26 Bewegingsonderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van het lid Van Nispen tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra ter invoering van regels over de kwalificatie van docenten en het vaststellen van een minimum aantal uren voor wat betreft het bewegingsonderwijs ( 34420 ).

De voorzitter:

Aan de orde is het voorstel van wet van het lid Van Nispen tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES ter invoering van regels over de kwalificatie van docenten en het vaststellen van een minimum aantal uren voor wat betreft het bewegingsonderwijs, Kamerstuk 34420.

Ik heet de heer Van Nispen, die dit jaar al voor de tweede keer een initiatiefwetsvoorstel verdedigt, van harte welkom. Bij de verdediging van dit wetsvoorstel wordt hij in vak-K ondersteund door mevrouw Hanne Drost, beleidsmedewerker bij de SP-fractie, en de heer Cees Klaassen, directeur van de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding. Welkom en complimenten alvast voor uw werk, want het is altijd een hele uitdaging om een goed wetsvoorstel voor te bereiden. Dank daarvoor. Tevens heet ik de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van harte welkom. Hij heeft een bijzondere rol, want hij is vandaag, bij dit wetsvoorstel, de adviseur van de Kamer.

Vandaag is slechts de eerste termijn van de zijde van de Kamer aan de orde. De beantwoording zal op een later tijdstip plaatsvinden, natuurlijk in overleg met de initiatiefnemer.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef als eerste spreker van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Kwint. Hij spreekt namens de SP-fractie.

De heer Kwint (SP):

Dank, voorzitter. Het zal u misschien verbazen, maar toen ik nog op de middelbare school zat, nog niet zo heel lang geleden, was ik niet altijd het makkelijkste jongetje van de klas. Dat zou je nu niet meer zeggen, maar zo nu en dan kon ik me niet zo goed concentreren en lagen mijn prioriteiten weleens iets anders dan de prioriteiten van sommige docenten. Zo was er een docent Engels, een uitstekende docent Engels trouwens, die zeer hechtte aan structuur, rust, reinheid en regelmaat. Ik heb er ontzettend veel van geleerd, maar in die tijd botste het weleens. Na een roosterwijziging zat ik op donderdagochtend bij hem in de klas. Na een halfuur kwam hij verbaasd naar me toe en zei: "Heb jij soms net gym gehad? Wat is er met je aan de hand?" En inderdaad, dat had ik. Het eerste uur was gym; het tweede uur was Engels. Even uitrazen, even bewegen, even je hoofd leegmaken: dat brengt rust. Dat merk ik ook nu ik Kamerlid ben. Zeker, het is goed voor je lichaam, maar het is minstens zo goed voor de geest. Het is ook goed voor het welbevinden van de docent die je naar hartenlust probeert iets bij te brengen.

Daarom ben ik zo blij dat ik het hier vandaag mag hebben over het wetsvoorstel van mijn collega Van Nispen, over meer en beter bewegingsonderwijs. En wie beter dan collega Van Nispen kan dit voorstel indienen? Het snelste Kamerlid, zo durf ik wel te gokken, met een persoonlijk record op de 5 kilometer dat dik onder het kwartier ligt. Bij een andere gelegenheid gaan we het nog hebben over rekenonderwijs, maar ik heb het al even omgerekend: dan ren je al snel zo'n 20 km/u. Normale stervelingen zoals ik werken zich al in het zweet als ze dat op de fiets doen.

Maar het hoofddoel van deze wet is niet om nieuwe topsporters te creëren. Het doel van deze wet valt in tweeën uiteen. Ten eerste is het goed voor de leerlingen. En ten tweede — mijn voorbeeld van mijn docent Engels illustreerde dat al deels — is het goed voor de werkdruk van de leraar, ook op de basisschool, niet alleen omdat de kinderen wat rustiger zijn in de klas, maar ook omdat je die drie uur in de week niet zelf met de kinderen naar de gymzaal hoeft om met ze te bewegen. Dat neemt een gediplomeerde docent dan van je over. Die tijd kun je gebruiken om je lessen voor te bereiden of om andere zaken te doen die je anders buiten schooltijd had moeten doen. Maar daarover later meer.

Laten we beginnen met het belang voor het kind. Helaas is meer bewegen hard nodig. Kinderen zitten vaak achter een laptop of tablet. Ze spelen minder buiten. Ze bewegen minder of slechter. Dat zien we ook terug in de cijfers. Een op de zeven kinderen is te zwaar. We zien het terug in de praktijk, op sportclubs, waar trainers merken dat kinderen steeds lastiger kunnen springen, hakken-billen of knieheffen. Ook later, op de opleiding voor bijvoorbeeld politie of defensie, constateren instructeurs steeds vaker dat er sprake is van minder fitte jongvolwassenen. De lichamelijke testen, die voor deze opleiding zo belangrijk zijn, zijn meer dan voorheen voor steeds meer kandidaten een sta-in-de-weg. Dat is slecht voor politie en defensie, want die hebben ontzettend hard nieuwe mensen nodig. Maar het is ook slecht voor deze mensen zelf, die een baan die ze graag zouden willen hebben, aan zich voorbij zien gaan. Misschien maar even een vraag tussendoor: in hoeverre gaat dit voorstel al die problemen oplossen? Ik heb veel vertrouwen in mijn collega, maar dit zijn misschien wat veel problemen tegelijkertijd.

In vrijwel alle Europese landen geven scholen meer gym dan in Nederland. In bijna twee derde van deze landen geeft men verplicht twee klokuren in de week, vaak ook meer. Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Polen: drie uur gym of meer. Klopt het echt dat van alle Europese landen leerlingen in Nederland op de bassischool het minste aantal uren bewegingsonderwijs krijgen?

Net zoals dat dit probleem niet morgen is opgelost, is het ook niet gisteren ontstaan. Sterker nog, de politiek heeft zich al vele keren uitgesproken over het belang van meer en beter bewegingsonderwijs. Balkenende IV, Rutte I, Rutte II: allemaal schreven ze in het regeerakkoord dat het heel erg belangrijk was dat er meer en beter bewegingsonderwijs zou komen. Het enige nadeel, hier staan we: het kwam er nooit. De realiteit blijkt hardnekkiger te beïnvloeden via regeerakkoorden, sectorakkoorden en intentieverklaringen dan menigeen dacht. Dan ligt wettelijke verankering voor ons voor de hand, ondanks dat het zeker in het primair onderwijs een wat wonderlijke figuur is, want juist daar werken we met eindtermen en doelen, en niet met gekwantificeerde uren per vak.

Lichamelijke opvoeding is in die zin een raar vak. Ik denk dat bijvoorbeeld de heer Heerema, als enige gediplomeerde docent bewegingsonderwijs in ons midden, dat kan bevestigen. De meerwaarde ligt niet alleen in een eindterm — in wat je uiteindelijk kunt, hoe hoog je kunt springen, hoe ver je komt bij de coopertest of hoe goed je het paaltje van je klasgenoot kunt omkegelen — maar in de uren zelf, in het bewegen, in het leren omgaan met je eigen lichaam en in het gewend raken aan lichamelijke beweging.

Niet voor niks werken we in het voortgezet onderwijs nog altijd met een voorgeschreven aantal uren voor lichamelijke opvoeding. Sterker nog, er is expliciet een uitzondering gemaakt voor gym, juist omdat het een ander vak is dan de andere vakken. Toen de lessentabel voor middelbare scholen in Nederland geschrapt werd, is expliciet de afspraak gemaakt dat scholen het aantal uren zouden blijven geven dat ze ook voor die tijd gaven. Meer mag natuurlijk altijd, maar het aantal uren dat in 2005 gegeven werd, biedt nog altijd het kader voor de inspectie.

Dat betekent niet — daar zal ik eerlijk over zijn — dat ik vanuit het onderwijs alleen maar enthousiaste geluiden heb gehoord. Ik zal daar zo langer bij stilstaan. Maar voor ons als SP weegt één doodsimpel uitgangspunt erg zwaar: als je kinderen beter wil laten bewegen en beter wil leren bewegen, dan organiseer je dat op de plek waar alle kinderen samenkomen en waar de kinderen primair aan het leren zijn, dus in de school, via het onderwijs. En ja, ik heb sommige leraren horen zuchten: weer een maatschappelijk probleem dat over de schutting van het onderwijs wordt gekieperd. Die frustratie is er niet voor niks. Want of het nu gaat om gezond eten, om je schoenveters strikken, om pesten, om afvalscheiding, om duurzaamheid, om het Israël-Palestinaconflict, om het plakken van je band of om je-kunt-het-zo-gek-niet-bedenken: er is altijd wel iemand die roept dat het onderwijs het moet oplossen. Sterker nog, vorig jaar kwam een partij met het plan om scholen te verplichten een moestuin aan te leggen. Gelukkig verdween dat voorstel nog sneller uit het nieuws dan een van de proefballonnen van de VVD. Want ja, een gezonde omgeving creëren waarin voldoende bewogen wordt, is natuurlijk een verantwoordelijkheid van de ouders.

Maar de realiteit is ten eerste dat het helaas lang niet altijd gebeurt. De diverse zorgelijke rapporten over de teruggelopen beweegvaardigheid van kinderen laten dat zien, net als de toename van overgewicht. Het zal u niet verbazen dat de SP ook op dit terrein kansenongelijkheid wil tegengaan, geheel conform het advies dat de Sportraad, de Onderwijsraad en de Raad voor Volksgezondheid recentelijk uitbrachten. Over dat advies gesproken: hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich eigenlijk tot dagelijks twee keer een halfuur bewegen waarover gesproken wordt in het advies van de Sportraad?

Ten tweede wordt kinderen leren bewegen al sinds jaar en dag gezien als een belangrijke taak van het onderwijs. Dat is ook niet gek. Geen enkele school geeft geen bewegingsonderwijs. Het woord zegt het al: onderwijs. Het is allang een taak van het onderwijs. Het is aan ons om ten eerste een norm te stellen en ten tweede het onderwijs in staat te stellen die norm uit te voeren.

De heer Rog (CDA):

Ik ga net als de heer Kwint in mijn bijdrage straks wat zeggen over het advies Plezier in bewegen, van onder andere de Onderwijsraad. De heer Kwint stelt een vraag aan zijn fractiegenoot in vak-K, maar wat zou zijn antwoord zijn? Ik lees in dat rapport een misschien nog wel hogere ambitie — twee keer een halfuur per dag bewegen — en tegelijkertijd krijgen scholen meer ruimte om dat op een eigen manier in te vullen. Hoe kijkt de heer Kwint daarnaar?

De heer Kwint (SP):

Ik weet niet of ik het met de heer Rog eens ben dat dagelijks twee keer een halfuur bewegen scholen meer ruimte biedt dan drie keer per week een uur. Daarnaast denk ik dat dit voorstel de nodige ruimte biedt voor de invulling van het bewegingsonderwijs en voor waar je dat doet — of het nou een schoolplein, een gymzaal, een zwembad of een voetbalveld is. Ik denk dus eigenlijk dat ik het niet eens ben met uw veronderstelling. Aan de andere kant stel ik deze vragen niet voor niks. Ik ben benieuwd hoe de indiener deze twee zaken met elkaar in verhouding ziet.

De heer Rog (CDA):

Ik stelde de vraag omdat in het rapport Plezier in bewegen nadrukkelijk gewezen wordt op bijvoorbeeld sportcoaches en allerlei andere alternatieve vormen van beweging om die ruimte te laten, terwijl dit initiatief scholen ernstig beperkt door drie uur gymonderwijs door een vakleerkracht te geven. Dus er is minder ruimte ten aanzien van wie het geeft en het is heel precies ingevuld wat het moet zijn. Daarmee laat dit minder ruimte ten opzichte van wat het advies van onder andere de Onderwijsraad inhoudt, namelijk om beweging in het algemeen verder te stimuleren en het dus niet alleen maar te beperken tot gymnastiek door een vakleerkracht.

De heer Kwint (SP):

Ik denk dat dat misschien ook wel een belangrijk verschil is tussen het advies van de Sportraad, de Onderwijsraad en de Raad voor Volksgezondheid en dit wetsvoorstel. Het advies van die drie gaat over bewegen, terwijl de initiatiefwet van de heer Van Nispen gaat over bewegingsonderwijs. Ik vind dat echt twee verschillende dingen. Onderwijs geef je door een gediplomeerde docent en in dit geval dus door wat ons betreft een vakdocent. Waarom? Juist vanwege het specifieke karakter van dit vak en omdat je daarmee ook nog iets doet aan de werkdruk van de overige docenten.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Kwint (SP):

Onderwijs dus. Het is allang een taak van het onderwijs en aan ons om A de norm te stellen en B het onderwijs in staat te stellen om deze taak uit voeren. Daarnaast zijn er binnen en buiten de school nog wat andere voordelen. We willen nou eenmaal een gezondere en sportievere samenleving in de toekomst en daarom moeten we jong beginnen. Jong geleerd, is oud gedaan. Jongeren presteren beter als ze fitter in de klas zitten. Als ze even kunnen uitrazen zijn ze daarna vaak geconcentreerder. Vraagt u maar aan mijn oude leraar Engels. Sport en bewegen is ook goed voor het ontwikkelen van je sociale vaardigheden. En een vaak onderbelicht aspect in deze discussie: dit wetsvoorstel verlaagt dus wel degelijk de werkdruk van de overige docenten op de basisschool. Iedereen hier zal het herkennen dat de gigantische werkdruk een grote bron van onvrede is voor leraren in het primair onderwijs. Het was een van de ontstaansredenen van PO in actie en een van de voornaamste actiepunten tijdens de onderwijsstaking en het is nog altijd zo ongeveer het voornaamste struikelblok dat ik van docenten hoor als ik op werkbezoek ben. En dan moeten ze er ook nog gym bij doen. Sommigen vinden dat leuk. Veel mensen ervaren het toch als ballast, als iets wat er ook nog even bijkomt. En het is nou eenmaal niet van iedereen een hobby. Dat is nou ook net de kern van bewegingsonderwijs. Laat dat niet van hobbyisme afhangen. Laten we dit vak voortaan gaan geven door de mensen die ervoor doorgeleerd hebben, die vakleerkracht, mensen die hier speciaal voor zijn opgeleid zijn aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding.

Mijn vraag aan de indiener is wel of hij nog eens duidelijk kan maken wat de toegevoegde waarde van die opleiding is en vooral of er wel voldoende ALO-opgeleide leerkrachten zijn. Want daar zit wat ons betreft wel degelijk een punt van zorg. Hoeveel extra leraren gaan we nodig hebben en hoe gaan we zo veel extra mensen overtuigen om voor dit vak te kiezen? Zijn de opleidingen er überhaupt klaar voor?

De SP is trouwens bepaald niet de enige die denkt dat dit voorstel de werkdruk van leraren kan verminderen. Dat denken docenten ook steeds vaker zelf. Het is niet voor niets dat een groot aantal scholen in de uitwerking van het werkdrukakkoord besloten heeft om te kiezen voor een vakdocent bewegingsonderwijs, juist om de werkdruk te lijf te gaan. Dat betekent volgens mij dat het voorstel de afgelopen maanden alleen maar goedkoper is geworden — wat weer goed nieuws is voor de indiener — want steeds meer scholen hebben deze keuze al gemaakt. Heeft de indiener ondertussen inzicht in wat ons dit aan kosten zal schelen? Hoeveel extra gymdocenten zijn er de afgelopen tijd al aangenomen? Toch — en daar moeten we wat mij betreft ook niet omheen draaien — gaat dit voorstel geld kosten, extra leraren, mogelijk extra gymlokalen. Het zal ondertussen wat minder worden dan de 275 miljoen waar de heer Van Nispen het eerder over had, maar geld kost het. Voor de SP is een ding zeker: die miljoenen zijn niet te vinden in het basisonderwijs. Daar is elke euro hard nodig en daar mogen wat ons betreft nog wel wat meer euro's bij.

Het eerste voorstel dat ik gedaan heb tijdens de begrotingsbehandeling is helaas nu verworpen. Ik vind het wel een goed idee: we schrappen de Primarkpremie, brengen dat naar het onderwijs, daar wordt de arbeidsmarkt gezonder van, daar worden de kinderen gezonder van en daar wordt de werkdruk in het onderwijs gezonder van. Dat leek mij een open deur, maar daar dacht de rest van de Kamer anders over. Dan is de vraag: wat nu? Nu las ik in het onderzoek dat de heer Van Nispen zelf heeft laten doen, dat de maatschappelijke winsten de kosten weleens zouden kunnen overstijgen. Dat is ook niet zo gek. Iedereen die zich weleens verdiept heeft in preventie leest in praktisch elk onderzoek over preventie dat investeren in het voorkomen van iets nou eenmaal goedkoper is dan het achteraf weer repareren. Maar als de winsten breed maatschappelijk zijn, zouden de aanvankelijke investeringen dat dan ook niet moeten zijn? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de algemene middelen. We hadden dit jaar 3 miljard over. Daar kun je zeker tien jaar bewegingsonderwijs van betalen. En wie profiteren er nog meer van een gezondere samenleving? Zorgverzekeraars bijvoorbeeld. Minder zieke mensen betekenen minder uit te keren kosten, en de reserves zijn al astronomisch. Kunnen we daar niet eventueel een deel van de bijdrage vandaan halen? U hoort het: er zijn mogelijkheden genoeg. Waar het volgens mij om draait, is om politieke wil.

In de schriftelijke inbreng en in de commentaren las ik dat er mensen zijn die de vrijheid van onderwijs gebruiken als argument tegen deze wet. Ik vind dat — laat ik me netjes uitdrukken — nogal mal. Volgens mij is de schoolstrijd niet gevoerd over de vraag hoeveel gym ouders zouden moeten krijgen, die ging volgens mij primair over het recht van ouders om een school op te richten die past bij hun levensovertuiging en om er ook financiering bij te krijgen. Daar kun je van alles van vinden, daar gaan we een andere keer vast nog wel een discussie over voeren, maar ik ben de afgelopen tijd geen levensovertuiging tegengekomen die zich niet verenigt met drie uur bewegingsonderwijs van een gediplomeerde vakdocent. Dus in die zin maak ik me over de vrijheid van onderwijs weinig zorgen.

Uiteindelijk is het een weging van belangen. Als de SP dan moet kiezen tussen enerzijds het belang van de school om ten koste van alles de maximale vrijheid te krijgen om het onderwijs helemaal naar eigen inzicht in te richten en anderzijds het belang van kinderen om geen motorische achterstanden op te lopen die ze later niet meer kunnen inlopen, dan kiezen wij voor het belang van het kind. Daarnaast, er blijft heel veel vrijheid. Ik wisselde dat net al even met de heer Rog. De manier waarop bewegingsonderwijs wordt ingevuld, blijft aan de scholen. Wanneer, hoe en zelfs waar: gymzaal, schoolplein, voetbalveld, zwembad.

Dat laatste brengt mij bij mijn afsluiting, een van de favoriete onderwerpen van de SP in de afgelopen jaren: het zwembad. Voor ons is het al jaren onbestaanbaar dat de zwemvaardigheid van kinderen in zo'n waterrijk land als Nederland achteruitgaat. Schoolzwemmen kan letterlijk levens redden. Het is tegelijkertijd ook niet zo heel veel meer dan wat je "een natte gymles" zou kunnen noemen. Je gaat gewoon met de klas naar het zwembad en daar leer je zwemmen. Dan beweeg je dus ook. Maar schoolzwemmen is steeds verder aan het verdwijnen. Het sterft in een rap tempo uit. Elk Nederlands kind zou moeten kunnen zwemmen en het liefst twee of drie diploma's moeten hebben. Waarom staat dat eigenlijk niet in het voorstel, vraag ik aan mijn collega Van Nispen.

Met die wens wil ik graag mijn inbreng afsluiten en collega Van Nispen samen met zijn ondersteuning heel veel succes wensen met de verdere verdediging van hun voorstel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld als tweede spreker van de zijde van de Kamer.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst complimenten aan de indiener van het wetsvoorstel. Er wordt in de Kamer heel vaak gesproken over het belang van bewegingsonderwijs en er wordt ook al jaren geconstateerd dat er op dit vlak onvoldoende gebeurt. We zijn heel blij dat dit wetsvoorstel er ligt, niet alleen omdat het de gelegenheid biedt om weer over dit belangrijke onderwerp te praten maar ook omdat er heel concrete maatregelen in genoemd worden om kinderen meer te laten bewegen. Omdat ik voor GroenLinks zowel woordvoerder onderwijs als woordvoerder sport ben, is het natuurlijk extra leuk om te praten over dit belangrijke thema. Met dit wetsvoorstel wordt eigenlijk ook voorgesteld om te stoppen met het maken van heel vrijblijvende afspraken en echt wat te gaan doen. Daar zijn we blij mee.

Voorzitter. Uiteraard zijn er ook genoeg bezwaren te noemen om niet alles wat er gebeurt, door het onderwijs te laten doen. Met die ogen hebben we ook heel kritisch naar het voorliggende voorstel gekeken. Tegelijkertijd constateren we dat er in de afgelopen jaren vooral heel veel is gepraat over het belang van bewegingsonderwijs. Er is in een Kamerdebat over gesproken, er zijn bestuursafspraken gemaakt, er zijn convenanten gesloten en in voorgaande regeerakkoorden werd bewegingsonderwijs ook steevast genoemd. Maar ondanks al deze praatsessies zagen we weinig resultaten, en dat is toch eigenlijk gek. Als we kijken naar het regeerakkoord van Balkenende IV, dan stond daar een passage over het bewegingsonderwijs in. In het daaropvolgende regeerakkoord van Rutte I stond: het kabinet streeft naar meer sportlesuren in basis-, beroeps- en voortgezet onderwijs. In het regeerakkoord van Rutte II stond een soortgelijke passage.

Nadat er in al die jaren niets terecht is gekomen van de afspraken, zag ik tot mijn verbazing dat dit kabinet er in zijn regeerakkoord eigenlijk helemaal niets meer over zegt. Dat vinden we raar, want er stonden niet voor niets in de voorgaande regeerakkoorden afspraken over bewegingsonderwijs. Als je dan constateert dat er niets mee is gebeurd, dan zou je toch verwachten dat er verdere maatregelen worden genomen in plaats van dat er dan maar helemaal over wordt gezwegen. In dit geval neemt de heer Van Nispen de verantwoordelijkheid op zich, en niet de coalitiepartijen. Dat verdient een compliment aan de heer Van Nispen. Voorzitter. Bewegen is gezond, dat weten we allemaal, maar toch bewegen onze kinderen te weinig. De Gezondheidsraad sloeg hier enkele maanden geleden alarm over, want Nederlandse kinderen zitten gemiddeld tien uur per dag stil en bijna de helft van de kinderen in de basisschoolleeftijd voldoet niet aan de bewegingsrichtlijnen van de Gezondheidsraad. Er zijn meer alarmerende cijfers. Zo belanden kinderen vaak in het ziekenhuis met botbreuken, omdat bijvoorbeeld de motoriek achteruit gaat. Bewegen is niet alleen goed voor de fysieke gesteldheid, maar ook voor de sociale ontwikkeling en het mentale en cognitieve vlak. In gewonemensentaal: bewegen is gewoon goed voor lichaam en geest.

Er zijn aanwijzingen dat door meer te bewegen ook de leerprestaties van kinderen omhoog gaan. Ik heb dit punt vaker gemaakt en ik doe het weer, want de wetenschap staat niet stil. We weten steeds meer over de ontwikkeling van de hersenen en de gevolgen daarvan voor hoe bijvoorbeeld kinderen leren, maar we vertalen dit veel te weinig door naar het onderwijs of naar beleid. Ik zei het net al: er zijn veel aanwijzingen dat de leerprestaties omhooggaan door bewegen en er is ook bewijs dat door het bewegen sommige gebieden in de hersenen worden geactiveerd, die gunstig zijn voor het leerproces. Onlangs gaf professor Scheerder een heel interessante presentatie aan de Tweede Kamer over wat bewegen doet aan het stimuleren van hersengebieden van jonge kinderen.

Voorzitter. Dat zijn allemaal redenen om goed te gaan bewegen en meer te gaan bewegen, maar er zijn nog veel meer goede argumenten. Door bewegingsonderwijs leren kinderen vaardigheden die ze ook meenemen buiten school en op latere leeftijd. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die op jonge leeftijd een positieve ervaring hebben met sport en bewegen, op latere leeftijd ook meer gaan sporten en bewegen. Dus bewegingsonderwijs op jonge leeftijd is ook nog eens goed voor kinderen als ze volwassen worden.

Tegelijkertijd moeten we constateren dat Nederland achterblijft op de rest van Europa als het specifiek gaat om bewegingsonderwijs. In ruim twee derde van alle Europese landen wordt minimaal twee klokuren gym gegeven. In de kleuterklassen lijkt Nederland dat nog wel te evenaren, maar vanaf groep 3 krijgen kinderen op de basisschool gemiddeld slechts nog anderhalf uur bewegingsonderwijs aangeboden. 400.000 kinderen krijgen maar 45 minuten of minder per week gym, te vaak nog door een onbevoegde leerkracht. De indiener stelt voor om drie uur per week verplicht te stellen. Onze eerste vraag is eigenlijk waarom er is gekozen voor die drie uur. Waarom is dat niet bijvoorbeeld twee uur of vier uur? Is er wetenschappelijk bewijs voor dat drie uur bewegingsonderwijs het meest effectief is? Daar zijn wij benieuwd naar.

Voorzitter. Het doel van dit wetsvoorstel voor meer bewegingsonderwijs steunt GroenLinks van harte, maar we hebben nog een aantal vragen meer. Mijn fractie is namelijk van mening — dat zegt de indiener ook — dat bewegingsonderwijs gegeven moet worden door vakleerkrachten, vanaf de kleuters tot aan de bovenbouw, want als we echt willen dat onze kinderen beter leren bewegen, dan moet het vak ook door professionals worden gegeven. Een goede bijkomstigheid hiervan is dat het reguliere leerkrachten ontlast. Die hebben dan even de tijd om een les voor te bereiden, het leerlingvolgsysteem in te vullen en andere zaken te regelen die ze nu vaak 's avonds of in het weekend moeten doen.

Daar zit wel een prijskaartje aan, want het aantal uren bewegingsonderwijs ophogen en werken met vakleerkrachten kost gewoon geld. Het kost honderden miljoenen euro's om drie uur bewegingsonderwijs op alle scholen door een vakleerkracht te laten geven, maar we zien ook dat de berekeningen nogal uiteenlopen. We zien berekeningen van 150 miljoen euro per jaar, 275 miljoen, maar we hebben ook bedragen van 790 miljoen voorbij zien komen. We hebben ook gehoord dat er in de eerste jaren meer financiële middelen nodig zijn. Kan de indiener ingaan op dit prijskaartje? En kan de minister dat ook doen?

GroenLinks ziet dat dit wetsvoorstel leidt tot een verbetering van de volksgezondheid zowel op jongere leeftijd als op latere leeftijd. Dat kan ook weer leiden tot lagere zorgkosten. Het is fijn dat de initiatiefnemer dit naar aanleiding van een vraag van ons verder heeft laten onderzoeken. Dat is ook prettig omdat het laat zien hoe serieus de vragen zijn genomen die wij in de schriftelijke voorbereiding hebben gesteld.

Uit dat onderzoek blijkt dat, als het wetsvoorstel ertoe leidt dat tussen de 12% en 37% van de kinderen blijft sporten als ze de school verlaten, de investeringen van 275 miljoen, waar ook de initiatiefnemer van uitgaat, kunnen worden terugverdiend. We kunnen natuurlijk nooit met 100% zekerheid voorspellen dat dit gaat gebeuren, maar mijn fractie vindt het wel een realistisch scenario, na het lezen van het rapport. De minister is gelukkig ook aanwezig en wij zouden ook van de minister willen weten of hij de gezondheidswinsten die het rapport beschrijft, realistisch vindt. Wat is de inschatting van het ministerie?

Voorzitter. De minister heeft eerder een akkoord gesloten om de werkdruk op scholen te verminderen: het werkdrukakkoord. We weten dat een deel van de werkdrukmiddelen gaat naar de inzet van vakleerkrachten en we weten ook om hoeveel geld het in totaal gaat. Wat zijn de laatste cijfers daarover? Ook hier is mijn inschatting dat de minister de vraag misschien wel beter kan beantwoorden dan de initiatiefnemer. Ik voeg daar de vraag aan toe of de minister het met de indiener eens is dat het wetsvoorstel de werkdruk kan verlagen. Hoe kijkt de minister daar dus naar? Hoe ziet hij dit wetsvoorstel, ook voor de toekomst?

Voorzitter. Dan nog een vraag over vakleerkrachten. Waar denkt de indiener deze vakleerkrachten vandaan te halen? Ziet hij genoeg aanwas bij de ALO? Er zouden per ALO 100 studenten extra moeten worden aangenomen. Is daar voldoende capaciteit voor bij de opleidingen? Is er ook voldoende animo voor?

Voorzitter. Dan over locaties. Vooral in krimpgebieden en op kleine scholen is er niet altijd een gymzaal bij de school en moet er dus worden uitgeweken naar andere locaties. Dit voorstel legt dus ook een grote druk op scholen, want als je eerst met een bus naar een andere locatie moet, kost dat gewoon tijd. We zien dat vooral kleine scholen op dit moment minder vakleerkrachten inzetten. Herkent de indiener de signalen dat vooral kleine scholen in de problemen zouden kunnen komen met dit voorstel? Is bij dit initiatiefvoorstel ook een krimpcheck gedaan, dus een extra toets om te kijken wat dit voorstel betekent voor scholen in krimpregio's? Daar ben ik benieuwd naar. Overigens zitten niet alleen kleine gemeenten hiermee, want ook de gemeente Rotterdam geeft aan dat zij capaciteitsproblemen verwacht door de uitvoering van dit wetsvoorstel. Hebben gemeenten wel voldoende middelen en mogelijkheden om bijvoorbeeld sportaccommodaties uit te breiden? Ik krijg daarop graag een reactie van zowel de indiener als de minister.

Voorzitter. Mijn fractie is ook benieuwd naar de timing van dit voorstel, want op dit moment wordt de discussie over een nieuw onderwijscurriculum gevoerd. Kan de indiener aangeven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot deze discussie over het curriculum? Het valt me op dat als er een maatschappelijk probleem wordt geconstateerd, er heel vaak naar het onderwijs wordt gekeken. Aan de ene kant begrijp ik dat goed, want het onderwijs zorgt ervoor dat onze kinderen worden klaargestoomd voor de maatschappij. Aan de andere kant kunnen we ook niet alles van onze leerkrachten vragen. Vandaar ook dat wij het belangrijk vinden dat er over vakleerkrachten wordt gesproken in het voorstel. GroenLinks pleit hier ook voor. Maar scholen hebben een beperkt aantal lesuren en er moet natuurlijk ook gewoon gelezen en gerekend worden. Alle andere eisen die wij stellen aan scholen moeten ook worden nageleefd. Er zijn dus grenzen aan wat we aan scholen kunnen vragen. Hoe ziet de indiener dit? Ziet hij dit als een extra verplichting voor scholen? Ziet hij in dat het moeilijk is om dit van scholen te vragen? Hoe ziet hij dat in verhouding tot de extra werkdruk?

Ik vraag de indiener ook of hij de kansen ziet van brede scholen en van integrale kindcentra, want daar wordt vaak een extra bewegingsaanbod gecreëerd. Hoe past dit in het aanbod dat bijvoorbeeld de IKC's geven? GroenLinks pleit bijvoorbeeld voor een toegangsrecht voor een goede buitenschoolse opvang met een programma dat aansluit bij en ook een toevoeging is op wat er op school gebeurt. Hier is dan ook ruimte voor bijvoorbeeld sport en bewegen. Hoe kijkt de indiener daarnaar? Is dat ook meegenomen in de afweging van het wetsvoorstel?

Voorzitter. We zijn ook benieuwd of de indiener heeft gesproken met de sportbonden. Die kunnen natuurlijk ook een belangrijke rol spelen; kijk bijvoorbeeld naar het project Tenniskids@school van de KNLTB, de tennisbond. Dat is een heel mooi laagdrempelig project waarbij een buitenschoolse opvang of een school een lespakket kan aanschaffen om zo in aanraking te komen met tennis. Ik was daar een tijdje geleden bij, toen op het Plein een heel aantal schoolklassen op een leuke en laagdrempelige manier leerden tennissen. Ik mocht zelf ook even meedoen. Met mijn beperkte capaciteit om te tennissen was dat heel erg nuttig, maar het was vooral leuk om te zien hoe hele jonge kinderen kennismaakten met tennissen door niet een volledige wedstrijd te spelen, maar laagdrempelige oefeningen te doen. Dergelijke initiatieven zijn belangrijk. We zijn benieuwd of de indiener van het voorstel met deze bonden heeft gepraat om te kijken of je ook dit soort projecten kunt betrekken bij het voorstel dat er ligt.

Voorzitter. De Gezondheidsraad adviseert dat kinderen elke dag een uur matig of intensief bewegen. Ook wordt geadviseerd om minimaal drie keer per week spier- en botversterkende activiteiten te doen. Alleen met dit wetsvoorstel kom je daar niet aan.

De voorzitter:

Ik denk dat de heer Heerema van de VVD over het vorige punt een vraag heeft. Gaat uw gang.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat klopt, voorzitter. Ik ben even op zoek naar wat dan de rol van die sportbonden zou kunnen zijn. Het voorstel is heel duidelijk, namelijk: vakleerkrachten van de ALO op alle scholen. Bij sportbonden zijn over het algemeen trainers vanuit bijvoorbeeld CIOS werkzaam. Ik ben nu dus even op zoek. Is GroenLinks dan van mening dat die leerkrachten op scholen inderdaad die ALO'ers moeten zijn die bewegingsonderwijs geven, of kunnen dat op bepaalde momenten ook die trainers van sportbonden zijn, die dan geen ALO-diploma hebben? Ik ben even op zoek naar de verhoudingen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Wij zijn in principe natuurlijk voor vakleerkrachten, en dat is volgens mij de heer Heerema van de VVD ook. Ik heb eerder een interessante notitie van hem daarover gelezen. Maar we kunnen ons wel voorstellen dat ook zo'n vakleerkracht naar een sportbond toestapt om te kijken of er een interessant project kan worden georganiseerd. Dus in eerste instantie is een vakleerkracht verantwoordelijk, maar er kunnen allerlei projecten zijn met bijvoorbeeld sportbonden. Onlangs zag ik dus een leuk voorbeeld op het Plein. Daarom refereerde ik daaraan in mijn spreektekst.

De heer Bisschop (SGP):

Ik mis eigenlijk de vakspecialisten van de pabo in deze opsomming van mevrouw Westerveld. Is voor hen ook een toekomst weggelegd in het basisonderwijs in een wetsvoorstel als dit?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, dat zou kunnen. Wij vinden het in principe belangrijk dat er altijd vakleerkrachten zijn. Mensen die van de ALO afkomen zijn daar natuurlijk bij uitstek voor gediplomeerd. Maar vakspecialisten van de pabo zouden ook een rol kunnen spelen.

De heer Bisschop (SGP):

Ja, want soms is met bloed, zweet en tranen, ook onder druk van de overheid, een bevoegdheid gehaald, juist om in het basisonderwijs actief te kunnen zijn. Het zou toch een beetje vreemd zijn als deze mensen nu via dit wetsvoorstel gepasseerd zouden worden? Dat deelt mevrouw Westerveld?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nou, er kan natuurlijk wel een kanttekening bij worden geplaatst. Want een tijd geleden, ik meen in 2002, is besloten dat niet iedereen die van de pabo komt, automatisch ook weer een bevoegdheid heeft voor bewegingsonderwijs. Dat besluit is natuurlijk niet voor niets genomen, want het blijkt dat als de kinderen les krijgen van mensen die hier specifiek voor zijn opgeleid, de motoriek verbetert en de kinderen ook beter leren bewegen. Dus daarom zien wij in eerste instantie zeker een rol weggelegd voor juist mensen die opgeleid zijn en van de ALO komen. Tegelijkertijd begrijpen we ook wel dat dit wetsvoorstel nogal wat betekent en dat je ook niet van de een op de andere dag alleen maar mensen die aan de ALO afgestudeerd zijn kunt hebben. En we vragen ons ook af in hoeverre er genoeg animo is. Daar stelde ik ook een aantal vragen over aan de initiatiefnemers.

De voorzitter:

Een korte slotopmerking, meneer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Het gaat niet zozeer om de groepsleerkrachten die al dan niet iets op de pabo hebben gedaan, maar het gaat om de vakspecialisten, die zich dus, met een paboachtergrond, gespecialiseerd hebben in bewegingsonderwijs. Ik zou in overweging willen geven om die categorie nadrukkelijk ook bij het basisonderwijs te blijven betrekken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja. Dat lijkt me allereerst iets dat natuurlijk de initiatiefnemer in zijn voorstel zou kunnen meenemen. Maar ik begrijp de opmerking van de heer Bisschop zeker, ja.

De voorzitter:

Er is nog een vraag voor u, van de heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):

Het wordt wel belangrijk om de positie van GroenLinks te kennen, want straks gaat die fractie nog instemmen met deze initiatiefwet. Dan wil ik mevrouw Westerveld wel voorhouden dat we dan dus niet alleen verplicht drie uur gymnastiek/bewegingsonderwijs hebben, maar ook drie uur die door een vakleerkracht worden gegeven. Dat is dus een leerkracht van de ALO. Dat betekent dus dat al die groepsleerkrachten die een specialisme hebben rond bewegingsonderwijs, brodeloos worden, of in ieder geval dat niet meer mogen geven. Ik zou wel graag willen weten of GroenLinks dat voor zijn kap wil nemen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Wij willen zeker niet bevorderen dat mensen van de ene op de andere dag brodeloos worden. Er zit natuurlijk ook een overgangstermijn in dit voorstel. Maar wij pleiten wel uitdrukkelijk voor vakleerkrachten.

De heer Rog (CDA):

Oké. Dus de fractie van GroenLinks staat voor het idee van de heer Van Nispen dat alleen nog de vakleerkrachten, dus de mensen met een aparte opleiding, gym kunnen geven. De groepsleerkracht met een specialisme, die dus een verantwoordelijkheid draagt voor de hele pedagogische ontwikkeling, kan dat dan niet meer.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, wij pleiten voor vakleerkrachten. Tegelijkertijd is het natuurlijk niet zo dat wij ervoor zijn dat van de ene op de andere dag mensen geen werk meer hebben. Dus dat zijn wel twee verschillende zaken. Ik wil uitdrukkelijk vermelden, en dat schrijft ook de indiener, dat er natuurlijk een overgangstermijn is. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt er natuurlijk in voorzien dat niet zomaar van de ene op de andere dag heel veel mensen hun werk verliezen.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Wat GroenLinks betreft moeten we extra focussen op kinderen die van huis uit niet snel worden aangemoedigd om te sporten. Mijn fractie ziet namelijk dat de kansenongelijkheid zich ook uitstrekt tot het sporten en bewegen. Hoger opgeleiden sporten meer en zijn vaker lid van een sportvereniging. Lager opgeleiden hebben vaker last van ziektes die bijvoorbeeld ook te maken hebben met weinig bewegen. Meer bewegingsonderwijs draagt eraan bij om kansenongelijkheid aan te pakken, want iedereen verdient een fit en gezond leven.

Ik sluit af met een punt over de "natte gymlessen" oftewel schoolzwemmen. Het schoolzwemmen staat ook in dit voorstel. Het telt mee in dit voorstel als onderwijstijd voor bewegingsonderwijs. Dat is goed, want er zou meer aandacht moeten zijn voor zwemonderwijs. Wij vinden het van belang dat iedereen in Nederland al op jonge leeftijd leert zwemmen. Gelukkig haalt ook 97% van de kinderen een zwemdiploma. Dat is natuurlijk hartstikke goed, maar juist die 3% die het niet haalt, loopt een groot risico. Daarom zou ik de minister willen vragen of hij meer zicht heeft op die 3%. Wat gaan wij eraan doen om te zorgen dat straks 100% van de kinderen in Nederland een zwemdiploma haalt? Ik zou hierbij de vraag nog aan de indiener willen stellen of hij denkt dat er genoeg faciliteiten zijn bij gemeenten om ervoor te kunnen zorgen dat straks 100% van de kinderen hopelijk al onder schooltijd een zwemdiploma haalt.

Voorzitter. Nogmaals wil ik de indiener danken voor zijn vele werk, en ook de ondersteuning natuurlijk, want ik kan me voorstellen dat het flink wat werk was. Wij kijken uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik als volgende spreker van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Rudmer Heerema van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank aan de indiener voor dit wetsvoorstel. Het is superinteressant om te lezen en een van de mooiste onderwerpen waar we ons in de Kamer mee bezig kunnen houden.

In een tijd waarin kinderen meer met hun iPad spelen dan dat ze buiten spelen, waarin kinderen lijden aan bewegingsarmoede, waarin obesitas soms groteske vormen aanneemt en waarin sociale vaardigheden van kinderen steeds minder groot lijken te worden, kan goed bewegingsonderwijs op de basisschool een uitstekende interventie zijn om deze problemen het hoofd te bieden. Het is schrikbarend dat nog zo weinig scholen zelf inzien hoe belangrijk goed bewegingsonderwijs van een ALO'er is. Gym moet in voldoende mate gegeven worden — één uurtje in de week is echt niet voldoende — en het moet gegeven worden door een vakleerkracht die van gymles geven zijn of haar beroep heeft gemaakt.

We hebben vanuit de overheid geprobeerd om de kwaliteit van de lesgever te verbeteren door middel van de leergang bewegingsonderwijs voor een pabo'er. Maar we moeten eerlijk zijn. De resultaten zijn niet positief en helaas ook niet hoopgevend. Kinderen op de basisschool krijgen niet meer bewegingsonderwijs en kleuters zijn zelfs minder gaan gymmen. Ik snap dus goed dat de indiener de leergang bewegingsonderwijs wil beëindigen. Ik sta daar hetzelfde in. Het geld dat daarmee bespaard wordt kan dan in ieder geval al in echte vakleerkrachten gestopt worden.

Dan terug naar het hoofdgerecht van het wetsvoorstel: drie uur gymonderwijs van een echte vakleerkracht van de ALO voor alle groepen op de basisschool. Dit is iets waar de VVD ook al jaren mee bezig is. Ik kan me daarom goed vinden in dit wetsvoorstel. Er is wel een flinke uitdaging met betrekking tot de financiering. Dat weet de indiener ook heel goed. Ik heb zelf bijvoorbeeld gekeken naar de logische tussenstap om eerst de verankering van twee uur van een echte vakleerkracht van de ALO te regelen. Die kosten bedragen dan ongeveer 45 miljoen euro per jaar. Dat zou makkelijker en sneller te realiseren moeten zijn dan dit voorstel. Ik heb daar de hele begroting van het ministerie van OCW voor op de kop gehouden, maar daar is nog geen euro uitgevallen. Sterker nog, er ligt nog een taakstelling van 161 miljoen. De indiener spreekt zelf ook over het belang van de interventie die goed bewegingsonderwijs is. Het is belangrijk dat er steeds meer bekend wordt over het enorme probleem van bewegingsarmoede bij kinderen en de effecten die dit gaat hebben op onze maatschappij. We hebben dit de afgelopen jaren vrijblijvend neergelegd bij het onderwijs, maar we moeten constateren dat het zijn rol en taak onvoldoende heeft opgepakt. Wij zijn altijd voor afrekenbaarheid met betrekking tot bestuursakkoorden geweest. Dit toont aan dat dit hard nodig is. De hele maatschappij ziet het belang om bewegingsarmoede aan te pakken, maar scholen kiezen helaas onvoldoende voor vakleerkrachten en voldoende gymlessen.

De volgende stap is wat mij betreft dat we moeten kijken hoe we dit voorstel betaalbaar kunnen krijgen. Ik heb een vraag aan de indiener. Heeft u een goed beeld van de meerjarige financiële impact? Kunt u bijvoorbeeld aangeven hoe zich dit in een tijdpad van — ik zeg maar wat — tien jaar ontwikkelt? De eerste jaren moet er weliswaar fors geïnvesteerd worden, maar op termijn zijn er ook opbrengsten te verwachten. Heeft u daar een iets duidelijker beeld van? En wat is precies de rol van de gemeenten, die de wettelijke taak hebben om voor gymlokalen te zorgen? Is er een beeld van welke gemeenten hier onvoldoende in hebben geïnvesteerd en welke gemeenten voldoende gereserveerd hebben? Want een flink deel van de kosten die in dit wetsvoorstel genoemd worden, zitten in de bouw van gymlokalen. Volgens mij is dat een verantwoordelijkheid van gemeenten. Die hebben de taak om ervoor te zorgen dat er voor elk kind twee uur een gymlokaal is. Als gemeenten dit niet kunnen leveren, dan hebben we nog wel een claim bij de gemeenten neer te leggen.

Voorzitter. Ik wil graag meedenken over de mogelijke financiering. Zoals ik zei, heb ik tot mijn grote frustratie de middelen niet kunnen vinden binnen de begroting van OCW, niet voor twee uur, zoals mijn initiatiefnota vroeg, en dus ook niet voor drie uur, wat vijf keer zo duur is. Maar we hebben het nog even nagekeken: de handtekeningen van de ministeries van OCW én VWS staan onder het Sportakkoord, dat we in juni hebben gesloten. Bij VWS is dat niet alleen de afdeling sport maar is het VWS-breed. Deze handtekeningen moeten waarde hebben. Als we goed bewegingsonderwijs door een vakleerkracht van de ALO als belangrijke preventie-interventie kunnen zien, dan is het eigenlijk heel gek dat dit geen plek in het preventieakkoord heeft gekregen. Daar zijn middelen beschikbaar. Daarmee kan je een hele generatie kinderen gezonder maken. Daarom vraag ik aan de minister om deze kansrijke interventie te bespreken met zijn collega die over het preventieakkoord gaat en om samen met hem te kijken naar de mogelijke financiële ruimte.

Het basisonderwijs heeft, in tegenstelling tot het voortgezet onderwijs, geen urennorm voor bewegingsonderwijs. Dat is eigenlijk heel erg gek, want goed bewegingsonderwijs op basisschoolleeftijd is vele malen belangrijker dan in het voorgezet onderwijs. Het is namelijk de start van je carrière. We plukken nu de zure vruchten van het feit dat we het in 2005 niet goed geregeld hebben. Ik ben bereid om uren vast te gaan leggen, waarbij twee uur van een vakleerkracht van de ALO een praktische eerste stap zou zijn als we de middelen bijvoorbeeld via het preventieakkoord kunnen vinden. Kortom, de afspraken die wij de afgelopen jaren op het gebied van bewegingsonderwijs hebben gemaakt, hebben te weinig resultaat gehad. Dan hetzelfde blijven doen, geeft geen andere uitkomst.

Het is een lastig onderwerp om uit te voeren, want scholen, gemeenten, bevoegdheden, krimp en financiën zijn allemaal zaken waar weerstand en uitdagingen zijn, maar dat moeten we dus ook echt als uitdaging zien. Laten we samen proberen om de kwaliteit en het aantal uren bewegingsonderwijs te verbeteren, want onze kinderen verdienen goed bewegingsonderwijs van een vakleerkracht van de ALO, zodat ze een leven lang met veel plezier gezond kunnen leven met zo min mogelijk bewegingsarmoede.

Dank u wel.

De heer Kwint (SP):

Mooi verhaal van de heer Heerema. Ik had eerlijk gezegd ook niet anders verwacht. Iedereen kent zijn betrokkenheid bij dit onderwerp. Kan ik zijn betoog als volgt samenvatten? "Er is eigenlijk één groot probleem: we moeten het geld nog vinden. Los daarvan ondersteun ik de intenties en het doel van dit wetsvoorstel volkomen. Ik ga graag samen de zoektocht aan om ook te kijken hoe die financiering bijvoorbeeld op andere plekken buiten de onderwijsbegroting geregeld kan worden."

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dit is een streven dat wij ook altijd gehad hebben. Het staat voor een deel ook in ons verkiezingsprogramma. We hebben er in onze financiële bijlage van het verkiezingsprogramma ook geld voor beschikbaar gesteld. Het is niet gelukt om dat te realiseren in het regeerakkoord. Dat maakt het zoeken naar geld een stuk moeilijker. Daar moet ik gewoon eerlijk in zijn. Maar als het lukt om te zoeken — en het liefst binnen de begroting van OCW, want daar hoort dit onderwerp thuis — dan ben ik zeker op elk moment bereid om mee te zoeken waar dat te vinden zou zijn. Dus ja, ik steun de inzet van dit wetsvoorstel: de inhoud, die drie uur van de vakleerkracht, afschaffen van de leergang bewegingsonderwijs. Ik denk dat een praktische eerste stap van twee uur logischer zou zijn om de scholen voor te bereiden op vervolgstappen. Het grote punt waar wij met z'n allen naar kijken is het geld. Daarom ook mijn vraag aan de indiener: kunt u een meerjarenplanning maken of inzicht geven? Als we de eerste vier jaar nemen, dan zit je meteen tegen een miljard euro aan te hikken. Maar stel nou dat je kunt laten zien dat dat over tien of twintig jaar een positief beeld gaat geven. Dan wordt de discussie, ook bij mijn partij, waarschijnlijk al een stukje makkelijker.

De heer Kwint (SP):

Maar de heer Van Nispen heeft, mede naar aanleiding van uw vraag en die van andere Kamerleden, het Mulier Instituut ernaar laten kijken. Die tonen voor mij, en volgens mij ook voor u, redelijk overtuigend aan dat dit inderdaad een forse investering is, maar wel een die zich maatschappelijk terugverdient. We kunnen er nog meer onderzoek naar laten doen, maar er ligt al een hoop van dat soort info. Praktisch elk rapport op het gebied van preventie laat toch zien dat de euro die je nu investeert, er uiteindelijk twee of drie bespaart.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Klopt, maar daarom vraag ik ook aan de indiener om een meerjarenperspectief te maken. We hebben de informatie dat het in het begin veel geld kost, we hebben de informatie dat het op termijn geld oplevert, maatschappelijk geld, maar ook gewoon geld. Ik heb dat hele beeld nog niet samen, maar als u dat wel heeft, dan is dat mooi en kunnen wij dat misschien eerder krijgen. Dan hebben we in ieder geval een A4'tje of iets dergelijks op grond waarvan we makkelijk kunnen spreken of we het probleem van het geld op zouden kunnen lossen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de volgende spreker. Dat is de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst ook mijn dank aan de indieners van de wet voor het vele werk dat dat ongetwijfeld met zich heeft meegebracht, aan collega Van Nispen en aan de ondersteuners. We hebben het over het voorstel van collega Van Nispen. Die wet stelt regels over de hoeveelheid bewegingsonderwijs die in het primair onderwijs moet worden gegeven, en dat deze lessen door gekwalificeerde vakdocenten zouden moeten worden gegeven. Overigens viel het me op dat de heer Heerema alleen maar over de ALO-mensen spreekt. Daar wil ik zo meteen ook iets over zeggen.

De argumenten die ten grondslag liggen aan deze wet zijn het recht van kinderen om te leren bewegen en zich te ontwikkelen, het belang van een gezonde en sportieve samenleving en ook het positieve effect op de leerprestaties moeten we niet onderschatten. Geen zinnig mens kan daarop tegen zijn, maar het inzicht in hoe we dat het beste kunnen realiseren verschilt nogal. Er zijn vele wegen die naar Rome leiden. Het is ogenschijnlijk een sympathiek voorstel, maar op dit moment ziet de PVV nog niet helemaal nut en noodzaak.

Voorzitter. Wij erkennen natuurlijk het belang van bewegingsonderwijs. Dat kinderen voldoende moeten bewegen om niet tegen allerlei motorische achterstanden en gebreken aan te lopen die zullen leiden tot allerlei fysiek en zelfs pedagogisch ongemak. Maar het hoeft niet per se te betekenen dat het louter de verantwoordelijkheid is van de overheid. Ouders dienen er ook zelf voor te zorgen dat hun kinderen genoeg bewegen en bij voorkeur actief aan sport doen. Gelukkig doet volgens het CBS meer dan twee derde van de kinderen minimaal wekelijks aan sport. Dat zou wat ons betreft nog wel wat hoger kunnen liggen. Juist daar ligt een taak om de bewustwording en de mogelijkheden verder aan te wakkeren, bijvoorbeeld via voorlichting van de jeugdsportfondsen. Ons land telt ruim 23.000 sportclubs: tennis, korfbal, handbal, volleybal, judo, kickboksen, noem maar op, en 70.000 teams in het veldvoetbal. Er is meer dan genoeg aanbod.

Wij staan van oudsher zeer sympathiek tegen het verplicht schoolzwemmen. Ik ben blij dat een paar collega's dat al gememoreerd hebben. Tot 1985 was dat een verplicht onderdeel van het lesprogramma. In 1991 deden nog negen van de tien basisscholen mee aan schoolzwemmen, maar tegenwoordig is dat nog maar een op de drie. Buiten het veiligheidsaspect waar de hele samenleving baat bij heeft, is er bijna geen intensievere, gezondere en nuttiger bewegingsactiviteit te bedenken dan zwemmen. Zien de initiatiefnemers heil in een voorname positie van het schoolzwemmen binnen hun pleidooi om kinderen meer te laten bewegen? Die vraag geef ik graag mee, samen met andere collega's.

Voorzitter. Scholen moeten erop toezien dat de huidige onderwijstijd gebruikt wordt om gymlessen te verzorgen. Het kan niet zo zijn dat scholen gemiddeld nog geen twee lesuren per week inroosteren, of dat 20% van de scholen slechts één lesuur bewegingsonderwijs inroostert. Dat heeft tot gevolg dat maar liefst 400.000 kinderen maar één uur gymles per week krijgen. Deze verschillen tussen scholen moeten we oplossen. Maar het opleggen en vastleggen hoeveel bewegingsonderwijs gegeven moet worden door scholen is eigenlijk ook vragen om problemen. We moeten scholen ook niet willen opzadelen met een curriculumuitbreiding. De ruimte is daar veel te beperkt voor. Die scholen moeten al zo veel. Het lijkt ons raadzaam om de doelstellingen uit het bestuursakkoord — het klinkt heel saai — te laten dienen als leidraad. Zo moeten scholen al vanaf 2017 minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs aanbieden en, waar mogelijk, streven naar drie lesuren. Dat wettelijk vastleggen lijkt me inderdaad een hele nuttige eerste stap; dat ben ik met de VVD eens.

Ook moeten vanaf 2017 alle lesuren bewegingsonderwijs gegeven worden door een bevoegde leerkracht. De alo is natuurlijk prachtig, maar wij pleiten er ook voor om lichamelijke opvoeding een intrinsiek onderdeel te laten zijn binnen de pabo. Iedere aspirant-leraar en -lerares dient competenties ten aanzien van lichamelijke opvoeding binnen zijn of haar opleiding te behalen, wat ons betreft. Ook zijn wij in navolging van de PO-Raad en de AOb van mening dat twee lesuren gymles per week het hoogst haalbare is op dit moment. Het is praktisch niet haalbaar om een derde uur te eisen. Er zijn te weinig gymzalen en er zijn te weinig leerkrachten. Daarom pleit ik er juist ook voor om lichamelijke oefening als integraal onderdeel in de pabo-opleiding mee te nemen. Ook druist het vastleggen van het aantal uren bewegingsonderwijs in tegen de vrijheid van onderwijs. Wij sluiten ons daar toch wel bij aan.

De voorzitter:

Ik ga u nu even onderbreken.

De heer Beertema (PVV):

De socialisten willen mij onderbreken.

De voorzitter:

Daar geef ik de heer Kwint de ruimte voor.

De heer Kwint (SP):

Vaak en veel, voorzitter. Ik ben nog een beetje aan het bijkomen van het feit dat ik de heer Beertema zojuist hoorde zeggen: in navolging van de PO-Raad en de AOb. Dat heb ik hem volgens mij in al die tijd nog nooit horen zeggen.

De heer Beertema (PVV):

Ik kies mijn vrienden op tijd.

De heer Kwint (SP):

Ja, dat zijn gelegenheidscoalities.

De heer Beertema (PVV):

Ik laat ze ook zo weer vallen.

De heer Kwint (SP):

Daar twijfel ik geen moment aan. De heer Beertema zei enige tijd geleden, voordat hij al die clubs ging complimenteren: het kan niet zo zijn dat scholen niet eens dat minimum van twee uren aanbieden. Het probleem is natuurlijk: het kan niet zo zijn, maar het is wel zo. Het heeft in regeerakkoorden gestaan, het heeft in sectorakkoorden gestaan, in bestuursakkoorden; je kunt bijna geen akkoord verzinnen of er heeft wel een keer iets over bewegingsonderwijs in gestaan. Het maakt niets uit. Wat is dan de oplossing die de heer Beertema voorstaat?

De heer Beertema (PVV):

Ik ben het helemaal eens met de Socialistische Partij op dit punt. Als ik de memorie van toelichting lees, dan springen de tranen spontaan in mijn ogen. Zo'n taaie geschiedenis, die hele onderwijspolder, die al tientallen jaren met elkaar zit te delibereren en te praten en tot een convenantje komt en een afspraak maakt ... Er komt niks van terecht. Dat is inderdaad mijn probleem met die hele onderwijsprovincie, die zo verschrikkelijk drukbevolkt is. Dat is het gevolg daarvan. Wat wij nodig hebben, is gewoon een minister die eindelijk eens doorpakt en een wetgevingstraject inzet om dit eens afdoende te regelen. Dan zijn we ervan af. Zo moeilijk kan het niet zijn.

De voorzitter:

De heer Kwint.

De heer Beertema (PVV):

Maar daar heb ik ook voor gepleit. Dat heb ik ook gezegd: laten we nou inderdaad die twee uur wettelijk vastleggen. Dat moet kunnen. Het streven naar dat derde uur lijkt me ook prima. Daar kunnen we zaken voor verzinnen; daar worden we het wel over eens.

De voorzitter:

De heer Kwint ...

De heer Kwint (SP):

... die ineens een stuk meer van de gebruikelijke inbreng van de heer Beertema herkende, toen hij over de kleilagen en de bestuursprovincies begon. Alles is weer zoals het zou moeten zijn.

De heer Beertema (PVV):

Zo is dat.

De heer Kwint (SP):

Dus uw bezwaar zit vooral in het aantal uren? Het principiële bezwaar is niet om in de wet vast te leggen hoeveel uur bewegingsonderwijs er gegeven moet worden. Uw bezwaar zit 'm specifiek in dat derde uur. Begrijp ik dat goed?

De heer Beertema (PVV):

Wat zei u als laatste?

De heer Kwint (SP):

Het derde uur.

De heer Beertema (PVV):

Ja. Twee uur vind ik echt het minimum. Dat zou gegeven moeten worden en ook wettelijk vastgelegd moeten worden. Naar dat derde uur kunnen scholen natuurlijk streven. Ik kan me ook voorstellen dat er scholen zijn die zich willen profileren als sportschool, maar dat raakt dan weer aan de vrijheid van onderwijs. Andere scholen willen zich op een andere manier profileren en zouden dat uur willen gebruiken om bijvoorbeeld extra lees- en literatuuronderwijs te geven — dat vind ik razend belangrijk — of extra rekenonderwijs. Maar dat is een kwestie van de vrijheid van onderwijs. Scholen hebben daar zelf de hand in. Zij kunnen dat zelf doen en zij kunnen zich daarmee profileren in de richting van de markt, zeg maar, van de ouders.

De voorzitter:

Tot slot, kort, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Ja, maar nu maakt de heer Beertema het weer nodeloos ingewikkeld.

De heer Beertema (PVV):

Dat doe ik altijd graag.

De heer Kwint (SP):

Als drie uur in één keer een kwestie wordt van de vrijheid van onderwijs, dan is dat toch bij twee uur precies hetzelfde? Dat is toch een gradueel verschil? Voor een gradueel verschil tussen twee en drie uur kunt u toch niet in één keer dé vrijheid van onderwijs als belangrijkste argument uit de kast trekken?

De heer Beertema (PVV):

Nee, dat ben ik niet met u eens. Twee uur vind ik een minimum. Dat zou in de kerndoelen moeten passen, net als lezen, cijferen, tafels, noem maar op.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Een belangrijk onderdeel van deze initiatiefwet is natuurlijk de kwaliteit van de docent die voor de klas staat. Daarom kiest de indiener volgens mij voor die vakleerkracht van de ALO. De heer Beertema pleit er nu eigenlijk voor om de leergang bewegingsonderwijs integraal op te nemen binnen de pabo, terwijl alle rapporten laten zien dat het overgrote merendeel van die leraren toch te weinig gymonderwijs geeft en dat de kwaliteit van de lessen niet veel beter wordt, ondanks dat er onder de pabo'ers pareltjes zijn die de leergang bewegingsonderwijs hebben gevolgd en die fantastisch lesgeven. Als er nu toch voldoende vakleerkrachten van de ALO te vinden zijn, bent u dan wel bereid om die pabo wat te laten vallen en om u toch te richten op die ALO's? Als je spreekt met de ALO's, dan hoor je dat die instroom van 100 per ALO heel makkelijk te halen is.

De heer Beertema (PVV):

Wat mij betreft is het geen kwestie van of-of; het is veel meer en-en. Als ik alle verhalen hoor van "ja, maar dat is veel te belastend voor die leraren in het basisonderwijs", dan denk ik: ja, kom op, we kunnen wel bezig blijven met allerlei prachtige vakken. Want bewegingsonderwijs is een prachtig vak. Ik denk dat dat ook voor 99,9% door studenten van de pabo wordt omarmd. Zij kunnen daarin een prachtige aantekening, een prachtige opleiding halen. Dan krijgen die kinderen dat bewegingsonderwijs van hun eigen leraren. Ik geef daar de voorkeur aan. Als het niet anders kan, oké, dan mogen die ALO-mensen erbij komen. Maar er is nog een ander voorbeeld. Het godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs schijnt ook zoiets heel speciaals te zijn wat we niet mogen toevertrouwen aan de gemiddelde pabo-opgeleide leerkracht. Wat een onzin! Het is een van de mooiste vakken om te geven. Elke pabo-opgeleide leraar zou dat moeten kunnen en willen geven. Anders klopt er iets niet. Echt, dat is hartstikke mooi. Dat geldt voor het bewegingsonderwijs ook. Waar ik een beetje bang van word, is dat die onderwijsprovincie nog eens extra uitgebreid wordt met een koepeltje van het HVO en het GVO en een koepel van het bewegingsonderwijs. Straks krijgen we nog een koepel van extra gediplomeerde rekenonderwijzers. Waarom niet gewoon integraal in die pabo-opleiding? Het zijn hartstikke mooie vakken. Iedereen zou dat moeten willen omarmen, denk ik.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben het met de indiener eens dat de kwaliteit van een ALO'er, die vier jaar lang voor dit prachtige beroep heeft geleerd, hoger is dan van een leraar bij wie het als onderdeeltje in de pabo aan de orde is gekomen. Ik had gehoopt dat ik de heer Beertema kon verleiden door aan te geven dat de ALO's geen enkele moeite hebben om voldoende vakleerkrachten af te leveren. Ik had gehoopt dat hij dan wellicht iets mijn kant op zou komen, maar gezien de beantwoording van het eerste deel van mijn vraag zie ik die beweging niet snel plaatsvinden.

De heer Beertema (PVV):

Nogmaals, het is geen of-of; het lijkt mij een kwestie van en-en.

Voorzitter. Gezien de problemen waarmee het primair onderwijs nu al te kampen heeft — ik spreek zelf regelmatig over een "systeemcrisis" in het onderwijs, want die is er ook — lijkt het ons onverstandig om het onderwijs met nog meer regelgeving en ook een zekere betuttelzucht, die ik toch meen te bespeuren, te confronteren. De genoemde belemmeringen om uitbreiding van de lestijd te realiseren — onvoldoende financiële middelen, onvoldoende accommodatie, wat je ook niet zomaar wegpoetst, en te weinig leerkrachten — worden niet opgelost met dit wetsvoorstel. Integendeel zelfs. Wij zijn per definitie geen voorstander van het verruimen van de lestijd. We willen scholen niet opzadelen met nog meer verplichtingen waar zij zich simpelweg niet aan kunnen confirmeren op dit moment. Het curriculum is al zo overbelast. Ik noem er een paar: klimaat, gender, islam, moskeebezoek — elke school gaat op moskeebezoek; het is vreselijk — Zwarte Piet, warmetruiendag, War Child, protesten tegen uitzettingen, het kinderpardon, EU-lesprogramma's. Het zijn allemaal thema's die niet uit onze boezem komen, zal ik maar zeggen. Als al dat soort afgeleide zaken worden afgeschaft, valt er wel over te praten, denk ik, om de vrijgekomen uren terug te brengen naar de kerndoelen en ook naar het bewegen. Want het bewegen hoort in de kerndoelen thuis.

De voorzitter:

Hier is een vraag over van de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Vrij kort. Ik ben heel benieuwd welk curriculum de heer Beertema gelezen heeft, want het curriculum dat ik ken in het primair onderwijs zegt toch heel erg weinig over — wat was het allemaal? — Zwarte Piet, moskeebezoek en ...

De heer Beertema (PVV):

Nee, nee, nee. Dat zit ook niet in de kerndoelen. Dat wordt aan die scholen allemaal aangeleverd in complete lesprogramma's, onder andere vanuit Brussel, War Child, klimaatorganisaties en het COC. Die programma's worden allemaal omarmd door al die linksangehauchte leraren en schoolleiders. Dat wordt allemaal breed uitgerold. Dat kost veel tijd, wil ik de heer Kwint meegeven. Al die tijd gaat af van die kerndoelen: lezen, schrijven enzovoort.

De heer Kwint (SP):

Maar dan is het argument van de heer Beertema dus als volgt samen te vatten: als die kinderen straks drie uur per week naar de gymles moeten, is er niet meer genoeg tijd om naar de moskee te gaan. Ik denk dat dit u uw zetel in de fractie gaat kosten, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Nee, nee, dan heeft u niet goed geluisterd; dat merk ik vaker bij SP'ers. Het is juist andersom: als we dat soort dingen nou eens afschaffen, blijft er misschien tijd over voor dat mooie bewegen en dat schoolzwemmen. Dat is veel nuttiger en veel beter.

De voorzitter:

Tot slot, een korte opmerking.

De heer Kwint (SP):

U begon net met het pleidooi voor de pabo. Maar pabodocenten die ook heel goed gym kunnen geven, hebben een vakexpertise en kunnen dat allemaal. Dat zijn dus heel goed opgeleide mensen, maar zij zijn vervolgens niet in staat om, als zij een lespakket onzinnig vinden, dat niet aan kinderen op te leggen. Dat is toch een onhoudbaar argument?

De heer Beertema (PVV):

Ik weet niet beter of bijna elke school heeft een warmetruiendag. Dat is een klimaatding. Dat wordt breed gevierd. Ik weet niet beter of bijna elke basisschool gaat eindeloos op bezoek bij moskeeën om zich daar door imams te laten inpakken en om daar een islamitische geloofsbelijdenis af te leggen op de knietjes op het sprookjestapijt. Dat kunnen we allemaal schrappen. Dan blijft er heel veel tijd over.

Ten slotte, voorzitter. Mocht ervoor gekozen worden om de onderwijstijd te verruimen met een uur extra gymles door een vakdocent, dan worden de kosten geschat op 150 miljoen. De totale kosten worden geraamd op 275 miljoen euro. Dat zijn grote bedragen. Daar zijn al veel vragen over gesteld. Daar sluit ik mij bij aan en daar wil ik graag antwoorden op.

Dank u wel, voorzitter. Dat was het.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Beertema. Ik wil twee minuten schorsen. "Vijf minuutjes schorsen" hoor ik iemand zachtjes fluisteren. Dan schors ik vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik hoop dat iedereen een beetje heeft bewogen en niet allemaal ongezonde dingen is gaan doen in de tijd dat ik even schorste. Dat hopen we dan maar. Ik geef graag het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik heb toch het gevoel dat dit voor sommigen een rookpauzetje was. Dat kan niet de bedoeling zijn. Maar goed, ik kijk niemand aan, want het is niet aan mij.

Voorzitter. Nederland is kampioen. U kijkt geschokt, maar het stond echt in de krant. Afgelopen zomer stond in verschillende kranten het persbericht dat Nederlanders meer bewegen dan wie ook in Europa. Dat blijkt uit een vrij breed opgezet onderzoek van de Europese Commissie. 80% van de Nederlanders doet wekelijks aan fietsen, wandelen, tuinieren of zwemmen. In de EU is dat gemiddeld slechts 44%. De reden dat Nederland zo hoog scoort is onder meer dat we een goed netwerk van voorzieningen hebben. Dat werd als verklaring aangedragen. Bovendien hebben Nederlanders plezier in bewegen; dat was ook een belangrijk argument. Uniek is bijvoorbeeld dat zo veel kinderen dagelijks met de fiets naar school gaan. Een wettelijke verplichting voor scholen om een aantal uren gym te geven lijkt daarom wel het laatste wat we nodig hebben.

Toch spreekt de SGP waardering uit voor de inzet van de initiatiefnemer van deze wet om dit op de agenda te zetten. Zoals we ook gemerkt hebben aan de interrupties, gaat het hier wel eventjes over de kernvragen. Wat is een school nou eigenlijk? Wat is de taak van een school nou eigenlijk? En hoe ver strekt die zich uit? Daarvoor zeer veel dank. Alleen al dat maakt een debat over zo'n initiatiefvoorstel waardevol. Ik begrijp in die dank ook graag de medewerkers, die daar — dat weet ik maar al te goed — op de achtergrond vaak een substantiële bijdrage aan leveren en daar met bevlogenheid hun aandeel in leveren.

Voorzitter. Tien jaar geleden zette de regering massief in op rekenen en taal. De initiatiefnemer stelt nu voor om er bij het gymonderwijs een schepje bovenop te doen. Voor de SGP is zowel de geest als het lichaam belangrijk in het onderwijs. Gelukkig is de SGP daarin niet de enige partij, zo hebben we kunnen beluisteren. Het parlement komt er echter niet onderuit dat er keuzes gemaakt moeten worden over wat en hoeveel dan. Tijd en geld zijn nou eenmaal schaars. De SGP vindt het daarom van groot belang om de verantwoordelijkheden van ouders, scholen en de samenleving goed te onderscheiden. Door de initiatiefwet krijgt gym op de basisschool een exclusieve status. In de wet staat nu niet hoeveel uur aan een vak besteed moet worden, zelfs niet voor rekenen en taal. De initiatiefnemer wil dit wel gaan regelen voor gym. De SGP vraagt hem of hij die breuk voor het basisonderwijs nog wat beter kan onderbouwen. Waarom wel drie uur regelen voor gym, terwijl dat bijvoorbeeld niet geregeld is voor techniek, geschiedenis of biologie? Is het juist niet veel gemakkelijker voor ouders om hun kinderen te laten bewegen dan om ze bijvoorbeeld techniek of geschiedenis bij te brengen? Moet je als overheid daarom juist niet investeren in infrastructuur als randvoorwaardelijke voorzieningen? Ik realiseer me heel goed dat het recreatieve bewegen natuurlijk iets anders is dan de schoolgym, maar je zou het ook complementair kunnen zien.

Voorzitter. De SGP vindt het belangrijk dat er goed gym gegeven wordt. Daarmee kom ik op de bevoegdheden. Daarvoor zijn niet alleen vakinhoudelijke, maar ook pedagogische vaardigheden nodig. In dat licht vindt de SGP een eenzijdige inzet op vakleerkrachten eerlijk gezegd een beetje moeilijk te begrijpen. Ik heb daar in een interruptie al enige blijk van gegeven. Waarom alleen vakleerkrachten van de ALO toestaan en geen ruimte bieden aan de vakspecialisten van de pabo? Die leveren onvoldoende kwaliteit, is dan het argument. Maar de initiatiefnemer trekt in zijn verhaal telkens wel een vergelijking tussen vakleerkrachten en groepsleerkrachten, terwijl een eerlijke vergelijking zou moeten gaan tussen de vakleerkrachten en de vakspecialisten in het basisonderwijs. In het onderzoek is dat nauwelijks gebeurd. Uit de praktijk horen we dat vakspecialisten van de pabo veel meer gevoel en ervaring hebben met de praktijk in de basisschool, terwijl zij ook inhoudelijk vaak zeker voldoende zijn of soms zelfs sterk. Juist die pedagogische dimensie zou een extra kunnen zijn van de vakspecialist op basisschoolniveau ten opzichte van de vakleerkracht van de ALO. Gym gaat om meer dan alleen maar de techniek, zeker bij jonge kinderen. Ik heb de expliciete vraag aan de initiatiefnemer of hij ook ruimte wil bieden aan vakspecialisten.

Voor de SGP is een betrouwbare, geloofwaardige overheid ook van groot belang; ook dat punt komt er nog bij. Vanaf 2006 zijn scholen en leraren zeer sterk aangemoedigd — om niet te zeggen: onder druk gezet — om de leerling bewegingsonderwijs te volgen. Veel leraren hebben hoge werkdruk ervaren doordat ze deze pittige leergang naast hun werk hebben gevolgd. Die leergang is bovendien recent herzien. Volgens de initiatiefnemer was dit een mooi opstapje naar een betere aanpak, maar betekent dit voor veel scholen en leraren niet gewoon een streep door hun keiharde inzet? De leergang wordt meteen stopgezet en over tien jaar worden bestaande leraren geparkeerd. En waarom wordt in de kleuterklassen al de komende jaren niet meer de mogelijkheid geboden om vakspecialisten in te zetten? Het voorstel lijkt hier van het ene in het andere uiterste te schieten. Sorry dat ik het een beetje scherp zeg, maar zo komt het een beetje over.

Voorzitter. Nog twee vragen over de kwaliteit. Uit onderzoek zou blijken dat aandacht voor bewegen vooral tot de leeftijd van 7 jaar cruciaal is. Als dat zo is, waarom heeft de initiatiefnemer zijn initiatief dan niet vooral gericht op de onderbouw van de basisschool?

De initiatiefnemer geeft aan dat de uren schoolzwemmen kunnen meetellen, maar hij spreekt zich niet uit over de kwaliteitseisen hiervoor. We zijn het er van harte mee eens dat de schooluren schoolzwemmen kunnen meetellen. Dat omarmen we. Ik denk dat dat alleen maar een verbetering is, maar kan de initiatiefnemer aangeven hoe het nu met de kwaliteitseisen geregeld is, of certificaten verplicht zijn en wat er op dat punt eventueel zou moeten gebeuren om ook daar kwaliteit te borgen? Als we dan toch bezig zijn, dan kunnen we het beter maar goed doen.

Voorzitter. Dan nog een vraag aan de minister over de gewenste duidelijkheid in wet- en regelgeving. De commissie-Dijsselbloem wees tien jaar geleden op het probleem van fantoomwetgeving: de overheid doet alsof er sprake is van wettelijke verplichtingen, terwijl dat niet zo is. Dat probleem speelt ook concreet bij het bewegingsonderwijs. Het bestuursakkoord stelt dat de scholen twee uur gym moeten geven, maar scholen zijn dat wettelijk niet verplicht. De SGP vindt deze schimmigheid onwenselijk. Mijn vraag aan de minister is wat daar volgens hem aan moet gebeuren. Wil de minister, kijkend naar de berekeningen over de meerwaarde van vakleerkrachten, ook eens aangeven hoe hij die berekeningen apprecieert? Zijn die reëel? Dan heb ik het dus ook over de toegevoegde waarde ten opzichte van de vakspecialist en ook over de berekening van de kosten.

Voorzitter, dat was mijn bijdrage.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Heerema van de VVD heeft een vraag voor u.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, een vraag over die pedagogische aspecten. U zet het een en ander scherp neer en u doet voorkomen alsof iemand die van de ALO af komt, die pedagogische aspecten veel minder onder de knie heeft. Ik vroeg me af of u weet dat pedagogiek en didactiek gewoon onderdelen zijn van het lesprogramma op de ALO en dat je ook drie, vier jaar lang gewoon wekelijks stage loopt op scholen en daar de pedagogiek en de didactiek ook onder de knie krijgt. Misschien maakt deze kennis u wat soepeler ten opzichte van de vakleerkracht van de ALO, die de pedagogiek wel degelijk goed onder de knie heeft.

De heer Bisschop (SGP):

Ik geef eerlijk toe dat ik het curriculum van de ALO niet in detail ken. Daarbij zou u mij misschien even kunnen helpen. Als de ALO ook nadrukkelijk een leerlijn heeft die gericht is op het jongere kind ... In mijn beeld was de ALO vooral gericht op de eerstegraadsopleiding ten behoeve van het voortgezet onderwijs, want daar heb ik in de praktijk altijd mee te maken gehad. Ik heb overigens geen bezwaar tegen vakleerkrachten van de ALO, maar ik vraag mij wel af of je die per definitie de plaats moet laten innemen van vakspecialisten, die in mijn beleving uitstekend werk doen op basisscholen; dat krijg ik tenminste terug als ik op werkbezoek ben. Maar misschien kunt u op dat punt inderdaad wat verhelderen. Dan zal ik mijn oordeel nuanceren.

De voorzitter:

Misschien moet ik als schooljuf dan wel even zeggen dat de vragen via mij moeten. U mag zich dus tot mij richten.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Excuses, voorzitter. Via u dan dit antwoord. Ik had het idee dat het pedagogische aspect heel scherp aangezet werd. Ik probeer te verhelderen dat dit pedagogische aspect met name op de ALO juist heel duidelijk naar voren komt voor de verschillende leeftijdsgroepen, zowel voor die van 0 tot 8 als voor de middengroep als voor de eerstegrader in het voortgezet onderwijs.

De heer Bisschop (SGP):

Ja.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben dus blij dat ik dat heb kunnen verhelderen aan de heer Bisschop, want ik denk dat het een belangrijk aspect is om zijn verhaal te nuanceren, met name op de pedagogische aspecten.

De heer Bisschop (SGP):

Ja. Dank daarvoor. Dat corrigeert inderdaad mijn beeld, in die zin dat ik nu een beeld heb van de diversiteit aan leerlijnen die er is op de ALO. Dat is prima. Ik blijf er wel bij dat de vraag naar de positie van de vakspecialisten nog wel degelijk te beantwoorden valt.

Dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik natuurlijk namens de CDA-fractie de initiatiefnemer en zijn ondersteuners danken voor hun inspanningen. Het indienen van een eigen wetsvoorstel is natuurlijk een mooi voorrecht dat Tweede Kamerleden hebben. Het is ook altijd mooi om een collega in vak-K te zien zitten.

Voorzitter. De CDA-fractie vindt met de indiener dat het van groot belang is om te bewegen en om bewegingsonderwijs een onderdeel te laten zijn van het schoolcurriculum. Het CDA ziet ook hoe zorgelijk het op dit moment gesteld is met de motorische ontwikkeling en de motorische vaardigheden van kinderen. Bewegen en sporten zijn van groot belang, voor kinderen en ook voor volwassenen. Daarbij is het CDA van mening dat er een grote en belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij ouders waar het gaat om voldoende bewegen en sporten. Want helaas zitten kinderen tegenwoordig niet alleen in de klas, maar ook in hun vrije tijd de hele tijd onderuitgezakt met het hoofd voorover naar zo'n beeldscherm te turen. Eerst hadden we de generatie X, toen kregen we de generatie Y en inmiddels hebben we de generatie HD, Heads Down. En daar begint het probleem. Daar gaat het mis. Vooral ouders hebben daarin een verantwoordelijkheid. Zij moeten het goede voorbeeld geven, door samen in het weekend lekker te gaan voetballen of tennissen en door kinderen naar school te laten fietsen, te laten sporten en, zeker op de leeftijd waarop dit wetsvoorstel zich richt, heel veel buiten te laten spelen.

Zoals we in onze schriftelijke inbreng hebben aangegeven, staan we volledig achter het bestuursakkoord p.o. dat in 2014 is gesloten, inclusief de afspraken over bewegingsonderwijs. Het CDA vindt ook dat die afspraken, over het geven van minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week door bevoegde leraren, in 2020 gehaald moeten worden. Dat kunnen vakleerkrachten zijn, maar ook paboafgestudeerden met een vakspecialisatie voor bewegingsonderwijs. Met de SP maken wij ons zorgen over het feit dat sommige scholen moeite hebben om op dit moment te voldoen aan die afspraken. In het geactualiseerde bestuursakkoord worden dan ook aanvullende maatregelen aangekondigd om die wel te kunnen halen. Ik noem het openstellen van de lerarenbeurs voor bewegingsonderwijs, om een brede bevoegdheid gym te kunnen halen zonder dat leraren hun recht op vergoeding van een bachelor- of masteropleiding zien vervallen. Tevens wordt samen met de VNG een onderzoek gedaan naar de knelpunten waar scholen tegen aanlopen om de doelstelling van het bestuursakkoord te halen.

Het CDA wil dat het bestuursakkoord een kans krijgt. Nu al komen met een wetsvoorstel vinden wij prematuur. De indiener laadt de verdenking op zich, iets te snel te willen scoren.

De heer Kwint (SP):

Ja, want het is natuurlijk haast niet voor te stellen dat de indiener na drie verschillende regeerakkoorden waarin het heeft gestaan en na meerdere sector- en bestuursakkoorden uiteindelijk zegt: dan ga ik het zelf maar doen, want schijnbaar helpt het niet om het in een bestuursakkoord op te schrijven. Ik vind het wonderlijk. Vier jaar geleden zei de heer Rog zelf: "Maar 5% van de kinderen krijgt die drie uur gym per week, maar dat is wel onze ambitie. Dat moet waargemaakt worden. Wat het CDA betreft kan dit niet. De ambitie moet omhoog. We moeten dit niet alleen scherper formuleren maar ook beter handhaven." Handhaven kan alleen als er een regel is. Die is er nu niet. Wat is dan uw bezwaar tegen het wetgevingstraject? Er moet dan toch iets zijn waar de handhaver zich op kan beroepen? Dat kan toch niet een niet-bindend sectorakkoord zijn?

De heer Rog (CDA):

Daarom heb ik ook aangegeven dat wij blij zijn met de actualisatie van het bestuursakkoord. De sector heeft zich daarin ook gebonden aan het nakomen van de afspraak over twee uur door een bevoegde leraar. Ik zeg hier ook dat dit voor ons belangrijk is. We gaan dus ook echt kijken of dat gehaald wordt. Alleen fietst dit wetsvoorstel er nu tussendoor, terwijl we opnieuw afspraken hebben gemaakt in de sector. Die wil ik wel een kans geven.

De heer Kwint (SP):

Ik ben dan wel benieuwd wanneer meneer ... Het heeft in drie regeerakkoorden gestaan. Het is niet gebeurd. Het heeft ook in twee, of misschien wel drie — houd me ten goede — opeenvolgende sectorakkoorden voor het p.o. gestaan, maar het is vervolgens niet gebeurd. Toen vroeg de heer Rog om sancties: volgen er sancties voor scholen die zich niet houden aan die afspraken? Dat was de letterlijke vraag. Als het al zo lang niet werkt, is het toch niet zo gek dat nu een stap richting wetgeving wordt gezet?

De heer Rog (CDA):

Wat de heer Kwint zegt, is waar. Alleen, ik houd hem voor dat we inmiddels opnieuw afspraken hebben gemaakt. Ik wil dat we volgen hoe die afspraken daadwerkelijk nagekomen worden. Ik heb eerder over afspraken waarmee we het zelfs niet eens waren gezegd: als de sector zich in een akkoord met de overheid heeft geconformeerd aan de uitkomsten, wil ik dat een kans geven. Dan vind ik het geen pas geven als wij daar als overheid doorheen fietsen. Dat heb ik zelfs gezegd over afspraken waarmee ik het zelf niet eens was. In het vorige bestuursakkoord zaten een aantal elementen waarmee we het als CDA-fractie niet eens waren. We hebben toch gezegd: we gaan nu niet interveniëren; we gaan er nu niet tussendoor, omdat we vinden dat de sector de kans moet krijgen om dit zelf te realiseren.

De voorzitter:

Tot slot, in het kort.

De heer Kwint (SP):

Dan concludeer ik dus dat het enige moment waarop het voor de CDA-fractie gerechtvaardigd zou zijn om een initiatiefwet over dit onderwerp in te dienen, precies valt tussen het moment waarop er een sectorakkoord afloopt en het moment waarop er een nieuw akkoord gesloten wordt. In dat hele korte timeslot moet er dan heel snel een wet geschreven worden, want anders ligt het totaal vast en mogen wij daar geen beleid meer op voeren.

De heer Rog (CDA):

De heer Kwint ridiculiseert nu de boel. Ik zeg dat ik mij gehouden voel aan het bestuursakkoord. Dat is waar ik voor sta. Dat heb ik eerder gezegd. Dat vond ik zelfs over zaken waarmee ik het niet eens was. Ik vind dat we dat een kans moeten geven.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw betoog. O, excuus, mevrouw Westerveld heeft ook een interruptie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik kan het pleidooi van de heer Rog best volgen. Toch vind ik het ook heel jammer. Dit is een belangrijk onderwerp. We zien jaar na jaar dat het niet lukt in bestuursakkoorden. Opeenvolgende coalities hebben het opgeschreven in regeerakkoorden, maar uit dit regeerakkoord is het verdwenen. Zou het dan niet juist goed zijn om nu door te gaan met deze wetsbespreking? Dat hoef ik de heer Rog natuurlijk niet te vragen, want waarschijnlijk gaan we er gewoon mee door. Maar zou het niet goed zijn dat er iets op de plank ligt? Als dan blijkt dat die afspraken niet worden nagekomen, hebben we in ieder geval een wetsvoorstel om het te regelen.

De heer Rog (CDA):

Ik zou daar niet voor zijn, althans, niet als dat dit wetsvoorstel is, omdat —daar kom ik straks op — er nog een aantal elementen in zitten waar mijn fractie het niet mee eens is.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben benieuwd naar de beantwoording, want mijn volgende vraag zou zijn wanneer de overheid dan wel iets moet doen. Dus ik ben heel benieuwd naar de beantwoording van de heer Rog.

De voorzitter:

Daar gaan we nu naar luisteren.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Door een aantal praktische knelpunten hebben scholen de eerdere afspraken tot nu toe niet kunnen halen, zoals het gebrek aan accommodatie en de beschikbaarheid van bevoegde leerkrachten. Het gaat mijn fractie te ver om onder dat gesternte scholen een wettelijke verplichting op te leggen, met ook nog eens een uitbreiding naar niet twee maar drie lesuren, hoewel er een ingroeifase is van tien jaar. We weten ook niet hoelang het gaat duren voordat de knelpunten opgelost zijn.

Ik was twee weken geleden op werkbezoek in Barneveld, waar precies dit wetsvoorstel werd aangehaald als een voorbeeld dat de schooldirecteur tot wanhoop dreef: hoe denken ze nu weer in Den Haag dat we drie uur gym kunnen geven als ik niet eens de huisvesting heb? Ik zou graag willen dat de indiener daarop reageert. Ook vanuit Rotterdam kregen we deze noodkreet. Het CDA ziet liever dat de minister gaat sturen op het halen van de afspraken in het bestuursakkoord.

Het CDA is het eens met de kritiek van de Raad van State dat het wettelijk vastleggen van de urennorm ingrijpt in de vrijheid van scholen om een eigen keuze te maken, temeer omdat we ook geen urennorm vastleggen voor andere vakken, zelfs niet voor taal en rekenen. Wij vonden de antwoorden van de initiatiefnemer op de vragen die we hem daarover hebben gesteld in de schriftelijke ronde nog niet afdoende. We zouden het fijn vinden als hij er nog een keer op ingaat. Beseft hij dat scholen juist belang kunnen hechten aan het geven van gym door een bevoegde groepsleerkracht, ook uit bijvoorbeeld pedagogische overwegingen? De groepsleraar ziet dan de hele ontwikkeling van het kind en kan die begeleiden. Of moeten we, als deze wet straks zou worden aangenomen, van de SP ook naar bevoegde vakleerkrachten Nederlands, rekenen, geschiedenis, wereldoriëntatie et cetera? Dat past niet bij de aard van het basisonderwijs. Ik wil op z'n minst de vrijheid houden voor scholen om dat door groepsleerkrachten in te laten richten, weliswaar met een aantekening voor gym. Onze fractie hecht daar zeer aan.

Waarom meent de indiener dat wij hier vanuit Den Haag moeten beslissen dat de tijd die scholen op een andere manier besteden aan bewegen niet zou mogen meetellen voor de uren bewegingsonderwijs? Schoolzwemmen mag straks nog wel van de SP, maar sportactiviteiten met buurtsportcoaches, bewegende klassen, euritmie, schoolhockey en het tennisvoorbeeld waarmee mevrouw Westerveld kwam, krijgen dan toch een beetje de status van tweederangs bewegingsonderwijs. Ik denk dat al die andere vormen van beweging ook buitengewoon waardevol kunnen zijn. Wat ons betreft kunnen ze ook meetellen bij het invullen van dit belangrijke onderdeel van het curriculum. Hoe kijkt de indiener naar die voorbeelden? Moeten scholen die nu dit soort keuzes maken straks vrezen dat zij hun curriculum van de SP moeten herzien?

En hoe kijkt de indiener naar het advies Plezier in bewegen van de Nederlandse Sportraad, de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving en de Onderwijsraad? Dat rapport haalde ik net ook aan in een interruptie. Het gaat eigenlijk verder dan de drie uur gym die door de indiener wordt bepleit, met zelfs twee keer een halfuur bewegen per dag. Tegelijkertijd laat het veel meer ruimte aan scholen om dat zelf in te vullen. Met de voorbeelden die ik net gaf, denk ik dat die ruimte zou moeten blijven bestaan. Ik zou graag de minister ook vragen om op dat punt een reactie te geven.

Tot slot. Het CDA heeft in de schriftelijke ronde aangegeven ook heel kritisch te zijn op de financiële onderbouwing van het wetsvoorstel, dat zoals blijkt uit de gewijzigde memorie van toelichting 275 miljoen euro zal kosten. In zijn beantwoording verwijst de initiatiefnemer naar afspraken die wellicht gemaakt kunnen worden met zorgverzekeraars over een deel van de kosten, omdat het maatschappelijk belang van meer bewegen en gezondheid per slot van rekening voor hen een voordeel zou opleveren. Bij de begroting is een amendement ingediend door de SP maar dat heeft het niet gehaald. Ook verwijst de initiatiefnemer in de beantwoording van onze vragen naar mogelijke middelen die blijven liggen op scholen gezien het lerarentekort. Maar dat is eenmalig geld en daar kunnen we niet een structurele invulling voor vinden. De heer Van Nispen lijkt hiermee toch die onuitputtelijke maar helaas imaginaire geldboom die de SP misschien soms wel vaker waarneemt, aan te willen spreken, maar in werkelijkheid hebben we dit geld niet. Ik vraag de initiatiefnemer dan ook om als hij hiermee door wil gaan, met een echt deugdelijke dekking te komen. Want op deze manier beperken we niet alleen de inrichting van het onderwijs maar zullen scholen ook in verdere financiële nood komen. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.

De voorzitter:

Er is nog een interruptie van mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ook ik begrijp de vraag over de financiële dekking. In het pleidooi van de heer Heerma van de VVD, ook een coalitiepartij, hoorden we wel iets meer bereidwilligheid om ook eens te gaan zoeken. Vindt de heer Rog dan niet dat het CDA als coalitiepartij iets meer haar best kan doen om te kijken of er ergens een financiële dekking vandaan gehaald kan worden, gezien ook het grote maatschappelijke belang van bewegen?

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Westerveld zal het niet ontgaan zijn dat we dat maatschappelijk belang van bewegen van harte met haar delen en ook met de initiatiefnemer. Ik zie ook zijn betrokkenheid erbij. Ik heb die betrokkenheid ook en ik vind het ook belangrijk dat er bewogen wordt. Alleen, wij maken andere keuzes. Dus ik ga niet op zoek naar geld voor alleen maar drie uur gym door een ALO-bevoegde leraar omdat ik die bevoegdheid breder zie en ik heel graag een debat zou willen aangaan, ook met de minister, over dat mooie rapport Plezier in bewegen dat sport en bewegen veel breder aanvliegt dan de initiatiefwet van de heer Van Nispen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dus begrijp ik het goed dat de heer Rog die maatschappelijke opbrengsten ook ziet en dat hij ook best op zoek wil gaan naar die ene pot met geld om bijvoorbeeld meer bewegen te bekostigen, maar dat hij dat dan niet alleen wil beperken tot dit wetsvoorstel maar dat hij het breder wil zien?

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Westerveld begint nu alleen maar over geld en bewegen. Ik heb het over het belang van bewegen en ik wil ook een debat over het advies van die maatschappelijke organisaties en de Onderwijsraad over Plezier in bewegen, maar ik wil niet naar verplicht drie uur door een ALO-bevoegde leraar. Dus daarvoor ga ik dus ook niet op zoek naar geld. Ik kan het gewoon even niet mooier maken. Ik wil wel graag dat het bestuursakkoord over twee uur gym gehaald wordt. Daar spreken we in 2020 verder over met de minister.

De heer Kwint (SP):

Ik twijfelde even omdat de heer Rog zo-even in een bijzin leek te zeggen dat ook als hij geld zou vinden, hij dit er alsnog niet aan zou willen uitgeven. Ik dacht juist dat het CDA en de SP elkaar vonden in de dekking waar de heer Van Nispen het onder andere over had, te weten de maatschappelijke baten en minder zorguitgaven. Wij constateren als partijen allebei dat zorgverzekeraars te veel geld op de plank hebben laten liggen. We hebben er in het verleden ook initiatieven voor genomen.

De heer Rog (CDA):

Zeker.

De heer Kwint (SP):

Dan zou het toch een logische en maatschappelijk renderende investering zijn om bijvoorbeeld dit geld ervoor te gebruiken?

De heer Rog (CDA):

Nee, maar meneer Kwint gaat nu een paar dingen aan elkaar knopen. Dat doet hij slim, zo ken ik hem ook en dat is ook heel prima. Ik vind dat als we als Kamer een wetsvoorstel moeten beoordelen, we ook kritisch mogen zijn op de financiering. We hebben overigens op dit thema wel eens eerder een initiatiefnota behandeld rond de financiële dekking die net zo kritisch was als nu. Ik vind dat wij mogen verlangen van de initiatiefnemer dat er een dekking is voor het voorstel. Ik zie die niet en dat vind ik niet juist. Daar spreek ik de initiatiefnemer op aan.

De heer Kwint (SP):

Ik zal de heer Rog helemaal niet het recht willen ontzeggen om kritisch te zijn. Al zou ik het willen, daar ga ik niet eens over. Ik constateer wel dat er bij de begroting een amendement lag waar het CDA tegen heeft gestemd. Ik constateer ook dat er de suggestie gedaan is om te kijken naar de reserves bij zorgverzekeraars, iets waar onze partijen elkaar op vinden, in de zin dat die reserves veel te hoog zijn. Ik constateer dat u dat nu ook als mogelijke dekking terzijde schuift.

De heer Rog (CDA):

Nee, wat ik doe is dat ik de initiatiefnemer — niet de heer Kwint maar de initiatiefnemer — om een dekking vraag. Er ligt een initiatief. Dat kost veel geld, namelijk 275 miljoen. Ik vind dat ik in die overweging, los van een aantal inhoudelijke bezwaren die wij hebben aangegeven, recht heb op een deugdelijke financiële dekking. En ik tref die, los van een suggestie, niet aan in dit wetsvoorstel. Daar maak ik een opmerking over.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Meenen van D66 als laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik heb begrepen — ik heb het niet nagemeten — dat de heer Van Nispen het snelste Kamerlid is. Dat zei de heer Kwint. Nou, die zal het weten. Ik schat zelf in dat ik het langzaamste Kamerlid ben. Dat heb ik niet nagemeten, maar dat durf ik met nog meer zekerheid te zeggen. Dat laat onverlet dat ik sport buitengewoon belangrijk, fijn en interessant vind. Dat heb ik altijd gevonden. Alleen, het is voor mij niet zo heel makkelijk. Ik zou er nu wel problemen mee hebben als ik drie uur in de week moest sporten. Maar dat hoef ik niet. En er is ook geen wet die mij dat gaat verplichten. Dus dat is mooi.

Voorzitter. Het laat onverlet dat bewegen, zeker voor kinderen, buitengewoon belangrijk is. Alle zegeningen daarvan, zoals sociale vaardigheden, het stimuleren van de ontwikkeling, het verbeteren van de schoolprestaties en van de gezondheid, zijn vandaag al ruimschoots de revue gepasseerd. Dat ga ik ook zeker niet bestrijden. Sterker nog, dat vindt mijn fractie en dat vind ik ook. Ik wil dan ook de heer Van Nispen en zijn ondersteuning feliciteren met dit voorstel. Ik wil ze daarvoor bedanken. Ik weet uit ervaring dat het indienen van een initiatiefwetsvoorstel een lastig pad is, maar het is ook mooi. Het is mooi dat wij het er hier met elkaar over kunnen hebben. Dus dank daarvoor.

Voorzitter. De kern van dit wetsvoorstel is inmiddels wel helder: dat elke basisschoolleerling drie uur per week bewegingsonderwijs krijgt dat wordt gegeven door leerkracht. Die zin staat ook zo ongeveer in het verkiezingsprogramma van D66. Voordat ik daar vragen over krijg: die staat daarin. Je mag er dus wel van uitgaan dat mijn partij een positieve houding heeft tegenover een voorstel als dit. Maar er zijn twee dingen die ik wil noemen, die toch tot enige aarzeling leiden. Laat ik het zo zeggen. Dat is een bezwaar en dat is een ontwikkeling.

Het bezwaar is eigenlijk een beetje plat, maar dat heeft toch vooral betrekking op de dekking. Er is onvoldoende dekking in dit voorstel. Dat heeft ook te maken met de vrij klassieke benadering van het voorstel. We hebben gymdocenten, we hebben leerlingen, en we gaan die leerlingen onder leiding van een gymnastiekdocent laten bewegen en dat gaan we dan natuurlijk doen in allerlei mooie faciliteiten. Als we dit voorstel volgen, dan betekent dat dat er op twee plekken geld tekort is. Dat is in de eerste plaats een tekort voor de scholen zelf om voldoende vakleerkrachten te vinden. In de tweede plaats er is een tekort voor gemeenten, als het gaat om faciliteiten die we dan in die lijn zouden willen bieden. Ik heb natuurlijk gelezen hoe de indiener daarnaar kijkt, ook in reactie op het vele commentaar van de Raad van State op dit wetsvoorstel, maar ik hoor graag nog een keer hoe hij nu naar die dekking kijkt.

Overigens heeft de Raad van State natuurlijk allerlei andere bezwaren, lopende van artikel 23 tot allerlei bezwaren in de zin dat de overheid terughoudend moet zijn. Noem het allemaal maar op! Daar stap ik overheen. Dat zeg ik eerlijk. Ik vind het interessant, maar daar deel ik toch eerder de opvatting van de indiener dan van de Raad. Voordat ik inga op mijn grootste probleem, zal ik eerst nog even doorgaan over dat geld, over dat bezwaar. Kijk, wij hebben in dit kabinet flink geïnvesteerd in het basisonderwijs. We hebben daarbij twee prioriteiten neergezet: salaris en werkdruk. In beide wordt geïnvesteerd. Voor de werkdruk loopt dat op tot 450 miljoen per jaar. Het is aan de scholen om te bepalen hoe zij dat besteden. Daarbij zijn vakleerkrachten gymnastiek een goede optie, die ook gebruikt wordt. Ik ben ook benieuwd naar het antwoord op de vraag die al eerder aan de minister is gesteld of er een beeld van te geven is hoe vaak dat is gebeurd. Want inderdaad, dat roostert leraren twee of drie uur per week vrij om naast het lesgeven andere nuttige dingen voor het onderwijs te doen. Het is dus een aantrekkelijke optie, maar het is wel een keuze.

Voorzitter. Bij die twee prioriteiten waarvoor het kabinet heeft gekozen, wordt het bewegingsonderwijs dus niet als prioriteit genoemd. Wij hebben een verkiezingsprogramma dat in totaal 3,8 miljard investeert in het onderwijs. Grofweg gezegd hebben we 1,9 miljard daarvan gereserveerd. Ik zeg heel eerlijk tegen de heer Van Nispen dat ik er ook niet zeker van ben dat als er geld te vinden zou zijn, dit de hoogste prioriteit heeft, want er zijn nog wel een paar andere dingen die wij ook op ons lijstje hebben. Helaas zitten we nu niet in de situatie om daar eens een interessant gesprek over te hebben met elkaar, want voorlopig is dat geld er niet.

Voorzitter. Maar dat is allemaal maar geld, het slijk der aarde. Best boeiend, maar als je echt wil, kan je het altijd vinden. Eigenlijk is er een ander probleem, dat in het debat met de heer Rog ook al even naar voren kwam: er is een ontwikkeling. We hebben een rapport gekregen van nota bene de Onderwijsraad en de Sportraad. Dat heet Plezier in bewegen. Dat is hartstikke mooi, maar er staat ook een heleboel in. Ik moet zeggen dat dit mij zeer aanspreekt. Als ik dat rapport lees, vraag ik me serieus af of ik in een volgend verkiezingsprogramma weer de zin "drie uur door een vakleerkracht" zou opnemen. Misschien — dat lijkt me waarschijnlijker — zou ik daarin wel opschrijven: laten we kijken hoe wij uitvoering kunnen geven aan het rapport Plezier in bewegen van de Onderwijsraad en de Sportraad.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb één vraag aan de heer Van Meenen. Ik was bij de presentatie van dat rapport. Daar werd de vraag gesteld of de inzet om twee keer per dag een halfuur te bewegen, in de plaats kwam van het bewegingsonderwijs. Het hele straffe antwoord was: nee, absoluut niet; dit is iets wat naast goed bewegingsonderwijs moet gebeuren, want dit rapport gaat over bewegen en niet over bewegingsonderwijs. Het is natuurlijk een wereld van verschil of je kinderen goed leert bewegen of dat je ze laat bewegen.

De heer Van Meenen (D66):

Dat begrijp ik heel erg goed. Het laatste wat ik zou willen als we dat advies van de Onderwijsraad en de Sportraad hebben uitgevoerd, is dat we zouden zeggen dat we het bewegingsonderwijs verder wel kunnen laten zitten. Dat vind ik niet. Maar als dat werkelijkheid zou worden, kun je je wel afvragen of het nog steeds nodig is dat er drie uur per week bewegingsonderwijs wordt gegeven. Die vraag stel ik me wel.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De nadruk ligt dan op die drie uur. De vraag is dan vrij logisch, denk ik. Is die twee uur die we nu in de bestuursakkoorden noemen dan de minimale ondergrens voor de heer Van Meenen? Moet dat dan in ieder geval worden geregeld op scholen?

De heer Van Meenen (D66):

Nou ja, die afspraak hebben we gemaakt. Zeker zolang er geen andere afspraken zijn en het advies van de Onderwijsraad en de Sportraad niet werkelijk tot wasdom komt en werkelijkheid wordt, lijkt het me goed om daar ten minste aan vast te houden, zeker. Ik vind het vervelend om te zeggen, maar het denken in mijn fractie is opnieuw op gang gekomen na het verschijnen van dat rapport. Dat brengt mij ertoe dat ik aarzelingen heb bij deze benadering, die, nogmaals, ook de onze is geweest. Het mooie van het rapport van de Onderwijsraad en de Sportraad, Plezier in bewegen, is in de ogen van mijn fractie de integrale aanpak. Bewegen is niet meer alleen een verantwoordelijkheid van de scholen, maar het wordt een verantwoordelijkheid van de samenleving in haar geheel, van iedereen die zich met de school verbonden voelt, of het nou de gemeente, de sportvereniging, de buurtsportcoach of de opvang is. Vandaag kwam er nog een rapport over de verbinding van sport en jeugdzorg. Iedereen zou zich daarmee verbonden kunnen voelen, de ouders uiteraard. Natuurlijk is het van belang dat deskundigheid en goede, professionele ondersteuning daar een rol in spelen. Ik kom uiteindelijk tot de conclusie ... Nee, laat ik het anders zeggen. Eerst vraag ik aan de indiener hoe hij deze relatie ziet, of hij een strijdigheid ziet, of het elkaar versterkt, of er bij hem ook zo'n ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Want eigenlijk zou ik de indiener willen voorstellen ... Ik weet dat het mooie aan zo'n initiatiefwetsvoorstel juist is dat je zelf over het tempo gaat. En wij weten allemaal dat geld ook bij het advies van de Onderwijsraad en de Sportraad een belangrijke rol speelt. Dat is een gegeven waar we, denk ik, rekening mee moeten houden.

Ik zou tegen de indiener willen zeggen: u vindt in mij, in mijn partij, een potentiële partner, maar laten we er de tijd voor nemen om dit te doen. Dan kunnen we elkaar op een bepaald moment — wat mij betreft uiterlijk voor de volgende verkiezingen — echt vinden en met elkaar kijken hoe we het geld voor deze initiatieven op een goede manier wel kunnen vinden. Ik hoop dat het zich in de tussentijd ook nog kan ontwikkelen. Wetgeving is geen stilstaand water. Ik blijf graag meedenken, maar dit is mijn welgemeend advies. Als we er morgen over moeten stemmen, kan ik alleen maar tegenstemmen, maar juist de achterliggende gedachte ondersteunen wij zeer en we hopen dat we daarin een ontwikkeling kunnen vinden met elkaar, en dat we daar ook te zijner tijd de middelen voor kunnen vinden. Want voor mij is het in ieder geval de laatste keer geweest dat we een zin opschrijven die we vervolgens niet met geld kunnen ondersteunen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb toch wat moeite met het betoog van de heer Van Meenen. Als we constateren dat iedere generatie minder sport dan de generatie van haar ouders, als we constateren dat de motoriek van kinderen verslechtert en dat obesitas toeneemt ... Zo kan ik nog een aantal voorbeelden noemen. Als we ook constateren dat we allemaal weten hoe belangrijk sport is, ook voor bijvoorbeeld de leerprestaties op scholen, dan vraag ik mij af waarom de heer Van Meenen hier zo duidelijk zegt dat het geen prioriteit is.

De heer Van Meenen (D66):

Alles is prioriteit in het onderwijs. Welk onderwerp mevrouw Westerveld ook zou willen noemen, ik zou vertraging ook daarop, op alle onderwerpen, eigenlijk onaanvaardbaar vinden. Dus dat is niet speciaal aan dit onderwerp. Laten we het ook niet mooier maken dan het is. Dit wetsvoorstel kent een overgangstermijn van tien jaar. Het is dus ook niet zo dat, als dit de wet wordt, daarmee deze problemen meteen zijn opgelost.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik zeg ook niet dat met deze wet alle problemen meteen zijn opgelost. Ik heb zelf ook namens GroenLinks een aantal flink kritische kanttekeningen bij het voorstel geplaatst, alleen is het nu wel zo dat het regeerakkoord helemaal niets zegt over bewegingsonderwijs.

De heer Van Meenen (D66):

Ja.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Daar heb ik moeite mee, maar wat ik nog lastiger vind, is dat we hier de heer Van Meenen heel duidelijk horen zeggen dat dit niet de prioriteit is op onderwijs, maar kennelijk is het ook niet de prioriteit van dit kabinet als we veel breder kijken. Dan zou ik de heer Van Meenen toch willen vragen om — en dat zeg ik niet vaak — eens wat beter te overleggen met de heer Heerema, die wel duidelijker en wat constructiever was, om toch te bezien of er ergens geld en goede wil vandaan gehaald kan worden om wat positiever te staan ten opzichte van dit wetsvoorstel.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ga hier niet onthullen hoe vaak ik met de heer Heerema overleg. Bijna nooit natuurlijk, maar het kan altijd nog vaker. Maar laten we wel wezen: de heer Heerema heeft naar het preventieakkoord verwezen. Dat is een beetje een makkelijke verwijzing. Bovendien zit daar bij lange na niet genoeg geld in om ook maar in de buurt te komen van wat dit wetsvoorstel op dit moment vraagt. Ik zou ook tegen mevrouw Westerveld willen zeggen, en indirect ook tegen de indiener, beschouw mij toch in potentie als een partner. Ik sta hier niet om dit af te fakkelen en als ik zeg dat dit niet de prioriteit is, dan bedoel ik dat echt niet verkeerd, in de zin dat het niet van belang zou zijn. Nee, het is zeer van belang, maar als er op dit moment ineens honderden miljoenen beschikbaar zouden komen voor onderwijs, dan zou ik mijn partij adviseren om een andere keus te maken dan dit. Dat is het enige wat ik zeg. Ik mag hopen dat zoiets zich op een of andere manier ooit weer voordoet. De eerstvolgende gelegenheid is hoe dan ook bij de volgende verkiezingen.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nóg een vraag van de heer Kwint, tot slot.

De heer Kwint (SP):

Ja, want het was eind 2014 dat de heer Van Meenen fors uitpakte richting het kabinet-Rutte II. Hij zei wat over de ambities op het gebied van bewegingsonderwijs. Wat stond er? "Een beetje een schimmige tekst, maar je mag er toch uit opmaken dat er een soort van ambitie is." Dat laatste was een soort belediging verpakt als een compliment.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb wel ergere dingen gezegd.

De heer Kwint (SP):

Zeker.

De voorzitter:

Gaat u verder en formuleert u uw vraag bondig.

De heer Kwint (SP):

Maar toen zei u: het plan van aanpak komt pas in het voorjaar van 2015 en dat vind ik iets te weinig ambitie. Er zat toen een halfjaar tussen. En nu behandelen we dit wetsvoorstel. Ik waardeer alle mooie ondersteunende woorden, en de woorden over het belang, maar nu zegt u: misschien moeten we kijken richting de volgende verkiezingen. Dat is oneindig veel langer — al weet je dat in Den Haag nooit — dan dat halfjaar waar u eerder het vorige kabinet-Rutte de maat over nam. Wat is er in de tussentijd gebeurd?

De heer Van Meenen (D66):

Ja, maar dat kabinet had opgeschreven dat men het ging doen, alleen gebeurde het niet. Dit kabinet heeft het niet opgeschreven. Dus hier hebben we te maken met een initiatiefwet. Daarvoor wordt geld gevraagd dat er op dit moment niet is. En ik wil toch nogmaals benadrukken dat voor mij nog véél belangrijker is dat er zich ondertussen in het denken, in ieder geval bij ons, een ontwikkeling heeft voorgedaan. We redeneren niet meer zo strak als in het wetsvoorstel. Dat is misschien het allerbelangrijkste. Daarom vind ik dat we ook echt de tijd moeten nemen om te kijken waar we nou naartoe gaan. Dus daar vraag ik om.

De heer Kwint (SP):

Nou ja, de heer Van Nispen is er nu wel, maar ik schat in dat we niet over twee weken al de tweede termijn gaan doen. Ik vind het ingewikkelde aan dat rapport van onder andere de Onderwijsraad dat daar natuurlijk heel erg duidelijk in staat dat bewegen goed is voor de leerprestaties, dat je er lekker fit van blijft en zo. Maar ik wil me toch aansluiten bij de heer Heerema, die zei dat het aanleren van bewegen toch echt gewoon pedagogisch-didactisch totaal iets anders is dan met z'n allen achter in de klas even een rondje om de tafel lopen. Bij het eerste leer je je eigen lichaam en zijn beperkingen kennen.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, meneer Kwint?

De heer Kwint (SP):

Is de heer Van Meenen dat met mij eens?

De voorzitter:

Ah.

De heer Van Meenen (D66):

Dat ben ik volledig met de heer Kwint eens.

De voorzitter:

Kijk.

De heer Van Meenen (D66):

Maar ik heb dat ook in antwoord op ik geloof een vraag van de heer Heerema al gezegd. Ik zeg ook niet dat er geen bewegingsonderwijs moet zijn, maar je kunt je wel afvragen of je per se drie uur bewegingsonderwijs nodig hebt als je zo'n ontwikkeling als van "Plezier in bewegen" wilt inzetten. Ik heb daar een vraag bij, nogmaals vanuit de positieve intentie dat kinderen niet genoeg kunnen bewegen.

De voorzitter:

Dank u wel.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij nu zelf allemaal even gaan bewegen, want hiermee zijn we aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Het is aan de indiener om, in overleg, te bepalen wanneer hij de Kamer gaat antwoorden.

De vergadering wordt van 19.23 uur tot 20.02 uur geschorst.

Naar boven