21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1102 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 april 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 16 april 2018 over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1099).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 april 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 11 april 2018 zijn de vragen die betrekking hebben op de geannoteerde agenda beantwoord (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1099). Bij brief van 24 april 2018 zijn de overige vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Konings

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

8

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

12

II

Antwoord / Reactie van de Minister

13

III

Volledige agenda

31

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april 2018. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie stellen dat in het verleden genomen maatregelen ter bevordering van de visstand in de Middellandse Zee tot nu toe weinig hebben uitgehaald. Volgens de Europese Commissie waren deze maatregelen te gefragmenteerd en onvoldoende geïmplementeerd. Heeft de Minister er vertrouwen in dat de nieuw aangekondigde maatregelen wel voldoende zullen worden geïmplementeerd? Deelt de Minister de mening dat de landen met belang in de demersale visserij in de Westelijke Middellandse Zee de afspraken uit het inspanningsstelsel moeten nakomen? De Minister geeft aan dat zij streeft naar een gelijke behandeling in gelijke gevallen om geen onterechte verschillen tussen visserijregio’s te laten ontstaan. Wat ziet de Minister als eventuele vervolgstappen indien blijkt dat de nieuw aangekondigde maatregelen wederom niet goed worden geïmplementeerd?

Op de agenda voor de Raad staat het punt voedselverliezen en -verspilling geannoteerd, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de Minister aangeven tegen welke Europese wettelijke belemmeringen Nederland aanloopt om voedselverspilling aan te pakken? Is de Minister bereid om hiervan een inventarisatie te maken?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zal worden gepubliceerd en dat Nederland het voorstel zal beoordelen mede tegen de achtergrond van de bepalingen in het Regeerakkoord over oneerlijke handelspraktijken. Kan de Minister aangeven wat haar visie is op dit onderwerp? Op welke manier dient de EU dit aan te pakken om de ongelijke verhoudingen recht te kunnen trekken? Kan de Minister aangeven welke Europese acties nodig zijn om de Autoriteit Consument en Markt in Nederland erop toe te laten zien dat boeren en tuinders hogere prijzen ontvangen van afnemers die bovenwettelijke eisen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid of dierenwelzijn? Wanneer kan de Kamer op dit punt concrete maatregelen zien?

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda over de workshop over de rol van in het wild levende dieren in het beheer van de diergezondheid, georganiseerd door het voorzitterschap en het bureau voor (beleids)technische bijstand en informatie-uitwisseling (TAIEX) van de Europese Commissie. Kan de Minister hierop nader ingaan? Nederland heeft de vogelgriepsituatie aan de orde gesteld. Andere landen, zo begrijpen deze leden, hebben de Afrikaanse varkenspest aan de orde gesteld. Kan de Minister aangeven welke punten en dilemma’s er besproken zijn? Is hier ook aandacht geweest voor de wet- en regelgeving waar lidstaten tegenaan kunnen lopen bij de bestrijding of beheer van in het wild levende dieren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister niet voornemens is zelf een effectanalyse uit te voeren op de wetgevingsvoorstellen voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), omdat de Europese Commissie dat al doet. In hoeverre kijkt de Europese Commissie ook naar de verschillen tussen landen en in hoeverre kijkt de Europese Commissie specifiek naar een individuele lidstaat?

Ten aanzien van de toekomst van het GLB vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister kan aangeven hoe het krachtenveld ligt en op welke manier zij zich krachtig gaat inzetten tegen de externe convergentie? Kan de Minister aangeven of er vanaf het startpunt aandacht is voor kwantificeerbare en daarmee afrekenbare doelen in het GLB?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een update kan geven over de ontwikkelingen rondom de Brexit. Op welke manier worden bedrijven die direct geraakt worden, meegenomen in de ontwikkelingen? Uit onderzoek gedaan door het Comité van de Regio’s blijkt dat Urk bovengemiddeld hard getroffen wordt door de Brexit.1 Wat vindt de Minister van deze uitkomst? Wat heeft zij tot op heden gedaan in het voorbereiden van maatregelen om ervoor te zorgen dat Urk niet onevenredig hard getroffen zal worden?

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat Eurocommissaris voor Landbouw heeft gezegd dat hij een voorstander is van een uitzondering voor suikerbieten als het om een verbod van neonicotinoïden gaat.2 Kan de Minister bevestigen dat zij de Eurocommissaris volgt in zijn lijn? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie hebben nog een vraag over hormoonontregelaars. Kan de Minister aangeven wanneer er gestemd gaat worden over de nieuwe criteria voor de identificatie van hormoonontregelaars op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en biociden?

De Minister geeft in haar brief over de Evaluatie Agroregelingen (Kamerstuk 28 625, nr. 255) een beleidsreactie op het rapport van Berenschot. De leden van de VVD-fractie hebben hierover de volgende vragen. Wanneer kan de Kamer de invulling van het fonds ter stimulering van bedrijfsovernames tegemoet zien? Welke resultaten uit het rapport betrekt de Minister bij de instelling van dit fonds? Deelt de Minister de mening dat de evaluatie op dit punt achterhaald is, omdat deze evaluatie gaat over de openstellingen in de jaren 2010, 2011 en 2012? Wat is de toegevoegde waarde van dit rapport (ondanks het feit dat deze rapportage een verplichting is)? Kan de Minister ook op deze vragen ingaan in relatie tot de andere onderzochte projecten? Deelt de Minister de mening dat een evaluatie veel sneller opgevolgd moet kunnen worden als regelingen niet helemaal aan de wensen voldoen? Kan de Minister aangeven wat de kosten van het onderzoek Berenschot zijn geweest? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat volgens het Comité van de Regio’s de provincies Noord-Holland en Flevoland (met visserijplaatsen als Urk) hard zullen worden getroffen door de Brexit. Onderkent de Minister dit? Worden er door de Minister maatregelen genomen om deze situatie het hoofd te bieden?

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor haar antwoorden naar aanleiding van vragen van onder andere de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de Aanpassing Nationale Strategie voor toepassing van de Gemeenschappelijke Marktordening voor groenten en fruit. De Minister schrijft dat het overleg met de producentenorganisaties tot goede resultaten heeft geleid. Deze leden zijn hier blij mee. Naar aanleiding van deze gesprekken is onder andere vernieuwingseis nader uitgewerkt en gepreciseerd. Kan de Minister aangeven hoe deze nadere uitwerking eruit ziet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van Landbouw- en Visserijraad op 16 april 2018 en aanverwante agendastukken. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar het voorstel voor de aanpak van oneerlijke handelspraktijken van de Europese Commissie. Deze leden verwachten dat het kabinet voortvarend de afspraken die hierover in het Regeerakkoord zijn gemaakt, uitvoert en niet wacht op dit voorstel. Daarnaast hebben zij positieve verwachtingen ten behoeve van een betere en meer geharmoniseerde Europese aanpak. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of zij verwacht positief te reageren op het commissievoorstel in lijn met de adequate aanpak van oneerlijke handelspraktijken waar het Regeerakkoord voor staat. Deze leden vragen de Minister welke reactie zij verwacht op het voorstel van andere lidstaten.

Het Zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatie dragen bij aan een goede landbouwpraktijk en de zorg voor het milieu. De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor de inspanningen die zijn geleverd om de derogatie voort te zetten (Kamerstuk 33 037, nr. 282). In de brief staat dat de Minister voornemens is om een vergoeding te vragen voor het afgeven van vergunningen met betrekking tot de derogatie. Dit komt voort uit het meer in lijn brengen van de derogatiebeschikkingen in de verschillende lidstaten. Dienaangaande vragen deze leden of er kosten voor de derogatievergunning in rekening gebracht worden in andere lidstaten. Zo ja, hoeveel per bedrijf? Daarnaast vragen zij de Minister welk bedrag voor deze beperkte vergoeding zij in gedachten heeft en hoe de vaststelling van deze kosten wordt onderbouwd.

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda over de beperking van controlekosten bij de nieuwe controleverordening. Deze leden vragen wat de voortgang is van de behandeling van het kwaliteitssysteem voor de varkenshouderij en de vleeskalverhouderij. Op welke onderdelen is er nog discussie? In hoeverre wordt het met deze twee kwaliteitssystemen mogelijk de controlekosten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te verlagen?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Update Landbouwkundige impactanalyse van de NVWA over neonicotinoïden, die vorige week naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 418). Hieruit blijkt een grote impact. Hoe beoordeelt de Minister deze impactanalyse en weegt zij deze mee in haar standpuntbepaling ten behoeve van de nog te verwachten commissievoorstellen over deze drie neonicotinoïden?

De leden van de CDA-fractie vragen of in het kader van de aanpak van de Afrikaanse varkenspest ook gesproken is over het beheer van wilde zwijnenpopulaties. Hoe staat het met de verspreiding van wilde zwijnen in Nederland? Wat is hierover bekend? Wordt de gewenste populatiedichtheid van twee zwijnen per 1.000 hectare voor Veluwe en Limburg niet overschreden? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor een effectiever populatiebeheer gezien de dreiging van de Afrikaanse varkenspest? Is het mogelijk om bewegingsjacht, zoals beschreven in artikel 3.33 van de Natuurbeschermingswet, te verruimen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april 2018. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over voedselverspilling. Een wijziging van Europese wetgeving ten aanzien van ten eerste houdbaarheidsdata, ten tweede «former foodsstuffs» en ten derde het diermeelverbod kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van voedselverspilling. Deze leden willen graag weten wat op deze drie punten de stand van zaken is en wat de concrete inzet is van Nederland. Hoe beoordeelt Nederland de voortgang van dit dossier sinds het Nederlandse voorzitterschap in inhoudelijke termen?

Voorts vragen de leden van de D66-fractie of Nederland is voorbereid op een uitbraak van de varkenspest. Wanneer is de meest recente oefening geweest met aangrenzende Duitse deelstaten ten aanzien van de bestrijding van dierziekten?

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de toekomst van het GLB. Met welke lidstaten trekt Nederland op in de besluitvorming over het GLB? Welke lidstaten heeft de Minister sinds haar aantreden bezocht? Welke inkomende collega-Ministers uit EU-lidstaten hebben Nederland sinds november 2017 bezocht? Is bij deze bezoeken over het GLB gesproken? Hoe vaak heeft de Minister bilateraal met de Eurocommissaris voor Landbouw over het GLB gesproken? Wat is het belangrijkste punt dat Nederland in ieder geval uit de besluitvorming over het GLB wil halen?

Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe Nederland er in de besluitvorming voor gaat zorgen dat er kwantificeerbare doelen worden afgesproken, met name ten aanzien van klimaat en biodiversiteit. En hoe gaat Nederland in de besluitvorming ervoor zorgen dat deze doelen in alle EU-lidstaten gerealiseerd kunnen worden? Wat gaat de Minister doen om met het GLB bij te dragen aan het halen van de Europese waterdoelen? Hoe denkt de Minister concreet te zorgen voor «verblauwing» van het GLB? Is de Minister bereid om de Europese Commissie op te roepen een systematische check uit te laten voeren op de coherentie van Europese landbouwwetgeving en landbouwsubsidies met de Parijse klimaatdoelen? Is de Minister bereid om zo nodig een dergelijke «Parijs Proof check» zelfstandig op korte termijn te laten uitvoeren?

De leden van de D66-fractie hebben nog een aantal vragen over gewasbescherming. Hoe beoordeelt de Minister de oproep van de Europese Ombudsman tot een grondige hervorming van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen tot de markt? Hoe beoordeelt de Minister de oproep van Eurocommissaris voor Landbouw om suikerbieten uit te zonderen van de nog te nemen besluiten over neonicotinoïden, zowel in inhoudelijke zin als procedurele zin?

Ten aanzien van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken hebben de leden van de D66-fractie tot slot de volgende vragen: Hoe ziet de Minister deze richtlijn in het licht van het Regeerakkoord? Welke oneerlijke handelspraktijken in de levensmiddelenketen ziet de Minister in Nederland eventueel in aanmerking komen om op Europees niveau aangepakt te worden middels dit voorstel? Op welke wijze denkt de Minister dat dit voorstel leidt tot versterking van de positie van de boer in de keten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op maandag 16 april 2018, alsmede van de andere stukken die op de agenda staan voor het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de geluiden ten aanzien van de herziening van het GLB. Op basis van de eerste signalen vrezen deze leden dat kansen gemist gaan worden om daadwerkelijke stappen te zetten naar een duurzame, diervriendelijke landbouwsector- en markt, die goede prijzen biedt voor boeren en tuinders.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over het vergroten van de vrijheid van lidstaten indien dit niet gekoppeld wordt aan heldere, afrekenbare doelen omtrent biodiversiteit, het reduceren van chemische gewasbeschermingsmiddelen, de bijdrage van de landbouw aan het klimaatprobleem en het sluiten van kringlopen. Deze leden voorzien een «race to the bottom» waarbij lidstaten, redenerend vanuit het perspectief van het voorkómen van concurrentienadelen ten opzichte van andere lidstaten, de regels en mogelijkheden zoveel mogelijk zullen oprekken ten faveure van hun eigen landbouwsector.

Nu al zien de leden van de GroenLinks-fractie dit gebeuren in sectoren waar vrijwillige gekoppelde steun is toegestaan, zoals de suikerbietensector. Een studie van de Wageningen UR die op 7 februari 2018 gepubliceerd werd, laat zien dat deze vrijwillige gekoppelde steun leidt tot marktverstoring en overproductie. Een systeemverandering is nodig om de landbouw in evenwicht te brengen met klimaatdoelen, natuur en biodiversiteit.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de Europese Rekenkamer op 19 maart 2018 een briefingdocument publiceerde getiteld «Briefing paper: Future of the CAP». De Europese Rekenkamer roept op om toekomstige GLB-uitgaven te koppelen aan ambitieuze en relevante streefdoelen. Volgens de Rekenkamer komt de vergroening in de huidige voorstellen nog onvoldoende uit de verf, omdat een deel van de voorgestelde GLB-maatregelen niet gekoppeld is aan heldere, kwantificeerbare streefdoelen. Deze leden onderschrijven deze oproep en vragen de Minister om in de Raad voorstellen te doen voor een harde koppeling tussen groene, kwantificeerbare prestatiedoelen en GLB-betalingen. Is de Minister daartoe bereid? Is de Minister bereid zich er in de formele en informele gesprekken met haar collegae voor in te zetten dat voldoende waarborgen worden ingebouwd om een «race to the bottom» te voorkomen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat meer subsidiariteit in het GLB gepaard moet gaan met harde, afrekenbare doelen ten aanzien van onder meer biodiversiteit, dierenwelzijn, klimaat en het sluiten van kringlopen. Is de Minister bereid om de Europese Commissie nadrukkelijk te verzoeken alleen nog maar Europese subsidies te verstrekken als daar concrete, meetbare en kwantificeerbare prestaties ten behoeve van verduurzaming of andere maatschappelijke opgaven tegenover staan? Zo ja, op welke wijze gaat zij zich daarvoor inzetten? Hoe wil de Minister zich inspannen voor behoud van een gelijk speelveld? Hoe wil de Minister zich inspannen om de EU-doelen in de richting van de lidstaten afdwingbaar te maken? Met andere woorden; hoe wil de Minister borgen dat niet-naleving van de EU-doelen van het toekomstige GLB ook daadwerkelijk zal leiden tot sancties? Hoe beoordeelt de Minister het briefingdocument van de Europese Rekenkamer, getiteld «Briefing paper: Future of the CAP»?

De GroenLinks-fractie wil dat het huidige pijlersysteem verandert. Naar de mening van deze leden heeft directe inkomenssteun niet of nauwelijks bijgedragen aan een betere inkomenspositie van de boer, eerder aan een betere inkomenspositie voor bedrijven in de verdere voedselketen en hogere grond- en pachtprijzen. Deelt de Minister de mening dat dit het moment is om geld te verschuiven van directe inkomenssteun naar betalingen voor biodiversiteit, dierenwelzijn, klimaat, het sluiten van kringlopen en andere bovenwettelijke, maatschappelijke prestaties?

De leden van de fractie van GroenLinks horen zorgelijke geluiden over de onderhandelingsstrategie van de Minister. Door rigide vast te houden aan het handhaven van de huidige verdeling van de hectaresteun over de lidstaten zouden verschillende lidstaten minder geneigd zijn om voorstellen voor verdere vergroening van het GLB te steunen. Kan de Minister de leden van de GroenLinks-fractie geruststellen en deze zorgen ontkrachten? Deelt de Minister de mening dat de huidige, historisch en op basis van productie gegroeide verdeling van middelen over de lidstaten geen objectieve basis vormt en (te) zeer in het nadeel is van een aantal lidstaten, waaronder de Baltische Staten? Zo nee, waarom niet? Is de Minister voornemens een proactieve rol te spelen in het doorbreken van de impasse omtrent externe convergentie? Zo ja, hoe wil zij dit doen? Kan de Minister garanderen dat de rigide opstelling van de Minister inzake hectaresteun op geen enkele manier zal leiden tot minder vergroening van het GLB? Hoe beoordeelt de Minister de voorzitterschapsconclusies naar aanleiding van de vorige Landbouw- en Visserijraad? Kan de Minister aangeven welk deel van de conclusies ze wel en welk deel ze niet onderschrijft?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat het nieuwe GLB ten volle moet worden ingezet voor de realisering van de Klimaatovereenkomst van Parijs (COP21) en de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties. Het op 26 maart 2018 gepubliceerde advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur «Duurzaam en Gezond: Samen naar een houdbaar voedselsysteem» zet helder uiteen waarom de veestapel zal moeten krimpen om de landbouw aansluiting te laten vinden bij de doelstellingen in COP21. Deze leden vinden daarom dat een hoog btw-tarief op vlees ingevoerd zou moeten worden en dat de btw op duurzame eiwit-alternatieven en op groente en fruit verlaagd zou moeten worden. Zo kan de veehouderij haar bijdrage leveren aan het halen van de klimaatafspraken. Is de Minister bereid dit te bepleiten? Is de Minister tevens bereid om in te zetten op afspraken over het in Europees verband verminderen van het aantal landbouwdieren? Zo nee, waarom niet?

In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 19 maart 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098) lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de Minister de Europese Commissie heeft opgeroepen om de relatie tussen mededingingsregels en de regels voor samenwerkingsmogelijkheden in het GLB alsnog te verduidelijken. Deze leden onderschrijven dit verzoek. Zij roepen de Minister op om het niet enkel bij een verheldering van die relatie te laten. Is de Minister bereid om proactief voorstellen op tafel te leggen voor het verbeteren van de positie van boeren ten opzichte van markpartijen, bijvoorbeeld door de ruimte binnen de mededingingsregels op te rekken en meer ruimte te maken voor het oprichten van coöperaties?

Een ander onderwerp op de agenda is voedselverspilling. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat Nederland en de EU meer zouden moeten doen om voedselverspilling tegen te gaan. In de geannoteerde agenda schrijft de Minister: «Ondanks deze inspanningen is verdere intensivering nodig, omdat het weerbarstige en complexe problematiek betreft.» Deze leden onderschrijven dit en zouden graag een concretere toelichting van de Minister krijgen. Aan welke intensiveringsmaatregelen denkt de Minister concreet? Wat wordt de inzet van de Minister in deze discussie? Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie een nadere toelichting. Is de Minister voornemens proactief, concrete voorstellen te doen voor het in Europees verband terugdringen van voedselverspilling? Staat de Minister daarbij ook open voor verplichtende maatregelen, zoals het Franse verbod voor supermarkten om voedsel weg te gooien?

Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen maken de leden van de GroenLinks-fractie zich zorgen over uitspraken van Eurocommissaris voor Landbouw. Onlangs zei hij tijdens een persconferentie in Brussel over een mogelijk verbod op neonicotinoïden, voorstander te zijn van een uitzondering voor suikerbieten. Nu een Europees verbod op neonicotinoïden eindelijk in zicht komt, mogen er geen achterdeuren in de wetgeving worden ingebouwd om deze schadelijke middelen alsnog op de markt te houden. Deelt de Minister deze mening? Gaat de Minister een totaalverbod op neonicotinoïden bepleiten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april 2018. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de discussie over het GLB zich vooral lijkt toe te spitsen op de hoogte van het totale budget voor het GLB en de wens van enkele lidstaten om de hoogte van landbouwsubsidies gelijk te trekken. Deze leden dringen er bij de Minister op aan de ambities voor drastische vergroening van het GLB vast te houden en niet akkoord te gaan met een voorstel waarin geen forse stappen op dit gebied worden gezet, ook niet als op andere vlakken de wensen van Nederland wel worden ingewilligd.

De leden van de SP-fractie betreuren het dat aangaande het voorstel van de Europese Commissie om een drietal neonicotinoïden in te perken, Nederland een strategie van afzwakking en uitstel van het Commissievoorstel lijkt te hebben gevoerd. Deze leden zien de betreffende neonicotinoïden als een duidelijke bedreiging voor de biodiversiteit en de insectenstand, specifiek de bijenstand. Zij constateren dat dit ook blijkt uit de meest actuele wetenschappelijke onderzoeken, inclusief dat van Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid. De leden van de SP-fractie merken op dat Nederland in verschillende dossiers haar opstelling (terecht) laat afhangen van de actuele wetenschappelijke consensus en dringen er bij de Minister op aan dit ook in dit dossier te doen en daarmee het voorstel van de Europese Commissie onomwonden te steunen.

Betreffende de Verordening Meerjarenplan Westelijke Wateren stellen de leden van de SP-fractie zich op het standpunt dat het uitgangspunt van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid primair het spoedige herstel van alle visstanden zou moeten zijn, en niet gelijke behandeling tussen visserijregio’s zoals de Minister in haar brief van 5 april lijkt te suggereren. Deze leden wijzen erop dat de lidstaten en de Europese Commissie zich hebben gecommitteerd om in 2020 alle vissoorten onder het zogenaamde Maximum Sustainable Yield te laten vallen. Dit voorstel lijkt het praktisch onmogelijk te maken deze ambitie waar te maken en staat dus haaks op EU-beleid. Hoewel het aantal vissoorten dat onder quotering valt wordt uitgebreid tot 16 vissoorten is dit nog steeds beduidend minder dan in eerdere Europese ambities en afspraken vastgelegd. De leden van de SP-fractie roepen de Minister op te pleiten voor meer ambitie conform de eerder genoemde afspraak.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 16 april 2018.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een reactie op het onderzoek van het Comité van de Regio’s, waaruit onder meer blijkt dat Urk bovengemiddeld hard zal worden getroffen door de Brexit.

De leden van de fractie van de ChristenUnie waarderen de voortrekkersrol die Nederland neemt om voedselverliezen en -verspilling tegen te gaan. Wat vindt de Minister van de voortgang in de EU met betrekking tot het tegengaan van voedselverspilling? Wanneer wordt het actieplan verwacht van de werkgroep die op initiatief van de Europese Commissie is ingesteld?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de komende Landbouw- en Visserijraad, evenals van het verslag van de vorige Raad. Deze leden hebben hierover zoals gebruikelijk kritische vragen en opmerkingen bij.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de import van kangoeroevlees door Nederland en de Europese Unie. Deze leden vragen de Minister of zij bekend is met de Australische documentaire «Kangaroo» die een niet al te positief stemmende inkijk geeft in de achtergrond en herkomst van dit vlees.3 In deze aangrijpende documentaire wordt de Australische jacht op kangoeroes op onverbloemde wijze in beeld gebracht. Normen op het gebied van zowel dierenwelzijn als op het gebied van hygiëne worden met voeten getreden. Wat vindt de Minister van de getoonde beelden, de bevindingen van de documentairemakers en de getoonde onderzoeksresultaten? Hoe beoordeelt de Minister de getoonde dodingsmethoden? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen om de import van dit vlees, gelet op de niet al te florissante herkomst volgens normen waarmee Europese boeren c.q. vleesleveranciers niet zomaar weg zouden komen. Deelt de Minister die zorgen? En zo nee, waarom niet? Kan de Minister actuele cijfers van de import van kangoeroevlees en (producten van) kangoeroeleer voor de Nederlandse en de Europese markt verstrekken aan de Kamer?

Er zijn onder andere door de leden van de Partij voor de Dieren-fractie schriftelijk vragen gesteld over fraude met kwarteleieren. De Keuringsdienst van Waarde had ontdekt dat de supermarkt Jumbo zogenaamde «Veluwse scharrelkwarteleitjes» verkocht, terwijl deze uit een Franse legbatterij kwamen. De legbatterij is in Europa dan wel verboden voor kippen, maar kwartels mogen in veel Europese landen nog steeds letterlijk worden klemgezet in een legbatterij. Deze leden vinden het onacceptabel dat de legbatterij nog steeds is toegestaan in Europa. Is de Minister bereid te pleiten voor een totaalverbod, dus niet alleen voor kippen maar ook voor kwartels? Kan de Minister inzichtelijk maken voor welke andere dieren de legbatterij of een vergelijkbare kooihuisvesting nog steeds gebruikt mag worden in de Europese Unie? Waarom zou een verbod op de legbatterij voor kippen kunnen rekenen op groot maatschappelijk draagvlak en een verbod op een soortgelijk systeem voor andere dieren niet? Is de Minister, gelet op het feit dat kwartels in Nederland überhaupt niet mogen worden gehouden voor productiedoeleinden, bovendien bereid te pleiten voor een Europees verbod op het bedrijfsmatig houden van kwartels? Zo nee, waarom niet?

De Minister heeft de Kamer gemeld dat Nederland een nieuwe derogatie heeft gekregen op de Nitraatrichtlijn, wat betekent dat Nederlandse boeren meer mest mogen uitrijden op het land dan in de Nitraatrichtlijn is afgesproken. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat, anders dan anders, de derogatie is verleend voor een periode van slechts twee jaar én aan voorwaarden is gebonden. Het interessante is dat de voorwaarden die het Nitraatcomité stelt eerder in min of meer dezelfde bewoordingen door de Kamer zijn aangedragen als noodzakelijk om de structurele fraude met mest ook maar enigszins te kunnen aanpakken. De Minister vond de voorstellen van de Kamer destijds niet nodig. Nu wordt de Minister – omdat zij derogatie wil – alsnog gedwongen om scherpere maatregelen om de mestfraude onder controle te krijgen. Deze leden zijn zeer benieuwd naar de plannen. Het pakket dat Minister tot nu toe heeft gepresenteerd was immers lang niet overtuigend genoeg, zeggen nu ook haar vrienden van het Nitraatcomité. Dat was overigens ook de conclusie al van de NVWA. Kan de Minister uitleggen waarom ze de voorstellen van de Kamer destijds van tafel veegde? Was het niet verstandiger geweest om meteen de aanpak van de zorgwekkende en structurele mestfraude te intensiveren? Heeft zij niet teveel haar oren laten hangen naar wat de sector wenselijk vond? En hoe wenselijk blijkt dat eigenlijk te zijn geweest, als nu alsnog een betere handhaving moet worden opgetuigd?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat het Planbureau voor de Leefomgeving4 en het rapport van Blauw en Korff uit 2016 al concludeerden dat de fraude in de Nederlandse veehouderij structureel is. Ook de NVWA gaf in haar beoordeling van het door de sector opgestelde plan van aanpak mestfraude alvast aan dat het sectorplan niet smart genoeg is: niet specifiek, niet meetbaar, niet acceptabel, niet realistisch en niet tijdgebonden (Kamerstuk 33 037, nr. 249). Deze leden wijzen de Minister met nadruk op de conclusie dat de fraudeprikkel niet wordt weggenomen – daar wijzen deze leden voortdurend op. Wat gaat de Minister doen om de fraudeprikkel nu wel weg te nemen? En wat gaat de Minister doen om de handhaving te versterken?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de Nederlandse uitzonderingspositie niet eindeloos kan worden volgehouden en dat de verkorte duur van de verleende derogatie daarbij al een duidelijk teken aan de wand is. Deelt de Minister de mening dat het op zijn minst onzeker is hoe lang Nederland deze uitzonderingspositie nog kan volhouden? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister de mening dat de Nederlandse boeren duidelijkheid verdienen over hun toekomst, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. En deelt de Minister de mening dat het voor zowel milieu als boer verstandiger zou zijn om een stip op de horizon te zetten door aan te kondigen dat dit de laatste keer is dat Nederland inzet op een uitzonderingspositie in het Europese mestbeleid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister inzichtelijk kan maken hoe groot de Nederlandse veestapel nog kan zijn als Nederland zich netjes gaat houden aan de Nitraatrichtlijn, zonder derogatie. Deze leden willen dat de Minister garandeert dat een eventueel verlies van de derogatie niet gepaard gaat met gedwongen vroegtijdige slacht van gezonde dieren, zoals met het drama rond de fosfaatrechten is gebeurd. Welke maatregelen gaat de Minister nemen om gedwongen slacht te voorkomen? Is zij bereid in te zetten op een afbouw van het aantal gefokte en geïmporteerde dieren, om zo zorgvuldig voor te sorteren op een einde aan de derogatie? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het onderzoek van De Groene Amsterdammer «De boer broeit voort; de EU subsidieert de vervuiling van het Nederlandse platteland».5 Kent de Minister dat artikel? De Groene Amsterdammer bevestigde onder andere dat gemeentebesturen geen noemenswaardige drempels opwerpen tegen megastallen. Dieren en omwonenden delven nog altijd het onderspit ten opzichte van de grootschalige agro-industrie. De Groene Amsterdammer stelt dat er slechts acht Nederlandse boeren in 2015 hun methaanuitstoot rapporteerden. Klopt dit? En hoeveel Nederlandse veehouders zijn in gebreke gebleven bij het doorgeven van deze informatie?

In de Groene Amsterdammer lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie ook dat er slechts 49 Nederlandse veehouderijen geregistreerd staan in het European Pollution Release and Transfer Register (e-prtr) met hun uitstoot van schadelijke stoffen, terwijl er vermoedelijk vele honderden Nederlandse veehouders een vergunning bezitten die boven de ondergrens van ammoniakvervuiling van tienduizend kilo per jaar uitkomt. Kan de Minister dit bevestigen? Hoeveel Nederlandse veehouderijen zijn in gebreke gebleven bij het doorgeven van deze informatie? Klopt het vermoeden dat de door de veehouders aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland doorgegeven informatie niet naast de provinciale vergunningsdatabanken wordt gelegd? Zo nee, hoe zit het dan? Staat de Minister open voor de suggestie om dit, eventueel steekproefsgewijs, te checken?

Onderschrijft de Minister de stelling dat door de gebrekkige Nederlandse rapportage een groot deel van de ammoniakvervuiling door de Nederlandse agrarische sector onder de Europese radar blijft? Ze nee, waarom niet? Is er sprake van fraude? Is er sprake van onnauwkeurige controles op het aantal gehouden dieren? Wat gaat de Minister doen om deze situatie recht te trekken en er voor te zorgen dat de Nederlandse rapportages weer stroken met de werkelijke vervuiling, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de Nederlandse inzet in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) ten aanzien van de beperkingen aan het gebruik van neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 418). Evenals de stapels wetenschappelijk onderzoek, is de Kamer nog altijd duidelijk: doe de neonicotinoïden in de ban. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben daarom met teleurstelling kennisgenomen van de stellingname van Eurocommissaris voor Landbouw tijdens een conferentie in Brussel waar hij zei een uitzondering te willen voor suikerbieten als het om een verbod op neonicotinoïden gaat. Is de Minister bereid om hier met klem afstand van te nemen? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april 2018. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de Europese inzet met betrekking tot de aanpak van voedselverliezen en -verspilling. Deze leden vinden het belangrijk dat de Europese Commissie zich vooral richt op de aanpak van elementen in de Europese regelgeving die voedselverspilling bevorderen. De in de geannoteerde agenda genoemde rapportage is hier niet heel duidelijk over. Gaat de Minister, indien nodig, pleiten voor aanpassing van de Europese levensmiddelenverordening en etiketteringsregels om ervoor te zorgen dat deze regels voedselverspilling niet onnodig bevorderen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister in principe positief is over meer cofinanciering bij het GLB. In een vorige algemeen overleg gaf de Minister aan dat nationale cofinanciering voor Nederland voordelig kan zijn omdat op dit moment van elke euro die vanuit Nederland naar Brussel gaat, maar een klein deel terugkomt. De leden van de SGP-fractie zetten hierbij nog wat vraagtekens. Deze leden verwachten dat er tussen de lidstaten grote verschillen zullen zijn in de bereidheid om nationaal voor cofinanciering te zorgen. Hanteert de Minister bepaalde voorwaarden voor het al dan niet steunen van cofinanciering? Is ook wat betreft cofinanciering een gelijk (blijvend) speelveld voor landbouwbedrijven haar uitgangspunt?

De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de gevolgen van de Brexit voor de import van landbouwvoertuigen. In haar richtlijnen voor de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) wijst de Europese Commissie erop dat Britse landbouwvoertuigen mogelijk niet meer op de Europese markt geplaatst kunnen worden nadat het VK uit de Europese Unie is getreden. De certificering van landbouwvoertuigen is gereguleerd in een verordening. Volgens Verordening 167/2013 mogen alleen voertuigen met een certificaat van een verantwoordelijke autoriteit uit een lidstaat op de Europese markt geplaatst worden. Dat zou betekenen dat certificaten van het VK na uittreding niet meer geldig zijn. Hoeveel landbouwvoertuigen worden jaarlijks vanuit het VK in Nederland ingevoerd? Herkent de Minister het genoemde knelpunt? Wat is haar inzet op dit punt?

Ruim acht weken geleden heeft het lid Bisschop schriftelijke vragen ingediend naar aanleiding van de reactie van de Minister op de steunmaatregelen van de Belgische overheid aan pluimveehouders in verband met de fipronilcrisis.6 De leden van de SGP-fractie horen graag wanneer deze vragen beantwoord worden. Deze leden ontvangen de beantwoording graag zo snel mogelijk.

II Antwoord / Reactie van de Minister

Met deze brief beantwoord ik de vragen gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg van 9 april jl. die geen betrekking hebben op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april jl. De beantwoording van de vragen over de op de Raad geagendeerde onderwerpen heeft u reeds ontvangen op 11 april jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1100)

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie stellen dat in het verleden genomen maatregelen ter bevordering van de visstand in de Middellandse Zee tot nu toe weinig hebben uitgehaald. Volgens de Europese Commissie waren deze maatregelen te gefragmenteerd en onvoldoende geïmplementeerd. Heeft de Minister er vertrouwen in dat de nieuw aangekondigde maatregelen wel voldoende zullen worden geïmplementeerd? Deelt de Minister de mening dat de landen met belang in de demersale visserij in de Westelijke Middellandse Zee de afspraken uit het inspanningsstelsel moeten nakomen? De Minister geeft aan dat zij streeft naar een gelijke behandeling in gelijke gevallen om geen onterechte verschillen tussen visserijregio’s te laten ontstaan. Wat ziet de Minister als eventuele vervolgstappen indien blijkt dat de nieuw aangekondigde maatregelen wederom niet goed worden geïmplementeerd?

Ja, ik ga er van uit dat de betrokken lidstaten hun verantwoordelijkheid zullen nemen; immers wanneer nakomen van de afspraken uitblijft, zal de visstand in de Middellandse Zee snel uitgeput raken. Het is aan de Commissie om toe te zien op de implementatie van de maatregelen en eventuele vervolgstappen voor te stellen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister niet voornemens is zelf een effectanalyse uit te voeren op de wetgevingsvoorstellen voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), omdat de Europese Commissie dat al doet. In hoeverre kijkt de Europese Commissie ook naar de verschillen tussen landen en in hoeverre kijkt de Europese Commissie specifiek naar een individuele lidstaat?

De Europese Commissie publiceert bij belangrijke wetsvoorstellen een effectenanalyse voor de Europese Unie als geheel. Vaak bevatten die analyses ook cijfers voor de afzonderlijke lidstaten, regio’s en sectoren. In hoeverre dat ook bij de GLB-wetsvoorstellen gebeurt, zal blijken wanneer die voorstellen worden uitgebracht (naar verwachting eind mei).

