32 500 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011

Nr. 165 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2011

Naar aanleiding van het Kamerdebat op 3 februari 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 48, item nr. 5, blz. 53–82) over de in Iran geëxecuteerde Sahra Baahrami, informeer ik u middels deze brief over het beleid ten aanzien van rechtsbijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland en in het bijzonder de rechtsbijstand aan die gedetineerden die een reële kans lopen ter dood veroordeeld te worden of die reeds ter dood veroordeeld zijn.

Rechtsbijstand in Nederland

Artikel 6 lid 3 onder 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verzekert een verdachte van het recht «de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen». Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafvordering moet in alle gevallen waarin de verdachte na de fase van inverzekeringstelling rechtens van zijn vrijheid is beroofd door de rechter-commissaris, ambtshalve een advocaat worden toegevoegd. Deze rechtsbijstand is kosteloos. Wordt de verdachte echter na de fase van inverzekeringstelling heengezonden, dan kan hij een toevoeging voor rechtsbijstand door een advocaat aanvragen op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Voor deze aanvraag geldt, in tegenstelling tot bij ambtshalve toevoeging, een draagkrachttoets.

Consulaire bijstand

Elke Nederlandse gedetineerde die daarop prijs stelt, ontvangt in het buitenland consulaire bijstand. Deze kan onder andere bestaan uit het bezoeken van gedetineerden om toe te zien op hun welzijn, het toekennen van een maandelijkse gift van 30 euro aan gedetineerden buiten Europa, bemiddeling bij het overmaken van geld, en het regelmatig onderhouden van contact met de door de gedetineerde aangewezen contactpersoon (veelal een familielid of vriend).

De door Nederland verleende consulaire bijstand is erop gericht te bevorderen dat iedere in het buitenland gearresteerde Nederlander zich kan beroepen op het in diverse mensenrechtenverdragen vastgelegde recht op een eerlijk proces en de daarvan afgeleide beginselen, zoals het recht op toevoeging van een advocaat voor wie zelf geen advocaat kan betalen. Dit recht geldt voor iedereen, dus ook voor de Nederlander die in het buitenland wordt gearresteerd. De regering kan en zal andere overheden hierop aanspreken indien daar aanleiding toe is, maar kan naleving van deze beginselen in derde landen niet afdwingen.

Rechtsbijstand in niet-doodstrafzaken

Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden om te voorzien in hun verdediging, in combinatie met de plicht van het land van detentie een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen zelf niet over de middelen daartoe beschikken. Dit principe sluit in het algemeen goed aan op de rechtspraktijk in het buitenland.

In lijn met bovenstaande uitgangspunt neemt de Nederlandse regering de kosten van de verdediging voor een in het buitenland gearresteerde Nederlander niet voor haar rekening. Evenmin is het mogelijk om hiervoor een geldlening bij de overheid aan te vragen. Indien een gedetineerde de bijstand van een particuliere advocaat wil inroepen, dient hij dat zelf te bekostigen. De Nederlandse ambassades kunnen wel behulpzaam zijn bij het identificeren van advocaten en bij bemiddeling met betrekking tot financiering van kosten voor rechtsbijstand door familie of vrienden van de gedetineerde. Het betreft dan een financiële bemiddeling waarvoor het ministerie vaste procedures kent.

Rechtsbijstand bij de doodstraf

De doodstraf is volgens Nederland een ernstige inbreuk op het recht op leven, dat onder meer is vastgelegd in artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Nederland streeft naar de wereldwijde afschaffing van de doodstraf.

Op grond hiervan is het beleid in doodstrafzaken dat, in afwijking van het hierboven beschreven beleid inzake rechtsbijstand bij niet-doodstrafzaken, een beroep op de Nederlandse overheid voor rechtsbijstand gedaan kan worden in zaken waar de doodstraf aan de orde is.

In geval van een dreigende doodstraf voor een Nederlandse gedetineerde in het buitenland wordt bekeken of betrokkene in aanmerking dient te komen voor financiering van (extra) rechtsbijstand door Nederland.Besluitvorming vindt van geval tot geval plaats, waarbij de specifieke omstandigheden bepalend zijn voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder mogelijke financiering wordt verleend en voor de vraag in welk stadium van de rechtsgang deze moet worden ingezet. De financiële draagkracht van betrokkene en de eventuele terbeschikkingstelling van rechtsbijstand door de lokale autoriteiten worden daarbij meegewogen. Belangrijk is verder dat de betrokken gedetineerde samen met zijn advocaat bespreekt en beslist hoe de verdediging wordt gevoerd.

Uitbreiding van de rechtsbijstand

Ik ben voornemens, in lijn met de strekking van de aangehouden moties Voordewind (32 500 V, 142) en Pechtold (32 500 V, 136), om – onder bepaalde voorwaarden – gedetineerden die een reële kans lopen veroordeeld te worden tot de doodstraf uitdrukkelijk en zonder uitzondering in aanmerking te laten komen voor rechtsbijstand met Nederlandse steun. Dit betekent dat in landen waar de doodstraf nog bestaat en wordt uitgevoerd, zo snel als mogelijk is na de arrestatie van een Nederlander geprobeerd zal worden om vast te stellen of er een reëel risico is dat betrokkene ter dood wordt veroordeeld. Aangezien het niet waarschijnlijk is dat de Nederlandse overheid toegang zal krijgen tot straf- en onderzoeksdossiers in derde landen, zal een dergelijke vaststelling veelal alleen kunnen geschieden op basis van informatie van betrokkene, diens advocaat, eventueel een vertrouwensadvocaat van de ambassade en mogelijke andere bronnen.

In navolging van het bestaande beleid zal ook in dit soort gevallen van geval tot geval bekeken moeten worden of, en zo ja in welke omvang, betrokkene in aanmerking dient te komen voor financiering van (extra) rechtsbijstand door Nederland. De volgende afwegingen spelen hierbij een rol:

  • Beschikt de gearresteerde Nederlander over eigen middelen om rechtsbijstand te financieren?

  • Wat is de kwaliteit van de in het buitenland ingezette (pro-Deo- of particuliere) advocaat en van de lokale rechtsgang?

  • Wat zijn de ervaringen met het rechtssysteem in vergelijkbare situaties?

  • In welk stadium bevindt zich de rechtsgang?

  • Wat is het advies van de aan de ambassade verbonden vertrouwensadvocaat?

Indien besloten wordt tot financiering van rechtsbijstand, is het van belang over de volgende punten duidelijkheid te hebben:

  • Keuze voor financiering van een Nederlandse advocaat ter ondersteuning en/of advisering van de lokale advocaat óf voor financiering van de inzet van een lokale advocaat.

  • Omschrijving van de rol en bevoegdheden van de door de Nederlandse overheid betaalde advocaat.

  • Een kostenoverzicht (tarief en te verwachten inzet) en afspraken over betaling (betalingstermijnen, maximum bedrag).

  • Vaststelling op welk moment in het proces de door de overheid gefinancierde advocaat wordt ingezet. Hierbij wordt tevens meegewogen welke andere diplomatieke middelen zijn ingezet of kunnen worden ingezet.

Bipatriden

Bipatride staatsburgers nemen in sommige gevallen een uitzonderlijke positie in. Als zij worden gedetineerd in het land waarvan ze ook de nationaliteit hebben, komt het voor dat dat land hun Nederlanderschap niet erkent. De Nederlandse regering kan bij de uitvoering van haar beleid geconfronteerd worden met beperkingen die voortvloeien uit het feit dat het desbetreffende land het Nederlanderschap van betrokkene niet erkent. Niettemin is en blijft het uitgangspunt dat de regering haar beleid onverkort op bipatride landgenoten zal toepassen.

Financiële gevolgen

Van de ruim 2500 Nederlandse gedetineerden in het buitenland bevinden zich er circa 500 in landen waar de doodstraf formeel nog bestaat. Van die 500 zijn er circa 170 gedetineerd in landen waar de doodstraf kan worden opgelegd voor vergrijpen in de strafrechtelijke sfeer. De overige landen voeren de doodstraf de facto niet meer uit, of leggen deze slechts in zeer uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld hoogverraad of genocide) op.

Rekening houdend met het feit dat jaarlijks ongeveer 40% van het gedetineerdenbestand nieuwe gevallen betreft, dient rekening gehouden te worden met zo’n 70 onderzoeken per jaar om vast te stellen of er een kans bestaat op de doodstraf. Voor dergelijke onderzoeken zal waarschijnlijk in een aantal gevallen een vertrouwensadvocaat moeten worden ingeschakeld. De totale kosten daarvan bedragen naar schatting € 50 000 per jaar. Op basis van ervaringen uit het verleden zal in hooguit enkele gevallen per jaar daadwerkelijk rechtsbijstand verleend dienen te worden (naar schatting in totaal ongeveer € 50 000 á 100 000 per jaar. De kosten van het nieuwe beleid bedragen derhalve € 100 000 tot € 150 000 op jaarbasis.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven