28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 255 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2018

Hierbij bied ik u het rapport aan met de titel «Evaluatie Agroregelingen met POP2 financiering en fijnstofmaatregelen» met in een separaat document de bijlagen1. De evaluatie omvat de openstellingen op basis van de Regeling LNV-subsidies in de periode 2010 – 2014 van de regelingen «Praktijknetwerken», «Demonstratieprojecten», «Samenwerking bij innovatieprojecten» en «Jonge landbouwers» en voor de periode 2007 – 2014 de openstellingen voor de «Gecombineerde luchtwassystemen» en «Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijn stof» (hierna: fijnstofmaatregelen).

Conclusies rapport Berenschot

In lijn met de Kabinetsreactie2 op het rapport Theeuwes om evaluaties daar waar mogelijk kwantitatief te benaderen, kent deze evaluatie een econometrische aanpak. De econometrische methodologie is uitgewerkt door bureau Berenschot in overeenstemming met prof. dr. Van der Klaauw (Vrije Universiteit, Tinbergen Instituut en Centre for Economic Policy Research). De effecten van de subsidies zijn gemeten aan de hand van de fiscale inkomens- en vermogensontwikkeling op bedrijfsniveau. Dergelijk onderzoek is mogelijk binnen de (in verband met privacy) beveiligde onderzoeksfaciliteit van het CBS. Daarnaast is op basis van enquêtes en/of casestudies een kwalitatieve impressie verkregen.

Voor de inhoudelijke conclusies verwijs ik u kortheidshalve naar het rapport en de samenvatting daarin3.

Beleidsreactie

Uit de evaluatie blijkt dat de subsidiëring van de onderzochte kennisgerichte maatregelen effectief is. Zowel de kwantitatieve als kwalitatieve analyse wijst in deze richting. Het gaat hierbij om «Praktijknetwerken», «Samenwerking bij innovatieprojecten» en «Functionele agrobiodiversiteit». Het demonstratieproject «Schoon en zuinig» heeft een minder duidelijk positief effect.

De regelingen die gericht zijn op (milieu)investeringen laten voor de inkomens- en vermogensontwikkeling een minder eenduidig beeld zien. Het investeringsniveau op bedrijven met gesubsidieerde gecombineerde luchtwassers wijkt niet significant af van de controlegroep; ook uit de enquête blijkt dat de subsidie niet doorslaggevend was bij investeringen in gecombineerde luchtwassers. Bij de fijnstofmaatregelen lijkt de eerste fase een steuntje in de rug geweest te zijn, ook voor het beschikbaar komen van technieken. De tweede fase heeft wel geleid tot substantieel meer investeringen en is als effectief beoordeeld.

De subsidie voor jonge landbouwers lijkt in de huidige vorm vooral een steuntje in de rug te zijn. In het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is voor de stimulering van bedrijfsovernames een fonds aangekondigd om er voor te zorgen dat een bedrijf direct na overname een toekomstgerichte, duurzame ontwikkelstap kan maken. Momenteel verken ik de opties voor de invulling hiervan waarbij ik de resultaten van de evaluatie zal betrekken. Uw Kamer zal binnenkort hierover worden geïnformeerd.

De evaluatie laat dus een divers beeld zien van verschillende instrumenten en hun effectiviteit. Hiermee levert de evaluatie goede handvatten op voor de ontwikkeling van eventuele nieuwe instrumenten in het kader van de maatschappelijke opgaven waar de agrarische sector voor staat. Ook laat de evaluatie zien waar nog hiaten zitten in de gegevensverzameling, nodig voor een goede monitoring en verantwoording. De gehanteerde kwantitatieve benadering lijkt veelbelovend en kan op onderdelen nog verder uitgewerkt worden, bijvoorbeeld in relatie tot een ex ante evaluatie.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerbrief d.d. 13 december 2012 (Kamerstuk 32 637, nr. 45)

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven