enorme uitdaging voor de ketens en bovendien zijn we daarvoor ook afhankelijk van het buitenland. We zullen nooit alles zelf kunnen opvangen met producten uit Nederland. Dat autarkische ideaal – ik dicht dit ideaal aan niemand in het bijzonder toe – is voor de Nederlandse situatie echt het verkeerde uitgangspunt. Het betekent namelijk dat je voor een gesloten staatseconomie gaat. Als er nou iets is waardoor de Nederlandse economie de afgelopen decennia heeft gefloreerd, dan is het wel het open karakter van onze economie.

De heer Geurts zei terecht – ik wil dat echt opgemerkt hebben – dat we minder afhankelijk moeten zijn van instabiliteit elders in de wereld. Ik vermoed dat daarop de nadruk heeft gelegen in zijn eerdere bijdrage. Ik wil er eigenlijk niet een heel jaar op doorgaan. Het klopt, maar dan moet je ook niet al je eieren in één mandje leggen. In ons geval betekent het dat we niet alleen moeten kijken naar wat we zelf kunnen doen, maar dat we ook beweeglijk moeten blijven op de wereldmarkt en deuren moeten openen die nu nog gesloten zijn. Ik zal overigens nog uitgebreid ingegaan op de eiwitstrategie, iets wat overigens ook terugkomt in de kabinetsreactie op het WRR-rapport.

De heer De Liefde zei dat duurzame voedselvoorziening voor 9 miljard mensen niet biologisch kan en dat Nederland wel zijn bijdrage moet leveren aan de voedselvoorziening van al die mensen. In mijn inleiding heb ik al gegeven waar wij staan. Waar we elkaar op vinden, is het belang van innovatie. Die moet centraal staan in het beleid. Wij doen dat bij de topsectoren door aanvullend onderzoek te doen. We proberen dus zo veel mogelijk te produceren met zo min mogelijk gebruik van grondstoffen.

Mevrouw Thieme vroeg naar de suggestie van een jaar geleden om community's voor best practices te lanceren. Hoe staat het daar eigenlijk mee? Community's for best practices hebben nog geen vorm gekregen. Het was een Nederlandse suggestie aan de Europese Commissie in het kader van de Europese consultatie over duurzaam voedsel. We zullen hierop zeker inzetten op het moment dat de Europese Commissie met voorstellen komt.

De heer Klaver zei dat we breder moeten kijken naar hoe we met ons voedselsysteem verder moeten. In mijn inleiding heb ik hopelijk al duidelijk genoeg aangeven dat ik dat met hem eens ben. In de reactie op het WRR-rapport zullen we proberen om zo'n brede visie neer te leggen. Dat zal uiteraard tot een debat leiden, maar het lijkt mij alleen maar goed dat we dit debat met elkaar aangaan. Hij verwees verder naar onderzoek van Oxfam Novib, waaruit blijkt dat de tien grootste voedselbedrijven net zo veel uitstoten als alle Scandinavische landen bij elkaar. Nederland heeft in het kader van het convenant Schoon en Zuinig afgesproken dat het bedrijfsleven gaat werken aan de reductie van uitstoot van CO2. Het is mijn beeld dat de sectoren goed op koers liggen en dat de doelen, zoals het zich nu laat aanzien, zullen worden gehaald.

Mevrouw Dikkers zei dat het mooi was om allemaal nieuwe markten te openen, maar dat we er tegelijkertijd niet aan voorbij mogen gaan dat er heel veel discussie is over de Nederlandse intensieve veehouderij. Hoe zie ik Nederland als exporteur van bulk? Zij gaf in verband met de vierkantsverwaarding van varkensoren en -poten, allemaal delen van een varken die wij in Nederland niet eten, aan dat het soms heel verstandig is, juist vanuit duurzaamheidsoogpunt, om sommige producten te exporteren. Tegelijkertijd is in de Nederlandse discussie met de varkenssector over het recept voor duurzaam varkensvlees natuurlijk ook het verdienmodel in beeld. Sommige woordvoerders stipten het al aan. Als er veel aanbod is – soms is er zelfs te veel aanbod – zakt de prijs op de markt in. Op zichzelf is er dus een toekomst voor een verduurzaamd product waarvoor je, als het goed is, ook een hogere prijs kunt vragen. Dat laatste is helaas niet altijd de praktijk. Daar moeten we het in het volgende blok dan ook over hebben; in dat blok behandel ik kwesties die de commissie heeft aangestipt rondom mededinging en transparantie in de keten. Hoe neemt de keten zijn verantwoordelijkheid? Dat zijn allemaal zaken waarvoor ik graag aandacht vraag. Ik vraag ook graag aandacht voor het feit dat we het, zeker in vergelijking met sommige andere landen, heel goed doen, ook op het terrein van duurzaamheid. Ik denk dan aan onze normen voor dierenwelzijn en onze milieunormen. In Nederland hebben we daar vaak een heel kritisch debat over, maar buiten Nederland is dat debat toch heel anders van toon. Men is daar vaak nieuwsgierig naar hoe wij het, ondanks alle moeilijke omstandigheden, voor elkaar krijgen om het zo te doen. Ik vind dat dat ook hier een keer gezegd moet worden. Je kunt dat namelijk niet vaak genoeg zeggen.

De heer De Liefde vroeg op welke nieuwe markten wij ons focussen. Hij gaf aan dat het door de Russische boycot, van belang is dat we daarnaar kijken. We zijn met verschillende landen in verschillende regio's bezig om markten open te krijgen, zowel op veterinair als fytosanitair gebied. Daarbij valt te denken aan landen als China, Rusland voor een aantal producten, Brazilië, Vietnam, Thailand, Kenia en Zuid-Afrika. Het is mijn voorstel om de Kamer begin januari te informeren over onze exportstrategie.

Mevrouw Dikkers zei dat het mooi is dat we de tweede agro-exporteur ter wereld zijn, maar zij vroeg zich tegelijkertijd wel af wat we precies produceren en waar onze toegevoegde waarde zit. Nederland produceert en handelt inderdaad heel veel. Wat er allemaal binnen onze landsgrenzen gebeurt, wordt jaarlijks door het LEI op een rij gezet in het Landbouw Economisch Bericht. Ik zal de Kamer per brief meer inzicht geven in de verschillende handelsstromen. Dat is een toezegging.

Mevrouw Dikkers heeft opgemerkt dat Nederland bijdraagt aan een betere toegang tot goed uitgangsmateriaal en de versterking van lokale zaadsystemen. Wel vroeg zij zich af hoe wij tegelijkertijd de Monsanto's van deze wereld buiten de deur houden. Nederland zet zich inderdaad in voor het behoud van genetische diversiteit. Wat we onder andere doen met de Access to Seeds Index is aan de ene kant transparantie en aan de andere kant zaadbanken in het buitenland financieren. Er loopt ook een discussie over octrooien en patenten, maar mevrouw Dikkers weet dat we na het aantreden van dit kabinet met elkaar hebben vastgesteld dat we voor een volledig kwekersrecht zijn. Dat is een omwenteling in het beleid. We zijn het er in de Kamer allemaal over eens dat dit noodzakelijk is. Je kunt discussiëren over de vraag in hoeverre je genetische modificatie wilt toestaan. Soms is dat een principiële discussie. We zijn het er tegelijkertijd ook over eens dat we een heel dure fout zouden maken als we de wereldvoedselproductie in de handen van slechts twee grote bedrijven zouden leggen. We zouden daar een hoge prijs voor betalen. Het is mijn indruk dat wij met de langdurige Nederlandse inzet voor het volledige kwekersrecht daaraan een bijdrage leveren.

Voorzitter, daarmee ben ik gekomen aan het einde van dit blokje.

Mevrouw Thieme (PvdD): De Staatssecretaris sprak in verband met klimaatslimme landbouw over het weerbaar maken van bijvoorbeeld aardappels tegen droogte. Ze liet daarbij de naam Monsanto vallen. Is het mogelijk dat er onder de vlag van klimaatslimme landbouw projecten worden georganiseerd met genetisch gemodificeerde aardappels? Worden dergelijke projecten met andere woorden omwille van het klimaat geaccepteerd? Dat is in mijn ogen een cruciale vraag wanneer je spreekt over duurzame en maatschappelijk geaccepteerde vormen van landbouw.

Staatssecretaris Dijksma: Misschien is het goed om vast te stellen dat het in ieder geval niet mijn eerste inzet is. Ik kan niet uitsluiten dat het ergens in de wereld gebeurt. Dat is natuurlijk de vrijheid die anderen hebben. Het is dus niet waar wij op aankoersen.

Mevrouw Thieme (PvdD): Kunstmest en pesticiden worden vaak geproduceerd op basis van fossiele brandstoffen. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat je dus niet van klimaatslimme landbouw mag spreken als die middelen worden gebruikt?

Staatssecretaris Dijksma: Sommige projecten zijn juist gericht op het verminderen van het gebruik van pesticiden. Dat gebruik is een heel groot probleem en we zullen dat dan ook moeten terugdringen. Daarbij kun je niet op voorhand uitsluiten dat er nog wel wat middelen gebruikt worden. De omslag die wij nastreven, is dus juist het verminderen van het gebruik.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben blij dat de Staatssecretaris in een brief nog een keer zal teruggekomen op de opbouw van de export. Dat is namelijk een te uitgebreid onderwerp om nu te behandelen. Ik heb één vraag waarop ik wel graag wil dat de Staatssecretaris ingaat. Dat is de vraag die mevrouw Dikkers ook al stelde: zal de Staatssecretaris ingaan op het specifieke punt van de wederinvoer en wederuitvoer? Hoe groot is het percentage wederinvoer en wederuitvoer van de totale export? Dat cijfer zou ik wel graag nog in dit algemeen overleg horen.

Staatssecretaris Dijksma: Maar dat is heel ingewikkeld! De mensen naast mij fluisteren mij toe: dat kunnen we niet zomaar zeggen. In de brief zullen we daar waarschijnlijk een educated guess naar moeten doen. Ik ben daartoe bereid, maar het komt dan wel pas in die brief aan de orde.

De heer Klaver (GroenLinks): Helder, maar volgens mij zijn die cijfers gewoon bekend bij het CBS en is een educated guess dus helemaal niet nodig. Ik vraag het, omdat ik er echt heel erg benieuwd naar ben. Ik zie de bewindslieden druk overleggen: is het kabinet er misschien al uit?

Staatssecretaris Dijksma: Het kabinet is er wel uit, hoor. Wij denken dat het niet zo eenvoudig is als de heer Klaver doet voorkomen.

De voorzitter: U krijgt die informatie in een Kamerbrief.

Staatssecretaris Dijksma: Ik zou niet willen zeggen dat het bij vragen van de heer Klaver wel vaker zo gaat, maar volgens mij hoor ik de heer Dijkgraaf dat wel zeggen en dan is het natuurlijk zo!

De voorzitter: U hebt nog een korte vervolgvraag?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik begrijp dat ik vaker de toon van de heer Dijkgraaf moet aanslaan.

Ik zal iets preciezer zijn over de informatie die ik wil hebben. Ik wil hierover graag in debat, temeer omdat de opbrengst van de wederinvoer en wederuitvoer ongeveer € 0,075 per euro bedraagt en van onze eigen productie € 0,57. Kan de Staatssecretaris ingaan op de totale waarde van de export, wat de bijdrage daarvan is aan het bbp en hoe het moet worden uitgesplitst over wederinvoer en wederuitvoer? Zo ja, wanneer kunnen we die brief dan ontvangen?

Staatssecretaris Dijksma: De Kamer ontvangt die brief in het voorjaar. We zullen een goede poging doen. Ik begrijp wat de heer Klaver zegt en wij zullen proberen om niet weg te definiëren dat wij een handelsland zijn en dat belangrijke handelsstromen ons land passeren. Het zal dus in beeld worden gebracht. Overigens is die wederinvoer en wederuitvoer voor de Nederlandse economie wel van grote waarde.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog met het tweede blokje. De heer Geurts vroeg naar de website www.ketenborging.nl. Meer in het bijzonder wilde hij weten waarom de NVWA nog geen kwaliteitssystemen heeft getoetst. De website www.ketenborging.nl is sinds 4 september online en wij verwachten dat die website de komende weken gevuld zal worden. Tot nu toe hebben zich achttien kwaliteitssystemen bij de NVWA gemeld. Die moeten een zorgvuldige door de NVWA opgestelde procedure doorlopen voordat ze geaccepteerd worden. Die procedure bestaat uit een aanmeldings- en toetsingsfase. Op het moment dat de kwaliteitssystemen de aanmeldingsfase hebben doorlopen, worden zij als «aangemeld» op de website geplaatst. Tien kwaliteitssystemen zitten nu in die aanmeldingsfase en de NVWA zal die zo snel mogelijk afronden.

De heer Geurts vroeg verder naar het doorberekenen van kosten en retributies. Het is onze inzet om kostendekkende tarieven te hanteren. Het kabinetsbeleid is gebaseerd op het rapport Maat houden 2 en de kaders van de Europese wetgeving. De kosten die in ons land worden doorberekend aan het bedrijfsleven voor controles op voedselveiligheid en voedselkwaliteit zijn gebaseerd op de Europese regelgeving. De verordening die hieronder ligt, wordt overigens op dit moment herzien. Onze inzet daarbij is het rapport Maat houden 2014 en bestaat uit twee punten: een gelijk speelveld en kostendekkende tarieven. Het commissievoorstel voor de nieuwe controleverordening vereist transparantie van de lidstaten over de hoogte van de retributies en de berekeningswijze. Op dit moment is die transparantie nog niet verplicht. Wij hebben de Kamer al in maart 2013 geïnformeerd over de retributies in andere lidstaten. Wij hebben toen aangegeven dat er verschillende onderzoeken zijn gedaan naar de retributiesystemen in andere EU-landen, bijvoorbeeld door het LEI en de Europese Commissie. Het LEI-rapport bevestigt op hoofdlijnen de conclusies van de vergelijkende LEI-studie uit 2006 en de studie van de Europese Commissie naar de retributiestelsels, namelijk dat de manier waarop de inspectiediensten zijn georganiseerd en de gehanteerde kostprijzen en doorberekeningssystematieken sterk kunnen verschillen. Een andere niet onbelangrijke conclusie is dat er geen bewijs is gevonden – en dat is volgens mij de kern – voor het disfunctioneren van de interne EU-markt als gevolg van de verschillende retributiestelsels en de verschillen in keuringskosten.

De heer Geurts wees op het onderzoek door de ACM (Autoriteit Consument & Markt) naar de voedselketen en de marges in Nederland. Wanneer komt dat rapport? Op dit moment legt de ACM de laatste hand aan het onderzoek naar de marges in de keten. Ik zal de Kamer dat rapport zo snel mogelijk toesturen.

De heer Dijkgraaf herinnerde eraan dat we het allemaal zeer belangrijk vinden dat er meer aandacht komt voor het verdienmodel. Hoe zit het met de beleidsregels? Hij vroeg dat, omdat hij zich afvraagt of ze wel goed functioneren en hoe ambitieus wij eigenlijk zijn. In de beleidsregels spelen de voordelen voor latere generaties wel degelijk een rol. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben wij deze discussie ook gevoerd en toen heb ik de heer Dijkgraaf aangegeven dat ik echt eerst nauwkeurig wil bezien of de beleidsregels toereikend zijn voor de verduurzaming van de agroketen. Ik zal in het voorjaar van 2015 de heer Dijkgraaf daarover informeren. Wij zetten in op verdere verduurzaming van de ketens en daar zal inderdaad een prijs voor moeten worden betaald. Je ziet dat er spanning bestaat tussen de mededinging aan de ene en de verduurzaming van de ketens aan de andere kant.

De mededeling van de Commissie biedt overigens een goede basis voor verdere stappen op Europees niveau. Desondanks kan ik me voorstellen dat het noodzakelijk is. Ik zeg toe om dit onderwerp in de aanloop naar het Nederlandse voorzitterschap een prominente rol te geven. Wij willen de toekomstbestendigheid van de landbouwsector op de agenda zetten en een heel belangrijk onderdeel daarvan is de vraag of de verduurzaming, die om allerlei redenen noodzakelijk is, in de weg wordt gezeten door regelgeving van de DG Competition. Die regelgeving is overigens op zichzelf goed bedoeld, namelijk om de consument te beschermen. Ik ben met de heer Dijkgraaf van mening dat hierover het laatste woord niet is gezegd en dat het betekent dat de Nederlandse overheid zich in Nederland zelf en binnen Europa moet laten gelden.

Mevrouw Dik-Faber vroeg hoe de beleidsregel mededinging wordt toegepast. Men hanteert die beleidsregel bij het beoordelen van duurzaamheidsinitiatieven. We zullen hierop in het voorjaar terugkomen en dan kunnen we bezien of het werkt zoals was beoogd.

De heer Klaver vroeg hoe we de macht van de inkooporganisaties kunnen inperken. Mededingingsregels zorgen er in een ideale situatie voor dat inkoopmacht niet wordt misbruikt. Daar ziet de ACM op zichzelf ook op toe. Ik zal dadelijk in antwoord op vragen van de heer De Liefde nog wat meer zeggen over de pilot eerlijke handelspraktijken. Daarin proberen we dus op een positieve manier die eerlijke verhouding tussen de partners in de keten onder de aandacht te brengen. Als dat nodig is, proberen we daar ook een doorbraak te bewerkstelligen. De pilot is inderdaad niet bekend genoeg en om die reden hebben we op 12 november een bijeenkomst met een heel groot aantal land- en tuinbouworganisaties georganiseerd op het departement. We hebben toen vastgesteld dat het noodzakelijk is dat de bekendheid toeneemt. Daar moet iedereen zijn verantwoordelijkheid voor nemen. Men moet zich melden en soms aarzelt men om een casus aan te melden. Dat zal echter wel moeten. We zullen in 2015 de uitkomst van de pilot naar de Kamer sturen. Daarna zullen we moeten bezien of het de juiste route is en of we op deze manier verder willen gaan.

De heer De Liefde wil nu al de zekerheid dat er daarna geen wettelijke stappen worden gezet. Zover ben ik nog niet, maar ik vind het ook te ver gaan om dergelijke stappen op voorhand uit te sluiten. We zullen de pilot een kans moeten geven en daaraan zullen de organisaties moeten meewerken, overigens niet alleen de land- en tuinbouworganisaties maar ook de andere organisaties in de keten. Daar zetten we nu maximaal druk op en de heer De Liefde heeft gelijk dat dit heel belangrijk is. We zullen in het komende jaar dus gaan zien wat het heeft opgeleverd. Met die resultaten kom ik terug naar de Kamer en dan kan de Kamer aangeven hoe zij daarover denkt.

De heer Smaling zei dat het marktaandeel van duurzaam voedsel omhoog moet en dat er bij verschillende productgroepen nog heel veel te winnen is. Daar ben ik het mee eens. Het groeit inmiddels wel flink, namelijk met zo'n 10% per jaar. We willen een versnelling van die groei en daarover zijn we in gesprek met de Alliantie Verduurzaming Voedsel. In de agenda van die alliantie staat dat de bodem van de verschillende ketens omhoog moet. Zij heeft verder twee terreinen benoemd die daar concreet voor in aanmerking komen. Dat zijn aardappelen, groente en fruit enerzijds en vlees anderzijds. Over de vraag hoe we kunnen vaststellen wat de bodem is, worden nu heel veel gesprekken gevoerd. Recentelijk heb ik de alliantie opgeroepen om begin volgend jaar concrete resultaten te boeken. Het is belangrijk dat er veel wordt gepraat en dat men van goede wil is, maar op een gegeven moment wil ik, ongetwijfeld net als de Kamer, wel resultaten zien. En dat moment komt nu echt dichterbij.

Mevrouw Dik-Faber wees erop dat adviezen als die van de commissie-Corbey worden gekwalificeerd als kabinetsbeleid maar dat de urgentie ontbreekt. De heer Smaling kwalificeerde het ook als een vrij stevig begin, maar voegde daaraan toe: er gebeurt vervolgens niets. Als zij dat zeggen, moeten ze dat echter wel onderbouwen. Ik zeg dat, omdat ik, gezien wat er in de praktijk allemaal gebeurt, niet tot die conclusie zou komen. Er zijn niet alleen de gesprekken en de acties van de alliantie, maar ook de afspraken over de verduurzaming van de ketens. Ik kom later nog terug op voedselverspilling, maar je ziet dat heel veel ideeën daarover, ideeën die ook de Kamer een warm hart toedraagt, worden uitgevoerd. Al met al is het niet mijn indruk dat er niets gebeurt. Misschien moet er nog meer gebeuren – daar zou ik het misschien ook nog wel mee eens kunnen zijn – maar dat is toch wel een wat andere aanvliegroute dan het wat kille woord «niets».

Mevrouw Dik-Faber heeft gesproken over certificering van keurmerken. Vanuit onze verschillende verantwoordelijkheden hebben de Minister en ik hierover al vaker met de Kamer gediscussieerd. Op verzoek van het Minister van I en M wordt onderzoek gedaan naar de vraag hoe de consument keurmerken ervaart. Ook de ACM kijkt daarnaar. Bij de begrotingsbehandeling hebben we mevrouw Dik al beloofd dat we haar zullen berichten over de resultaten. Op basis daarvan kunnen we bezien wat er nog meer wenselijk is. Wat mij betreft komen we er ook in de reactie op het WRR-rapport op terug.

Mevrouw Dikkers vroeg wie de consument kan aanspreken als het etiket niet klopt. Zij gaf het voorbeeld van duurzaamheid. Keurmerken zijn nu eenmaal private systemen met private eigenaars. Als wat er staat, niet klopt, dan moet de consument zich direct richten tot de eigenaar van het keurmerk. Die zal daarmee aan de slag moeten. Over wettelijke eisen voor etikettering heeft mevrouw Dikkers al vaker gediscussieerd met Minister Schippers. Als die er zouden zijn, dan controleert uiteraard ook de NVWA, maar zij zal zich dan met name richten op de samenstelling en de tracering van producten: als je zegt dat het rundvlees is, maar het is paard, heb je een probleem. Het gaat dan om de betrouwbaarheid in relatie tot de voedselveiligheid en dat is een andere discussie.

De heer Smaling sprak over de noodzaak om een voedselakkoord te sluiten. Daarover heb ik in mijn inleiding al iets gezegd en dat zal ik daarom in dit blokje niet meer doen.

De heer Smaling (SP): Het mag nog een keer, hoor.

Staatssecretaris Dijksma: Nee, het is niet elke dag feest!

Voorzitter, het is wel een groot blok. Ik zeg het maar, voordat ik ruzie krijg met de commissie.

Ben ik bereid om met dwingende wet- en regelgeving te komen als mijn activiteiten onvoldoende duurzaamheidswinst opleveren? Dat is een vraag van mevrouw Dikkers. Ik ga ervan uit dat het bedrijfsleven ook de urgentie van verduurzaming inziet. Je ziet dat ook aan de agenda van de topsector Agri & food. We discussieerden zojuist al over de beleidsregel mededinging en ik zei toen dat ik de discussie over hinder door wet- en regelgeving misschien wel net zo belangrijk vind als de discussie over nieuwe wet- en regelgeving. Als je wetgeving wilt om verduurzaming te organiseren, zul je daarop moeten inzetten op EU-niveau. Dat is ook voor de effectiviteit en het gelijke speelveld belangrijk.

Het laatste punt van dit blokje is voedselverspilling. Verschillende leden hebben gevraagd wat de baten van handel in voedsel zijn en wat de kosten. Zij denken dan ook aan de maatschappelijke kosten van bijvoorbeeld obesitas, de milieukosten voor grondwater en de gevolgen voor de biodiversiteit. In het kader van het WRR-rapport zullen we met een integrale reactie hierop komen. Het zijn dilemma's waar de samenleving vol tegen aanloopt en het lijkt me daarom goed dat we die open met elkaar bediscussiëren.

Het is de doelstelling van het kabinet om de voedselverspilling met 20% terug te dringen. De heer Klaver wijst erop dat die verspilling in 2012 juist is toegenomen. Het moet nog blijken uit de update van de monitor of er in 2013 wel vooruitgang is geboekt. Als dat niet zo is, zullen er nieuwe afspraken moeten worden gemaakt en nieuwe maatregelen moeten worden uitgewerkt. We zitten intussen overigens niet stil. In ieder geval hebben we de «tenminste houdbaar tot»-regels geïnitieerd bij de Landbouwraad, zo zeg ik tegen mevrouw Dik-Faber. Dat is een voorbeeld waarbij we een onderwerp gewoon op de agenda hebben gezet, samen met Zweden. Op dit moment worden die «tenminste houdbaar tot»-data besproken in de werkgroep etikettering in Brussel. Daarin bekijken we welke producten we kunnen uitzonderen. Wij hebben zelf eerst zeer lang houdbare producten als koffie, rijst en pasta als voorbeeld genoemd van producten die wij graag uitgezonderd zouden zien van de lijst. We zijn intussen ook met het Voedingscentrum bezig om hierover voorlichting te geven. Ook hebben we dit bij de alliantie op de agenda gezet. Die wil hier ook graag veel aan doen.

Mevrouw Dik-Faber heeft nog gevraagd of er een EU-mededeling komt over dit onderwerp. Wat gaan we nog meer doen? Of de Europese Commissie komt met een mededeling duurzaam voedsel, is nog niet duidelijk. Er is een nieuwe Commissie, die dat moet gaan beslissen. De doelstelling van de Commissie van 30% in de Afvalrichtlijn mag inderdaad geen afzwakking zijn van de Nederlandse doelen. Daar zetten collega Mansveld en ik ons ook voor in. Ik heb overigens op dat punt ook geen aanleiding tot zorg. Naast onze internationale inzet op het organiseren van een conferentie hebben we in de brief over duurzaam voedsel nog een aantal andere acties opgesomd die wij heel graag verder willen brengen, omdat wij geloven dat dit een belangrijk maatschappelijk onderwerp is in Nederland maar ook daarbuiten.

De voorzitter: Dat is het einde van het blokje.

De heer Geurts (CDA): Ik ben bezig met mijn planning voor het kerstreces. Een onderdeel daarvan zijn werkbezoeken. Een ander onderdeel daarvan is het schrijven van een opiniestuk waarover de heer Klaver het in het volgende kwartaal met mij kan hebben. Het derde onderdeel is het goed tot mij nemen van het ACM-rapport. Wanneer krijgen wij dat rapport? Er hoeft van mij geen nietje doorheen; het mag digitaal. Er hoeft ook geen appreciatie van het kabinet bij. Is het mogelijk om het rapport voor het kerstreces naar de Kamer te sturen?

Staatssecretaris Dijksma: Ik weet dat niet zeker, want de ACM maakt haar eigen rapporten. Dat doen wij niet, maar de ACM. Op het moment dat zij dit rapport publiceert, is het sowieso openbaar, dus dan krijgt de heer Geurts het ook. Ik zal nog de service verzorgen dat wij hem dat toesturen, dan hoeft hij niet te wachten tot het op de website verschijnt.

De heer Geurts (CDA): Zou u misschien toch een telefoontje willen laten plegen om te vragen of het voor het kerstreces kan komen? Dat is overigens ook de toezegging die Minister Kamp gedaan heeft in de debatten over het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving).

Staatssecretaris Dijksma: Ik zal dat checken, want ik was daar niet bij.

Mevrouw Thieme (PvdD): Dit was het blokje over verduurzaming van voedsel. Ik heb in mijn bijdrage uitgebreid stilgestaan bij alle rapporten over het verminderen van de vlees- en zuivelconsumptie die de Staatssecretaris om de oren vliegen. Wat vindt de Staatssecretaris van de conclusie van de klimaatwetenschappers dat we de doelstelling van maximaal 2°C opwarming van de aarde alleen kunnen halen als overheden gaan inzetten op een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie? Zij hekelen het taboe dat heerst bij overheden op dit punt. Ik ken de Staatssecretaris als iemand die wars is van taboes, vandaar dat ik haar graag vraag wat zij vindt van die conclusie.

Staatssecretaris Dijksma: Ik wil daarover iets zeggen in mijn volgende blok, over de eiwitstrategie. Volgens mij is het van groot belang om ook te werken aan alternatieven. Mevrouw Thieme heeft mij daarnaar gevraagd. Wij hebben steeds gezegd, ook in eerdere debatten, dat wij mensen via voorlichting en bewustwording willen laten zien wat de «foodprint», en eigenlijk tegelijk de «footprint», is van hun consumptiepatroon. Daar moet je inderdaad niet geheimzinnig over doen. Daar hoeft van mij ook geen taboe op te rusten, maar wij verschillen van mening over de vraag wat een effectieve strategie is om mensen andere keuzes te laten maken in hun consumptiepatroon. Ik denk dat het heel belangrijk is om consumenten daarover bewustwording te laten ontwikkelen, maar dat we niet zo ver moeten gaan dat we voorschrijven hoe hun consumptiepatroon eruit moet zien.

De voorzitter: Een korte vervolgvraag.

Mevrouw Thieme (PvdD): Niemand pleit voor het voorschrijven van een voedingspatroon, dus laten we er alsjeblieft mee ophouden om dat als een soort tegenmaatregel neer te zetten. Het kabinet heeft aangegeven dat voorlichting nauwelijks effect heeft op gedrag. Dat staat in de brief die het kabinet heeft gestuurd aan de Europese Commissaris. Dus dan vraag ik mij af ...

De voorzitter: Een korte vervolgvraag, graag.

Mevrouw Thieme (PvdD): ... wat dan de andere maatregelen zijn die in het kader van de Alliantie Verduurzaming Voedsel worden genomen, niet zijnde het voorschrijven. Dan verwacht ik dus ook andere maatregelen, die minder ver gaan dan het voorschrijven.

Staatssecretaris Dijksma: Daartoe zal ik in mijn volgende blok, over de eiwitstrategie, een eerste aanzet geven. Dat gaat namelijk ook over het beter op de markt brengen en het meer ontwikkelen van bijvoorbeeld eiwitalternatieven. Daarmee doen wij een aantal dingen.

De heer Klaver (GroenLinks): De Staatssecretaris had het in dit blok over de marktmacht van inkooporganisaties. Zij zei dat er nu in de keten wordt samengewerkt om ervoor te zorgen dat de grote partijen wat aardiger gaan zijn voor de boeren. Maar mijn vraag spitste zich natuurlijk toe op een heel ander punt: hoe kun je de marktmacht breken? Mijn vraag was niet: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de boeren een iets betere prijs krijgen en iets beter samenwerken? Mijn vraag was: hoe kunnen we die marktmacht breken? Ik denk namelijk dat het sowieso ongezond is, voor welke economie en welke markt dan ook, als er monopolies ontstaan. Is de Staatssecretaris bereid om ook daarnaar te kijken?

Staatssecretaris Dijksma: Dat laatste ben ik met de heer Klaver eens, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want hoe breek je marktmacht? Dat doe je onder andere met mededingingswetgeving en dat is hierbij natuurlijk lastig. Aan de ene kant zegt de Kamer namelijk terecht: we hebben last van mededingingsregels op het moment dat ze verduurzaming in de weg zitten. Aan de andere kant stellen we met elkaar vast dat we die regels soms ook ontzettend nodig hebben, omdat de ACM bij uitstek degene is die als een waakhond de markt in de gaten moet houden en die moet kunnen optreden tegen markmacht die ten opzichte van anderen in de keten ongerechtvaardigd is. Het lastige is dus dat we twee dingen tegelijk zeggen op hetzelfde speelveld.

De voorzitter: Een korte vervolgvraag.

De heer Klaver (GroenLinks): Dat het lastig is, begrijp ik, maar volgens mij zijn er twee strategieën. Of je gaat voor het opknippen van deze inkooporganisaties, wat een heel ingewikkelde procedure is, of je zorgt ervoor dat de marktmacht van de boeren wordt versterkt. In ieder geval zie ik dat er problemen zijn, ook met de wetgeving. Uiteindelijk zijn wij echter zelf wetgever. Als wij dus zien dat er problemen zijn, kunnen wij daar zelf op ingrijpen, ook al is het Europese wetgeving. De Staatssecretaris zegt dat het juridisch lastig ligt, ook binnen de wetgeving. Verduurzaming is moeilijk, maar we zien wel dat deze organisaties deze marktmacht kunnen pakken. Ik hoor graag van de Staatssecretaris wat er dan moet veranderen, of het nu in Nederland of in Brussel is, want ik denk dat zij de Kamer aan haar zijde vindt als zij daarmee komt.

Staatssecretaris Dijksma: Dat zie ik en dat is ook goed, maar het gaat volgens mij om een aanpak die op meerdere onderwerpen moet steunen. Dus ja, de boeren moeten zich ten eerste beter organiseren. Daarom is het ook goed dat wij het vanuit Nederland mogelijk hebben gemaakt dat ook in de toekomst producenten en brancheorganisaties een plek kunnen krijgen in de Brusselse regelgeving, want daarmee kan men sterker worden ten opzichte van die inkopers. Ten tweede is de mededingingswetgeving in die zin van grote waarde dat je moet voorkomen dat een paar partijen de macht in de keten zodanig naar zich toe trekken dat anderen daarmee buitenspel komen te staan. Dat is van grote waarde. Ten derde is er bij verduurzaming ook spanning met mededingingswetgeving. We hebben een eerste poging gedaan om met de beleidsregels meer ruimte te krijgen. Het is oprecht de vraag of dat voldoende zal zijn, want ik blijf die spanning wel ervaren. Dat betekent dat we inderdaad zowel Europees als binnen Nederland zullen moeten bekijken of dit niet uiteindelijk moet gaan leiden tot een discussie over de regelgeving. Dat kan ik niet alleen doen; dat zal ik met Minister Kamp moeten doen. En als wij dat met zijn tweeën willen doen, zullen we daar ook onze Europese collega's nog van moeten overtuigen. Via die route wil ik hierover heel graag in het voorjaar met de Kamer spreken, ook op basis van de ervaringen die we dan hebben met wat de ACM zegt over zowel de keten als de verduurzamingsinitiatieven. Hoeveel speelruimte krijgen die in het huidige mededingingssysteem?

De heer De Liefde (VVD): Ik heb een vraag in het verlengde van dit onderwerp. Van de inkopers is bij mijn weten 100% aangesloten bij de pilot en van de voedselproducenten meer dan 75%. Van de boeren zijn dat twee coöperaties. Ik schat in dat dit ongeveer 0,1% is. We zijn deze pilot gestart vanwege de klachten die boeren en tuinders hebben geuit over het veronderstelde machtsmisbruik van de inkopers. We zijn een pilot begonnen op basis van klachten van boeren en tuinders en een jaar na aanvang van de pilot heeft ongeveer 0,1% van die boeren en tuinders zich aangesloten. Wat is de appreciatie van de Staatssecretaris daarvan, nog even los van het feit dat er beterschap beloofd wordt en er allerlei communicatiealternatieven worden ontplooid door LTO en andere clubs? Dit is toch scheef?

Staatssecretaris Dijksma: Ik zou zeggen: dit is in ieder geval een enorme gemiste kans.

De heer De Liefde (VVD): Ja, zo kun je het ook formuleren. We kunnen dan twee kanten op. We kunnen zeggen: er zijn kennelijk geen serieuze klachten, want de boeren sluiten zich niet aan. Ik vermoed dat dit niet het geval is en dan spelen er andere zaken. Maar ik hoor ook niet vanuit het veld of vanuit LTO dat de opzet van de pilot niet goed zou zijn. Wij hebben daarover uitgebreid gesproken in dit huis. We hebben verbeteringen in het voorstel aangebracht. Er moet wel iets veranderen. We gaan toch niet nog een advertentie plaatsen, Staatssecretaris? Want daarmee zal er niets wezenlijks veranderen. Dus wat gaat u doen? Op welke manier gaat u LTO aanspreken om meer aanmeldingen te krijgen?

Staatssecretaris Dijksma: Dat laatste hebben we natuurlijk gedaan. Op 12 november hebben we een bijeenkomst gehad. Dat is nu krap een maand geleden. Daarop hebben we die boodschap heel helder gecommuniceerd. Ik zal het hier nogmaals zeggen: het is van het allergrootste belang dat ook de boeren en de tuinders meedoen, anders hebben we nooit bewijs voor een hoop van hun klachten. Ik neem die klachten overigens wel serieus. Ik zie daar soms in de praktijk ook voorbeelden van. Als leveranciers bijvoorbeeld eenzijdig bedragen met terugwerkende kracht naar beneden bijstellen, zie ik aan de brief dat dit waar is. Dat ziet de Kamer ook dus die klachten zijn er, maar de pilot is echt bedoeld om daarop een werkbare reactie te kunnen formuleren, waarbij er door de veroorzakers van de problemen echt gehandeld gaat worden. Als de pilot nu weg zou glijden, missen we een enorme kans om te laten zien waar de schoen precies wringt en waar we een oplossing kunnen bieden.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik twijfelde of ik halverwege het blokje zou interrumperen, want ik dacht: de voorzitter is streng en rechtvaardig, dus dat zal ze misschien niet toestaan. Ik reageer op de opmerking van de Staatssecretaris dat ik gezegd heb dat er niets zou gebeuren. Het punt dat ik heb willen maken, is het volgende. Ik heb gisteravond nog eens even van a tot z alle brieven doorgelezen, ook die van het kabinet in reactie op rapporten van het Wereld Natuur Fonds, Oxfam Novib en vele anderen. Ik ben integraal door die brieven heen gegaan. Ik heb er hier een voor me liggen. Daarin lees ik bijvoorbeeld «Het kabinet onderschrijft het belang van ...» of «Wij zijn het met de commissie eens dat ...». Het is blijkbaar steeds ondersteuning van kabinetsbeleid. Het kabinet doet dus heel veel op het punt van verduurzaming et cetera, maar ik heb niet gezien dat een rapport ergens aanleiding is geweest om een tandje bij te zetten in het beleid dat al gericht is op verduurzaming. Het kwam misschien over alsof ik vind dat er niets gebeurt, maar dat is niet mijn bedoeling geweest. Mijn vraag is: in welke gevallen is een rapport voor het kabinet aanleiding geweest om er een schepje bovenop te doen? De rapporten getuigen namelijk van veel urgentie. Die urgentie proef ik ook bij het kabinet. De brieven zijn echter een opsomming van wat het kabinet allemaal doet en ik lees nergens: dit rapport is zo geweldig goed; hier hebben wij niet aan gedacht; wij vinden dat er nog ergens een plus op moet komen.

Staatssecretaris Dijksma: Het is soms ook gewoon heel lastig om dat digitaal te verbinden aan één rapport. Wij hebben nu een aantal onderwerpen gehad, zoals de verduurzaming van de ketens, de grondstoffendiscussie, de eiwitstrategie en de voedselverspilling. Dat zijn allemaal onderwerpen waarop in de afgelopen periode en in de komende tijd stappen worden gezet. Dat is natuurlijk niet inherent aan het verschijnen van één rapport. Het is ook heel lastig om op deze manier de discussie te voeren, want dan moet je toch preciezer zijn. Dan moet je zeggen: in dit rapport staat dit en u doet dat nog niet; waarom doet u het niet? Dan hebben we een iets andere discussie. Nu vliegen we van beide kanten heel hoog over. Ik probeer mevrouw Dik echt tegemoet te komen, maar ik vind dat lastig omdat het nu wat blijft hangen in algemeenheden.

De voorzitter: Een korte vervolgvraag, echt kort.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Laten we het dan in het volgende blokje hebben over de sojateelt. Dat is een heel concreet punt uit rapporten waarmee de Staatssecretaris aan de slag wil.

Ik heb nog een vraag over een ander concreet punt, namelijk de internationale conferentie over voedselverspilling. Kan de Staatssecretaris toelichten of die gaat over voedselverspilling of over internationale voedselzekerheid? En wat is exact haar doel met die conferentie? Ik weet dat die conferentie een paar keer vooruit is geschoven, maar die is wel heel belangrijk. Ik ben benieuwd naar het doel ervan.

Staatssecretaris Dijksma: Die conferentie gaat specifiek over voedselverspilling en niet over allerlei aanhangende thema's, want dan raken we op dit dossier de focus kwijt. Mijn bedoeling is tweeledig. We moeten in Nederland dingen doen en in Europa, waarbij we ons richten op zowel de consument als, soms, de producent. Wat gebeurt er bijvoorbeeld in de horeca? We moeten ook wereldwijd dingen doen, maar daarbij gaat het vaak over postharvest, dus over opslag, distributie et cetera. Ik wil graag politiek draagvlak winnen voor een aantal van de onderwerpen die wij zelf hebben geïntroduceerd, bijvoorbeeld de houdbaarheidsdata. Het gaat om heel praktische, belangrijke stappen die we met elkaar kunnen zetten en waarvoor wel steun is maar in de komende maanden een enorm potentieel aan nog meer draagvlak gewonnen moet worden. Dat willen we met die conferentie bereiken.

Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter?

De voorzitter: U hebt geen interrupties meer, mevrouw Thieme. Die hebt u inmiddels allemaal opgemaakt. Ik heb ervan genoten, maar ze zijn tot mijn spijt op.

Ik vraag de Staatssecretaris om verder te gaan met haar volgende blokje en daar vaart mee te maken, omdat het tijdstip van 22.30 uur nadert.

Staatssecretaris Dijksma: Mevrouw Dikkers heeft gevraagd naar de periode waarbinnen soja verduurzaamd zal zijn. Die is heel kort. Het areaal is juist toegenomen en zij vraagt of de internationale criteria niet te mager zijn. De criteria zijn op zichzelf ambitieus, want het mooie is dat het stimuleren van duurzaamheid via een zogenaamde multistakeholderaanpak laat zien dat het snel kan. We zien dat vooruitgang in het bereiken van 100% duurzame soja in Nederland helaas achterblijft. Dat hebben we eerder bij de begrotingsbehandeling vastgesteld. Dat is vooral bij de varkensvleessector en bij de pluimveesector het geval. We zijn nu in gesprek en ik zal erop aandringen dat de sector zijn verantwoordelijkheid pakt. De reden voor het achterblijven is dat er in het buitenland weinig animo lijkt te zijn om een meerprijs voor duurzame soja te betalen. Dat betekent dat we nu inderdaad ook op Europees niveau aan de slag moeten, zo zeg ik met een schuin oog naar de heer Geurts, want ook op dat niveau zullen er een aantal barrières doorbroken moeten worden. Er moet meer aandacht komen voor het onderwerp duurzame soja. De Europese veevoerindustrie werkt hier wel aan, maar we moeten initiatieven die er nu zijn, verregaand ondersteunen. Het is dus belangrijk om nu ook politiek te gaan opschalen, want als we het alleen in ons eigen land blijven bespreken, komen we te weinig verder.

De heer Geurts en de heer Dijkgraaf hebben gevraagd hoe ik de motie-Van Veldhoven/Geurts ga uitvoeren. Ga ik inzetten op kennisontwikkeling voor veredeling en teeltoptimalisatie van eiwitgewassen? Dat bespreken we nu met de sector en de ketenpartijen. We bekijken hoe we innovaties kunnen stimuleren via de topsectorenaanpak. We hebben ook een onderzoek ingesteld naar de ecologische en de economische aspecten van eiwithoudende gewassen. De sector is zelf ook bezig. Die heeft de ambitie om 50% van het eiwitrijke diervoer in 2020 uit Europa te halen. Daarnaast steunen wij de inzet op veredeling, zodat eiwitgewassen concurrerend kunnen worden, en bezien we de financiële mogelijkheden van ondersteuning via de plattelandsontwikkelingsmiddelen, dus de POP-middelen.

Ik probeer nu even vaart te maken. Mevrouw Thieme vroeg hoe ik vleesvervangers en nieuwe eiwitten stimuleer. We hebben de ontwikkeling van de proces- en producttechnologie rondom nieuwe eiwitten gestimuleerd via de SBIR-regeling. We zien het aantal bedrijven dat succesvol vleesvervangers op de markt brengt, de laatste jaren groeien. Ik denk dat mevrouw Thieme daarover kan meespreken. Deze bedrijven zijn in staat om zelfstandig te functioneren in de markt. Ik noem De Vegetarische Slager, Vivera en Ojah. Ook hebben we een green deal Insecten voor Feed, Food en Farma. Daarmee proberen we ook concrete belemmeringen in wet- en regelgeving te duiden en zo mogelijk weg te nemen. Met de primaire sector spreken we daarnaast over praktische knelpunten bij de teelt van Europese eiwitgewassen zoals peulvruchten. Ook daarmee zijn we dus aan de slag.

Mevrouw Thieme heeft ook gevraagd naar lupine en lokale eiwitteelt. O, dat is dezelfde vraag. Excuus, hij zat er twee keer in. Kortom: het is een belangrijk onderwerp!

De voorzitter: Heel goed, dat onderschrijven wij. Er zijn geen vragen van de Kamer meer over dit blokje, dus de Staatssecretaris kan door met het volgende blokje.

Staatssecretaris Dijksma: In razend tempo. Ik kom bij het befaamde blokje overig.

De heer Dijkgraaf heeft gevraagd naar ruimte voor producentenorganisaties en brancheorganisaties na opheffing van de PBO's (publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties). Daarover zijn we nu in overleg, en ook over de rol van deze organisaties in het kader van de verduurzaming. Wij willen natuurlijk binnen de huidige wettelijk kaders zo veel mogelijk stimuleren dat zij hierin een rol gaan spelen. Via de topsectoren kunnen we ook een enorme stap zetten. In het debat over onderzoek en innovatie dat de Kamer met de Minister en mij heeft gevoerd, hebben we vastgesteld dat avv'en ook op het terrein van onderzoek en innovatie richting verduurzaming natuurlijk een optie is.

Mevrouw Dik-Faber vroeg naar het fiscale aspect van de voedselbanken. Ons ministerie, het Ministerie van Financiën en de voedselbanken zijn in gesprek om duidelijk te krijgen waar bij hen precies het probleem zit. Daarmee zijn we dus met elkaar aan de slag gegaan.

Mevrouw Dik-Faber heeft ook gevraagd of we met de GMO-middelen voedsel leveren aan voedselbanken. De Europese Commissie faciliteert de levering van groente en fruit aan voedselbanken door die financieel aantrekkelijk te maken. In het kader van de maatregelen die we namen naar aanleiding van de Russische boycot hebben we dat natuurlijk nadrukkelijk geïntroduceerd. Nederland heeft dus juist de voedselbankroute – de «sociale afzet», werd dat Europees genoemd – enorm gepropageerd.

Last but not least kom ik bij de heer Geurts, met de jonge boeren. Ik heb daarop vanaf het begin van de onderhandelingen ingezet, zowel binnen de eerste als binnen de tweede pijler. We hebben een nationale voorziening voor kredieten. We hebben Europees de mogelijkheid om via de commerciële banken leningen aan te gaan die worden gefinancierd met geld van de Europese Investeringsbank (EIB). We hebben de huidige staatssteunregels, die bepalen dat 10% van de kosten voor de aankoop van grond in aanmerking komt voor een vergoeding. Dat moet gehandhaafd blijven, net als de eis dat de aankoop onderdeel is van een groter investeringsproject. Ik ben geen voorstander van het subsidiëren van productiefactoren waarop niet kan worden afgeschreven, zoals landbouwgrond. Door middel van innovatie en duurzaamheid willen we boeren juist wel steunen. Het is dus niet zo dat we niet willen steunen, maar we hebben discussie over de vraag via welke route we dat doen. Ik zou voor de moderne route willen kiezen.

Dit was mijn bijdrage, voorzitter.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik mis nog het antwoord op mijn vraag over aardappelen en suikerbieten als meststof. Ik had gevraagd of daarbij een uitzondering gemaakt zou kunnen worden vanwege het recyclen.

Staatssecretaris Dijksma: Dat antwoord krijgt u schriftelijk, als u dat goed vindt.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dat is prima. Als de Staatssecretaris daarin zou kunnen meenemen dat zij met de sector in overleg gaat, zou dat heel mooi zijn. De sector is namelijk allerlei dingen aan het ontwikkelen. Dan is dat alweer een mooie toezegging.

Staatssecretaris Dijksma: Het is bijna kerst, dus laten we dat doen.

De heer Dijkgraaf (SGP): Goed zo.

De voorzitter: Vanuit de kerstgedachte heeft mevrouw Dik-Faber ook nog een overweging.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ja, mijn vraag gaat over de GMO-middelen. Ik weet dat die in het kader van de Russische boycot worden ingezet voor groente en fruit voor de voedselbanken, maar ik heb gehoord dat deze middelen in andere Europese landen ook structureel worden ingezet. Hoe zit dat in Nederland?

Staatssecretaris Dijksma: Dat moeten we ook checken. Ik weet dat we het bij de Russische boycot echt hebben moeten bevechten; het was geen vanzelfsprekendheid dat we het op deze manier deden. Ik ga dat voor u uitzoeken.

De voorzitter: Nog een korte vervolgvraag.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Er is nog een vraag blijven liggen over de NVWA. Ik weet dat er nieuwe ontwikkelingen zijn. Vlees met de houdbaarheidsdatum van vandaag mag nog worden ingevroren voor de voedselbanken. Dat zijn echter nieuwe ontwikkelingen, waar de NVWA nog mee aan de slag moet op het punt van voedselveiligheid. Het kan allemaal, maar het moet nog geaccordeerd worden en het moet beter bekend worden bij het bedrijfsleven en bij voedselbanken. Ik noem dit nu even als voorbeeld om het concreet te maken. Is dit ook iets waarover de Staatssecretaris in gesprek is met voedselbanken en met allianties van het bedrijfsleven?

Staatssecretaris Dijksma: Dit element op die manier nog niet. Dat zou ik op zichzelf wel kunnen doen. We hebben wel steeds vastgesteld dat het ook in de uitstraling richting de voedselbank van groot belang is dat we geen discussie krijgen over de betrouwbaarheid van producten. Dat is van het grootste belang, want je wilt dat mensen die voedsel krijgen via een voedselbank, recht hebben op een even goed product als mensen die voedsel kopen bij een supermarkt. Het is belangrijk om daarin precies te zijn. Dat zullen we dus zeker met elkaar bespreken.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de leden voor alle vragen en opmerkingen. Wereldwijde voedselzekerheid stelt natuurlijk niets voor als je niet begint bij het begin, namelijk bij het uitbannen van honger. Dat doen we niet in 2050, zo zeg ik tegen de heer Klaver, maar dat willen we in één generatie bewerkstelligen, dus over vijftien jaar, in 2030. Ik deel de zorgen en zeker de verontwaardiging over het feit dat nog miljarden mensen met honger naar bed moeten. Het debat over de vraag hoeveel dit nu kost, is interessant, maar daar zijn we ook heel snel mee klaar. Mensen gaan er dood aan. Kinderen sterven heel jong en lopen achterstanden op omdat ze te weinig goed eten krijgen. Het ondermijnt hele samenlevingen. De vraag is vervolgens natuurlijk: wat doet Nederland om de honger uit te bannen en wat is daar nog meer voor nodig? Dat heb ik al eerder gezegd, niet alleen in het begrotingsdebat maar ook in de debatten met de commissie voor Buitenlandse Handel en OS. Het is nodig om te investeren in lokale voedselsystemen. Dat betekent investeren in boeren en boerinnen op een manier die duurzaam is en die hen erkent, niet alleen in het recht dat zij zelf hebben op voedsel maar ook in hun recht op bijvoorbeeld landeigendom en het gebruik van de rijkdommen in hun land, die hen toekomen. Het betekent ook dat we het beste van twee werelden moeten en willen combineren, dus het beste van de wereld van hulp en het beste van de wereld van handel. Want dat is de manier waarop ik dit zou willen benaderen. Zo heb ik dat de afgelopen twee jaar ook gedaan. Kijk bijvoorbeeld naar lokale voedselsituaties. Je wilt dat kleine boeren en boerinnen niet alleen voor zichzelf en hun buren produceren, maar ook de lokale markt op kunnen, kunnen deelnemen in regionale ketens en – dat zou het allermooiste zijn, kunnen invoegen in mondiale waardenketens, maar op voorwaarden die passen bij de manier waarop zij voedsel produceren.

Er is wel een grote uitdaging. Collega Dijksma had het zonet over het belang van jonge boeren. Dat is niet alleen een nationaal onderwerp. Een van de grote vraagstukken bij wereldwijde voedselzekerheid is: hoe kun je jonge mensen in ontwikkelingslanden interesseren voor het beroep van hun vader, hun opa, hun moeder en hun oma? Al te vaak wordt ontwikkeling gezien als een trek naar de stad, waarbij iedereen achter een bureau terechtkomt. I plead guilty, want ook mijn opa's en oma's waren boeren, kleine boeren, en ook ik zit nu eeltvrij achter een bureau. Dat is dus wel een dilemma. Het betekent dat we moeten investeren in goede condities, maar ook in het meer «sexy» maken van landbouw in ontwikkelingslanden. En ook dat innovatie en nieuwe technologie bereikbaar moeten worden voor kleine boeren. Voordat ik op mijn kop krijg van mevrouw Thieme: dat betekent niet dat we de deur openzetten voor de Monsanto's. Het betekent wel dat we hen in aanraking brengen met methoden die op een duurzame manier productiviteit kunnen verhogen. Het betekent ook dat we hen de gelegenheid geven om tomaten naar een lokale markt te brengen zonder dat 40% van die tomaten verloren gaat. Het betekent ook dat bijvoorbeeld bedrijven als Heineken een heel belangrijke rol kunnen spelen als ze lokaal sourcen. In Congo zit een Heinekenfabriek. 90% van wat die fabriek verbruikt, wordt lokaal aangeleverd. Dat gaat natuurlijk niet zomaar vanzelf, want de grondstoffen worden niet vanzelf geproduceerd. Boeren zijn niet altijd in staat om kwaliteit en kwantiteit op een voorspelbare manier te leveren. Ook zijn ze vaak te slecht georganiseerd om een tegenmacht tegen Heineken te vormen om redelijke prijzen te vragen voor hun producten. Dit is een voorbeeld waarin hulp en handel heel goed samen kunnen komen. Dan kan de Kamer zeggen: dat is dan allemaal voor bier. Maar net als wij appreciëren ze dat in andere landen ook. We moeten anderen geen zaken willen ontzeggen waarop we zelf zo veel prijs stellen. Dat is natuurlijk ook een dilemma in dat debat.

De heer Klaver vroeg wat eigenlijk het plan is voor het recht op voedsel en het uitbannen van honger. Nederland draagt bij aan een globaal plan. Het was onderdeel van de Millennium Development Goals en het zal ook onderdeel zijn van de doelstellingen na 2015. Dit is nadrukkelijk een van die doelstellingen. Daar zitten zeker allerlei tussenstappen tussen. Het voert wat ver om die allemaal op te noemen om 22.20 uur 's avonds, maar het is duidelijk dat die bestaan uit het toegankelijker maken van goed voedsel voor mensen in kwetsbare situaties, ervoor zorgen dat de lokale voedselvoorziening op peil is en ervoor zorgen dat dit op een duurzame manier gebeurt. Het tegengaan van landroof hoort daar wat mij betreft ook bij. Voor het Nederlandse beleid rapporteren we daar elk jaar heel transparant over. De Kamer kan overigens de bijdragen die onze programma's hieraan leveren, bijna realtime op de website volgen. Het kan volgens mij alleen als boeren, burgers, buitenlui en bedrijven samenwerken om dit te doen; hier, maar ook in andere landen van de wereld. Daarom dragen wij ook heel graag bij aan wereldwijde allianties op dat gebied, zoals collega Dijksma al zei. Ik noem de Zero Hunger Challenge, maar ook de initiatieven die Kofi Annan neemt. Vrouwen zijn daarbij heel belangrijk. Als vrouwen wereldwijd dezelfde toegang tot productiemiddelen zouden hebben als mannen, zou een groot deel van de wereldwijde voedselonzekerheid vanzelf als sneeuw voor de zon verdwijnen. Investeren in de rechten van vrouwen is dus buitengewoon belangrijk. Dat begint al bij het investeren in een goede moeder-en-kindzorg, maar dat heeft ook te maken met het werken aan toegankelijkheid van bijvoorbeeld agrarisch onderwijs voor meisjes en het ervoor zorgen dat zij hun posities in de gemeenschappen kunnen opeisen. Dat brengen we allemaal bij elkaar in de programma's die Nederland mede opzet en steunt.

We hadden het al over handel. Juist kleine boeren en boerinnen kunnen, als we het goed inrichten, profiteren van een eerlijk wereldhandelssysteem. Dat heeft namelijk ook implicaties voor die ene boerin in Mali, waar ik gisteren nog was. Dat vraagt van ons wel nogal wat inzet. Het vraagt dat bilaterale handelsverdragen en de handelsverdragen die wij sluiten met Afrikaanse regio's, een duurzame paragraaf en een sociale paragraaf hebben. Nederland zet zich daar altijd sterk voor in. Dat zijn standaardonderdelen. Ook werken wij nadrukkelijk samen met andere landen aan het verder aanscherpen van de duurzaamheidsparagrafen, want dat moeten niet een soort default positions worden, waarmee ik u hier om inmiddels 22.25 uur in slaap kan sussen. Dit betekent ook iets voor de handelsverdragen met bijvoorbeeld Canada en de Verenigde Staten. Ik herhaal maar even wat voormalig Eurocommissaris De Gucht daarover zei en wat ook de nieuwe Eurocommissaris Malmström zegt: wij gaan niet inleveren op standaarden. Ik denk ook dat het goed is om in elk debat dat we hierover voeren, dit onderwerp nogmaals nadrukkelijk te markeren. Die handelsverdragen zijn niet een soort kant-en-klaarpakketten die ineens op bureaus of bij burgers op de deurmat vallen. Het is ook niet zo dat de Europese Commissie daarover gaat. Zij onderhandelt namens de lidstaten, maar zij doet dat op basis van een onderhandelingsmandaat. Zij doet dat op basis van voortgangsrapportages, die wij natuurlijk voeden. Voor elke Handelsraad hebben wij in de Kamer overleg over de inbreng van Nederland. De heer Smaling en mevrouw Thieme weten dat. Die handelsverdragen komen hier ook weer terug, dus we zijn absoluut niet een soort willoos instrument van welke Commissie dan ook. Wij hebben hier een sterke invloed op en die moeten we ook maximaal aanwenden. Als het gaat om om standaarden rond dierenwelzijn en voedselveiligheid voelen wij ons ook zeer gesteund door wat in deze Kamer gewisseld wordt.

Mevrouw Dikkers vroeg of het nou gaat om het bevorderen van de lokale handel of het bevorderen van de eigen handel. Collega Dijksma zei daar al iets over. Het gaat natuurlijk om alle twee. Dat is een voor de hand liggend antwoord, maar ik zal dat inhoudelijk beargumenteren, zo kort mogelijk. Mevrouw Dikkers gaf het voorbeeld van Vietnam. Is het verstandig dat wij kippen exporteren naar Vietnam? Nou, op de langere duur misschien niet, maar dat is ook niet het enige wat we doen, want de agrarische export van Nederland bestaat niet per se alleen uit producten. Die bestaat nadrukkelijk ook uit technologieën en uit kennis. Als wij naar Vietnam toe gaan met een handelsmissie, gaat bijvoorbeeld de universiteit van Wageningen bijna altijd mee. Die wil namelijk heel erg inzetten op het versterken van bepaalde kennisinstrumenten en financiële instrumenten die tot onze beschikking staan. Zij stellen dat ook nadrukkelijk als voorwaarde: er moet kennis overgedragen worden. Dat monitoren we ook nadrukkelijk.

Dit was de kern van mijn bijdrage. Ik zal er nu een aantal onderwerpen uit lichten, bijvoorbeeld de toegang tot financiën voor kleine boeren en boerinnen. Ik zal nog specifieker iets zeggen over het agrarisch beroepsonderwijs. Ook wil ik graag mevrouw Dik-Faber iets meer vertellen over wat wij doen rond het tegengaan van landroof. Dat is een belangrijke steunpilaar van het beleid.

Toegang tot krediet voor kleine boeren en ondernemers is echt een groot probleem; daar hoeven we verder niet over te debatteren. Wat doen wij nu? Wij werken langs vier hoofdlijnen. Wij geven steun aan coöperaties, omdat coöperaties vaak betere toegang krijgen tot lokale banken. Agriterra en Agri-ProFocus werken daaraan, maar ikzelf spreek ook herhaaldelijk met bijvoorbeeld de Rabobank, die weer lokale banken steunt en soms lokale banken overneemt. We steunen natuurlijk instellingen, met afkortingen waarmee ik de Kamer echt niet ga vermoeien, die bilateraal en heel effectief werken. De Wereldbank heeft bijvoorbeeld via IFC (International Finance Corporation) allerlei financieringsprogramma's voor lokale boeren. Ook met ons eigen Dutch Good Growth Fund (DGGF) proberen we natuurlijk de small en medium farmers te bereiken, omdat toegang tot financiering de deur opent tot lokale en regionale handel.

We zetten in op landbouwverzekeringen. Dat is een nieuw terrein, dat wel heel interessant is. IFC heeft dit jaar de Global Index Insurance Facility (GIIF) opgericht. De bedoeling is dat verzekeringsbedrijven bereid gevonden worden en in staat moeten zijn om producten te ontwikkelen voor kleine boeren en boerinnen. Dat is natuurlijk een heel nieuw terrein, waar zowel de verzekeraars aan moeten wennen als de boeren en de boerinnen. Als je immers niet gewend bent aan een instrument als verzekeringen, leg je daar misschien je zuur verdiende 2 dollar in, of het lokale equivalent ervan, maar moet je maar afwachten of je die terugkrijgt als je bijvoorbeeld in de problemen bent gekomen door extreme regenval. Het is dus van beide kanten een exercitie in het opbouwen van vertrouwen. Wij dragen daar heel graag aan bij.

Natuurlijk werken we ook op globaal niveau aan wat je «de beleidsomgeving voor toegang tot financiering» zou kunnen noemen. Koningin Máxima speelt daarin een grote rol als special envoy voor de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Financial inclusion is zeer relevant voor kleine boeren wereldwijd; kijk ook maar naar haar recente reis naar China. Het staat dus op de radar.

Ik ga nu in op het verbeteren van het agrarisch beroepsonderwijs. Daarvan hebben we inderdaad gezegd dat het ondersteuning van beleid is. Ik zal daar een paar punten uit lichten. We ondersteunen lokale overheden om systemen van agrarisch beroepsonderwijs te verbeteren op alle niveaus. We hebben daar ook een instrument voor, het zogenaamde NICHE-programma (Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education), waarin we met verschillende landen samenwerken. Dat zijn dus geen individuele beurzen; we beogen echt om het onderwijs als zodanig te verbeteren. Ook werken we met de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR) aan het verbeteren van vraaggestuurd internationaal landbouwkundig onderwijs. In de partnerlanden, die bijna allemaal werken aan het versterken van voedselzekerheid, is dat nadrukkelijk inzet van onze dialoog met lokale overheden.

Landroof is een heel belangrijk onderwerp. Of je het nu hebt over kleinschalige of grootschalige landbouw, mensen moeten gewoon toegang tot en recht op hun eigen land hebben en houden. We steunen de International Land Coalition (ILC) en het Global Land Tool Network (GLTN). Minstens zo relevant is dat ik dit jaar voor het eerst een dialoog heb opgestart met Nederlandse financiële instellingen om met ngo's en bedrijven te bespreken hoe je de transparantie kunt vergroten van financiële transacties waarmee land gemoeid is, en kunt voorkomen dat je als financiële instelling ongewild bijdraagt aan landroof.

Volgens mij heb ik daarmee de vragen beantwoord, voorzitter.

De voorzitter: Ik was al een digitaal rondje begonnen met de collega's om te inventariseren of er behoefte is aan een tweede termijn. Ik kreeg terug dat die behoefte er niet is, maar wellicht kunnen we een heel kort rondje doen met dringende vragen die zijn blijven liggen. Mochten collega's dat willen, dan kunnen we altijd nog een afsluiting plannen in de vorm van een VAO. Ik begin bij mevrouw Dik-Faber. U hebt geen vragen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik ben de tekst nog even aan het screenen. Wellicht heb ik het gemist, maar mijn collega Joël Voordewind heeft bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgesteld om ISEAL als voorwaarde te stellen voor keurmerken. Heeft het kabinet dit al opgepakt?

De voorzitter: Ja, die vraag is blijven liggen.

Minister Ploumen: Ik vergeet zelden iets wat de heer Voordewind of anderen in deze commissie mij vragen. De begrotingsbehandeling heeft recentelijk plaatsgevonden. Ik denk dat wij allemaal de wens delen om enig licht te brengen in de duisternis van wat ik eerder het «woud aan keurmerken» heb genoemd. Wij onderzoeken nu op welke manier dit het beste kan gebeuren. Collega Dijksma heeft daarover ook iets gezegd. We doen dat nadrukkelijk samen omdat wij, de enkele keer dat wij zelf zaterdags nog boodschappen doen bij Albert Heijn of een andere supermarkt, zelf ook geen wijs meer worden uit de verschillende keurmerken. De argeloze consument heeft ongetwijfeld dezelfde ervaring. Het is niet zeker dat wij tot één alomvattend systeem kunnen komen, want het veld van certificering en keurmerken is heel erg in beweging. Dat zeg ik er meteen bij. Wij nemen dus wat tijd en wat vrijheid om te bekijken of de wijze die de heer Voordewind voorstelde, de enige weg is of dat er nog andere mogelijkheden zijn. Daarover informeren wij de Kamer graag schriftelijk in het eerste kwartaal van 2015.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik had gevraagd naar de concrete doelen voor het uit de wereld helpen van honger. Als antwoord noemde de Minister de acties die daarbij horen, maar dat was niet helemaal mijn vraag. Ik noem de Millennium Development Goals, waar de Algemene Rekenkamer ook naar heeft gekeken. In 2008 heeft de Rekenkamer geloof ik gekeken naar de toegang tot drinkwater. Toen was er kritiek op de wijze waarop de doelstelling was geoperationaliseerd en vooral op de tussendoelen die werden gesteld, waarmee we kunnen volgen of er echt voortgang is. Ik ben er nog niet van overtuigd dat dit ook op het punt van voedsel voldoende is gerealiseerd.

Minister Ploumen: Papier is geduldig en voor elk doel zijn zeven verschillende tussendoelen te markeren. Wat beogen wij rondom voedselzekerheid? Er is geen lineair pad. Dat heeft er bijvoorbeeld mee te maken dat we ondervoeding bij heel jonge kinderen willen tegengaan, maar dit alleen kan als we ook werken aan de rechten van vrouwen. Wij, en niet alleen wij, hebben dus wel gemarkeerd wat de weg is naar het doel toe. Die weg is niet per se lineair, maar we rapporteren elk jaar over de voortgang: hoe dicht komen we bij het einddoel, en moeten we misschien van strategie of tactiek veranderen? Het is niet in beton gegoten. Elk jaar is er in september een resultatenrapportage waarin heel nadrukkelijk daarop wordt ingegaan. Ook in internationaal verband wordt dit wel gemarkeerd door de rapportages van de Verenigde Naties over de Millennium Development Goals.

De voorzitter: Dit was het antwoord op de vraag, mijnheer Klaver, maar u wilt daar per se nog een heel kleine vervolgvraag over stellen?

De heer Klaver (GroenLinks): Ja, een heel kleine vervolgvraag, omdat ik weet dat mijn collega Van Ojik hierover ook regelmatig spreekt in deze commissie. Het punt is dat er wel wordt gesproken over de voortgang, maar het heel lastig is om te bepalen of die voortgang in lijn is met de verwachtingen als je niet eerst tussendoelen markeert. Daarmee is ook de controlerende taak van de Kamer erg lastig. Daarom wilde ik hierover toch doorvragen. Want hoe kun je beoordelen of die voortgang voldoende is geweest? Daarom benadruk ik nogmaals dat juist die tussendoelen heel belangrijk zijn. Ik begrijp dat het geen lineair proces is en dat je de doelen niet ieder jaar zult halen, maar dan wordt in ieder geval uitgelegd waarom dat niet is gebeurd en moet daarop worden gereflecteerd. Nu vind ik de controlerende taak van het parlement op dit punt soms wat lastig vorm te geven.

Minister Ploumen: Ik zal met die ogen nogmaals kijken naar de wijze waarop wij rapporteren over doelstellingen en resultaten binnen voedselzekerheid, want ik begrijp die wens. Ik klink wellicht wat afhoudend, omdat mij steeds een grote vermoeidheid overvalt als we ... Het wordt zo snel een papieren exercitie. Dat wil ik voorkomen, terwijl ik tegelijkertijd natuurlijk zie dat we scherp moeten hebben of we wel het goede doen om dat ene doel te bereiken. Ik zal met die ogen dus zeker nog kijken.

De heer De Liefde (VVD): Ik heb één verhelderende vraag aan de Staatssecretaris, die wellicht een motie kan voorkomen. Is zij bereid om te komen met een soort tijdpad, inclusief concrete percentages, voor de periode waarbinnen de boeren en tuinders moeten zijn aangesloten bij de pilot? Ik wil de ambitie namelijk toch wat concreter maken. Laten we het een ingroeipad noemen, van 10% of 5% per maand; ik noem maar even wat. Wil de Staatssecretaris daarover nadenken en de Kamer daarover op zeer korte termijn informeren? Of kan zij het nu al zeggen?

Staatssecretaris Dijksma: Dat laatste niet, want dan had ik het al gedaan. Ik wil er wel over nadenken. Dat gaat dan over de vraag of het zinvol is, over de vraag welk percentage zou passen bij het slagen van een pilot en over de stappen die nodig zijn om dat te bereiken. Daar wil ik wel over nadenken en er meteen na het kerstreces op terugkomen.

De heer De Liefde (VVD): Dat is fijn om te horen, want het moet niet vrijblijvend zijn. Dit is een goede stok achter de deur. Dank u wel.

De heer Smaling (SP): Ik wil mijn tevredenheid uiten over de beantwoording. Laat ik dat vooropstellen. Ik ben ook blij met de manier waarop de Staatssecretaris over het voedselakkoord praat. Ik wil dat graag afwachten, ook in reactie op het WRR-rapport. Ik twijfel nog wel een beetje of ik daarover geen motie moet indienen, om de boel toch een beetje te stimuleren en van wat toeters en bellen te voorzien. Het is helemaal niet de bedoeling dat het iets centralistisch wordt of zo, maar ik zit een beetje met die doelen in de brief van de Minister, waarover de heer Klaver het ook had. In 2030 de honger uitbannen is heel lovenswaardig, maar hoe je daar komt, heb ik nog niet echt gezien. In die zin is het toch nodig om de doelen heel duidelijk te formuleren. Dat is mijn voornaamste punt.

Staatssecretaris Dijksma: Ik zou u willen ontraden om daar nu een motie over in te dienen. Volgens mij moet u dat niet doen, want dan gaat u al bij voorbaat de uitkomst voorspellen – ik zocht naar het vriendelijke woord – van het proces, waarover ik nog in het kabinet wil spreken. Dat zou juist het denkproces in de weg staan. Dan zou ik de motie moeten ontraden en dat is dan weer jammer. Vindt u ook niet?

De voorzitter: Ja, dat vindt de heer Smaling vast.

De heer Smaling (SP): Maar u neemt dus mijn inbreng ter harte in de komende maanden.

Staatssecretaris Dijksma: Ja, zeker, anders zou ik nu hebben gezegd: dat gaan we in ieder geval niet doen!

De heer Smaling (SP): Dan zie ik van een motie af.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik krijg acuut de neiging om met moties te gaan dreigen! Maar dat doe ik niet, want ik was tevreden over de beantwoording dus ik wil de bewindslieden daarvoor danken. Er zijn natuurlijk vele dingen om verder over te discussiëren, maar dat is inherent aan de onderwerpen.

Mevrouw Thieme (PvdD): Er is nog één vraag blijven liggen en ik heb nog een vraag om een VAO te voorkomen.

Ik begin met de vraag die is blijven liggen. Ik had het erover waar Nederland op heeft aangedrongen bij de Europees Commissaris met betrekking tot de verduurzaming van het consumptiepatroon. De Staatssecretaris zei: op het punt van community's voor best practices gaf de Europees Commissaris op dit moment geen sjoege, maar we blijven ervoor gaan. Ik had echter ook gevraagd hoe het op dit moment staat met de suggestie van het kabinet van betrouwbare meetmethoden om verschillende typen menu's te vergelijken op duurzaamheid. Is die overgenomen of moet het kabinet daarvoor nog lobbyen?

Ik stel nog de volgende vraag om te voorkomen dat ik die in een motie moet vervatten. Ik hoorde de Minister zeggen dat de universiteit van Wageningen meegaat op handelsmissies. We hebben zonet uitgebreid gesproken over de ecologische projecten, die alle ruimte moeten krijgen, ook in ontwikkelingslanden. Heeft de Minister al eens het Louis Bolk Instituut uitgenodigd om mee te gaan? Dat is de expert op het gebied van de biologische landbouw.

De voorzitter: Ik geef eerst het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dijksma: Ik stel voor om na het kerstreces per brief terug te komen op de twee vragen over het verduurzamen van de ketens op Europees niveau en het beleid van de Commissie. Dat geeft mij ook tijd om die onderwerpen nog eens bij de nieuwe Commissaris te verkennen. Dan kan ik de Kamer ook vertellen wat ons beeld is van wat men daar wel of niet aan ambitie heeft. Dat voorkomt misschien nu een motie, en dan krijgt mevrouw Thieme ook een beter, inhoudelijk antwoord.

Minister Ploumen: Ik dank mevrouw Thieme voor de suggestie. Ik wil die handelsmissies zo breed mogelijk opzetten. We willen het beste laten zien wat Nederland te bieden heeft, zowel wat betreft kennis als wat betreft producten. Er gaan dus ook regelmatig maatschappelijke organisaties mee. Bij dezen is het Louis Bolk Instituut van harte uitgenodigd om mee te gaan. Het staat het instituut vrij. Er is altijd een open uitnodiging, maar ik zal graag een extra inspanning doen om te melden dat het instituut welkom is, en anderen ook.

Mevrouw Thieme (PvdD): Dan zie ik af van een VAO op dat punt.

De voorzitter: Kijk aan! Dank u wel.

De heer Geurts (CDA): Ik dreig met geen enkele motie, dus dat neemt meteen de onrust weg bij het kabinet. Ik kom nog even terug op de jonge boeren. Ik zat nog even het bandje terug te spoelen in mijn hoofd om te bezien hoe mijn vraag overkwam, want ik merkte dat Staatssecretaris Dijksma iets gepikeerd raakte. Laat ik duidelijk zijn: zolang ik Kamerlid ben, ben ik nog geen Staatssecretaris of Minister tegengekomen die zo voor de jonge boeren gaat. Hoewel Minister Ploumen ook kans begint te maken, maar dat is aan het kabinet! Ik ben altijd op zoek naar instrumenten om jonge boeren te stimuleren, niet alleen in het buitenland, maar ook in Nederland, want het CDA maakt zich daarover ongelooflijke zorgen. Ik ben op zoek naar nieuwe methodes om jonge mensen boer te laten worden. Laten we dat maar meenemen als huiswerk in het kerstreces.

Staatssecretaris Dijksma: Dat ben ik zeer met de heer Geurts eens. Ik reageerde zoals ik deed, omdat zijn vraag suggereerde dat we het oneens zouden zijn over het uiteindelijke doel. We weten van elkaar dat dat niet zo is, maar je kunt soms wel discussie hebben over de beste middelen. Daarbij vind ik de suggestie rondom landbouwgrond gewoon niet zo gelukkig, maar er zijn wellicht wel andere methoden en misschien ook dingen die we nu nog niet verzonnen hebben. We moeten daarvoor gewoon openstaan en dat zal ik altijd blijven doen.

De voorzitter: Alle vragen die ik namens de PvdA-fractie stelde, zijn beantwoord.

Ik dank het kabinet voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn en in de aanvulling, die niet helemaal een tweede termijn was. Het belangrijkste werk van de voorzitter is altijd het ontcijferen van het handschrift van de griffier tijdens de toezeggingen. Dat gaat deze keer heel goed!

De volgende toezeggingen zijn gedaan.

  • In de kabinetsreactie op het WRR-rapport Naar een voedselbeleid, zal ook worden ingegaan op het eventueel nut van een voedselakkoord, op een brede visie op certificering van keurmerken en op voedselverspilling.

  • De Kamer ontvangt begin januari 2015 een brief over de exportstrategie.

  • De Kamer ontvangt in het voorjaar van 2015 een brief over de verschillende handelsstromen, waaronder de wederinvoer en -uitvoer.

  • Zodra het onderzoek van de ACM over de voedselketen gereed is, zal dat naar de Kamer worden gestuurd.

  • De Kamer wordt in het voorjaar van 2015 geïnformeerd over mededinging in de keten in relatie tot verduurzaming.

  • De uitkomsten van de pilot over oneerlijke handelspraktijken zal in 2015 naar de Kamer worden gezonden. De Kamer wordt direct na het kerstreces geïnformeerd over een eventueel tijdpad voor deelname van met name boeren en tuinders.

  • De Kamer ontvangt een schriftelijke reactie op de vraag of aardappelen en suikerbieten als meststof kunnen worden gebruikt.

  • Na het kerstreces wordt de Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen met betrekking tot de consumptieketen op EU-niveau.

  • De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2015 nader geïnformeerd over keurmerken.

Zijn er toezeggingen blijven liggen? Dat is niet het geval. Dan dank ik de ondersteuning, het publiek, de leden van het kabinet en hun ondersteuning en mijn collega's voor hun vlotte afhandeling van dit debat.

Sluiting 22:44 uur.

Volledige agenda

1. Reactie van Nederland op een Europese Consultatie over verduurzaming voedselsystemen

Kamerstuk 31532-123 – Brief regering d.d. 11-02-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

2. Kabinetsreactie op het rapport «The Growth of Soy» van het WWF, World Wide Fund for Nature

Kamerstuk 32852-16 – Brief regering d.d. 19-02-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

3. Reactie op het rapport «Geopolitiek rond grondstoffen voor landbouw en voedsel» van het Platform Landbouw, Innovatie en samenleving» (Platform LIS)

Kamerstuk 32852-17 – Brief regering d.d. 06-03-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

4. Voedselprijzenmonitoring

Kamerstuk 31532-130 – Brief regering d.d. 08-03-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

5. Nederlandse bijdrage aan de uitdaging om op een duurzame wijze de voedselproductie in de wereld te verhogen

Kamerstuk 31532-132 – Brief regering d.d. 24-03-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

6. Genetische diversiteit

Kamerstuk 26407-91 – Brief regering d.d. 11-04-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

7. Aanbieding rapportage Energie en Klimaat in de Agrosectoren

Kamerstuk 32813-90 – Brief regering d.d. 15-05-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

8. Aanbieding Monitor Duurzaam Voedsel 2013

Kamerstuk 31532-135 – Brief regering d.d. 04-06-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

9. Kabinetsreactie op het rapport van Oxfam Novib «Standing on the Sidelines: Why food and beverage companies must do more to tackle climate change»

Kamerstuk 26485-186 – Brief regering d.d. 25-06-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

10. Reacties op toezeggingen uit Algemeen Overleg Voedsel van 18 december 2013

Kamerstuk 26991-420 – Brief regering d.d. 26-06-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

11. Verslag van een schriftelijk overleg over de brief betreffende genetische diversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 91)

Kamerstuk 26407-94 – Brief regering d.d. 30-06-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

12. Rapport «De voedselketen in beeld» van de Consumentenbond

Kamerstuk 31532-136 – Brief regering d.d. 01-07-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

13. Aanbieding Tweede Monitor «Voedselverspilling in Nederland» over de periode 2009–2012

Kamerstuk 31532-137 – Brief regering d.d. 02-07-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

14. Voortgang Taskforce Voedselvertrouwen

Kamerstuk 26991-423 – Brief regering d.d. 04-07-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

15. Fiche: Mededeling Europese Commissie over aanpakken oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen

Kamerstuk 22112-1910 – Brief regering d.d. 19-09-2014

Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

16. Verzoek het algemeen overleg Voedsel d.d. 9 oktober 2014 uit te stellen

Kamerstuk 31532-138 – Brief regering d.d. 02-10-2014

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

17. Aanbieding resultaten van de Monitor Duurzame Agrogrondstoffen, opgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Kamerstuk 32266-7 – Brief regering d.d. 16-10-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

18. Reactie op het advies van de Commissie Corbey over verduurzaming voedselsector

Kamerstuk 31532-139 – Brief regering d.d. 05-11-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

19. Voedselverspilling

Kamerstuk 31532-140 – Brief regering d.d. 24-11-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

21. Reactie inzake het rapport over voedselverliezen en -verspilling van het Committee on World Food Security

Kamerstuk 31532-141 – Brief regering d.d. 18-11-2014

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

22. Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid

Kamerstuk 33625-147 – Brief regering d.d. 18-11-2014

Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

23. Europees beleid voedselverspilling

Kamerstuk 31532-142 – Brief regering d.d. 09-12-2014

Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven