27 925 Bestrijding internationaal terrorisme

Nr. 856 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 oktober 2021

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 30 november 2021 over de reactie op verzoek commissie met een reactie op het verslag over richtlijn 2017/541 inzake terrorismebestrijding (o.a. Kamerstuk 27 925, nr. 757).

De vragen en opmerkingen zijn op 24 juni 2021 aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 1 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Brood

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Uitreizigers

Zijn er voorbereidingen of plannen voor het repatriëren van andere Syriëgangers? (PVV)

Conform motie de motie van het lid Laan – Geselschap van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 512) zal het kabinet de Kamer vooraf betrekken als er voornemens zijn ten aanzien van het terughalen van Syriëgangers, zowel mannen als vrouwen of kinderen.

Kan worden uitgesloten dat er meer Syriëgangers worden gerepatrieerd, conform uw uitlatingen tijdens het Vragenuurtje op 8 juni 2021 («teruggehaalde Syriëganger hoeft geen precedent te zijn»). (PVV)

Zoals opgemerkt in de brief aan uw Kamer van 25 juni 20211 hecht het kabinet ten zeerste aan het voorkomen van straffeloosheid. Dit vormt, naast overwegingen met betrekking tot de veiligheid in het gebied, de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokken personen, een belangrijk criterium voor mogelijke toekomstige beslissingen over repatriëring van Nederlandse uitreizigers en/of hun kinderen. Hierbij is er ook altijd oog voor het belang van de nationale veiligheid. Het repatriëren van andere Syriëgangers kan niet worden uitgesloten en is afhankelijk van individuele omstandigheden en reeds benoemde overwegingen.

Klopt het dat, als de AIVD een ambtsbericht heeft opgesteld en gestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), u de Nederlandse nationaliteit van Ilham B. had kunnen intrekken? (PVV)

De IND kan een ambtsbericht van de AIVD ten grondslag leggen aan een besluit om het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in te trekken, als uit dit ambtsbericht blijkt dat de persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De IND beoordeelt of iemand in het bezit is van een of meer nationaliteiten en of er de mogelijkheid bestaat tot intrekking van het Nederlanderschap. Voor de voorwaarden voor intrekking van het Nederlanderschap verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de VVD «Bent u het met deze leden eens dat het uitgangspunt moet zijn dat het Nederlanderschap wordt ingetrokken als je aangesloten bent bij een terroristische organisatie?»

Waarom is er over Ilham B. niet zo’n ambtsbericht opgesteld? (PVV)

Was er te weinig informatie over Ilham B. om een dergelijk ambtsbericht op te stellen? (PVV)

Hoeveel (ex)-Syriëgangers heeft de AIVD momenteel in zijn vizier? (PVV)

Zoals bekend doe ik geen mededelingen over individuele zaken en kan ik niet ingaan op specifieke casuïstiek.

De AIVD heeft onderkend dat de afgelopen jaren ongeveer 305 personen met jihadistische intenties uit Nederland zijn uitgereisd naar Syrië en Irak. Van deze groep zijn circa 105 personen overleden bij de strijd. Meer gedetailleerde informatie is te vinden in het position paper van de AIVD dat met uw Kamer is gedeeld ten behoeve van het rondetafelgesprek over de dreiging van uitreizigers dat plaatsvond op 16 juni 2021.2

Kan een feitenrelaas/overzicht worden gegeven vanaf het moment dat de Rotterdamse rechter te kennen heeft gegeven de rechtszaak tegen Ilham B. te willen beëindigen tot het moment van repatriëring, waarin specifiek wordt ingegaan op de rol, standpunten en handelingen van de bewindspersonen (Rutte, Grapperhaus, Blok, Bijleveld en Kaag)? Zo nee, waarom niet? (PVV)

Bij de brief van 25 juni 2021 aan uw Kamer is een bijlage gevoegd waarin het besluitvormingsproces vanaf 20 februari 2018, tot het moment van de repatriëring, is opgenomen.3 De repatriëring die begin juni 2021 plaatsvond betrof een kabinetsbesluit. Het kabinet nam dit besluit om te voorkomen dat een verdachte van terroristische misdrijven straffeloos naar Nederland zou kunnen terugkeren omdat strafrechtelijke vervolging niet meer mogelijk zou zijn indien de strafzaak door de rechter beëindigd zou worden. Zoals aangegeven tijdens het debat van 1 juli 2021 over het naar Nederland terughalen van Nederlandse uitreizigers en hun kinderen, dient dit besluit het rechtsstatelijk belang dat personen die verdacht worden van terroristische misdrijven voor een rechter verantwoording hiervoor moeten afleggen. De repatriëring draagt tevens bij aan de nationale veiligheid omdat aan een – mogelijke – veroordeling verschillende strafrechtelijke (toezichts)maatregelen kunnen worden verbonden die in geval van straffeloosheid niet meer kunnen worden toegepast.

Wat waren de totale kosten van de repatriëringsmissie van Ilham B. en de drie terroristenkinderen? (PVV)

Zoals reeds gesteld in de brief van 25 juni 2021 past het niet om in het stelsel van begroten en verantwoorden over kosten op individueel casusniveau verantwoording af te leggen.4 Dit speelt in de onderhavige casus temeer nu er een groot aantal diensten, ressorterend onder verschillende ministeries, betrokken zijn. Daar komt bovendien bij dat operationele redenen in de weg staan aan openbaarmaking van sommige kosten.5

Kunt u aangeven wat er niet klopt aan de uitlatingen van prof. dr. Ruud Koopmans bij het rondetafelgesprek van 16 juni jl. over de dreiging van Syriëgangers voor de nationale veiligheid? (PVV)

Ik matig mij geen oordeel aan over de uitspraken die tijdens het rondetafelgesprek van 16 juni 2021 door de wetenschappers zijn gedaan.

Bent u het met de heer Koopmans eens dat jihadisten na terugkeer, en ook na detentie bijdragen aan een significante dreiging voor de veiligheid van Nederlanders? Zo nee, waarom niet? (PVV)

In de brief aan uw Kamer van 25 juni 2021 is het kabinetsstandpunt over de dreiging van Syriëgangers uiteengezet.6

Waarom vindt u het belangrijker dat een jihadist in Nederland wordt berecht en waarschijnlijk een zeer korte, tijdelijke gevangenisstraf krijgt dan te voorkomen dat er in Nederland een aanslag wordt gepleegd waarmee de veiligheid van miljoenen Nederlanders op het spel wordt gezet? (PVV)

Zoals uiteengezet in de brief van 25 juni 2021 gaat van uitreizigers een dreiging uit als zij in Nederland zijn maar ook als zij buiten Nederland verblijven. Vrijgekomen uitreizigers kunnen (onder de radar) terugkeren naar Nederland. Het kabinet wil voorkomen dat uitreizigers straffeloos blijven en vervolgens, zonder dat nog vervolging mogelijk is, terugkeren naar Nederland. Om risico’s voor de nationale veiligheid te beperken is er in verschillende fasen en vanuit verschillende kaders sprake van toezicht wanneer uitreizigers terugkeren naar Nederland.

Vormt de terugkeer van Syriëgangers een verhoogd risico voor de veiligheid van Nederland? (SGP)

Zoals uiteengezet in de brief van 25 juni 2021 is op deze vraag geen eenduidig antwoord mogelijk.7 De AIVD gaat ervan uit dat elke uitreiziger potentieel een dreiging vormt en maakt per uitreiziger een individuele dreigingsinschatting. Er zijn verschillende persoonlijke factoren die van belang zijn bij het maken van een dreigingsinschatting. De afgelopen jaren is een groot aantal risico-mitigerende maatregelen ontwikkeld om de dreiging die uitgaat van uitreizigers tegen te gaan.

Kunt u de Kamer blijven informeren over de mogelijkheden tot berechting in de regio? (SGP)

Conform de motie van de leden Michon-Derkzen (VVD) en Bikker (CU) (Kamerstuk 29 754, nr. 597) zal het kabinet de Kamer twee keer per jaar integraal informeren over het thema uitreizigers. Daarbij zal onder meer worden ingegaan op de actualiteit inzake het berechten in de regio.

Intrekken Nederlanderschap

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse de reactie op de motie van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Van Toorenburg (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 39) over wijziging van de Wet op het intrekken van het Nederlanderschap gelezen. Zij lezen dat van de honderd Nederlandse uitreizigers met een dubbele nationaliteit, van zestien personen het Nederlanderschap is afgenomen, op grond van artikel 14, lid 4 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De voornoemde leden vragen hoeveel zaken er nog lopen. (VVD)

Van de inmiddels zeventien zaken waarvan het Nederlanderschap op basis van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op Nederlanderschap (RWN) is ingetrokken, zijn er tien definitief. De overige zeven zaken zijn nog in behandeling bij de rechtbank of bij de Raad van State.

