30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland

Nr. 26 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 februari 2016

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 18 november 2015 over de detentie van twee Nederlanders in het buitenland (Kamerstuk 30 010, nr. 25).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 december aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 17 februari 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

I Vragen en opmerkingen van fracties

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven van de Minister over de rechtsgang ten aanzien van drie Nederlanders in het buitenland. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over het nieuws dat de rechtszaak op Cyprus tegen dhr. Hoose is geseponeerd en dat hij kan terugkeren naar zijn familie in Nederland. De inspanningen die het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geleverd bij het ondersteunen van dhr. Hoose en het bijstaan van zijn familie zijn prijzenswaardig. Kan de Minister toelichten hoe het besluit tot seponeren tot stand is gekomen, nadat de Cypriotische rechter eerst nog had besloten de zaak naar mei 2016 door te schuiven?

De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de Minister hoe vaak de Nederlandse overheid financiële steun heeft verleend aan gedetineerden die een reële kans lopen te worden veroordeeld tot de doodstraf of daartoe zijn veroordeeld in de afgelopen tien jaar. En in hoeveel gevallen is het voorgekomen dat Nederland een staat op politiek niveau heeft aangesproken en opgeroepen het vonnis niet ten uitvoer te brengen in diezelfde periode? Hoeveel gedetineerden in het buitenland zijn momenteel veroordeeld tot de doodstraf?

Verder ontvangen de leden van de VVD-fractie graag een overzicht van de buitenlandse strafzaken sinds 1998 waarbij is besloten tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat, en een overzicht van de strafzaken sinds 2012 waarbij subsidie is verleend – met de hoogte van de toegekende bedragen – voor juridisch advies aan gedetineerden door onafhankelijke juridische organisaties.

Inbreng PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de kabinetsreacties op de verzoeken over enkele consulaire zaken afkomstig van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en verschillende media berichten dat de zaak tegen de heer Hoose in Cyprus officieel geseponeerd is. Zij vragen de Minister hoe het staat met de gezondheid van de heer Hoose, of hij ondersteund wordt bij zijn terugtocht naar Nederland en op welke wijze dit besluit tot stand is gekomen. Tevens vragen zij de Minister een overzicht te geven, voor zo ver mogelijk, van de momenten en wijze(n) waarop de regering op formele en informele wijze zich heeft ingezet voor de vrijlating en repatriëring van de heer Hoose.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval bepaalt welke handelingen en maatregelen worden genomen wat betreft consulaire bijstand van een gedetineerde in het buitenland. Ook lezen zij dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken tevens proactief enkele instrumenten toepast indien er Nederlandse zorg bestaat over een buitenlandse rechtsgang. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister een overzicht te geven van het scala aan instrumenten dat tot zijn beschikking staat en een appreciatie te geven van het dilemma deze instrumenten in stilte achter de schermen of publiekelijk in te zetten. Tevens vragen zij de Minister op welke momenten publieke aandacht voor dit soort, vaak precaire, diplomatieke processen zinvol is gebleken.

De leden van de PvdA-fractie steunen de regering in de consulaire bijstand voor Nederlandse gedetineerden die in het buitenland dreigen te worden veroordeeld tot de doodstraf of daartoe zijn veroordeeld.

Inbreng SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de beide brieven over de rechtsgang ten aanzien van drie Nederlanders in het buitenland en hebben daarover nog de volgende vragen en opmerkingen.

Wat de zaak-Singh betreft, hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen aan de Minister. Op welke wijze wordt het gratieverzoek ondersteund? Welke concrete activiteiten worden verricht inzake de gratie voor Singh? Zal de zaak Singh in persoon worden toegelicht aan de gouverneur? Wordt bij de gouverneur tevens aandacht gevraagd voor parole procedure, die nog niet ten einde is? Op welke wijze heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het verzoek op basis van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) gesteund? Zijn er gesprekken geweest op het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Is het waar dat tot op heden de heer Singh geen antwoord heeft ontvangen op zijn brief aan de Minister van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom is de brief niet beantwoord? Welke belangenafweging is gemaakt die, ten nadele van het individuele geval (het vasthouden aan het strafrestant), moet wijken ten voordele van de staat?

Ook met betrekking tot de WOTS-procedure hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen. Welke criteria gelden om af te wijken van de vijfjarentermijn? In welke gevallen maakt de Minister gebruik van zijn beoordelingsvrijheid (discretionaire bevoegdheid)? Welke criteria/voorwaarden gelden er om af te wijken van de bestaande beleid inzake WOTS?

De volgende vragen van de leden van de SP-fractie betreffen de vertrouwensrapporten die kunnen worden opgesteld. In welke gevallen worden er vertrouwensrapporten opgesteld? Wanneer en in welke gevallen besluit het ministerie tot het opstellen van een dergelijk rapport? Wordt het vertrouwensrapport gedeeld met de verdediging? Hoe worden de advocaten geselecteerd die betrokken zijn bij het opstellen van het vertrouwensrapport?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister verder aan te geven hoe de lijst van te raadplegen advocaten wordt samengesteld die gedetineerden bij arrestatie ontvangen en wat de bezoekfrequenties zijn voor gedetineerden binnen de EU en daarbuiten.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het klopt dat gedetineerden in het buitenland nog steeds de zorgpremie moeten betalen voor hun Nederlandse zorgverzekering. Of is inmiddels geregeld dat zij niet geconfronteerd worden met deze onnodige kosten? Zo nee, gaat de Minister zich ervoor inzetten dat de bijbehorende wetswijziging zo snel mogelijk wordt ingevoerd? Is de Minister bereid om te zorgen dat er in de tussentijd een tijdelijke oplossing wordt gevonden voor mensen die bij thuiskomst geconfronteerd worden met hoge schulden? Hoe helpt de Nederlandse regering hen hierbij?

De leden van de SP-fractie vragen of er al ervaring is opgedaan met de voortgezette tenuitvoerlegging van buitenlandse straffen. Zijn er meerdere landen die onder die voorwaarde de straf van een landgenoot overnemen en wat zijn daar de ervaringen? Loopt men niet het risico dat bijvoorbeeld een kleine drugssmokkelaar jarenlang zijn straf uit zit in een Nederlandse cel naast een verkrachter of pleger van mishandeling, die dan eerder vrijkomt? Deelt de Minister de mening van voornoemde leden dat in plaats van omzetting in bepaalde concrete gevallen gekozen zou moeten kunnen worden voor voortgezette tenuitvoerlegging, als alleen op deze manier de gedetineerde de tijd krijgt om te resocialiseren? Kortom, dat de buitenlandse straf zo wordt omgezet dat er steeds sprake is van een bepaald strafrestant? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister tenslotte of hij bereid is om de effecten van het overleveringsbeleid en het maatwerk dat daarbij wordt toegepast te evalueren? Zo nee, waarom niet?

Inbreng CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd over de terugkeer van René en Tineke Hoose naar Nederland. Wel zijn ze, met het echtpaar, benieuwd naar de reden waarom de zaak geseponeerd is en welk effect de inspanningen van de Minister en de Nederlandse ambassadeur gehad hebben.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat Romano van der Dussen op een verschrikkelijke manier door iedereen in de steek gelaten is en wordt. Ook na drie keer Kamervragen, na vragen in de Raad van Europa, blijft iedereen een verschrikkelijk formeel standpunt huldigen en lijkt er weinig schot in de zaak te zitten. Deze leden hebben een aantal opmerkingen en vragen over de zaak van dhr. Van der Dussen:

  • 1. Op 28 augustus 2003 oordeelt de Nationale ombudsman een klacht van een gedetineerde tegen de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Spanje gegrond is. Een van de klachten die gegrond verklaard word, is het feit dat deze persoon in de eerste anderhalf jaar van zijn detentie slechts drie keer bezocht is. De Nationale ombudsman concludeert dat dat te weinig is (rapport 2003/285 van de Nationale ombudsman). Vlak na het verschijnen van dit rapport wordt dhr. Van der Dussen gearresteerd. In de anderhalf jaar voor zijn veroordeling wordt ook hij slechts drie keer bezocht, constateren de leden van de CDA-fractie op basis van de antwoorden op Kamervragen. In het jaar erop, totdat het vonnis in hoger beroep definitief wordt, vinden slechts twee bezoeken plaats. De leden van de CDA-fractie verzoeken de Minister aan te geven welke actie ondernomen is naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman.

  • 2. Uit het feitenrelaas van de Kamervragen blijkt dat op 23 maart 2007 een rapport verschijnt waaruit blijkt dat er een DNA-match is met een Britse man (dhr. Dixie). De leden van de CDA-fractie zouden dat rapport graag ontvangen en wijzen erop dat zij daar al eerder om verzocht hebben. De vraag die deze leden met nadruk willen stellen is: wanneer kregen de Nederlandse autoriteiten deze brief en/of deze informatie, namelijk dat het enige DNA-bewijsmateriaal dat gevonden is op een van de slachtoffers met een andere man gematched is?

    De leden van de CDA-fractie wijzen de Minister er in dit verband op dat zij een duidelijk antwoord wensen op deze vraag en niet een ontwijkend antwoord zoals zij al drie keer eerder ontvangen hebben.

    Immers op 20 juli 2015 ontweek de Minister de vraag als volgt (Aanhangsel 2014/2015, 1947): «Vraag 6. Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat het enige DNA-materiaal op een van de drie slachtoffers al in 2006 gematched is met het DNA-materiaal van een Brit die in Groot-Brittannië een levenslange straf uitzit voor moord?» «Antwoord 6. In mei 2015 heeft Stichting PrisonLaw het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gebracht dat er 100% zekerheid bestaat over deze DNA-match.»

    En op 28 augustus 2015 (2014/2014, 3184) deed de Minister dat als volgt: «Vraag 7, 8 en 9. Klopt het dus dat u in 2010 en wellicht daarvóór al op de hoogte was van de DNA-match met de veroordeelde Britse moordenaar Mark Dixie? Kunt u precies aangeven op welke wijze u de afgelopen 8 jaar informatie ontvangen heeft over de DNA-match? Vindt u het antwoord dat u op 16 juli gaf, namelijk dat u in mei 2015 op de hoogte gebracht bent van de DNA-match, accuraat en volledig? Of wilt u dit antwoord bij nader inzien nog herzien?» «Antwoord 7, 8 en 9. Vanaf het begin bestonden er bij de advocaten van de heer Van der D. twijfels over het DNA-materiaal en de DNA-match. Deze twijfels zijn regelmatig aan de orde geweest in gesprekken tussen de ambassade en de advocaten. Er bestond echter geen zekerheid over. In mei 2015 heeft de Stichting PrisonLaw het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gebracht dat er zekerheid was over de DNA-match. Deze match moest echter nog worden geverifieerd en bevestigd door de Spaanse forensische politie om daadwerkelijk in de herzieningszaak te kunnen worden ingebracht. Vanuit de Nederlandse Ambassade in Madrid is bij herhaling aangedrongen op een voortvarende opvolging hiervan. Aan deze voortvarende opvolging hecht ik veel belang. Er is geen aanleiding mijn antwoord van 16 juli te herzien.»

    Ten slotte schreef de Minister op 7 oktober 2015 (2015–2016, 226): «Vraag 2. Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van het feit dat het enige DNA materiaal gevonden op een van de drie slachtoffers van het seksueel geweld waarvoor Romano van der Dussen veroordeeld is, al in 2006 door de Britse autoriteiten gematched is met het DNA materiaal van de Brit Mark D. die in Groot-Brittannië een levenslange straf uitzit voor moord?» «Antwoord 2. Zie mijn antwoorden van 27 augustus 2015 op de vragen van de leden Omtzigt en Knops met kenmerk 2015Z14411. Aanvullend hierop geldt dat vanaf zomer 2012 de Stichting PrisonLAW zich in de zaak heeft verdiept. De Stichting PrisonLAW informeerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 2015 dat er zekerheid was over deze DNA-match.»

    Deze antwoorden ontwijken natuurlijk allemaal de centrale vraag: sinds wanneer was bekend dat de Britse politie van mening was dat er een match was? En wanneer hoorde de Nederlandse autoriteiten hierover?

  • 3. Bij een geen van de antwoorden en brieven tot nu toe wordt duidelijk wie het initiatief neemt om een vertrouwensrapport op te stellen. Zo’n rapport wordt alleen opgesteld indien er ernstige vermoedens zijn dat er iets mis is. Heeft dhr. Van der Dussen of zijn advocaat om een vertrouwensrapport gevraagd en wat gebeurde er toen? En wie heeft besloten dat een vertrouwensrapport opgesteld kon worden?

  • 4. Na het opstellen van het vertrouwensrapport doet de vertrouwensadvocaat een verzoek aan de Spaanse procureur om toezending vervolgstukken op de brief van 23/03/2007, dat is de brief over de DNA match. Hij doet dat verzoek in februari 2010 en ontvangt de stukken in maart 2010 om in dezelfde maand een advies uit te brengen aan het ministerie, blijkt uit het relaas dat aan de Kamer gestuurd is. Kan de Minister die drie documenten openbaar maken? En kunt u tenminste de inhoud, de ontvangen materialen en het advies weergeven?

  • 5. Wanneer en op welke wijze is het rapport van de vertrouwensadvocaat met dhr. Van der Dussen gedeeld? Wanneer en op welke wijze is het aanvullend advies met hem gedeeld?

  • 6. Klopt het dat dhr. Van der Dussen in 2012 twee keer bezocht is door de ambassade of het consulaat, in 2013 een keer, in 2014 geen enkele keer? Klopt het dat hij in juni 2015 weer bezocht is, net toen zijn zaak in de pers veel aandacht begon te trekken en dat hij sindsdien wel regelmatig bezocht wordt?

  • 7. Welke acties heeft de Nederlandse regering sinds medio 2015 genomen om de herziening van de zaak van de heer Van der Dussen te bevorderen en te bevorderen dat hij in ieder geval voorlopig vrijgelaten wordt?

  • 8. Hoe staat het met de heropening van de zaak door de Spaanse justitie (http://www.telegraaf.nl/binnenland/24763463/__Zaak_Romano_v_d_Dussen_heropend__.html)?

  • 8. Welke ondersteuning krijgt de heer Van der Dussen bij het indienen van een schadeclaim?

  • 9. Welke ondersteuning zult u hem aanbieden wanneer hij weer vrij komt?

Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen over de zaak van de heer Singh. Na gesprekken met een aantal betrokken in deze zaak zijn zij vooral verrast dat er een vertrouwensrapport over zijn zaak is opgesteld. Zij verzoeken de Minister dit rapport openbaar te maken. Verder hebben zij de volgende vragen over dit vertrouwensrapport:

  • 1. Wat was de directe aanleiding om het vertrouwensrapport op te stellen?

  • 2. Wanneer heeft dhr. Singh voor het eerst inzage gehad in het vertrouwensrapport over zijn zaak?

  • 3. Toen zijn advocaat in 2011 om inzage in het dossier vroeg, heeft hij toen inzage gehad in het rapport?

  • 4. Heeft de huidige advocaat van de heer Singh het vertrouwensrapport per ommegaande ontvangen toen hij erom vroeg? Zo nee, waarom niet?

Verder hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen:

  • 5. Hoe vaak is de heer Singh bezocht sinds 1998 tot heden? (Singh wordt sinds de media aandacht in 2015 en het parole verzoek bezocht conform beleid).

  • 6. Op welke wijze wordt het gratieverzoek ondersteund?

  • 7. Welke concrete activiteiten worden verricht inzake de gratie voor Singh?

Inbreng D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken over de rechtsgang ten aanzien van drie Nederlanders in het buitenland.

De leden van de D66-fractie constateren dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken alleen optreedt bij de bepaling van de strafmaat in een buitenlandse rechtsgang als de doodstraf wordt opgelegd. De genoemde leden ontvangen graag een toelichting welke acties dan concreet worden ondernomen. Ook vragen zij de Minister toe te lichten in welke gevallen uit het verleden dit is gebeurd, en met welk resultaat. Tevens vragen de genoemde leden de Minister toe te lichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de Nederlandse gedetineerden in Indonesië die in afwachting zijn van executie van de doodstraf? Kan de Minister ook toelichten op welke wijze de Nederlandse regering zich thans inzet voor deze Nederlanders, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de Minister eerder dit jaar het «parole» verzoek van de heer Singh, die mogelijk al 31 jaar onschuldig vastzit, voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden heeft ondersteund. Eveneens zijn de genoemde leden verheugd te lezen dat de Minister voornemens is een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit verzoek voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten te ondersteunen. Graag ontvangen de genoemde leden een toelichting van de Minister wanneer en op welke wijze hij dit verzoek tot gratie zal ondersteunen? Ook zijn de genoemde leden benieuwd of, en zo ja op welke wijze, de Minister aandacht vraagt voor het «parole» verzoek? Tevens willen de genoemde leden graag weten of het vertrouwensrapport over de heer Singh nog onderwerp van gesprek is? Zo niet, dan ontvangen deze leden graag een toelichting waarom niet.

De leden van de D66-fractie merken op dat het vreemd is dat de Minister (nog steeds) van mening is dat de heer Singh onvoldoende binding heeft met Nederland. Graag ontvangen de genoemde leden een toelichting welke objectieve maatstaven er zijn om te bepalen of iemand voldoende binding heeft met Nederland, aangezien er geen sprake is van een wettelijke grondslag hiervoor. Het lijkt er dan ook op dat er sprake is van volledige willekeur, zo constateren de genoemde leden. Of heeft de Minister criteria waaraan moet worden voldaan zodat sprake is van voldoende binding met Nederland? De genoemde leden zouden graag het afwegingskader ontvangen op basis waarvan zulke beslissingen worden gemaakt, aangezien dit in de eerdere antwoorden op schriftelijke vragen slechts deels wordt toegelicht.

De leden van de D66-fractie hebben verheugd kennis genomen van het feit dat de zaak Van der D. wordt heropend. De genoemde leden vinden het terecht dat de Minister zich nu persoonlijk heeft ingezet bij zijn Spaanse ambtsgenoot voor voortvarende behandeling van de zaak Van der D. Wel wijzen de genoemde leden er op dat het lang heeft geduurd voordat de Minister actie ondernam, aangezien al in mei 2015 bekendheid was over de DNA-match. Ook eerder zijn er al veel twijfels geuit over het verloop van de rechtsgang in deze zaak. De genoemde leden betreuren het dat er zo lang nauwelijks actie is ondernomen vanuit de Nederlandse regering. Zij zien echter in de stap van de Minister een bemoedigend signaal, en verwachten dat hij niet zal stoppen voordat er gerechtigheid is voor Van der D. De genoemde leden zijn benieuwd of de Minister – nu bekend is dat de zaak wordt heropend – nog belangwekkende feiten heeft te melden over de voortgang.

De leden van de D66-fractie zeer verheugd dat de zaak van de heer Hoose is geseponeerd. De genoemde leden vragen de Minister wel toe te lichten wat zich heeft voorgedaan dat deze zaak nu ineens is geseponeerd. Heeft de Minister daar meer informatie over, zo vragen deze leden.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor onderzoek dat is uitgevoerd door een promovendus aan de Universiteit van Tilburg over Nederlanders in buitenlandse detentie. Uit dat onderzoek blijkt namelijk dat Nederland zich voornamelijk richt op het welzijn van de gedetineerde en niet zozeer op de oorzaken van de moeilijkheden. Ook wordt duidelijk dat buitenlandse autoriteiten over het algemeen niet door Nederland worden aangesproken wanneer de basisrechten van Nederlanders in buitenlandse detentie worden geschonden. De genoemde leden vragen de Minister hierop te reageren. Ook ontbreekt de nazorg bij terugkeer in Nederland, zo concludeert de onderzoeker. Kan de Minister hier op ingaan, zo vragen deze leden. De genoemde leden zouden het zeer waarderen wanneer de Minister een heldere reactie kan geven op het onderzoek. Tevens vragen zij de Minister aan te geven op welke wijze deze de conclusies wil gebruiken ter verbetering van het huidige beleid.

II Reactie van de Minister

Graag bied ik u hierbijde reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 2 december 2015 inzake drie Nederlandse gedetineerden in het buitenland.

Deze brief vat in de eerste plaats de algemene consulaire praktijk ten aanzien van Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenschap samen, zoals die in de afgelopen jaren in overleg met uw Kamer tot stand is gekomen. Deze brief dient dan ook te worden gezien als aanvulling op en in samenhang met onder meer de volgende brieven aan uw Kamer:

  • 11 april 2011 (rechtsbijstand in doodstrafzaken), Kamerstuk 32 500 V, nr.165

  • 30 juni 2011 (modernisering Nederlandse diplomatie), Kamerstuk 32 734, nr. 9

  • 10 oktober 2014 (gedetineerdenbegeleiding buitenland), Kamerstuk 30 010, nr. 21

  • 17 januari 2015 (gedetineerdenbegeleiding buitenland), Kamerstuk 30 010, nr. 22

  • 18 november 2015 (gedetineerdenbegeleiding buitenland), Kamerstuk 30 010, nr. 25

Hetzelfde geldt voor de jaarlijkse rapportages over Nederlandse gedetineerden in het buitenland die aan uw Kamer zijn aangeboden in het kader van de uitvoering van de motie Pechtold (Kamerstuk 32 500 V, nr.137):

  • 10 juli 2012 (gedetineerdenbegeleiding buitenland), Kamerstuk 30 010, nr. 18

  • 4 juni 2013, (gedetineerdenbegeleiding buitenland), Kamerstuk 30 010, nr. 19

  • 4 augustus 2014, (gedetineerdenbegeleiding buitenland), Kamerstuk 30 010, nr. 20

  • 8 juni 2015, (gedetineerdenbegeleiding buitenland), Kamerstuk 30 010, nr. 23

Daarnaast treft u in deze brief mijn reactie aan op de vragen over drie individuele Nederlandse (ex-) gedetineerden in het buitenland, te weten dhr. J.S. in de Verenigde Staten, dhr. R. van der D. in Spanje en dhr. R.H. in Cyprus. Omdat ik uw Kamer in mijn brief van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) informeerde over de consulaire bijstand aan dhr. J.S. en dhr. R. van der D. beperk ik mij in deze brief tot aanvullingen.

Uw Kamer heeft om specifieke documenten gevraagd uit de consulaire dossiers van dhr. J.S. en dhr. R. van der D. Omdat de documenten naar mijn mening ongeschikt zijn voor openbaarmaking, verzoek ik deze informatie vertrouwelijk ter inzage te leggen aan alleen de leden1. De documenten uit de consulaire dossiers worden separaat van deze brief aan de griffier van uw Kamer toegezonden.

Consulaire bijstand aan Nederlanders in buitenlandse gevangenschap

Het beleid inzake de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenschap staat beschreven in mijn brief van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 30 010, nr. 21). Het gedetineerdenbeleid beoogt de middelen en instrumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zo doelmatig in te zetten. Daarbij hecht ik aan een adequate en actieve consulaire bijstand, die zich vooral richt op maatwerk. Maatwerk betekent dat de inzet van Buitenlandse Zaken richting Nederlandse gedetineerden in het buitenland zoveel mogelijk is aangepast aan de situatie waarin de gedetineerde zich bevindt en dat instrumenten gedifferentieerd worden ingezet. De belangrijkste elementen van de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn:

  • Alleen Nederlandse gedetineerden die dat wensen ontvangen consulaire bijstand.

  • Deze bijstand houdt onder meer in dat medewerkers van de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland gearresteerde Nederlanders in de gevangenis bezoeken. Naargelang de noodzaak of behoefte daaraan bestaat, zoals wanneer sprake is van onbehoorlijke detentieomstandigheden in het licht van internationale afspraken of verdragen, worden gedetineerden vaker bezocht.

  • Aan Nederlandse gedetineerden in bepaalde landen buiten Europa verstrekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken maandelijks een schenking van 30 euro.

  • Consulaire bijstand bestaat desgewenst ook uit het onderhouden van contact met een contactpersoon in Nederland en het bemiddelen bij het overmaken van geld naar de gedetineerde.

  • Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden om te voorzien in hun verdediging, in combinatie met de plicht van het land van detentie een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Dit principe sluit in het algemeen goed aan op de rechtspraktijk in het buitenland. Alle arrestanten worden zo spoedig mogelijk ingelicht over de mogelijkheden en voorwaarden van de lokale rechtsbijstand.

  • Het Ministerie van Buitenlandse Zaken treedt niet in de rechtsgang van een ander land als het gaat om de totstandkoming van een rechterlijk oordeel, de schuldvraag en de bepaling van de strafmaat. In doodstrafzaken2 spreekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken het betreffende land wel steeds aan op de strafmaat en kan het ministerie besluiten tot het financieren van rechtsbijstand.

  • Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan wanneer er gerede twijfel bestaat over het verloop van een strafrechtsgang van een Nederlander in het buitenland sinds 1998 besluiten tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat voor het uitbrengen van een advies (in een vertrouwensrapport) over de gevolgde rechtsgang.

  • Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent subsidie aan organisaties die diensten aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland verlenen op gebied van reclassering (sinds enkele decennia), juridisch advies (sinds 2012) en extra zorg (sinds 2015).

  • Ten slotte geldt dat de consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders is beperkt tot de periode van gevangenschap in het buitenland en strekt zich niet uit tot de periode na vrijlating en terugkeer in Nederland.

In aanvulling hierop geldt het volgende.

Informatie aan Nederlandse gedetineerden

Alle Nederlandse gedetineerden in het buitenland ontvangen zo snel mogelijk na hun arrestatie schriftelijke informatie over de Nederlandse consulaire bijstand en over overige instanties betrokken bij het Nederlandse gedetineerdenbeleid zoals Reclassering Nederland en Stichting PrisonLAW. De informatie wijst de gedetineerde onder meer ook op de mogelijkheid de ambassade om een lijst van strafrechtadvocaten te vragen die voor hem of haar in het ressort van de betreffende rechtbank kan optreden. Logischerwijs bestaat er niet één lijst van advocaten. Onder meer het ressort waar de strafzaak aanhangig is, kan bepalend zijn voor de vraag welke advocaten een gedetineerde kunnen vertegenwoordigen. Daarnaast kan bij de selectie van een advocaat in sommige gevallen ook de aard van de zaak relevant zijn indien die expertise op een specifiek terrein verlangt.

Het schriftelijke informatiepakket wijst de gedetineerde ook op de aspecten van zijn of haar buitenlandse detentie in relatie tot de Nederlandse Zorgverzekeringswet. Binnenkort treedt een wijziging van de Zorgverzekeringswet in werking die de mogelijkheid creëert van een opschorting van de rechten en plichten uit de zorgverzekering gedurende de periode dat een verzekerde buiten Nederland gedetineerd is. Daarmee wordt wanbetaling van zorgpremie beter voorkomen en zal de in deze context gesignaleerde problematiek omtrent de Nederlandse zorgpremieplicht in het buitenland zich in de toekomst minder voordoen.

Onderzoeken door vertrouwensadvocaten

Onder meer in mijn brief van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) informeerde ik uw Kamer over de sinds 1998 bestaande mogelijkheid van het inschakelen van een vertrouwensadvocaat voor het uitbrengen van een advies over de gevolgde rechtsgang. De inschakeling van een vertrouwensadvocaat wordt overwogen wanneer er gerede twijfel bestaat over het verloop van een strafrechtsgang van een Nederlander in het buitenland. Niet-limitatieve voorbeelden van signalen die op een niet goed verlopen procesgang duiden zijn:

  • geen rechtshulp toegekend

  • geen tolk toegewezen

  • een advocaat die niet beschikt over de processtukken

  • verhinderd contact tussen verdachte en advocaat

  • geen gelegenheid getuigen op te roepen

  • besloten rechtszitting zonder opgaaf van reden.

Wanneer in een individueel geval wordt besloten tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat gaat de ambassade allereerst op zoek naar een geschikte advocaat. In de regel valt de keuze op een advocaat die bij de ambassade bekend is en een goede reputatie geniet. Ook kan het gaan om een nog onbekende advocaat die wordt aanbevolen door andere advocaten in het land van detentie of in Nederland. Het ministerie heeft niet bijgehouden hoe vaak sinds 1998 een vertrouwensadvocaat is ingeschakeld, maar het betreft gemiddeld niet meer dan enkele keren per jaar.

Subsidie juridisch advies

Onder meer in mijn brieven van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 30 010, nr. 21) en 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) informeerde ik uw Kamer over de subsidieverlening ten behoeve van juridisch advies. Daarin zette ik uiteen dat algemene juridische kennis vaak grotendeels ontbreekt bij de gedetineerde en zijn of haar familie waardoor het juridische proces en de communicatie met de eigen lokale advocaat niet voldoende kunnen worden begrepen en de rechtsgang voor de Nederlandse gedetineerde nadelig kan worden beïnvloed. Juridisch advies in het Nederlands van een onafhankelijke deskundige ondersteunt een eerlijke rechtsgang. Daarom wordt sinds 2012 hiervoor subsidie beschikbaar gesteld zodat alle gedetineerden wereldwijd onder bepaalde voorwaarden hiervoor in aanmerking kunnen komen. Het uitgangspunt is dat de gedetineerde er expliciet om vraagt en dat het (schriftelijke) juridisch advies een duidelijke toegevoegde waarde moet hebben. Daarom is er een aantal voorwaarden aan verbonden, zoals genoemd in de brief van 10 oktober 2014.

Het ministerie beschikt niet over een overzicht van strafzaken waarbij sinds 2012 subsidie is verleend voor onafhankelijk juridisch advies. Voor de periode 1 april 2015 tot en met 31 december 2016 heeft het ministerie op grond van het subsidiebesluit van 10 december 2014 (gedetineerdenbegeleiding 2015–2016) voor onder meer activiteiten op het gebied van juridisch advies door een onafhankelijke organisatie een subsidiebedrag van € 525.000 beschikbaar gesteld. De huidige subsidieontvanger voor juridisch advies is Stichting PrisonLAW. PrisonLAW had in 2015 circa 150 dossiers in behandeling.

Doodstrafzaken

Nederland is uitgesproken tegenstander van de doodstraf, waar ook ter wereld. Nederland zet zich samen met de EU-partners in voor afschaffing van de doodstraf, of althans voor een moratorium op de tenuitvoerlegging ervan. Onder meer in mijn brieven van 11 april 2011 (Kamerstuk 32 500 V, nr.165) en 4 juli 2011 Kamerstuk 32 500 V, nr. 200) naar aanleiding van de in Iran geëxecuteerde Sahra Baahrami informeerde ik uw Kamer over het beleid ten aanzien van de rechtsbijstand aan de gedetineerden die een reële kans lopen ter dood veroordeeld te worden of die ter dood veroordeeld zijn. In mijn brief van 17 januari 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 22) informeerde ik uw Kamer over de stappen die werden ondernomen om de executie van de heer Ang Kiem Soei in Indonesië te voorkomen. In aanvulling hierop geldt het volgende. Nederland heeft in de afgelopen tien jaar zeven keer (aanvullende) rechtsbijstand gefinancierd in (mogelijke) doodstrafzaken (vijf in Indonesië, één in Iran en één in India). In alle gevallen waarin de doodstraf door de rechter werd uitgesproken (drie in Indonesië en één in Iran) heeft Nederland de betreffende staat op politiek niveau aangesproken en opgeroepen het vonnis niet ten uitvoer te brengen.

Op dit moment zijn drie Nederlanders in het buitenland tot de doodstraf veroordeeld (Indonesië). De Nederlandse regering zet zich ten behoeve van deze Nederlanders in langs de lijnen die staan beschreven in hogergenoemde brieven. Dat betekent dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bekeken of betrokkenen in aanmerking dienen te komen voor financiering van (extra) rechtsbijstand door Nederland. Dit was voor alle drie Nederlandse gedetineerden het geval. De omstandigheden van individuele zaken zijn vaak zeer specifiek waardoor veelal in elk individueel geval maatwerk nodig is.

Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS)

De toepassing van de WOTS behoort tot de bevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie. In het kader van consulaire bijstand verschaft het Ministerie van Buitenlandse Zaken schriftelijke informatie over de WOTS aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In specifieke individuele gevallen kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken overgaan tot het ondersteunen van een aanvraag tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een strafvonnis op bijvoorbeeld humanitaire gronden.

Evaluatie gedetineerdenbegeleiding buitenland

In 2016 zal het ministerie de effecten van de wijzigingen in de gedetineerdenbegeleiding per 1 januari 2015 onderzoeken. Deze evaluatie zal de bevindingen uit het door uw Kamer genoemde promotieonderzoek «Geboeid in het buitenland» van Femke Hofstee-van der Meulen waar relevant involveren.

De zaak van dhr. J.S. (Verenigde Staten)

In aanvulling op mijn brief van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) geldt het volgende. Naar aanleiding van een nadere bestudering van het dossier van dhr. J.S. door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in oktober 1999 heeft het ministerie in november 1999 een advocaat opdracht gegeven tot het uitbrengen van een advies. Het onderzoek leverde weinig relevante informatie op. Het is niet vast te stellen of het advies van de vertrouwensadvocaat via de advocaat van dhr. J.S. destijds ook bij hem terecht is gekomen. Dhr. J.S. beschikt thans over het advies.

Op 3 september 2015 verzocht dhr. J.S. om heroverweging van het afwijzend oordeel op zijn WOTS-aanvraag. Zoals ik hierboven aangaf, behoort de toepassing van de WOTS tot de bevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft op 30 november jl. schriftelijk op het verzoek gereageerd.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in 2015 zowel het «parole»-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden als het gratieverzoek bij de Amerikaanse autoriteiten ondersteund. Indien zich de komende tijd gelegenheden voordoen waarbij de verzoeken van dhr. J. S. persoonlijk onder de aandacht kunnen worden gebracht, zullen deze momenten actief worden benut. De beslissingen op de verzoeken liggen vanzelfsprekend uiteindelijk bij de Amerikaanse autoriteiten, in casu de gouverneur van de staat Californië.

De zaak van dhr. R. van der D. (Spanje)

Over de consulaire bijstand aan dhr. R. van der D. informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 6 oktober 2015 (nr. 226, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel) die als bijlage een chronologisch overzicht van de activiteiten in het kader van de aan dhr. R. van der D. geboden consulaire bijstand bevatte. In aanvulling op deze brief en op mijn brief van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) geldt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2009 op eigen initiatief besloot tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat in de zaak van dhr. R. van der D. Het rapport concentreerde zich op het verloop van de rechtsgang en ging daarbij in op de mogelijkheden voor een verzoek tot herziening van het strafvonnis van 25 mei 2005. Eén van de bevindingen in het vertrouwensrapport van 2010 was dat de verdediging in de zaak van R. van der D., onder meer op het punt van het aan de orde stellen van het DNA-onderzoek, steken heeft laten vallen. Uit het vertrouwensrapport van 2010 vernam het ministerie voor het eerst dat er sprake was van een DNA-aanwijzing in de richting van een andere met naam genoemde persoon. Het vertrouwensrapport maakte namelijk onder meer melding van een rapport van 23 maart 2007 van het wetenschappelijk analysebureau van het gerechtelijk laboratorium («Servicio Central de Análisis Científicos») dat niet eerder bij het ministerie bekend was. In dit rapport adviseerde het gerechtelijk laboratorium met betrekking tot het DNA-spoor van een onbekende man op één van de slachtoffers aan de rechtbank tot een vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA van een Britse man, M.P.D., die gevangen zou zitten in het Verenigd Koninkrijk voor een zedendelict. Dhr. R. van der D. werd op 15 april 2010 door de ambassade in Madrid schriftelijk geïnformeerd over het rapport van de vertrouwensadvocaat en geadviseerd over opvolging daarvan.

In mei 2015 kwam zekerheid te bestaan over het DNA-spoor op één van de slachtoffers, te weten een DNA-match met de Brit M.P.D. De Nederlandse ambassade in Madrid heeft zich vervolgens actief ingezet (onder meer met diverse gesprekken met betreffende Spaanse instanties) voor spoedige behandeling van het rechtshulpverzoek van Spanje aan het Verenigd Koninkrijk voor het verkrijgen van het DNA-materiaal en vervolgens, na ontvangst op 30 juli 2015, voor spoedige verificatie en definitieve vaststelling van de DNA-match door de Spaanse forensische politie. Zelf heb ik mijn Spaanse ambtgenoot om voortvarende behandeling verzocht. Hierdoor kon dit gegeven in september 2015 in de herzieningszaak worden ingebracht.

Het Spaanse hooggerechtshof deed op 10 februari 2016 uitspraak over het herzieningsverzoek van dhr. R. van der D. Op 11 februari 2016 kwam dhr. R. van der D. vrij. Het juridisch pleidooi ten behoeve van dhr. R. van der D. bij de herziening door het hooggerechtshof was een zaak van dhr. R. van der D. en zijn advocaat. Dit geldt ook voor eventuele verdere procedures die nog volgen op de herzieningsuitspraak. De ambassade in Madrid heeft regelmatig contact onderhouden met dhr. R. van der D. en zijn advocaat over de voortgang van het herzieningsverzoek. Ook heeft de ambassade actief contact onderhouden met de Spaanse autoriteiten over de voortgang.

In het algemeen geldt dat de consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland alleen ziet op de periode van detentie in het buitenland. In het geval van dhr. R. van der D. heeft het ministerie in overleg met onder meer Reclassering Nederland en lokale opvangzorg in Spanje geregeld dat dhr. R. van der D. na zijn vrijlating onderdak kon krijgen in Spanje. Een ambassademedewerker heeft dhr. R. van der D. samen met zijn advocaat begeleid bij zijn vrijlating op 11 februari jl. Begeleiding en ondersteuning in Nederland bij een terugkeer naar Nederland zijn een taak van onder meer gemeenten en Reclassering Nederland.

De zaak van dhr. R.H. (Cyprus)

Vanaf het moment van aanhouding van dhr. R.H. hebben tussen de Nederlandse en Cypriotische autoriteiten op verschillende niveaus contacten plaatsgevonden waarbij de zaak van dhr. R.H. met stille en actieve diplomatie onder de aandacht is gebracht. De Nederlandse ambassade in Nicosia heeft intensief contact onderhouden met de Cypriotische autoriteiten en de advocaat van dhr. R.H. gericht op een spoedige terugkeer van dhr. R.H. naar Nederland om humanitaire redenen. Op 25 november 2015 sprak ik met de kleindochter van dhr. R.H.

De Cypriotische autoriteiten hebben de zaak van dhr. R.H. op 1 december 2015 behandeld en besloten de zaak van dhr. R.H. te seponeren. Welke afweging de Cypriotisch autoriteiten daarbij hebben gemaakt, is mij niet bekend. Zonder sepot zou de Cypriotische rechter de zaak van dhr. R.H. naar verwachting ter zitting hebben behandeld in mei 2016.

Omwille van privacy kan ik geen mededelingen doen over de gezondheidstoestand van dhr. R.H. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dhr. R.H. geen specifieke ondersteuning verleend bij zijn terugkeer naar Nederland. Dhr. R.H. is wel geïnformeerd over instanties in Nederland die ondersteuning kunnen bieden na terugkeer in Nederland en het ministerie kan dhr. R.H. op zijn verzoek met die instanties in contact brengen. Dhr. R.H. keerde 6 december 2015 terug naar Nederland.


X Noot
1

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Onder meer de brieven van 11 april 2011 (Kamerstuk 32 500 V, nr.165), 4 juli 2011 (Kamerstuk 32 500V, nr. 200) en 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) informeerden uw Kamer over het beleid ten aanzien van de rechtsbijstand aan de gedetineerden die een reële kans lopen ter dood veroordeeld te worden of die ter dood veroordeeld zijn.

Naar boven