Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 28345 nr. 132 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 28345 nr. 132 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 februari 2015
In deze brief bericht ik u, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (VenJ), de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) over recente ontwikkelingen in de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA). Deze brief is een aanvulling op de voortgangsrapportage GIA die op 22 december 20141 aan uw Kamer is gestuurd.
De brief start met de voortgang van de aanpak van ouderenmishandeling, waarna een paragraaf volgt over kindermishandeling. Daarna ga ik kort in op preventie van GIA. Vervolgens komt een aantal deelonderwerpen aan de orde zoals de kwaliteit van de vrouwenopvang en het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen over de ingroei van de aan het verdeelmodel vrouwenopvang toegevoegde middelen begeleiding en de inzet van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ten aanzien van de multidisciplinaire samenwerking voor slachtoffers van kindermishandeling, huiselijk geweld en seksueel geweld. Deze brief wordt afgesloten met een aantal overkoepelende onderwerpen zoals: de relatie tussen geweld in huiselijke kring en dierenmishandeling.
In deze brief doe ik een aantal toezeggingen gestand die ik heb gedaan in de voortgangsrapportages GIA van 10 juli 20142 en 22 december 20143 en in het Algemeen Overleg (AO) van 15 oktober 2014 (Kamerstuk 31 015, nr. 111). Daarnaast geef ik gevolg aan een toezegging gedaan in het AO dat uw Kamer op 16 oktober 2014 (Kamerstuk 28 345, nr. 131) had met de Minister van VenJ en de Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) over dierenmishandeling in relatie tot huiselijk geweld.
Separaat stuur ik u in februari 2015 de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Kamerstuk 34 038 (R2039), nr. 2).
In de voortgangsrapportage GIA van 10 juli 20144 heb ik toegezegd om een verkenning te laten uitvoeren naar goede voorbeelden van de aanpak van ontspoorde mantelzorg en daarbij ook aandacht te besteden aan de oorzaken daarvan. Deze verkenning is nog niet gereed. Ik verwacht u in de eerstvolgende voortgangsrapportage te informeren over deze verkenning.
De Staatssecretaris van VenJ doet een toezegging over diefstal binnen het huwelijk gestand die hij heeft gedaan tijdens de begrotingsbehandeling in 2013. Tevens informeert hij uw Kamer in deze brief over een toezegging met betrekking tot huwelijkse gevangenschap en waarheidsvinding. Tijdens het AO over GIA/kindermishandeling, gehouden op 15 oktober 2014 (Kamerstuk 31 015, nr. 111), heeft de Staatssecretaris van VenJ aan het lid Bergkamp toegezegd schriftelijk te zullen reageren op de bestuurlijke en strafrechtelijk consequenties van digitale mishandeling.
Ouderenmishandeling
Het Actieplan´Ouderen in veilige handen´wordt in de eerste helft van dit jaar afgerond. Tegelijkertijd bereid ik, in overleg met de VNG, gemeenten en betrokken organisaties het vervolg op dit Actieplan voor. Op 15 juni 2015, de internationale dag tegen ouderenmishandeling, presenteer ik de resultaten van de afgelopen jaren en het vervolg.
Hieronder ga ik, zoals in de voortgangsrapportage van 22 december 2014 (Kamerstuk 31 015, nr. 112) is toegezegd, in op de inventarisatie onder de centrumgemeenten vrouwenopvang naar hun beleid ouderenmishandeling (bijlage 15) en de evaluatie van de voorlichtingscampagne «Ouderen in veilige handen»(bijlage 26) die ik in het kader van het Actieplan heb laten uitvoeren. In het kort bespreek in de belangrijkste conclusies uit deze rapporten om daarna mijn reactie te geven.
Inventarisatie beleid centrumgemeenten ouderenmishandeling
In 2012 heb ik een inventarisatie7 onder gemeenten laten uitvoeren naar hun beleid op het gebied van de aanpak van ouderenmishandeling. Conform mijn toezegging heb ik deze inventarisatie herhaald in 2014 zodat ik een actueel beeld krijg van de stand van zaken. Van de 35 verantwoordelijke centrumgemeenten hebben 31 meegedaan aan deze inventarisatie8.
De belangrijkste conclusies zijn:
• Sinds 2012 is het beleid bij gemeenten in een stroomversnelling geraakt, onder andere vanwege de extra middelen van het Rijk en de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor». Alle centrumgemeenten voeren een actief beleid op het thema ouderenmishandeling. De beleidsmatige inbedding van het onderwerp is grotendeels geregeld via de regiovisies «veilig thuis». De gemeenten richten zich vooral op bewustwording en voorlichting, deskundigheidsbevordering van professionals en vrijwilligers, en op het melden van ouderenmishandeling. Er komt daarbij steeds meer aandacht voor de aanpak van financiële uitbuiting. De ketenaanpak krijgt steeds meer vaste vormen en partners in de keten weten elkaar beter te vinden. Dat het beleid zijn vruchten gaat afwerpen, blijkt uit het toenemend aantal adviesvragen en meldingen ouderenmishandeling in vrijwel alle gemeenten.
• In vergelijking tot 2012 is er meer aandacht gekomen voor de relatie tussen het mantelzorgbeleid en ouderenmishandeling. Gaven in 2012 14 centrumgemeenten aan dat er een samenwerking bestaat tussen organisaties voor mantelzorgondersteuning en de toenmalige steunpunten huiselijk geweld (nu Veilig Thuis, het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling, AMHK), in 2014 zijn dit er 27.
• De impact van het Actieplan is redelijk groot. Het heeft gezorgd voor blijvende aandacht voor ouderenmishandeling. De geïnterviewde centrumgemeenten hebben drie aandachtspunten voor het vervolg op het Actieplan: aansluiten bij de veranderingen in de uitvoeringsstructuren op lokaal niveau (sociale wijkteams, Veilig Thuis/AMHK), blijvende inzet op bewustwording en aandacht voor de aanpak van specifieke vormen van ouderenmishandeling zoals financiële uitbuiting.
Evaluatie Voorlichtingscampagne´Ouderen in veilige handen»
In oktober 2012 ben ik samen met de seniorenorganisaties ANBO, NOOM, PCOB en UnieKBO gestart met de voorlichtingscampagne «Ouderen in veilige handen» met als doel het onderwerp ouderenmishandeling bespreekbaar te maken. De campagne is formeel eind 2014 afgerond. In totaal hebben de seniorenorganisaties 614 voorlichtingsactiviteiten georganiseerd. Daarmee zijn circa 20.000 mensen bereikt. Daarnaast hebben zij op hun website en in hun bladen aandacht aan het onderwerp besteed. Ook zijn in iedere provincie PR-activiteiten uitgevoerd (radio, regionale tv en huis-aan-huisbladen), in totaal 63 activiteiten met een bereik van ongeveer 3,7 miljoen mensen. Het succes van de campagne is vooral te danken aan de niet aflatende inzet, deskundigheid, betrokkenheid en enthousiasme van zo’n 30 vrijwillige voorlichters van de seniororganisaties. Zij zijn daarbij goed ondersteund door hun organisaties. Alle vier gaan op hun eigen manier door met het onderwerp.
Uit de evaluatie die ik heb laten uitvoeren9, blijkt dat de campagne effect heeft gesorteerd:
• Na een voorlichtingsbijeenkomst is het kennisniveau van de deelnemers over ouderenmishandeling hoger dan dat van het algemeen Nederlands publiek. Tijdens de voorlichtingsbijeenkomsten wordt casuïstiek besproken. Dat brengt het onderwerp tot leven. Men leert tijdens de bijeenkomst meer over nog relatief onbekende vormen van ouderenmishandeling (zoals seksueel geweld en financiële uitbuiting). Deelnemers weten ook beter dan het algemeen Nederlands publiek bij welke instantie men terecht kan voor hulp en advies. De bekendheid van het toenmalige steunpunt huiselijk geweld en het landelijk telefoonnummer is toegenomen.
• De bijeenkomsten hebben een positief effect op het bespreekbaar maken van (een vermoeden van) ouderenmishandeling. Wel lijkt het er op dat daadwerkelijk handelen bij (een vermoeden van) ouderenmishandeling nog moeilijk is, onder andere vanwege de angst voor mogelijke gevolgen van bijvoorbeeld een melding bij Veilig Thuis (AMHK). Door contact op te nemen met Veilig Thuis (AMHK) lijkt het bijvoorbeeld alsof een vermoeden van ouderenmishandeling daarmee bevestigd wordt, terwijl men daar in de meeste gevallen nog over twijfelt en nog niet zeker weet wat er aan de hand is.
• De kaderleden van de seniorenorganisaties vinden het belangrijk dat er aandacht wordt gegeven aan het onderwerp, zowel door hun eigen organisatie (85%) als door de landelijke overheid (83%). Vrijwel allen vinden dat de eigen organisatie zich in 2015 op een of andere manier met het onderwerp moet bezighouden.
De twee rapporten bieden belangrijke aanknopingspunten voor het vervolg van het Actieplan. Op basis van de inventarisatie onder gemeenten en de evaluatie van de voorlichtingscampagne constateer ik dat ik kan voortbouwen op de goede resultaten van het Actieplan en op de inzet van en draagvlak bij centrumgemeenten en seniorenorganisaties. Ik onderschrijf met hen het blijvend belang van bewustwording. Dat zal zeker een plaats krijgen in het vervolg. Verder wil ik graag samen met de gemeenten en de VNG nagaan hoe de aanpak van ouderenmishandeling kan aansluiten bij de lokale uitvoeringsstructuren, zoals de sociale wijkteams en de Veilig Thuis-organisaties (AMHK’S). Tevens hebben de centrumgemeenten toegezegd dat ouderenmishandeling een prioriteit heeft in de kwaliteitsimpuls voor de aanpak van geweld in huiselijke kring10.
Daarnaast zal ik het onderwerp financiële uitbuiting prioriteit geven in het vervolg. Dit sluit aan bij de groeiende aandacht voor dit onderwerp bij gemeenten en bij de seniorenorganisaties.
De evaluatie van de voorlichtingscampagne laat zien dat de drempel om handelen bij (een vermoeden van) ouderenmishandeling nog vaak te groot is. Ik zal in overleg met de seniorenorganisaties en andere relevante partijen nagaan welke acties daarop nodig zijn.
VOG in de ouderenzorg
Tijdens het AO van 9 april 2014 over de Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 124) heeft de Staatssecretaris van VenJ aan uw Kamer toegezegd het idee van een verplichte VOG in de ouderenzorg met de Minister van VWS te willen bespreken, en haar te vragen om de Kamercommissie van VWS hierover te informeren.
Het wetsvoorstel kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) (Kamerstuk 32 402, nr. 2), dat ter behandeling voorligt in de Eerste Kamer, geeft de Minister de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (Amvb) te bepalen voor welke medewerkers in welke omstandigheden een zorgaanbieder een VOG moet kunnen overleggen. Naar verwachting zal de VOG-verplichting gaan gelden voor alle medewerkers die beroepsmatig in contact komen met Wlz-cliënten of cliënten in de intramurale GGZ die onder de Zvw valt. Dit geldt voor alle cliënten, inclusief ouderen.
Voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015 kunnen gemeenten zelf bepalen of zij een VOG verplicht stellen voor personen die beroepsmatig met cliënten in contact staan of op een andere manier de veiligheid van cliënten borgen. Dit geldt dus ook voor de ondersteuning aan ouderen.
Kindermishandeling
Uitvoering motie ouderprotocol en rol huisartsen
In het AO van 15 oktober 2014 over GIA/kindermishandeling (Kamerstuk 31 015, nr. 111) heeft lid Van der Burg mij verzocht nog eens goed te kijken naar de wijze waarop in de huisartsenposten wordt omgegaan met de uitvoering van de motie over het verplicht invoeren van het ouderprotocol Haaglanden11. Zij wees er op dat een deel van de zaken wordt teruggemeld bij de eigen huisarts in plaats van dat Veilig Thuis (AMHK) wordt ingeschakeld. Het lid Van der Burg verzocht mij in het debat nadrukkelijk de motie correct uit te voeren. Ik hecht er daarom aan kort toe te lichten hoe de motie is uitgevoerd.
Met de motie van de leden Van der Burg/Hilkens is de regering verzocht het ouderprotocol Haaglanden verplicht te stellen voor alle spoedeisende hulpafdelingen in ziekenhuizen (SEH), ambulancediensten en huisartsenposten in Nederland. Het ouderprotocol Haaglanden houdt in dat bij volwassenen die bij de spoedeisende hulpafdeling binnenkomen als gevolg van een suïcidepoging of andere psychische problematiek, verslavingsproblemen of huiselijk geweld, gecheckt wordt of er kinderen thuis zijn. Als dat het geval is, wordt direct een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis (AMHK).
De motie van februari 2013 is ingediend in het debat over het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Handelingen II 2012/13, nr. 47, item 6). Ik heb in dat debat ruimte gevraagd en gekregen om te bekijken hoe de motie uit te voeren. Dit omdat de meldplicht die in het ouderprotocol Haaglanden voorgeschreven wordt, niet aansluit bij de wet meldcode gelet op de ruimte die deze wet geeft aan een professional om zelf de afweging te maken een melding te doen bij Veilig Thuis (AMHK) of zelf hulp te organiseren.
De motie Van der Burg/Hilkens is daarom als volgt uitgevoerd:
Als minimumeis is de «kindcheck» opgenomen in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit geldt niet alleen voor de diensten waar het ouderprotocol Haaglanden zich op richt, maar voor alle professionals die met volwassenen van doen hebben die een risico kunnen vormen voor hun kinderen. In stap 4 van de meldcode (risico-inschatting maken) is opgenomen dat bij twijfel altijd Veilig Thuis (AMHK) geraadpleegd moet worden.
Zoals ook in de Nota van toelichting bij het Besluit is aangegeven (bijlage bij Kamerstuk 33 062, nr. 23), wordt op deze wijze de strekking van de motie binnen de kaders van de wet verplichte meldcode uitgevoerd. Voor de in de motie genoemde beroepsgroepen (spoedeisende hulp, ambulancediensten en huisartsenposten) geldt dat zij vaker te maken hebben met crisissituaties. Als het dan gaat om volwassen patiënten die de zorg hebben voor kinderen, kan van de betrokken professionals niet verwacht worden dat zij een goede inschatting kunnen maken van de thuissituatie van het kind. Raadpleging van Veilig Thuis (AMHK), zoals voorgeschreven in stap 4 van de meldcode, is dan geboden.
Ik heb gesproken met de voorzitter van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en er is ook gesproken met de KNMG, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en InEen over de rol van de huisarts bij de aanpak van kindermishandeling en over de wijze waarop de motie over het ouderprotocol wordt uitgevoerd. De artsenorganisaties geven aan de aanpak kindermishandeling hoog op hun agenda te hebben. Naast onderzoek om meer inzicht te krijgen in het handelen van artsen zijn ook afspraken gemaakt om verbeteringen te realiseren in het signaleren door huisartsen. Door de artsenorganisaties wordt erop gewezen dat de huisartsenposten afwijken van de SEH en ambulancediensten, in die zin dat niet alle patiënten die langs komen zich in een acute crisissituatie bevinden. Sterker nog, deze patiënten zullen zich vooral melden bij de SEH. Het is om die reden dat de huisartsenposten in de uitvoering van de kindcheck onderscheid maken naar acute situaties en niet acute situaties. Bij acute situaties, die relatief weinig voorkomen, is voorgeschreven dat Veilig Thuis wordt ingeschakeld. Dat is dus in lijn met het ouderprotocol Haaglanden dat ziet op hoe te handelen in crisissituaties op de spoedeisende hulp van ziekenhuizen.
Bij niet-acute situaties vindt door de waarnemend huisarts overdracht plaats aan de «eigen» huisarts. Dit is de gebruikelijke gang van zaken als het om niet-acute situaties gaat. In de monitor van het implementatietraject van de kindcheck wordt onderzocht of de waarnemend huisarts, dan wel een aandachtsfunctionaris van de huisartsenpost, binnen een maand navraag doet bij de «eigen huisarts» of hij actie heeft ondernomen en of deze werkwijze dus adequaat is. Naar aanleiding van de vraag van lid Van der Burg zal ook worden nagegaan welke actie door de huisarts is ondernomen bij de huisartsenposten die al enige tijd werken met een protocol voor de kindcheck.
Uit het onderzoek naar het gebruik van de meldcode en de kindcheck (Quick scan meldcode) dat in de eerste helft van 2015 wordt uitgevoerd, zal duidelijk worden wat de (huis)artsen ondernemen bij signalen van kindermishandeling en welke overwegingen en knelpunten zij ervaren. Ik verwacht u in de volgende voortgangsrapportage GIA de resultaten te geven
Zoals ik u heb bericht in de voortgangsrapportage GIA van 22 december 201412 investeren de NHG, LHV, InEen samen met de Augeo Foundation en VWS in 2015 en 2016 in verbeteracties om huisartsen beter te laten signaleren. Met de artsenorganisaties is afgesproken regelmatig de voortgang en resultaten van al deze activiteiten te bespreken. Ook de Inspectie van de Gezondheidszorg neemt hieraan deel.
Verdere ontwikkelingen met betrekking tot de DBC kindermishandeling
Als er sprake is van kindermishandeling, is het van groot belang dat kinderen de juiste hulp krijgen. U heeft in dit kader gevraagd naar de ontwikkeling rond een dbc kindermishandeling. Zoals u weet valt de financiering van de jeugd-ggz nu onder de Jeugdwet. Gemeenten hebben besloten de DBC systematiek nog voor maximaal 3 jaar te behouden. Voor 2015 zijn enkele kleine aanpassingen verricht om deze meer geschikt te maken voor de jeugdhulp. De VNG heeft een zogenoemde consultatie-DBC in het leven geroepen, waardoor ggz-professionals geconsulteerd kunnen worden bij de beoordeling van de situatie van het kind. Door deze ggz-professional in een vroeg stadium te betrekken, kan snel bekeken worden of het kind ggz-zorg nodig heeft.
Los van de vraag of ggz-zorg nodig is, zijn gemeenten gehouden om kinderen met een hulp- of zorgvraag passende hulp te bieden. Dat geldt ook voor slachtoffers van kindermishandeling. In het model handelingsprotocol Veilig Thuis is opgenomen dat een hulpverlening- en herstelplan moet worden opgesteld. Dat gebeurt altijd als er sprake is van schade bij een of meer betrokkenen. Dat geldt in het bijzonder voor kinderen waar (potentiële) ontwikkelingsschade aan de orde is.
Daarnaast zal dit jaar vanuit het ondersteuningsprogramma Veilig Thuis gewerkt worden aan een landelijk dekkende multidisciplinaire aanpak. Als dit gestalte heeft gekregen, is er een team (veelal ook met ggz-expertise) dat ingeschakeld kan worden om de benodigde hulpvraag te beoordelen en in te zetten. Op deze wijze zijn de randvoorwaarden gecreëerd om passende hulp voor slachtoffers van kindermishandeling te realiseren.
Dubbele toestemmingsvereiste
In het najaar 2014 is een overleg gevoerd met een aantal experts en ervaringsdeskundigen over de problematiek rondom de dubbele toestemmingsvereiste. In het overleg kwam naar voren dat het verkrijgen van toestemming van de ouder(s) heel belangrijk is voor het slagen van de behandeling. Als een ouder geen toestemming geeft voor een diagnose of een behandeling, is de vraag aan de orde of die ouder daarbij het belang van zijn kind dient of dat andere belangen een rol spelen. Het in de wet opgenomen «goed hulpverlenerschap» biedt enige ruimte om buiten toestemming van een ouder/ouders een kind te onderzoeken of te behandelen. Het ontbreekt echter nu aan een breed gedragen (door de betreffende beroepsgroepen) werkwijze die een invulling geeft van «goed hulpverlenerschap» in de situatie dat er geen toestemming is van (een van) de ouders voor het onderzoeken of behandelen van een kind. De uitkomsten van het overleg met experts zijn voorgelegd aan een aantal juridische experts. Op basis van alle input is het voorstel om een stappenplan op te stellen dat dient als een praktische handleiding waarmee de professional weet hoe te handelen. Voorop staat dat de medewerking van beide ouders uitgangspunt is en uiterst gewenst is voor een succesvolle behandeling van een kind. Daarom staat het verkrijgen van toestemming voorop. Het stappenplan richt zich op die gevallen waarin sprake is van een (vermoeden van) kindermishandeling), en gaat uit van de behandelaar die zich tot het uiterste inspant om toestemming te krijgen en de situatie dat het onderzoek of de behandeling niet uitgesteld kan worden vanwege het te verwachten ernstig nadeel voor het kind. Een dergelijk stappenplan biedt zowel aan de professional houvast, als ook aan de tuchtrechter. Het stappenplan wordt dit jaar in overleg met de veldpartijen opgesteld.
Waarheidsvinding
In het AO van 11 juni 2014 over Jeugdzorg (Kamerstuk 31 839, nr. 404), heeft de staatsecretaris van VenJ toegezegd de mogelijkheden te verkennen om een pilot te doen op het gebied van waarheidsvinding. De mogelijke pilot zou gericht zijn op de aard en opvolging van klachten welke betrekking hadden op waarheidsvinding. De haalbaarheid van een dergelijke pilot is de afgelopen maanden verkend, door verschillende gesprekken met onder meer Bureaus Jeugdzorg (inmiddels gecertificeerde instellingen) en de Raad voor de Kinderbescherming. Uit onze verkenning is gebleken dat het merendeel van de klachten bij gecertificeerde instellingen gaat over bejegening van de cliënten. Klachten over waarheidsvinding, ofwel waarheidsgetrouwe verslaglegging, komen vooral voor bij «vechtscheidingen». Men kan zich dan bijvoorbeeld niet vinden in de karakterisering van de ex-partner. In zo’n geval zullen de ex-partners het nooit eens worden en is zelfs de verslaglegging onderdeel van de strijd. Deze factoren bemoeilijken het opzetten van een pilot op het gebied van waarheidsvinding die zich richt op klachten.
Via een amendement van de Kamerleden Van der Burg en Bergkamp is waarheidsvinding in het nieuwe jeugdstelsel verankerd (artikel 3.3 van de Jeugdwet). Verbetering van de algehele kwaliteit van rapportages is een continu aandachtspunt, onder meer door diverse cursussen en trainingen die worden aangeboden aan professionals met als doel deze kwaliteit te verbeteren. De Inspectie Jeugdzorg blijft toezicht houden op de kwaliteit van het feitenonderzoek en de rapportage. In het toetsingskader van de Inspectie Jeugdzorg is als expliciete indicator opgenomen dat de instelling moet streven naar waarheidsgetrouwe verslaglegging. Daarmee heeft het kabinet er vertrouwen in dat de kwaliteit van het feitenonderzoek voldoende is geborgd en concludeert het kabinet dat een pilot op dit moment niet opportuun is.
Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik
Een van de taken van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik is toe te zien op de voortgang van de uitvoering van de acties uit het Actieplan Kinderen Veilig. De voortgang wordt elk half jaar gepubliceerd. Najaar 2014 is de vijfde monitor13 verschenen.
De uitvoering van het Actieplan «Kinderen Veilig» vordert gestaag. Vele acties zijn intussen afgerond of zijn in een vergevorderd stadium van uitvoering.
Nu het accent van de aanpak kindermishandeling komt te liggen op uitvoering van de midterm review kindermishandeling, past een nieuwe wijze van het toezien op de voortgang van de acties. In samenspraak met de Taskforce is besloten om met de monitor in de huidige vorm te stoppen. In plaats daarvan zal de Taskforce een aantal nader te selecteren acties van het Rijk blijven volgen.
De Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik heeft de eigen werkzaamheden geëvalueerd en dit met mij en de andere betrokken bewindslieden besproken. Om de effectiviteit in de resterende looptijd verder te vergroten wil de Taskforce het onderwijsveld betrekken. Daarvoor wordt de Taskforce met een nieuw lid uitgebreid. De Minister van VenJ zal hiervoor het instellingsbesluit aanpassen. De Taskforce zal de komende jaren zijn unieke samenstelling en de gezaghebbende positie van de individuele leden bij hun achterbannen nog meer benutten.
Preventie geweld in afhankelijkheidsrelaties
Gender
Een belangrijke oorzaak voor het ontstaan en het voortduren van geweld in huiselijke kring blijkt te maken te hebben met gendergerelateerde factoren. Een effectieve aanpak van huiselijk geweld vereist daarom dat er rekening wordt gehouden met gender en genderfactoren, die bijdragen aan het bestendigen en laten voortduren van machtsverschillen en stereotype rolverwachtingen tussen mannen en vrouwen. Een gendersensitieve aanpak betekent niet dat alle interventies zich specifiek op vrouwen of mannen moeten richten. Het betekent dat in beleid en uitvoering aandacht is voor gendergerelateerde factoren en waar nodig daarmee rekening wordt gehouden.
De eindrapportage van de genderscan en de samenvatting daarvan zijn reeds aan uw Kamer gezonden als bijlagen bij respectievelijk de GIA-voortgangsrapportage14 van 10 juli 2014 en de zesde rapportage van de Nederlandse regering aan het comité van het VN-Vrouwenverdrag15.
De genderscan doet een aantal aanbevelingen over de rol van de overheid (zowel landelijk als lokaal), monitoring en onderzoek, bewustwording en het wegnemen van weerstand en het aanpassen van beleid en instrumentarium.
Deze aanbevelingen worden door het kabinet ter hand genomen. Het kabinet is gestart met een project voor een gendersensitieve uitvoering van de aanpak van huiselijk geweld. Het vergroten van draagvlak, deskundigheidsbevordering en het faciliteren bij de implementatie van gendersensitiviteit staan hierin centraal. Gemeenten en hulpverleners zijn de belangrijkste doelgroep van het project, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. Er wordt in dit traject dan ook nauw samengewerkt met de VNG.
Het project bestaat uit drie delen:
1) een onderzoek naar casuïstiek om de meerwaarde van gendersensitief handelen concreet te maken;
2) een veldbijeenkomst begin maart 2015 met gemeenten en professionals gericht op het creëren van draagvlak, kennisoverdracht en het verzamelen van input voor het vervolgtraject;
3) de ontwikkeling van instrumenten om beleidsmakers en professionals in staat te stellen om daadwerkelijk gendersensitief te gaan werken.
Inzet op seksuele weerbaarheid door activering jongeren
In de midterm review Emancipatie heeft de Minister van OCW op 19 december 201416 uw Kamer geïnformeerd over de onderdelen van het emancipatiebeleid die zullen worden gecontinueerd en over de wijze waarop dit zal gebeuren.
Voor het vergroten van het bewustzijn en de seksuele weerbaarheid van jongeren is het essentieel dat wordt aangesloten bij de belevingswereld van hen en zij zelf worden gestimuleerd en om in actie te komen, zo blijkt uit de midterm review emancipatie. WE CAN Young heeft zo gewerkt en heeft daarom in de afgelopen periode (2012–2014) mooie resultaten behaald. Voor de verankering van WE CAN Young is besloten tot een overgangsperiode van twee jaar (2015–2016). Afhankelijk van de investering van de gemeente zelf, is door de Minister van OCW eenzelfde bedrag aan cofinanciering in het vooruitzicht gesteld. Alle15 WE CAN Young gemeenten hebben aangegeven te willen investeren in de verankering van WE CAN Young. Movisie ontvangt van de Minister van OCW een subsidie voor de gewenste kwaliteits- en duurzaamheidsslag, het onderhoud van het netwerk en voor advies aan individuele gemeenten. WE CAN Young wordt ook op Bonaire, St. Eustatius en Saba uitgevoerd (2014–2016).
Een belangrijk resultaat in 2014 van de jongerenaanpak social media «Maak seks lekker duidelijk» is het boekje «Verhalen voor onder je kussen» dat verspreid is onder meer dan 800 middelbare scholen. Jongeren zijn betrokken bij de creatie van verhalen en online discussies over seksuele weerbaarheid door de inzet van video bloggers en verschillende social media kanalen. Samen met de Minister van OCW zal ik Rutgers WPF en SOA Aids Nederland éénmalig in 2015 subsidiëren voor het borgen en verder verspreiden van deze en andere behaalde resultaten en producten uit «Maak seks lekker duidelijk».
In aanvulling op deze campagnes heeft de Minister van OCW opdracht gegeven om een social media campagne te ontwikkelen voor en door jongens van 12–18 jaar, getiteld «Meer dan macho». Doel van het project is het versterken van relationele vaardigheden van jongens en het doorbreken van genderstereotypering bij jongens. Zo wordt ze geleerd om zelf controle te kunnen uitoefenen over hoe zij hun mannelijkheid vormgeven en, daarmee, een gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen ontwikkelen. Dit heeft uiteindelijk ook een preventieve werking op seksueel grensoverschrijdend gedrag en komt daarmee tegemoet aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in haar rapport «Op goede grond» (Kamerstuk 28 638, nr. 116) om campagnes te richten niet alleen op slachtofferschap, maar ook het voorkomen van daderschap. Zowel inhoud als vorm van de social media campagne zullen aansprekend zijn voor jongens, mede door actieve betrokkenheid van jongens zelf. De eerste resultaten worden in het voorjaar van 2015 verwacht.
Inzet van het onderwijs op sociale veiligheid, seksualiteit en seksuele diversiteit
Met de aanpassing van de kerndoelen van het primair onderwijs(po), het voortgezet (vo) en speciaal onderwijs (so) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) dienen deze schooltypen aandacht te schenken aan seksualiteit en seksuele diversiteit.
Het vergroten van seksuele weerbaarheid van jongeren en de acceptatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (lhbt) is onderdeel van de bredere inzet van de Staatssecretaris van OCW op sociale veiligheid en de aanpak van pesten. Voor al deze aspecten hebben docenten dezelfde achterliggende competenties nodig. Daarom organiseren de Minister en de Staatssecretaris van OCW samen een bijeenkomst op 16 april 2015 voor (aankomend) docenten en schoolleiders. Insteek van de dag is kennisdeling, professionalisering en uitwisseling van goede voorbeelden uit de onderwijspraktijk. Het leerplanvoorstel dat door de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) zal worden uitgebracht bij de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit zal docenten een handreiking bieden en daar dan ook gepresenteerd worden. De conferentie vormt de start van een langer durend traject voor uitwisseling en deskundigheidsbevordering op het gebied van sociale veiligheid.
Het themaonderzoek naar de invulling die scholen geven aan de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit is inmiddels opgenomen in het jaarwerkplan van de Onderwijsinspectie voor 2015. Het onderzoek zal zich richten op een representatieve steekproef in p(s)o, v(s)o en het mbo. Het onderzoek moet een goed landelijk beeld van de stand van zaken geven en de obstakels en randvoorwaarden inzichtelijk maken. De Onderwijsinspectie zal ook de uitkomsten van de Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen 2014 (Kamerstuk 29 240, nr. 70) betrekken bij haar onderzoek. Over de bevindingen zal in de eerste helft van 2016 worden gerapporteerd.
Economische zelfstandigheid slachtoffers huiselijk geweld
Economische zelfstandigheid biedt bescherming tegen huiselijk geweld en is van groot belang om de vicieuze cirkel van geweld te doorbreken. Vrouwen die uit de vrouwenopvang komen hebben vaak een lange weg te gaan voordat ze weer hun eigen inkomen kunnen verdienen. Voor deze groep wordt in 2015, met cofinanciering van de Minister van OCW, het project «de Nieuwe Toekomst» uitgerold. Dit project van de Federatie Opvang (FO) en de Nederlandse Vrouwenraad biedt aan deze groep in 4 provincies een aanpak op maat en coaching door vrijwilligers.
Kwaliteit Vrouwenopvang
Verbeterplan vrouwenopvang
Van 2008 tot 2014 heeft de FO, door mij gesubsidieerd, het verbeterplan vrouwenopvang uitgevoerd. Doel van dit plan was een kwaliteitsverbetering in hulp en opvang van vrouwen en kinderen in de residentiële vrouwenopvang. De hulp moet aansluiten bij hun behoeften en gericht zijn op versterking van de eigen kracht. Er zijn verschillende projecten uitgevoerd, steeds in afstemming met een klankbordgroep van cliënten. De belangrijkste resultaten die het project heeft opgeleverd zijn de methodieken «Krachtwerk» (voor vrouwen) en «Veerkracht» (voor kinderen) en de implementatie daarvan.
In 2014 is het project geëvalueerd17 (bijlage 318). Belangrijkste conclusie is dat door de uitvoering van het Verbeterplan meer eenheid is gekomen in het werk binnen de residentiële vrouwenopvang: er wordt gewerkt met eenzelfde basismethodiek (Krachtwerk) en kindgerichte methodiek (Veerkracht), gestandaardiseerde screeningsinstrumenten worden toegepast en er bestaat een programma van eisen voor huisvesting. Misschien belangrijker nog is dat het Verbeterplan een cultuuromslag heeft bewerkstelligd. Cliënten worden meer systematisch versterkt in hun capaciteiten en krachten, de kennis over de hulp aan kinderen is toegenomen, er is meer oog voor de veiligheid van de kinderen en mannen worden in het kader van een systeemgerichte aanpak steeds vaker betrokken in het hulpverleningsproces. Door de invoering van de verschillende methodieken is er één taal ontstaan, wat de communicatie onderling, maar ook met samenwerkingspartners heeft verbeterd. De belangrijkste uitdaging volgens de evaluatie is om nu de kwaliteitsverbetering die is ingezet, verder te borgen.
Om deze borging verder te realiseren is het onderwerp kwaliteit (en daarmee ook de resultaten van het verbeterplan) onderdeel van het project «Regioaanpak veilig thuis» dat de VNG en de FO, met mijn financiële steun, samen uitvoeren. In dat kader is voor de vrouwenopvang door de VNG en FO gezamenlijk een kwaliteitsdocument19 opgesteld. Dit document wordt in 2015 verder uitgewerkt, zodat er overeenstemming komt over de basisnormen voor goede opvang en er in 2018 is toegegroeid naar een basiskwaliteit in de opvang die voor alle aanbieders geldt. Het kwaliteitsdocument vormt de basis voor het gesprek tussen gemeenten
en opvanginstellingen over kwalitatief goede opvang en de financiering daarvan. Met de VNG is voorts afgesproken20 dat gemeenten in hun afspraken met opvanginstellingen opnemen dat meekomende kinderen volgens een beproefde methodiek worden begeleid. Gemeenten zullen daarover, vanuit hun integrale verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugdigen vanaf 2015, financieringsafspraken met de opvanginstellingen maken.
Wereldconferentie vrouwenopvang
Van 3 tot 6 november 2015 organiseert Stichting Vrouwenopvang Nederland (VON) samen met het Global Network of Women’s Shelters, de derde wereldconferentie vrouwenopvang in Den Haag. Doel is om bij te dragen aan de aanpak van geweld tegen vrouwen wereldwijd en om dit internationale netwerk te versterken. Samen met mijn collega’s van OCW, VenJ, Buitenlandse Zaken (BuZa)en SZW ondersteun ik deze conferentie inhoudelijk en financieel. Wij zullen ons van harte inzetten om deze conferentie mede tot een succes te maken.
Ingroei middelen begeleiding in de decentralisatie-uitkeringen vrouwenopvang en maatschappelijke opvang
In het AO GIA van 15 oktober 2014 (Kamerstuk 31 015, nr. 111) heb ik u, naar aanleiding van vragen hierover van het lid Bergkamp, toegezegd advies te vragen aan de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) over de ingroei van de aan het verdeelmodel vrouwenopvang toegevoegde middelen begeleiding. Het gaat daarbij om ca € 4 miljoen op een totaal budget voor de vrouwenopvang van € 115 miljoen. Op 10 december 2014 heeft de Rfv mij advies uitgebracht. Het advies, waar ik de Rfv erkentelijk voor ben, treft u aan als bijlage 421.
Het advies hangt samen met de toevoeging per 2015 van AWBZ-middelen aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang (Du-Vo) en de decentralisatie-uitkering maatschappelijke opvang (Du-Mo). Het gaat daarbij om budget dat samenhangt met voormalige extramurale AWBZ-functies die door opvanginstellingen worden geboden. In 2015 worden deze middelen historisch verdeeld. Enkele gemeenten gaven te kennen dat de overgang naar een objectieve verdeling in 2016 tot ongewenste effecten kan leiden.
De Rfv stelt dat een objectieve verdeling er toe leidt dat verschillende regio’s straks in een meer vergelijkbare uitgangspositie komen. De Rfv merkt echter op dat de herverdeeleffecten bij de vrouwenopvang neerslaan bij een beperkt aantal gemeenten en is van mening dat de effecten van de herverdeling in sommige gevallen ongewenst zijn. Een – door de Rfv niet nader gespecificeerd – deel van de geboden voormalige AWBZ-functies hangt samen met het aanbieden van specialistische functies. Binnen de Du-Vo is voor specialistische functies door gemeenten een financieringsarrangement afgesproken. De Rfv stelt derhalve voor om ook de voormalige AWBZ middelen die samenhangen met de specialistische functies onderdeel te laten zijn van het financieringsarrangement dat de VNG heeft opgesteld om opvang voor die groepen die vanwege de vereiste specialistische kennis of
vanwege de veiligheid het beste bovenregionaal kunnen worden opgevangen namens de gezamenlijke centrumgemeenten in te kopen22. Daar waar geen sprake is van een specialistische functie, maar wel een bovengemiddeld beroep op voormalige AWBZ-middelen, adviseert de Rfv dat de betreffende gemeenten en instellingen beleidsmatige of financiële wijzigingen moeten doorvoeren om te voorkomen dat ze in financiële problemen komen.
Ik vind het advies om aan te sluiten op het financieringsarrangement specialistische functies begrijpelijk, maar wijs er wel op dat het financieringsarrangement een afspraak van gemeenten onderling is. Ik zal de VNG verzoeken exact na te gaan welk deel van de toegevoegde middelen samenhangt met de eerder gedefinieerde specialistische functies en dat deel vervolgens aan genoemd centraal financieringsarrangement toe te voegen. Voor het resterende bedrag uit de toegevoegde € 4 miljoen (dat dus niet samenhangt met specialistische functies) kies ik ervoor om de verdeling te bevriezen en niet in 2016 maar pas in 2018 (in één keer) over te gaan op een objectieve verdeling. Daarmee bied ik het beperkte aantal gemeenten waar bovengemiddeld beroep op AWBZ-middelen werd gedaan ruim de tijd om te anticiperen op de veranderingen en wordt voorkomen dat het eerder afgesproken ingroeipad van het nieuwe verdeelmodel wordt doorkruist.
Ten slotte stelt de Rfv een bestuurlijke oplossing voor. Dat wil zeggen dat de Raad adviseert om naar analogie van de jeugdzorg een regiobeginsel te hanteren. Centrumgemeenten zouden bij elkaar de kosten in rekening moeten brengen van opvang die buiten de regio wordt geboden. Ik zie op dit moment geen reden hieraan gevolg te geven (temeer daar het regiobeginsel geen onderdeel uitmaakt van de Wmo 2015 die juist in werking is getreden), maar het staat gemeenten uiteraard vrij om bestuurlijke afspraken te maken over onderlinge verrekening.
Van de gelegenheid heb ik gebruik gemaakt om de Rfv ook advies te vragen inzake de maatschappelijke opvang. De Rfv adviseert daarover om de overgang naar een objectieve verdeelsleutel in twee stappen te laten verlopen, waardoor in 2017 een geheel objectieve verdeling van de toegevoegde middelen plaatsvindt. Ik neem dit advies over en zal dit verwerken in de meicirculaire van het Gemeentefonds.
Diefstal binnen het huwelijk
Tijdens de behandeling van de begroting 2014 in 2013 heeft het lid Van Tongeren (GroenLinks) een vraag gesteld over vermogensdelicten binnen het huwelijk, met name wanneer huiselijk geweld aan de orde is (Handelingen II 2013/14, nr. 27, items 3 en 6). Strafvervolging van diverse vermogensdelicten, zoals diefstal (artikel 316 Wetboek van Strafrecht) is bij wet uitgesloten wanneer het delict is gepleegd binnen het huwelijk. De Staatssecretaris van VenJ heeft in antwoord hierop aangegeven de wenselijkheid van de handhaving van deze vervolgingsuitsluitingsgrond te willen bezien, maar hierover eerst advies bij het Openbaar Ministerie (OM) te zullen inwinnen. Mede naar aanleiding van het contact met het OM wordt geconcludeerd dat het schrappen van de vervolgingsuitsluitingsgrond niet geïndiceerd lijkt. Wanneer huwelijkspartners in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, maar ook wanneer is getrouwd onder huwelijkse voorwaarden en het huwelijk langere tijd duurt, is het zeer complex om aan te wijzen aan wie wat toebehoort, omdat alles wat binnenkomt aan de gemeenschappelijke boedel toekomt. Indien diefstal binnen het huwelijk strafbaar zou worden gesteld, zou er bovendien ook moeten worden bewezen dat er sprake is van diefstal of verduistering. Het uitvoering geven aan vervolging zal dan ook dermate ingewikkeld zijn, dat de strafbaarstelling lastig te handhaven zal zijn. Om die reden lijkt het strafrecht voor dergelijke situaties niet geëigend. De Staatssecretaris van VenJ ziet daarom geen aanleiding om de vervolgingsuitsluitingsgrond te schrappen. De toezegging wordt geacht hiermee gestand te zijn gedaan.
Bestuurlijke en strafrechtelijke consequenties van digitale mishandeling
In het AO van 15 oktober 2014 over GIA/kindermishandeling (Kamerstuk 31 015, nr. 111) is toegezegd de Kamer te informeren over de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten die voor handen zijn bij het optreden tegen digitale mishandeling. Zoals in het AO aangegeven, liggen bestuursrechtelijke mogelijkheden niet voor de hand. Ook uit nadere analyse zijn geen handvatten gevonden in het bestuursrecht, omdat het bestuursrecht met name uitgaat van een fysieke omgeving waartoe de toegang ontzegd wordt, zoals bij het huisverbod. Het strafrecht biedt echter weldegelijk voldoende mogelijkheden. De volgende artikelen uit het Wetboek van Strafrecht zijn hierbij onder andere relevant:
– Artikel 284: bedreiging
– Artikel 285b: stalking, waarbij contactverboden kunnen worden verbonden.
– Artikel 300: mishandeling
Welk artikel van toepassing is, hangt af van de feiten en omstandigheden van de situatie. Ter volledigheid merken wij op dat indien er sprake is van het ongewenst verspreiden van seksueel getinte beelden via internet, er andere artikelen van toepassing kunnen zijn, zoals het vervaardigen, verspreiden, en/of voorhanden hebben van kinderpornografie (artikel 240b Sr) of grooming (artikel 248 e Sr) (bij een minderjarig slachtoffer), alsmede belediging (art. 266 Sr) en smaad (art. 261 Sr).
Deskundigheid huwelijkse gevangenschap
De Staatssecretaris van VenJ heeft uw Kamer, bij de plenaire behandeling van de Wet tegengaan huwelijksdwang23 in maart 2014, toegezegd om bij de politie en het Openbaar Ministerie onder de aandacht te brengen dat er voldoende aandacht is voor kennis en deskundigheid omtrent huwelijkse gevangenschap. Dit onderwerp is bij de politie en het OM onder de aandacht gebracht. Het OM zal dit jaar de relevante officieren van justitie hier nader over laten informeren door mevrouw Shirin Musa van Femmes for Freedom. Bij de politie is deskundigheidsbevordering over huwelijkse gevangenschap geborgd bij het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG). In de voorlichting door het LEC EGG komt dit onderwerp aan orde. In dit kader is relevant op te merken dat huwelijkse gevangenschap een vorm is van huiselijk geweld waarvan het van belang is dat dit wordt gezien en herkend. Dit gebeurt via voornoemde algemene voorlichting en goede samenwerking in de casuïstiek tussen OM, politie en netwerkpartners. Deze toezegging wordt geacht hiermee gestand te zijn gedaan.
Multidisciplinaire initiatieven
Er zijn vele verschijningsvormen van een multidisciplinaire aanpak; belangrijk zijn de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s), de Family Justice Centres en de multidisciplinaire samenwerkingsverbanden kindermishandeling. Kenmerkend voor multidisciplinaire aanpak is een samenwerking van de forensische functie en de medische- en psychosociale zorg en ondersteuning voor complexe gevallen van geweld in huiselijke kring.
Met de VNG heb ik afspraken gemaakt over de multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Binnen het gemeentelijk beleid zal bijzondere aandacht zijn voor een multidisciplinaire aanpak van ernstige en ingewikkelde vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, inclusief de aanpak van seksueel geweld/misbruik. Op mijn verzoek zal de VNG de bestuurlijke inbedding van de multidisciplinaire aanpak onderbrengen in de tweede fase van het ondersteuningsprogramma Veilig Thuis (AMHK). In het ontwerpprogramma voor de tweede fase heeft de VNG aangegeven een landelijk dekkend model te willen ontwikkelen voor een multidisciplinaire aanpak voor slachtoffers van huiselijk geweld, seksueel geweld en kindermishandeling. Dat model heeft zowel betrekking op de diagnosestelling, als op behandeling. Bij de ontwikkeling van dat model zal de VNG in ieder geval het uitvoerende veld en de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik betrekken. Ik heb ook aan Movisie en het Nederlands jeugdinstituut (NJI), de landelijke kennisinstituten van VWS voor jeugd en maatschappelijke ondersteuning, gevraagd om hieraan mee te werken.
Effectiviteit aanpak en aard en omvang geweld in afhankelijkheidsrelaties
In de voortgangsrapportage van 10 juli 201424 heb ik aangekondigd nader onderzoek te willen laten doen naar de effecten van alle inspanningen door Rijk, gemeenten en veldpartijen op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Kern van het beleid is ingrijpen in de vier stadia van GIA, de zogenaamde ketenbenadering:
• Het voorkómen van geweld;
• Als het dan toch gebeurt, is het belangrijk dat het zo snel mogelijk wordt gesignaleerd en gestopt;
• En als het dan toch gebeurd is, dan moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door voldoende bescherming en ondersteuning, daders moeten worden vervolgd;
• Slachtoffers moeten voldoende nazorg krijgen zodat ook lange termijn schade wordt beperkt.
Het effectonderzoek zal zich richten op deze vier stadia van de keten. In overleg met deskundigen op het terrein van effectonderzoek werk ik aan een onderzoeksplan. Om een totaal beeld te kunnen krijgen van de effectiviteit van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties zal het onderzoek bestaan uit verschillende deelonderzoeken. Zo is onder andere onderzoek nodig naar wat de aanpak betekent voor slachtoffers, plegers, professionals en burgers. Met dit outcome onderzoek zal ik binnenkort starten. Ik verwacht dat dit eerste onderdeel eind 2015 gereed is. In de voortgangsrapportage van 10 juli 201425 heb ik u ook aangekondigd dat er een onderzoek naar prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling zal plaatsvinden in het peiljaar 2015. Naar verwachting is in het najaar 2016 een onderzoeksrapport beschikbaar. De resultaten van het prevalentieonderzoek zal ik ook betrekken bij het effectonderzoek.
Relatie geweld in huiselijke kring en de mishandeling van dieren
Geweld in huiselijk kring gaat vaak samen met de mishandeling van (huis)dieren. De aanwezigheid van mishandelde dieren is soms een signaal van geweld tussen gezinsleden en, andersom, geweld in huiselijke kring kan ook betekenen dat er huisdieren worden mishandeld. In het AO dat uw Kamer met de Minister van VenJ en de Staatssecretaris van EZ op 16 oktober 2014 heeft gehouden over dierenmishandeling en huiselijk geweld (Kamerstuk 28 345, nr. 131) is toegezegd om vanwege deze relatie, te bekijken of in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ook aandacht kan komen voor signalen van dierenmishandeling.
Het is belangrijk om de bewustwording en de deskundigheid bij betrokken professionals over de wederzijdse relatie tussen geweld in huiselijke kring en dierenmishandeling verder te vergroten. Samen met mijn collega van EZ zal ik zorgen dat op de website «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor´in 2015 aandacht worden besteed aan genoemde relatie. Daarnaast ga ik na in hoeverre het mogelijk is om enkele vragen over dieren mee te nemen in het geplande prevalentieonderzoek naar geweld in huiselijk kring. In de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wordt nu beperkt aandacht besteed aan de relatie met dierenmishandeling (in het basismodel voor de meldcode, de app en de toolkit van de meldcode). Ik zal de beroepsgroepen nog eens wijzen op het belang om bij het gebruik van de meldcode ook rekening te houden met eventueel aanwezige dieren. Daarnaast zal ik de signalenkaart «huiselijk geweld en dierenmishandeling´van Kadera een prominentere plaats geven binnen de toolkit. Voorts wordt in de tweede helft van 2015 een quickscan uitgevoerd naar het gebruik van de meldcode. Op basis van de uitkomsten hiervan ga ik na in hoeverre het basismodel en de toolkit aanpassing behoeven. Ik zal daarbij ook dit onderwerp betrekken.
Tot slot zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de opleiding aandacht besteden aan het signaleren van tekenen van huiselijk geweld bij dierenmishandeling.
Huisdieren bij de vrouwenopvang
In het verslag van een schriftelijk overleg met uw Kamer mede naar aanleiding van het onderzoeksrapport «Huiselijk geweld en dierenmishandeling in Nederland26; heb ik toegezegd om een quickscan te laten uitvoeren naar de huidige praktijk ten aanzien van huisdieren bij de vrouwenopvang27. In het eerder genoemd AO van 16 oktober 2014 (Kamerstuk 28 345, nr. 131) is toegezegd de uitkomsten van deze quickscan28 aan u te sturen (bijlage 529).
Belangrijkste conclusie van de quickscan is dat het niet zichtbaar is of er sprake is van een daadwerkelijk probleem. Instellingen blijken niet te vragen aan slachtoffers of zij een huisdier hebben en of hiervoor iets moet worden geregeld. Ook slachtoffers maken dit zelf niet kenbaar. Ad hoc worden er maatregelen getroffen om huisdieren op te vangen. Verder komt naar voren dat steeds meer opvanginstellingen er van overtuigd raken dat er wel degelijk behoefte bestaat aan opvangmogelijkheden voor huisdieren. Daarom is een aantal pilots gestart om na te gaan hoe de opvang van dieren bij slachtoffers van geweld in huiselijke kring het beste kan worden geregeld.
Samen met de VNG en de FO heb ik vorig jaar overleg gevoerd over de uitkomsten van de quickscan. Daar is afgesproken dat de VNG de quickscan verspreidt onder de gemeenten. In de loop van 2015 zullen de VNG en de FO met de betrokkenen van de pilots de resultaten bespreken. Mocht er een vervolg nodig zijn dan zullen de VNG en de FO dit binnen hun gezamenlijk project «Regioaanpak veilig thuis» oppakken.
Tot slot
De aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties bestrijkt een breed terrein van doelgroepen en geweldsvormen. Uit deze voortgangsrapportage blijkt dat op al deze terreinen door vrijwilligers, professionals, (branche)organisaties, gemeenten en Rijk hard wordt gewerkt om het geweld te voorkomen, het sneller te signaleren en, als het dan toch plaatsvindt, zo snel mogelijk te stoppen en hulp op gang te brengen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
Resultaten na zes jaar. Evaluatie Verbeterplan Vrouwenopvang 2008–2014, Verwey-Jonker Instituut, september 2014
http://regioaanpakveiligthuis.nl/sites/default/files/files/Kwaliteitsdocument-digitaal-DEF2.pdf
Brief van de VNG d.d. 19 mei 2014 over kwaliteitsimpuls stelsel vrouwenopvang en huiselijk geweld, als bijlage 1 meegestuurd met de GIA-voortgangsrapportage d.d. 10 juli 2014 (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 109)
Het betreft vijf categorieën die zijn opgenomen in de brief van de VNG d.d. 19 mei 2014 over kwaliteitsimpuls stelsel vrouwenopvang en huiselijk geweld, als bijlage 1 meegestuurd met de GIA-voortgangsrapportage d.d. 10 juli 2014 (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 109)
«Huiselijk geweld en dierenmishandeling in Nederland; een verkennend onderzoek naar de relatie tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling onder vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld» (2012)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28345-132.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.