Hoeveel zaken zijn opgestart, maar hebben niet geleid tot het afnemen van het Nederlanderschap? (VVD)

Als het gaat om intrekking op grond van artikel 14, vierde lid, van de RWN (intrekking in het belang van de nationale veiligheid) heb ik in alle aan mij voorgelegde zaken het Nederlanderschap in getrokken. Bij brief van 24 september 2019 bent u daarnaast geïnformeerd over zeven gevallen waarin het Nederlanderschap is herleefd.8 Dit was naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State: twee besluiten zijn vernietigd door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en vijf besluiten zijn tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank ingetrokken. Met betrekking tot artikel 14, tweede lid, RWN heb ik recent in vier zaken besloten om het Nederlanderschap niet in te trekken.

Kunt u nader toelichten hoe het belang van vervolging wordt meegewogen in het oordeel over het intrekken van het Nederlanderschap? (VVD)

Bij elk besluit tot intrekking van het Nederlanderschap vindt een belangenafweging plaats. Eén van de belangen die bij deze afweging moet worden betrokken, is het belang van opsporing, vervolging en berechting en de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Het is niet zo dat bij deze belangenafweging op voorhand een doorslaggevend gewicht toekomt aan het strafrechtelijk belang. Het strafrechtelijke belang wordt altijd meegewogen, maar is tot nu toe nooit doorslaggevend geweest om af te zien van intrekking van het Nederlanderschap. Het is evenmin zo dat pas tot intrekking wordt overgegaan als geen sprake (meer) is van strafrechtelijke vervolging.

Bent u het met deze leden eens dat het uitgangspunt moet zijn dat het Nederlanderschap wordt ingetrokken als je aangesloten bent bij een terroristische organisatie? (VVD)

Ik maak als Minister van Justitie en Veiligheid waar mogelijk en binnen de kaders van het wet, reeds gebruik van deze mogelijkheid. Artikel 14, vierde lid, RWN maakt het namelijk mogelijk het Nederlanderschap in te trekken van een persoon van zestien jaar of ouder, die zich buiten het Koninkrijk bevindt en uit wiens gedragingen en feitelijke handelingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door de Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Deze aansluiting moet ten minste op of na 11 maart 2017- de dag van de inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de lijst van terroristische organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid – hebben plaatsgevonden of voortgeduurd.

Hoe wordt bepaald of het voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) wenselijk/mogelijk/noodzakelijk is om een ambtsbericht voor het intrekken van het Nederlanderschap op te stellen? (VVD)

Graag verwijs ik u naar het rapport 68 van Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, waarin uitgebreid wordt omschreven hoe het proces van het opstellen van een ambtsbericht in zijn werk gaat. Hierover bent u bij brief geïnformeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken op 16 juni 2020.9 Tevens is het van belang om te weten dat vaststelling van de vereisten die nodig zijn om het Nederlanderschap in te trekken kan plaatsvinden op basis van verschillende bronnen, zoals informatie van de AIVD, het OM of eigen informatie van de IND. In mijn brief van 15 juli 2019 10 heb ik u geïnformeerd, dat naast deze voorwaarden eveneens sprake moet zijn van een beschrijving van de feiten waaruit de aansluiting bij een terroristische organisatie blijkt en de feitelijke handelingen die de persoon voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verricht. Informatie dat iemand zich bij een terroristische organisatie buiten Nederland heeft aangesloten, is op zichzelf niet voldoende om aan een intrekking van het Nederlanderschap ten grondslag te leggen. Ook moet boven redelijke twijfel verheven zijn dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft en dat hij de intentie heeft om zich bij deze organisatie aan te sluiten. Het gaat dus om concrete feitelijke informatie over de activiteiten die de betrokkene buiten Nederland heeft verricht. Omdat het gaat om activiteiten die zich in Syrië en Irak hebben voltrokken betreft dit informatie die niet eenvoudig toegankelijk is. Het is niet altijd mogelijk om relevante informatie vanuit de inlichtingendiensten op te nemen in een ambtsbericht aan de IND, vanwege de noodzaak tot geheimhouding van bronnen en de veiligheid van bronnen of personen, of als dit kan leiden tot op langere termijn een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de veiligheidsdiensten

Zijn alle Syriëgangers beoordeeld op de vraag of het mogelijk was hun Nederlanderschap in te trekken en, zo nee, waarom niet en kan dit nog gebeuren? (VVD)

Alle dossiers van onderkende Nederlandse uitreizigers zijn beoordeeld op de vraag of het mogelijk is het Nederlanderschap in te trekken. Op 28 maart 2019 hebben de toenmalige Kamerleden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA) (Kamerstuk 29 754, nr. 496) een motie ingediend met daarin het verzoek aan de regering om voor het zomerreces van 2019 «actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers, man of vrouw te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid». Op meerdere momenten is uw Kamer over de uitvoering van deze motie geïnformeerd: op 15 juli 2019 heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin u geïnformeerd werd over het feit dat alle ongeveer 100 daarvoor in aanmerking komende Nederlandse uitreizigers met een dubbele nationaliteit werden beoordeeld.11 Op 25 september 2019 bent u geïnformeerd over de stand van zaken rondom de motie.12 In het rapport van de Commissie van Toezicht nummer 68 (zie vorige vraag) wordt ingegaan op het proces en de activiteiten die de AIVD heeft ondernomen om uitvoering te geven aan de motie. Hierover heeft uw Kamer op 16 juni 2020 een brief ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken.13

Het Nederlanderschap kan alsnog op een later moment worden ingetrokken op als blijkt dat uitgereisde personen aan de voorwaarden voldoen. De betrokken organisaties houden constant aandacht voor de vraag of personen in aanmerking komen voor intrekking van het Nederlanderschap, bijvoorbeeld als nieuwe informatie beschikbaar komt.

Deze leden vragen voorts wanneer er een evaluatie volgt van artikel 14, lid 4 Rijkswet op het Nederlanderschap, uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). (VVD)

Vorig jaar heeft een evaluatie door het WODC plaatsgevonden met betrekking tot artikel 14, vierde lid, RWN. Ik verwijs u graag naar het WODC-rapport en naar de kabinetsreactie op het rapport, die ik beiden aan uw Kamer heb gestuurd op 10 december 2020.14

Zijn of worden er momenteel door de AIVD ambtsberichten opgesteld over andere jihadisten met de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, waarom niet? (PVV)

Alle betrokken organisaties, waaronder de AIVD, houden voortdurend aandacht voor de vraag of uitgereisde personen in aanmerking komen voor intrekking van het Nederlanderschap, bijvoorbeeld als nieuwe informatie beschikbaar komt.

Bent u bereid alsnog in het belang van de nationale veiligheid op grond van artikel 14, lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse nationaliteit in te trekken en Ilham B. met de drie kinderen uit te zetten? Zo nee, waarom niet? (PVV)

Ik ga niet in op individuele gevallen.

In zijn algemeenheid geldt dat deze bepaling (artikel 14, vierde lid, RWN) alleen kan worden toegepast bij personen die zich in het buitenland bevinden en zich aldaar hebben aangesloten bij een terroristische organisatie. Als de betrokkene in Nederland is, is intrekking op grond van deze bepaling niet mogelijk. Een betrokkene, die verblijft in Nederland en die onherroepelijk wordt veroordeeld voor een terroristisch misdrijf, kan wel in aanmerking komen voor intrekking van het Nederlanderschap op basis van artikel 14, tweede lid, RWN.

Kunt u aangeven of deze maatregel ingezet zal worden bij Syriëgangers die willen terugkeren? (SGP)

De maatregel kan worden ingezet bij personen die aan de voorwaarden voldoen. Daar kunnen ook Syriëgangers tussen zitten die willen terugkeren naar Nederland. Zie ook het antwoord op de vraag van de VVD «Bent u het met deze leden eens dat het uitgangspunt moet zijn dat het Nederlanderschap wordt ingetrokken als je aangesloten bent bij een terroristische organisatie?»

Kunt u toelichten of er situaties zijn van vrijgekomen veroordeelde terroristen, waarbij de Nederlandse nationaliteit is afgenomen, maar die Nederland nog niet hebben verlaten, waarbij de mogelijkheden tot het in beeld blijven bij de veiligheidsdiensten worden beperkt door de afname van nationaliteit? (D66)

Klopt het dat hier in de Rijkswet op het Nederlanderschap geen rekening mee gehouden is? (D66)

Het is van cruciaal belang om blijvend te investeren in monitoring, versterking van de gezamenlijke aanpak en uitvoering van de maatregelen om de potentiële dreiging van (ex-) gedetineerde terroristen te mitigeren. Om zicht te houden op vrijgekomen veroordeelde terroristen zonder rechtmatig verblijf in Nederland, bestaan verschillende strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke dan wel bestuursrechtelijke maatregelen. Deze personen, waaronder óók de personen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, RWN, kunnen binnen de kaders van Wet Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (Wiv 2017) in het zicht zijn van de veiligheidsdiensten. Het feit dat zij geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland, doet hier niet aan af.

Detentie

Kunt u een overzicht geven van alle strafzaken van een terugkeerder; de tenlastelegging, de opgelegde straf en de bijkomende voorwaarden (bijvoorbeeld na detentie)? (VVD)

Kan een volledig overzicht worden gegeven van alle (ex-)Syriëgangers en de straffen die hier in Nederland zijn opgelegd sinds 2015 tot op heden, uitgesplitst per afgereisde man/vrouw? (PVV)

Wat zijn de door de rechter opgelegde bijkomende voorwaarden na detentie van de 47 terroristen die in de terroristenafdelingen zitten? (VVD)

Ik ga als Minister van Justitie en Veiligheid niet in op individuele strafzaken.

Er wordt niet geregistreerd op terugkeerders of Syriëgangers. Welke strafbare feiten aan een verdachte worden tenlastegelegd, is casusafhankelijk. Dit is aan de Officier van Justitie om te bepalen, op grond van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Indien het aan een verdachte tenlastegelegde feit kan worden bewezenverklaard, is het aan de strafrechter om de strafmaat te bepalen. De rechter slaat hierbij acht op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het risico op recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bijzondere voorwaarden worden – afhankelijk van de strafrechtelijke modaliteit – door de rechter opgelegd. Daarbij kan Dienst Justitiële Inrichtingen voorwaarden verbinden aan het toekennen van verlof (hierna: DJI).

De geanonimiseerde uitspraken van onze rechterlijke colleges zijn voor een ieder toegankelijk op www.rechtspraak.nl. In de periode 2015 tot en met heden zijn diverse rechterlijke uitspraken gewezen in strafzaken tegen onderkende uitreizigers naar Syrië en/of Irak. Aan personen die zijn uitgereisd naar het strijdgebied in Syrië en Irak en aldaar een terroristische organisatie hebben ondersteund of voor een terroristische organisatie hebben gevochten, wordt vaak deelname aan een terroristische organisatie (artikel 140a Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereiding van een terroristisch misdrijf (artikel 96, tweede lid, Wetboek van Strafrecht) tenlastegelegd.

Ik verwijs in dit verband naar een artikel over de bestraffing van Syriëgangers, gepubliceerd in de Ars Aequi van november 2020.15 Dit artikel geeft een analyse van 20 vonnissen/arresten in strafzaken tegen uitreizigers naar Syrië (en personen die daartoe een poging hebben gedaan) in de periode van januari 2014 tot juli 2019. Uit dit artikel blijkt dat aan verdachten, die daadwerkelijk zijn uitgereisd naar Syrië om aldaar deel te nemen aan de gewapende strijd, (onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen van 2 tot 7,5 jaar zijn opgelegd.

Deze leden vragen om hoeveel personen het op dit moment gaat die onder het toezicht staan van het TER-team.

Verder vragen de voornoemde leden hoeveel vrouwen er onder het toezicht staan van het TER-team en hoe zich dat verhoudt tot het aantal vrouwen dat is teruggekeerd vanuit IS-gebied? (CDA)

Op dit moment staan 53 personen onder toezicht van het TER-team. Ca. 15% betreft vrouwen. Dit zijn tevens teruggekeerde vrouwen (peildatum 14 juli jl.). In totaal zijn 70 uitreizigers teruggekeerd. Bij dit aantal wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen.

Ook vragen deze leden naar de behaalde resultaten van de genoemde teams en afstemmingsoverleggen. (CDA)

Het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) bestaat sinds het voorjaar van 2019 en zal in 2022 worden geëvalueerd. In de afgelopen twee jaar zijn tot nu toe 75 gedetineerden besproken en 38 interventietrajecten opgestart vanuit het MAR. Dit hangt ook samen met de strafrechtelijke status van de gedetineerde en de duur van de gevangenisstraf. De betrokkenheid van de ketenpartijen wordt als positief ervaren, als ook de afstemming over de aanpak en de informatie-uitwisseling binnen het MAR. De overdracht naar de gemeente na detentie wordt gerealiseerd door deelname van de gemeente aan het MAR. In de periode 2012–2021 (maart) hebben 306 justitiabelen met een extremistische achtergrond deelgenomen aan een reclasseringsprogramma. Het team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (TER-team) van Reclassering Nederland is in 2018 positief geëvalueerd.

Kunt u aangeven of er voorbereidingen worden getroffen voor als de terugkeerders hun straf hebben uitgezeten? (SP)

Geradicaliseerde gedetineerden worden besproken in het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) waar DJI, reclassering en de betrokken gemeente informatie delen die relevant is voor een veilige re-integratie en een individueel plan van aanpak opstellen. Het MAR borgt ook de overdracht na detentie. Om langer toezicht te houden op terrorismeveroordeelden kan gebruik worden gemaakt van maatregelen uit de Wet langdurig toezicht (Wlt). De Wlt biedt de mogelijkheid om de proeftijd bij de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlengen en een zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen, die aansluitend aan het eindigen van de straf ten uitvoer kan worden gelegd.16

Naast strafrechtelijke maatregelen zijn er ook bestuurlijke maatregelen. Zo biedt de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) de mogelijkheid om preventieve, vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals een gebiedsverbod of contactverbod, op te leggen indien sprake is van gedragingen die in verband kunnen worden gebracht met (de ondersteuning van) terroristische activiteiten. Ook blijven veiligheidsdiensten alert en houden, indien hier aanleiding toe bestaat, personen en netwerken in de gaten. Voor een uitgebreidere toelichting op de aanpak van geradicaliseerde (ex-) gedetineerde uitreizigers verwijs ik u naar de Kamerbrief van 25 juni jl.17

Ligt de regie dan bij de gemeenten, bij de AIVD of de reclassering voor deradicalisering bijvoorbeeld? (SP)

De regie ligt na detentie bij de gemeenten binnen de persoonsgerichte aanpak. Het TER-team van Reclassering Nederland adviseert over geradicaliseerde verdachten en veroordeelden, begeleidt geradicaliseerde verdachten en veroordeelden en houdt toezicht op naleving van opgelegde voorwaarden. Naast de inzet op gedragsbeïnvloeding en het mitigeren van de potentiële dreiging van ex-gedetineerden door het lokale casusoverleg, onderzoekt de AIVD voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging, ook als geradicaliseerde personen vrijkomen na het uitzitten van hun straf.

Welke deradicaliseringsprogramma’s zijn er en zijn deze effectief? (SP) In hoeveel gevallen is er een traject succesvol doorlopen? (CDA)

Zowel tijdens als na detentie wordt gekeken naar mogelijkheden om iemand los te weken uit zijn of haar extremistische netwerk en gedachtegang. Hiervoor zijn verschillende interventies beschikbaar, bijvoorbeeld vanuit het TER-team of andere gespecialiseerde instanties zoals het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE). Gedetineerden kunnen ook begeleiding krijgen van experts, psychologen of geestelijke verzorgers. Vanwege maatwerktrajecten, de complexiteit van effectmetingen en de kleine doelgroep, kan nog niet worden vastgesteld wat het precieze effect van deze begeleiding en interventies is op extremistische gedachten en het risico op recidive. We blijven inzetten op meer inzichtelijk maken wat werkt. U wordt binnenkort nader geïnformeerd over onderzoeken naar het meten van effectiviteit van interventies gericht op disengagement en deradicalisering en naar recidive van deze doelgroep.

Hoe worden de verschillende instanties betrokken, zoals de Kinderbescherming, zodat teruggekeerde kinderen niet geplaatst worden bij familieleden met extremistisch gedachtegoed? (SP)

Van de in totaal 220 kinderen van uitreizigers, zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) 127 kinderen in beeld en heeft de RvdK voor bijna 100 kinderen een terugkeerplan opgesteld. In een terugkeerplan wordt op basis van vooronderzoek onder meer gekeken wie er na terugkeer voor het kind kan zorgen. Na terugkeer wordt een kind maximaal 3 maanden opgevangen en geobserveerd op een professionele plek en wordt bekeken welke opvang en hulp daarna nodig is. Een mogelijk (netwerk)pleeggezin wordt zowel pedagogisch, als op antecedenten gescreend. De RvdK vraagt aan het lokale casusoverleg radicalisering of er zorgelijke signalen bestaan over het beoogde (netwerk)pleeggezin. Wanneer er twijfels zijn over de veilige opvang van het kind bij het voorgestelde (netwerk)pleeggezin op gebied van het aanhangen van een extremistische ideologie, dan wordt een duidingsdeskundige betrokken van het Landelijk Adviesteam Minderjarige terugkeerders (LAT) om het gedachtengoed van aspirant pleegouders te duiden. Wanneer er twijfels bestaan over de veilige opvang in het (netwerk)pleeggezin, dan adviseert de RvdK om de kinderen niet in het (netwerk)pleeggezin te plaatsen, maar in een neutraal pleeggezin of een gespecialiseerde jeugdzorginstelling. Voordat een minderjarige daadwerkelijk in een (netwerk)pleeggezin wordt geplaatst, stemt de RvdK nogmaals af met de politie of er veiligheidsoverwegingen zijn om af te zien van plaatsing in het (netwerk)pleeggezin. Uiteindelijk beslist de kinderrechter.

Dreiging extreemrechts

Deze leden vragen daarnaast hoe groot de totale groep rechts-extremisten is. (VVD)

Zoals vorige versies van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) al stelden bestaat de nieuwe generatie rechts-extremisten niet uit traditionele organisaties, maar een verzameling van personen die verbinding zoeken op het internet, via fluïde verbanden. Zodoende valt niet exact te stellen hoe groot de totale populatie rechts-extremisten is. Wat betreft de dreiging die uit gaat van de offline rechts-extremistische scene in Nederland, deze is klein en gefragmenteerd.18

Is deze groep gegroeid in aantal of is de ernst van de dreiging die van deze groep uitgaan gegroeid? (VVD)

Zoals beschreven in DTN 52 tot en met 54 kent het Nederlandse rechts-extremistische landschap twee gezichten. Enerzijds leiden gekende groeperingen al langere tijd een vrij marginaal bestaan zonder charismatisch leiders. Zij zoeken soms aansluiting bij actuele maatschappelijke thema’s en protesten, maar weten daarbij over het algemeen niet veel mensen aan zich te binden. Dergelijke groepen manifesteren zich doorgaans op activistische wijze. Een rechts-terroristische aanslag vanuit deze hoek ligt in Nederland dan ook niet in lijn der verwachting. Anderzijds staan online-ontwikkelingen hier los van. Zoals aangegeven in eerdere DTN’s bestaat de mogelijkheid dat jonge Nederlanders online radicaliseren en zich aangetrokken voelen tot de groeiende internationale rechts-extremistische internetwereld die ook in het Nederlands doorklinkt in voornamelijk heimelijke digitale groepen. De mogelijkheid dat een rechts-extremistisch georiënteerde alleen handelende dader in Nederland een aanslag pleegt is voorstelbaar.

Afgelopen jaar hield de politie in Nederland enkele minderjarigen en jongvolwassenen aan die lid waren van zulke extremistische online groepen. Ook beschrijft de AIVD de ontwikkeling dat rechts-extremistische groepen uit de schaduw komen en vaker het grote publiek opzoeken. Het kabinet volgt ontwikkelingen in de dreiging nadrukkelijk en zal waar nodig aanvullende maatregelen treffen. Voor de inhoud van de huidige aanpak verwijs ik u graag naar de beleidsbrief bij het DTN 54 (d.d. 14 april 2021) en de reactie op onderzoek extreemrechts (d.d. 8 juli 2021).19

Horen de outlaw motorcycle gangs (OMG’s) tot deze groep? (VVD)

Zoals beschreven in de voortgangsrapportage Outlaw Motorcycle Gangs uit 2020 blijkt uit een analyse van gepubliceerde rechterlijke uitspraken dat Nederlandse outlaw bikers zich met name voor de rechter moeten verantwoorden voor «doorlopende criminele handelingen», zoals afpersing en drugsgerelateerde criminaliteit.20 Aanhangers van rechts-extremistisch gedachtengoed worden niet snel lid van gekende (extremistische of criminele) bewegingen, maar komen juist via online-groepen en versleutelde chats in aanraking met rechts-extremistisch gedachtegoed. Zodoende wordt er geen overlap tussen deze twee groepen verondersteld.

Kunt u toelichten welke maatregelen er worden genomen om de dreiging van rechts-extremisme en antioverheidsextremisme binnen de coronaprotestbeweging te mitigeren? (D66)

Op rechts-extremisme en anti-overheidsextremisme binnen de coronaprotestbeweging is dezelfde persoonsgerichte lokale aanpak van toepassing die ook wordt ingezet voor andere vormen van extremisme. Ik ga hier nader op in bij het antwoord op de vraag van het CDA: «In hoeverre zijn ervaringen die zijn opgedaan met contraterrorisme van jihadistisch terrorisme, ook toepasbaar op de bestrijding van rechts-extremistisch terrorisme?»

Zoals DTN 54 en de fenomeenanalyse «De verschillende gezichten van de coronaprotesten»21 schetsen zijn in het afgelopen jaar op verschillende thema’s gekende extreemrechtse personen of groepjes gezien die aansluiting zochten bij demonstraties en manifestaties. Graag benadruk ik dat de ontwikkelingen van de dreiging die uitgaat van de verschillende vormen van extremisme nauwlettend in de gaten wordt gehouden.

In hoeverre heeft u zicht op rechts-extremisme en anti-overheidsextremisme binnen Defensie? (D66)

De MIVD verricht onderzoek naar meerdere verschijningsvormen van extremisme. Hieronder vallen ook rechts-extremisme en anti-overheidsextremisme. Alle meldingen over mogelijk rechts-extremisme of anti-overheidsextremisme binnen de organisatie worden in behandeling genomen. De MIVD is bovendien uiterst alert op signalen, van welke aard dan ook, die mogelijk wijzen op de aanwezigheid van extremistisch gedachtegoed binnen de krijgsmacht. De MIVD houdt, binnen de door de wet gestelde kaders, op meerdere manieren zicht op verschijningsvormen van extremisme en relevante ontwikkelingen op dat gebied.

Is de dreiging die daarvan uitgaat de laatste jaren toegenomen? (D66)

Binnen verschillende Westerse landen is sprake van een toename van incidenten die te relateren zijn aan rechts-extremisme en anti-overheidsextremisme. In het kader van anti-overheidsextremisme springt de recente casus eruit van de inmiddels overleden, Belgische militair Jurgen C. Anti-overheidsextremisme heeft zich ook in toegenomen mate gemanifesteerd binnen de Nederlandse samenleving. Dit is voor de MIVD reden om waakzaam te zijn of dit verschijnsel zich ook uit binnen de krijgsmacht.22

Welke maatregelen worden daartoe genomen? (D66)

Zoals ik ook al eerder heb aangegeven wil Defensie alle risico’s van staatsondermijnende activiteiten en dreigingen tegen Defensie, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat Defensiebreed een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen, zoals het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie, het schorsen van de persoon in kwestie of het uitvoeren van een veiligheidsonderzoek. Deze maatregelen zijn gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht.

Als uit onderzoek van de MIVD blijkt dat de veiligheid of de integriteit van de krijgsmacht onder druk staan, leidt dit in de regel tot het nemen van maatregelen. Deze maatregelen worden afgestemd op de precieze aard van de dreiging om effectief te zijn.

Ziet u een risico in het samenkomen van deze twee dreigingen – extremisme binnen de coronaprotestbeweging & extremisme binnen Defensie – zoals dat zich ook in België manifesteerde? (D66)

De MIVD heeft vooralsnog geen signalen ontvangen die wijzen op het samenkomen van de coronaprotestbeweging en extremisme binnen Defensie. Extremisme binnen de krijgsmacht, in welke vorm dan ook, schaadt op meerdere wijzen de inzetbaarheid van de krijgsmacht. De MIVD spant zich ook om die reden in om elke verschijningsvorm van extremisme binnen de krijgsmacht te bestrijden

De genoemde leden vragen in hoeverre ervaringen die zijn opgedaan met contraterrorisme van jihadistisch terrorisme, ook toepasbaar zijn op de bestrijding van rechts-extremistisch terrorisme? (CDA)

De contra-terrorismeaanpak en het daarbij behorende brede pakket aan preventieve en repressieve maatregelen is voor alle vormen van extremisme en terrorisme, dus ook op de dreiging vanuit rechts-extremisme. Wanneer er sprake is van rechts-extremistische uitingen door individuen kan de lokale persoonsgerichte aanpak worden ingezet. Betrokken partners zijn toegerust om de dreiging die van een persoon uitgaat te kunnen onderkennen en daarop te interveniëren wanneer nodig. De complexiteit en veranderlijkheid van de dreiging vraagt om voortdurende ontwikkeling van kennis en kunde van betrokken partners en eerstelijnsprofessionals uit het veiligheids- en sociale domein. Dit geldt nadrukkelijk ook voor de ontwikkelingen binnen het rechts-extremisme. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt trainingen aan voor professionals om rechts-extremisme te herkennen en handelingsvaardigheid te bevorderen. Hierin is aandacht voor het belang van een goede signaleringsstructuur en het equiperen van professionals om extremisme te herkennen.

Ook vragen deze leden hoeveel overtredingen, misdrijven en andere activiteiten met een rechts-extremistisch oogmerk jaarlijks plaatsvinden. Hoe verhoudt zich dit tot antisemitische, jihadistische en links-extremistische incidenten, zo vragen deze leden. (CDA)

De politie en het Openbaar Ministerie houden geen registratie bij van motieven gekoppeld aan misdrijven, overtredingen of strafzaken.

Genoemde leden lezen bijvoorbeeld dat de invloed van rechts-extremisten onderschat wordt.23 Hoe kan het dat deze groep te veel onder de radar blijft? (SP)

De AIVD en de NCTV hebben de afgelopen jaren extra aandacht besteed aan het fenomeen en hun bevindingen gedeeld in verschillende openbare publicaties over rechts-extremisme. Hierbij verwijs ik bijvoorbeeld naar DTN 50 t/m 54 (Kamerstuk 29 754, nrs 516, 536, 546, 560 en 593). Ook gaat het recente jaarverslag van de AIVD expliciet in op de toenemende dreiging van rechts-extremisme, voornamelijk online. Concreet zijn het afgelopen jaar enkele minderjarigen en jongvolwassenen aangehouden die lid waren van rechts-extremistische online-groepen, waarvan sommigen ook al zijn veroordeeld.

De dreiging vereist structureel alertheid van de overheid. De gehele contra-terrorisme aanpak en het daarbij behorende brede pakket aan maatregelen wordt waar nodig ingezet om de dreiging vanuit rechts-extremistische hoek tegen te gaan. Het kabinet volgt ontwikkelingen in de dreiging nadrukkelijk en zal waar nodig aanvullende maatregelen treffen. Voor de inhoud van de huidige aanpak verwijs ik u graag naar de beleidsbrief bij het DTN 54 (d.d. 14 april 2021) en de reactie op onderzoek extreemrechts (d.d. 8 juli 2021).

Is er naar aanleiding van deze publicatie meer aandacht voor bij de verschillende diensten? Zo nee, waarom niet? (SP)

Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 08 juli jl. versterkt het desbetreffende onderzoek «Van actie tot zelfverwezenlijking, routes van toetreding tot radicaal- en extreemrechts» het inzicht in de variatie aan activisten en hun bijbehorende beweegredenen en levensverhalen.24 Daarnaast onderkent het onderzoek recente ontwikkelingen binnen het radicaal- en extreemrechtse landschap, zoals de leegloop van de neonazi-beweging, de opkomst van een meer hoogopgeleide en intellectuele stroming, en de opkomst van de «freelance rechts-extremist» en vormt daarmee een waardevolle update. Het proefschrift onderschrijft de in eerdere publicaties gesignaleerde ontwikkelingen en dreiging.

Ik benadruk graag dat er voor het fenomeen van rechts-extremisme reeds veel aandacht is. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de dreiging die uitgaat van het rechts-extremisme op internet zorgwekkend is en de verdere aandacht verdient van alle veiligheidspartners. Zie ook de antwoorden op de bovenstaande vragen.

Potentieel gevaarlijke eenlingen (PGE)

Deze leden lezen dat een aanslag door een eenling met extremistisch gedachtegoed, soms gepaard met psychosociale of psychiatrische problemen, voorstelbaar is. Hoe groot is deze doelgroep in totaal? (VVD)

Potentieel Gewelddadige Eenlingen (PGE) zijn personen die, zonder medewerking van anderen en vanuit een persoonlijke krenking of grief, een dreiging vormen richting de maatschappij of haar vertegenwoordigers, als gevolg van een individueel doorlopen proces richting geweld. Deze doelgroep PGE is divers qua samenstelling en fluctueert in omvang. Zodoende kunnen er geen exacte cijfers benoemd worden.

Wordt samengewerkt met de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) om de doelgroep beter in beeld te krijgen? (VVD)

Geestelijke gezondheidszorg is ook beschikbaar tijdens detentie. DJI werkt met intermurale GGZ. Wanneer er sprake is van een Potentieel Gewelddadige Eenling gaat de samenwerking met het Team Dreigingsmanagement (TDM) ook tijdens detentie door. Het TDM is een multidisciplinair team binnen de politie, bestaande uit professionals uit de politie en de psychiatrische (zorg). TDM richt zich exclusief op Potentieel Gewelddadige Eenlingen. In samenwerking met relevante partners wordt een integrale persoonsgerichte aanpak geformuleerd voor iedere PGE.

U stelt dat wordt bezien of samenwerking tussen veiligheidsdomein en sociaal- en zorgdomein moet worden versterkt. Waarom wordt dat niet al daadkrachtig opgepakt? (VVD)

Dit gebeurt reeds zoals uiteengezet in de bovenstaande antwoorden.

Online aanpak

Deze leden zijn benieuwd of de Terrorist Content Online (TCO)-verordening ook voor rechts-extremistische dreiging geldt. Zo nee, waarom niet? (VVD)

De opgenomen definitie van terroristisch online-inhoud in de TCO-verordening is leidend voor de beoordeling of er sprake is van terroristische online-inhoud. Deze definitie sluit nauw aan bij de bestaande definities van terroristische misdrijven in richtlijn 2017/541/EU, zoals geïmplementeerd in ons eigen strafrecht. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen ideologie bij het inzetten van de bevoegdheden van de autoriteit die wordt opgericht voor het uitvoeren van de TCO-verordening. Deze bevoegdheden kunnen dus ook van toepassing zijn op rechts-terroristische online-inhoud.

Wat is de voortgang van de nog in te richten autoriteit die toezicht moet houden op hostingdiensten ten behoeve van uitvoering van de TCO-verordening? (VVD)

De nieuw op te richten autoriteit in de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan gaat uitvoering geven aan de TCO-verordening die op 29 april is aangenomen. (Met de vastgestelde Nederlandse taalversie voortaan TOI-verordening geheten: Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement van de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud, PbEU 2021, L172). De TOI-verordening wordt van toepassing met ingang van 7 juni 2022. Nederland en andere EU-lidstaten moeten voor die datum de verordening hebben geïmplementeerd, inclusief het oprichten van een autoriteit en het vaststellen van benodigde uitvoeringsregelgeving. Er is een kwartiermakersteam aangesteld dat ervoor moet zorgen dat de autoriteit binnen de implementatietermijn operationeel is. Voor het onderdeel van de autoriteit gericht tegen kinderpornografisch materiaal wordt waar mogelijk op dit tijdpad aangesloten.

De leden van de CDA-fractie zijn positief gestemd over de ontwikkelingen op Europees niveau ten aanzien van het aanpakken van terroristische online content. Zij vragen welke stappen Nederland op dat vlak heeft gezet de afgelopen periode. (CDA)

Naast dat de TOI-verordening is aangenomen en Nederland verplicht is om deze te implementeren wordt er ook aandacht besteedt aan vrijwillige EU-samenwerking. Zo participeert Nederland actief in het EU-internetforum, waarin de Europese Commissie, EU-lidstaten en (grote) internetpartijen (o.a. Google, Facebook, Microsoft) samenkomen. Daarnaast gaan de ontwikkelingen op het internet zo snel dat Nederland deze nauwgezet volgt om gezamenlijk op te trekken met de Europese Commissie/EU CTC en andere EU-lidstaten om de verspreiding van terroristische content, van welke aard dan ook, tegen te gaan.

Ook vragen deze leden of u kunt aangeven of de EU-verordening Terrorist Online Content ook gaat betekenen dat het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar gesteld zal gaan worden. (CDA)

De TOI-verordening is gericht op het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud door onder meer de bevoegdheid aan de daarvoor aangewezen bevoegde autoriteiten toe te kennen om een verwijderingsbevel uit te vaardigen aan de aanbieders van een hostingdienst. De verordening gaat niet over de strafbaarstelling van terroristische misdrijven, maar over het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud. De bevoegdheden van de autoriteit voortvloeiend uit de TOI-verordening hebben dan ook een bestuursrechtelijke grondslag en geen strafrechtelijke. Het strafrechtelijke bevel heeft namelijk een ander doel dan het verwijderingsbevel als bedoeld in de verordening, namelijk het beëindigen van strafbare feiten en voorkoming van nieuwe strafbare feiten.

In de TOI-verordening is een definitie van online terroristisch materiaal is opgenomen. Deze definitie sluit aan op de bestaande definitie van terroristische misdrijven in Richtlijn (EU) 2017/541 en is daarom ook in lijn met het Nederlandse strafrecht. De definitie omvat materiaal dat aanzet, pleit of een bijdrage levert aan een terroristisch misdrijf. De definitie bevat verder materiaal dat instructies geeft voor het plegen van dergelijke misdrijven of dat de deelname aan activiteiten van een terroristische groepering bevordert of dat terroristische activiteiten verheerlijkt en materiaal dat een leidraad biedt voor het maken en gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen.

Informele lesinstituten

Deze leden vragen wat de driesporenaanpak voor het aanpakken van informele lesinstituten is. (VVD)

Ouders hebben binnen onze democratische rechtsstaat de vrijheid om kinderen deel te laten nemen aan informele scholing. Slechts in die gevallen waarin vaststaat dat sprake is van problematische of strafbare gedragingen door personen werkzaam voor het informele lesinstituut kan er sprake zijn van een aanpak gericht op informele lesinstituten. Gemeenten kunnen in die concrete gevallen gebruik maken van ondersteuning door de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce).25 De Taskforce kan gemeenten adviseren over de inzet van de driesporenaanpak: (1) dialoog en interactie (het gesprek aangaan met verschillende partijen die direct of indirect te maken hebben met problematisch gedrag), (2) aanspreken en confronteren (wanneer het nodig is (ook) normstellend op te treden, bijvoorbeeld door het direct aanspreken en zo nodig confronteren van personen of instellingen waarbij sprake is van problematisch gedrag), en wanneer dat niets uithaalt, (3) handhaven en verstoren (door middel van het bestuurlijke en/of strafrechtelijke instrumentarium zorgen dat de ruimte voor problematisch gedrag wordt ingeperkt). De zogenoemde Escalatieladder geeft inzicht in mogelijke handelingsperspectieven voor gemeenten en de afwegingen die gemaakt moeten worden bij het kiezen van (een combinatie van) interventies. Centraal in deze afwegingen staan proportionaliteit en contextuele effectiviteit. Samen met de gemeente in kwestie wordt bezien welke combinatie van interventies in specifieke gevallen het meest voor de hand ligt.

Kunt u garanderen dat er geen publiek geld gaat naar dit soort lesinstituten, vanuit het Rijk noch vanuit de gemeenten? (VVD)

In de beantwoording van Kamervragen van het lid Becker (VVD) inzake «integratiesubsidies in Nederland» is uitgebreid ingegaan op de controle op subsidies.26 Bij het verstrekken van subsidies wordt bij de beoordeling, toekenning en verantwoording van de subsidie zorgvuldig gebruik gemaakt van een set aan maatregelen die mogelijke risico’s onder controle houden. Desondanks kan het risico van misbruik of fraude nooit helemaal worden voorkomen. Ten aanzien van misbruik van subsidies zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving voor subsidieverstrekking regels opgenomen die misbruik moeten voorkomen.

Een subsidieverstrekking door een gemeente is een bevoegdheid op het niveau van de gemeenten. Het kabinet treedt niet in deze bevoegdheid. Het is aan de gemeenten om te beoordelen met welke partijen zij een subsidierelatie aangaan.

Coronaprotesten

De leden van de SP-fractie hebben enkele opmerkingen en vragen over terrorismebestrijding en ze hebben vragen of de diensten voldoende uitgerust zijn om signalen van radicalisering op te vangen. De leden maken zich zorgen over hoe extreem gedachtegoed meer vat lijkt te krijgen gedurende te coronaperiode, terwijl er tegelijkertijd minder zicht is op deze ontwikkelingen vanwege de lockdowns en het gebrek aan politiecapaciteit in de wijken. Kunt u ingaan op deze zorgen? (SP)

Sinds de uitbraak van COVID-19 wordt in de samenleving een verbreding en verdieping van maatschappelijk ongenoegen en de daarmee samenhangende maatschappelijke onrust waargenomen. Deze toename kan ook leiden tot zorgelijke polarisatie en zo een voedingsbodem vormen voor extremisme. De politie heeft in haar werk te maken met de effecten van het maatschappelijk ongenoegen, waaronder radicalisering.

De manieren waarop mensen radicaliseren en de redenen waarom ze dat doen variëren. Dit bij elkaar vraagt om een intensivering van de samenwerking tussen ketenpartners, bij voornamelijk de politie en de AIVD. De politie erkent het fenomeen en investeert daarom in kennis en inzicht in de meest recente ontwikkelingen in dit veld en de verschillende vormen van radicalisering. Zo is er veel aandacht geweest voor extremistische complotdenkers en de diverse gronden van hun onvrede, maar ook voor snelle nieuwe ontwikkelingen in het rechts-extremisme.

Lokale aanpak

Erkent u dat het moeilijker is om signalen van radicalisering vroeg op te vangen door het sluiten van buurthuizen, het gebrek aan agenten in de wijk en bijvoorbeeld het sluiten van de scholen? Hoe wordt dit ondervangen? Hoe gaan de verschillende diensten hiermee om? (SP)

Sinds 2015 is de brede aanpak van terrorisme in ons land geïntensiveerd. De lokale integrale aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme is een belangrijk onderdeel van deze brede aanpak. De gemeenten voeren de regie en werken samen met een groot aantal partners «in de haarvaten» van buurten en wijken. Mede dankzij de versterkingsgelden hebben gemeenten gedurende de afgelopen jaren geïnvesteerd in het opzetten van een duurzame signaleringsstructuur, waarbij wijkagenten, docenten en vele andere eerstelijnsmedewerkers zijn opgeleid in het herkennen van signalen van radicalisering en extremisme. Daarnaast blijft het kabinet in dit kader deskundigheidsbevordering van professionals uit het veiligheids- en sociale domein stimuleren.

Overigens is de afgelopen jaren de Nederlandse jihadistische beweging verzwakt en zowel sociaal als ideologisch gefragmenteerd. De beweging voelt de druk van repressieve overheidsmaatregelen, hetgeen heeft geleid tot afgenomen motivatie om activiteiten te organiseren.27

Ik kan niet ingegaan op de werkwijze van de AIVD.

Worden gemeenten voldoende ondersteund in het herkennen en tegengaan van radicalisering en deelt u de zorgen dat als elke gemeente apart beleid heeft of moet maken, dit minder effectief is? (SP)

Het kabinetsbeleid richt zich erop gemeenten in staat te stellen zelfstandig nieuwe ontwikkelingen en dreigingen te kunnen detecteren en daarop succesvol te kunnen interveniëren.28 Binnen de lokale integrale aanpak hebben gemeenten een regierol en leggen daarvoor verantwoording af aan hun eigen gemeenteraden. De regierol voor gemeenten is belangrijk zodat het beleid en interventies recht doen aan de lokale context.

Het kabinet ondersteunt gericht gemeenten (inzetten waar de dreiging hoog is en weerbaarheid laag), in de vorm van subsidieverlening en kennisdeling (o.a. handreikingen). In dit verband is de lokale problematiek bepalend voor actieve ondersteuning vanuit het kabinet.

Momenteel ontvangen 19 gemeenten (en gemeenten in hun regio) Versterkingsgelden ter ondersteuning van hun aanpak tegen radicalisering, (gewelddadig) extremisme en terrorisme. De gemeenten kunnen geld aanvragen voor activiteiten die betrekking hebben op -onder andere- de analyse van de lokale problematiek, de persoonsgerichte aanpak van geradicaliseerde personen, de opbouw van een signaliseringstructuur en het vormgeven van een effectieve preventieve aanpak.

Met deze ondersteuning wordt het lokale domein voldoende geëquipeerd om (gewelddadig) extremisme richting terrorisme te signaleren, tegen te gaan en de daaruit voortkomende dreiging te mitigeren, door: i) de beschikking van iedere gemeente die te maken heeft met een gewelddadige dreiging over een op de actuele dreiging gebaseerde persoonsgerichte en beleidsmatige aanpak van (gewelddadig) extremisme, en ii) het betrekken van lokale inzichten bij nationale beleids- en besluitvorming teneinde de lokale partners beter in staat te stellen om hun (persoonsgerichte) aanpak in te richten.

Evaluatie aanslag Utrecht

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de versnippering van de verschillende diensten die signalen van radicalisering moeten opmerken, zowel van de zorginstanties als de repressieve instanties. Hoewel genoemde leden uiteraard begrijpen dat nooit elke aanslag voorkomen kan worden, lezen ze in het inspectierapport dat de tramschutter onder de radar kon blijven, omdat instanties onder andere niet goed genoeg met elkaar communiceerden. Kunt u hierop ingaan? (SP)

De Inspectie stelt dat partijen een beter en completer beeld van de dader van de aanslag (verder: T.) hadden kunnen hebben, wat mogelijk aanleiding had gegeven tot maatregelen die beter gepast zouden hebben bij de problematiek van betrokkene. Maar de Inspectie stelt eveneens dat dit niet wil zeggen dat daarmee de aanslag op 18 maart 2019 voorkomen had kunnen worden. Zij wijst er wel op dat het zaak is de risico’s voor de samenleving zo klein mogelijk te maken.

In mijn brief van 26 mei jl. aan uw kamer, gaf ik, in reactie op de evaluatierapporten, aan dat alle partijen in de veiligheidsketen zich bewust zijn van het belang van het verkrijgen van een zo compleet mogelijk beeld van een persoon, waarbij de aansluiting tussen straf, zorg en sociaal domein belangrijk is.29

Uiteraard wordt het belang onderschreven om de risico’s voor de samenleving zo klein mogelijk te houden. De realiteit is echter ook dat niet alle personen met een veelvoorkomend profiel zoals die van T. (veelpleger met multi-problematiek)voortdurend en afdoende in de gaten kunnen worden gehouden. Bovendien blijft het buitengewoon complex om aan de hand van incidentele en niet altijd eenvoudig te duiden uitlatingen en/of gedragingen mogelijk toekomstig gedrag te voorspellen. Tegelijkertijd heeft de aanslag in Utrecht de alertheid van de overheid verder vergroot. Zoals in de brief van 26 mei jl. uiteengezet is, zijn geconstateerde knelpunten aangepakt en zijn werkwijzen aangepast om de uitwisseling van informatie tussen de betrokken organisaties te verbeteren en de onderlinge samenwerking te versterken, met gebruik van de daarvoor beschikbare gremia.

Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat er te veel instanties verantwoordelijkheid dragen en wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat er te weinig gecommuniceerd wordt tussen de verschillende instanties? (SP)

De betrokken organisaties in de veiligheidsketen hebben aantal concrete verbeteringen doorgevoerd en/of in gang gezet. Het gaat hierbij om:

  • 1. Een verbeterde opvolging en overdracht van signalen van radicalisering, zowel binnen detentie als tussen justitiële inrichtingen en ketenpartners, zoals gemeenten (het Multidisciplinaire Afstemmingsoverleg: MAR);

  • 2. Het zorgdragen voor een structurele communicatie tussen DJI en het OM over strafbare feiten die in detentie plaatsvinden; en

  • 3. Een verbeterde aanpak van multi-problematiek.

In mijn brief van 26 mei jl. aan uw kamer ga ik uitgebreid op deze verbetertrajecten in.30 Bij al deze onderdelen staat het optimaliseren van de informatiedeling centraal. Het uitgangspunt daarbij is dat betrokken organisaties, bij gevallen waarin sprake is van signalen van radicalisering, alert zijn en adequaat handelen.

Hoe is dit geregeld bij terugkeerders uit IS-gebieden? (SP)

DJI zorgt ten aanzien van gedetineerden, waaronder ook uitreizigers die bij terugkeer worden aangehouden, voor de noodzakelijke aansluiting van de relevante ketenpartners, zoals reclassering en gemeenten.

Om ervoor te zorgen dat informatie over een gedetineerde terugkeerder ook de betrokken gemeente bereikt (waar de gedetineerde vandaan komt of na detentie weer naar zal terugkeren) wordt de gemeente standaard uitgenodigd voor een casusbespreking in het MAR. De gemeente kan vanuit de regierol die het vervult in het multidisciplinair casusoverleg radicalisering ervoor zorgen dat informatie die in detentie verzameld is, verbonden wordt met hetgeen rondom de gedetineerde bekend is buiten de penitentiaire inrichting.

Het MAR en de ontvangende gemeente vormen hierbij de verbinding tussen penitentiaire inrichtingen en relevante partners in het Zorg- en Veiligheidshuis. Deze verbinding zorgt ervoor dat er een goed en integraal beeld beschikbaar is binnen en buiten detentie waarop een passende vervolgaanpak kan worden ontwikkeld, onafhankelijk van waar een persoon zich bevindt.

Kunt u aangeven wat er na de tramaanslag in Utrecht is veranderd in de informatievoorziening en opsporing van deze geradicaliseerde eenlingen? (SGP)

Zoals gezegd zijn alle partijen in de veiligheidsketen zich bewust van het belang van het verkrijgen van een zo compleet mogelijk beeld van een persoon, waarbij de aansluiting tussen straf, zorg en sociaal domein belangrijk is.

Hoewel alle betrokken organisaties het tijdig onderkennen van mogelijke radicalisering als een gezamenlijke opdracht zien, blijft het buitengewoon complex om aan de hand van incidentele en niet altijd eenvoudig te duiden uitlatingen en/of gedragingen mogelijk toekomstig gedrag te voorspellen. Dat geldt zeker als er geen integraal beeld bestaat van gedragingen en/of uitlatingen.

Om die reden hebben betrokken partijen een aantal concrete verbeteringen doorgevoerd en/of in gang gezet. Deze zijn uitgebreid toegelicht in de beleidsreactie op de evaluatierapporten d.d. 26 mei jl en staan tevens hierboven beschreven en.31 Bij al deze onderdelen staat het optimaliseren van de informatiedeling centraal. Het uitgangspunt daarbij is dat betrokken organisaties, bij gevallen waarin sprake is van signalen van radicalisering, alert zijn en adequaat handelen.

Voor het daderprofiel van T. is een aanpak ontwikkeld gericht op het vroegtijdig onderkennen van signalen van extremisme en terrorisme. In het kader van de persoonsgerichte aanpak werken de betrokken partijen op nationaal, regionaal en lokaal niveau al langer nauw samen om signalen van (gewelddadig) extremisme en terrorisme vroegtijdig te herkennen en op te volgen. Daarbij kan een beroep worden gedaan op externe expertise zoals die van het Team dreigingsmanagement van de Nationale Politie waarbinnen politie- en zorgprofessionals samenwerken om het risico op geweld vanuit o.a. (extremistische) potentieel gewelddadige eenlingen goed te kunnen duiden.

Kunt u aangeven of de veiligheidsdiensten voldoende inzichtelijk hebben welke personen een gevaar vormen voor de veiligheid? Is er voldoende capaciteit beschikbaar? Is er extra capaciteit beschikbaar bij de veiligheidsdiensten om deze personen te monitoren? (SGP)

De AIVD onderzoekt voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging, ook als geradicaliseerde personen zich in detentie bevinden of vrijkomen na het uitzitten van hun straf. Dit binnen de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (2017). U mag erop rekenen dat de AIVD, samen met nationale en internationale partners, de veiligheid van Nederland blijft bewaken, maar 100% veiligheid is nooit te garanderen.

Op dit moment heeft de AIVD voldoende capaciteit om geradicaliseerde personen te onderzoeken. Tegelijkertijd zien we een toename van het aantal terrorismeveroordeelden in detentie, waarbij bovendien ook de bereidheid tot het gebruik van geweld in Nederland hoog is. Daarnaast zullen we de komende jaren een toename zien van het aantal voor terrorisme veroordeelde personen dat vrij gaat komen na detentie. Dit bij elkaar vraagt om een intensivering van de samenwerking tussen ketenpartners en zal ook een extra inspanning gaan vragen van de AIVD.

Richtlijn 2017/541 inzake terrorismebestrijding

Deze leden vragen hier wat wordt bedoeld met de bepaling dat «rechtsmacht moet worden gevestigd wanneer het misdrijf in een andere lidstaat is gepleegd ten voordele van een op het grondgebied van de betreffende lidstaat gevestigde rechtspersoon»(VVD)

Op grond van artikel 19 van richtlijn 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PbEU L 88/6) (hierna: de richtlijn) is Nederland verplicht om in rechtsmacht te voorzien ten aanzien van de in de richtlijn opgenomen misdrijven. Op grond van het eerste lid, onderdeel d, van deze bepaling moet in rechtsmacht zijn voorzien indien het misdrijf is gepleegd ten voordele («for the benefit») van een op het grondgebied van de lidstaat gevestigde rechtspersoon («a legal person established in its territory»). In het verband van terrorisme kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan een in Nederland gevestigde rechtspersoon die een in het buitenland opererende terroristische organisatie financiert, omdat de rechtspersoon een belang heeft bij de (buitenlandse) activiteiten van die organisatie. Op grond van de richtlijn moet de Nederlandse wetgeving erin voorzien dat Nederland in een dergelijk geval rechtsmacht heeft.

Nederland kan in dergelijke gevallen rechtsmacht uitoefenen. Allereerst biedt artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) hiervoor een wettelijke grondslag indien de (functionele) gedraging (deels) in Nederland heeft plaatsgevonden.32 Daarnaast is artikel 7 Sr van belang voor de rechtsmacht ten aanzien van de in Nederland gevestigde rechtspersoon. Op grond van deze bepaling heeft Nederland, kort gezegd, rechtsmacht ten aanzien van Nederlanders (actief personaliteitsbeginsel), voor zover op het feit straf is gesteld in het land waar het is begaan (vereiste van dubbele strafbaarheid). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat onder «Nederlander» eveneens wordt verstaan de Nederlandse rechtspersoon (vgl. HR 11 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8649, NJ 1991/466). Op grond van artikel 6 Sr jo. artikel 4, tweede lid, van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht heeft Nederland ook rechtsmacht ten aanzien van door Nederlanders in het buitenland gepleegde terroristische misdrijven zonder dat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Ook op deze grondslag kan in voorkomende gevallen dus rechtsmacht worden uitgeoefend ten aanzien van in Nederland gevestigde rechtspersonen ten bate van wie de strafbare feiten zijn gepleegd. Het kabinet is dan ook van mening dat Nederland op dit punt volledig aan de implementatieverplichtingen heeft voldaan.

Nationale veiligheidsstrategie

Deze leden vragen of deze voortgangsrapportage aanleiding geeft om de Nationale Veiligheidsstrategie 2019 voortijdig te herzien, nu er meer focus is op de digitale en economische dreigingen. Zo nee, waarom niet? (VVD)

Digitale dreigingen en dreigingen in het kader van onze economische veiligheid krijgen reeds aandacht in de Nationale Veiligheid Strategie (NVS), wat vanzelfsprekend niet betekent dat er minder aandacht moet zijn voor de andere in de NVS genoemde thema’s waar versterkte aandacht voor nodig is, zoals polarisatie, terrorisme, criminele ondermijning en statelijke dreigingen. De kracht van de NVS zit hem er immers in dat bedreigingen voor onze nationale veiligheid en de maatregelen daartegen integraal worden bezien. De midterm review brengt, anderhalf jaar na het verschijnen van de NVS, in beeld waar we nu staan met de uitvoering van de NVS, zowel in termen van aanpak als in termen van weerbaarheid. Ook daarin krijgen digitale en economische dreigingen de plek die ze verdienen.

De NVS 2019 markeerde de start van een driejarige strategische cyclus. Dit betekent dat er in 2022 een nieuwe strategie op stapel staat. Mede gelet op die cyclische aanpak acht het kabinet het nu niet nodig om de NVS 2019 te wijzigen. Het proces om te komen tot een onderliggende, geïntegreerde risicoanalyse ten behoeve van die nieuwe strategie is reeds gestart. Het voornemen is deze geïntegreerde risicoanalyse begin 2022 af te ronden. Vanzelfsprekend zullen digitale en economische dreigingen daarin ook aan bod komen.

Het kabinet kan zich overigens voorstellen dat, zoals reeds eerder gemeld aan uw Kamer, een nieuwe strategie op het gebied van (inter)nationale veiligheid vorm krijgt in een daadwerkelijk geïntegreerde rijksbrede veiligheidsstrategie, die de bestaande strategieën op dit gebied (de Nationale Veiligheid Strategie en de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie) gaat vervangen en die in 2022 gereed zal zijn. Grondgedachte voor deze samenvoeging is de toenemende verwevenheid tussen binnen- en buitenlandse veiligheid en de groeiende samenhang tussen zogenoemde «safety» en «security» onderwerpen. Het belang om tijdig te kunnen anticiperen en acteren op deze samenhang werd onder andere duidelijk tijdens de COVID-19 crisis. Politieke besluitvorming op dit punt moet nog plaatsvinden door het nieuwe kabinet.

CT-strategie

Hoe beoordeelt u de analyse dat er sprake is van een sterk gefragmenteerd veld bestaande uit netwerken dat nog relatief jong en doelzoekend is? (VVD)

Ik herken mij niet in deze analyse. Het CT-beleidsterrein is inderdaad breed en multidisciplinair en de verschillende betrokken partijen dragen zelf verantwoordelijkheid voor de uitvoering van hun taken. Echter, sinds 2011 wordt gewerkt met een nationale CT-strategie welke alle betrokken partners met elkaar verbindt en zorgt voor een integrale van de aanpak van terrorisme. Het totale pakket aan beleidsmaatregelen en inzet op lokaal, nationaal en internationaal niveau bouwt voort op deze strategie. Hierbij heeft de NCTV tot taak heefalle partners te verbinden en de aanpak te coördineren. Om veranderingen in de dreiging te ondervangen en beleidsmatig bij te kunnen sturen dient de aanpak flexibel te zijn.

Wat betekent dit voor de doelmatigheid van het contraterrorismebeleid? (VVD)

In de afgelopen jaren is de werking van het beleid verschillende malen effectief gebleken. Zo zijn er enkele grotere aanslagplots tijdig onderkent (o.a. Arnhem en Zoetermeer) en groeide de jihadistische beweging in Nederland nauwelijks. De afgelopen jaren zijn aanslagen in Europa veelal door islamitische en jihadistische alleen handelende daders gepleegd. De lessen die hiervan geleerd zijn worden meegenomen in de nieuwe strategie die momenteel wordt opgesteld. In het DTN nr. 53 (Kamerstuk 29 754, nr. 560) wordt reeds geconstateerd dat de jihadistische beweging de druk voelt van repressieve overheidsmaatregelen, hetgeen heeft geleid tot afgenomen motivatie bij Nederlandse jihadisten. Aanhoudende overheidsdruk is van belang om dit proces te bevorderen.

Welke rol speelt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het samenbrengen en doelgeven van de betrokken partijen? (VVD)

Op welke manier geeft hij dit vorm? (VVD)

Zoals ook gesteld in mijn brief d.d. 21 mei jl. is Binnen de rijksoverheid de NCTV verantwoordelijk voor de coördinatie van crisisbeheersing, terrorismebestrijding, cybersecurity, statelijke dreigingen en andere terreinen van nationale veiligheid.33 De regierol van de NCTV op het gebied van terrorismebestrijding heeft zich gemanifesteerd in het samen met contraterrorismepartners ontwikkelen, uitdragen en uitvoeren van beleid gericht op het tegengaan van terrorisme en extremisme. Deze aanpak wordt uitgevoerd door de NCTV zelf, door betrokken ketenpartners en maatschappelijke partners. De NCTV bewaakt daarbij de samenhang en doeltreffendheid van de contraterrorisme aanpak en stimuleert de samenwerking en informatie-uitwisseling. Naast deze coördinerende rol, fungeert de NCTV als centraal punt waar alle dreigingsinformatie die bij de verschillende ketenpartners bekend is op hoofdlijnen wordt geïntegreerd en wordt verrijkt met eigen expertise en informatie uit open bronnen waaruit periodieke dreigingsbeelden voortkomen.

Welke knelpunten in de randvoorwaarden ervaart hij om deze taak te vervullen? (VVD)

Zoals ook beschreven in de Kamerbrieven van 12 april jl.34 en 21 mei jl.35 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de grondslag voor het identificeren en analyseren van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid, inmiddels juridisch kwetsbaar is geworden indien daarbij (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt. Het wetsvoorstel Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding nationale veiligheid strekt er toe een aantal taken van de Minister van Justitie en Veiligheid op het terrein van de bestrijding van terrorisme en bescherming van de nationale veiligheid en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens in verband met de verhoging van de weerbaarheid van de samenleving wettelijk te verankeren.


X Noot
1

Kamerstuk 29 754, nr. 618

X Noot
2

Ten behoeve van het rondetafelgesprek d.d. 16 juni 2021 zijn door de AIVD de NCTV en BZ en het OM position papers beschikbaar gesteld.

X Noot
3

Kamerstuk 29 754, nr. 618

X Noot
4

Ibid.

X Noot
5

Ibid.

X Noot
6

Ibid.

X Noot
7

Ibid.

X Noot
8

Kamerstuk 29 754, nr. 525

X Noot
9

Kamerstuk 29 754, nr. 548

X Noot
10

Kamerstuk 29 754, nr. 520

X Noot
11

Kamerstuk 29 754, nr. 520

X Noot
12

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 89

X Noot
13

Kamerstuk 29 754, nr. 548

X Noot
14

Kamerstuk 29 754, nr. 585

X Noot
15

Bestraffing van Syriëgangers, B. van Gestel, Ars Aequi november 2020, AA20201005.

X Noot
16

De GVM kan worden opgelegd bij delicten gepleegd op of na 1 januari 2018.

X Noot
17

Kamerstuk 29 754, nr. 618

X Noot
18

Bijlage bij Kamerstuk 29 754, nr. 536

X Noot
19

Bijlage bij Kamerstuk 29 754, nrs. 546 en 593

X Noot
20

Kamerstuk 29 911, nr. 311

X Noot
21

Kamerstuk 29 754, nr. 593, bijlage 977819

X Noot
22

Kamerstuk 29 924, nr. 212

X Noot
24

Kamerstuk 29 754, nr. 617

X Noot
25

Kamerstuk 29 614, nr. 108

«Binnen deze Taskforce werken de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV) en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie om gemeenten en gemeenschappen steviger en proactief te adviseren en ondersteunen.»

X Noot
26

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3340

X Noot
27

Kamerstuk 29 754, nr. 546

X Noot
28

Motie van het lid Becker c.s., Kamerstuk 29 754, nr. 451

X Noot
29

Kamerstuk 28 684, nr. 659

X Noot
30

Kamerstuk 28 684, nr. 659

X Noot
31

Kamerstuk 28 684, nr. 659

X Noot
32

Vgl. A.L.J. van Strien, «De rechtsmacht van Nederland ten aanzien van rechtspersonen», in: Grensoverschrijdend strafrecht, Deventer: Gouda Quint 1990, p. 73; H.D. Wolswijk, Locus delicti en rechtsmacht (diss. Utrecht), Deventer: Gouda Quint 1998, p. 272.

X Noot
33

Kamerstukken 30 821 en 29 754, nr. 131

X Noot
34

Kamerstukken 32 761 en 30 821, nr. 180

X Noot
35

Kamerstukken 30 821 en 29 754, nr. 131

Naar boven