Ten aanzien van de toekomst van het GLB vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister kan aangeven hoe het krachtenveld ligt en op welke manier zij zich krachtig gaat inzetten tegen de externe convergentie? Kan de Minister aangeven of er vanaf het startpunt aandacht is voor kwantificeerbare en daarmee afrekenbare doelen in het GLB?

De posities van lidstaten over externe convergentie kwamen naar voren tijdens de laatste Landbouw- en Visserijraad, naar aanleiding van het voorstel van het Voorzitterschap om Raadsconclusies op te stellen over de Mededeling van de Europese Commissie over voeding en landbouw. Estland, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije konden niet instemmen met een compromisvoorstel omdat daarin geen eenduidige keuze werd gemaakt voor die convergentie. Voor sommige andere lidstaten was een keuze voor convergentie onacceptabel geweest, waaronder Nederland, dat op dit punt een duidelijke positie heeft ingenomen samen met andere belanghebbende lidstaten. Op dit moment zijn dat met name België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Italië, Malta en Slovenië. Ik verwijs u naar het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 19 maart jl. Overigens zullen de onderhandelingen over het GLB-budget, met inbegrip van externe convergentie, niet in de Landbouwraad plaatsvinden, maar in het kader van de voorstellen van de Europese Commissie voor het Meerjarig Financieel Kader, die naar verwachting op 2 mei a.s. zullen worden uitgebracht.

Kwantificeerbare doelen hebben de volle aandacht van de Europese Commissie en de lidstaten. Nederland dringt aan op kwantificeerbare en afrekenbare doelen voor het GLB.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een update kan geven over de ontwikkelingen rondom de Brexit. Op welke manier worden bedrijven die direct geraakt worden, meegenomen in de ontwikkelingen? Uit onderzoek gedaan door het Comité van de Regio’s blijkt dat Urk bovengemiddeld hard getroffen wordt door de Brexit.7 Wat vindt de Minister van deze uitkomst? Wat heeft zij tot op heden gedaan in het voorbereiden van maatregelen om ervoor te zorgen dat Urk niet onevenredig hard getroffen zal worden?

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat volgens het Comité van de Regio’s de provincies Noord-Holland en Flevoland (met visserijplaatsen als Urk) hard zullen worden getroffen door de Brexit. Onderkent de Minister dit? Worden er door de Minister maatregelen genomen om deze situatie het hoofd te bieden?

Op 23 maart jl. nam de Europese Raad richtsnoeren aan waarmee de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) over het kader voor de nieuwe relatie na de Brexit kunnen worden gestart. Het kabinet is van mening dat de richtsnoeren een goede basis bieden om de onderhandelingen met het VK te starten.

Voorlichting voor bedrijven is een speerpunt van het kabinet en een belangrijk onderdeel van de voorbereidingen op de uittreding van het VK uit de EU. Het kabinet is daarom doorlopend in overleg met relevante stakeholders, onder meer door het zelf organiseren van evenementen, zoals op 26 januari, 29 maart en 19 april jl.

Ook treedt het ministerie regelmatig in overleg met relevante uitvoeringsorganisaties ten behoeve van eenduidige bedrijfsvoorlichting in voorbereiding op de Brexit en met relevante stakeholders. Een goed voorbeeld daarvan is de Brexit agro-stakeholderbijeenkomst. Op deze manier worden bedrijven meegenomen in de ontwikkelingen rondom Brexit. Daarnaast kunnen ondernemers ook zelf met vragen terecht bij het Brexit-loket (www.brexitloket.nl). Ook zoek ik bedrijven op om in gesprek te gaan over de gevolgen van de Brexit. Zo bracht ik een bezoek aan de Rotterdamse haven en bezocht ik Urk waar ik o.a. over de Brexit in gesprek ging met vissers.

Ik realiseer me goed dat de Brexit grote gevolgen kan hebben voor visserijgemeenschappen zoals Urk, zeker als het een harde Brexit betreft. Zo is een groot deel van bijvoorbeeld de platvis die in Urk wordt geveild en verwerkt afkomstig uit VK-wateren. Het is dan ook van groot belang dat er afspraken gemaakt worden over de nieuwe relatie. In het kader van die onderhandelingen komt Nederland op voor de Nederlandse visserijbelangen, zoals in het regeerakkoord is aangekondigd. Ik zet mij daarbij in voor het behoud van toegang tot de Britse wateren en het voortzetten van het gezamenlijke beheer door de EU en het VK van de visbestanden. Ik trek hierin samen op met mijn visserijcollega’s van de andere betrokken lidstaten.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat Eurocommissaris voor Landbouw heeft gezegd dat hij een voorstander is van een uitzondering voor suikerbieten als het om een verbod van neonicotinoïden gaat.8 Kan de Minister bevestigen dat zij de Eurocommissaris volgt in zijn lijn? Zo nee, waarom niet?

De Europese Commissie (DG Santé) heeft op 10 april jongstsleden voorstellen aan de lidstaten voorgelegd om het gebruik van drie neonicotinoïden in te perken. Ik heb het Ctgb inmiddels om een advies gevraagd en ik heb u in een aparte brief geïnformeerd over mijn standpunt.

De leden van de VVD-fractie hebben nog een vraag over hormoonontregelaars. Kan de Minister aangeven wanneer er gestemd gaat worden over de nieuwe criteria voor de identificatie van hormoonontregelaars op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en biociden?

Al op 13 december 2017 heeft de Europese Commissie een voorstel ter stemming aan lidstaten voorgelegd voor aangepaste, wetenschappelijke criteria voor de identificatie van hormoonverstorende stoffen bij gewasbeschermingsmiddelen in het Standing Committee on Plants, Animals Food en Feed (SCoPAFF). Dit voorstel bevatte, zoals aan u gemeld, niet de door Nederland bepleite uitzondering voor werkzame stoffen die een bedoelde hormoonverstorende werking hebben op insecten, maar niet op organismen zoals zoogdieren en mensen (Kamerstuk 27 858, nr. 418). In het SCoPAFF is uiteindelijk door een meerderheid van lidstaten ingestemd met het voorstel, waarbij Nederland zich heeft onthouden van stemming omdat bedoelde uitzonderingsmogelijkheid ontbrak. Het vervolg is nu de zogenoemde voorhangprocedure onder comitologie. Dit houdt in dat de Raad en het Europees Parlement drie maanden de tijd hebben om op het door lidstaten in het SCoPAFF aangenomen voorstel te reageren. De Raad heeft al ingestemd op 27 februari. Naar verwachting zal het Europees Parlement ook instemmen.

De Minister geeft in haar brief over de Evaluatie Agroregelingen (Kamerstuk 28 625, nr. 255) een beleidsreactie op het rapport van Berenschot. De leden van de VVD-fractie hebben hierover de volgende vragen. Wanneer kan de Kamer de invulling van het fonds ter stimulering van bedrijfsovernames tegemoet zien? Welke resultaten uit het rapport betrekt de Minister bij de instelling van dit fonds? Deelt de Minister de mening dat de evaluatie op dit punt achterhaald is, omdat deze evaluatie gaat over de openstellingen in de jaren 2010, 2011 en 2012? Wat is de toegevoegde waarde van dit rapport (ondanks het feit dat deze rapportage een verplichting is)? Kan de Minister ook op deze vragen ingaan in relatie tot de andere onderzochte projecten? Deelt de Minister de mening dat een evaluatie veel sneller opgevolgd moet kunnen worden als regelingen niet helemaal aan de wensen voldoen? Kan de Minister aangeven wat de kosten van het onderzoek Berenschot zijn geweest? Zo nee, waarom niet?

Over de concrete uitwerking van het Bedrijfsovernamefonds Jonge Boeren zal ik uw Kamer zoals eerder toegezegd voor de zomer informeren. Mijn uitgangspunt daarbij is dat het fonds complementair moet zijn aan bestaande regelingen zoals de regeling Jonge Landbouwers (JoLa) en de borgstelling voor MKB-landbouwkredieten (BL). De evaluatie geeft het beeld dat de JoLa-regeling beschouwd kan worden als een «steuntje in de rug». Bij de inrichting van het Bedrijfsovernamefonds Jonge Boeren zal ik nadrukkelijk kijken hoe het wezenlijk bij kan dragen aan het stimuleren van bedrijfsovernames en investeringen in bedrijfsvernieuwing en innovatie om zo een vitale Nederlandse landbouwsector te houden. De in deze evaluatie ontwikkelde en toegepaste methode biedt mogelijk kansen om de effectiviteit van het nieuwe fonds ook kwantitatief in beeld te brengen.

Daarnaast geeft het rapport inzicht in de effectiviteit van de andere geëvalueerde instrumenten. Dit inzicht kan nuttig zijn bij het bepalen van instrumenten die mogelijk nodig zijn voor de ondersteuning van de grote uitdagingen waar de sectoren nu voor staan. In die zin is de evaluatie niet achterhaald. Ik ben het met u eens dat tijdige (ook tussentijdse) evaluatie en het eventueel op basis daarvan bijstellen van beleid de norm is. Het onderzoek heeft € 138.573 gekost, wat minder is dan wanneer deze instrumenten separaat waren geëvalueerd.

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor haar antwoorden naar aanleiding van vragen van onder andere de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de Aanpassing Nationale Strategie voor toepassing van de Gemeenschappelijke Marktordening voor groenten en fruit. De Minister schrijft dat het overleg met de producentenorganisaties tot goede resultaten heeft geleid. Deze leden zijn hier blij mee. Naar aanleiding van deze gesprekken is onder andere vernieuwingseis nader uitgewerkt en gepreciseerd. Kan de Minister aangeven hoe deze nadere uitwerking eruit ziet?

De eis dat een project in het algemeen een vernieuwend karakter heeft (vernieuwingseis), blijft behouden. Dit houdt in dat de producentenorganisatie niet eerder planmatige of bewuste activiteiten heeft ondernomen op het gebied van de betreffende activiteiten. Daarbij is van belang dat uit het project blijkt dat de betreffende activiteiten bewust en gericht gekozen zijn en dat het project aansluit bij de visie en met name de SWOT-analyse van de producentenorganisatie.

Wel is de wijze waarop de producentenorganisatie aantoont aan die eis te voldoen sterk vereenvoudigd. Voor het eerste operationele programma van de producentenorganisatie, dat aan de nieuwe eisen ten aanzien van de structuur moet voldoen, wordt uitgegaan van een kwalitatieve beschrijving door de producentenorganisatie van de uitgangssituatie. Bij een volgend operationeel programma kan worden getoetst of in het voorafgaand operationeel programma gelijksoortige projecten zijn opgenomen.

Daarnaast is het soort vernieuwende projecten waaraan gedacht kan worden uitgebreid. In het kader van het strategisch doel «marktgericht produceren» kan naast projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe producten, concepten of markten ook worden gedacht aan projecten ten behoeve van het substantieel verbeteren van een bestaand product bijvoorbeeld qua kwaliteit of houdbaarheid. In het kader van het strategisch doel «versterking afzetstructuur» kan naast projecten ten behoeve van verdergaande samenwerking met andere producentenorganisaties of uitbreiding van het ledenbestand ook worden gedacht aan het ontsluiten van een nieuwe markt, een logistieke innovatie of een nieuwe manier van klantenbelevering.

In aanvulling op projecten in het kader van het strategisch doel «verduurzaming» is verduidelijkt dat de vernieuwingseis ook niet van toepassing is in de volgende gevallen:

  • Het plan waarmee de producentenorganisatie, voor zover mogelijk, invulling geeft aan de maatregelen voor crisispreventie en -beheer voor zover die onder de Nationale Strategie zijn opengesteld. Dit plan is geen project en kan gedurende het jaar gewijzigd worden om snel te reageren op (mogelijk) crisissituaties. Omdat het plan geen project is, zijn de eisen ten aanzien van projecten (vernieuwend karakter, onderbouwing bijdrage aan de streefdoelen van de producentenorganisatie) niet van toepassing.

  • Een project dat doorloopt in een volgend operationeel programma. De maximale looptijd van een project is nu gesteld op 5 jaar waarbij opname in een volgend operationeel programma mogelijk is. Een project is gedefinieerd als een samenhangend geheel van activiteiten die subsidiabel zijn gesteld in deze regeling ter uitvoering van een strategisch doel dat door een producentenorganisatie wordt nagestreefd met haar operationeel programma. Een project kan dus zeer uitgebreid zijn en uitstrekken tot een volgend operationeel programma.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Het Zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatie dragen bij aan een goede landbouwpraktijk en de zorg voor het milieu. De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor de inspanningen die zijn geleverd om de derogatie voort te zetten (Kamerstuk 33 037, nr. 282). In de brief staat dat de Minister voornemens is om een vergoeding te vragen voor het afgeven van vergunningen met betrekking tot de derogatie. Dit komt voort uit het meer in lijn brengen van de derogatiebeschikkingen in de verschillende lidstaten. Dienaangaande vragen deze leden of er kosten voor de derogatievergunning in rekening gebracht worden in andere lidstaten. Zo ja, hoeveel per bedrijf? Daarnaast vragen zij de Minister welk bedrag voor deze beperkte vergoeding zij in gedachten heeft en hoe de vaststelling van deze kosten wordt onderbouwd.

Naast Nederland is er inderdaad ook een aantal andere lidstaten dat een derogatie heeft van de Nitraatrichtlijn (België voor de regio Vlaanderen, Denemarken, Ierland, Italië voor de regio’s Lombardije en Piemonte, Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland). De voorwaarden in de beschikkingen zullen in de loop der jaren op elkaar afgestemd raken. In sommige lidstaten is al langer sprake van vergunningen, zoals dit nu ook voor Nederland zal gelden. De keuze om de kosten hiervan in rekening te brengen bij bedrijven is aan de lidstaat zelf. Het is mij niet bekend of andere lidstaten kosten doorberekenen.

Het profijtbeginsel is grondslag voor doorberekening. De mate waarin kosten worden doorgerekend is gemaximeerd op de daadwerkelijke kosten. Daarnaast is voor het doorberekenen van toezicht- en handhavingskosten altijd een wettelijke grondslag vereist en er moet sprake zijn van een uitdrukkelijke belangenafweging. Dat is hier het geval.

Voorlopig is de inschatting dat een vergunning jaarlijks tussen € 50 en € 100 zal kosten. De kostenberekeningen worden te zijner tijd toegelicht in een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarmee de kosten met ingang van 2019 kunnen worden doorberekend. Omdat de derogatiebeschikking door de Europese Commissie in het lopende jaar 2018 wordt afgegeven zullen voor het jaar 2018 nog geen kosten worden verbonden aan een derogatievergunning. Overigens zullen de kosten verbonden aan de verplichte derogatiemonitoring, die ook voor de vorige derogatieperiode gold, al wel vanaf 2018 worden doorberekend. Naar verwachting zullen deze kosten iets hoger zijn dan in 2017. Dit zal eveneens worden toegelicht bij wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda over de beperking van controlekosten bij de nieuwe controleverordening. Deze leden vragen wat de voortgang is van de behandeling van het kwaliteitssysteem voor de varkenshouderij en de vleeskalverhouderij. Op welke onderdelen is er nog discussie? In hoeverre wordt het met deze twee kwaliteitssystemen mogelijk de controlekosten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te verlagen?

De private kwaliteitssystemen (PKS) die betrekking hebben op de varkenshouderij en de vleeskalverhouderij die zich bij de NVWA hebben aangemeld voor toetsing tegen de criteria van de Taskforce Voedselvertrouwen, betreffen «IKB Nederland Varkens» respectievelijk «Productcertificatie Regelement SKV». Beide PKS zijn in behandeling en bevinden zich in de fase van voorbereiding bureaustudie respectievelijk uitvoering bureaustudie. In de bureaustudie wordt vastgesteld of de PKS aantoonbaar voldoen (opzet, bestaan en werking) aan de criteria van de Taskforce Voedselvertrouwen. De inschatting is dat van beide PKS de toetsingsprocedure in het najaar 2018 kan worden afgerond.

De NVWA krijgt door de geaccepteerde PKS informatie die gebruikt wordt voor bijvoorbeeld risico- en doelgroep-analyses. In het algemeen geldt dat hierdoor fysieke controles aangepast kunnen worden. Dit kan inhouden dat bedrijven waarbij dit mogelijk is met een lagere frequentie gecontroleerd worden of een aangepaste inspectie krijgen. Hierdoor kunnen de inspectiekosten (tijd) voor bedrijven dalen. Hoeveel dit zal zijn is per bedrijf verschillend en is afhankelijk van meerdere factoren die onderdeel uitmaken van de risico- en doelgroep-analyses.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Update Landbouwkundige impactanalyse van de NVWA over neonicotinoïden, die vorige week naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 418). Hieruit blijkt een grote impact. Hoe beoordeelt de Minister deze impactanalyse en weegt zij deze mee in haar standpuntbepaling ten behoeve van de nog te verwachten commissievoorstellen over deze drie neonicotinoïden?

Leidend voor het Nederlandse standpunt over actieve stoffen in gewasbeschermingsmiddelen is de wetenschappelijke beoordeling van EFSA, de rapporteur lidstaat en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Hierbij staan de risico’s voor mens, dier en milieu centraal en wordt gekeken naar eventuele mitigerende maatregelen.

Indien Commissievoorstellen kunnen leiden tot het wegvallen van nationale toelatingen van middelen en daarbij een impact wordt verwacht voor Nederlandse teelten, wordt de NVWA verzocht om een impactanalyse. Deze analyses worden voornamelijk gebruikt voor prioritering van (topsectoren)onderzoek naar alternatieven. Ik heb u in een aparte brief geïnformeerd over mijn standpunt ten aanzien van de neonicotinoïden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de toekomst van het GLB. Met welke lidstaten trekt Nederland op in de besluitvorming over het GLB? Welke lidstaten heeft de Minister sinds haar aantreden bezocht? Welke inkomende collega-Ministers uit EU-lidstaten hebben Nederland sinds november 2017 bezocht? Is bij deze bezoeken over het GLB gesproken? Hoe vaak heeft de Minister bilateraal met de Eurocommissaris voor Landbouw over het GLB gesproken? Wat is het belangrijkste punt dat Nederland in ieder geval uit de besluitvorming over het GLB wil halen?

Nederland streeft naar goede contacten en verstandhouding met alle lidstaten en de Commissie, en voert in dat kader frequent gesprekken op ambtelijk en politiek niveau. Vrijwel maandelijks spreek ik met mijn collega’s en de Eurocommissaris in het kader van de Landbouw- en Visserijraad, zowel in de Raad als en marge daarvan. Daarnaast tref ik hen bij mijn bezoeken aan lidstaten, hun bezoeken aan Den Haag, en bij conferenties en beurzen, zoals de bijeenkomst over de toekomst van het GLB van mijn Franse ambtsgenoot en de Grüne Woche in Berlijn.

Inhoudelijk zet ik daarbij in op modernisering, verduurzaming en vereenvoudiging van het GLB en grotere subsidiariteit in de uitwerking daarvan door de lidstaten, en versterking van de positie van de boer in de keten. Het GLB moet minder gericht worden op inkomensondersteuning en meer op innovatie en betalingen voor maatschappelijke diensten, met behoud van een gelijk speelveld. Zo neemt de effectiviteit van de beschikbare middelen toe, wat mede nodig is om verkleining van het GLB-budget ten gevolge van Brexit en nieuwe beleidsprioriteiten op te vangen.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe Nederland er in de besluitvorming voor gaat zorgen dat er kwantificeerbare doelen worden afgesproken, met name ten aanzien van klimaat en biodiversiteit. En hoe gaat Nederland in de besluitvorming ervoor zorgen dat deze doelen in alle EU-lidstaten gerealiseerd kunnen worden? Wat gaat de Minister doen om met het GLB bij te dragen aan het halen van de Europese waterdoelen? Hoe denkt de Minister concreet te zorgen voor «verblauwing» van het GLB? Is de Minister bereid om de Europese Commissie op te roepen een systematische check uit te laten voeren op de coherentie van Europese landbouwwetgeving en landbouwsubsidies met de Parijse klimaatdoelen? Is de Minister bereid om zo nodig een dergelijke «Parijs Proof check» zelfstandig op korte termijn te laten uitvoeren?

Zie ook mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie over kwantificeerbare en afrekenbare doelen. Kwantificeerbare doelen hebben de aandacht van de Europese Commissie en de lidstaten. Ook Nederland dringt aan op kwantificeerbare en afrekenbare doelen voor het GLB. De Europese Rekenkamer dringt in haar recente rapport over de Mededeling van de Europese Commissie eveneens aan op kwantificeerbare doelen per lidstaat. Bij publicatie van de GLB-voorstellen zal blijken in hoeverre de Europese Commissie daar invulling aan geeft. Nederland zal in de onderhandelingen blijven aandringen op kwantificeerbare doelen, die immers nodig zijn voor de verschuiving die het Regeerakkoord voorstaat naar prestatiebetalingen voor maatschappelijke doelen en naar innovatie. Die verschuiving zal ook bijdragen aan het behalen van doelen met betrekking tot bodem- en waterkwaliteit en klimaat. De Europese Commissie schetst in haar Mededeling over het toekomstig GLB een zeer nadrukkelijke rol van de Parijse klimaatdoelen (en de SDG’s). Ik heb mijn steun daarvoor uitgesproken en zal dat bij het beoordelen van maatregelen zeker laten meewegen. Het huidige GLB biedt ruime mogelijkheden om bij te dragen aan Europese waterdoelen. Ik verwacht dat dat ook geldt voor het GLB na 2020 en ik zal daarvoor pleiten.

Het GLB zal naar verwachting meetbare doelen omvatten en kaders voor de lidstaten hoe die doelen te behalen. De Europese Commissie zal waken over de realisatie van die doelen door de lidstaten. De strategische plannen van lidstaten zullen moeten aangeven hoe die lidstaten de doelstellingen vertalen in maatregelen. De Europese Commissie zal met de lidstaat in gesprek gaan over bijstelling van zijn strategisch plan ingeval dat plan naar haar oordeel onvoldoende bijdraagt aan de realisatie van de gestelde doelen. Gelet hierop zie ik in dit stadium geen reden tot een oproep aan de Europese Commissie om te doen wat zij al aangeeft te zullen doen en evenmin voor een eigen nationale toetsing.

De leden van de D66-fractie hebben nog een aantal vragen over gewasbescherming. Hoe beoordeelt de Minister de oproep van de Europese Ombudsman tot een grondige hervorming van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen tot de markt? Hoe beoordeelt de Minister de oproep van Eurocommissaris voor Landbouw om suikerbieten uit te zonderen van de nog te nemen besluiten over neonicotinoïden, zowel in inhoudelijke zin als procedurele zin?

Op dit moment wordt op EU-niveau een evaluatie uitgevoerd van de Verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening (EG), nr. 1107/2009). Nederland zal, zoals aan u gemeld, in de loop van 2018 een formeel standpunt bepalen op dit dossier (Kamerstuk 27 858, nr. 417).

Zie voor uw vraag over de neonicotinoïden mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de geluiden ten aanzien van de herziening van het GLB. Op basis van de eerste signalen vrezen deze leden dat kansen gemist gaan worden om daadwerkelijke stappen te zetten naar een duurzame, diervriendelijke landbouwsector- en markt, die goede prijzen biedt voor boeren en tuinders.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over het vergroten van de vrijheid van lidstaten indien dit niet gekoppeld wordt aan heldere, afrekenbare doelen omtrent biodiversiteit, het reduceren van chemische gewasbeschermingsmiddelen, de bijdrage van de landbouw aan het klimaatprobleem en het sluiten van kringlopen. Deze leden voorzien een «race to the bottom» waarbij lidstaten, redenerend vanuit het perspectief van het voorkómen van concurrentienadelen ten opzichte van andere lidstaten, de regels en mogelijkheden zoveel mogelijk zullen oprekken ten faveure van hun eigen landbouwsector.

Nu al zien de leden van de GroenLinks-fractie dit gebeuren in sectoren waar vrijwillige gekoppelde steun is toegestaan, zoals de suikerbietensector. Een studie van de Wageningen UR die op 7 februari 2018 gepubliceerd werd, laat zien dat deze vrijwillige gekoppelde steun leidt tot marktverstoring en overproductie. Een systeemverandering is nodig om de landbouw in evenwicht te brengen met klimaatdoelen, natuur en biodiversiteit.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de Europese Rekenkamer op 19 maart 2018 een briefingdocument publiceerde getiteld «Briefing paper: Future of the CAP». De Europese Rekenkamer roept op om toekomstige GLB-uitgaven te koppelen aan ambitieuze en relevante streefdoelen. Volgens de Rekenkamer komt de vergroening in de huidige voorstellen nog onvoldoende uit de verf, omdat een deel van de voorgestelde GLB-maatregelen niet gekoppeld is aan heldere, kwantificeerbare streefdoelen. Deze leden onderschrijven deze oproep en vragen de Minister om in de Raad voorstellen te doen voor een harde koppeling tussen groene, kwantificeerbare prestatiedoelen en GLB-betalingen. Is de Minister daartoe bereid? Is de Minister bereid zich er in de formele en informele gesprekken met haar collegae voor in te zetten dat voldoende waarborgen worden ingebouwd om een «race to the bottom» te voorkomen?

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen hierover van de VVD- en de D66-fracties. Ik zal mijn zeker inzetten voor voldoende ambitie op de duurzaamheidsdoelen van het toekomstig GLB.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat meer subsidiariteit in het GLB gepaard moet gaan met harde, afrekenbare doelen ten aanzien van onder meer biodiversiteit, dierenwelzijn, klimaat en het sluiten van kringlopen. Is de Minister bereid om de Europese Commissie nadrukkelijk te verzoeken alleen nog maar Europese subsidies te verstrekken als daar concrete, meetbare en kwantificeerbare prestaties ten behoeve van verduurzaming of andere maatschappelijke opgaven tegenover staan? Zo ja, op welke wijze gaat zij zich daarvoor inzetten? Hoe wil de Minister zich inspannen voor behoud van een gelijk speelveld? Hoe wil de Minister zich inspannen om de EU-doelen in de richting van de lidstaten afdwingbaar te maken? Met andere woorden; hoe wil de Minister borgen dat niet-naleving van de EU-doelen van het toekomstige GLB ook daadwerkelijk zal leiden tot sancties? Hoe beoordeelt de Minister het briefingdocument van de Europese Rekenkamer, getiteld «Briefing paper: Future of the CAP»?

Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen van de D66-fractie zet de regering in op het meer richten van inkomensondersteuning naar innovatie en maatschappelijke diensten. Daarnaast kunnen er ook subsidies zijn voor bijvoorbeeld innovatie, investeringen (door jonge boeren), risicobeheer, kennisverspreiding of de ontwikkeling van circulaire economie en korte ketens. Bij de omslag naar meer prestatiebetalingen is het effect op het gelijke speelveld overigens beperkt omdat noch ontkoppelde inkomenssteun, noch prestatiebetalingen volgens de WTO marktverstorend zijn. Het behalen van die prestaties dient adequaat gemonitord te worden. Zoals de Europese Rekenkamer stelt is een effectief sanctiebeleid onmisbaar ingeval de doelen niet worden gehaald. Het rapport van de Europese Rekenkamer zie ik als een steun voor de Nederlandse inzet voor modernisering van het GLB, met de kanttekening dat de Europese Rekenkamer meer dan Nederland de nadruk legt op nalevingszekerheid ten opzichte van vereenvoudiging en lastenvermindering.

De GroenLinks-fractie wil dat het huidige pijlersysteem verandert. Naar de mening van deze leden heeft directe inkomenssteun niet of nauwelijks bijgedragen aan een betere inkomenspositie van de boer, eerder aan een betere inkomenspositie voor bedrijven in de verdere voedselketen en hogere grond- en pachtprijzen. Deelt de Minister de mening dat dit het moment is om geld te verschuiven van directe inkomenssteun naar betalingen voor biodiversiteit, dierenwelzijn, klimaat, het sluiten van kringlopen en andere bovenwettelijke, maatschappelijke prestaties?

Met betrekking tot de pijlerstructuur wijs ik de GroenLinks-fractie erop dat de inhoud en betekenis van de huidige pijlers in het toekomstige GLB naar verwachting anders zal worden. Het ziet ernaar uit dat elke lidstaat een strategisch plan moet opstellen dat beide pijlers omvat, waarin zal worden aangegeven hoe de lidstaat de gestelde doelen bereikt met inzet vanuit beide pijlers. De Europese Commissie beoogt daarbij volgens eigen zeggen ook grotere flexibiliteit tussen de pijlers. Ten algemene steun ik inderdaad een beweging naar betalingen voor maatschappelijke prestaties, in lijn met het Regeerakkoord.

De leden van de fractie van GroenLinks horen zorgelijke geluiden over de onderhandelingsstrategie van de Minister. Door rigide vast te houden aan het handhaven van de huidige verdeling van de hectaresteun over de lidstaten zouden verschillende lidstaten minder geneigd zijn om voorstellen voor verdere vergroening van het GLB te steunen. Kan de Minister de leden van de GroenLinks-fractie geruststellen en deze zorgen ontkrachten? Deelt de Minister de mening dat de huidige, historisch en op basis van productie gegroeide verdeling van middelen over de lidstaten geen objectieve basis vormt en (te) zeer in het nadeel is van een aantal lidstaten, waaronder de Baltische Staten? Zo nee, waarom niet? Is de Minister voornemens een proactieve rol te spelen in het doorbreken van de impasse omtrent externe convergentie? Zo ja, hoe wil zij dit doen? Kan de Minister garanderen dat de rigide opstelling van de Minister inzake hectaresteun op geen enkele manier zal leiden tot minder vergroening van het GLB? Hoe beoordeelt de Minister de voorzitterschapsconclusies naar aanleiding van de vorige Landbouw- en Visserijraad? Kan de Minister aangeven welk deel van de conclusies ze wel en welk deel ze niet onderschrijft?

Ik verwijs de fractie van GroenLinks naar mijn antwoorden over externe convergentie tijdens het VAO Landbouw- en Visserijraad op 15 februari 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 53, item 9) met betrekking tot de door uw fractie ingediende motie (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1084) en mijn antwoord op de vragen van de VVD-fractie. Ik wijs erop dat convergentie in een aantal lidstaten, waaronder Nederland, zou leiden tot aanzienlijke reductie van de GLB-middelen en het draagvlak voor verdere vergroening van het landbouwbeleid daar ook in gevaar kan brengen.

Het is juist dat de huidige verdeling van middelen over lidstaten geen duidelijke objectieve basis kent, maar de (zeer) grote verschillen in kosten (zoals van arbeid en grond), productiviteit en opgaven maken evident dat een verdeling alleen op basis van hectares in relatie tot de doelen van het GLB niet adequaat is. Terecht verwijzen de voorzitterschapsconclusies van de vorige Landbouw- en Visserijraad voor externe convergentie naar de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader. Ook voor het overige bieden de voorzitterschapsconclusies naar mijn mening een goed compromis voor de positie van de Raad ten aanzien van de Mededeling over voeding en landbouw van de Europese Commissie. Gezien de positie die het kabinet in het BNC-fiche heeft verwoord kon ik de conclusies steunen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat het nieuwe GLB ten volle moet worden ingezet voor de realisering van de Klimaatovereenkomst van Parijs (COP21) en de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties. Het op 26 maart 2018 gepubliceerde advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur «Duurzaam en Gezond: Samen naar een houdbaar voedselsysteem» zet helder uiteen waarom de veestapel zal moeten krimpen om de landbouw aansluiting te laten vinden bij de doelstellingen in COP21. Deze leden vinden daarom dat een hoog btw-tarief op vlees ingevoerd zou moeten worden en dat de btw op duurzame eiwit-alternatieven en op groente en fruit verlaagd zou moeten worden. Zo kan de veehouderij haar bijdrage leveren aan het halen van de klimaatafspraken. Is de Minister bereid dit te bepleiten? Is de Minister tevens bereid om in te zetten op afspraken over het in Europees verband verminderen van het aantal landbouwdieren? Zo nee, waarom niet?

Ten aan zien van btw zijn er afspraken gemaakt in het Regeerakkoord. Verder vermeld het Regeerakkoord dat in het kader van het bereiken van de klimaatdoelstellingen ingezet wordt op technische maatregelen (mestverwerking, voedselmix, kas als energiebron, etc.), die de voorkeur boven volumebeperkende maatregelen hebben.

In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 19 maart 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098) lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de Minister de Europese Commissie heeft opgeroepen om de relatie tussen mededingingsregels en de regels voor samenwerkingsmogelijkheden in het GLB alsnog te verduidelijken. Deze leden onderschrijven dit verzoek. Zij roepen de Minister op om het niet enkel bij een verheldering van die relatie te laten. Is de Minister bereid om proactief voorstellen op tafel te leggen voor het verbeteren van de positie van boeren ten opzichte van markpartijen, bijvoorbeeld door de ruimte binnen de mededingingsregels op te rekken en meer ruimte te maken voor het oprichten van coöperaties?

Ik verwijs de fractie van GroenLinks naar mijn antwoorden op de vragen van de fracties van VVD, CDA en D66 over de op de Raad geagendeerde onderwerpen heeft u reeds ontvangen op 11 april jl.

Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen maken de leden van de GroenLinks-fractie zich zorgen over uitspraken van Eurocommissaris voor Landbouw. Onlangs zei hij tijdens een persconferentie in Brussel over een mogelijk verbod op neonicotinoïden, voorstander te zijn van een uitzondering voor suikerbieten. Nu een Europees verbod op neonicotinoïden eindelijk in zicht komt, mogen er geen achterdeuren in de wetgeving worden ingebouwd om deze schadelijke middelen alsnog op de markt te houden. Deelt de Minister deze mening? Gaat de Minister een totaalverbod op neonicotinoïden bepleiten?

Ik verwijs de fractie van GroenLinks naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over neonicotinoïden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie constateren dat de discussie over het GLB zich vooral lijkt toe te spitsen op de hoogte van het totale budget voor het GLB en de wens van enkele lidstaten om de hoogte van landbouwsubsidies gelijk te trekken. Deze leden dringen er bij de Minister op aan de ambities voor drastische vergroening van het GLB vast te houden en niet akkoord te gaan met een voorstel waarin geen forse stappen op dit gebied worden gezet, ook niet als op andere vlakken de wensen van Nederland wel worden ingewilligd.

De leden van de SP-fractie betreuren het dat aangaande het voorstel van de Europese Commissie om een drietal neonicotinoïden in te perken, Nederland een strategie van afzwakking en uitstel van het Commissievoorstel lijkt te hebben gevoerd. Deze leden zien de betreffende neonicotinoïden als een duidelijke bedreiging voor de biodiversiteit en de insectenstand, specifiek de bijenstand. Zij constateren dat dit ook blijkt uit de meest actuele wetenschappelijke onderzoeken, inclusief dat van Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid. De leden van de SP-fractie merken op dat Nederland in verschillende dossiers haar opstelling (terecht) laat afhangen van de actuele wetenschappelijke consensus en dringen er bij de Minister op aan dit ook in dit dossier te doen en daarmee het voorstel van de Europese Commissie onomwonden te steunen.

Ik heb kennis genomen van de opmerkingen van de leden van de SP-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een reactie op het onderzoek van het Comité van de Regio’s, waaruit onder meer blijkt dat Urk bovengemiddeld hard zal worden getroffen door de Brexit.

Ik verwijs de fractie van de ChristenUnie naar mijn antwoorden op de vragen hierover van de fractie van de VVD.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de import van kangoeroevlees door Nederland en de Europese Unie. Deze leden vragen de Minister of zij bekend is met de Australische documentaire «Kangaroo» die een niet al te positief stemmende inkijk geeft in de achtergrond en herkomst van dit vlees.9 In deze aangrijpende documentaire wordt de Australische jacht op kangoeroes op onverbloemde wijze in beeld gebracht. Normen op het gebied van zowel dierenwelzijn als op het gebied van hygiëne worden met voeten getreden. Wat vindt de Minister van de getoonde beelden, de bevindingen van de documentairemakers en de getoonde onderzoeksresultaten? Hoe beoordeelt de Minister de getoonde dodingsmethoden? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen om de import van dit vlees, gelet op de niet al te florissante herkomst volgens normen waarmee Europese boeren c.q. vleesleveranciers niet zomaar weg zouden komen. Deelt de Minister die zorgen? En zo nee, waarom niet? Kan de Minister actuele cijfers van de import van kangoeroevlees en (producten van) kangoeroeleer voor de Nederlandse en de Europese markt verstrekken aan de Kamer?

Ik heb kennis genomen van de trailer van de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story». In de trailer wordt melding gemaakt van het doodschieten van kangoeroes en het dood slaan van jonge kangoeroes.

In dit verband wil ik de volgende eerder door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris van Economische Zaken gegeven antwoorden van 4 februari 2016 op vragen van uw Kamer in herinnering roepen, waarin op dergelijke constateringen wordt ingegaan (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1395).

Hoewel het geen prettige beelden zijn, bieden deze geen indicatie dat ten algemene methoden worden toegepast die niet ook in de EU zijn toegestaan (Verordening (EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden) of die ingaan tegen de OIE standaarden voor het doden van dieren.

De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit heeft uitgezocht hoeveel kangoeroevlees er afgelopen jaar is ingevoerd via een Nederlandse Buitengrens Inspectie Post. In 2017 waren dat 9 partijen, met een netto gewicht van 139 ton. Hiervan was 1 partij bestemd voor België (18 ton), de overige partijen waren voor de Nederlandse markt bestemd. De NVWA is bij haar inventarisatie geen partijen tegengekomen van huiden en/of andere producten van kangoeroes.

Er zijn onder andere door de leden van de Partij voor de Dieren-fractie schriftelijk vragen gesteld over fraude met kwarteleieren. De Keuringsdienst van Waarde had ontdekt dat de supermarkt Jumbo zogenaamde «Veluwse scharrelkwarteleitjes» verkocht, terwijl deze uit een Franse legbatterij kwamen. De legbatterij is in Europa dan wel verboden voor kippen, maar kwartels mogen in veel Europese landen nog steeds letterlijk worden klemgezet in een legbatterij. Deze leden vinden het onacceptabel dat de legbatterij nog steeds is toegestaan in Europa. Is de Minister bereid te pleiten voor een totaalverbod, dus niet alleen voor kippen maar ook voor kwartels?

Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden op de vragen die eerder door het lid Ouwehand in dit kader zijn gesteld en die ik uw Kamer op korte termijn doe toekomen.

Kan de Minister inzichtelijk maken voor welke andere dieren de legbatterij of een vergelijkbare kooihuisvesting nog steeds gebruikt mag worden in de Europese Unie?

Voor een aantal landbouwhuisdieren zijn alleen de algemene welzijnsregels in Richtlijn 98/58/EG van toepassing. Met name voor de dieren die op grotere schaal worden gehouden, zoals bijvoorbeeld leghennen, zijn ook specifieke regels ten aanzien van bijvoorbeeld de huisvesting van toepassing (voor leghennen Richtlijn 1999/74/EG). In richtlijn 1999/74/EG is ook het verbod op de legbatterij voor leghennen opgenomen. Mij zijn – behoudens kwartels – geen andere pluimveesoorten bekend die in de EU in met legbatterijen vergelijkbare kooien worden gehouden.

Waarom zou een verbod op de legbatterij voor kippen kunnen rekenen op groot maatschappelijk draagvlak en een verbod op een soortgelijk systeem voor andere dieren niet?

Ik heb geen informatie beschikbaar op basis waarvan ik hierover een uitspraak zou kunnen doen.

Is de Minister, gelet op het feit dat kwartels in Nederland überhaupt niet mogen worden gehouden voor productiedoeleinden, bovendien bereid te pleiten voor een Europees verbod op het bedrijfsmatig houden van kwartels? Zo nee, waarom niet?

Nee. Onder de juiste omstandigheden is het wellicht mogelijk om kwartels te houden voor productiedoeleinden zonder dat het welzijn van de dieren daardoor in vergelijking met andere landbouwhuisdieren wezenlijk wordt aangetast.

De Minister heeft de Kamer gemeld dat Nederland een nieuwe derogatie heeft gekregen op de Nitraatrichtlijn, wat betekent dat Nederlandse boeren meer mest mogen uitrijden op het land dan in de Nitraatrichtlijn is afgesproken. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat, anders dan anders, de derogatie is verleend voor een periode van slechts twee jaar én aan voorwaarden is gebonden. Het interessante is dat de voorwaarden die het Nitraatcomité stelt eerder in min of meer dezelfde bewoordingen door de Kamer zijn aangedragen als noodzakelijk om de structurele fraude met mest ook maar enigszins te kunnen aanpakken. De Minister vond de voorstellen van de Kamer destijds niet nodig. Nu wordt de Minister – omdat zij derogatie wil – alsnog gedwongen om scherpere maatregelen om de mestfraude onder controle te krijgen. Deze leden zijn zeer benieuwd naar de plannen. Het pakket dat Minister tot nu toe heeft gepresenteerd was immers lang niet overtuigend genoeg, zeggen nu ook haar vrienden van het Nitraatcomité. Dat was overigens ook de conclusie al van de NVWA. Kan de Minister uitleggen waarom ze de voorstellen van de Kamer destijds van tafel veegde? Was het niet verstandiger geweest om meteen de aanpak van de zorgwekkende en structurele mestfraude te intensiveren? Heeft zij niet teveel haar oren laten hangen naar wat de sector wenselijk vond? En hoe wenselijk blijkt dat eigenlijk te zijn geweest, als nu alsnog een betere handhaving moet worden opgetuigd?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat het Planbureau voor de Leefomgeving10 en het rapport van Blauw en Korff uit 2016 al concludeerden dat de fraude in de Nederlandse veehouderij structureel is. Ook de NVWA gaf in haar beoordeling van het door de sector opgestelde plan van aanpak mestfraude alvast aan dat het sectorplan niet smart genoeg is: niet specifiek, niet meetbaar, niet acceptabel, niet realistisch en niet tijdgebonden (Kamerstuk 33 037, nr. 249 ). Deze leden wijzen de Minister met nadruk op de conclusie dat de fraudeprikkel niet wordt weggenomen – daar wijzen deze leden voortdurend op. Wat gaat de Minister doen om de fraudeprikkel nu wel weg te nemen? En wat gaat de Minister doen om de handhaving te versterken?

Ik neem afstand van het geschetste beeld dat mestfraude pas aandacht kreeg vanwege de gewenste derogatieverlening. Sinds 2014 is uw Kamer met regelmaat geïnformeerd over de aanpak van fraude bij mest en de maatregelen die de overheid getroffen heeft om de naleving te verbeteren (onder meer via Kamerstuk 33 037, nrs. 229, 201 en 160). Verder bent u middels mijn brief van 20 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 249) geïnformeerd over het plan van aanpak van de sector om fraude met mest terug te dringen. Ik heb uw Kamer aangegeven dat het noodzakelijk is dat vanuit de sector wordt ingezet op een cultuuromslag. Daar wordt vanuit het plan van aanpak aan gewerkt. Daarnaast zet ik zelf onder meer in op gebieds- en risicogericht handhaven. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 282).

De in de derogatiebeschikking genoemde handhavingsstrategie wordt de komende maanden verder uitgewerkt langs de lijnen zoals beschreven in mijn brief van 4 april jl. Daarin wordt meegenomen dat is overeengekomen met de Europese Commissie om de fysieke controles op bedrijven met een derogatie terug te brengen tot 5% (in plaats van 7% in de vorige periode) aangezien de grondkwaliteit onder derogatiebedrijven gemiddeld genomen beter is dan het gemiddelde van alle landbouwbedrijven. De vrijkomende capaciteit zal worden ingezet voor andere mestinspecties en -controles. Daarmee gaat de Europese Commissie in op een nadrukkelijke wens van Nederland om de controle-inspanningen meer risicogericht in te zetten.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de Nederlandse uitzonderingspositie niet eindeloos kan worden volgehouden en dat de verkorte duur van de verleende derogatie daarbij al een duidelijk teken aan de wand is. Deelt de Minister de mening dat het op zijn minst onzeker is hoe lang Nederland deze uitzonderingspositie nog kan volhouden? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister de mening dat de Nederlandse boeren duidelijkheid verdienen over hun toekomst, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. En deelt de Minister de mening dat het voor zowel milieu als boer verstandiger zou zijn om een stip op de horizon te zetten door aan te kondigen dat dit de laatste keer is dat Nederland inzet op een uitzonderingspositie in het Europese mestbeleid? Zo nee, waarom niet?

De mening van de leden van de PvdD-fractie dat het vanuit milieuperspectief of uit perspectief van boeren gewenst zou zijn om van derogatie af te zien, deel ik niet. Derogatie is bedoeld om veehouders onder strikte milieuvoorwaarden meer dierlijke mest te laten toedienen op hun land zodat de nutriëntencyclus op het bedrijf meer gesloten is. Derogatie verruimt de mogelijkheid voor gebruik van dierlijke mest in plaats van kunstmest en stimuleert het gebruik van grasland boven maïsland. De hogere gebruiksnorm voor dierlijke mest wordt door de Europese Commissie alleen toegekend als geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn. Dit wordt onder meer duidelijk uit de monitoringsresultaten van derogatiebedrijven (Kamerstuk 33 037, nr. 220). Daaruit blijkt dat de grondwaterkwaliteit onder derogatiebedrijven gemiddeld genomen beter is dan het gemiddelde van alle landbouwbedrijven, en dat veruit de meeste derogatiebedrijven een nitraatconcentratie in de wortelzone laten zien die lager is dan 50 milligram nitraat per liter.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister inzichtelijk kan maken hoe groot de Nederlandse veestapel nog kan zijn als Nederland zich netjes gaat houden aan de Nitraatrichtlijn, zonder derogatie. Deze leden willen dat de Minister garandeert dat een eventueel verlies van de derogatie niet gepaard gaat met gedwongen vroegtijdige slacht van gezonde dieren, zoals met het drama rond de fosfaatrechten is gebeurd. Welke maatregelen gaat de Minister nemen om gedwongen slacht te voorkomen? Is zij bereid in te zetten op een afbouw van het aantal gefokte en geïmporteerde dieren, om zo zorgvuldig voor te sorteren op een einde aan de derogatie? Zo nee, waarom niet?

Het Nitraatcomité heeft op 4 april jl. positief geadviseerd aan de Europese Commissie om Nederland een nieuwe derogatie te verlenen voor de komende twee jaar. Uw vraag is dan ook deels hypothetisch, namelijk naar wat er zou gebeuren op het moment dat Nederland geen derogatie meer ontvangt. Voor Nederland is, juist ook gezien vanuit het verbeteren van de waterkwaliteit, een derogatie van belang. Dit wordt onder meer duidelijk uit de monitoringsresultaten (Kamerstuk 33 037, nr. 220) van derogatiebedrijven. Daaruit blijkt dat de grondwaterkwaliteit onder derogatiebedrijven gemiddeld genomen beter is dan het gemiddelde van alle landbouwbedrijven, en dat veruit de meeste derogatiebedrijven een nitraatconcentratie in de wortelzone laten zien die lager is dan 50 milligram nitraat per liter.

De situatie waar de leden van de PvdD-fractie naar verwijzen, betrof de overschrijding van het fosfaatproductieplafond door de melkveehouderij in 2015 en 2016. Dit was direct gerelateerd aan de omvang van de melkveestapel en vereiste dus rechtstreeks ingrijpen daarin. Bij een eventueel verlies van derogatie in de toekomst zouden meer handelingsopties mogelijk zijn. De verminderde mestafzetmogelijkheden bij verlies van derogatie kunnen immers worden opgevangen door een combinatie van mogelijke maatregelen, zoals extra mestafzet, extra verwerking, verdringing of vermindering van de veestapel. Ik zie geen aanleiding voor maatregelen die zouden voorsorteren op een dergelijke mogelijke toekomstige situatie.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het onderzoek van De Groene Amsterdammer «De boer broeit voort; de EU subsidieert de vervuiling van het Nederlandse platteland».11 Kent de Minister dat artikel?

Ja, dit artikel is mij bekend.

De Groene Amsterdammer bevestigde onder andere dat gemeentebesturen geen noemenswaardige drempels opwerpen tegen megastallen. Dieren en omwonenden delven nog altijd het onderspit ten opzichte van de grootschalige agro-industrie. De Groene Amsterdammer stelt dat er slechts acht Nederlandse boeren in 2015 hun methaanuitstoot rapporteerden. Klopt dit? En hoeveel Nederlandse veehouders zijn in gebreke gebleven bij het doorgeven van deze informatie?

In de Groene Amsterdammer lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie ook dat er slechts 49 Nederlandse veehouderijen geregistreerd staan in het European Pollution Release and Transfer Register (e-prtr) met hun uitstoot van schadelijke stoffen, terwijl er vermoedelijk vele honderden Nederlandse veehouders een vergunning bezitten die boven de ondergrens van ammoniakvervuiling van tienduizend kilo per jaar uitkomt. Kan de Minister dit bevestigen? Hoeveel Nederlandse veehouderijen zijn in gebreke gebleven bij het doorgeven van deze informatie? Klopt het vermoeden dat de door de veehouders aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland doorgegeven informatie niet naast de provinciale vergunningsdatabanken wordt gelegd? Zo nee, hoe zit het dan? Staat de Minister open voor de suggestie om dit, eventueel steekproefsgewijs, te checken?

Elke veehouderij in Nederland moet voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van «vergunde» of «te vergunnen» aantal dierplaatsen. De gemeenten en/of de provincies zijn hiervoor het bevoegde gezag.

Slechts een deel van deze veehouderijen is verplicht om in het kader van de Verordening PRTR (Pollutant Release and Transfer Register) hun emissies door te geven aan RVO.nl. Dit betreft vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven met meer dan 750 plaatsen voor zeugen, 2.000 plaatsen voor vleesvarkens en 40.000 plaatsen voor pluimvee én met een uitstoot van meer dan 10.000 kilogram ammoniak per jaar, 50.000 kilogram fijnstof per jaar, 100.000 kilogram methaan per jaar of 10.000 kilogram lachgas per jaar. Hierbij wordt uitgegaan van het daadwerkelijk gehouden aantal dieren in een bepaald kalenderjaar.

Op het moment dat op een vestiging één of meer van de hierboven genoemde drempelwaarden worden overschreden, wordt dit gepubliceerd in een nationaal en Europees register.

Wat betreft de werkwijze kan ik melden dat sinds de inwerkingtreding van de Verordening PRTR in 2007 gebruik gemaakt van de IPPC-database (IPPC staat voor «Integrated Pollution Prevention and Control»). Hierin staan alle vestigingen van varkens- en pluimveehouderijen in Nederland met meer dan 750 plaatsen voor zeugen, 2.000 plaatsen voor vleesvarkens en 40.000 plaatsen voor pluimvee. Hiervan wordt een selectie gemaakt, zodat alleen die bedrijven worden uitgenodigd om hun gegevens aan te leveren met een ammoniakuitstoot rond de drempelwaarde van 10.000 kg of daarboven.

RVO.nl controleert de gegevens die de vestigingen van intensieve veehouderijbedrijven hebben ingevuld met andere databestanden, waarover RVO.nl de beschikking heeft. Denk hierbij aan: registratie I&R (Identificatie & Regsitratie), registratie dierproductierechten, de gegevens van de gecombineerde data-inwinning (GDI), gemeentelijke vergunning gegevens en de provinciale WEB-BVB bestanden.

Er zijn 239 vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven uitgenodigd de gegevens door te geven aan RVO.nl voor het verslagjaar 2015. Hiervan hebben 237 hun gegevens daadwerkelijk doorgegeven. Hiervan overschreden er 110 de drempelwaarde voor ammoniak, 0 voor fijnstof, 0 voor lachgas en 11 voor methaan.

RVO.nl levert de gegevens van de vestigingen van varkens- en pluimveehouderijen die één of meer drempelwaarden overschrijden aan het RIVM. Het RIVM verzorgt de publicatie in het nationale en Europese register. Er blijkt een verschil te zijn tussen de gegevens in die registers en de gegevens van RVO.nl.

In het Europese register zijn 49 vestigingen van Nederlandse varkens- en pluimveebedrijven opgenomen die in het verslagjaar 2015 één van de drempelwaarden overschrijden.

Er vindt op dit moment een analyse plaats naar de mogelijke oorzaken van de verschillen.

Onderschrijft de Minister de stelling dat door de gebrekkige Nederlandse rapportage een groot deel van de ammoniakvervuiling door de Nederlandse agrarische sector onder de Europese radar blijft? Ze nee, waarom niet? Is er sprake van fraude? Is er sprake van onnauwkeurige controles op het aantal gehouden dieren? Wat gaat de Minister doen om deze situatie recht te trekken en er voor te zorgen dat de Nederlandse rapportages weer stroken met de werkelijke vervuiling, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie.

Nee, dat onderschrijf ik niet. De Verordening PRTR beperkt zich – zoals hierboven aangegeven – tot vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven in Nederland met een bepaalde minimum omvang én met emissies boven een bepaalde drempelwaarde.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de Nederlandse inzet in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) ten aanzien van de beperkingen aan het gebruik van neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 418). Evenals de stapels wetenschappelijk onderzoek, is de Kamer nog altijd duidelijk: doe de neonicotinoïden in de ban. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben daarom met teleurstelling kennisgenomen van de stellingname van Eurocommissaris voor Landbouw tijdens een conferentie in Brussel waar hij zei een uitzondering te willen voor suikerbieten als het om een verbod op neonicotinoïden gaat. Is de Minister bereid om hier met klem afstand van te nemen? Zo nee, waarom niet?

Zie voor mijn antwoord het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over neonicotinoïden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister in principe positief is over meer cofinanciering bij het GLB. In een vorige algemeen overleg gaf de Minister aan dat nationale cofinanciering voor Nederland voordelig kan zijn omdat op dit moment van elke euro die vanuit Nederland naar Brussel gaat, maar een klein deel terugkomt. De leden van de SGP-fractie zetten hierbij nog wat vraagtekens. Deze leden verwachten dat er tussen de lidstaten grote verschillen zullen zijn in de bereidheid om nationaal voor cofinanciering te zorgen. Hanteert de Minister bepaalde voorwaarden voor het al dan niet steunen van cofinanciering? Is ook wat betreft cofinanciering een gelijk (blijvend) speelveld voor landbouwbedrijven haar uitgangspunt?

Ik verwijs de SGP-fractie allereerst naar mijn antwoorden tijdens het VAO Landbouw- en Visserijraad op 15 februari 2018 met betrekking tot een bij die gelegenheid ingediende motie van GroenLinks (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1083) over dit onderwerp (Handelingen II 2017/18, nr. 53, item 9). Ik heb daarbij aangegeven dat cofinanciering voor Nederland voordeling kan uitpakken, gezien het feit dat Nederland bijna driemaal meer aan de Europese begroting bijdraagt dan dat het daaruit terugontvangt. Cofinanciering sluit ook aan op de Nederlandse inzet op grotere subsidiariteit, een kleinere Europese meerjarenbegroting na de Brexit en meer prestatiebetalingen, ook in de eerste pijler. Het effect van cofinanciering op het gelijke speelveld zal inderdaad moeten worden meegewogen bij de behandeling van de voorstellen van de Europese Commissie voor het Meerjarig Financieel Kader. De gevolgen van cofinanciering voor de begroting en voor burgers en bedrijven zullen te zijner tijd integraal moeten worden beoordeeld in samenhang met de uitkomst van de MFK-onderhandelingen.

De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de gevolgen van de Brexit voor de import van landbouwvoertuigen. In haar richtlijnen voor de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) wijst de Europese Commissie erop dat Britse landbouwvoertuigen mogelijk niet meer op de Europese markt geplaatst kunnen worden nadat het VK uit de Europese Unie is getreden. De certificering van landbouwvoertuigen is gereguleerd in een verordening. Volgens Verordening 167/2013 mogen alleen voertuigen met een certificaat van een verantwoordelijke autoriteit uit een lidstaat op de Europese markt geplaatst worden. Dat zou betekenen dat certificaten van het VK na uittreding niet meer geldig zijn. Hoeveel landbouwvoertuigen worden jaarlijks vanuit het VK in Nederland ingevoerd? Herkent de Minister het genoemde knelpunt? Wat is haar inzet op dit punt?

In 2016 importeerde Nederland 773 landbouwvoertuigen afkomstig uit het VK, met een totale waarde van € 11 miljoen. In het concept uitredingsakkoord is geregeld dat individuele producten die voor de uittreding al in de handel gebracht zijn gewoon verder verhandeld kunnen worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om een voertuig dat door de fabrikant aan een distributeur geleverd is.

Voor producten die na de uittreding in de handel worden gebracht geldt hetzelfde als voor de invoer van landbouwvoertuigen uit andere derde landen. Deze zullen dus volgens verordening 167/2013 een EU-typegoedkeuring moeten aanvragen bij een EU-autoriteit. De autoriteiten in het VK worden na uittreding namelijk niet langer beschouwd als een EU-autoriteit die volgens verordening 167/2013 typegoedkeuringen mag afgeven.

Ten aanzien van zulke typegoedkeuringen die zijn afgegeven door een autoriteit in het VK vóór uittreding en lopende aanvragen ten tijde van de uittreding is niets voorzien in het uittredingsverdrag. De Europese Commissie is zich hiervan bewust en is voornemens om maatregelen nemen waardoor EU-autoriteiten gemachtigd worden om eerder afgegeven typegoedkeuringen door een VK-autoriteit om te zetten. De Europese Commissie heeft een «notice» beschikbaar gemaakt voor producenten met meer informatie12.

Ten aanzien van mijn inzet verwijs ik naar de brief van 5 februari 2018 van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat bij de derde aanbeveling uit het rapport «Impact van non-tarifaire handelsbelemmeringen als gevolg van Brexit» van KPMG (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1068).

Ruim acht weken geleden heeft het lid Bisschop schriftelijke vragen ingediend naar aanleiding van de reactie van de Minister op de steunmaatregelen van de Belgische overheid aan pluimveehouders in verband met de fipronilcrisis. De leden van de SGP-fractie horen graag wanneer deze vragen beantwoord worden. Deze leden ontvangen de beantwoording graag zo snel mogelijk.

Ik heb uw Kamer de antwoorden op de vragen van het lid Bisschop reeds doen toekomen.

III Volledige agenda

Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 16 april 2018. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1099 – Brief regering d.d. 05-04-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Verslag Landbouw- en Visserijraad 19 maart 2018. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098 – Brief regering d.d. 04-04-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Evaluatie Agroregelingen met POP2 financiering en fijnstofmaatregelen. Kamerstuk 28 625, nr. 255 – Brief regering d.d. 09-03-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Voortgang van de onderhandelingen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Kamerstuk 28 625, nr. 256 – Brief regering d.d. 15-03-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Reactie op het verzoek commissie over het rapport van Oceana, «The impact of the EU IUU Regulation on seafood trade». Kamerstuk 21 501-32, nr. 1096 – Brief regering d.d. 15-03-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Nederlandse inzet in het SCoPAFF en de landbouwkundige impactanalyse inzake neonicotinoïden. Kamerstuk 27 858, nr. 418 – Brief regering d.d. 04-04-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.


X Noot
2

«Hogan: Sugar beet farmers should be exempt from neonicotinoid ban», Politico, 27 maart 2018.

X Noot
4

Planbureau voor de Leefomgeving, Evaluatie meststoffenwet 2016 (http://www.pbl.nl/nieuws/nieuwsberichten/2017/huidig-mestbeleid-niet-effectief-genoeg).

X Noot
6

Schriftelijke vragen van het lid Bisschop over de reactie op de steunmaatregelen aan pluimveehouders in België naar aanleiding van de fipronilcrisis (2018Z02305).

X Noot
8

«Hogan: Sugar beet farmers should be exempt from neonicotinoid ban», Politico, 27 maart 2018.

X Noot
10

Planbureau voor de Leefomgeving, Evaluatie meststoffenwet 2016 (http://www.pbl.nl/nieuws/nieuwsberichten/2017/huidig-mestbeleid-niet-effectief-genoeg).

Naar boven