8 Inburgering en integratie

Inburgering en integratie

Aan de orde is het tweeminutendebat Inburgering en integratie (CD d.d. 27/03 en 03/04).

De voorzitter:

Aan de orde hebben we nu het tweeminutendebat naar aanleiding van het commissiedebat Inburgering en integratie. Dat was op 3 april alweer. Er is een flinke lijst met mensen die zich ingeschreven hebben. Minister van Sociale Zaken, nog steeds fijn dat u bij ons bent. Het is nu middag. Ik geef als eerste het woord aan de heer Bamenga van D66.

De heer Bamenga (D66):

Dank u wel, voorzitter. We hebben een goed debat gehad, twee keer over hetzelfde onderwerp. Er waren ontzettend veel mooie toezeggingen gedaan door de minister. Vandaar slechts één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er 110.000 Oekraïners in Nederland verblijven vanwege de aanhoudende oorlog met Rusland;

overwegende dat deze oorlog niet op korte termijn stopt en dat de wederopbouw van Oekraïne tijd zal kosten, waardoor het aannemelijk is dat Oekraïense ontheemden niet spoedig zullen terugkeren;

van mening dat het onverstandig is om geen voorbereidingen te treffen voor Oekraïense ontheemden die voor langere tijd of misschien voor altijd in Nederland zullen verblijven;

verzoekt de regering om, ongeacht de status van wel of geen tijdelijke bescherming, scenario's uit te werken ter bevordering van de integratie en inburgering van Oekraïense ontheemden in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bamenga.

Zij krijgt nr. 417 (32824).

Dank u wel. De volgende spreker is de heer Flach van de SGP.

De heer Flach (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Tijdens het commissiedebat hebben we uitgebreid stilgestaan bij het antisemitisme, dat wild om zich heen grijpt in ons land. Naast aandacht in onderwijs en andere domeinen van de samenleving moet er ook nadrukkelijk aandacht voor zijn bij de inburgering en integratie van nieuwe Nederlanders. De SGP deed het voorstel om inburgeraars te verplichten een bezoek af te leggen aan het Holocaustmuseum of een vergelijkbare locatie waarbij de gruwelijkheden van de Holocaust ook tastbaar en voelbaar worden voor nieuwe Nederlanders. Tijdens het antisemitismedebat in april hebben we hier een concreet voorstel voor gedaan, dat inmiddels zelfs in het hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie is terechtgekomen. Zo snel kan het gaan.

Vandaag wil ik daar nog een voorstel aan toevoegen. In Duitsland moeten nieuwkomers een verklaring van verbondenheid met het Joodse volk ondertekenen. De SGP zou dat ook graag in Nederland een plek willen geven in de inburgeringsprocedure. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in Duitsland sprake is van een "verklaring van verbondenheid", waarbij inburgeraars beloven het Joodse leven te beschermen;

overwegende dat naast het bestrijden van antisemitisme via het onderwijs aandacht voor antisemitisme en de Holocaust bij de inburgering en naturalisatie van nieuwkomers niet mag ontbreken, gezien de Europese en Nederlandse geschiedenis;

verzoekt de regering bij de evaluatie van de participatieverklaring te verkennen hoe meer specifieke aandacht voor de geschiedenis van de Holocaust en de betekenis daarvan voor de huidige tijd onderdeel kan worden van de participatieverklaring, en daarbij nadrukkelijk het Duitse voorbeeld te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Flach, Van der Plas, Ceder en Becker.

Zij krijgt nr. 418 (32824).

Dank u wel. De volgende spreker is de heer Ergin van DENK.

De heer Ergin (DENK):

Voorzitter, dank u wel. Even een korte mededeling. Ik ben enorm benieuwd naar de appreciatie van de minister van de moties straks, maar ik heb om 14.00 uur een commissiedebat. Ik ga proberen er vijf á tien minuten aan toe te voegen, maar het spijt me als ik dit debat iets eerder moet verlaten. Ik heb drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de afgelopen periode veel ervaring is opgedaan op het gebied van participatie in de samenleving middels de Werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt;

overwegende dat uit het voortgangsonderzoek naar de werkagenda blijkt dat de deelnemers het ervaren als een waardevol netwerk met een onverminderd nastrevenswaardige doelstelling;

verzoekt de regering om, kennisgenomen hebbende van de evaluatieonderzoeken, voor 2025 een voorstel te doen over hoe de Werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt wordt geborgd in de toekomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.

Zij krijgt nr. 419 (32824).

De heer Ergin (DENK):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat samenleven betekent dat men op basis van de principes van onze Grondwet elkaar wederzijds accepteert;

overwegende dat wederzijdse acceptatie helaas nog geen vaststaand feit is in onze samenleving vanwege discriminatie;

van mening dat in het belang van maatschappelijke participatie de strijd tegen discriminatie van onverminderd belang blijft;

verzoekt de regering om de huidige aanpak tegen discriminatie en racisme onverminderd voort te zetten en voorstellen te doen om deze aanpak tegen discriminatie en racisme op alle vlakken op te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ergin en Van Baarle.

Zij krijgt nr. 420 (32824).

De heer Ergin (DENK):

De derde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voor de maatschappelijke positie van Nederlandse imams van belang is dat er een volwaardige universitaire opleiding komt tot islamitisch geestelijke;

overwegende dat de gesprekken ter realisatie van een opleiding tot islamitisch geestelijke onlangs zijn gestaakt, maar dat het van belang blijft om hierop in te blijven zetten;

verzoekt de regering om naar mogelijkheden te blijven zoeken om een volwaardige, geaccrediteerde, bekostigde universitaire opleiding tot islamitisch geestelijke te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.

Zij krijgt nr. 421 (32824).

De heer Ergin (DENK):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Merci, dank u wel. Dan kijk ik naar mevrouw Patijn van GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ook voor arbeidsmigranten is de kans op inburgering van belang. Het is essentieel voor de sociale cohesie in de samenleving en voor draagvlak in buurten. Maar hoe kan je erbij horen als je de kans niet krijgt, als je werkgever een uitzendbureau is in de vleesindustrie? Afgelopen jaren zagen we keer op keer schaamteloos misbruik van deze mensen: onderbetaling, slechte en dure huisvesting, ziekmakend werk, ontslag op staande voet als verdienmodel, en zelfs mishandeling en uitbuiting. Het wordt tijd dat de vleesindustrie zich niet langer verstopt achter de rug van uitzendbureaus en zelf met werkgeverschap aan de slag gaat, zodat deze mensen hier normaal mee kunnen doen en kunnen integreren. Daarom hebben wij de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat arbeidsmigranten in de vleesindustrie al jarenlang te maken krijgen met onderbetaling, slechte huisvesting, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en onterecht ontslag op staande voet;

verzoekt de regering om met spoed, op basis van artikel 12, lid 1 WAADI, te komen met een algemene maatregel van bestuur waarin een uitzendverbod voor de gehele pluimvee- en vleesindustrie wordt afgekondigd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn, Koekkoek en Van Kent.

Zij krijgt nr. 422 (32824).

Dank u wel. Ik constateer dat deze motie een heel ander onderwerp raakt. Het is wel een uitspraak van de Kamer, maar ... Of zie ik het verkeerd?

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

In het debat is aan de orde geweest hoe we kunnen komen tot de integratie van arbeidsmigranten, zodat zij ook de Nederlandse taal kunnen leren. Daar is geen wetgeving voor te maken, maar we zien wel dat die mensen de kans niet krijgen om op een normale manier te integreren in de omstandigheden waarin ze moeten leven, met een hele hoge werkdruk en hele slechte huisvesting.

De voorzitter:

Het is goed. Het is een uitspraak van de Kamer. Ik bemoei me er dan ook verder niet mee. Ik constateer alleen dat het een heel ander onderwerp is.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Het is specifiek aan de orde geweest in het debat.

De voorzitter:

Helder. Mevrouw Keijzer.

Mevrouw Keijzer (BBB):

Dat is de vraag. We hebben het natuurlijk gehad over participatie van arbeidsmigranten, maar we hebben het niet gehad over een verbod in een specifieke sector. Dus eigenlijk vind ik dat die buiten de orde is. Hoe moet ik hier ooit enigszins onderbouwd een keuze in maken voor de stemmingen aanstaande dinsdag? Zonder dat we het erover gehad hebben in het commissiedebat, vraag je eigenlijk aan de Kamer: verbied arbeidsmigratie in een specifieke sector. Maar we hebben het niet gehad over waar die misstanden dan aan de orde zijn, in hoeveel van deze bedrijven zich dat voordoet en of we dit op een andere manier kunnen aanpakken. Weet u, voorzitter, we proberen met z'n allen de hoeveelheid moties naar beneden te brengen. Dan helpt het in ieder geval om niet zo'n vergaand voorstel uit het niets via een motie in de Kamer neer te leggen zonder dat het in het commissiedebat aan de orde geweest is, inclusief alle voor- en nadelen daarvan, waarbij een van de eerste vragen is of dit überhaupt kan. We moeten onszelf ook een klein beetje serieus nemen. Ik snap het: dit voelt natuurlijk lekker stoer. Maar tegelijkertijd vind ik enige zorgvuldigheid in beraadslagingen en onszelf serieus nemen als het gaat om het indienen van moties wel belangrijk. Dus ja, mijn eerste voorstel zou zijn: dit is buiten de orde; laten we het niet op deze manier doen. Maar als dat niet zo is, vind ik het wel heel erg moeilijk om dit even serieus te gaan wegen en om hier als fractie van de BBB een afgewogen besluit voor te maken aanstaande dinsdag. Dat laat onverlet dat er op allerlei plekken in Nederland zaken misgaan. Maar je moet er ook voor uitkijken dat je de goeden niet onder de kwaden laat lijden.

De voorzitter:

U kijkt mij aan, mevrouw Keijzer. Ik zeg u: er is een heel klein haakje in het Reglement van Orde om zo'n motie buiten de orde te laten zijn. Ik peins er niet over om dat nu toe te passen. Ik constateer alleen dat het redelijk ver afstaat van het onderwerp. Als u het mij vraagt, zeg ik: we laten het hierbij. Maar voor de rest is het een uitspraak van de Kamer. Ik leg het echt bij u neer.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter, ik zou wel graag willen reageren. Dit gaat natuurlijk over de vraag of het buiten de orde is, maar ook over de vraag of het überhaupt relevant is voor dit debat. In het debat is de vraag aan de orde geweest of het mogelijk is dat deze mensen de taal leren en de kans krijgen om te integreren, net als andere mensen die hiernaartoe komen. Wij hebben geconstateerd dat er in de afgelopen periode opnieuw misstanden zijn geweest in de vleessector die maken dat het niet langer kan wachten dat deze mensen een positie krijgen.

Twee. Er is een aantal partijen dat samen heeft besloten om het debat over arbeidsmigratie opnieuw uit te stellen. Dat staat weer voor heel ver weg gepland. Dat betekent dat deze mensen iedere keer weer opnieuw moeten wachten op maatregelen waarmee ze de kans krijgen op een normaal dienstverband om een normaal leven te kunnen opbouwen en te kunnen meedoen in deze samenleving. Ik wil ook nog eens benadrukken dat het niet zo kan zijn dat we het alleen maar procedureel bekijken en niet bereid zijn als deze Kamer om er ook voor te zorgen dat er goede maatregelen genomen worden om deze mensen te beschermen.

Mevrouw Keijzer (BBB):

Maar het begint met de vraag of de stelling klopt dat alle arbeidsmigranten die in de vleessector werken de taal niet spreken en niet kunnen leren. Dus daarom: laten we onszelf serieus nemen en niet zo'n vergaande motie in ons midden plempen, maar gewoon de goede discussie voeren. Ik vind 'm buiten de orde en ik ben benieuwd naar het oordeel van de minister daarover, als de Kamer van mening is dat die wel binnen de orde is.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Even ter correctie. Het gaat er niet over dat ze de taal niet spreken. Maar als ze die willen leren, is er door de omstandigheden waaronder ze op dit moment moeten werken geen enkele ruimte om die taal wel te gaan leren.

De voorzitter:

Ik weet niet wie van u beiden als eerste bij interruptiemicrofoon stond. De heer Van Oostenbruggen.

De heer Van Oostenbruggen (NSC):

Er werd al even aangehaald dat het debat over arbeidsmigratie inderdaad is uitgesteld. Dat is heel ongemakkelijk. Overigens hebben we dat op uw verzoek juist opnieuw ingepland voor de zomer. Dat is ook gelukt, waarvoor dank aan de griffie. Ik ben het eigenlijk wel eens met wat mevrouw Keijzer hierover zegt. Een goed debat over dit onderwerp en zeker over een dergelijk pittige en zware maatregel lijkt mij heel erg logisch, ook vanwege het feit dat er onder juristen veel discussie bestaat over de reikwijdte van artikel 12, lid 1. Dat gezegd hebbende, denk ik over het linkje dat u aanhaalt over het leren van de taal: juist in dat debat hebben we het verzoek aan de minister gedaan om daaraan extra aandacht te geven en in gesprek te gaan met werkgevers en O&O-fondsen om te bekijken wat er hierbij mogelijk is. Binnen dat debat vind ik dat juist een hele fijne toezegging. Daardoor komt er zo meteen ook geen motie op dat punt van ons.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ik begrijp dat iedereen procedureel probeert om verder niet na te denken over dit onderwerp, maar uiteindelijk gaat het erom dat deze mensen niet in de omstandigheden zijn waaronder ze de taal kunnen gaan leren en dat er keuzes gemaakt moeten worden, zodat die mensen wel in die positie gaan komen. Het debat is naar voren gehaald, namelijk naar vlak voor de zomer, als er net een nieuwe minister benoemd is. Ik zie al gebeuren dat die minister de partijen gaat vragen om dat debat uit te stellen en dan zijn we wel weer voorbij de zomer.

De heer Flach (SGP):

Dan ga ik toch een inhoudelijke suggestie doen richting collega Patijn. Een aantal maanden geleden is het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen verschenen, waarin arbeidsmigratie een heel belangrijke rol speelt. Daarvan hebben we gezegd: laten we dat heel zorgvuldig met elkaar voorbereiden, met allerlei rondetafelgesprekken, zodanig dat we ook een totaalvisie op arbeidsmigratie kunnen formuleren met elkaar en we daar een grondig debat over kunnen hebben. Daaruit zal naar voren komen dat we voor bepaalde sectoren misschien anders aankijken tegen de hoeveelheid arbeidsmigranten die we daarvoor naar Nederland halen. Ik hoop dat collega Patijn het met mij eens is dat het dan toch wat voorbarig zou zijn om nu al, vooruitlopend op dat heel zorgvuldige debat, één sector bij de kop te pakken en te zeggen: daar stoppen we alvast met arbeidsmigratie. Misschien kan die inhoudelijke reden u dan overtuigen om de motie op dit moment aan te houden.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ten eerste is dat een dik rapport waar ontzettend veel in staat wat al onderzocht is. We gaan daar nog een keer over praten. Dat vind ik allemaal hartstikke goed. Ik heb ook eerder aangegeven dat we wel wat moeite hebben met dat vele nog een keer praten over dit onderwerp. Mijn zorg zit 'm erin dat dit echt al jaren en jaren aan de orde is, dat dat ook hier in deze Kamer, waar ik zelf overigens niet bij was, besproken is en dat de omstandigheden niet verbeteren. Mijn irritatie zit 'm erin dat we de kans om voor deze mensen iets te betekenen, op de korte termijn en snel, nu laten voorbijgaan.

De heer Flach (SGP):

Ik heb daar alleen een korte reactie op. Dan constateer ik dat ik dit toch onzorgvuldig vind en dat wij tegen deze motie zullen stemmen. Het is onzorgvuldig om op dit moment, zonder een grondig debat, één sector zo uit te zonderen van het aannemen van arbeidsmigranten.

De voorzitter:

Helder.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik wil me daar wel bij aansluiten. Ik vind het ook lastig dat hier nu de suggestie wordt gewekt dat partijen die kritisch zijn op het indienen van deze motie, hun ogen zouden willen sluiten voor het onderwerp. Dat is wat we volgens mij hier nu zeggen. Het gaat even niet over de inhoud. Het inhoudelijke debat moeten we met elkaar hebben. De Kamer heeft ook gezegd: dat gaan we nog voor de zomer doen. Het risico is dus dat we nu toch het inhoudelijke debat ingaan. Volgens mij is ons verzoek aan mevrouw Patijn: gun ons dat inhoudelijke debat, want dat hebben we niet gehad. Wat dat betreft ben ik het wel met mevrouw Keijzer eens. We maken er bezwaar tegen dat u nu, in een tweeminutendebat, dat al uitloopt, even snel een heel fundamenteel onderwerp in ons midden gooit. Ons bezwaar is niet gericht tegen de urgentie van het onderwerp en de inhoud, maar tegen dit proces. Ik zou dus aan mevrouw Patijn willen vragen om deze motie aan te houden en het arbeidsmigratiedebat af te wachten. Dan heeft u nog voor de zomer de kans deze motie gewoon in ons midden te leggen.

De heer Boon (PVV):

Ik wil me daarbij aansluiten. Op 2 juli gaan we over arbeidsmigratie praten in de commissie. Dien deze motie daar in, bespreek deze motie daar. Ik denk dat dát de juiste plek is. Dit is daar niet de juiste plek voor. Ik verzoek u dus om de motie aan te houden of in te trekken.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik ben een van de mede-indieners van de motie. We hebben het er natuurlijk over gehad of dat netjes is en of je dat zo moet doen. Maar mevrouw Patijn gaf het net heel duidelijk aan: er stond een commissiedebat over arbeidsmigratie gepland. Als je het netjes wil doen, heb je daar dat debat. Maar dat wordt verschoven door de coalitie. "We hebben dat debat op 2 juli", wordt dan gezegd. Ja, maar volgens mij wordt heel terecht de inschatting gemaakt dat welke minister dan ook daar niks mee kan op zo'n moment. Logischerwijs ga je dan niet zitten wachten, als het leed van mensen echt al jaren bekend is. Dus het lijkt mij een zeer terechte timing om nu een spreekt-uitmotie voor te leggen, want we hebben de kans om ook echt iets te doen.

De voorzitter:

Mevrouw Patijn, ten slotte.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ik heb alle opmerkingen gehoord. Ik heb in ieder geval behoefte aan een appreciatie van de minister. Dus op dit moment ga ik de motie niet aanhouden.

De voorzitter:

Helder. U was klaar met uw betoog. Dan kijk ik nu naar mevrouw Koekkoek van Volt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank, voorzitter. Twee moties. We hebben het uitgebreid gehad over het belang van inburgering vanaf het moment dat je in Nederland bent. Daar gaat de eerste motie over.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat inburgeringstrajecten vertraging oplopen doordat asielzoekers voor lange tijd in de opvang moeten verblijven;

overwegende dat het daarom van belang is inburgering en integratie in de opvang ten volle te stimuleren;

overwegende dat Plan Einstein door het stimuleren van gezamenlijke activiteiten en cursussen voor vluchtelingen en buurtbewoners de sociale cohesie en integratie stimuleert en als best practice gezien moet worden;

constaterende dat andere Europese landen Plan Einstein overnemen als opvangmodel, maar dit in Nederland nog niet is uitgebreid;

constaterende dat de gemeenteraad van Den Haag het college heeft opgeroepen een Haags Plan Einstein op te zetten;

verzoekt de regering in overleg met gemeenten en COA de mogelijkheden te onderzoeken om het concept van Plan Einstein zo snel mogelijk ook op andere azc's te implementeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koekkoek.

Zij krijgt nr. 423 (32824).

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik heb een tweede motie. We hebben het uitgebreid gehad over het belang van integratie, zelfstandigheid en autonomie van arbeidsmigranten. Daarom gaat deze motie over de mogelijkheid tot integreren van arbeidsmigranten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat meer dan 50.000 kinderen van arbeidsmigranten zich in een kwetsbare positie bevinden, onder andere door de taalachterstand van henzelf en hun ouders;

constaterende dat het onderzoek naar de positie van kinderen van EU-arbeidsmigranten, Kwetsbaarheid en veerkracht, aanbeveelt om vanuit een preventief oogpunt nu te investeren in deze kinderen;

overwegende dat het inzetten van extra taalondersteuning daarbij essentieel is;

overwegende dat hierbij naast het verbeteren van de positie van de ouders, ook de taalvaardigheid en integratie van kinderen centraal moeten staan;

overwegende dat het stimuleren van de voorschool voor kinderen van arbeidsmigranten hierbij een belangrijke rol kan spelen;

verzoekt de regering samen met gemeenten, scholen en maatschappelijk middenveld maatregelen te nemen om de voorschool voor kinderen van arbeidsmigranten te stimuleren, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koekkoek.

Zij krijgt nr. 424 (32824).

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Oostenbruggen van Nieuw Sociaal Contract ziet af van zijn spreektijd. Dan kom ik bij mevrouw Becker van de VVD.

Mevrouw Becker (VVD):

Dank u wel, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het spreken van de Nederlandse taal een vereiste is om in te burgeren;

constaterende dat het erg lastig is om mee te doen in de Nederlandse samenleving als je geen Nederlands spreekt;

constaterende dat voor naturalisatie in beginsel een inburgeringsdiploma vereist is;

overwegende dat er door vrijstellingen in het Besluit naturalisatietoets en het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap en door de zelfredzaamheidsroute mogelijkheden zijn om te naturaliseren zonder Nederlands te spreken;

verzoekt de regering het Besluit naturalisatietoets en het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap zo te wijzigen dat een taaltoets in alle gevallen, behoudens psychische of lichamelijke beperkingen, wordt geëist vóór iemand mag naturaliseren, tenzij een inburgeringsdiploma op niveau B1 is gehaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Becker, Keijzer, Flach, Van Oostenbruggen en Boon.

Zij krijgt nr. 425 (32824).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door een uitspraak van de Raad van State de 24 wekeneis is afgeschaft en asielzoekers na een wachttijd van zes maanden volledig de arbeidsmarkt op kunnen;

constaterende dat Europese regelgeving Nederland de mogelijkheid biedt om de wachttijd voordat asielzoekers mogen werken te verlengen naar negen maanden voor kansarme asielzoekers, in plaats van de huidige zes maanden;

verzoekt de regering om deze mogelijkheid te benutten en op korte termijn voor spoor 1- en spoor 2-asielzoekers de wachttijd te verlengen naar negen maanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Becker en Flach.

Zij krijgt nr. 426 (32824).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aangenomen motie-Becker (35228, nr. 8) stelde dat de regering de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering heeft opgericht om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van problematisch gedrag, maar dat deze geen juridische definitie van problematisch gedrag kent;

constaterende dat een juridische definitie van problematisch gedrag nog steeds ontbreekt;

overwegende dat burgemeesters, Openbaar Ministerie en de taskforce zonder een juridische definitie niet effectief kunnen ingrijpen bij anti-integratieve, antirechtstatelijke en antidemocratische activiteiten;

overwegende dat het advies van de landsadvocaat inzake informele scholing (31293 en 31289, nr. 653, bijlage 1) ruimte biedt voor een juridische definitie van problematisch gedrag;

verzoekt de regering om een juridische definitie van problematisch gedrag uit te werken die precies genoeg is om ingrijpen te rechtvaardigen zodat erop gehandhaafd kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Becker.

Zij krijgt nr. 427 (32824).

Dank u wel. De heer Bamenga had nog een interruptie voor u.

De heer Bamenga (D66):

Ik had inderdaad een interruptie bij de allereerste motie. Ik hoorde daarin een aantal uitzonderingen, zoals "behoudens lichamelijke en psychische beperkingen". Juist omdat er heel veel Nederlanders zijn die misschien minder goed kunnen leren en zich nu toch wel een hoger taalniveau eigen moeten maken om een Nederlands paspoort te kunnen krijgen, vroeg ik me af hoe het eigenlijk met dat soort Nederlanders gaat. Die hebben misschien geen psychische of lichamelijke beperking, maar kunnen misschien minder goed leren.

Mevrouw Becker (VVD):

Het is op dit moment zo dat je een leerbaarheidstoets krijgt als je naar Nederland komt en gaat inburgeren. Dan wordt er gekeken op welk niveau jij de taal zou kunnen leren in de drie jaar die er voor de inburgering staat. Voor sommige mensen is B1 dan niet haalbaar. Dat deel ik met de heer Bamenga. Maar Nederlanderschap is iets anders. Als het aan de vier partijen ligt die met elkaar een hoofdlijnenakkoord hebben gesloten, is dat is een traject van tien jaar. Dan heb je langer de tijd om Nederlands te leren. B1 is het basisniveau voor de werkvloer. Dan spreek je dus nog geen vloeiend Nederlands, maar het is het basisniveau om mee te kunnen doen op de werkvloer. Ik denk dat we mensen, als zij zeggen dat ze Nederlander willen worden en hier voor altijd willen blijven, een ontzettend plezier doen door dan ook van hen te vragen om op dat niveau Nederlands te leren. Dat zal voor sommige mensen betekenen dat ze na hun inburgering, waarin ze misschien A2 gehaald hebben of dat nog niet eens, nog door zullen moeten blijven gaan om het Nederlands beter te leren om uiteindelijk ook het Nederlanderschap te kunnen krijgen en aan de slag te komen.

De voorzitter:

De heer Bamenga met een vervolgvraag.

De heer Bamenga (D66):

Ik begrijp wat mevrouw Becker aangeeft, maar mijn vraag was dus juist gericht op mensen die dat niet kunnen, die het zelf niet kunnen opbrengen om het nog beter te kunnen, maar wel jarenlang hier in Nederland wonen en werken, misschien wel in de bouw als elektricien, en die op een gegeven moment, na tientallen jaren hier in Nederland te hebben gewoond, denken dat zij ook wel gebruik zouden willen maken van hun stemrecht en zouden willen stemmen. Dan is het dus belangrijk om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Daar ging mijn vraag over.

Mevrouw Becker (VVD):

De heer Bamenga heeft het over mensen die het niet kunnen opbrengen om Nederlands te leren. Dan is het voor mij van belang om te weten of dat is omdat iemand geestelijke beperkingen of een fysieke beperking heeft, waardoor het echt niet kan, of dat het iets is zoals: het kost me te veel moeite, dus laat maar zitten. Over die laatste categorie zou ik juist willen zeggen dat de overheid wat mij betreft dan moet zeggen: dan kun je ook geen Nederlander worden. Het worden van Nederlander is immers niet een soort keuzemenu. Het is een enorm groot goed. Je krijgt hier inderdaad stemrecht en een paspoort. Dat is iets wat heel veel mensen heel graag zouden willen hebben. Daar mag dan ook iets tegenover staan. En B1 is niet vloeiend Nederlands spreken; dat is de basis voor de werkvloer. Dat vind ik echt het minste wat we van mensen kunnen vragen.

De voorzitter:

Dank u wel. U bent klaar met uw betoog.

Mevrouw Becker (VVD):

Ja, dank u wel.

De voorzitter:

Dan kijk ik naar mevrouw Inge van Dijk. Nee. De heer Ceder van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat EU-arbeidsmigranten en expats van buiten de EU niet inburgeringsplichtig zijn ondanks dat sommigen van hen soms voor lange tijd of permanent in Nederland gevestigd zijn;

overwegende dat beheersing van de Nederlandse taal cruciaal is om mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving;

verzoekt de regering om met werkgeversorganisaties plannen te maken om het beheersen van de Nederlandse taal onder EU-arbeidsmigranten en niet-EU-expats te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Becker.

Zij krijgt nr. 428 (32824).

De heer Ceder (ChristenUnie):

Voorzitter. De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er voor asielzoekers een wachttijd geldt van zes maanden voordat zij kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt;

constaterende dat in andere landen van de Europese Unie, zoals Duitsland, Italië en Oostenrijk een kortere wachttijd geldt van twee of drie maanden;

overwegende dat het voor zowel asielzoekers en Nederlandse bedrijven als voor een eventueel inburgeringstraject zeer wenselijk is als asielzoekers deelnemen aan de arbeidsmarkt;

verzoekt de regering de wachttijd voor asielzoekers te verkorten naar drie maanden en hiervoor de benodigde wet- en regelgeving te wijzigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.

Zij krijgt nr. 429 (32824).

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. U heeft een interruptie van mevrouw Becker.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik ben benieuwd of de heer Ceder nog onderscheid maakt tussen typen asielzoekers. Wij zijn het als VVD überhaupt niet eens met het verkorten van de wachttijd. Wij zijn heel bang dat dat weer een extra aanzuigende werking met zich meebrengt en dat mensen die asiel zoeken, zeggen: ik ga naar Nederland, want daar kan ik snel de arbeidsmarkt op. Maar als je die wachttijd al verkort, zoals de heer Ceder dat wil, is hij het dan met mij eens dat het onverstandig is om dat ook voor kansarme asielzoekers te doen die waarschijnlijk weer terug zullen moeten?

De heer Ceder (ChristenUnie):

Een paar dingen. De aanzuigende werking is niet aangetoond. Sterker nog, wij hebben nu strengere wetgeving dan omliggende landen. Door geen enkel onderzoek en door geen enkele literatuur wordt aangetoond dat dit verkorten zou leiden tot een aanzuigende werking. Die mening deel ik dus niet. Daarnaast weet u dat ongeveer 80% van alle personen die asiel aanvragen in Nederland, ook asiel krijgt. De facto betekent dit dat dat echte vluchtelingen zijn. U en ik zijn het ermee eens dat mensen die hier komen en die geen vluchteling zijn, snel moeten terugkeren. Daar zit geen licht tussen, maar de facto zal dus de meerderheid van de mensen die hier asiel aanvragen, Nederlander worden. Zij zullen dus ook volwaardig onderdeel moeten uitmaken van de samenleving. Dan is dus de vraag — en daarin verschilt de VVD van de ChristenUnie — of je dan al zo vroeg mogelijk moet beginnen met het laten inburgeren van de grotere groep of dat je ze juist heel lang moet laten wachten. Daarbij is het risico dat zij met moeite aanhaken bij de samenleving.

Ik ga in op uw vraag. Als het gaat om kansarm en kansrijk: de groep die blijft, is eigenlijk veel groter dan de groep die terug moet. Ik vind het prima om te zeggen dat je de groep waarvan evident is dat die terug moet, niet zou moeten laten werken, of dat je het voor die groep veel langer zou moeten laten duren. Alleen, ik weet niet of dat juridisch gezien kan. Ik ben het er op inhoudelijk gebied met u over eens dat je die pakweg 20% niet snel zou moeten laten werken. Als het kan, dan hoor ik dat van de minister. Ik sta daar niet onwelwillend tegenover. Alleen, de suggestie dat het om de meerderheid gaat van de mensen die nu asiel aanvragen, wil ik even weerleggen. Het merendeel van de mensen die asiel aanvragen, zal namelijk Nederlander worden, hoe hoog het aantal ook is. Volgens mij is het heel slim en ook financieel gezien veel beter om hen veel sneller aan het werk te krijgen. Dat is goed voor hen, voor de werkgever, voor de gemeenten en voor de samenleving die hen zal ontvangen.

Mevrouw Becker (VVD):

Dat delen wij inderdaad niet. Maar dan even specifiek over de kansarme asielzoekers. De minister heeft in het debat gezegd dat Europese regelgeving toestaat dat de wachttijd voor deze groep verlengd wordt naar negen maanden. Zij had zelfs al plannen klaarliggen op het departement om dat te gaan doen. Maar zij gaf aan: gelet op de demissionaire status is dat niet meer aan mij. Misschien kunnen wij samen vragen of het klopt dat het juridisch gezien kan. Ik vraag aan de heer Ceder: als het antwoord bevestigend is, is hij dan bereid om de motie te steunen die ik zojuist heb ingediend? Die gaat over het verlengen van de wachttijd voor kansarme asielzoekers naar negen maanden.

De heer Ceder (ChristenUnie):

De gedachte van de VVD steun ik. Alleen, in het debat rees ook de vraag — daar ging het in andere debatten ook over — wat kansarm is en in hoeverre het gescheiden kan worden van bepaalde voorzieningen. Als we daar duidelijkheid over krijgen en het ook kan, dan volg ik de lijn die u heeft. Alleen, wat ik niet zou willen, is dat wij iets gaan steunen en dat achteraf blijkt dat het juridisch gezien toch lastiger blijkt te zijn. Want anders beloof je iets aan de samenleving wat we uiteindelijk niet kunnen waarmaken. Ik denk dat dat de onvrede en het wantrouwen in de politiek vergroot. Maar het uitgangspunt dat we mensen die terugkeren of voor wie de kans groot is dat zij moeten terugkeren niet snel toe laten treden tot de arbeidsmarkt, steun ik. Mijn reden om mensen sneller toe te laten treden, is dat een grote groep mensen wel mag blijven. Met deze redenatie hoop ik eigenlijk dat de VVD dan ook voor mijn motie kan gaan. Ik zie dat mevrouw Becker haar hoofd schudt, maar wie weet valt ze nog later te overtuigen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan stond ten slotte mevrouw Keijzer op de sprekerslijst, maar ik zie haar niet hier in de zaal. Dan wilde ik hiermee eigenlijk de kant van de Kamer afsluiten. Ik kijk naar de minister. Ik schors voor dertien minuten.

De vergadering wordt van 14.19 uur tot 14.32 uur geschorst.

De voorzitter:

Daar is de minister weer. De Kamer zal nu ook wel snel vollopen. Ik geef het woord aan de minister voor de beantwoording.

Minister Van Gennip:

Voorzitter. Even een kleine organisatie van alle stukken.

De voorzitter:

Mag ik even van de gelegenheid gebruikmaken om tegen de Kamerleden te zeggen: laten we de interrupties beperken tot één vraag per eigen motie of eigen vragen; laten we de tijd sparen door geen debatten hier aan de interruptiemicrofoon te voeren. Waarvoor dank.

Minister Van Gennip:

Voorzitter. Ik heb vijf blokjes van beantwoording. We hebben de moties per onderwerp bij elkaar gelegd, in plaats van per persoon. Dit betekent dat ik de volgende blokjes heb: Oekraïne, samenleven, arbeidsmigranten, imamopleiding, probleemgedrag en inburgering. Het laatste onderwerp is het grootste blokje. Daar ging het ook het meeste over. Dus dat klopt met het debat.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 417 van de heer Bamenga gaat over de toekomst van Oekraïners in Nederland en het bevorderen van hun integratie. De vraag is of dat via inburgering moet lopen, want dat is meer een programma, maar ik wil de motie graag oordeel Kamer geven. Dit is inderdaad waar we mee bezig zijn. Zoals ik in een eerder debat van vandaag al heb gezegd, zijn we ook bezig met de scenario's en de alternatieven voor wat er de komende jaren gebeurt met de Oekraïners in Nederland. Waarschijnlijk wordt de RTB nog met een jaar verlengd. We bereiden ons voor op scenario's. Collega Van der Burg van JenV komt voor de zomer nog met een brief met scenario's zoals het kabinet die voor zich ziet. Maar specifiek deze motie kan ik oordeel Kamer geven.

Dan heb ik de motie van de heer Ergin, die net vertrokken is.

De voorzitter:

Nee, daar is hij nog.

Minister Van Gennip:

Ah! Ik weet even het nummer van de motie niet, voorzitter.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 419.

Minister Van Gennip:

De motie op stuk nr. 419. De heer Ergin vraagt wat wij willen gaan doen met de werkagenda voor een inclusieve arbeidsmarkt en hoe we die kunnen borgen in de toekomst. Ah, ik zie dat de heer Van Baarle er nu zit. Afgelopen jaar is met veel enthousiasme gewerkt door alle verschillende partners, de gemeenten en werkgevers, om de inclusieve arbeidsmarkt vorm te geven. Daar zijn heel veel waardevolle inzichten en trajecten uit gekomen. Maandag ga ik met de leden van de taskforce in gesprek over het vervolg van deze werkagenda. Daarom geef ik deze motie een stevig oordeel Kamer.

Mevrouw Becker (VVD):

Bij moties waarin de formulering staat "hoe de werkagenda kan worden geborgd voor de toekomst", gaan bij mij altijd alarmbellen rinkelen wat betreft de financiën. De minister geeft deze motie oordeel Kamer. Om te kunnen wegen of mijn fractie hiervoor of hiertegen zal stemmen, zou ik graag willen weten of dit gedaan kan worden binnen de bestaande middelen. Of betekent dit dat het met geld gepaard moet gaan? Dan zou mijn vraag namelijk zijn of de minister kan zeggen hoe dit gefinancierd moet worden als zij oordeel Kamer geeft.

Minister Van Gennip:

Voor zover ik weet, is daar geld voor beschikbaar, maar het budget van VIA is sowieso heel erg klein. VIA bestaat juist uit individuele trajecten die bijvoorbeeld in een gemeente of door een groep van werkgevers worden gedaan om te kijken of ze werken. Die kunnen dan breder uitgerold worden. Bij de werkagenda op zich zijn heel veel mensen en organisaties betrokken. Ik weet het bedrag even niet uit mijn hoofd. Misschien komt dat nu binnen. Nee, nog niet, maar het is gewoon geborgd.

Voorzitter. Dan had ik een volgende motie over de voortzetting aanpak discriminatie. Die motie vraagt om die op alle vlakken op te voeren. Het voortzetten van ons antidiscriminatiebeleid is natuurlijk nog steeds aan dit kabinet. Dat is staand beleid.

De voorzitter:

Minister, heel even voor de administratie: dat is de motie op stuk nr. 420.

Minister Van Gennip:

Ja, dat is de motie op stuk nr. 420. Als je wilt dat verschillende groepen in de samenleving met elkaar kunnen samenleven, dan is het van groot belang om te weten dat dit niet alleen gaat over integratie en inburgering, maar ook gewoon over discriminatie. De bestrijding van discriminatie gaat mij na aan het hart, zoals uw Kamer weet. In deze motie staat "op alle vlakken op te voeren", maar dat is aan een volgend kabinet. Het doorzetten van wat we al doen is nog aan dit kabinet en daar staan we dan ook achter. Als het dictum blijft "op alle vlakken op te voeren", dan moet ik de heer Ergin vragen om de motie aan te houden voor een volgend kabinet. Dan zal dat uiteraard via de collega van BZK moeten lopen, want die is verantwoordelijk voor het overall discriminatiebeleid. Het arbeidsmarktbeleid zit uiteraard bij mij.

De voorzitter:

Ik kijk even of de heer Ergin bereid is om de motie aan te houden of dat hij die gewoon in stemming wil brengen.

De heer Ergin (DENK):

Voorzitter, ik heb nog één verhelderende vraag aan de minister, als u dat toestaat. Ik begrijp niet waarom de minister reserveringen heeft — zo noem ik het even — bij het woord "opvoeren". Ik dien deze motie samen met het lid Van Baarle in. Volgens de indieners betekent dat woord niet per se dat er extra geld of extra financiële middelen naartoe moeten. Je zou ook kunnen opvoeren door scherper te zijn en door te intensiveren op bepaalde vlakken, zonder dat daar extra financiën mee gemoeid zijn. Kan de minister de motie zo begrijpen dat we met het dictum bedoelen dat de discriminatieaanpak belangrijk is en dat de intensiteit opgevoerd moet worden? Zou de minister dan bereid zijn om deze motie oordeel Kamer te geven?

Minister Van Gennip:

Dat vind ik toch wel lastig. Sowieso is dat meer aan mijn collega van BZK, omdat die overall over discriminatie gaat. Ik kan niet inschatten welke onderdelen van het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme geïntensiveerd kunnen worden zonder geld. Maar dan nog, om in mijn nadagen ... Voor mijn gevoel ben ik inmiddels dubbel demissionair, maar de heer Van Oostenbruggen zegt: nee, helemaal niet. Ik vind dat het woord "opvoeren" gaat over nieuwe beleidsinzet. Als u zegt dat we gewoon door moeten gaan met de dingen waar we mee bezig zijn, dan is het aan dit kabinet. Maar "opvoeren" is aan een nieuw kabinet.

De voorzitter:

Meneer Ergin, tot slot.

De heer Ergin (DENK):

Ik kan flauw doen door een andere opmerking te maken over de komende drie, vier weken, maar ik denk dat het goed is dat ik die motie aanhoud. Dan gaan we daar op een ander moment verder op in.

De voorzitter:

Dank u wel.

Op verzoek van de heer Ergin stel ik voor zijn motie (32824, nr. 420) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van Gennip:

Voorzitter. Dan heb ik hier het setje over arbeidsmigranten en over asielzoekers en werk. Ik begin met dat laatste en wel met de wachttermijnen. Hierover zijn twee moties ingediend. De motie op stuk nr. 426 verzoekt om de wachttijd te verlengen naar negen maanden voor de minder kansrijke asielzoekers. De motie van de heer Ceder op stuk nr. ...

De voorzitter:

429.

Minister Van Gennip:

Ja, de motie op stuk nr. 429. Die vraagt juist om die wachttijd te verkorten. Sinds we het debat hebben gehad waarin ik u heb uitgelegd dat het op basis van de huidige regelgeving mogelijk is om te differentiëren en dus naar negen maanden te gaan voor kansarme asielzoekers en eventueel naar drie maanden voor kansrijke asielzoekers, hebben we inmiddels een nieuw Europees Asiel- en Migratiepact. Dat is belangrijk om te weten. Dat is op 14 mei aangenomen. Daar hoort ook de implementatie van de nieuwe opvangrichtlijn bij. Zoals wij hem nu lezen, zullen lidstaten binnen de nieuwe opvangrichtlijn binnen zes maanden toegang tot de arbeidsmarkt moeten garanderen. Dat betekent dat op het moment dat we deze gaan implementeren, die regels ook veranderen. Onder de huidige wetgeving kan er van alles. Dat is ook wat we vorig jaar hebben voorbereid in het kader van de discussie over migratie. De heer Flach refereerde daar ook aan. Maar met die nieuwe richtlijn lijkt het zeer waarschijnlijk dat het verlengen naar negen maanden niet meer kan en dat alles binnen zes maanden moet.

Op dit moment zijn de we consequenties van die nieuwe richtlijn in kaart aan het brengen, zowel voor uitvoeringsorganisaties als voor werkgevers. Voor allebei moet het duidelijk zijn wanneer een asielzoeker in de procedure wel of niet mag werken. Ik zou u willen vragen om allebei de moties aan te houden tot de behandeling van die richtlijn. Die nieuwe opvangrichtlijn wordt nu namelijk voorbereid. Op het moment dat die aan de orde komt — ik neem aan dat dit in het najaar zal zijn — dan kan de dan zittende bewindspersoon daarop reageren. Dan kunt u het dan in de discussie meenemen. We zitten nu in de situatie dat we nog wel huidige regelgeving hebben, maar ook een nieuwe opvangrichtlijn aan het voorbereiden zijn, waarbij zeer waarschijnlijk een verlenging naar negen maanden niet meer kan.

De voorzitter:

Mevrouw Becker, houdt u de motie aan of niet?

Mevrouw Becker (VVD):

Nee, want dan zou ik toch beter willen begrijpen hoe het zit. Wanneer moeten we dan als lidstaat die opvangrichtlijn geïmplementeerd hebben? We hebben nu namelijk ook een hoofdlijnenakkoord gesloten, waarin we spreken van crisiswetgeving en een crisisaanpak voor een beperkte duur. Ik zou me best kunnen voorstellen dat je nu als Nederland zegt: zolang wij het nog kunnen doen, gaan wij voor kansarme asielzoekers heel snel die wachttijd verlengen naar negen maanden en ondertussen natuurlijk aan onze verplichtingen voldoen en voor de langere termijn een opvangrichtlijn implementeren. Dus ik denk eigenlijk op dit moment dat het misschien wel naast elkaar kan bestaan. Daarom zou ik toch graag nu een Kameruitspraak willen hebben of de Kamer het er in principe mee eens is dat wij het als Nederland op dit moment wenselijk zouden vinden om het te verlengen naar negen maanden. Dat laat natuurlijk onverlet dat als wij een opvangrichtlijn gaan implementeren waarmee dat niet meer kan, het dan weer op een andere manier zal moeten worden gewogen.

Minister Van Gennip:

Even rekenend: als de richtlijn op 14 mei is aangenomen in de Europese Raad, dan moet die uiterlijk 14 mei 2026 geïmplementeerd zijn. Dat is inderdaad nog twee jaar. Is het dan de moeite waard is om de huidige regelgeving aan te passen, wat natuurlijk ook tijd kost, terwijl je ook de implementatierichtlijn aan het voorbereiden bent? Dat vind ik wel een lastige. Je kunt natuurlijk van alles met spoedwetgeving. Maar ik ga er even van uit dat het aanpassen van de huidige wetgeving in ieder geval driekwart jaar zal kosten en je dan een invoeringstermijn nodig hebt. Dan heb je het over driekwart à een half jaar waarin je op basis van de huidige regelgeving iets anders zou doen. Ik denk dat het ook voor verwarring gaat zorgen bij werkgevers: wanneer is het nou negen maanden en wanneer nou zes maanden? Het voelt niet alsof we er dan heel scherp in zitten. Als het voor drie jaar zou zijn, zou ik zeggen: ik begrijp u. Maar als ik het hier ter plekke even zo afpel, dan denk ik: van die twee jaar heb je zeker driekwart jaar nodig voor de wetsbehandeling — je moet de wet ook schrijven — en dan moet je een redelijke invoeringstermijn hanteren. Dan heb je dus een half jaar à driekwart jaar over waarin dit zou gelden.

De voorzitter:

Mevrouw Becker, heel kort.

Minister Van Gennip:

Maar ik begrijp wat u wilt, want zoals u weet was ik er ook wel een voorstander van om dat onderscheid te maken. Ik zou er dan ook een voorstander van zijn om het voor de kansrijken korter te maken.

Mevrouw Becker (VVD):

Dan zou ik toch mijn motie in stemming willen brengen. Als die dan aangenomen wordt en de Kamer dit in principe wil, dan zou ik natuurlijk aan het kabinet vragen: hoe snel kan je het verlengen naar negen maanden? Ik begreep van de minister dat ze al wat voorbereidend werk had gedaan op haar departement. Dus ik handhaaf de motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 426.

Minister Van Gennip:

Zou ik mogen voorstellen om het dan even om te draaien? Dan komen wij met een kort briefje over wat die implementatietermijnen zijn en wanneer dit voor elkaar kan zijn. Dan kunt u daarna bekijken wat u met de motie doet. Dat briefje moet er snel kunnen zijn. Ik zeg niet "binnen twee werkdagen", zoals in een van de vorige debatten werd gevraagd. Dat lijkt me wat snel. Maar ik kan u een briefje hierover toezeggen in de komende twee weken, waarin precies staat wat de implementatietermijnen zijn en wat er speelt. Dan kunt u afwegen of u dan vindt dat er voldoende tijd over is en of dat de moeite van al dat werk om de huidige regelgeving te veranderen waard maakt.

Mevrouw Becker (VVD):

Ja, ik vind dat op zich een aantrekkelijk aanbod. Ik kijk even of de heer Ceder dan ook bereid is om dat met zijn motie te doen. Ik zou er namelijk moeite mee hebben om een motie die voor verlenging zorgt, aan te houden, terwijl een motie die voor verkorting zorgt, wel in stemming wordt gebracht. Maar als de heer Ceder bereid is dat te doen, ben ik ook bereid om de motie aan te houden, in ieder geval tot de stemmingen van niet komende dinsdag, maar van de week erna.

De voorzitter:

Meneer Ceder wordt uitgelokt.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Gewoon om het even goed te begrijpen. Volgens de richtlijn wordt het dan zes maanden, maar begrijp ik het goed dat je wel naar beneden mag afwijken, dat het wel sneller kan? Het mag dus niet langer dan zes maanden. Daarom snap ik uw appreciatie van de motie van mevrouw Becker. Maar ten aanzien van mijn motie: volgens mij mag dat volgens de richtlijn over twee jaar juist wel weer. Volgens mij zit er wel een wezenlijk juridisch verschil in. Ik kan het verkeerd hebben, maar volgens mij is dat wel het verschil. Daarom zou je niet een-op-een kunnen zeggen dat beide aangehouden moeten worden. Als het niet kan, houd ik 'm uiteraard aan. Maar volgens mij zit er wel een juridisch verschil in.

Minister Van Gennip:

Daar zit zeker een juridisch verschil in. Maar ik had nog een andere opmerking over de motie van de heer Ceder, want volgens mij verzoekt de heer Ceder om het voor álle asielzoekers naar drie maanden te brengen. Daar zou ik uitvoeringstechnisch wel weer wat problemen mee hebben, omdat ik niet denk dat we op dit moment kunnen garanderen dat alle kansarme asielzoekers echt binnen drie maanden behandeld zijn. Dat zouden we natuurlijk wel willen, in de ideale situatie, maar zo is het op dit moment niet. Dus dan moet je wel een definitie van "kansrijk" versus "kansarm" krijgen. Ook dat zijn we nu met die nieuwe richtlijn aan het uitzoeken: mag je onderscheid maken tussen verschillende groepen? Dat is dus ook een vraag die bij de richtlijn speelt. Dus er spelen heel wat vragen bij die toekomstige richtlijn. Dus ook aan de heer Ceder zou ik willen vragen om die motie aan te houden tot de behandeling van de richtlijn, of tot over twee weken, als u weet wat de implementatietermijnen daarvan zijn.

De voorzitter:

Ik vraag aan de heer Ceder en mevrouw Becker of ze bereid zijn om hun moties aan te houden. Meneer Ceder gaat als eerste.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik vind het een belangrijk punt, maar ik heb ook wat vragen gesteld waarvan ik het belangrijk vind dat die uitgevogeld worden. Ik wil niet dat we iets doen of als Kamer iets roepen waarvan over een paar maanden blijkt dat het gewoon niet kan. Het vertrouwen in de politiek is al laag. Laten we gewoon doen wat wel kan. Dus ik ben bereid om de motie aan te houden, maar ik kijk ook mevrouw Becker aan. We staan trouwens ook nog samen onder een andere motie, dus de samenwerking gaat wel goed.

Minister Van Gennip:

Die komt ook nog.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Die gaan we niet aanhouden. Ik ben bereid om de motie aan te houden, maar dan verwacht ik dat mevrouw Becker dat ook doet.

Mevrouw Becker (VVD):

Samen uit, samen thuis. Dan doe ik dat ook. We hopen dat het de minister lukt om, dan niet voor de komende stemmingen maar wel voor de stemmingen erna, dat briefje bij de Kamer te hebben, zodat we niet langer hoeven te wachten met een Kameruitspraak.

Minister Van Gennip:

Dat is over anderhalve week. Daarin kunnen we in ieder geval de termijnen van de implementatie van de nieuwe richtlijn aangeven. Arbeidsmarkttoegang zit natuurlijk bij mij, maar ik zal het doen samen met mijn collega van JenV, want die gaat over die richtlijn. Helder.

De voorzitter:

Dan concludeer ik dat de volgende moties worden aangehouden en dat de minister met een brief komt, niet voor de stemmingen van aankomende dinsdag maar voor die erna, zodat we daarmee eventueel verder kunnen gaan.

Op verzoek van mevrouw Becker stel ik voor haar motie (32824, nr. 426) aan te houden. Op verzoek van de heer Ceder stel ik voor zijn motie (32824, nr. 429) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Minister, aan u verder het woord.

Minister Van Gennip:

Ja. Dan moet u mij even helpen met het nummer van de motie. Die gaat over de integratie van arbeidsmigranten; hij was ook van de heer Ceder.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 428.

Minister Van Gennip:

Ja, die over het vergroten van de beheersing van de Nederlandse taal. Dat vind ik een heel goede. Ik denk ook dat we ons echt bewust moeten zijn van de aantallen arbeidsmigranten die voor een langere termijn in Nederland zijn. Sommigen zijn er inderdaad voor een paar maanden, maar sommigen zijn er voor een aantal jaren of zelfs tientallen jaren. De meesten van de EU-arbeidsmigranten, want daar gaat uw motie over, gaan overigens terug. Maar soms duurt het wel tien jaar. Dus ik denk dat het belangrijk is om te investeren in de taal. Daarmee geef ik deze oordeel Kamer. Voor uw informatie: we hebben daar al incidenteel geld voor beschikbaar gesteld. Ik heb ook aan de heer Van Oostenbruggen toegezegd dat ik hier achteraan zal gaan, en met name gesprekken ga voeren met de werkgevers en de O&O-fondsen. Dus het is ook een toezegging aan de heer Van Oostenbruggen.

De voorzitter:

Die heeft hij geïncasseerd.

Minister Van Gennip:

Dan heb ik de motie op stuk nr. 424 van mevrouw Koekkoek over het stimuleren van de voorschool voor kinderen van arbeidsmigranten. Wij willen natuurlijk heel graag dat iedereen in Nederland op kan groeien … Ik kijk waar mevrouw Koekkoek is.

De voorzitter:

Nee, die had zich afgemeld.

Minister Van Gennip:

Ah! Wij willen dat iedereen in Nederland in een zo onbezorgd mogelijke omgeving de taal kan leren en veilig kan opgroeien. Dan is vroegtijdig inzetten op ondersteunen, onder andere via de voorschool, essentieel. Gemeentes bepalen welke kinderen ervoor in aanmerking komen, zodat je ook maatwerk kan leveren. Gemeentes die te maken hebben met heel veel arbeidsmigranten, kennen die problematiek nu uitentreuren en weten ook hoe ze die doelgroep het beste kunnen bereiken.

Wat er volgens mijn collega van OCW — want daar valt deze voorschool onder — wel speelt, is dat de gesprekken over eventuele nieuwe maatregelen aan een nieuw kabinet zijn. Ja, mevrouw Koekkoek is niet in de zaal; ik zie in de motie niets over nieuwe maatregelen. Ik zie vooral de vraag of wij maatregelen willen nemen om de voorschool voor kinderen van arbeidsmigranten te stimuleren. Als het gaat om nieuwe maatregelen, is het wederom aan een nieuw kabinet, aldus mijn collega van OCW. Als het bestaande maatregelen zijn, is het gewoon bestaand beleid. Maar dat kan ik mevrouw Koekkoek nu niet vragen.

De voorzitter:

Nee. U kunt het alleen maar doorgeleiden.

Minister Van Gennip:

Dan geleiden we dat door. Als mevrouw Koekkoek echt het nemen van extra nieuwe maatregelen bedoelt, zou ik willen vragen om de motie aan te houden tot een nieuw kabinet. Als het bestaande maatregelen zijn, is het oordeel sowieso ook aan mijn collega van OCW, maar dan is het wat makkelijker. Als het nieuwe maatregelen zijn, dan raad ik aan om de motie aan te houden tot een nieuw kabinet. Er staat: maatregelen te nemen. De interpretatie van mijn collega van OCW is dat de regering verzocht wordt om nieuwe maatregelen te nemen. Dan is mijn appreciatie: aanhouden tot een nieuw kabinet.

De voorzitter:

Dan concludeer ik, aangezien mevrouw Koekkoek de motie nu niet kan aanhouden, dat deze motie voor nu is ontraden, tenzij zij op een ander moment besluit om 'm alsnog aan te houden. Kunt u daarmee uit de voeten?

Minister Van Gennip:

Ja. Ik begrijp heel goed wat mevrouw Koekkoek hiermee wil, maar gezien wat er in deze motie staat, kan ik mij voorstellen dat ze 'm aanhoudt tot een volgend kabinet. Maar daar ga ik natuurlijk niet over.

De voorzitter:

Helder.

Minister Van Gennip:

Er staan geen grote heftigheden in.

Dan heb ik hier de motie over de vleesindustrie, de motie op stuk nr. 422. Zoals u allemaal, zeg ik via de voorzitter tegen mevrouw Patijn, ben ik geschrokken van het signaal van de NLA. En het is niet de eerste keer dat wij schrikken van wat er gebeurt met arbeidsmigranten in Nederland. Ik stond anderhalve week geleden op een groot congres en het erge was eigenlijk dat we bijna aan het wennen waren over wat we daar hoorden en zagen over arbeidsmigranten. Dat kan natuurlijk niet. Nog veel te vaak behandelen wij arbeidsmigranten in Nederland op een manier die gewoon Nederland onwaardig is, zowel qua arbeidsomstandigheden als qua behuizing. Aanstaande maandag ga ik met de vleessector in gesprek; ik heb de sector gevraagd om bij mij op kantoor te komen. Ik heb ze ook gevraagd om te komen met een pakket van maatregelen voor het verbeteren van die arbeidsomstandigheden. Daarbij zullen we zeker ook de aanbevelingen van SOMO meenemen. We zullen kijken wat deze werkgevers daarmee willen doen. Ik moet er ook even specifiek bij zeggen dat een inleenverbod geen oplossing biedt voor ontslag op staande voet, want dat kan nog steeds vanuit de werkgever. Het zijn natuurlijk niet alleen uitzenders die dat zouden kunnen doen.

Het tweede dat ik u wil meegeven is dat de Wtta, die nu bij u ligt, de basis biedt om de malafide spelers te weren uit het stelsel. We zetten er nu alle energie op in om te zorgen dat die wet zo goed mogelijk wordt aangenomen. In de tussentijd moet er natuurlijk wel wat gebeuren. Daarom is het gesprek met de veesector aanstaande maandag ook zo belangrijk. Ik verwacht dus ook echt stevige voorstellen. Voor een algemeen uitzendverbod vind ik het nu echter te vroeg. Ik wil deze motie dan ook ontraden. Ik kan mij voorstellen dat u het betrekt bij andere debatten in de Kamer, maar ik zet nu eerst in op maatregelen door de werkgevers. Dat moeten stevige maatregelen zijn waarbij ook de aanbeveling van SOMO wordt meegenomen. Daarnaast hoop ik dat u straks inzet op een goede behandeling van de Wtta, zodat het een stevige Wtta is waarmee je malafide spelers kunt weren. Dat is ook heel belangrijk voor het gelijke speelveld met degenen die wel willen, waarmee ik dan de werkgevers bedoel.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

De minister geeft een aantal dingen aan, onder andere over het uitleenverbod. Volgens mij gaat het signaal dat de Arbeidsinspectie heeft afgegeven, specifiek over uitzendbureaus. Het is dus het verdienmodel van die uitzendbureaus om die mensen te ontslaan. Zij zijn ook de enigen die met reserveringen werken en die ze dus ook in de zak kunnen houden. Het gaat dus echt over de uitzendbureaus. Mijn vraag is dan wel waar voor de minister de rode lijn ligt. Volgens mij heeft zij eerder, in het begin van haar periode een gesprek met deze sector gehad. Dus waar zou de minister de rode lijn trekken, waarbij ik mij realiseer dat voor haar die rode lijn nog maar heel kort te trekken is?

Minister Van Gennip:

Zoals ik ook vorige week heb aangegeven, moeten die spelers in de vleesindustrie aanstaande maandag wel echt met een duidelijk inzicht komen dat er een aantal zaken anders moeten, met daarbij ook maatregelen die ze gaan nemen. Het is namelijk wel deze sector waarin we dit soort heftige omstandigheden helaas nog veel te veel en veel te vaak zien. Dus dat, het gesprek aan tafel, is waar ik op dit moment op inzet, om te zorgen dat ze maatregelen gaan nemen. Op de middellange termijn is dat de Wtta.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

U zult begrijpen dat ik een gesprek aan tafel niet voldoende vind, maar ik zou dan wel graag willen weten wat u dan bespreekt. Ik weet niet of het mogelijk is dat u daarvan een schriftelijk verslag naar de Kamer stuurt. Ik zou het belangrijk vinden dat het gesprek er ook over gaat dat het verbod niet heel ver weg is. Het is wel ontzettend belangrijk. Ik zou het in ieder geval fijn vinden om dat verslag te hebben, omdat in de Kamer net is uitgesproken dat iedereen het belangrijk vindt om hier verder over te praten in het arbeidsmigratiedebat.

Minister Van Gennip:

Ja, dat kan ik doen. Dat wordt natuurlijk geen letterlijk verslag, maar ik kan u een korte samenvatting van het gesprek doen toekomen voordat u op 2 of 4 juli, meen ik, het debat over arbeidsmigratie hebt. Zeker.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

De minister ontraadt de motie. Ik heb ook van andere Kamerleden het verzoek gekregen om 'm aan te houden. Ik denk dat het goed is om op basis van dat verslag het debat te voeren. Dan houd ik de motie even aan.

De voorzitter:

Dank u wel.

Op verzoek van mevrouw Patijn stel ik voor haar motie (32824, nr. 422) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van Gennip:

Dan heb ik de motie op stuk nr. 421 over de imamopleiding. Inderdaad zijn tot mijn spijt en tot die van veel mensen de pogingen gestrand om een Nederlandse imamopleiding vorm te geven. Ik heb u dat, dacht ik, in april laten weten. We willen met elkaar echt een reguliere opleiding, zodat moslims in Nederland toegang hebben tot imams die hier zijn opgeleid, die de Nederlandse taal spreken en de Nederlandse samenleving kennen en die begrijpen wat met name jonge moslims in Nederland doormaken. Het verzoek komt namelijk vooral van hen, maar natuurlijk ook van de ouderen. Daarmee zou ik deze motie zeker oordeel Kamer willen geven, maar wel met één aanvulling. Dat is dat het niet alleen een volwaardige geaccrediteerde, maar ook bekostigde imamopleiding moet zijn. Ik zie nu dat er "volwaardige geaccrediteerde" staat. Ik zou de heer Ergin, die er niet meer is, willen verzoeken of hij ... O, het staat er inmiddels wel in. Dan heb ik een oude versie.

De voorzitter:

Ja, hij heeft de motie gewijzigd.

Minister Van Gennip:

Mooi. In dat geval: oordeel Kamer.

De voorzitter:

Helder. De motie op stuk nr. 421 krijgt oordeel Kamer.

Minister Van Gennip:

Dan de motie van mevrouw Becker op stuk nr. 427 over de juridische definitie en de taskforce. In die motie verzoekt mevrouw Becker om een juridische definitie uit te werken die precies genoeg is om ingrijpen te rechtvaardigen. We hebben een lezing gekregen van de landsadvocaat. Het kabinet leest daar iets anders in dan mevrouw Becker. Wij maken uit dat advies op dat de ruimte er niet is om tot een brede definitie te komen. De landsadvocaat heeft vastgesteld dat "problematisch gedrag" niet te vatten is in een juridische definitie of rechtsregime. Het betreft allerlei gedragingen die niet te vatten zijn in één definitie. Dat zijn ook gedragingen die niet strafbaar zijn. Daarmee ontraad ik de motie van mevrouw Becker.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 427. De motie op stuk nr. 427 wordt ontraden.

Mevrouw Becker (VVD):

Wij hebben natuurlijk naar het advies van de landsadvocaat gekeken; anders had ik daar ook niet naar verwezen in mijn motie. Volgens mij zegt de landsadvocaat in zijn advies dat je niet zomaar breed, voor toepassingen in het hele land in alle sectoren en waar dan ook, kunt komen tot één juridische definitie van problematisch gedrag. Maar als je het specifiek toesnijdt op een bepaalde situatie, een bepaalde sector of een bepaald gebruik, zou het wel moeten kunnen. Op die basis is men bijvoorbeeld ook aan de slag gegaan om rondom het informele onderwijs met wetgeving te komen. Het zou mij tegen de borst stuiten als het daarbij bleef, dus als we zeggen: als er problematisch gedrag is in het informele onderwijs, vinden wij ingrijpen gerechtvaardigd, maar als dat binnen organisaties en stichtingen of op andere plekken gebeurt, kunnen we eigenlijk niks. Ik lees in het advies van de landsadvocaat wel degelijk een haakje om niet in algemene zin — dat ben ik met de minister eens — maar wel iets specifieker te kijken of je nog wat kunt doen rondom problematisch gedrag. Ik vraag de regering om toch eens te proberen om dat uit te werken en om aan de Kamer voor te leggen of we dit met z'n allen belangrijk genoeg vinden om er nog een poging toe te wagen. Ik vraag de minister om daar toch nog heel serieus naar te kijken, want we hebben niet voor niets met elkaar een parlementaire enquête gehad over dat problematische gedrag en die buitenlandse beïnvloeding. Voor heel veel dingen wordt dit steeds als een haakje genoemd en we hebben er zelfs een taskforce voor ingericht. Ik wil me er niet bij neerleggen dat er dan helemaal niets kan. Zou de minister dus misschien toch een poging willen wagen? Wat kan er wel?

Minister Van Gennip:

Die poging is natuurlijk uitgebreid gewaagd. De landsadvocaat is heel duidelijk geweest. Er zijn natuurlijk een aantal uitingen, zoals aanzetten tot haat of geweld, en discriminatie, die gewoon strafrechtelijk niet kunnen en waarbij optreden wel mogelijk is. Maar het is heel moeilijk om die brede definitie van problematisch gedrag vast te stellen, want daar vallen allerlei gedragingen onder. Niet stemmen, een parallelle samenleving, zorg mijden: wanneer is dat dan iets wat je op die manier kan definiëren? Daarvan heeft de landsadvocaat duidelijk gezegd dat dat niet kan, en volgens het kabinet kan dat dus ook niet. Dat is niet te vatten in een juridische definitie of een rechtsregime.

Mevrouw Becker (VVD):

We verschillen hierover echt van mening, maar ik vind het voor de geschiedschrijving wel belangrijk om gezegd te hebben dat de landsadvocaat schrijft dat een eventuele definitie precies genoeg moet zijn om handhaving te rechtvaardigen. Daarmee zeggen ze dus niet dat een definitie niet mogelijk is, maar dat je het niet heel erg kunt veralgemeniseren, en dat je dus op zoek moet naar zo'n precieze definitie. Dat is eigenlijk wat ik nu aan het kabinet vraag. Als de minister zegt "ik denk echt dat alles uitgemolken is en ik ben niet bereid om dat te doen", dan is dat het standpunt van de minister. Maar dan zou ik toch tegen mijn collega's willen zeggen: laten we het kabinet toch oproepen nog een poging te wagen.

Minister Van Gennip:

Dat is het standpunt van deze minister en het kabinet, ook omdat je bij een definitie van z'n brede verzameling van probleemgedragingen niet op die manier zo precies kunt zijn. Ook zullen er dingen onder vallen die je vorig jaar nog niet kende en die nu anders zijn. Dat is wat de landsadvocaat heeft gezegd. "Problematisch gedrag" is een breed containerbegrip waar ook niet iedereen hetzelfde mee bedoelt, dus dat kun je niet in een juridische definitie vatten. Ik blijf dus bij mijn oordeel: ontraden. Dat was de motie op stuk nr. 427.

Dan heb ik hier de motie op stuk nr. 418, van de heer Flach, over antisemitisme en de participatieverklaring. Eén. Bestrijding van antisemitisme is natuurlijk heel erg belangrijk en essentieel voor onze samenleving. Antisemitisme is onacceptabel en het is belangrijk dat we daar met z'n allen voor staan. In de inburgering is ook aandacht voor antisemitisme en de Holocaust. Ik was ook blij met de suggestie van de heer Flach in het commissiedebat Inburgering om het Holocaustmonument te laten bezoeken. Dat hebben we in het debat verbreed naar een herdenkingsplaats die dichter in de buurt is, omdat natuurlijk niet elke inburgeraar vlak bij Amsterdam woont.

Ik realiseerde mij in het debat ook het volgende. In oktober 2017 is begonnen met de participatieverklaring. Daar staan dit soort zaken al in. Daarin staan de fundamentele waarden, de sociale regels en de Grondwet van de Nederlandse samenleving. De participatieverklaring is aangepast bij de invoering van de nieuwe Wet inburgering 2021. Daarover is een uitgebreid debat met uw Kamer geweest. Een aantal van u waren daarbij. In 2025 wordt het traject van de participatieverklaring breed geëvalueerd. Ik wil dat we dan niet alleen kijken naar het traject, maar ook naar de inhoud van de participatieverklaring, zodat we kunnen zien of die nog in lijn is met wat we er toen mee bedoelden en of inmiddels de sociale context anders is. Waaraan vinden we dat die moet voldoen? Dan kan ik me dus goed voorstellen dat, zoals u zegt, aandacht voor de geschiedenis van de Holocaust en de betekenis daarvan voor de huidige tijd onderdeel kan zijn van de participatieverklaring. Ik kan me ook voorstellen dat er andere vragen naar boven komen, bijvoorbeeld over vrouwenemancipatie — daar hebben we ook heel wat debatten over gehad — en over homorechten. Bij de evaluatie van volgend jaar kunnen we bespreken of deze participatieverklaring, zoals die inmiddels vier jaar geleden uitgebreid met uw Kamer is afgesproken, nog is zoals wij willen. Met de mededeling dat ik de evaluatie daartoe wil verbreden en uw motie lezende, zou ik de motie dus oordeel Kamer willen geven.

De voorzitter:

Even voor de administratie: de motie op stuk nr. 418 van de heer Flach krijgt oordeel Kamer.

Minister Van Gennip:

Ja. In het kader van inburgering heb ik hier ook nog de motie op stuk nr. 423 liggen, over Plan Einstein. Die is van mevrouw Volt.

De voorzitter:

Mevrouw Volt?

Minister Van Gennip:

O, ik bedoel mevrouw Koekkoek. Pardon.

Plan Einstein is inderdaad een mooi initiatief. Dat gebeurt in overleg met gemeenten en het COA. Het is echt een goed idee om dat ook op andere azc's te implementeren. Daar is dus veel enthousiasme voor. Maar ik wil ervoor waken dat wij in deze Kamer één initiatief in een motie opnemen; dat heb ik u vaker gezegd. In bredere zin kunnen verschillende initiatieven als goede voorbeelden gedeeld worden tussen gemeenten. Je kunt die, als dit goed loopt, proberen uit te rollen. Maar ik zou deze motie, die over één specifiek initiatief gaat, willen ontraden. Ik wil er namelijk voor waken dat u als Kamer en wij als kabinet heel erg inzetten op één initiatief. Maar het is zeker een mooi initiatief. Ik begrijp uit de motie dat dit in Den Haag ook speelt. Ik nodig iedereen ook uit om mee te doen met die uitrol. Er is dus niks mis met het initiatief. Maar ik wil ervoor waken dat we een enkel initiatief opnemen in een motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 423 van mevrouw Koekkoek wordt ontraden.

Minister Van Gennip:

Voorzitter, dan denk ik dat ik door de moties heen ben.

De voorzitter:

Ik heb de moties op de stukken nrs. 420 en 425 nog voor me liggen. O nee, de motie op stuk nr. 420 is aangehouden.

Minister Van Gennip:

O ja, natuurlijk. De motie op stuk nr. 425 over de naturalisatietoets. Ik deel uw wens om op een hoog taalniveau, B1, te naturaliseren. De motie is gebaseerd op een aanname die niet klopt. In de overweging staat namelijk dat je kan naturaliseren zonder Nederlands te spreken. Dat is niet zo. Bij de Z-route gaat het echt om A2. Ik weet dat dit iets anders is dan B1, maar het is niet zo dat dat niet kan. Wat ik u kan aanbieden, is een brief vanuit JenV over wat hierin zit. Dit ligt natuurlijk bij JenV. Ik lees voor wat JenV ervan vindt: "Dat laat onverlet dat wij de ambitie delen om in te burgeren op een hoog taalniveau."

Mevrouw Becker (VVD):

Het is natuurlijk altijd goed om moties in te dienen die feitelijk juist zijn, maar de zelfredzaamheidsroute kent een urenverplichting en geen toets aan het einde. Dat wordt daardoor niet vastgesteld bij mensen die een bepaald aantal uur taalles hebben gevolgd, maar dat nog steeds niet spreken op A2- of B1-niveau, voordat zij hun inburgeringsdiploma halen. Dat zorgt er dan voor dat je het Besluit naturalisatietoets, zoals dat er nu uitziet, moet aanpassen. Dat is ook erkend: door die nieuwe inburgeringswet met de zelfredzaamheidsroute, voldoet dat Besluit naturalisatietoets niet meer. Dat wil ik zeggen met deze motie. Ik respecteer natuurlijk dat de minister zegt dat ze daar eerst nog een brief over zou willen sturen. Maar ik wil toch zeggen dat dit al speelde toen dit kabinet aantrad. Het stond al in het vorige regeerakkoord en het is er nog steeds niet. Ik vind het toch van belang dat er nu een Kameruitspraak over komt. Ik zou deze motie dus niet willen aanhouden, maar toch in stemming willen brengen.

Minister Van Gennip:

Dan wil ik daar toch even op ingaan, want we hebben deze discussie al een aantal keer gevoerd in de afgelopen twee jaar. Dit is echt de portefeuille van de staatssecretaris van JenV. Dat betekent dat de appreciatie van deze motie bij hem ligt, inclusief de financiële dekking. Het huidige kabinet heeft dit opgenomen in het coalitieakkoord. De ambitie was ook om dit te doen. Zoals u weet, is het kabinet een jaar geleden gevallen. Dit is niet verwezenlijkt; dat klopt. Maar dit ligt bij de staatssecretaris van JenV. Daar hoort deze verantwoordelijkheid te liggen. Dat geldt ook voor de appreciatie van de motie en een eventuele financiële dekking.

De voorzitter:

Ik hoor dat mevrouw Becker de motie op stuk nr. 425 gewoon in stemming wil brengen. Ik hoor dat de appreciatie bij het ministerie van Justitie ligt en dat we dan eigenlijk op die appreciatie moeten wachten.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ik zou mevrouw Becker het volgende willen vragen. Ik heb net op haar verzoek gezegd: oké, ik houd de motie aan. Ik wil mevrouw Becker vragen om dat nu ook te doen, met het oog op de zorgvuldigheid in de procedure.

Mevrouw Becker (VVD):

Even in alle zuiverheid: de discussie met mevrouw Patijn ging net over een onderwerp dat zij in een motie heeft ingebracht, maar dat niet in het commissiedebat aan de orde is geweest. Over wat ik nu indien, is uitgebreid gedebatteerd. Zoals we dat doen met moties, ronden we het af in een tweeminutendebat. Ik heb de minister horen zeggen: ik zou over de uitwerking een brief willen sturen. We willen graag een Kameruitspraak over de vraag of voor het Nederlanderschap het taalniveau naar B1 moet. Als dat zo is, kunnen we natuurlijk weer een brief vragen aan het kabinet. Maar dit dossier is, in tegenstelling tot waar mevrouw Patijn het aan het begin over had, echt uitgebreid besproken.

De voorzitter:

Mevrouw Becker, ik moet even concluderen dat het ook gaat om een appreciatie die van de kant van Justitie moet komen.

Mevrouw Becker (VVD):

Ja. Als je een motie indient waarvan een bewindspersoon zegt "ik kan het nu niet beoordelen, want ik zie het niet als mijn onderwerp", dan kan de minister zeggen: dan moet ik de motie ontraden. Volgens mij is dat gebruikelijk. Dat kan. Of ze geleidt het door naar haar collega. Dan wachten wij af of haar collega nog een appreciatie stuurt voor de stemmingen. Maar ik zou 'm graag gewoon dinsdag in stemming willen brengen.

De voorzitter:

Helder. Ik kijk naar de minister.

Minister Van Gennip:

Dan gaat deze met een hele snelle postduif naar de heer Van der Burg, de staatssecretaris van JenV, want het is zijn verantwoordelijkheid.

De voorzitter:

Helder.

Minister Van Gennip:

Dan denk ik dat ik door alle moties heen ben, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, helder. Dank u wel, minister. Dan zijn we klaar.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik schors enkele ogenblikken en dan gaan we door naar het laatste tweeminutendebatje, het tweeminutendebat Uitvoering sociale zekerheid. Ik ga ervan uit dat dat met dezelfde minister is.

Minister Van Gennip:

Ja, en met minister Schouten.

De voorzitter:

Oké. Dan schors ik heel even, tot we compleet zijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven