11 Stikstof, NPLG en natuur

Aan de orde is het tweeminutendebat Stikstof, NPLG en natuur (CD d.d. 07/09).

De voorzitter:

Aan de orde is het tweeminutendebat Stikstof, NPLG en natuur. Ik heet de minister voor Stikstof welkom — de andere minister had ik al welkom geheten — alsook de woordvoerders in de zaal. Ik geef meteen het woord aan de heer Van Campen van de VVD voor zijn bijdrage.

De heer Van Campen (VVD):

Voorzitter. Tot het bittere eind was ik aan het vechten voor zo veel mogelijk mede-indieners, maar daar had ik natuurlijk eerder mee moeten beginnen. Dus ik hoop dat collega Van Haga overtuigd is door de wijze waarop ik deze mooie motie zal gaan uitspreken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vanuit wetenschappelijke studies twijfel is ontstaan over de effectiviteit van de Rav-systematiek voor de borging van emissiearme stalsystemen;

constaterende dat vergunningverlening voor emissiearme stalsystemen alleen nog maar mogelijk is op grond van een "passende beoordeling" en dat het Rijk al in november 2022 heeft aangekondigd hiervoor een kader op te stellen dat medio 2023 al gereed had moeten zijn;

van mening dat vertraging in reductie van stikstofemissie zowel voor natuurherstel als vergunningverlening volstrekt onwenselijk is;

verzoekt de regering de toegezegde handreiking voor een "passende beoordeling" nog voor het einde van het jaar aan de Kamer te doen toekomen zodat er een alternatief is voor vergunningverlening op basis van de Rav-factoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Campen, Grinwis en Krul.

Zij krijgt nr. 266 (35334).

De heer Van Campen (VVD):

Wat deze motie eigenlijk zegt, is dat de hele systematiek van hoe techniek — stalsystemen — bijdraagt aan de vermindering van stikstof, op dit moment niet loskomt. Naast extensivering van boerenbedrijven en verplaatsing als onderdeel van de oplossing van de stikstofcrisis, willen we dat echt werkende innovaties en technieken ook onderdeel gaan vormen van de oplossing van dit probleem. We hopen dat deze motie gaat helpen om dat zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Roept deze motie nou eigenlijk op tot het uitvoeren van de vorige motie hierover?

De heer Van Campen (VVD):

Het is niet zo dat er in dit huis nooit moties worden ingediend, dus ik zou mevrouw Bromet willen vragen op welke motie zij doelt.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Nou, ik vrees dat dit de avond wordt van de moties die vragen om uitvoering van een aangenomen motie die niet is uitgevoerd.

De heer Van Campen (VVD):

Nee, deze motie vraagt eigenlijk om uitvoering van een toezegging van het kabinet die op dit moment nog niet gestand is gedaan. We weten allemaal dat de enige manier om in provincies vergunningverlening voor het goedkeuren van een stalsysteem, een aanbouw, een uitbreiding van een weg, een woningproject of wat dan ook waarvoor een natuurvergunning nodig is, voor elkaar te krijgen die stand houdt bij de rechter, een passende beoordeling is. Dan kijkt de provincie of een bepaald project, een bepaald initiatief, niet leidt tot een significante verslechtering van de kwetsbare natuur in een omgeving. Het kabinet had gezegd dat het de provincies ging helpen door daar een instructie voor op papier te zetten. Vorig jaar, in november 2022, heeft het kabinet toegezegd dat medio 2023 te sturen. De provincies snakken ernaar om dit probleem te gaan oplossen en ik zie dat die toezegging nu, in oktober 2023, nog steeds niet is nagekomen. Dus daar helpt een motie mogelijk bij.

De voorzitter:

Kijk eens aan. Mevrouw Beckerman, SP.

Mevrouw Beckerman (SP):

Voorzitter, goedenavond. Dit was een heel breed debat dat ging over stikstof en het NPLG maar ook over natuur. Wij hebben het ook heel veel gehad over ons UNESCO-werelderfgoedstatusgebied, de Waddenzee. Daarom wil ik specifiek daarover twee moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Waddenzee een bijzonder natuurgebied van onschatbare waarde is en dat een natuurgebied met UNESCO-werelderfgoedstatus een hoge mate van bescherming zou moeten genieten;

constaterende dat UNESCO de werelderfgoedstatus van de Waddenzee in zal trekken als de gas- en zoutwinning doorgaat;

constaterende dat de NAM de verschillende overheden en overheidsinstanties die betrokken zijn bij de mogelijke gaswinning bij Ternaard, in gebreke heeft gesteld vanwege trage besluitvorming;

verzoekt de regering het besluit inzake de natuurvergunning inzake de gaswinning bij Ternaard niet langer uit te stellen en te voorkomen dat de gaswinning bij Ternaard doorgaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman, Bromet en Akerboom.

Zij krijgt nr. 267 (35334).

Mevrouw Beckerman (SP):

Dat doe ik specifiek hier in dit debat, omdat deze minister die vergunning moet geven — maar wat ons betreft dus niet.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zoutbedrijf Nedmag zonder feitelijke limiet zware metalen loost in de Dollard en daarmee de Waddenzee;

constaterende dat kwik, arseen en cadmium zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) zijn;

overwegende dat de Waddenzee een bijzonder natuurgebied is van onschatbare waarde met UNESCO-werelderfgoedstatus;

verzoekt de regering de Nedmagvergunning te herzien om de gehaltes van zware metalen en ZZS zo dicht mogelijk bij de nul te brengen en de meest actuele best beschikbare technieken toe te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman, Nijboer en Akerboom.

Zij krijgt nr. 268 (35334).

Mevrouw Beckerman (SP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Beckerman. Ik geef het woord aan de heer Van Haga, Groep Van Haga.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de oprukkende wolf in Nederland het steeds vaker heeft gemunt op schapen en koeien;

verzoekt de regering om een plan te maken om de wolf te verwijderen uit Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga.

Zij krijgt nr. 269 (35334).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om onderzoek te laten uitvoeren naar de herkomst van de blauwtongvariant die op dit moment in Nederland voorkomt en of deze elders in Europa ook voorkwam voor deze in Nederland werd geconstateerd, en de mogelijk accelererende rol van vernatting van natuurgebieden, en de verspreiding van de knut die blauwtong overbrengt, daarbij gelet op de eerste gevallen, de windrichting, de locatie van Schiphol en de haven van Rotterdam,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga.

Zij krijgt nr. 270 (35334).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de UvA een onderzoek heeft gedaan waaruit blijkt dat 90% van de uitgestoten stikstof in hogere luchtlagen terechtkomt en het grootste deel van de overige 10% binnen een straal van 500 meter van de boerderij neerslaat;

verzoekt de regering de KDW te evalueren en het beleid in lijn te brengen met de nieuwe onderzoeksresultaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga.

Zij krijgt nr. 271 (35334).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op 8 december 2022 de motie-Van Haga/Smolders is aangenomen;

overwegende dat in deze motie werd voorgesteld om de kritische depositiewaarde (KDW) in te ruilen voor een realistische stikstofdepositiewaarde, zoals voorgesteld door Farmers Defence Force;

verzoekt de regering in het licht van het nieuwe onderzoek van de UvA, deze motie alsnog uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Smolders.

Zij krijgt nr. 272 (35334).

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Haga. Ik geef het woord aan de heer Tjeerd de Groot, D66.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dank u, voorzitter. Eén motie en een aantal vragen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 32 van de 67 stikstofgevoelige natuurtypen nog gevoeliger blijken voor stikstof dan eerder gedacht;

constaterende dat de minister verwacht dat het areaal stikstofgevoelige natuur dat onder de KDW komt hiermee zakt van 39% naar 29% in 2025;

constaterende dat het wettelijke doel voor het areaal stikstofgevoelige natuur onder de KDW 40% in 2025 is en dat dit betekent dat er in de aanstaande formatie een grote opgave ligt rondom natuurbeleid;

verzoekt de regering voor de start van de formatie concrete maatregelen uit te werken die ingezet kunnen worden om het doel voor 2025 te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Tjeerd de Groot.

Zij krijgt nr. 273 (35334).

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Voorzitter. Dan heb ik nog een aantal vragen. In het commissiedebat van 7 september hebben we gesproken over bermfraude, waarbij Europese landbouwsubsidies worden aangevraagd door boeren voor gronden waaronder wegbermen die zij niet bezitten of pachten. De minister gaf toen aan nader onderzoek te doen en de Kamer binnen enkele weken te informeren. Dat is nu. Wat is de stand van zaken?

Dan de tweede vraag: wanneer komen de ambtelijke en gewone appreciaties van de PPLG's naar de Kamer? Ik doel dan ook op de appreciatie van de Ecologische Autoriteit. De minister heeft er in algemene bewoordingen iets over gezegd tijdens het debat. Kan de minister in ieder geval de ambtelijke appreciaties zo spoedig mogelijk of uiterlijk aan het einde van deze maand delen met de Kamer? Ik ben toch heel benieuwd wat de provincies ervan gemaakt hebben.

Dan drie. Vorige week heeft de Kamer de motie-Boucke cum suis aangenomen. Deze motie vraagt om een afwegingskader voor stikstof, waarbij projecten met maatschappelijke prioriteit voorrang krijgen. Kan de minister aangeven hoe zij deze motie gaat uitvoeren?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Groot. Ik geef het woord aan de heer Grinwis, ChristenUnie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter. Eén motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het recente rapport van de UvA, "Stikstofdepositie rond melkveebedrijven: ruimtelijke en temporele patronen", de eerdere stellingname van prof. Wim de Vries van de WUR bevestigt, namelijk dat er alleen een reële relatie is te leggen tussen emissie en depositie van ammoniak binnen een straal van 500 meter;

overwegende dat in het huidige stikstofbeleid vooral gestuurd wordt op modelmatige depositiereductie;

overwegende dat de minister voor Natuur en Stikstof heeft aangekondigd de mogelijkheden voor het meer sturen op emissiereductie te verkennen;

verzoekt de regering de resultaten van deze verkenning binnen een maand naar de Kamer te sturen en zo snel mogelijk — afgezien van de eerste 500 meter buiten een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied — over te stappen naar een op emissiereductie gericht beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Vedder, Van Campen en Van der Plas.

Zij krijgt nr. 274 (35334).

Dank u wel, meneer Grinwis. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Plas, BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat recent uit onderzoek door stikstofwetenschappers in opdracht van de NOS blijkt dat de piekbelastersaanpak de stikstofdepositie in natuurgebieden met hooguit 2,5% zal doen afnemen;

overwegende dat uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat 90% van de ammoniak in de "deken" verdwijnt en deze uitstoot dus niet bewezen toe te rekenen is aan een veebedrijf in een cirkel van 25 kilometer om het Natura 2000-gebied heen;

constaterende dat hiermee het stikstofbeleid meer en meer op losse schroeven komt te staan;

verzoekt de regering om te stoppen met de piekbelastersaanpak en alleen nog in gesprek te gaan met veehouders die vrijwillig hun bedrijf willen beëindigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 275 (35334).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er steeds meer wetenschappelijke rapporten verschijnen waaruit blijkt dat de onderbouwing voor het huidige stikstofbeleid op basis van depositie ontbreekt;

overwegende dat uit nieuw wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat de depositie van stikstof buiten een straal van 500 meter niet toe te rekenen is aan een individuele uitstoter;

overwegende dat uit een recent verschenen rapport van TNO, RIVM en WUR, de Wageningen Universiteit, blijkt dat de droge depositie veel te hoog wordt ingeschat;

overwegende dat deze rapporten eerdere rapporten bevestigen;

verzoekt de regering het depositiebeleid los te laten, met daarin inbegrepen de aanpak piekbelasters, en in te gaan zetten op emissiebeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 276 (35334).

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Dan geef ik het woord aan mevrouw Akerboom, Partij voor de Dieren.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Dank u, voorzitter. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Natuur en Stikstof een wijziging van de wet stikstofreductie en natuurherstel heeft voorbereid voor een aanscherping van de stikstofdoelen, alsmede voor de herinvoering van een vergunningplicht voor intern salderen;

overwegende dat breed erkend wordt dat het onwenselijk is dat intern salderen sinds 2020 niet meer vergunningplichtig is;

van mening dat het essentieel is om grip te krijgen op alle stikstofuitstoot en om tegelijkertijd rechtszekerheid te bieden aan initiatiefnemers;

verzoekt de regering om, indien de wetswijziging voor de aanscherping van de stikstofdoelen niet bij de Tweede Kamer wordt ingediend, het onderdeel voor de herintroductie van de vergunningplicht voor intern salderen wel zo snel mogelijk voor te leggen aan de Raad van State en vervolgens naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Akerboom.

Zij krijgt nr. 277 (35334).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Natuur en Stikstof in de startnotitie NPLG schreef dat er een escalatiemechanisme in werking zou treden indien provincies niet op tijd met volledige programma's zouden komen waarmee de doelen voor natuur, stikstof, klimaat en water bereikt zouden worden;

overwegende dat de minister vooralsnog alleen van plan is om in gesprek te gaan met provincies waarvan niet duidelijk is hoe ze de doelen gaan halen, en dat ze heeft aangegeven dat dit een proces is van de komende jaren;

overwegende dat jarenlange gesprekken met provincies geen enkele garantie bieden dat de doelen van het NPLG gehaald zullen worden, wat onder andere betekent dat het land langer op slot blijft voor wat betreft natuurvergunningen en dat er grote maatschappelijke consequenties volgen bij het niet voldoen aan de Kaderrichtlijn Water in 2027;

verzoekt de regering het escalatiemechanisme in het kader van het NPLG voor het eind van 2023 naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Akerboom.

Zij krijgt nr. 278 (35334).

Dank u wel, mevrouw Akerboom. Dan geef ik het woord aan de heer Bisschop, SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Ik heb een drietal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in veel natuurdoelanalyses serieuze bodemanalyses ontbreken, terwijl deze bijdragen aan meer inzicht in de mate waarin stikstofdepositie stikstofgevoelige natuur beïnvloedt;

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat in alle natuurdoelanalyses op metingen gebaseerde bodemanalyses opgenomen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop.

Zij krijgt nr. 279 (35334).

De heer Bisschop (SGP):

De tweede.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat ook PAS-melders met depositiebijdragen beneden de 1 mol die voor 2015 het project gerealiseerd hebben en op advies van het bevoegd gezag een toegestane PAS-melding gedaan hebben, meegenomen worden in het legalisatieprogramma en zo nodig de regelgeving hierop aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop.

Zij krijgt nr. 280 (35334).

De heer Bisschop (SGP):

Dat laatste is met name omdat die nog weleens tussen wal en schip dreigen te vallen, in elk geval verbaal.

Dan de derde.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er inmiddels steeds meer passende beoordelingen zijn die laten zien dat kleine berekende depositiebijdragen geen significant negatieve effecten kunnen hebben op stikstofgevoelige natuur;

overwegende dat er rapporten en notities liggen van het RIVM, TNO en de Universiteit van Amsterdam die laten zien dat gecumuleerde kleine depositiebijdragen nog steeds nauwelijks bijdragen aan de totale depositie, dat kleine berekende deposities wegvallen in de ruis rond de totale depositie en dat kleine depositiebijdragen op enige afstand van de bron niet herleidbaar zijn;

overwegende dat de regering voor woningbouwprojecten kijkt naar benutting van gestandaardiseerde inzichten in ecologische effecten ten behoeve van vergunningverlening;

van mening dat breder gekeken moet worden naar gestandaardiseerde inzichten in ecologische effecten, omdat PAS-knelgevallen en andere initiatiefnemers geen geld hebben voor dure en overbodige passende beoordelingen;

verzoekt de regering de opgebouwde kennis en onderzoeksgegevens met betrekking tot de effecten van kleine berekende depositiebijdragen op stikstofgevoelige natuur proactief te delen, en te gebruiken voor het vaststellen van gestandaardiseerde inzichten in ecologische effecten en voor het zo veel mogelijk vaststellen dat geen sprake kan zijn van significant negatieve effecten bij minimale berekende depositiebijdragen, ten behoeve van onder meer het legaliseren van PAS-knelgevallen en een stikstofvrijstelling voor energie(infrastructuur)- en woningbouwprojecten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop.

Zij krijgt nr. 281 (35334).

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik realiseer me dat deze motie het verdient om nog eventjes grondig en rustig na te worden gelezen. Daar hebben we nog wel even de tijd voor.

Dank.

De voorzitter:

Zo is het. Dank u wel, meneer Bisschop. Ik geef het woord aan mevrouw Bromet van GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter. Graag zou ik met een aantal moties de minister aan willen sporen om iets concreets te gaan doen voor boeren en natuur, maar ik ben inmiddels tot de conclusie gekomen dat moties indienen geen enkele zin heeft bij de minister van LNV. Tijdens het debat zegde de minister toe om met een voorstel te komen over de ecosysteemdiensten. Dat moest geen probleem zijn volgens hem. Ik citeer: "We hadden hier vanzelfsprekend al over nagedacht, omdat we al bezig waren met een nieuw landbouwplan. Heel veel hebben we al uitgewerkt, dus we kunnen vrij snel met een voorstel komen; dat zal voor Prinsjesdag zijn." Ondanks deze grote woorden kwam dat voorstel er niet. In plaats daarvan kwam er een brief waarin eigenlijk staat: "Ik heb alle ballen op het landbouwakkoord gericht. Dat kwam er niet, dus sta ik met lege handen. Ik heb gegokt en verloren." Voor de ecosysteemdiensten gaat hij "de mogelijkheden verkennen". Hij laat besluitvorming over aan het volgende kabinet. Maar er was toch al zo veel uitgewerkt?

De minister schrijft in de brief: landbouwbedrijven hebben behoefte aan duidelijkheid over de opgave op bedrijfsniveau, en aan adequate instrumenten om aan deze opgave te kunnen voldoen. Het is — dat moet ik helaas constateren — cynisch dat de minister dit schrijft. Als iemand namelijk verantwoordelijk is voor het gebrek aan duidelijkheid en adequate instrumenten voor de agrarische sector, is het de minister van LNV wel.

Voorzitter. Tot slot wil ik even terugkomen op een motie die anderhalf jaar geleden, in juni 2022, is aangenomen. Hierin werd de regering verzocht om te onderzoeken hoe banken, leveranciers en afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel in de transitiekosten te dragen. Die motie is breed ondertekend, van links tot rechts. We hebben daar nooit meer iets over gehoord. Graag dus ook een antwoord op de vraag hoe het staat met de uitvoering van deze motie.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bromet. Tot slot geef ik het woord aan de heer Krul van het CDA.

De heer Krul (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Ik vervang vanavond collega Vedder.

Voorzitter. Mijn fractie haalde het in het commissiedebat ook al even aan: wat het CDA betreft wordt er haast gemaakt met het verlenen van vergunningen voor garnalenvissers. Dat is nodig. Ik had de eer om aanwezig te zijn op de Flora en Visserijdagen die jaarlijks worden gehouden in Den Oever, in de gemeente Hollands Kroon. Ik sprak daar met garnalenvissers. Ondanks het gegeven dat ik geen woordvoerder ben en niet helemaal geïnformeerd was over wat er speelde, was ik onder de indruk van de zorgen die zij mij meegaven. De onduidelijkheid die boven hun hoofd, hun kotter, hun gezin en hun onderneming hangt, trekt een zware wissel op ze. Het is mooi dat naar aanleiding van Kamervragen de gedoogbeschikking is verlengd tot en met het einde van volgend jaar, maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. Deze ondernemers hebben recht op zekerheid. Wat ons betreft hebben ze ook recht op een vergunning op basis van een valide, realistische en billijke stikstoftoetsing, in overleg met de sector. Is de minister dat met ons eens? Zo ja, kan de minister dan aangeven wat de huidige stand van zaken is? Kan hij aangeven of het mogelijk is om, binnen de gedoogperiode die er nu aankomt, met een tijdpad te komen wat betreft de mogelijkheid voor een definitieve vergunningverlening?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Krul. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de termijn aan de kant van de Kamer. De bewindspersonen hebben aangegeven een kwartier nodig te hebben om zich voor te bereiden.

De vergadering wordt van 19.18 uur tot 19.33 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Adema:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik heb een paar vragen gekregen en ik heb één motie te appreciëren. De eerste vraag is van mevrouw Bromet, ten aanzien van de motie waarin staat dat banken en ketenpartijen moeten bijdragen aan de transitie van de landbouw. Hoe staat het met die motie? Zoals u weet, zijn wij in het afgelopen halfjaar heel intensief bezig geweest om, binnen het landbouwakkoord, te komen tot een toekomstvisie voor de landbouw. Een van de belangrijke onderdelen daarvan was dat we ook met banken en ketenpartijen in gesprek waren om een bijdrage van hen te vragen in de transitie. Daar werden ook goede, constructieve gesprekken over gevoerd. Het landbouwakkoord is voortijdig gestopt, zoals u weet. Dat gebeurde overigens niet op ons initiatief. De gesprekken met de banken waren dus ook nog niet ten einde. We hadden daar nog veel verder over moeten spreken. Nu het landbouwakkoord er niet meer is, ligt dat stil.

We hebben wel contact met de banken. We spreken met de banken over bijdragen als het gaat om doelsturing; ik zei dat ook al tegen de heer Van Campen. Daar willen we ook de ketenpartijen bij betrekken. U weet dat wij op dit moment niet werken aan een toekomstperspectief voor de agrarische sector, omdat het landbouwakkoord stilligt en we demissionair zijn. Ik heb daar eerder een brief over geschreven aan de Kamer. Dat betekent ook dat de banken op dit moment niet weten waaraan ze gaan bijdragen. Eerst moet je met elkaar vaststellen hoe de toekomst van de landbouw eruitziet. Dan kun je ook van banken en ketenpartijen … Ik ben het namelijk zeer met de motie eens; ook banken en ketenpartijen moeten bijdragen. Daarom hebben we die gesprekken ook gevoerd. Het is aan het nieuwe kabinet om straks te komen met een toekomstvisie op de landbouw — u weet dat we die voorbereiden — en dan ook met de banken en de ketenpartijen tot afspraken te komen. Maar er ligt inderdaad al wel heel wat materiaal voor het nieuwe kabinet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

De Kamer vroeg niet of de minister voor een landbouwakkoord met de banken om de tafel wil gaan zitten om dit te regelen. De Kamer vroeg gewoon om dit te regelen. We staan nu, anderhalf jaar na het aannemen van die motie, totaal met lege handen. Is de minister dat met me eens?

Adema:

Nee, dat ben ik niet met mevrouw Bromet eens, omdat we juist in de onderhandelingen over het landbouwakkoord ook goede onderhandelingen hebben gehad met ketenpartijen en met banken. Beide onderdelen van de keten hebben ons ook aangegeven dat ze met een nieuw kabinet graag door willen spreken, juist op basis van de bouwstenen die er liggen. Dat is niet weg. Dat geldt overigens voor het hele landbouwakkoord. Ik zie dat ook veel terugkomen in verkiezingsprogramma's. Daar ben ik ongelofelijk dankbaar voor. Er ligt voor een nieuw kabinet dus heel veel klaar, eigenlijk om af te ronden en om dan ook definitieve afspraken te maken met de banken. Daar hoort vanzelfsprekend ook het perspectief bij dat we de agrariërs willen bieden.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Is de minister nou trots op dit resultaat?

Adema:

We hebben hier een lang debat gehad over het klappen van het landbouwakkoord. Daarbij heb ik ook verteld hoe het landbouwakkoord tot een einde is gekomen. Ik was trots op de onderhandelingen die we voerden. Ik ben ook trots op het feit dat alle partijen van het landbouwakkoord zeggen dat ze graag met deze minister en het ministerie willen doorpraten, ook over de toekomst van de landbouw en ook tijdens de kabinetsformatie, dat men datgene koestert wat we hebben opgebouwd aan overlegstructuur en aan onderling vertrouwen en dat men daar blij mee is. De open gesprekscultuur en het echt luisteren naar elkaar wil men vasthouden. Wij komen dus ook weer bij elkaar aan die hoofdtafel, niet om te onderhandelen maar wel om overleg te voeren. Daarnaast zie ik dat heel veel resultaat van het landbouwakkoord ook in verkiezingsprogramma's is geland. Met een aantal onderdelen gaan we ook door. U weet net zo goed als ik, mevrouw Bromet, dat het niet onze ambitie was om eruit te stappen. Onze ambitie was om echt tot een afronding te komen.

De voorzitter:

Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 270.

Adema:

Nee, ik heb eerst nog een vraag van de heer De Groot over bermfraude.

De voorzitter:

Oké, gaat uw gang.

Adema:

De heer De Groot wijst daar terecht op. De brief ligt klaar. Ik heb die niet in mijn jasje zitten, maar hij komt zo snel mogelijk naar u toe. Voor het verkiezingsreces is de brief er, met een uitwerking van de vragen en ook met het resultaat van het onderzoek dat wij hebben gedaan naar aanleiding van de berichtgeving van Investico, Follow the Money enzovoort. Er is immers een pakket van berichten die in de media zijn verschenen. Die volgen we ook nog steeds. Er komen soms ook nieuwe berichten bij, die we dan ook weer onderzoeken. De brief komt er dus aan, meneer De Groot.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dank dat de brief snel komt. Het zou fijn zijn als de brief nog wat eerder komt, want dan kunnen we er eventueel nog iets mee voor het reces. Betrekt de minister daarbij ook de kritiek op de gebrekkige handhaving van het zevende actieprogramma in het kader van de derogatiebeschikking?

Adema:

U neemt nu kwalificaties voor uw rekening die ik niet overneem. U hebt het over "gebrekkige handhaving". We hebben al eerder met elkaar over de handhaving gesproken. Het gaat hier over de manier waarop grondpercelen van derden door boeren worden meegenomen in de gemeenschappelijke, gecombineerde opgaven. Daar gaat het in dit specifieke geval om. Wij komen nog wel met een overzicht van de handhaving op het gebied van het zevende actieprogramma in het kader van de derogatiebeschikking, maar het gaat hier specifiek over de bermfraude. Daar wil ik het ook toe beperken.

Dan nog de motie op stuk nr. 270 van de heer Van Haga over de blauwtongvariant. Zoals al eerder gezegd, speelt zich een verschrikkelijk drama in de veehouderij af, bij rundveehouders, maar nog veel meer bij schapenhouders, waar heel veel dieren overlijden en de mortaliteit buitengewoon groot is. We leven mee met al die schapenhouders die geen perspectief hebben om te handelen en er machteloos bij staan. Wij staan eerst en vooral de schapenhouders bij om te kijken hoe we ze kunnen ondersteunen en helpen. Wij zijn bezig met het vragen van een expertopinie over de herkomst van het blauwtongvirus. Het is heel ingewikkeld om daar onderzoek naar te doen. Er is wel een onderzoek gedaan, maar er is nog geen duidelijkheid over de insleeproute. Ook daar vragen we deskundigen verder naar te kijken. We zijn daar dus mee bezig, want we willen natuurlijk graag weten waar het vandaan komt. Daarom geef ik de motie op stuk nr. 270 oordeel Kamer.

Mevrouw de voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de minister voor Stikstof.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Voorzitter, dank u wel. Ik bespreek eerst drie vragen en dan de moties. De eerste vraag is van de heer Tjeerd de Groot van D66 over de planning van de ambtelijke appreciatie en of ik die graag voor het eind van de maand aan uw Kamer kan sturen. Op dit moment is de tussentijdse afrondende fase. Zodra die gereed is, zal ik daarover niet alleen de provincies, maar dus ook uw Kamer informeren. Ik verwacht dat inderdaad eind deze maand. In die zin gaat dat dus lukken. Maar dat is een tussentijdse meting. Ik verwacht de echte ex-ante-evaluatie, de onafhankelijke evaluatie door onze kennisinstellingen van de provinciale programma's, in december. Dat is dus de planning voor de komende twee maanden. Maar de tussentijdse meting, en de informatie die ik daarover verstrek aan de provincies — nogmaals, dat is dus deze maand — zal ik ook delen met uw Kamer, zodat u dat nauwlettend kunt volgen.

Dan de vraag, ook van de heer Tjeerd de Groot, over de motie van de heren De Groot en Boucke over het afwegingskader. Op dit punt zijn eerder moties ingediend, ik dacht ook door GroenLinks. Op dit moment werken we dus echt aan dat afwegingskader. Dat doen we niet alleen ambtelijk, interdepartementaal, maar ook interbestuurlijk, dus bijvoorbeeld met de provincies en de waterschappen. Maar daarnaast kijken we ook gebiedsgericht en willen we het verder onderzoeken met hele concrete casussen.

Dan de vraag van de heer Krul van het CDA over de garnalenvissers. Ik ben het echt eens met de zorgen. We voelen die allemaal en dat is ook de reden dat ik heb besloten om die gedoogperiode te verlengen, ook vanuit de rechtvaardiging. Je zult maar op het punt staan om de investering te doen in die katalysator, maar de gedoogperiode verloopt, omdat de levertijd van de katalysator simpelweg langer duurt dan de gedoogperiode. Dat is de reden dat we die periode hebben verlengd. Daarnaast is nu natuurlijk de sector aan zet om de stikstofberekeningen te leveren. Dat tijdpad hangt daar natuurlijk van af. Maar er wordt heel hard gewerkt om die stikstofberekeningen op een goede manier uit te voeren en vooral op een manier waarop die ook deugen, zeg ik er altijd maar bij.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik heb even toestemming van de heer Krul om hierover een vraag te stellen, want ik was er zelf niet over begonnen. Is het wel rechtvaardig richting de garnalenvissers om ze nu tot investeringen over te halen, terwijl de werkelijke problematiek van de garnalenvisserij in de bodemberoering ligt? Er is ook een recent onderzoek dat daar weer op wijst. Dan hebben ze dus straks tegen veel kosten alles voor stikstof geregeld en kan het toch niet vanwege de effecten op de bodem. Hoe kijkt de minister daarnaar?

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Nou, ik neem aan dat de daadwerkelijke investering gebeurt op het moment dat je je vergunning rond hebt, punt. Daarvan maakt dit onderdeel uit. De onrechtvaardigheid zit erin dat je bereid bent een investering te doen, maar dat de levertijd van de katalysator langer duurt dan de gedoogperiode. Daarom hebben we gezegd dat we de gedoogperiode verlengen voor die ondernemers die kunnen aantonen dat ze gaan investeren in een katalysator.

De heer Van Campen (VVD):

Ik zou de minister willen vragen of ze kan bevestigen dat als er inderdaad sprake is van de factor bodemberoering, dan ook het bestaand gebruik een afweging kan zijn om te bekijken of bepaalde activiteiten historisch al plaatsvonden en daarmee ook in de toekomst plaats kunnen vinden.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

We zijn precies dit punt op dit moment aan het bekijken. Je ziet dat AERIUS vreemde uitkomsten geeft, omdat boten bewegen. Dat maakt het heel eenvoudig gezegd: ingewikkeld. Nou is AERIUS een hulpmiddel en niet het totale eindoordeel. We zijn aan het bekijken hoe we precies dat deel kunnen oplossen. Dat traject loopt.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voor alle duidelijkheid en naar aanleiding van de interrupties van collega's Tjeerd de Groot en Van Campen: als de minister de periode verlengt om die katalysatoren op de schepen te kunnen schroeven, lijkt mij dat een goede zaak, want mensen moeten inderdaad de kans krijgen om dat te doen. Maar ik neem aan dat dit allemaal gebeurt met als doel om uiteindelijk tot een nieuwe vergunning te komen met een voldoende vergunningsduur en dat de minister inderdaad het risico van bodemberoering goed heeft gewogen, maar dat het geen doorslaggevende reden zal zijn om uiteindelijk vergunningen te weigeren. We weten hoe de heer De Groot erover denkt, maar we weten ook dat de werkelijkheid is dat garnalenvissers met zo'n klossenpees de bodem nauwelijks beroeren en dat zij al jarenlang op een heel verantwoorde manier op garnalen vissen, en dat ook in de toekomst kunnen doen.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Op die manier kijken we daarnaar. Het traject loopt nu. Dat is wat ik erover kan zeggen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik wil voor de Handelingen nog wel even het onderzoek van Wageningen Marine Research noemen: garnalenvisserij in de Noordzee en Waddenzee leidt tot veel minder bodemberoering dan milieu- en natuurclubs eerder claimden. Uit wetenschappelijk onderzoek van Wageningen Marine Research blijkt dat de garnalenvisserij geen factor is die bijdraagt aan vertroebeling van de Waddenzee. Ook het verdwijnen van zeegras uit de westelijke Waddenzee kan niet op het conto van de vissers worden geschreven, terwijl zij daar eerder nog van werden beticht. Ik neem aan dat de minister dat onderzoek ook tot zich heeft genomen. Dat wilde ik gewoon even genoteerd hebben voor de Handelingen.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de minister of zij daar nog op wil reageren.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Nee. Het is helder, duidelijk.

De voorzitter:

Dat is niet het geval. Dan de heer Krul.

De heer Krul (CDA):

Ik wil toch even voortborduren op datzelfde onderzoek. De mariene ecoloog Van der Heij zegt dat zelfs de allerlaatste effecten die er nog zijn — als we de oorzaak daarvan kunnen vinden — met hele gerichte innovaties gemitigeerd kunnen worden. Het zou toch zonde zijn als straks blijkt dat we niet tot vergunningverlening overgaan, terwijl die investeringen gedaan zijn, we bezig zijn met allerlei innovatieve trajecten en dat laatste greintje impact weggenomen kan worden? Kan de minister dat bevestigen?

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Waar we hier allemaal vóór zijn, is zekerheid bij vergunningverlening. Als we de vergunning verlenen, moet de ondernemer daar ook op kunnen vertrouwen.

Dat waren de vragen. Dan gaan we naar de moties. De eerste motie is die op stuk nr. 266 van de heren Van Campen, Grinwis en Krul. Die geef ik oordeel Kamer, maar met de volgende interpretatie. Ik vind het heel belangrijk dat ondernemers zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid krijgen bij de natuurvergunningverlening. De Rav-factoren bieden zoals we allemaal weten, ook na de uitspraak van de Raad van State, echt onvoldoende juridische zekerheid voor het verlenen van een natuurvergunning. Daarom moeten we nu die passende beoordeling opstellen. Om de ondernemers en bevoegde gezagen hierbij te ondersteunen zijn we bezig met het opstellen van een handreiking. De eerste resultaten zullen eind 2023 worden opgeleverd. Ik zal die direct met uw Kamer delen. Daarmee kom ik tegemoet aan deze motie. De definitieve versie zal echter pas in maart 2024 komen. Voor de lange termijn werken we toe naar een alternatief systeem voor vergunningverlening op basis van doelvoorschriften en real time meten. Ik denk dat dat net zo belangrijk is.

De voorzitter:

Ik kijk even of de heer Van Campen zich kan vinden in deze interpretatie.

De heer Van Campen (VVD):

Ik vind het wel jammer, want in de Porthosbrief van november 2022 gaf de minister aan dat dit medio maart beschikbaar zou komen. Ik zou willen vragen wat er gebeurd is waardoor het dus een jaar later wordt. De provincies zeggen: we willen kijken waar we kunnen vergunnen, we willen die passende beoordelingen uitvoeren, maar we weten niet hoe en we weten niet waar we aan moeten voldoen. De minister had gezegd dat het kader er medio 2023 zou komen, maar dat wordt nu een jaar later.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Het wordt geen jaar later. De eerste bouwstenen deel ik ook gewoon nog dit jaar. Dat zijn echt de eerste resultaten. Alleen zal het definitieve inregelen echt in maart zijn. Wat ik hier eigenlijk toch heel eerlijk bij wil zeggen — ik zat even te twijfelen, maar ik ga dit wel doen — is dat de passende beoordeling ontzettend belangrijk is, écht ontzettend belangrijk. Maar het is niet het ei van Columbus als u het mij vraagt. Als het gaat om het toepassen van innovaties op hele korte termijn, dan zal het zeker belangrijke handvatten bieden ten aanzien van de vergunningverlening. Dat hoop ik ook. Tegelijkertijd weten we ook dat vergunningverlening pas écht betrouwbaar is als we weten hoeveel zékere reductie innovatie in een concrete toepassing oplevert.

Ik zie nu dat het probleem 'm niet zozeer zit in de handreiking of de passende beoordeling. Het probleem zit 'm in een te grote onzekerheidsmarge van de betreffende innovatie op die locatie. Dat komt mede doordat het investeren in deze technische innovaties hand in hand is gegaan met capaciteitsvergroting. Dat is logisch, want anders krijg je je financiering niet rond. Maar daarmee draagt het wel bij aan meer onzekerheid over de vraag hoeveel emissiereductie er nou echt is. Hoe zekerder de reductie vanuit innovatie is, hoe zekerder de vergunningverlening is. Daar zit wel de kern van het probleem. Dus ja, de passende beoordeling en de handreiking zijn cruciaal. Daar werken we hard aan, maar ik zeg er ook bij dat het ontzettend ingewikkeld is, omdat je per geval in een concrete situatie op zoek moet gaan naar de zekerheid van de emissiereductie behorende bij díe innovatie.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer ...

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Ik zeg dit ook in het kader van verwachtingenmanagement op korte termijn, want ik heb hier echt best zorgen over.

De heer Van Campen (VVD):

De minister hoeft mij er niet van te overtuigen hoe we in de ellende zijn gekomen. Dat weet ikzelf inmiddels ook wel. Ik ken de capaciteitsvergroting, de ruimte in ammoniak die dit soort stalsystemen heeft gebracht. Daar willen we van weg. We willen dat boeren in staat worden gesteld om met verschillende mogelijkheden tot ammoniakvermindering te komen. De provincies willen dat graag doen. Ik zou tegen de minister willen zeggen dat nee ook een antwoord is bij de vergunningverlening. Je kunt pas nee verkopen als je als bevoegd gezag, provincie, weet waaraan je moet toetsen. Daarvoor kijken die twaalf provincies op dit moment naar Den Haag, in de richting van de minister voor Natuur en Stikstof. Om duidelijkheid te geven, zal het kader van die passende beoordeling er moeten komen, zodat de provincies weten wat ze moeten doen. Ik zou de minister ook nog het volgende willen vragen. Als er tussentijds, eind 2023, iets komt, wat kunnen de provincies daar dan mee? Is dat dan iets waarmee ze kunnen tot een al dan niet passende beoordeling overgaan of is het een soort werkdocument en zijn ze daarna weer maanden verder voordat ze iets definitiefs hebben?

De voorzitter:

Voordat ik de minister het woord geef, kijk ik even naar de heer Van Campen om te zien of hij zich kan vinden in de interpretatie van deze motie door de minister.

De heer Van Campen (VVD):

Dat is afhankelijk van wat de minister zegt op mijn vraag wat de provincies kunnen met de opbrengst in 2023.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Het is: wat wé kunnen! We doen dit samen met de provincies als bevoegd gezag voor vergunningverlening, zeg ik erbij. Het is dus: wat wé kunnen! Dat is ontzettend ingewikkeld. Hier wordt keihard aan gewerkt. Sneller dan dit kan gewoon niet. Nogmaals, ik kom echt nog dit jaar met een tussenstand, maar het wordt Q1 voor de definitieve versie. Dan kunnen we al best veel. Dan hebben we in ieder geval al veel meer inzicht dan nu op de manier waarop we tot een passende beoordeling kunnen komen.

De voorzitter:

Tot slot de heer Van Campen.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Maar het is stap voor stap. En nogmaals, de kern van het probleem zit 'm er vooral in de manier waarop we veel meer zekerheid krijgen over die emissiereductie, want dat geeft zekerheid over vergunningverlening.

De heer Van Campen (VVD):

Maar stel dat ik de gedeputeerde van Brabant ben. Er is gezegd: deze provincie staat op slot. In een rondetafelgesprek is ons gebleken dat ook de gedeputeerde van Brabant zegt: nee, deze provincie staat niet op slot; er zijn plekken waar best activiteit kan plaatsvinden, maar dat vraagt om een passende beoordeling. Daar is ie weer. Deze gedeputeerde gaat niet in een hoekje zitten kniezen en naar Den Haag kijken; deze gedeputeerde zegt: ik kom zelf met een kader en we komen als provincie zelf met een voorstel waarlangs wij die passende beoordeling kunnen uitvoeren. Ik zou de minister willen vragen wat deze gedeputeerde eind 2023 in handen heeft met de toezegging die de minister doet wat betreft die passende beoordeling. Kan zij daarmee al dan niet overgaan tot vergunningverlening, mits die passende beoordeling daar ruimte voor geeft?

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Het geeft de eerste inzichten. Of dat voldoende is, zien we in december. Maar het moet stap voor stap en we werken er samen met de provincies gewoon keihard aan, want ook ik wil zo snel mogelijk die passende beoordeling draaiende hebben omdat dat juist de manier is om überhaupt vergunningen te kunnen verlenen. Maar ik zeg er wel bij dat het dan puur gaat om de manier van vergunningverlening. De kern van het probleem zit in de onzekerheidsmarge van de innovaties zelf. Die zullen we dus eerst op moeten lossen, want als we die oplossen, of hoe meer we dat oplossen — laat ik het zo zeggen — hoe zekerder en makkelijker we vergunningen kunnen verlenen.

De voorzitter:

Met deze interpretatie krijgt de motie oordeel Kamer. Kan de heer Van Campen zich vinden in deze interpretatie? Ik moet het toch even weten, want anders blijft dat in de lucht hangen. We gaan nu niet een nieuw debat voeren.

De heer Van Campen (VVD):

Ik denk dat ik de motie dan maar in stemming breng. Dan zullen we zien wat de Kamer oordeelt. Ik hoop dat de minister heel snel kan zijn met dat format, zodat de provincies weten waar ze aan toe zijn. Natuurlijk moet je weten wat die technieken doen om een passende beoordeling te kunnen doen. Anders is een passende beoordeling ook helemaal niks waard. Daarover zijn de minister en ik het volgens mij eens.

De voorzitter:

Dank u wel. Het is nu voldoende uitgewisseld.

De heer Van Campen (VVD):

Maar de provincies moeten wel weten welke stappen ze moeten zetten om daartoe te komen

Minister Van der Wal-Zeggelink:

We doen er alles aan om hierin stappen te zetten.

De voorzitter:

De motie wordt in ieder geval ontraden. Ik wil tegen de collega's zeggen: het is een tweeminutendebat, dus we gaan geen breed debat meer voeren.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Nee, voorzitter, dat wil ik ook absoluut niet, maar ik wil over de garnalenvisserij nog het volgende gezegd hebben. Het wetenschappelijke rapport in opdracht van het ministerie van LNV dat is uitgevoerd door de Waddenacademie en Wageningen Marine Research onderstreept dat de huidige intensieve garnalenvisserij zorgt voor groeioverbevissing — dat houdt dus in dat je grotere vissen gaat vangen met deze intensiteit — aantasting van het leven op de zeebodem en verschillende vispopulaties, en verstoring van beschermde vogels. Ik vraag dus toch aan de minister of zij daarop kan reageren. Dat kan ook per brief, mocht dat nog niet het geval zijn. Ik heb namelijk het gevoel dat vissers in de richting van stikstof worden geduwd, terwijl het hierover gaat.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Wat ik aangaf naar aanleiding van de vraag van de heer Krul ging over de gedoogperiode. Die heb ik verlengd om de sector de kans te geven om met goede stikstofberekeningen te komen. Dat is ingewikkeld — dat weten we ook allemaal — vanwege AERIUS, staand gebruik et cetera. Die kans hebben we gegeven. Daarvoor werken we samen. Dat is ook in verband met de levertijd van de katalysatoren. Dat was mijn antwoord op de vraag van de heer Krul. Als we nu specifiek op onderzoeken ingaan, dan …

De voorzitter:

We gaan naar de motie op stuk nr. 267.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

De motie van mevrouw Beckerman op stuk nr. 267, over de Waddenzee, moet ik ontraden. Ik kan wel zeggen dat de procedure echt in de afrondende fase zit. Daar hecht ik zelf ook waarde aan, maar de staatssecretaris Mijnbouw is verantwoordelijk voor het afronden van de procedure en ik kan gewoon niet vooruitlopen op het besluit dat ik ga nemen. Dat is namelijk geen politiek besluit, maar een technisch besluit in mijn rol als bevoegd gezag. Maar het komt eraan.

Mevrouw Beckerman (SP):

Uiteraard voeren we dit debat ook met de staatssecretaris Mijnbouw. We horen al heel lang dat dat besluit eraan komt. Inmiddels zeggen beide kanten, dus zowel UNESCO als de NAM: neem nou dat besluit, want anders zetten wij verdere stappen. UNESCO zet dan stappen met betrekking tot de status en de NAM met betrekking tot de ingebrekestelling. Wat betekent nou toch "het komt er snel aan"?

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Op zeer korte termijn neem ik het besluit rondom de Wmb en dan is het aan de staatssecretaris om de hele procedure af te ronden. Mijn besluit is namelijk slechts een onderdeel van de totale procedure waar de staatssecretaris Mijnbouw verantwoordelijk voor is.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Beckerman.

Mevrouw Beckerman (SP):

Maar het is wel een heel cruciaal besluit dat deze minister neemt. Wordt dat op zichzelf ook los medegedeeld aan de Kamer, zodat wij daar ook een oordeel over kunnen vellen?

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Nee. Volgens mij is het gangbaar dat dit besluit, dat onderdeel is van de totale procedure, wordt medegedeeld aan de staatssecretaris. Hij zal het totaal met de Kamer delen. Ik doe dat in mijn rol als bevoegd gezag.

De voorzitter:

Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 268.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

De motie op stuk nr. 268. U zou kunnen vragen om een brief voor de stemmingen. Dat is zomaar een suggestie, omdat dit ook een bevoegdheid is van de staatssecretaris Mijnbouw. Anders moet ik 'm ontraden, want dan word ik overvraagd. U zou kunnen vragen om een brief voor de stemmingen. Dat zou mij, maar ook u enorm helpen, denk ik.

Mevrouw Beckerman (SP):

Wat een goede suggestie van de minister. Ik vraag graag om een brief voor de stemmingen.

De voorzitter:

Dan houdt u de motie op stuk nr. 268 dus aan.

Op verzoek van mevrouw Beckerman stel ik voor haar motie (35334, nr. 268) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

De motie op stuk nr. 269, een plan om de wolf te verwijderen, moet ik ontraden. Het is een Europees beschermde soort. We zitten in een zorgvuldig proces als het gaat om de wolf.

Dan de motie op stuk nr. 271 over het evalueren van de KDW en deze in lijn te brengen met onderzoeksresultaten. Die moet ik ontraden. De KDW is wetenschappelijk bepaald en heeft in die zin niet met het UvA-onderzoek te maken. Dat neemt niet weg dat ik samen met alle agrarische partijen, natuurorganisaties, provincies et cetera bezig ben met een traject om te kijken of er een alternatief voor de KDW is als resultaatverplichtende omgevingswaarde in de Wet stikstofreductie en natuurherstel. Daar kijk ik wel degelijk naar alle andere mogelijkheden.

Dan de motie op stuk nr. 272 van de heer Van Haga om de kritische depositiewaarde in te ruilen voor een stikstofdepositiewaarde. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, mits ik dit kan meenemen als alternatief voor de KDW in het traject dat ik net schetste. Ik zit daar middenin.

De voorzitter:

Ik zie de heer Van Haga knikken.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Als ik het daarin als onderdeel kan meenemen … Ik verken in dat traject alle opties. Met die "mits" kan ik de motie dus oordeel Kamer geven.

Dan de motie op stuk nr. 273: het uitwerken van concrete maatregelen voor de formatie. Die kan ik oordeel Kamer geven.

Dan heb ik de motie van de leden Grinwis, Vedder, Van Campen en Van der Plas op stuk nr. 274 over de resultaten van de verkenning. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, mits het onderdeel is van hetzelfde KDW-onderzoek dat ik aan het doen ben. Fase 1 is afgerond, dus die kan ik delen met uw Kamer. Fase 2 is tijdig afgerond als bouwsteen voor de formatie, want het is wel aan het nieuwe kabinet. Het is namelijk een wetswijziging.

Dan heb ik de motie op stuk nr. 275: direct stoppen met de piekbelastersaanpak. Deze motie moet ik ontraden. Ik wil wel melden dat stoppen een onderdeel is van de aanpak piekbelasting. Het gaat ook om andere regelingen. Alles is honderd procent vrijwillig.

Dan heb ik de motie op stuk nr. 276. Die moet ik ook ontraden. In het traject voor een alternatief voor de KDW kijk ik naar andere mogelijkheden. De conclusie die de motie aangeeft, deel ik niet. De relatie van depositie en natuur staat vast.

Dan heb ik de motie op stuk nr. 277 van mevrouw Akerboom. Die krijgt oordeel Kamer, mits ik dit zo mag interpreteren dat ik serieus naar de reacties uit de internetconsultatie mag kijken en daarvoor het zorgvuldige proces mag doorlopen om te zien welk instrument het beste aansluit. Als ik die ruimte krijg, kan ik deze oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Akerboom knikt, dus de motie op stuk nr. 277 krijgt oordeel Kamer.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Dan heb ik de motie op stuk nr. 278. Die moet ik ontraden, want die is echt overbodig. Dit heb ik al heel vaak toegelicht, ook in het ontwikkeldocument van het NPLG. In het ontwerp-NPLG, dat eraan komt, zal ik het nogmaals bevestigen. En mocht het nodig zijn, dan zal ik bijsturen. In antwoord op de motie van de heer De Groot heb ik net gemeld dat ik nog deze maand met brieven kom richting de provincies als eerste thermometer in hun gebiedsprogramma's. En die is ook stevig genoeg, laat ik het dan maar zo zeggen.

Maar daarnaast verwerp ik echt de suggestie dat er niks gebeurt, want we zijn echt heel veel concrete stappen aan het zetten. Ik wil hier ook echt zeggen: de provincies werken kei- en keihard aan hun gebiedsprogramma's en dat terwijl ze nog maar net op stoom zijn, want de meeste coalities zijn net pas, afgelopen zomer, twee maanden geleden, gevormd.

De voorzitter:

Ik kijk even naar mevrouw Akerboom van de Partij voor de Dieren voor de motie op stuk nr. 278.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Ik moet er weer eventjes in komen, voorzitter.

De escalatiemechanismes als zodanig, die zijn aangekondigd, hebben wij bij mijn weten nog niet gekregen. Daarnaast: als het ondersteuning van beleid is, dan zou de motie ook overgenomen kunnen worden.

Minister Van der Wal-Zeggelink:

Nee! Soms moeten we ook een beetje streng zijn, voorzitter. Het staat in het ontwikkeldocument van het NPLG. Ik zal het in het ontwerp-NPLG nogmaals bevestigen en als het nodig is, stuur ik bij. Maar dat doe ik continu. En nogmaals, de provincies zijn heel hard aan het werk, stap voor stap. Het is niet zo dat ze 1 juli iets ingeleverd hebben en nu lui achteroverhangen. Die zijn keihard aan het werk met de volgende versie en die stappen worden dus ook echt gezet.

De motie op stuk nr. 279 over de bodemanalyses moet ik ontraden, want bij het opstellen van de natuurdoelanalyses is gebruikgemaakt van de best beschikbare gegevens. Het gaat voor een groot deel om informatie die via monitoring en onderzoek is verkregen. Het gaat dus echt om de waargenomen staat van de natuur. En daarbij wordt informatie over de bodem, voor zover beschikbaar, betrokken. En in de toetsingsadviezen over de natuurdoelanalyses heeft de Ecologische Autoriteit, waar nodig, advies voor aanvullende onderzoeken en analyses, zodat dit kan worden uitgevoerd. En dat wordt dan ook verwerkt. Ik zal met de provincies ook kijken hoe zij die adviezen van de Ecologische Autoriteit kunnen gaan opvolgen, maar de natuurdoelanalyses zijn van de provincies en de toetsing is van de Ecologische Autoriteit. Het zit dus echt tussen hen.

Dan de motie op stuk nr. 280 van de heer Bisschop. Die moet ik ontraden, want het legalisatieprogramma ziet op alle PAS-meldingen die voldoen aan de regelgeving van de PAS. De initiatiefnemers, die enkel melding hebben gedaan voor 2015 en waarvan de projecten zijn gerealiseerd, komen in beginsel dus niet in aanmerking voor legalisatie. Maar ik wil wel zeggen dat in de gebiedsprocessen, en dat is ook echt het doel van het Nationaal Programma Landelijk Gebied, alle ondernemers eindigen met een vergunning. Het is echt het doel om het via de gebiedsprogramma's op te lossen, want dat is echt nodig.

Voorzitter, tot slot de motie op stuk nr. 281 van de heer Bisschop. Die kan ik oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan wil ik de bewindspersonen bedanken, want hiermee zijn we aan het einde gekomen van deze beraadslaging.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We gaan volgende week dinsdag stemmen over de ingediende moties. Ik schors de vergadering voor een enkel moment en dan gaan we van start met een ander tweeminutendebat.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven