30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland

Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2015

Naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt zoals gedaan in het ordedebat van 7 oktober 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 11, item 5) stuur ik uw Kamer hierbij een brief over de detentie van twee Nederlanders in het buitenland.

Deze brief volgt op eerdere informatie over hetzelfde onderwerp aan uw Kamer, te weten de brieven van 16 juli 2015 (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2947), 27 augustus 2015 (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3184), 10 september 2015 (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3371) en 6 oktober 2015 met Kamerstuk 30 010, nr. 24. De Minister van Veiligheid en Justitie beantwoordde, mede namens mij, vragen over het onderwerp met zijn brief van 2 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 209).

In deze brief schets ik eerst de kaders van de consulaire bijstand aan Nederlanders in buitenlandse gevangenschap en de situatie van een buitenlandse strafrechtsgang in het algemeen. Vervolgens ga ik afzonderlijk in op de zaak van dhr. R. van der D., sinds 2003 gedetineerd in Spanje en de zaak van dhr. J.S., sinds 1984 gedetineerd in de Verenigde Staten.

Consulaire bijstand aan Nederlanders in buitenlandse gevangenschap

Op grond van het Verdrag van Wenen betreffende consulaire betrekkingen behartigt het Ministerie van Buitenlandse Zaken de consulaire belangen van Nederlanders in het buitenland. In het geval van Nederlandse gedetineerden in het buitenland geldt op grond van nationale jurisprudentie dat de Nederlandse overheid zich het lot zal aantrekken van in het buitenland gedetineerde onderdanen door er op toe te zien dat de autoriteiten in het vreemde land de daar geldende rechtsregels juist toepassen en de autoriteiten moet aanspreken indien sprake is van mensonwaardige omstandigheden in de gevangenis. Tot welke concrete handelingen en maatregelen dat leidt, is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval. Er bestaat op zich geen recht op consulaire bijstand.

Het beleid ten aanzien van Nederlandse gedetineerden in het buitenland is binnen hogergenoemde kaders door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingevuld. Nederlandse gedetineerden ontvangen consulaire bijstand indien zij dat wensen. Dit houdt onder meer in dat medewerkers van de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland gearresteerde Nederlanders in de gevangenis bezoeken. Alle arrestanten worden zo spoedig mogelijk ingelicht over de mogelijkheden en voorwaarden van rechtsbijstand in het land van arrestatie. Naargelang de noodzaak of behoefte daaraan bestaan, zoals wanneer sprake is van onbehoorlijke detentieomstandigheden in het licht van internationale afspraken of verdragen, worden gedetineerden vaker bezocht. Er wordt op gelet dat er rechtsbijstand voor de gedetineerde is en indien nodig een tolk. Ambassades en consulaten kunnen desgevraagd een lijst met advocaten ter beschikking stellen zonder daarbij iets te garanderen over de wijze waarop de zaak wordt behandeld en met welk resultaat. Andere elementen van consulaire bijstand zijn het onderhouden van contact met een contactpersoon in Nederland en het bemiddelen bij het overmaken van geld. Aan Nederlandse gedetineerden in bepaalde landen buiten Europa verstrekt het ministerie maandelijks een schenking van 30 euro.

Een belangrijk aspect in het beleid ten aanzien van Nederlandse gedetineerden in het buitenland vormt de subsidie van de rijksoverheid aan organisaties die diensten verlenen op gebied van reclassering (sinds enkele decennia), juridisch advies (sinds 2012) en extra zorg (sinds 2015).

Voor een volledig overzicht van de consulaire bijstand aan gedetineerden in het buitenland verwijs ik u naar de brief van 10 oktober 2014 aan uw Kamer over het gedetineerdenbeleid per 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 21).

Buitenlandse rechtsgang

De consulaire belangbehartiging van Nederlanders in het buitenland door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt tijdens een periode van rechtsgang uitgevoerd binnen de grenzen van het internationale en lokale recht. Zo moet bij buitenlandse strafzaken steeds rekenschap worden gegeven van de soevereiniteit van een land en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Dit leidt onder meer tot het uitgangspunt dat Nederland ten aanzien van Nederlanders die gedetineerd zijn in een ander land niet in de rechtsgang van dat land treedt als het gaat om de totstandkoming van een rechterlijk oordeel, de schuldvraag en de bepaling van de strafmaat. Dit geldt andersom evenzeer. Buitenlandse ambassades mengen zich niet in de rechtsgang van buitenlandse gedetineerden in Nederland. In de regel moeten gedetineerden zelf voorzien in hun verdediging, in combinatie met de plicht van het land van detentie een advocaat ter beschikking te stellen.

Binnen deze kaders past het Ministerie van Buitenlandse Zaken proactief enkele instrumenten toe indien er Nederlandse zorg bestaat over een buitenlandse rechtsgang.

Doodstrafzaken vormen een uitzondering op de Nederlandse terughoudendheid ten aanzien van de bepaling van de strafmaat in een buitenlandse rechtsgang. Vanwege de principiële afwijzing van de doodstraf spreekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in zaken waarin de doodstraf is opgelegd de autoriteiten aan over de strafmaat. Daarnaast kunnen Nederlandse gedetineerden die een reële kans lopen te worden veroordeeld tot de doodstraf of daartoe zijn veroordeeld, in aanmerking komen voor financiële steun van de Nederlandse overheid ten behoeve van rechtsbijstand (zie de brief aan uw Kamer d.d. 11 april 2011 met Kamerstuk 32 500 V, nr. 165). In geval van een onherroepelijk doodstrafvonnis wordt de betreffende staat door Nederland op politiek niveau aangesproken en opgeroepen het vonnis niet ten uitvoer te brengen.

Verder kan het ministerie ten aanzien van buitenlandse strafzaken sinds 1998 besluiten tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat voor het uitbrengen van een advies over de gevolgde rechtsgang. De inschakeling van een vertrouwensadvocaat wordt overwogen wanneer er gerede twijfel bestaat over het verloop van een strafrechtsgang van een Nederlander in het buitenland. Indien het rapport van de vertrouwensadvocaat stelt dat de rechtsgang niet goed is verlopen, wordt deze informatie gedeeld met de verdediging van de gedetineerde die op basis van de informatie verdere stappen moet bepalen. Ook kan het ministerie in uitzonderlijke gevallen besluiten de kwestie zelf aan te kaarten bij de autoriteiten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is, ook indien consulaire bijstand wordt verleend, nimmer zelf partij in de rechtsgang. Nederlanders in het buitenland die van mening zijn dat ze onterecht of op onjuiste wijze zijn veroordeeld, moeten dit door de eigen verdediging laten oppakken.

Vanwege de toegenomen behoefte aan juridisch advies bij Nederlandse gedetineerden in het buitenland, stelt het ministerie sinds 2012 jaarlijks subsidie beschikbaar aan onafhankelijke juridische organisaties die gedetineerden in het buitenland juridisch kunnen adviseren om een eerlijke rechtsgang te waarborgen en mensenrechtenschendingen te bestrijden. Nederlandse gedetineerden wereldwijd kunnen sinds 2012 onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor dergelijk juridisch advies (zie de brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014). Thans verstrekt het ministerie subsidie voor juridische adviesverlening aan de organisatie PrisonLAW.

De zaak van dhr. R. van der D.

Dhr. R. van der D. werd op 2 september 2003 in Spanje vastgenomen op verdenking van meerdere strafbare feiten. Hij werd ervan verdacht drie vrouwen te hebben aangerand/verkracht en lichamelijk letsel te hebben toegebracht. Van twee slachtoffers zou hij goederen hebben gestolen. Op 5 mei 2005 werd dhr. R. van der D. voor meerdere feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en 7 maanden. Daarbij had de rechter kennis van de uitkomst van het DNA-onderzoek, te weten DNA-sporen bij één van de drie slachtoffers van een onbekende man, niet zijnde dhr. R. van der D.

Dhr. R. van der D. is vanaf zijn arrestatie achtereenvolgend bijgestaan door verschillende pro-deo advocaten. Dhr. R. van der D. heeft in de eerste jaren na zijn arrestatie alle mogelijke (gewone en buitengewone) gerechtelijke instanties en beroepen waarin de Spaanse rechtsorde voorziet om een straf aan te vechten benaderd en doorlopen, echter zonder het door hem gewenste resultaat. In 2006 werd na niet-ontvankelijkheidsverklaring van het hoger beroep het strafvonnis onherroepelijk.

Dhr. R. van der D. richtte zich in de loop van 2006 op onder meer een verzoek op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS), dat door zijn Nederlandse advocaat in 2007 werd ingediend en op 11 mei 2007 door het Ministerie van Justitie werd afgewezen. In 2008 vroeg de advocaat van dhr. R. van der D. het Ministerie van Justitie de WOTS-afwijzing te heroverwegen op humanitaire gronden. Ook dit verzoek werd afgewezen.

Nadat het Spaanse strafvonnis onherroepelijk was geworden en dhr. R. van der D. niet naar Nederland kon worden overgebracht in het kader van de WOTS besloot het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2009 tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat. Eén van de redenen om hiertoe te besluiten, was dat dhr. R. van der D. herhaaldelijk zelf zijn twijfel had geuit over het verloop van de rechtsgang in zijn zaak. Eén van de conclusies in het vertrouwensrapport van 2010 is dat de verdediging in de zaak van R. van der D., onder meer op het punt van het aan de orde stellen van het DNA-onderzoek, steken heeft laten vallen. De Spaanse procesgang als zodanig was correct verlopen.

Dhr. R. van der D. is destijds op de hoogte gesteld van de inhoud van het rapport van de vertrouwensadvocaat. Hem is door het ministerie geadviseerd om vervolgstappen te bespreken met zijn Spaanse advocaat en met hem duidelijke afspraken te maken.

In de periode na het vertrouwensrapport hebben de contactpersoon van dhr. R. van der D. en zijn toenmalige advocaat in Nederland naar financiële mogelijkheden gezocht voor aanvullende rechtsbijstand. Omdat het vanaf 2012 via een subsidieverlening mogelijk werd Nederlandse gedetineerden bij te staan met juridisch advies, heeft het ministerie in 2012 de organisatie PrisonLAW gevraagd zich in de zaak te verdiepen. Deze inspanningen leidden er onder meer toe dat er in mei 2015 zekerheid werd gegeven over de DNA-match, een essentieel en cruciaal gegeven in deze zaak. Dit ministerie heeft zich vervolgens ingezet voor spoedige afhandeling van het rechtshulpverzoek van Spanje aan het Verenigd Koninkrijk voor het verkrijgen van het DNA-materiaal en vervolgens, na ontvangst op 30 juli 2015, voor spoedige verificatie en vaststelling van de DNA-match door de Spaanse forensische politie. Hierdoor kon dit gegeven in september 2015 in de herzieningszaak worden ingebracht. Zelf heb ik mijn Spaanse ambtgenoot om voortvarende behandeling verzocht.

De advocaat van betrokkene heeft een herzieningsverzoek ingediend dat op 28 september 2015 door de Spaanse Officier van Justitie is ontvangen. De Officier van Justitie moet het verzoek voorleggen aan het hooggerechtshof in Madrid dat hierover een uitspraak zal moeten doen. In het herzieningsverzoek is mede een verzoek tot voorwaardelijke invrijheidsstelling opgenomen in het geval het verzoek wordt ingewilligd. Aan voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen bepaalde voorwaarden opgenomen zijn, zoals het zich op regelmatige basis melden bij de rechtbank of een verbod om Spanje te verlaten. De ambassade in Madrid onderhoudt zeer regelmatig contact met dhr. R. van der D. en zijn advocaat over de voortgang van het herzieningsverzoek en verleent consulaire bijstand. Verder onderhoudt de ambassade uiteraard contact met de Spaanse autoriteiten over de voortgang.

De zaak van dhr. J.S.

Dhr. J.S. werd in 1984 in de Verenigde Staten aangehouden op verdenking van moord op zijn vrouw en stiefdochter en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maal 25 jaar, met bijkomende straf een gevangenisstraf van zes jaar in verband met huurmoord.

Sinds aanvang van zijn detentie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dhr. J.S. de reguliere consulaire bijstand verleend, die onder meer inhield dat dhr. J.S. met regelmaat bezoek ontving van een consulair medewerker. Daarbij gaf dhr. J.S. in de regel aan dat hij tevreden was over het optreden van zijn advocaat.

In 1998 ontstond bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid tot het inroepen van een vertrouwensadvocaat in buitenlandse strafzaken. Ten tijde van het inroepen van een beroepsinstantie in de zaak van dhr. J.S. heeft het ministerie in 1999 volgens de destijds vigerende doelstellingen een advocaat opdracht gegeven tot het uitbrengen van een advies. De vertrouwensadvocaat bracht medio 2000 een kort advies uit. Dit advies richtte zich vooral op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak van dhr. J.S. en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang. In 2003 werd het vonnis in hoger beroep bevestigd.

Op verzoek van dhr. J.S. zelf heeft PrisonLAW zich vanaf 2012 in de zaak verdiept, waarbij het ministerie PrisonLAW onder meer heeft gefaciliteerd in het leggen van contacten in de VS en verkrijgen van toegang tot de gevangenis. In 2013 en 2014 heeft PrisonLAW uitvoerig schriftelijk over de zaak gerapporteerd. PrisonLAW heeft zich vervolgens in samenwerking met de lokale advocaten van dhr. J.S. ingezet voor de WOTS-procedure en de Amerikaanse «parole»-procedure voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden.

Dhr. J.S. diende in 2014 een verzoek in voor overbrenging naar Nederland op grond van de WOTS. De toepassing van de WOTS is de bevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie, die op basis van het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland, toetst of er sprake is van een strafrestant, dat na overbrenging naar Nederland kan worden geëxecuteerd, als mede of er sprake is van voldoende binding met Nederland. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn brief aan uw Kamer van 2 oktober 2015 toegelicht dat in het geval van dhr. J. S. aan beide criteria niet wordt voldaan.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit jaar het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden schriftelijk bij de Amerikaanse autoriteiten ondersteund. Het ministerie is voornemens een gratieverzoek van dhr. J. S., zodra dit verzoek voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten eveneens te ondersteunen. Beslissing op beide verzoeken ligt uiteraard bij de Amerikaanse autoriteiten.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven