Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 17, item 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 17, item 7 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017.
De voorzitter:
We gaan verder met de eerste termijn van de Kamer. Het woord is aan de heer Rog van het CDA.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ons onderwijs is zo goed als de leraar in de klas. Kinderen verdienen het om onderwezen te worden door goed opgeleide professionele leraren die gezag hebben. Voor goede leraren hebben we ook goede lerarenopleidingen nodig en tijd en ruimte voor de leraar om zich bij te scholen en om in teamverband te werken aan lesvoorbereiding, intervisie en het evalueren van lessen.
Het CDA maakt zich zorgen om het toenemende lerarentekort, maar het ziet daarin geen aanleiding om te gaan marchanderen met toelatingseisen voor de pabo en de lerarenopleiding. Juist hoge opleidingseisen en hoge ingangseisen zullen de aantrekkelijkheid van het beroep vergroten en er op termijn voor zorgen dat de beste scholieren kiezen voor het leraarschap.
Om dit te bevorderen wil het CDA inzetten op "teachnasia". Daarin werken de pabo's en het voortgezet onderwijs samen en bieden zij extra vakken, schakelprogramma's en stages aan om havoscholieren of vwo-scholieren te verleiden tot het leraarschap. Dit is ook de kans om mannelijke scholieren uit te dagen om te kiezen voor het leraarschap, net als allochtone scholieren. Daardoor kan er meer diversiteit komen in rolmodellen voor de klas. Kunnen de bewindspersonen aangeven hoe het staat met de uitwerking van mijn motie op dit punt?
Het CDA is voorstander van een meer specialistische pabo waarin er na een algemeen jaar een specialisatie in het jonge of juist het oudere kind volgt, waarin diepgravende kennis wordt verworven over de ontwikkelingsfasen, waarin er meer ruimte is voor pedagogische en didactische kennis en waarin er meer praktijkervaring wordt opgedaan. Een bijkomend voordeel daarvan is dat de mannelijke pabostudenten die er nu zijn, vaak een voorkeur hebben voor het lesgeven in de bovenbouw. Zij kunnen zich in dit voorstel dan dus ook richten op basisschoolleerlingen in die bovenbouw. Kan de minister aangeven hoe zij hiertegenover staat? Deelt zij de ambitie van het CDA? Erkent zij dat het onverstandig zou zijn om de toelatingseisen tot de pabo voor bijvoorbeeld mbo-studenten te verlagen? Moeten we de ingangseisen niet juist behouden of toespitsen op de te kiezen specialisatie?
Een goede leraar in de klas levert goed onderwijs en draagt bij aan goede ontwikkelingskansen voor leerlingen. Toch zien we dat er obstakels zijn in ons onderwijssysteem. Onze vroege selectie na de basisschool is voor sommige typische vmbo-leerlingen en typische gymnasiasten een zegen, maar voor andere leerlingen bij wie pas later kan worden vastgesteld welk niveau het beste bij hen past, is die niet goed. Het aantal brede brugklassen, dakpanbrugklassen of verlengde brugklassen is in de afgelopen jaren dramatisch teruggelopen. In een cultuur van risicomijding sturen scholen soms aan op een te laag niveau, terwijl het stellen van hoge verwachtingen leerlingen juist enorm kan uitdagen. Het CDA wil scholengemeenschappen daarom stimuleren om in het belang van de ontwikkelingskansen voor leerlingen te kiezen voor meer brede brugklassen, dakpanbrugklassen of verlengde brugklassen.
Als we gelijke kansen bieden, moeten we jongeren in het praktijkonderwijs en in het beroepsonderwijs ook waarderen om wat ze wel kunnen in plaats van te benadrukken wat ze niet kunnen. Het vakdiploma zou een geweldig instrument daarvoor kunnen zijn. Op die manier kunnen jongeren tot mbo 1-niveau inzichtelijk maken over welke beroepsvaardigheden zij beschikken en zo hun kansen op de arbeidsmarkt vergroten. Wanneer kunnen wij de voorgenomen uitwerking van het vakdiploma door de minister verwachten? Wanneer wordt de subsidieregeling praktijkleren, die nu wel geldt voor het beroepsonderwijs, ook van toepassing op het praktijkonderwijs?
De voorzitter:
Tegen iedereen die straks van plan is om te interrumperen zeg ik alvast dat de interrupties echt kort moeten zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Heel kort: kan de heer Rog iets zeggen over de manier waarop hij die brede brugklassen wil stimuleren?
De heer Rog (CDA):
Dat is een terechte vraag. Ik denk dat we uit een situatie komen waarin er door de gelijke bekostiging steeds meer wordt gekozen voor de aparte richtingen. Ik zou dat voor de leerlingen die daar het beste thuis horen, heel graag willen behouden en tegelijkertijd op bredere scholengemeenschappen zoeken naar instrumenten — ik kan mij voorstellen dat ook de bekostiging per leerling daarvan deel uitmaakt — en een stimulans voor die brede dakpan of verlengde brugklassen.
Na vier jaar sociaaldemocratisch onderwijsbeleid is de kansenongelijkheid helaas alleen maar toegenomen. Nu, in de nadagen van het kabinet, kiest de minister voor een gelijkekansencoalitie. Het lijkt er een beetje op dat de minister eerst de boel in brand heeft gestoken, nu afstand neemt van haar verleden en tegen iedereen roept: kijk eens hoe lekker ik de boel aan het blussen ben. Het pregnantst is de invoering van het leenstelsel, waardoor het aantal mbo'ers die doorstromen naar het hho, met 15% is afgenomen. In de hele gelijkekansencoalitie is er geen concreet plan om deze jongeren weer kansen te bieden op een vervolgopleiding in het hbo. Accepteert de minister deze afname gewoon?
Overgangen van de ene naar de andere onderwijssoort bieden altijd kansen, maar leveren ook uitval op. Het CDA wil de overgang van het vmbo naar het mbo verbeteren. Daarvoor heb ik een motie ingediend om schakeltrajecten te starten, zodat meer vmbo'ers succesvol zullen zijn in het mbo. Dat punt zien we terug bij de gelijkekansencoalitie en de brief van de minister. Dat is hartstikke aardig, maar met een bereik van 3.000 tot 5.000 scholieren kan er wel een tandje ambitie bij. Wat is de reden waarom de ambitie zo beperkt is? Gaat dat om geld of om capaciteit? Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.
In verhouding tot de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt kiezen te weinig vmbo'ers voor een technisch profiel. Het aantal technische vmbo'ers is in de afgelopen vijftien jaar gehalveerd. In 200 gemeenten, waaronder zelfs grote steden, zoals Utrecht, Leeuwarden en Haarlem, is het aanbod aan technisch vmbo eigenlijk dramatisch. Scholen maar ook VNO-NCW en het mkb klagen dat de bekostiging achterblijft, maar de staatssecretaris heeft beloofd dat een kaalslag in het technisch vmbo door hem wordt voorkomen. Ondernemers mogen zich melden; dan grijpt hij in. Wel, die ondernemers hebben zich gemeld, gisteren ook in de Tweede Kamer. Wat gaan de staatssecretaris en het kabinet doen aan de bezuinigingen op de wetenschapsknooppunten, de regionale netwerken van voortgezet onderwijs en hoger onderwijs en het Platform Bèta Techniek? Staat dit niet in schril contrast tot de noodzaak om te kiezen voor techniek?
Ook vluchtelingen die in Nederland zijn, verdienen gelijke kansen op toegankelijk onderwijs. Vluchtelingen die in het mbo willen studeren, moeten ook kunnen rekenen op goede begeleiding. Is de minister bereid om samen met de stichting voor vluchtelingstudenten, het UAF, de MBO Raad en VluchtelingenWerk te onderzoeken hoe dit organisatorisch en financieel het beste kan worden georganiseerd?
Samen met de VVD en de PvdA en scholieren- en studentenorganisaties hebben wij de aanval op de uitval geopend, want ook de doorstroom van vo naar ho kan beter, juist nu, met de hoge schuldenberg waar potentiële studenten tegen aanhikken door dat vermaledijde leenstelsel. Scholieren hebben een eigen verantwoordelijkheid, maar verdienen het ook om goede matchingsactiviteiten te krijgen van hoog niveau, zoals een serieus gesprek, een reëel beeld van wat er van hen verwacht wordt en het arbeidsmarktperspectief dat de opleiding biedt. Het CDA wil ook chronisch zieken en gehandicapte studenten, die sinds de invoering van het leenstelsel massaal afhaken, tegemoetkomen. 20% minder instroom van jongeren met een functiebeperking in het hbo is onacceptabel. Het CDA wil een financiële tegemoetkoming voor deze studenten, bijvoorbeeld door hun een extra jaar een aanvullende beurs toe te kennen. Daarnaast wil het CDA graag voor gehandicapten en chronisch zieken de mogelijkheid openstellen om per studiepunt te betalen in plaats van per jaar indien al van tevoren duidelijk is dat zij niet het nominale aantal studiepunten zullen halen.
In de sector techniek schreeuwen werkgevers om hooggekwalificeerd personeel. De overheid ziet dat ook en investeerde in achtereenvolgende jaren miljoenen, onder andere in het Platform Bèta Techniek en het Techniekpact, om zo meer jongeren te verleiden tot een studie in de techniek. Eindelijk heeft deze aanpak succes. Eindelijk kiezen structureel meer jongeren voor een technische studie. Het zijn er zelfs zo veel dat inmiddels twaalf opleidingen een studentenstop hebben ingesteld. En wat doet de minister voor hoger onderwijs? Helemaal niets! In haar antwoord op schriftelijke vragen van het CDA komt zij niet veel verder dan met het beschuldigende vingertje wijzen naar het bedrijfsleven. Als de samenleving echter wil dat jongeren voor techniek kiezen, dan moeten wij hun ook de kans geven zich daarin verder te scholen. Dat is in hun belang, maar ook in het belang van de samenleving.
Het CDA wil dat de minister nu in actie komt en alles in het werk stelt om de aangekondigde numeri fixi ongedaan te maken. Daarnaast willen wij dat de minister een solide en onafhankelijk onderzoek instelt naar de toereikendheid van de studentbekostiging in de verschillende studierichtingen. Ik doe dit verzoek samen met de heer Duisenberg.
De CDA-fractie ziet dat Nederlandse hogescholen en universiteiten steeds aantrekkelijker worden voor buitenlandse studenten. Een zeer aanzienlijk deel van deze studenten wordt hier opgeleid, maar gaat uiteindelijk weer in het land van herkomst studeren. Dat is leuk voor die studenten en het is ook leuk voor het land van herkomst, maar hier leidt het tot problemen. Bij een deel van deze studenten leggen wij geld toe, terwijl wij bij studies met numeri fixi onvoldoende mensen opleiden voor de eigen arbeidsmarkt. Herkent de minister deze ontwikkeling en, zo ja, wat gaat zij daaraan doen? Zit hier niet een deel van de oplossing voor het probleem van de studentenstops?
Als wij een leven lang leren zo belangrijk vinden, hoe is het dan mogelijk dat de minister fors bezuinigt op de scholingsaftrek? Naar oud sociaaldemocratisch gebruik haalt zij geld uit de toekomst naar voren. Dat is dus een potje potverteren, terwijl de Kamer nog niet weet hoe de nieuwe uitgeklede subsidieregeling eruit gaat zien. Heeft de Kamer daar straks nog iets over te zeggen? Vorige week is de AOW-leeftijd weer verhoogd. Zullen wij die gelegenheid te baat nemen om het levenlanglerenkrediet open te stellen voor werknemers ouder dan 55 jaar?
De school is de samenleving in het klein. Het is de plek waar je leert omgaan met verschillen, waar je leert dat je rechten hebt, maar ook plichten, waar je omgangsvormen leert en waar je leert dat gelijkwaardigheid iets anders is dan "iedereen is gelijk". Helaas lijkt alle zelfstandigheid die leerlingen wordt toegedicht in het nieuwe leren, voor steeds meer ordeproblemen in de klas te zorgen. De onderwijsinspectie en de OESO schudden ons op dat punt wakker. Heel veel onderwijstijd gaat verloren met wifiproblemen, het opstarten van computers en gedoe. Leerlingen hebben tijdens de les vaak meer aandacht voor sociale media en voor het bekijken van stompzinnige filmpjes dan voor hun leermeester voor de klas. Het ergste is dat dit gedrag vaak oogluikend wordt toegelaten, want de les moet natuurlijk wel vooral leuk blijven. En ach, als de toets straks maar goed wordt gemaakt. Maar het leerklimaat in de klas lijdt hieronder. En ach, Sem en Sterre zullen uiteindelijk wel via dure huiswerkklasbureautjes alsnog hun toetsen halen, althans als die meetellen voor het rapport. Maar Saïd en Cheryl haken af.
Het onderwijs verdient het herstel van het gezag van de leraar. Dat is een opdracht voor bestuurders, voor schoolleiders en voor leraren zelf, maar ook voor de overheid. Die moet bijvoorbeeld handhaven dat de lessen worden gegeven door daarvoor bevoegde leraren. Die moet zich niet steeds willen bemoeien met de lesinhouden. Die moet niet steeds weer nieuwe verplichte toetsen opdringen. Het CDA is daarom mede-indiener van een initiatiefwet van de heer Bisschop van de SGP over het intrekken van de diagnostische tussentijdse toets. Hij zal die straks toelichten.
Onderwijs gaat niet alleen om het maximale uit jezelf halen, maar ook om wat je voor elkaar in de samenleving kunt betekenen. Juist in deze tijd is burgerschap van cruciaal belang. Vwo'ers en havisten krijgen een belangrijk vak als maatschappijleer, maar op sommige mbo-scholen hangt burgerschap er een beetje bij: geen coherent curriculum, geen verplicht vak en geen bevoegdheidseisen voor docenten. Het CDA wil dat dit verandert. Daarom heb ik samen met de heer Mohandis een motie hierover in voorbereiding. Naast de zeer waardevolle invulling van burgerschap bij de beroepsinhoudelijke vakken, verdienen mbo'ers het om te leren over onze democratische rechtsstaat, om daarover kritisch te leren denken, om democratisch burgerschap te oefenen onder de begeleiding van een bevoegd docent. Dat is dan iemand die bij deze leerlingen het vuur kan aanwakkeren om deel te nemen aan onze samenleving, net als in het voortgezet onderwijs.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik wil even terugkomen op het verwijt aan partijen die geld hebben vrijgemaakt om de bekostiging van technische universiteiten op termijn op peil te houden. Ik heb het nu over het tegenplan van het CDA. Ik heb gehoord dat u de basisbeurs wilt herinvoeren, dat u de investeringen overeind wilt houden en dat u de volwaardige trajectkaart, die volgens alle onderzoeken even duur is als de huidige ov-kaart, overeind wilt houden. Ik weet niet of u een idee hebt van wat dat zou moeten kosten. Waar denkt u aan?
De heer Rog (CDA):
Ik begrijp dat we nu gaan van de behandeling van de begroting 2017 naar de verkiezingsprogramma's voor de verkiezingen in 2017. U ziet van mij dit jaar op dit punt geen tegenbegroting, omdat ik weet dat de Partij van de Arbeid en de VVD in een pact met D66 en GroenLinks een ruime meerderheid hebben die zoiets kan tegenhouden. Het CDA maakt in zijn verkiezingsprogramma inderdaad de keuze om die basisbeurs weer in te voeren. Wij vinden de afnames in het hbo namelijk belangrijk, bijvoorbeeld de -20% gehandicapte studenten. Ook de mbo'ers stromen niet door: 15% minder. Er zijn bijna 15% minder eerstegeneratiestudenten. Wij moeten hun de gelijke kansen, waar wij het in dit huis altijd over hebben, geven om uiteindelijk in het hbo te kunnen studeren. Het CDA vindt dat belangrijker dan een vrij ov-recht. Wij willen dat studenten de mogelijkheid behouden om van woning naar instelling te reizen. Dat kunnen ze in nieuwe verbanden prima upgraden naar het huidige niveau. Gek genoeg hebben ze daar ook het geld voor, zeg ik tegen de heer Mohandis, doordat wij de basisbeurs herstellen.
De voorzitter:
De vragen moeten kort en de antwoorden ook.
De heer Mohandis (PvdA):
Het CDA kan de basisbeurs niet herstellen met het plan dat collega Rog lanceert. Ik wil het toch even over die keuzes hebben. Neem de ov-kaart. De heer Rog geeft aan dat hij een trajectkaart, dus van studieplaats naar woonplaats, overeind wil houden. Ik geef hem mee dat die even duur is als het behoud van een volwaardige ov-kaart. De ov-kaart voor alle mbo'ers is een lang gekoesterde wens en wordt per 1 januari 2017 een feit. Kan de heer Rog garanderen dat deze niet zo maar om zeep wordt geholpen omdat het CDA de basisbeurs wil herstellen? Dat hoor ik namelijk uit het betoog over het morrelen aan de ov-kaart.
De heer Rog (CDA):
Ik blijf het heel interessant vinden om hierover het debat te voeren. De voorzitter laat het toe en ik ga er graag op in. Wij zeggen dat het juist in het belang van al die mbo-studenten is waarvan nu 15% minder doorstroomt naar het hbo. Ik vind dat echt een verschrikkelijk aantal. Dat zou een sociaaldemocraat als de heer Mohandis een zorg moeten zijn. Ik wil dat die studenten met een beurs kunnen instromen in het hbo. En ja: dan heb ik liever dat er een beperkter ov-recht is van woonplaats naar hogeschool of mbo-instelling, dan dat er een vrij ov-recht is en 15% minder mbo'ers die doorstromen naar het hbo. Overigens heeft de leenstelselcoalitie nog 200 miljoen op de lat staan voor de versobering van de ov-kaart. Studenten weten bij het CDA waar ze aan toe zijn. Ze hebben in de bachelorfase het recht om van woning naar instelling te reizen met een basisbeurs. Bij partijen als PvdA en D66 weten ze dat niet. Wat ze wel weten, is dat ze hun basisbeurs kwijt zijn en dat er 200 miljoen bezuinigd zal worden op de ov-kaart.
De voorzitter:
Het antwoord moet echt kort zijn en geen herhaling bevatten.
De heer Mohandis (PvdA):
Wij hebben nog niet zo lang geleden een heel vurig debat gevoerd over de toegankelijkheid. Elke gemotiveerde mbo'er die wil studeren, kan studeren met dit stelsel. Het zal moeten blijken hoe de definitieve cijfers uitpakken. De cijfers die de heer Rog verspreidt, laat ik voor zijn eigen rekening. Ik constateer uit alle bewoordingen dat de investeringen die worden voorgesteld door de vier partijen die wel hun verantwoordelijkheid namen, bij het CDA niet in veilige handen zijn. Er wordt gemorreld aan de ov-kaart. Dat vind ik gewoon jammer.
De voorzitter:
Dat was geen vraag.
De heer Rog (CDA):
Ik wil wel graag even de gelegenheid krijgen om daarop te reageren. Het zou de heer Mohandis sieren als hij had verteld op welke wijze de 200 miljoen versobering van het ov-recht door de PvdA wordt ingevuld.
De voorzitter:
Dat kunt u hem straks vragen als hij aan de beurt is.
De heer Rog (CDA):
Bij het CDA is dat duidelijk.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kan de heer Rog wel even helpen. Het plan is namelijk helemaal niet om het ov te versoberen. Het plan is om het beter te benutten en dat levert geld op. Dat plan wordt nog onderzocht. De heer Rog wordt dus op zijn wenken bediend. Mijn vraag gaat daar echter niet over. De heer Rog zegt dat hij voor de bachelorfase de basisbeurs weer wil invoeren en dat dit betaald wordt uit de versobering van het ov. We gaan van een ov-jaarkaart naar een trajectkaart. De heer Mohandis heeft al gezegd dat dit helemaal niets oplevert. Daar is onderzoek naar gedaan. Het is qua administratieve lasten net zo duur, dus het levert nul euro op. De dekking voor de noodzakelijke investeringen in het hoger onderwijs moet dus ergens anders vandaan komen. In het huidige stelsel is een substantiële verhoging van de aanvullende beurs. Is dat ook een dekking die het CDA in gedachten heeft? Gaat de verhoogde aanvullende beurs weer omlaag?
De heer Rog (CDA):
Net zoals de heer Van Meenen op dit moment geen exacte helderheid kan geven over de wijze waarop hij die 200 miljoen gaat bezuinigen op het ov-recht, kan ik niet alle ins en outs geven, omdat wij ook bezig zijn met doorrekenen. De basis is dat wij de basisbeurs herstellen en dat we de ov-kaart gaan versoberen. Daar zullen we, net als in de plannen van D66, geld mee vrijspelen.
De heer Van Meenen (D66):
Dat vrijspelen is een illusie. Dat is echt illusiepolitiek. Dat zal vanzelf opnieuw blijken uit de doorrekeningen die allang hebben plaatsgevonden. Mijn vraag is heel concreet: is het weer omlaag brengen van de verhoogde aanvullende beurs zoals die in het nieuwe stelsel geldt, onderdeel van het plan van het CDA, ja of nee?
De heer Rog (CDA):
Ik kan op dat punt nu niet zeggen hoe alles gaat lopen, omdat wij inderdaad bezig zijn met de doorrekening. Wat ik aangeef — en dat is de richting — is dat we de basisbeurs herstellen, omdat we zien dat een eenvoudig stelsel waarbij iedereen, of hij nu thuiswonend of uitwonend is, een bepaald bedrag krijgt, aantrekkelijker was en minder leenangst genereerde dan het heel ingewikkelde stelsel met een gigantische administratieve last en een enorm nivellerende werking, waarbij honderden miljoenen niet terecht zijn gekomen bij het hoger onderwijs. Dat herstellen wij.
De heer Van Meenen (D66):
Precies, dat nivelleren! De heer Rog heeft de mond vol van kansen. Dit nieuwe stelsel is juist nivellerend in de zin dat het geld van de basisbeurs naar de mensen gaat die het echt nodig hebben. We geven nog steeds 2 miljard aan studiefinanciering uit. En wat het CDA doet, is het weer geven aan de mensen die het helemaal niet nodig hebben. Het CDA haalt het weg bij de mensen die het wel nodig hebben. Ik weet genoeg als ik het antwoord van de heer Rog hoor: die aanvullende beurs gaat gewoon weer omlaag.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik wil ook nog even doorgaan op dit punt. De heer Rog draait er een beetje omheen als het gaat om de dekking en dergelijke. Als ik zijn redenering probeer te volgen, zegt hij toch: ik ga dat halen bij de ov-kaart. Die geldt nu voor alle studenten en ik ga het terugbrengen naar een basisbeurs die voor alle studenten geldt. Is het dan niet volstrekt een sigaar uit eigen doos?
De heer Rog (CDA):
Nee, dat is het niet. Het zal duidelijk zijn dat de ov-kaart niet het hele bedrag zal dekken. Er zal dus ook op een andere manier geld bij moeten. Zo simpel is het. Dat is een keuze die het CDA maakt. Ik ben zelf ontzettend blij dat er ook in de partij van de heer Grashoff inmiddels massieve weerstand is tegen de gevolgen van dit leenstelsel. Ik kan mij inderdaad niet anders voorstellen dan dat GroenLinks met het CDA gaat zoeken naar een goed alternatief dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs weer groter maakt. 20% minder gehandicapten, 15% minder mbo'ers die doorstromen, bijna 15% minder eerstegeneratiestudenten. Mijnheer Grashoff, dat zou u een zorg moeten zijn. Dat is erg en dat moeten we proberen te herstellen. Dat wil het CDA met zijn programma.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik merk nog niets van een massieve weerstand in mijn partij op dat punt. Ik merk overigens ook nog niet dat de studentenorganisaties nu allemaal pleiten voor het herinvoeren van de basisbeurs. Dat doen ze namelijk niet. Ik weet niet welke achterban het CDA hier wil bedienen. Wat ik wel weet, is dat het buitengewoon link is. Met de woorden die de heer Rog nu spreekt, moet ik de heer Van Meenen gelijk geven. Ik voel 'm aankomen: dat gaat straks op die aanvullende beurs.
De heer Rog (CDA):
Ik concludeer dat het voor GroenLinks en D66 belangrijker is om te nivelleren ten koste van studenten dan dat de toegankelijkheid deze partijen aan het hart gaat. Zij accepteren een afname van het aantal studenten met name in het hoger beroepsonderwijs. Als zij die nivellering maar door kunnen drukken! Het CDA maakt inderdaad een andere keuze.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Voorzitter. Voor ik begin, wil ik aangeven dat ik samen met mijn collega Mohandis deze begrotingsbehandeling doe. Hij zal zich in zijn inbreng met name richten op het middelbare beroepsonderwijs en het hogere onderwijs, terwijl ik mij richt op het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs.
Kinderen en jongeren leren stap voor stap de wereld om zich heen kennen, via familie, vrienden, belangrijke rolmodellen en bovenal het onderwijs. Ieder kind groeit op in andere omstandigheden, krijgt andere mogelijkheden mee vanuit thuis en heeft andere talenten. Dat maakt ieder kind uniek, en juist daarom is het zo belangrijk dat ons onderwijs zich weet af te stemmen op de behoefte van leerlingen en studenten. We hebben in Nederland onderwijs van wereldklasse en een van de beste kenniseconomieën van de wereld, maar er zijn twijfels over de vraag of ons onderwijs nog steeds in staat is om mensen te verheffen. Nog te vaak bepaalt de afkomst van een kind de kansen die dat kind in het verdere leven krijgt, en dat is onacceptabel.
Kinderen van hoogopgeleide ouders volgen vaker huiswerkbegeleiding, er is vaak meer geld voor culturele uitstapjes en de ouders trekken sneller aan de bel als het schooladvies te laag is. Ik vind dat alle kinderen dat zetje in de rug verdienen, ook als de ouders geen geld hebben voor een examentraining of als de kinderen een taal- of leerachterstand hebben. Komen kinderen van verschillende afkomst en met uiteenlopende achtergronden elkaar nog wel tegen op school? Of draagt het onderwijs straks bij aan de verdeeldheid in de samenleving? Dat is een constante strijd die we moeten blijven voeren. We mogen niet wegkijken, maar moeten er gezamenlijk de schouders onder blijven zetten. Deze opgave vraagt om ons allerbeste onderwijs, waarbij we leraren ruimte bieden en kinderen niet te vroeg tot keuzes dwingen. Dat vraagt om het vinden van een balans tussen het schooladvies en de Cito-score. Het is noodzakelijk, doorstroom naar een hoger niveau voor iedereen die dat wil en kan, mogelijk te maken.
De Partij van de Arbeid voert continu strijd voor gelijke onderwijskansen voor elk kind. Dat was voor ons aanleiding om afgelopen juni met de initiatiefnota Gelijke kansen te komen en concrete voorstellen te doen. Binnen de begroting trekt de minister op ons verzoek en op basis van onze voorstellen financiële middelen uit om gelijke kansen in het onderwijs te bevorderen. Zij heeft afgelopen maandag een actieplan voor het bevorderen van gelijke kansen in het onderwijs gepresenteerd. Hierin zien wij veel voorstellen van de Partij van de Arbeid terugkomen, zoals de uitvoering van de motie-Ypma/Van Meenen. Het kabinet trekt naar aanleiding van deze motie ...
De voorzitter:
Maakt u eerst uw zin af?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik begon net een nieuw onderdeel.
De voorzitter:
Oké, mevrouw Siderius?
Mevrouw Siderius (SP):
Dat is ook precies de reden waarom ik nu wil interrumperen. Het gaat mij om die 25 miljoen. Volgens mij wilde mevrouw Vermue net zeggen: het kabinet trekt hier 25 miljoen voor uit in 2017. Ik heb de initiatiefnota van de Partij van de Arbeid met interesse gelezen. Als we het dan even hebben over financiële deugdelijkheid, mijnheer Mohandis: de plannen in de initiatiefnota betreffen 3 miljard, bij elkaar opgeteld. Hoe kan het dan dat dit kabinet in 2017 maar 25 miljard uittrekt om die gelijke onderwijskansen en al die initiatieven van de Partij van de Arbeid over te nemen?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Wij trekken 10 miljard uit in de komende jaren voor gelijke onderwijskansen en voor goede investeringen in onderwijs. Deze 25 miljoen is een start. 87 miljoen verdeeld over drie jaar, en vervolgens structureel 25 miljoen. Als wij ons samen met de SP hard blijven maken voor gelijke onderwijskansen, zal dat bedrag in de komende jaren alleen maar oplopen.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik vraag me af of de PvdA is geslaagd voor de rekentoets. Als mevrouw Vermue haar eigen financiële onderbouwing bekijkt, ziet zij nogal wat aannames staan in haar financiële paragraaf. Dat bevestigt zij ook zelf. Als je dat gewoon bij elkaar optelt, kom je uit op 3 miljard. Dan ben ik wel benieuwd welk onderdeeltje uit het PvdA-plan haar minister dan volgend jaar mag gaan uitvoeren, voor die 25 miljoen.
Mevrouw Vermue (PvdA):
U hebt het over een investering in onderwijs, maar zoals de heer Duisenberg in zijn inbreng ook al zei, heeft dit kabinet de afgelopen vier jaar al fors geïnvesteerd in ons onderwijs. We hebben miljarden uitgetrokken die nu extra naar het onderwijs gaan, naar de kinderen, naar de klas. Ik kan dus de vergelijking van mevrouw Siderius helaas niet volgen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Siderius.
Mevrouw Siderius (SP):
Als we alle plannen die u in uw initiatiefnota hebt opgeschreven, volgend jaar willen uitvoeren, kost dat bij elkaar 3 miljard. Maar er is volgend jaar maar 25 miljoen beschikbaar. Welk plannetje uit uw nota wilt u dan dat er wordt uitgevoerd? Waar kiest u dan voor? Of zegt u: het maakt allemaal niet zo veel uit, het is leuk voor de bühne en we zien het verder wel. Die 10 miljard wordt namelijk verspreid over vijftien jaar. Mijn collega noemde dat vanochtend al en dat staat ook in uw plan. Dat is nog niet eens 1 miljard per jaar. Waar kiest u dan voor? Waar gaat u de 25 miljoen van het kabinet voor inzetten?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik vraag mij echt af of mevrouw Siderius de brief over gelijke kansen goed heeft gelezen. Daarin worden brede brugklassen en schakeltrajecten bekeken. Er worden tal van voorstellen gedaan die geweldig goed voortkomen uit onze initiatiefnota.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik was gebleven bij de motie-Ypma/Van Meenen. Het kabinet trekt naar aanleiding van deze motie 3 miljoen uit en geeft daarnaast uitvoering aan een experiment waarin op een aantal scholen in Nederland leraren maximaal twintig uur voor de klas staan. Ze krijgen ruimte om hun lessen samen voor te bereiden en elkaar feedback te geven. Dat is belangrijk, want leraren in Nederland staan alleen voor de klas. Ze plannen hun lessen alleen en ze leren alleen. We vragen leraren om aandacht te hebben voor de verschillende behoeften van hun leerlingen in de klas. We vragen leraren er oog voor te hebben dat elke leerling een gelijke kans krijgt op goed onderwijs. Dit verlangt een goede voorbereiding van lessen, waarvoor we ruimte willen geven. Leraren hebben een onmisbare rol in het bieden van kansen aan alle leerlingen. Zij kunnen echt een verschil maken. Maar veel leraren hebben een veel te hoge werkdruk, waardoor juist de kinderen die wat extra aandacht nodig hebben, de dupe zijn. De leraar voor de klas verdient ondersteuning om deze rol te vervullen en hij verdient vertrouwen in zijn deskundigheid. Ik vraag de staatssecretaris om toe te zien op de uitvoering en de invulling van het experiment, zodat leraren daadwerkelijk meer ruimte ervaren om gezamenlijk te leren. De staatssecretaris heeft de Kamer hierover gisteren nog een brief gestuurd, waarin hij ingaat op de scenario's, maar ik zou ook graag zien dat de meerwaarde van het experiment goed wordt bekeken. Hoe gaat de staatssecretaris hierop toezien? En hoe wordt de Kamer betrokken bij de voortgang? We willen dat de meerwaarde die deelnemende scholen en leraren ervaren, leidt tot een meerwaarde voor alle leraren.
Tijdens een onderwijsbijeenkomst in september stelde een jongeman van 14 uit Amsterdam, Santana, de vraag waarom hij aan het einde van de basisschool getoetst wordt, terwijl zijn brein daar nog niet klaar voor is. Het advies van de juf of meester is op dit moment leidend bij het schooladvies in groep acht. Het opleidings- of inkomensniveau van je ouders mag niet leiden tot een te lage inschatting van de leraar. De Cito-toets in groep acht is een momentopname en leidt samen met het advies van de leerkracht tot een zorgvuldig advies. Als de Cito-score in positieve zin afwijkt, zijn scholen wettelijk verplicht om het schooladvies van de juf of meester kritisch te bekijken. Zijn deze scholen alleen verplicht om dit kritisch te bekijken, zoals in de brief over gelijke kansen staat? Of zijn ze, zoals de Partij van de Arbeid wil, ook verplicht om het schooladvies naar boven bij te stellen? Wij komen in ieder geval met een voorstel daarover naar aanleiding van het debat van zojuist en de inbreng van de VVD.
De heer Rog (CDA):
De Partij van de Arbeid lijkt een soort gestold wantrouwen te hebben in de professionaliteit en het advies van de leraar. Hoe denkt mevrouw Vermue dat het advies van basisschoolleraren wat betreft het vervolgonderwijs tot stand komt?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Leraren volgen een leerling gedurende acht jaar op de basisschool. Wij hechten dus grote waarde aan hun deskundigheid. Daarom is het zo belangrijk dat zij de eersten zijn die advies mogen uitbrengen. Maar mocht de Cito-score in positieve zin afwijken, dan vinden wij dat leerlingen het recht hebben om toegelaten te worden tot een hoger onderwijsniveau op de middelbare school.
De heer Rog (CDA):
Ik zal mevrouw Vermue helpen, want niet alleen de observatie van de leraar levert input — het is verschrikkelijk dat zelfs ik nu al Engelse woorden ga gebruiken — voor een gedegen advies, maar ook het Cito-volgsysteem, of een ander leerlingvolgsysteem dat er op de basisschool is, draagt daaraan bij. Mevrouw Vermue zegt nu eigenlijk dat ze één momentopname van gelijke waarde vindt als het advies van een heel lerarenteam op basis van de hele schoolloopbaan, alle toetsen en het leerlingvolgsysteem. Wat is er in mevrouw Vermue gevaren waardoor zij zozeer op die Cito-toets of die andere eindtoetsen vaart?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik dacht dat juist de heer Rog in zijn inbreng afstand nam van het rendementsdenken en de toetscultuur, maar dat terzijde. Wij hechten heel veel waarde aan de inbreng van de leraar, maar helaas maakt het nog te vaak iets uit wat je achtergrond en je herkomst is. Dat bepaalt vaak nog te veel het schooladvies van de leraar. Wij vinden het belangrijk dat die leerlingen toegelaten worden op het hoogste niveau dat uit het advies voortkomt.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Rog.
De heer Rog (CDA):
Tot slot. Hier zit toch echt wantrouwen tegenover de leraar. Hoe kan mevrouw Vermue denken dat dit is omdat een leerling uit een ander milieu komt? Zou het misschien kunnen dat juist iets zoals het ontbreken van een stimulerende thuissituatie de reden is dat de ene leerling een hoger advies krijgt dan de andere? Het is jammer voor de Partij van de Arbeid, maar we zijn niet allemaal gelijk in Nederland. Ook de kansen om uiteindelijk succesvol een vervolgopleiding af te ronden, zijn niet gelijk voor iedereen met eenzelfde Cito-score.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Wij hebben heel veel vertrouwen in de leraar, die op basis van acht jaar zorgvuldig met de ouders en leerlingen bekijkt wat passend is. Daarom vertrouwen wij er ook op dat de schooladviezen veel dichter bij de Cito-scores komen te liggen, maar gisteren was ook in het nieuws dat helaas nog te weinig scholen tot een heroverweging komen op basis van de Cito-score. Het blijkt op dit moment dus niet toereikend te zijn.
De heer Bisschop (SGP):
Ik wil de lijn van collega Rog even vasthouden. De PvdA dient zich op zijn minst te verdedigen tegen de gedachte dat zij geen vertrouwen heeft in het advies van zo'n docent, als een enkele momentopname sterker bepalend kan zijn dan een observatie van een aantal jaren. Heeft de PvdA in plaats van dit wat onduidelijke en riskante idee ook overwogen of er misschien andere mogelijkheden zijn om leerlingen meer kansen te bieden, bijvoorbeeld een dubbel advies of flexibiliteit in doorstroming zonder dat die direct consequenties heeft voor de beoordeling van scholen? Als de PvdA zulke opties overwogen heeft, waarom worden die dan niet prominent naar voren gebracht?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Op al die andere prominente ideeën kom ik zo dadelijk terug. Wij zijn groot voorstander van brede brugklassen, meervoudige schooladviezen en dergelijke, maar die zijn niet toereikend. Daarom is het belangrijk dat wij kinderen, als uit hun Cito-score blijkt dat zij mogelijk veel meer in hun mars hebben, die kans geven.
De heer Bisschop (SGP):
Een kind is een mens in ontwikkeling. Het zou riskant zijn om een momentopname bepalend te laten zijn voor het niveau van instroom. Juist de continue ontwikkeling, met de mogelijkheid van doorontwikkeling en daarbij aansluitend het niveau waarop een kind studeert, zou dan veel meer aandacht behoeven. Ik wacht graag de verdere toelichting van de PvdA af. Ik wil erop aandringen om, juist denkend vanuit het kind, reële kansen te bieden. Ik hoop dat dat het geluid is van de PvdA.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Het is belangrijk dat kinderen niet in een vaste route door ons onderwijs terechtkomen en dat ze gelijke kansen krijgen gedurende hun hele schoolloopbaan. Dat begint ook in groep acht.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik hoor de PvdA zeggen dat de Cito-toets eigenlijk meer gewicht moet krijgen. De Cito-toets is ook heel erg bepalend voor de wijze waarop de inspectie naar een school kijkt. Als je meerdere jaren onder het gemiddelde scoort, word je zomaar een zwakke school genoemd. Het kan echter zijn — de heer Rog zei al dat we niet allemaal gelijk zijn — dat een school een heleboel kinderen heeft die enorm goed een spijker recht in een stuk hout kunnen slaan, maar dat wordt niet getoetst in de Cito-toets. Hoe zou de PvdA ertegenover staan als we ook andere vaardigheden meer gaan meewegen in bij de beoordeling van hoe goed een school het doet?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik meen me te herinneren dat de heer Bruins daar al eerder een voorstel toe heeft gedaan. Dat ondersteunen wij van harte. Wij vinden het belangrijk dat scholen worden beoordeeld op het geven van gelijke kansen en dat zij niet afgerekend worden op slagingspercentages, wat hen dwingt om leerlingen minder kansen te geven.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik kom straks met een concreet voorstel over hoe we dit kunnen verbreden en dan hoop ik de PvdA aan mijn zijde te vinden.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik wacht het voorstel van de heer Bruins met belangstelling af.
Ik vervolg mijn betoog. Het is belangrijk dat kinderen onderwijs volgen dat hen uitdaagt en dat voldoende aansluit op hun kunnen. We willen niet dat kinderen op 12-jarige leeftijd in een vaste route door het onderwijs terechtkomen, maar juist dat hun perspectief wordt geboden. In antwoord op de vraag van Santana kunnen we hem dan laten weten dat de toets helpt om te bekijken waar hij in groep acht staat, maar dat hem op zijn middelbare school tijd wordt gegund om bekijken welk onderwijsniveau past en waar zijn talenten liggen.
Helaas zijn er nog altijd scholen die hun leerlingen snel laten afstromen om de gemiddelde eindcijfers zo hoog mogelijk te houden. In de gepubliceerde lijstjes met gemiddelde eindcijfers zijn dit fantastische scholen, maar het zijn wat ons betreft geen scholen die kinderen de beste kansen geven. Een school om weet te gaan met verschillen in leertempo en leerstijl is een school die hiervoor erkenning mag krijgen. Deze school biedt leerlingen de kans om les te krijgen op een manier die aansluit bij hun behoeften. Maatwerk is immers meer dan het recht op excellentie.
Het verplicht bijstellen van het schooladvies naar boven bij een positief afwijkende Cito-score, meervoudige schooladviezen, brede brugklassen en brede scholengemeenschappen die in de eerste jaren ten minste twee onderwijsniveaus aanbieden, worden wat de Partij van de Arbeid betreft de norm. Bij iedere overstap in ons onderwijs worden leerlingen en studenten met lager opgeleide ouders gemiddeld genomen helaas nog steeds voorzichtiger geadviseerd. Dit betekent dat niet iedere leerling vanaf de eerste dag op de juiste plaats terechtkomt. Het is van belang dat leerlingen zonder aanvullende drempels onderwijs kunnen volgen op het niveau dat past bij wat zij in hun mars hebben.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Wat mevrouw Vermue zegt over de brede brugklassen is mij uit het hart gegrepen. Ik stel ook vast dat de Partij van de Arbeid in haar eigen plan opschrijft dat brede brugklassen met meerdere onderwijsniveaus financieel en in regelgeving gestimuleerd zouden moeten worden. Daar spitst de discussie met het kabinet zich op toe. Over de brede brugklassen hebben wij een motie op mijn naam aangenomen. Vervolgens zou er een plan van aanpak komen, maar dat is er eigenlijk helemaal niet gekomen. Er is alleen een vage brief met wat intenties. Er is in elk geval één ding dat het kabinet niet wil en dat is financieel prikkelen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Mijn vraag is of mevrouw Vermue het met mij eens is dat we dat wel zouden moeten doen en of we daarin samen zouden kunnen optrekken in dit debat.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Het kabinet schrijft volgens mij in de brief dat het niet aannemelijk is om financieel te prikkelen. Daar zie ik dus een opening waar wij elkaar ongetwijfeld in kunnen vinden. Ik vraag het kabinet om daar een toelichting op te geven.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Fijn, ik zal alvast een conceptmotie op de PvdA-bankjes doen belanden. Ook voor het doorstroomrecht geldt dat we geheel op een lijn zitten: dat moet echt een recht zijn. In het plan van het kabinet staan plannen voor een doorstroomrecht van het vmbo naar het havo, maar slechts voor leerlingen met de potentie tot slagen. Dat lijkt mij het hebben van het vereiste diploma. Is mevrouw Vermue het met mij eens dat aanvullende eisen daarbij niet aan de orde zijn en dat het doorstroomrecht als een recht gewaarborgd moet worden?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Zonder meer. Maar daar kom ik nog op.
Mevrouw Siderius (SP):
Over de bekostiging van de brede brugklassen staat op pagina 11 van uw initiatiefnota dat de Partij van de Arbeid een flinke bonus op brede scholengemeenschappen voorstaat. Dat is heel positief; wij werden daar best wel enthousiast van ...
Mevrouw Vermue (PvdA):
Maar …
Mevrouw Siderius (SP):
Maar nu lezen wij in de financiële bijsluiter: brede scholen en brede brugklassen kunnen veel kosten. Dit hangt echter geheel af van de vormgeving van de financiële stimulans. Bij een schuif van bekostiging vanuit scholen die zich niet als brede school organiseren, kan dit budgettair neutraal. Betekent dit in gewoon Nederlands dat de Partij van de Arbeid dus de scholen die geen brede school zijn, financieel gaat straffen, ten faveure van scholen die wel breed zijn?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Wij vinden het belangrijk dat leerlingen gelijke kansen krijgen. Brede scholengemeenschappen zijn daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wij willen mee onderzoeken, hoe daar in de bekostiging een positieve stimulans vanuit kan gaan. Want die scholen geven leerlingen meer gelijke kansen.
Mevrouw Siderius (SP):
Dat was niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Kan mevrouw Vermue dan uitleggen wat zij bedoelt met de zin: dit hangt echter geheel af van de vormgeving van de financiële stimulans; bij een schuif van bekostiging vanuit scholen die zich niet als brede school organiseren, kan dit budgettair neutraal. Wat bedoelt mevrouw Vermue daarmee?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Wij willen ten minste toe naar scholen die in de eerste schooljaren meerdere onderwijsniveaus aanbieden. In de bekostiging willen we meewegen hoe wat dat vorm gaan geven.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Siderius (SP):
Dan maar even in plat Nederlands: betekent dit dat mevrouw Vermue niet-brede scholen gaat straffen, waarna het geld dat daarmee wordt opgehaald, wordt geïnvesteerd in brede scholen? Graag ja of nee.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Wij zijn voor bredere scholengemeenschappen en niet voor straffen. Maar we willen wel dat leerlingen alle kansen krijgen. Brede scholengemeenschappen komen daaraan tegemoet.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn vraag haakt daarop aan. Mevrouw Vermue zegt dat brede brugklassen de norm worden. Dat klinkt mij als: categorale scholen mogen niet meer bestaan. Klopt dat?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Nee, wij vinden het juist belangrijk dat er goede samenwerkingsafspraken zijn in brede scholengemeenschappen. Dat kan ook betekenen dat twee scholen met elkaar samenwerken om in de eerste jaren de doorstroom in de brugklas te bevorderen, zodat een leerling die in potentie een hoger onderwijsniveau aankan, daartoe ook de kans krijgt.
De heer Van Meenen (D66):
Moet dan niet het doel zijn dat zo'n samenwerking er komt, in plaats van dat je zegt dat je de ene school gaat straffen ten gunste van de andere scholen?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Mevrouw Siderius gebruikte het woord "straffen". Samenwerking is een goede eerste stap, maar dan zijn we er nog niet.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Van Meenen (D66):
Nou ja, als iemand bij mij geld weg gaat schuiven ten gunste van een ander voelt dat wel als straffen, eerlijk gezegd. Maar goed, blijkbaar denkt de Partij van de Arbeid daar anders over.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Een van de drempels betreft de toelatingscode van het vmbo naar het havo die scholen met elkaar hebben vastgesteld. Hierin is de afspraak gemaakt dat het gemiddelde eindcijfer voor een vmbo-examen een 6,8 behoort te zijn vooraleer een scholier met zijn diploma wordt toegelaten tot het havo. Er moet naar de natuurlijke overgang van het vmbo naar het havo toegewerkt worden, zodat dergelijke normen overbodig worden. Hoe gaat de staatssecretaris hiervan werk maken? Het kabinet spreekt over eerste stappen richting een doorstroomrecht. Deze inzet hoort wat mij betreft veel ambitieuzer te zijn. Wanneer is dat recht in het vo een feit? Wanneer zijn de drempels weggewerkt om diploma's te stapelen? In het mbo is dit al via het toelatingsrecht georganiseerd. Laat het vo hieraan een voorbeeld nemen. De Partij van de Arbeid roept de staatssecretaris op om met een wetsvoorstel te komen, waarin het doorstroomrecht gegarandeerd wordt. Leerlingen en scholieren verdienen gelijke kansen, ook als hun talenten er pas op een latere leeftijd uitkomen.
De heer Rog (CDA):
Ik ben hier toch wel door gefascineerd. Er is een code die in de sector zelf is afgesproken. Met een 6,8 mag je van, zeg maar, mavo naar havo overgaan. Daar wil mevrouw Vermue vanaf. Op dit moment blijven heel veel oud-mavoleerlingen met een 6,8 gemiddeld, alsnog in havo-4 zitten. Denkt mevrouw Vermue niet met mij dat we juist de ontwikkelingskansen van scholieren die straks zomaar een recht krijgen, omdat dat zo lekker bekt, tekort doen als we ze zomaar, omdat ze daar zin in hebben, naar havo-4 sturen?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Het verbaast mij zeer wat de heer Rog hier stelt, want uitval mag nooit een excuus zijn om drempels in het onderwijs in stand te houden. Dat betekent dat we met elkaar moeten kijken hoe we die drempels kunnen wegwerken. Met een wettelijk doorstroomrecht willen we voorkomen dat er in de toekomst weer nieuwe drempels opgeworpen kunnen worden.
De heer Rog (CDA):
Mevrouw Vermue doet net alsof die drempels er zijn om leerlingen te pesten. Die drempels zijn er omdat je op een voorspelbare manier kunt zien dat een bepaalde leerling het niet gaat redden. Dat doen die leraren uit zorg voor die leerlingen. Diederik Samsom, van de partij van mevrouw Vermue, dweept met een superschool in Rotterdam van Eric van 't Zelfde. Weet mevrouw Vermue wat daar de code is, met welk cijfer daar mavoleerlingen kunnen doorstromen naar het havo? Dat is een 7.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Dat neemt niet weg dat we alle drempels willen wegnemen. Als we de toelatingscode in stand houden, betekent dat nog steeds dat we leerlingen die bijvoorbeeld een 6,7 halen, de kans ontnemen om onderwijs op een ander niveau te volgen. Wij vinden dat een diploma zou moeten volstaan om door te mogen stromen naar het havo. Ik vraag de staatssecretaris wat hij eraan doet om dat mogelijk te maken.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het lijkt wel alsof we aan een collectief geheugenverlies lijden. Op 7 oktober 2015 is een motie voorgesteld en met ruime meerderheid aangenomen in deze Kamer, waarin staat: verzoekt de regering, leerlingen met een vmbo-tl- en vmbo-gl-diploma het recht te geven, door te stromen naar het havo. Die motie was overigens — nu ga ik mevrouw Vermue een beetje helpen — mede ondersteund door de heer Rog van het CDA en die heeft daar ook voor gestemd. Ik begrijp zijn pleidooi hier dan ook helemaal niet. Die motie ligt er dus gewoon. Moeten wij nu dan nog netjes iets vragen of moeten we gewoon zeggen: potdomme, sorry, potdorie, staatssecretaris, voer dit nu gewoon uit, zonder verdere mitsen of maren.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Uitvoeren zonder mitsen en maren, daarin kan ik de heer Grashoff van harte steunen. Dat vind ik ook. Maar we mogen nog een stap verder gaan, want ook in de toekomst willen we geen nieuwe drempels en willen we leerlingen alle kansen geven. Daarom willen we ook dat een doorstroom richting het voortgezet onderwijs wettelijk verankerd wordt.
De heer Bisschop (SGP):
Ik constateer opnieuw weer een stuitend gebrek aan vertrouwen in de professionaliteit van scholen en van docenten. Alsof, als er nadere eisen worden gesteld, dat is om de doorstroom naar het vervolgtraject van leerlingen te blokkeren, in plaats van dat er wordt gedacht vanuit kansen voor die leerlingen. Ik wil niet mijn persoonlijke ervaring in het geding brengen, in tientallen jaren opgebouwd en precies wetend hoe het werkt vanuit vmbo-4 naar havo-4, waarom keuzes worden gemaakt en waarom scholen op empirische gronden kiezen voor een bepaalde drempel. Dat gebeurt ten behoeve van die leerling. De gedachte dat het eenduidige recht op doorstroming het succes van die kinderen garandeert, krijgt nu voorrang. Waarom kan de PvdA niet gewoon wat meer vertrouwen hebben in de professionaliteit van docenten?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Het recht op doorstroming moet met een diploma gegarandeerd worden. Waarom zullen we aanvullende drempels opwerpen? Wij hebben heel veel vertrouwen in het onderwijs. Wij vinden dat in de jaren dat leerlingen in het onderwijs zitten, voorafgaand aan het diploma, tot hun recht moeten komen en dat de kansen optimaal benut moeten worden, zodat de leerlingen het beste uit zichzelf kunnen halen. Ik vraag de heer Bisschop waarom we die aanvullende drempel zouden opwerpen.
De heer Bisschop (SGP):
Ik constateer dat dit antwoord volledig aan mijn vraag voorbijgaat, maar ik laat dat maar voor wat het is. Helaas, want ik had graag antwoord op mijn vraag gehad. Hebt u over een mogelijk ongewenst effect van uw voorstel nagedacht? Als een diploma een-op-een de garantie moet bieden op het recht op doorstroming, mag u drie keer raden wat er gaat gebeuren met het traject dat afgelegd moet worden om tot dat diploma te komen, een diploma dat toereikend zou kunnen zijn om in te stromen in een meer vakgericht mbo bijvoorbeeld. U moet zich afvragen of u met dit soort rigide voorstellen en maatregelen feitelijk niet het paard achter de wagen spant ten koste van de leerlingen die u — en wij allen — beoogt te helpen. Ik geeft dit graag in heroverweging.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Volgens mij doet de heer Bisschop op deze manier aan symptoombestrijding. Het is juist belangrijk om goed te kijken hoe we ervoor zorgen dat het onderwijs goed op elkaar aansluit. Wij staan dus voor de uitdaging hoe we die drempel weghalen in plaats van dat wij die drempel gaan verdedigen.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Bisschop (SGP):
Kennis en vaardigheden zijn natuurlijk ontzettend belangrijk, maar het maakt heel veel verschil of er sprake is van een studie-inzet, een praktische gerichtheid of een meer theoretische gerichtheid. Concreet is in het voorstel van mevrouw Vermue het vmbo-t genoemd. Als dat automatisch recht geeft op doorstroming naar het havo, betekent dit dat elke vmbo-t student die meer praktisch georiënteerd is en die dus zal doorstromen naar het mbo, onder hetzelfde juk doormoet. Dat is het grote risico van het voorstel dat de PvdA nu lanceert. Dit is niet in het belang van de leerlingen.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Mag ik daarop reageren voorzitter?
De voorzitter:
Ja.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik vind het juist belangrijk dat we kinderen en ouders die kans geven en dat wij hun zorgvuldige afweging serieus nemen in plaats van dat wij die uitsluiten. Ik ben het daar dus niet mee eens.
De heer Duisenberg (VVD):
Als we het ergens over eens zijn, is het wel dat wij allen in het belang van de leerlingen denken. Maar hier is er wel een andere invalshoek gekozen. Ik heb dan ook de neiging om de collega's te steunen die zojuist interrumpeerden. Kun je die symptoombestrijding die mevrouw Vermue aanhaalt niet juist precies andersom zien? Is de symptoombestrijding niet juist dat, als er een drempel wordt ingebracht — een selectiecriterium: 6,8, of op de school in Rotterdam die de heer Samsom aanhaalt waar het een 7 is — wordt dit gedaan omdat die opleidingen daarvoor wat kwaliteit en richting betreft niet genoeg toeleiden naar het niveau daarna. Dat getuigt toch juist van symptoombestrijding. We zeggen immers: die 6,8 of die 7 staat me niet aan. Dan haal ik dat maar weg. Dat is toch symptoombestrijding?
Mevrouw Vermue (PvdA):
Scholen zien blijkbaar risico's op uitval. Dat betekent dat we juist voorafgaand, voordat die drempel opgeworpen wordt, moeten kijken hoe we ervoor zorgen dat het onderwijs voldoende op elkaar aansluit. Dat een drempel ongewenst is … De vraag waar we die stip op de horizon plaatsen om toe te werken naar een wettelijk doorstroomrecht in het voortgezet onderwijs, ligt hier voor.
De heer Duisenberg (VVD):
Dan kom ik toch tot de conclusie dat u tot dezelfde conclusie komt als die waar ik in mijn termijn mee kwam: de volgorde is omgekeerd. De volgorde is niet dat er gestart wordt met een doorstroomrecht en met het weghalen van dit criterium. Nee, de volgorde is gewoon te starten met het opleidingsniveau, dus het juiste niveau en de juiste richting van die vooropleiding om ervoor te zorgen dat het goed genoeg is. Het laatste wat we moeten doen, is het verlagen van de lat, want dan zijn uiteindelijk alle leerlingen slechter af.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Als we leerlingen en scholieren de hoop willen geven dat ze in ons onderwijs alles eruit kunnen halen wat ze in hun mars hebben, dan moeten we niet op voorhand drempels opwerpen. Dan gaat het niet om een vertrekpunt, maar om verschillende maatregelen die we naast elkaar nemen.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter. Emanciperend onderwijs. Hoe lang de route ook kan zijn, met het oog op de laatbloeiers in ons Nederlandse onderwijssysteem, zal dit altijd een kerntaak moeten blijven. Elk talent maximaal uitdagen, want elk talent heeft talent. Elk kind maximaal kansen bieden, zonder te spreken over hoog en laag in het onderwijs. Kijken naar wat iemand kan, in plaats van wat hij niet kan. Ik noem dat verheffend onderwijs: de continue strijd om iedereen een gelijke kans te geven. Wij kwamen voor de zomer met een initiatiefnota met concrete voorstellen. Ik ben blij dat het kabinet veel van deze voorstellen heeft overgenomen in de brief.
Het onderwijs vraagt om het allerbeste om zo ruimte te bieden aan al die kinderen en hen niet te vroeg tot keuzes te dwingen om te voorkomen dat ze op jonge leeftijd op een bepaald niveau worden vastgepind. Als jonge dertiger ervaar ik het onderwijs vanuit verschillende kanten: als voormalig vmbo'er, mbo'er en student in het hoger onderwijs, de afgelopen vier jaar als gastdocent op veel scholen waar ik zelf onderwijs heb genoten en sinds kort ook als vader, een vader die een keuze moet maken voor een basisschool, een voorschool, dagopvang. Ik zie mooie voorbeelden in mijn eigen stad Gouda van de manier waarop opvang, voorschool en kleuterklas worden gecombineerd in hetzelfde gebouw, waar leraren elkaar kennen en doorlopende leerlijnen werkelijkheid worden. Dat is een prachtig plaatje om te zien.
Onderwijs emancipeert niet alleen, maar hoort ook te verbinden. Deze vormende taak van het onderwijs staat soms onder druk. Kinderen leren respectvol met elkaar om te gaan en kernwaarden te delen en te koesteren. Geen verhitte koppen tegenover elkaar, maar omgaan met verschil en een open gesprek. Maatschappelijke onderwerpen hebben hun uitwerking nu eenmaal in de klas. Deze worsteling zie ik continu als ik op bezoek ben op een gemiddelde mbo-instelling. Tijdens de hoorzitting die de Kamer had georganiseerd naar aanleiding van het rapport 2 werelden, 2 werkelijkheden van Margalith Kleijwegt, bleek deze opdracht actueler dan ooit: het onbespreekbare bespreekbaar maken, zoals de worsteling van jongeren die veel vragen hebben over gevoelige thema's. Deze verdienen aandacht, een weerwoord, een open gesprek. Daarom moeten we maatschappijleer beter en volwaardiger garanderen in het mbo. Naast de aandacht voor maatschappijleer in de beroepspraktijk verdienen mbo-studenten om ten minste één jaar het vak te krijgen, net als hun leeftijdsgenoten op havo of vwo. Ik ben blij dat de jongeren in het mbo dit voorstel doen. Ik kan me ook volledig aansluiten bij mede-initiatiefnemer Rog op dit punt.
De uitdaging in het mbo is enorm en niet gemakkelijk. De aansluitingen tussen beroepsopleidingen moeten beter en ook dichter op het bedrijfsleven in de regio worden afgestemd. Op een mbo-instelling moeten alle partijen meepraten en harde afspraken maken over de richting van het onderwijs, het garanderen van praktijkplekken en stages. Het mag niet gebeuren dat gemotiveerde jongeren van school moeten omdat er geen stageplekken zijn. Gemotiveerde jongeren moeten uiteindelijk een diploma kunnen halen en niet de dupe worden van het ontbreken van stageplekken. Dat is en blijft ons uitgangspunt. Toen we met een voorstel kwamen om dit te garanderen, was daar geen meerderheid voor. Wel is er een motie aangenomen van collega Jadnanansing waarin wordt gevraagd om een sluitende aanpak van stages. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Kan de minister garanderen dat er geen gemotiveerde jongeren in het land rondlopen die graag het mbo-diploma hadden willen halen, maar ja, er moest ook stage worden gelopen en de instelling zei "het is jouw verantwoordelijkheid, anders ga je maar van school af"?
Opleidingen moeten niet opleiden voor "geen perspectief". We willen daarom dat bestaande opleidingen regelmatig worden gecheckt en zo nodig sneller worden beëindigd als ze opleiden tot niets. Hoe vaak zijn bestaande mbo-opleidingen in opdracht van de minister tegen het licht gehouden?
We zijn verheugd over het initiatief van studenten, hogescholen en universiteiten om bestaande opleidingen in het hoger onderwijs in de toekomst regelmatig te toetsen op de mate waarop die aansluiten op de arbeidsmarkt en op maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie. Hoe gaat dit in het mbo? Welke partners zijn daar nu bij betrokken? Denkt de minister dat dit ook op een andere manier zou kunnen zodat het mbo innovatiever kan worden en kan gaan vooroplopen? Daarbij moet de vraag leidend zijn welke opleidingen we morgen nodig hebben en welke opleidingen jongeren dan heel veel perspectief kunnen bieden. De buitenwereld verandert snel en het mbo zal daar snel op moeten acteren.
Ik wil stilstaan bij de successen die we in de afgelopen periode gerealiseerd hebben, vooral in het mbo. Ik ben er trots op dat heel veel jongeren in het mbo per 1 januari 2017 een ov-kaart krijgen om gewoon te kunnen reizen van woonplaats naar studieplaats. Voor heel veel jongeren in de regio knelde het feit dat zij op minderjarige leeftijd geconfronteerd werden met hoge reiskosten. Ik ben blij dat daar in de afgelopen periode niet alleen over is gepraat, maar dat dit punt ook is gerealiseerd. Mijn fractie koesterde deze wens al jarenlang. Het is goed dat dit nu ook geregeld is.
Er zijn ook meer middelen gekomen om mbo'ers tegemoet te komen in hun schoolkosten, zoals nu ook in deze begroting te zien is. Er zijn doorstroomprogramma's gekomen om iets te doen aan de onlogische aansluiting tussen het mbo naar het hbo, die er nu eenmaal is. Een mbo'er krijgt een diploma en gaat daarna nadenken over de vraag of hij gaat doorstuderen of niet. Dat is de realiteit van het mbo. Daarom is het zo belangrijk om mbo'ers tijdig te leren wat het hbo straks met zich mee gaat brengen en wat studeren is. Ook is er meer zeggenschap in het mbo gekomen. Mbo'ers hebben bijvoorbeeld meer inspraak gekregen met betrekking tot de schoolkosten en zij hebben een betere positie gekregen om te kunnen meepraten over de begroting.
Mijn volgende punt gaat over het stapelen. We zijn blij met het voornemen van het kabinet om instellingen die meer kansen geven aan studenten die stapelen binnen het mbo financieel te stimuleren. Uiteindelijk moet elke mbo'er die op een lager niveau instroomt, kunnen doorstromen naar het niveau dat voor hem of haar het beste is. We zijn ook blij met het toelatingsrecht dat we nog niet zo lang geleden in de Kamer hebben besproken.
We hebben in de afgelopen periode veel voor elkaar gekregen in het hoger onderwijs. Dat is goed. We hebben een intensieve discussie gevoerd over de positie van studenten en docenten en de vraag in hoeverre zij kunnen meepraten. We hebben opleidingscommissies meer power gegeven. We hebben bij de invoering van het studievoorschot ook gekeken naar inspraak over de middelen die daardoor vrijkomen. Studenten moeten de positie hebben om dat te kunnen doen, zoals dat ook hoort.
We hebben in de afgelopen periode een grote maatregel genomen. Er is hard gewerkt aan het zogenoemde studievoorschot en het sociaal leenstelsel. Misschien is daar iets te veel tijd in gaan zitten en had het sneller gekund. Dat is allemaal leuk voor de evaluatie, maar sinds 1986 is er niet meer zo'n grote hervorming gerealiseerd, juist om beter en kleinschaliger onderwijs te garanderen voor toekomstige generaties. Ik dank GroenLinks en D66 dan ook oprecht. Dat is uit de grond van mijn hart. Zij hebben in de afgelopen periode niet alleen geroepen wat anders moest, maar zij hebben ook hun verantwoordelijkheid genomen voor datgene wat zij ook belangrijk vinden. Daardoor is dit nu gewoon gerealiseerd. Ik ben ervan overtuigd dat dit nog lang de norm zal zijn in het hoger onderwijs.
De heer Rog (CDA):
Het is leuk dat GroenLinks en D66 nog eens bedankt worden voor het feit dat zij hun verantwoordelijkheid hebben genomen voor het afschaffen van de basisbeurs. Mijn vraag aan de heer Mohandis is echter de volgende. Voelt hij zich verantwoordelijk voor het feit dat 15% minder mbo'ers op dit moment doorstroomt naar het hbo? Hij steekt hier de loftrompet over zijn minister. Er zijn allemaal maatregelen genomen, die hebben allemaal geld gekost, maar het effect daarvan is dat er nu 15% minder doorstroom van het mbo naar het hbo is. Voelt de heer Mohandis zich daar verantwoordelijk voor?
De heer Mohandis (PvdA):
Ik voel me verantwoordelijk voor het invoeren van een heel belangrijke maatregel die de kwaliteit van het hoger onderwijs op de lange termijn moet garanderen. Daar zul je ook iets meer voor moeten doen dan alleen maar daarvoor pleiten. Ik voel mij ook verantwoordelijk voor de gevolgen. Wij hebben niet lang geleden een uitvoerig debat over die cijfers gevoerd. We hadden verwacht dat er iets zou gebeuren. Aan de hand van de definitieve cijfers weten we precies welke effecten er zijn. Ik heb toen ook gezegd dat heel veel mbo'ers niet weten hoe het studievoorschot in elkaar zit, bijvoorbeeld ten aanzien van de verhoogde aanvullende beurs, die u zojuist al in twijfel trok, met het wel of niet dekken van uw plannen.
De voorzitter:
We gaan het debat niet herhalen.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik wil het debat niet opnieuw doen. Ik voel mij verantwoordelijk, maar de cijfers waarmee collega Rog goochelt, moeten maar blijken. Wij willen elke mbo'er die gemotiveerd is, die kans geven. Dit stelsel biedt die kansen ook. Collega Rog veronderstelt steeds dat dat niet zo is. Dat deel ik niet met hem.
De heer Rog (CDA):
Misschien is het goed om nog eens terug te gaan naar het debat over de invoering van dat vermaledijde leenstelsel. Er waren heel veel cijfers en er zijn heel veel onderzoeken gedaan. Ik heb toen in mijn eigen tekst gezegd dat er per jaar 2.700 studenten minder zouden zijn. Dat waren er in het eerste jaar na de introductie van het leenstelsel 9.000; dat zijn 9.000 jongeren die niet naar het hbo zijn gegaan.
De voorzitter:
En nu de vraag.
De heer Rog (CDA):
Mijn vraag aan de heer Mohandis is hoe hij zichzelf en de minister hier op de borst kan kloppen omdat zij zo ontzettend geweldig bezig zouden zijn met het vergroten van de kansen, als 9.000 jongeren de stap naar het hbo niet hebben gezet. Dat is bijna vier keer zoveel … Laat ik het zo zeggen: dat is ruim drie keer zoveel als wij toen verwachtten.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb ook in dat debat gezegd dat elke jongere die niet gaat omdat hij of zij bang is, er één te veel is. Ik heb toen echter ook gezegd dat ik constateer dat datgene wat we met elkaar hebben geregeld en alle faciliteiten die studeren mogelijk maken en die ervoor zorgen dat al deze jongeren niet alleen daarheen gaan maar ook kunnen rekenen op toekomstig hoger onderwijs dat hun ook echt de kans geeft om dat diploma te halen, een pakket van maatregelen vormen waarvan veel mbo'ers die ik heb gesproken, zeggen dat zij nog niet precies weten wat er allemaal is veranderd. Daar ligt dus een taak. Anderen zeggen daar altijd van "ach, dat is voorlichting". Dat is echter heel belangrijk, want heel veel van deze jongeren moet je vertellen wat studeren inhoudt. Je moet hen er ook toe stimuleren om dat te doen, als zij daartoe bereid zijn. Er worden ook acties ondernomen op het punt van de doorstroom van mbo naar hbo.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Mohandis (PvdA):
Kijk naar schakeltrajecten en keuzedelen. Ik wil dat elke gemotiveerde jongere in het mbo daarheen gaat als hij gemotiveerd is en dat hij daarbij geholpen wordt met alles wat nodig is.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Mohandis (PvdA):
Dan vinden we elkaar altijd aan elkaars zijde, want de veronderstelling dat we zo'n belangrijke maatregel hebben ingevoerd om dat onmogelijk te maken, is natuurlijk nonsens. Daarvoor heb ik nooit in de politiek gezeten. Dat is strijdig met alles wat ik in mij heb op het punt van strijden voor goed onderwijs.
Ik was gekomen bij de prestatieafspraken. Daar hebben we in het kader van de midterm review veel over gezegd. Die afspraken hebben betrekking op veel maatregelen en het is goed dat we daar de afgelopen periode bij stil hebben gestaan en er ook een einde aan hebben gemaakt. Ik noem het bindend studieadvies in het tweede studiejaar en geen collegegelddifferentiatie voor excellentietrajecten maar gewoon toegankelijke talentprogramma's voor alle talenten, zoals we in het kader van de Strategische Agenda hebben besproken. Goed studeren voor iedereen die dat wil combineren met bijvoorbeeld een bestuursjaar, is ook mogelijk door het plan dat ik met de VVD en de LSVb heb gepresenteerd. Daarmee wordt het combineren van hun studie veel makkelijker gemaakt dan via het betalen voor het collegejaar waarin je maar een paar vakken volgt.
De collega's Rog en Duisenberg hebben al gerefereerd aan het actieplan Aanval op Uitval en een betere studiekeuzecheck. Dat willen wij straks met een voorstel verzilveren. Ik kijk uit naar dat voorstel, waaraan ik ga meewerken. Gelet op de agenda, zullen we dat waarschijnlijk morgen indienen.
Ik rond af. Vier jaar geleden vertelde ik tijdens mijn maidenspeech over mijn ouders en over hoe zij omgingen met mijn schooladvies van de leraar op de basisschool: omarmen zonder tegenspraak of de drang om een hoger niveau af te dwingen. Een leraar is gezag, respecteer dat. Ik hoor het mijn ouders nog zeggen. Zij hadden zich vast veel meer willen bemoeien met het onderwijs van hun kinderen, maar door een gebrek aan kennis van het Nederlandse onderwijs was dat soms ingewikkeld. Het rotsvaste vertrouwen van mijn ouders is dat elk kind het beste uit zichzelf kan halen, op welk niveau het ook begint. Dat heeft mij altijd geïnspireerd. Het mooie van ons emanciperende onderwijs is dat ik als eerstegeneratiestudent uiteindelijk het voorrecht heb gehad om die stap te zetten; om te gaan studeren, terwijl niemand in mijn omgeving kon vertellen wat dat precies is. Zo kan ik nu ook makkelijker mijn rol als ouder vervullen, die ik cruciaal acht voor het succes van kinderen, en dit met mijn eigen kinderen delen. Met mij zijn er velen die ditzelfde overkomt. Onderwijs is voor velen de ladder die vooruitgang mogelijk maakt. Die ladder moeten we koesteren. Die moeten we blijven versterken voor elk talent. Elk talent is immers van waarde. En wat van waarde is, is van ons allemaal.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Dat ware mooie laatste woorden van de heer Mohandis.
Er lijkt zich een nieuw thema aan te dienen op de onderwijsagenda: de kansenongelijkheid. Natuurlijk is er ongelijkheid tussen geletterde en ongeletterde milieus, waar geen boeken in huis zijn en waar geen beschaafde discussies worden gevoerd. Maar de bewering dat het onderwijs zou segregeren in plaats van integreren, is een gotspe. Die doet zo veel onrecht aan al die leraren, vooral in het vmbo en in de roc's, die hun werkzame leven in dienst stellen van het verheffen en emanciperen van achterblijvende groepen, vooral van nieuwkomers. 40 jaar lang zijn er prachtige en kostbare onderwijsprojecten bedacht en bekostigd. Dat ging altijd ten koste van het reguliere onderwijs, want ook een onderwijseuro kun je maar één keer uitgeven. Lerarenteams hebben met hart en ziel gewerkt om al die projecten tot een goed einde te brengen.
Nog steeds bestaat al die extra hulp. Hebben al die extra investeringen gewerkt? Nou, voor grote groepen allochtone nieuwkomers wel. Zij hebben de mogelijkheden met beide handen aangegrepen. Denk aan de Joegoslavische, Spaanse en Italiaanse gastarbeiders van destijds, heel lang geleden; aan de Kaapverdianen in Rotterdam, aan de Surinamers, vooral de Hindoestaanse Surinamers, en eerder nog aan de Indische Nederlanders. Voor al die groepen was het niet gemakkelijk, maar hun tweede generatie vond in ieder geval vrij moeiteloos de weg naar de middenklasse. Zij werden participerende Nederlanders die onze waarden delen.
Tot op de dag van vandaag lukt die integratie echter niet voor grote groepen Marokkaanse en Turkse Nederlanders, en evenmin voor Somaliërs en Syriërs. Zij kiezen niet voor integratie, maar voor een leven in een parallelle samenleving. Zij kiezen ervoor om midden in Rotterdam of midden in Gouda in hun eigen land te leven. Deze groepen zijn niet te helpen met 87 miljoen euro extra. Maar ons onderwijs is ook voor hen toegankelijk. Bijna nergens in de wereld is dat zo toegankelijk als hier. De verantwoordelijkheid voor integratie begint niet bij de overheid of bij het onderwijs, maar thuis. Het onderwijs moet normen hooghouden. Elke politieke ingreep — en vandaag hebben we daar weer over gesproken — om het onderwijs nog toegankelijker te maken, eindigt onvermijdelijk in normverlaging en in diploma-inflatie. De regering zou daarom niet het rendementsdenken in het onderwijs vaarwel moeten zeggen, want dat is juist in het leven geroepen om aan die sluipende normverlaging een halt toe te roepen. We kunnen en mogen onze kwaliteitseisen niet verlagen om groepen leerlingen en studenten te kwalificeren die het anders niet zouden halen. Dat is namelijk indertijd gebeurd op Inholland en andere hogescholen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
We krijgen weer eens een PVV-nummertje bashing van Nederlanders met andere etnische achtergronden. Alle onderzoeken van de laatste jaren laten zien dat jongeren met een allochtone achtergrond een enorme inhaalslag hebben gemaakt in het Nederlandse onderwijs: eerst naar het mbo, nu naar het hbo en ondertussen beginnen ze ook door te dringen tot de universiteiten. Van al die groepen roept de heer Beertema dat ze in parallelle samenlevingen leven. Als klap op de vuurpijl zegt hij dat de Syriërs er ook voor kiezen om in een parallelle samenleving te leven. Deze groepen zijn de afgelopen paar jaar hier binnengekomen. Al zou het zou zijn, dan nog kan de heer Beertema geen enkele bewijsvoering aanleveren op die korte termijn dat er ook maar een begin van waarheid in zou zitten. Ik zou aan de heer Beertema de oproep willen doen: stop met het verkondigen van nonsens.
De heer Beertema (PVV):
Als antwoord daarop zou ik willen zeggen: mijnheer Grashoff, doe uw ogen eens open in Rotterdam, waar u heel goed bekend bent, of in Amsterdam-West, Culemborg, Gouda en Zaandam. In Zaandam gingen de tuigvloggers tekeer, die altijd maar konden uitslapen, om een uur of elf een croissantje gingen halen en dan met een cameraatje de straat opgingen om buurtbewoners te starren. Over die mensen heb ik het. Dat is de parallelle samenleving waarin die mensen leven. De heer Grashoff wil dat niet zien, dat weet ik, maar hij gelooft ook in heel andere rare dingen die niet bewezen zijn. Hij kijkt graag weg, dat is zijn goed recht. Hij heeft zijn plaats hier en mag zijn verhaal doen. Ik mag dat ook. Het heeft niets te maken met het bashen van bevolkingsgroepen, maar het heeft wel te maken met het benoemen van problemen, waarvoor hij wegkijkt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het is weer hetzelfde: het benoemen van problemen door de PVV, maar niet het minste begin van een oplossing voor welk probleem dan ook. Het is zwijmelen en zwelgen in het benoemen van problemen van jongeren die uit de ban springen, waarover we hier met zijn allen, Kamerbreed, met elkaar eens zijn dat het niet kan. Maar het is ook het niet willen zien, niet willen erkennen en niet willen herkennen van al die grote groepen jongeren die met een andere dan Nederlandse achtergrond, soms met heel veel moeite, hun weg weten te vinden in deze samenleving. Die groepen worden allemaal collectief weggezet door de PVV, keer op keer weer, en ik ben daar klaar mee.
De heer Beertema (PVV):
Als u er klaar mee bent, gaat u lekker zitten. U luistert kennelijk ook niet, want ik heb net grote groepen genoemd waarbij de integratie uitstekend geslaagd is. Ik denk aan de Surinaams-Hindoestanen, de Kaapverdianen, de Joegoslaven en de Italiaanse gastarbeiders indertijd. Wat kletst u nou dat ik allerlei bevolkingsgroepen wegzet? Totaal niet! Iedereen is welkom. Deel onze waarden, doe je best en dan komt het goed. Doe je dat niet, stem dan GroenLinks.
Als grote groepen burgers zich niet willen aanpassen, dan verdwijnt elke extra euro in een bodemloze put. Ik zal u vertellen hoe het wel kan, mijnheer Grashoff. Door hetzelfde te doen als al die andere burgers, van welk opleidingsniveau en welke achtergrond dan ook, die van hun leven een succes willen maken. Spreek Nederlands thuis, kijk Nederlandse televisie, leer je kinderen Nederlandse liedjes, lees Nederlandse verhalen voor bij het slapen gaan, stuur de kinderen op tijd naar bed in plaats van ze op straat te laten rondzwerven, ga naar ouderavonden. Vorm je kinderen naar de Nederlandse cultuur. Kortom: integreer. Pas dan komt het goed.
Als zich dan nog problemen voordoen, is dat helemaal niet erg. Natuurlijk doen zich dan nog problemen voor. Dan is er het hele scala aan hulp, zoals huiswerkbegeleiding, mentoren, coaches, pedagogische hulpverlening. Ik heb het allemaal meegemaakt, ik heb het allemaal opgezet en uitgevoerd. Het bestaat, nog steeds. Ik vraag me af wat de critici anders willen. Verlaging van de normen? Deden we dat ook toen we de autochtone arbeiderskinderen naar de lts stuurden? Willen we dat het onderwijsniveau zich aanpast aan de leerlingen die achterblijven? Willen we de verantwoordelijkheden van de ouders overnemen? Hele generaties van de autochtone onderklasse en van de allochtone nieuwkomers hebben met minder of meer moeite via het onderwijs de weg naar emancipatie in de middenklasse gevonden. Er is dus meer dan genoeg hulp. Wat ons betreft gaat er geen euro extra naar nog meer doelgroepenbeleid.
Breng nu wel die Cito-toets terug. De PVV heeft dat in haar eentje bepleit in 2013, 2014 en 2015. Laat die toets bepalend zijn voor de keuze van het vervolgonderwijs, waarbij het oordeel van de leraar adviserend is. Dat helpt. Het bevordert het stapelen van opleidingen en maakt de aansluiting tussen vmbo, mbo en hbo beter. Herstel bijvoorbeeld de vm2-trajecten in het mbo. Breid ze uit met vm3-trajecten. Die waren succesvol. Zo doen we zinnige dingen met ons onderwijsgeld. Dat levert meer resultaat op als het gaat om kansenongelijkheid, dan het sluipend verlagen van de norm. Dat gaat namelijk gebeuren zoals dat eerder gebeurd is: geen nieuwe diplomafraudes meer. Daarop wil ik graag een reactie van de minister.
De heer Van Meenen (D66):
Er waren wellicht al talloze aanleidingen om te interrumperen, maar laat ik proberen om het een beetje positief te houden. Ik ben ook een hartstochtelijk voorstander van de vm2-trajecten.
De heer Beertema (PVV):
Dan trekken we daarin samen op.
De heer Van Meenen (D66):
Dat was mijn vraag. Dan heb ik nu het antwoord al. Laten we dat doen. Dat is echt een verworvenheid die we kwijtgeraakt zijn. Dat is de heer Beertema met mij eens. Ik noem allerlei technologieroutes, de dit-route, de dat-route, vol met hindernissen en gedoe. Gaan we doen!
De heer Beertema (PVV):
Ik wil daar graag op reageren. Die vm2-trajecten waren eenvoudige trajecten met een heel leuke samenwerking tussen de plaatselijke roc's en de vmbo's. Typische vmbo-leerlingen die anders verdwaalden in die enorme, grootschalige roc-fabrieken werden binnenshuis gehaald. Het bijkomende voordeel was dat er een ontzettend vruchtbare uitwisseling plaatsvond tussen de teams van de vmbo's en de teams van de roc's. Die kwamen bij elkaar over de vloer, er ontstond iets nieuws en dat was fantastisch. Het kostte niet veel geld en heeft heel veel leerlingen binnenboord gehouden. Wat mij betreft, zouden we dat ook kunnen uitbreiden naar bijvoorbeeld vm3 Waarom niet?
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Beertema (PVV):
Wat ons betreft, is er sprake van een scheefgroei tussen de alfa-, de bèta- en de gammawetenschappen. Uit de OECD-cijfers blijkt dat Nederland, zeker in vergelijking met Duitsland, een sterk bovengemiddeld aantal studenten sociale wetenschappen heeft. Nederland produceert daardoor heel veel onderwijsvernieuwingen, waar iedereen achteraf spijt van krijgt. Ik noem de rapporten over de zegeningen van genderneutrale wc's in het basisonderwijs. Wij leggen gaybra's aan, u weet wel: die zebra's. In Duitsland bouwen ze Porsches en Audi's. Dat is een beetje het verschil.
De PVV wil, net als in het mbo, een macrodoelmatigheidsplan in het wetenschappelijk onderwijs dat onze nationale economie kan versterken. Er is sprake van geweest maar het schiet niet op. Weet de minister nog dat Rotterdam twee mbo-opleidingen urban dance telde? Dat waren er twee, omdat die zo populair waren bij leerlingen. Die leerlingen verdwenen vervolgens in de kaartenbakken van het UWV. Dat is gelukkig allemaal genormaliseerd. Er zijn goede slagen gemaakt. Maar zo veel studies sociologie, onderwijskunde, Europese wetenschappen, genderstudies, interculturele communicatie vrouwenstudies! Dat kan toch minder? De focus moet op technisch onderwijs liggen. Het gaat goed met de aanmeldingen, zo goed dat er te weinig plek is om die aanloop te verwerken. We hebben het er net al over gehad: over allerlei kunstgrepen zoals colleges in bioscopen en zelfs numerus fixus. Maar voordat we dat gaan doen, wil de PVV toch graag weten hoeveel procent van de ingeschreven technische studenten niet Nederlands is. Wij hebben het zojuist in het interruptiedebatje even over internationalisering gehad. Hartstikke belangrijk! Maar moeten we die internationalisering nu zodanig stimuleren dat we straks onze Nederlandse studenten niet meer kunnen bedienen en studenten uit China, Singapore of weet ik veel waarvandaan wel? Ik hoor daarop graag een reactie.
Ik hoor ook graag een reactie op het volgende. Niet alleen ik maar heel veel mensen vinden het onbegrijpelijk dat het Engels de nieuwe voertaal is geworden in het wo en het Nederlands heeft verdrongen. Breng alsjeblieft het Nederlands terug als voertaal op de universiteiten en laat dat niet verworden tot een soort boerentaal, zoals het Nederlands ooit was tijdens de Franse overheersing, terwijl het Engels dan de voertaal van de elite wordt.
De SP kwam met een harde aanval op artikel 23. Wat ons betreft, blijft dat artikel onverkort gehandhaafd. Zoals bekend, willen we het islamitisch onderwijs daarvan uitzonderen om de reden dat onze rechtsstaat, onze Grondwet en onze manier van leven het zich niet kunnen permitteren om dezelfde vrijheid van onderwijs toe te staan aan een ideologie die diametraal staat tegenover al onze waarden van gelijkheid, respect en tolerantie en die uiteindelijk wil vervangen door de sharia. Islam betekent onderwerping. Het is vanuit ons perspectief een veroveringsideologie.
Voorzitter. Het onderwijs wordt ook met de dag cultuurrelativistischer en dat stoort ons mateloos. Die weg-met-ons-mentaliteit binnen het onderwijs heeft geleid tot het failliet van de kerndoelen die gericht zijn op integratie. 40 jaar integratieonderwijs heeft uiteindelijk geleid tot vrijwillige segregatie, culminerend in een parallelle samenleving en islamisering van het onderwijs. Tegelijkertijd wordt ons eigen erfgoed tot racisme verklaard, zie de zwartepietendiscussie. Dat heeft het sinterklaasfeest, dat eeuwen een kinderfeest was, voor goed gecorrumpeerd.
De focus op school moet terug naar onze Nederlandse identiteit en cultuur. Ik denk dan aan die vlag en het volkslied, en aan die superieure westerse cultuur in het algemeen. De westerse waarden en tradities moeten leidend zijn en zichtbaar zijn in het onderwijs. Dat is ook een oude taak van het onderwijs. Dat biedt toekomst! Ik wil de regering weer verzoeken om in het kader van die culturele weerbaarheid en ter versterking van onze identiteit basisscholen en vo-scholen op vaste momenten de vlag te laten hijsen. De Nederlandse vlag! Dat zou dan vergezeld moeten gaan van ons volkslied. In de Verenigde Staten, maar ook in Suriname …
Voorzitter, ik zie nu dat mijnheer Kuzu de moeite heeft genomen om het debat te gaan bijwonen. Ik heb hem de hele dag niet gezien maar nu is hij er ineens.
In de Verenigde Staten, maar ook in Suriname is dat heel gebruikelijk. Het werkt ook. Het draagt bij aan de trots om Nederlander te zijn. Het kan niet zo zijn dat onze driekleur nog nauwelijks een plaats heeft in het publieke domein. Daarom wil ik ook de Kamervoorzitter verzoeken om het goede voorbeeld te geven aan het onderwijs en onze vlag een prominente plek te geven in ons parlement, het liefst hier in de plenaire zaal. De vlag verdient dat en onze identiteit verdient dat.
Mijnheer Kuzu!
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
DENK is in tegenstelling tot de PVV een democratische partij met leden. Dat betekent dat we ook bezig zijn met een verkiezingsprogramma.
De heer Beertema (PVV):
Heel ouderwets. Heel ouderwets!
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
We hadden een bijeenkomst en ik moet nu eenmaal meerdere dingen tegelijk doen omdat ik maar een kleine fractie heb. Iets meer begrip en iets meer relativering over de aanwezigheid van Kuzu bij een debat zou wenselijk zijn, maar ik vind het natuurlijk ook wel prettig dat hij mij heeft gemist.
De heer Beertema (PVV):
Zeker, zeker.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik ga graag met de heer Beertema in debat. Ik zou hem willen vragen of hij weleens op een islamitische school is geweest.
De heer Beertema (PVV):
Jazeker. Ik ben op een aantal islamitische scholen geweest. Ik ben ook op een Cosmicusschool geweest, een Gülenschool, zoals u als geen ander in dit huis weet. Dat zijn islamitische scholen en die heb ik bezocht. Ik vind het verschrikkelijk.
In de laatste jaren dat ik leraar was op de secretaresseopleiding van het Albeda College heb ik te maken gehad met groepen meiden die — Rotterdam is toch uw stad, hè? — opgevoed waren op die zolders, waar die meiden apart werden gehouden. Hoe noemt u die? Kostscholen of zo? Die meiden werden opgevoed op zolders, in busjes naar school gebracht en waren natuurlijk helemaal klassiek gekleed. Ik heb heel veel plezier gehad met die meiden, maar ik vond het te verschrikkelijk voor woorden om mee te moeten maken waaraan zij blootgesteld werden.
De voorzitter:
De heer Kuzu!
De heer Beertema (PVV):
Ik ben er dus mee bekend.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Het is natuurlijk fijn dat de heer Beertema daar is geweest. Maar heeft hij ook gezien wat hij hier aan het verkondigen is? Zo ja, hoe staat dat dan in verhouding tot hetgeen hij heeft gezien, namelijk dat het bij wijze van spreken kweekvijvers van haat zouden zijn? Heeft hij daar ervaring mee? Heeft hij dat daadwerkelijk zo mogen beschouwen? Ik weet dat de heer Beertema een fervent voorstander is van de Cito-toets. Als we daarnaar kijken, zien we dat islamitische scholen iets beter scoren dan het landelijk gemiddelde. Als we kijken wat de beste basisschool in Schiedam is, zien we dat dat een islamitische school is. Vanwaar de behoefte om constante denigrerend te doen en een uitzonderingspositie te willen creëren op artikel 23 van onze Grondwet?
De heer Beertema (PVV):
Als er hier en daar een islamitische school te vinden is die iets boven het landelijk gemiddelde scoort, is dat hartstikke mooi. We hebben wel een hele geschiedenis gehad van islamitische scholen die gesloten werden omdat niet alleen de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak was en daarin geen enkele verbetering zat, maar ook omdat de aansturing en de governance van die scholen echt te vreselijk voor woorden was. Er was sprake van corruptie. Lumpsumgeld werd bijvoorbeeld uitgegeven aan bedevaarten en Mekka. Zo zijn daar heel veel dingen gebeurd en ik kan mij haast niet voorstellen dat de heer Kuzu ons nu een beeld wil voortoveren als zou het islamitisch onderwijs een toonbeeld zijn van good governance en geweldig onderwijs. Maar het gaat niet zozeer om die kerndoelen. Er wordt op die kostscholen hard gewerkt aan de kerndoelen, maar het gaat om wat er tijdens de huiswerkbegeleiding gebeurt, om wat er met die meiden gebeurde waarover ik het had op die zolderinternaten, om de indoctrinatie die daar werd gepleegd. Die meiden wisten allemaal zeker dat onze seculiere wetgeving onder de sharia stond. Het gaat om de manier waarop zij hun hele leven voorbestemd zagen, in dienst van een man; om de manier waarop zij volgens de tradities van de Koran en de Hadith hun leven wilden geven en de manier waarop zij stonden tegenover terrorisme en jihad. Ik heb de cijfers hier voor me liggen. Hoeveel was het? 80% van de Turkse jongeren in Rotterdam vindt terroristen helden? Was het zo?
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
U weet inmiddels ook ...
De voorzitter:
De heer Kuzu, tot slot.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
... dat dat gekraakte onderzoeken zijn waarvan de methodologie totaal niet klopt?
De heer Beertema (PVV):
Nee.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Waar het uiteindelijk om gaat, is dat hier een mensbeeld en een maatschappijbeeld van de heer Beertema en van de PVV tentoon wordt gespreid dat haaks staat op wat er in die instellingen en in die scholen gebeurt. De heer Beertema zou zich echt meer moeten verdiepen in wat daar gebeurt en daarbij een ander mensbeeld en een ander maatschappijbeeld hanteren. Daar wordt u zelf gelukkiger van, mijnheer Beertema, en daar wordt ook de samenleving gelukkiger van.
De heer Beertema (PVV):
En dat zegt u op 2 november, de sterfdag ...
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Stopt u met dat beknopte wereldbeeld van u! Kijkt u wat breder naar de wereld om u heen, mijnheer Beertema! Daar wordt u gelukkiger van.
De heer Beertema (PVV):
En dat krijgen wij te horen van meneer Kuzu op 2 november. Op 2 november 2004 werd Theo van Gogh vermoord door Mohammed Bouyeri, ook al iemand die zo thuis was in het "mohammedanisme", zal ik maar zeggen, en die heel veel teweeggebracht heeft. En dan gaat u mij hier de les lezen, meneer Kuzu, over mijn mensbeeld? Ik zou zeggen: kom op, zeg!
De voorzitter:
Mijnheer Kuzu, u mag het punt rechtzetten.
De heer Beertema (PVV):
Misschien mag ik u verwijzen naar het mooie briefje dat de heer Dijkgraaf vandaag aan Ebru Umar heeft gestuurd. U hebt het waarschijnlijk al gelezen.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik heb zo mijn andere favoriete schrijvers van wie ik liever lees, maar voorzitter, dit is precies het punt. Dit is precies waar de PVV aan zou moeten wennen: een ander mensbeeld en een ander maatschappijbeeld. U moet eraan wennen, mijnheer Beertema, dat er mensen zijn in deze samenleving die moslim zijn, die een andere achtergrond hebben, maar toch volop hun bijdrage leveren aan de samenleving. Mensen die niet in het hokje of het vakje passen waar u ze zo graag in zou willen hebben. De tijd is veranderd. Vraagje: heeft Mohammed B. op een islamitische school gezeten? Bij mijn weten niet.
De heer Beertema (PVV):
Nee, doet u overigens nog een bijdrage hier, een spreektekst? Dan kan ik u ook interrumperen.
De voorzitter:
Hij komt aan de beurt.
De heer Beertema (PVV):
Hij komt aan de beurt? Geweldig.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Beertema (PVV):
Nou, verder? Ik geloof dat ik door mijn spreektijd heen ben, voorzitter.
De heer Mohandis (PvdA):
De heer Beertema zei dat het jarenlange integratieonderwijs heeft gefaald. Ik heb een heel oprechte vraag aan de heer Beertema. Inmiddels, in 2016, hebben wij te maken met jongeren in het basisonderwijs van wie opa en oma ergens anders zijn geboren. Volgens de definities zou je die kinderen autochtoon kunnen noemen. Wat is de boodschap van de heer Beertema aan die hele generatie jonge kinderen, die moslim zijn, die Nederlander zijn, die Gouwenaar zijn en volledig meedoen op school? Ze gaan elke dag naar school en doen hun best. Het lijkt nu heel erg alsof de boodschap van de heer Beertema is: leuk dat ze er zijn, maar ik heb er niet zoveel mee. Wat is uw boodschap, mijnheer Beertema, aan deze jongeren met een Marokkaanse achtergrond?
De heer Beertema (PVV):
Mijn boodschap, niet alleen aan Marokkaanse jongeren, maar aan alle jongeren is: doe ongelofelijk je stinkende best! Kijk nou eens goed om je heen in wat voor prachtig land je terecht bent gekomen of geboren bent, kijk naar de zegeningen waar je deel van kunt uitmaken qua kansen, maar je moet er wel wat voor doen! Je kunt niet zomaar in een stoeltje gaan zitten afwachten tot het naar je toe komt. Het is niet zo dat je alsmaar slachtoffer bent van omstandigheden. Neem het lot in eigen hand! Ga ervoor! Ga je huiswerk gewoon een keer doen! Ga je een keer gedragen! Ga niet rondhangen en allerlei bewoners van wijken lastigvallen! Ga niet naar Syrië! Het zijn vaak heel hoogopgeleide jongeren met een Marokkaanse achtergrond en een keurige hbo-opleiding die uiteindelijk heel premodern hoofden afsnijden in Syrië. Dat heeft met emancipatie dus weinig te maken. Ik zou daarom tegen hen willen zeggen: neem afstand van de islam en van de Koran; integreer in Nederland en omarm het Westen, de individuele verantwoordelijkheid en de individuele vrijheid. Dat zou ik ze allemaal gunnen.
De heer Mohandis (PvdA):
U suggereert dat heel veel jongeren die gewoon elke dag naar school gaan, hun huiswerk maken, volwaardig meedoen en een stage proberen te vinden om hun mbo-diploma te halen, allemaal bezig zijn met heel andere dingen. Ik zou zeggen: luister uw eigen betoog terug en vraagt u zich eens af of jongeren die hier geboren zijn en wier ouders hier geboren zijn, maar wier opa en oma wellicht ergens anders geboren zijn, zich werkelijk thuis kunnen voelen door het betoog dat u hier houdt over deze groep. Ik hoor niets, maar dan ook niets in uw betoog dat pleit voor een inclusieve samenleving voor de jongeren die gewoon volwaardig meedoen. Ik hoor een heel betoog over wat fout is, maar sta ook eens stil bij al die meiden die elke dag naar de universiteit of hogeschool gaan …
De voorzitter:
Helder.
De heer Mohandis (PvdA):
… en er het beste van maken.
De voorzitter:
Helder!
De heer Mohandis (PvdA):
Sta naast die meiden. Sta naast die jongeren. Dat zou u sieren.
De heer Beertema (PVV):
Ik vind het toch heel vervelend worden dat er zo ongelooflijk selectief geluisterd wordt. Alsof het ons zou gaan om kleur, etniciteit of weet ik wat! Moet je dat gelach in de zaal nu eens horen en moet je de heer Grashoff eens met zijn hoofd zien schudden! Wij hebben altijd gezegd dat het ons daar niet om gaat. Het gaat erom dat je onze waarden deelt. Deel onze waarden en integreer! Ik heb reeds andere groepen genoemd, zoals de Kaapverdianen, de Surinamers en de Indische Nederlanders. Kom op! Het gaat niet om kleur! U beschuldigt mij van racisme, terwijl daarvan totaal geen sprake is. Ik heb een heel groot probleem met de islam. Ik heb een heel groot probleem met een religie, een ideologie naar onze mening, die uiteindelijk streeft naar de invoering van de sharia. Daar heb ik een heel groot probleem mee. Als u daar niet genoeg van op de hoogte bent, wil ik u graag een literatuurlijst aanreiken. We hebben het in het emancipatiedebat gehad over het boek van Machteld Zee. Zij kwam ook uit een heel andere richting, maar dat veranderde door studie en door reizen te maken naar Engeland waar zij shariarechtbanken bezocht. Die passen hier niet! Die passen hier gewoon niet!
De voorzitter:
Helder. De heer Duisenberg.
De heer Beertema (PVV):
Als de sharia hier niet past, dan past de islam hier niet en dat geldt zeker ook voor het islamitisch onderwijs. Dat is mijn mening. U kunt wel met allerlei verhalen komen, maar het gaat niet om etniciteit.
De voorzitter:
Mijnheer Beertema …
De heer Beertema (PVV):
Ja, maar ik word hier beschuldigd van heel rare dingen, dus daar wil ik dan ook op reageren.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik wil interrumperen op een ander onderwerp. Bij een begrotingsbehandeling is het gebruikelijk dat je ook je eigen ideeën inbrengt. Je kunt dat doen via een tegenbegroting, maar die heb ik van de PVV niet gezien. Het beste alternatief dit jaar is dan om het verkiezingsprogramma te bekijken. Ik was daarover hoopvol gestemd, want dat verkiezingsprogramma zegt in dit geval ook iets over het aanstaande jaar 2017. Maar ook in dat programma vond ik eigenlijk geen ideeën, totdat ik er opeens wel eentje op dat A4'tje zag staan, namelijk geen geld meer naar innovatie. Dat is het enige wat nog een beetje raakt aan het onderwijs. Er wordt op dat punt 10 miljard omgebogen. Er wordt dus voor 10 miljard aan bezuinigen ingeboekt. Wat betekent dat voor het onderwijs in Nederland?
De heer Beertema (PVV):
Dat betekent dat alle innovatieprojecten wat ons betreft gestopt zouden moeten worden, want die gaan ervan uit — en dat zou u toch moeten bestrijden — dat de overheid in staat is om innoveren te sturen. De overheid kan dat helemaal niet. Net zo min als de overheid banen kan scheppen, kan zij de wetenschap of heel slimme uitvindingen in een bepaalde richting sturen. Die ontstaan op een heel andere manier. Het werkt gewoon niet om daar eindeloos veel geld in te pompen. Dat geld gaat namelijk allemaal op aan allerlei aanstuurders en managers. Er ontstaat dan weer een hele koepel van innoveerders en bedrijven en die moeten allemaal weer aangestuurd worden enzovoorts. Dat schiet dus niet op.
De heer Duisenberg (VVD):
Een korte conclusie: de heer Beertema denkt dus dat Nederland er beter van wordt als we 10 miljard bezuinigen op zaken als het topsectorenbeleid, iets waarvoor de PVV tijdens de vorige periode nog mee heeft getekend, of het beleid om R&D-projecten van kleine bedrijven te stimuleren via de Wbso.
De heer Beertema (PVV):
Nou ja, ik heb tot nu toe nog niet echt vernomen dat de welvaart in Nederland door het topsectorenbeleid enorm is aangejaagd. Wij hebben inderdaad geen tegenbegroting. Ik kan wel zeggen dat er van ons absoluut niet meer geld naar onderwijs hoeft te gaan. Het moet anders ingezet worden. Nogmaals, dan kijk ik met de SP naar die ongelofelijk drukke onderwijsprovincie. Daarin heb je allerlei koepels en organisaties die ontzettend veel geld kosten. Die kunnen allemaal opgeheven worden. Daar houden wij heel veel geld aan over. Dan kan het onderwijs lean-and-mean worden ingericht.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Op 14 oktober 1966 werd D66 opgericht. Dat is 50 jaar geleden. In ons eerste verkiezingsprogramma stond al dat iemands achtergrond "geen hindernis mag vormen het onderwijs te ontvangen dat hij nodig heeft". Het bieden van kansen en het ontdekken van talenten mag niet afhangen van het lot. Afgelopen weekend vierden wij ons jubileumcongres. Als onderwijspartij blikten wij terug op 50 jaar onderwijsbeleid. De directeur van het Onderwijsmuseum, overigens een heel leuk museum, hield daar een verhaal. Hij ging zelfs nog veel verder terug in de tijd, naar ruim 200 jaar geleden, toen er vooral een-op-eenonderwijs werd gegeven. Dat klinkt mooi, een-op-een, want kleiner krijg je de klassen niet, maar dat onderwijs was alleen weggelegd voor een kleine groep kinderen uit de zeer gegoede klasse. Met de invoering van de Leerplichtwet in 1900 kwam daar verandering in. Die wet haalde het destijds overigens met maar één stem verschil, doordat iemand van zijn paard viel. Je komt het in alle tijden tegen! Met de Leerplichtwet werd het onderwijs voor iedereen toegankelijk. Artikel 23 zorgde ervoor dat ook het bijzonder onderwijs werd bekostigd, waardoor de kwaliteit van dit onderwijs werd versterkt. De Mammoetwet zorgde er met al zijn voor- en nadelen voor dat de doorstroming verbeterd werd.
Er is veel veranderd, maar we zijn er nog lang niet. Kansen zijn nog steeds niet voor iedereen gelijk. Het maakt nog steeds uit waar je wieg stond. Het is onze dure plicht om stappen te blijven nemen om ieder kind in Nederland gelijke kansen te geven. Er is een recht op onderwijs voor iedereen. Dat klinkt simpel, maar duizenden thuiszitters wachten nog steeds op een passende onderwijsplek. Mensen die huis en haard hebben moeten verlaten om bommen en oorlog te ontvluchten, worden door dit kabinet de kansen ontnomen. Taalles vanaf dag één wordt hun ontzegd. Scholen mogen nog steeds kinderen weigeren op basis van hun levensbeschouwelijke grondslag. Dat moet stoppen. Er is vanochtend al een uitgebreid debat over gevoerd. Dat zou ik graag nog een keer met de heer Bisschop en anderen willen voeren, maar dat gaat blijkbaar niet gebeuren.
Ik ben blij dat het kabinet nu aandacht heeft voor gelijke kansen, maar, zo vraag ik, waarom nu pas en waarom zo weinig? Het is echt letterlijk een druppel op een gloeiende plaat. Hoe moet ik wegen dat dit kabinet aan de ene kant zegt te strijden voor gelijke kansen, maar aan de andere kant bezuinigt op het onderwijsachterstandenbeleid, bezuinigt op scholen, prestatieafspraken maakt die het bieden van kansen ontmoedigen en niets doet aan de cascadebekostiging, een rem op doorstroming in het mbo? Het is een kabinet dat een ondeugdelijke rekentoets invoert, waarop kinderen stranden en dat leerlingen en kinderen laat vastlopen in de raderen van het passend onderwijs en aan hun lot overlaat. Graag een reactie van de bewindspersonen op deze tegenstelling.
Gelukkig zijn er de afgelopen vier jaar ook dingen wel goed gegaan. Er is 500 miljoen extra bijgekomen voor het primair en voortgezet onderwijs en voor het mbo. Dat is afgesproken in het herfstakkoord. Er is een investering gedaan van een miljard in de kwaliteit van het hoger onderwijs. De 1040 urennorm, dat verschrikkelijke ding, ging van tafel. Er kwam een onderzoek naar de wettelijke verankering van het leerrecht. Hoe staat het daarmee? De medezeggenschap werd versterkt, onder andere door instemmingsrecht voor studenten en docenten op de hoofdlijnen van de begroting in het hoger onderwijs en het mbo. Nu po en vo nog, zou ik zeggen. We gaan werken aan meer ruimte voor docenten door verlaging van het aantal lesuren per docent. Fijn dat deze zaken er zijn gekomen en dat hieraan wordt gewerkt. Dit was allemaal niet gelukt als die 50-jarige partij, D66, daar niet aan had getrokken. Nu zijn we dit jaar voor één keer niet betrokken bij de begroting en meteen wordt er bezuinigd op scholen. Dat is toch wel saillant. Gelukkig konden we de bezuiniging deels terugdraaien bij de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik sta er natuurlijk niet helemaal neutraal in, maar je kunt toch wel vaststellen dat het onderwijs meer D66 nodig heeft.
Ik stelde al vast dat we er nog niet zijn. We hebben nog een stevige agenda nodig om gelijke kansen te bieden, om ons onderwijs en onderzoek te verbeteren en om leraren tijd te geven om zichzelf en hun onderwijs te verbeteren, om maatwerk te bieden en kinderen kansen te geven. We hebben meer nodig dan de 25 miljoen euro, die druppel, van dit kabinet. Niet rendementen op kinderen en kleuters, protserige cijfers in de voorlichtingsfolders of politieke prestigeprojecten moeten centraal staan. Nee, het bieden van kansen aan kinderen moet centraal staan.
Dankzij technologische ontwikkelingen komt het een-op-eenonderwijs van 200 jaar geleden steeds meer binnen het bereik van grote groepen kinderen. ICT in het onderwijs biedt ongelooflijk veel kansen, maar snel internet, goede digitale leermiddelen en een leraar die daar goed mee kan omgaan zijn dan wel essentieel. Kan de staatssecretaris aangeven welke stappen hij op dit vlak onderneemt? Het lijkt namelijk niet erg te vlotten. Digitale vaardigheden en coderen in het primair onderwijs, dat is leerlingen voorbereiden op de toekomst. Handig en nodig voor alle leerlingen, of ze nu automonteur appontwikkelaar of wiskundeleraar willen worden. De staatssecretaris lijkt tot 2032 te willen wachten met de invoering hiervan. Of heb ik het mis en zet hij er haast achter? Ook culturele vorming is belangrijk. We zouden vroeg kunnen beginnen. Ik vraag het kabinet om te onderzoeken of een CJP, een Cultureel Jongerenpaspoort, in de bovenbouw van het basisonderwijs mogelijk is.
Leraren spelen een cruciale rol waar het gaat om gelijke kansen. Voor veel mensen hebben leraren een grote rol gespeeld, door talent te ontdekken, door aandacht te geven, door te steunen en te stimuleren of juist door streng te zijn. Ook dat, zo zeg ik tegen de heer Beertema, moet gebeuren. Goed onderwijs staat of valt met goede leraren, maar leraren moeten dan wel de tijd en de ruimte krijgen om leerlingen die aandacht te kunnen geven. Dat betekent twee dingen. Allereerst: ik ben blij dat een halfjaar geleden mijn motie is aangenomen om de lestaak van leraren te verkleinen. Maar het blijft nu wel stil aan de kant van het kabinet. Gisterenmiddag kregen we dan eindelijk een brief, waarin de staatssecretaris scenario's en verkenningen aankondigt. Maar daarmee krijgen leraren er geen seconde tijd bij. Wat gaat de staatssecretaris de komende tijd nog meer doen? Waar het kabinet maar liefst 3 miljoen beschikbaar stelt voor dit doel, wil D66 1 miljard vrijmaken om leraren meer tijd te geven. Zo hebben leraren meer tijd voor de leerling, is er meer tijd voor scholing, coaching en opleiding en wordt de werkdruk verlaagd. Dat is beter voor de leraar en daarmee voor de leerling en voor het onderwijs, en voor gelijke kansen. Daarnaast wil D66 een eind maken aan plofklassen, zoals die klas met 33 leerlingen in Haarlem-Noord of de groepen 7 en 8 in Helmond, met 38 leerlingen, de groep 6 in Den Haag met 33 kinderen. Het zijn maar een paar voorbeelden. Samen met de SP gaan we de strijd aan tegen deze overvolle klassen. Want hoe kun je met zo veel kinderen in de klas als leraar nog maatwerk bieden?
Een ander actueel en zeer nijpend probleem is de uitwerking van de Wet werk en zekerheid voor invalkrachten. Op ons initiatief hebben we hierover onlangs een rondetafelgesprek gehad. Steeds vaker komt het voor dat er niemand voor de klas staat als de juf of meester ziek is, omdat er door de Wet werk en zekerheid geen invalskracht meer beschikbaar is, een wet die in de praktijk enorm in de weg zet. Daar moet een oplossing voor komen en wel snel. Wat kunnen we van de staatssecretaris verwachten?
D66, het is bekend, vindt dat we meer moeten investeren in onderwijs, in leraren, in gelijke kansen, in kleine klassen, het inlopen van achterstanden en het voorkomen daarvan in vakonderwijs in het mbo. D66 vindt het ook belangrijk dat we transparant omgaan met de besteding van die gelden. Ook daar is bij dit kabinet nog een wereld te winnen, met ramingsbijstellingen die geen echte ramingsbijstellingen zijn, persberichten die juichen over investeringen, maar waar gek genoeg niets bijstaat over de nog veel grotere bezuinigingen in het kader van de ruilvoetproblematiek. Dat is niet netjes en niet transparant. Het voedt het wantrouwen van het onderwijsveld. Waarom niet het eerlijke verhaal, minister? D66 wil dat alle investeringen doelgericht worden ingezet en transparant worden verantwoord. Ja, dat vraagt in enkele gevallen om oormerking en in alle gevallen om instemmingsrecht van de medezeggenschap en verantwoording in het jaarverslag. Deelt de minister dit?
Op de begroting staan subsidies die niet juridisch verplicht zijn, terwijl er een paar prachtige initiatieven zijn die dreigen te stoppen of niet van de grond kunnen komen, omdat ze geen subsidie meer krijgen, zoals het Modal European Parlement, waarbij duizenden leerlingen zich verdiepen in Europa en zich inleven in andere landen en culturen. Het zou heel jammer zijn als dit zou verdwijnen. Wat kan de staatssecretaris voor hen doen? Is er nog ruimte in die pot van subsidies? Het technisch vmbo komt enorm in de knel, omdat er te weinig geld is om de dure leermiddelen te bekostigen. Dat terwijl we in de toekomst alleen maar meer technisch vakpersoneel nodig zullen hebben. Heeft dit de aandacht van de staatssecretaris? Laat hij het technisch vmbo niet in de kou staan?
Ook in het ho moeten we de kansen voor studenten centraal stellen. Op een aantal technische studies dreigt een studentenstop te komen. Dat is voor D66 onacceptabel. Het is slecht voor de kansen van studenten en de mogelijkheden hun technische talenten te ontwikkelen, en daarnaast is het slecht voor Nederland en voor onze economie. Kortom, hier moet een oplossing voor gevonden worden. Het aantal studenten stijgt, maar het budget niet. Ik ben blij dat CDA en VVD dit probleem ook willen oplossen, maar laten we niet alleen kijken naar het verschuiven van geld, maar ook naar meer investeren. Is de minister bereid, bij Voorjaarsnota hiernaar te kijken?
Ik maak mij verder zorgen over studenten met een functiebeperking. Bij de Participatiewet heeft D66 ervoor gezorgd dat er 35 miljoen is vrijgemaakt voor een studieregeling voor deze studenten. Deze studenten kunnen ook gebruikmaken van hulp uit het profileringfonds. Toch hebben zij het moeilijk. We zien bijvoorbeeld nogal wat verschillen tussen gemeenten, waardoor het bijna van het lot afhangt of iemand kan studeren. Daar moet een oplossing voor gevonden worden. Verschillen van €381 in Amsterdam en €29,75 in Haarlem, mijnheer Rog, zouden niet moeten kunnen. Wat gaat de minister hiertegen doen?
We moeten studenten ook de kans geven om een tweede studie te kunnen doen. Zo kunnen ze het maximale uit zichzelf halen. Daarom wil D66 dat een tweede studie net zoveel kost als een eerste studie. Ook moeten we meer investeren in onderzoek. Mijn collega Kees Verhoeven heeft vorige week het plan van D66 gelanceerd om 1 miljard in onderzoek en innovatie te investeren. Een groot deel daarvan gaat naar fundamenteel onderzoek. Zo verlagen we de druk om onderzoeksvoorstellen te schrijven en investeren we in de volgende Nobelprijs. We kunnen niet, zoals de VVD doet, bezuinigen op onderzoek en innovatie en maar hopen dat de Nobelprijzen vanzelf aan komen waaien.
In Zeeland is een initiatief voor een University College Engineering and Innovation, het zogenaamde Bèta College. Kent de minister dit initiatief en hoe staat zij hier tegenover?
Ik wil de minister ook vragen of zij het mogelijk wil maken voor studenten en oud-studenten die onder de oude leenvoorwaarden vallen, te kiezen voor de nieuwe, sociale voorwaarden van het studievoorschot. Zo kunnen zij bijvoorbeeld makkelijker een huis kopen en makkelijker hun investering terugbetalen. Ik krijg hierop graag een reactie.
Ten slotte de wetenschapsknooppunten. Dat is een initiatief om samenwerking tussen scholen en wetenschap te bevorderen. Utrechtse hoogleraren staan op basisscholen op Kanaleneiland les te geven, prachtig! Ze helpen ook leraren aan lesmateriaal en praktijkvoorbeelden voor spannende, inspirerende en leerzame lessen en activiteiten in het kader van wetenschap en technologie. Is de minister bereid om dit initiatief te blijven ondersteunen? Zo niet, dan zal ik een amendement hierover indienen.
Ik heb nog één vraag en die gaat over de kwestie die speelt rond de aanmeldingsprocedures in het onderwijs. De staatssecretaris stelt dat je je volgens de wet bij meer dan één school moet kunnen aanmelden. Dat is op zich een begrijpelijke zaak, maar mijn vraag aan hem — ik heb hierover ook een aantal schriftelijke vragen in voorbereiding, maar deze vraag zou ik graag vast beantwoord zien — is hoe het aanmelden bij meerdere scholen zich verhoudt tot de zorgplicht in het licht van het passend onderwijs. Die zorgplicht is een plicht voor scholen die onmiddellijk ingaat na de aanmelding. Ik ben heel benieuwd naar het antwoord op die vraag.
Ik rond af. Laten we het niet aan het lot overlaten of mensen wel of geen kansen krijgen. Laten we iedereen, ieder kind in Nederland optimale kansen geven. Laat kleuters kleuteren, laat leerlingen doorleren en laat studenten doorstuderen.
De voorzitter:
De heer Grashoff voor een korte interruptie.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik doe dat zelfs met enige aarzeling. De heer Van Meenen heeft een verhaal over het onderwijs. Dat mogen wij ook verwachten van D66. Maar het wordt me toch wel een tikje te gortig, wil ik in de richting van de heer Van Meenen zeggen, als hij D66 hier opwerpt als de partij en zo ongeveer de enige partij die het onderwijs voor haar rekening neemt. Dat begint ondertussen toch wel een tikje te storen. Ik zag hier de afgelopen jaren moties van mijn kant, van de kant van de heer Rog, van de kant van de heer Mohandis langskomen. Ik zie initiatieven van de kant van de SP. Ik zie ook initiatieven van de kant van D66. Volgens mij kunnen we vaststellen dat op een aantal aspecten, bijvoorbeeld als het gaat om toegankelijkheid van het onderwijs en de financiering van het onderwijs, er een vrij breed front is in deze Kamer dat onderwijs heel hoog heeft zitten. Ik wil de heer Van Meenen daarom vriendelijk, maar ook wel dringend vragen om de eer wat meer te delen.
De heer Van Meenen (D66):
U kunt van mij alle eer krijgen die u wilt. Zoals u weet, heeft D66 zeker tot aan 15 maart geen meerderheid in deze Kamer en daarna mogelijk ook niet. Dat betekent dat we alles wat we hier doen, nooit alleen hebben gedaan. Dat geef ik 100% toe. Maar het gaat er wel om wat je als partij echt op nummer één zet. Dat is voor ons onderwijs en dat zal voor GroenLinks een ander punt zijn. Ik zie dat dat niet zo is, dat is ook prima. Dat maakt mij niet uit. Maar wij staan voor heel goed onderwijs en gaan hier de strijd aan met iedereen die daar anders over denkt. En we beschouwen iedereen die ons daarin bijstaat en zelf goede voorstellen doet als onze grote vriend. Ik heb het vandaag verteld, juist ook in het licht van ons 50-jarig congres.
De voorzitter:
Voordat ik het woord geef aan de heer Bruins, wil ik twee minuten schorsen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef de heer Bruins namens de ChristenUnie het woord.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter en collega's. Volgend jaar is een bijzonder jaar. Na een schoolstrijd die voortduurde sinds de Franse Revolutie, werden in 1917 het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs gelijkgeschakeld. Bij de Franse Revolutie werd het idee van zogenaamd neutraal staatsonderwijs geboren en personen die een bijzondere school wilden stichten, werden lang tegengewerkt. Dankzij de grote Nederlandse liberaal Thorbecke kwam er vrijheid van onderwijs in Nederland: vrije schoolvorming en vrije schoolkeuze. Thorbecke nam dit beginsel op in zijn nieuwe Grondwet van 1848. Maar het duurde nog tot 1917 voordat openbare scholen en bijzondere scholen door de overheid op dezelfde manier werden bekostigd. Het is volgend jaar dus 100 jaar geleden dat de vrije schoolkeuze en de vrije schoolvorming ook echt in financiële zin werkelijkheid werden.
Het jaar van de pacificatie, 100 jaar vrijheid. Wat een feest zal dat worden in het ministerie van Onderwijs!
Tegelijkertijd zien we partijen die minder blij zijn met dat jubileum.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik wil de heer Bruins danken voor zijn interessante opening. Hij noemde eerst Thorbecke, maar daarna noemde hij Cort van der Linden. Mijn conclusie is dus correct dat we eigenlijk twee liberalen hebben die de basis hebben gelegd voor ons geweldige onderwijsstelsel.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik gun de heer Duisenberg deze conclusie. Liberalen uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw waren echte liberalen. Daar laat ik het bij, mijnheer Duisenberg.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Tegelijkertijd zien we partijen die minder blij zijn met het jubileum en die zeggen dat artikel 23 niet meer van deze tijd is, of dat bijzonder onderwijs op religieuze grondslag segregatie in de hand werkt. Naar die partijen steken we de hand uit. Tegen hen zeggen we: even los van onze ideologische veren die zo verschillend zijn, kijk naar hoe het echt werkt in de praktijk. Op confessionele scholen zitten verhoudingsgewijs net zo veel kinderen met een migrantenachtergrond als op openbare scholen. Op bijzondere scholen wordt gemiddeld meer aandacht gegeven aan seksuele diversiteit dan op openbare scholen. 82% van de ouders is tevreden tot zeer tevreden met de vrije schoolkeuze en de opties die ze hebben in de buurt. Op de 4.000 bijzondere basisscholen in ons land, twee derde van onze basisscholen, werken mannen en vrouwen met hart en ziel om onze kinderen een toekomst te geven. Identiteit, geloof, respect en verbinding staan daarin iedere dag centraal.
2017 is het eeuwfeest van de pacificatie, echte onderwijsvrijheid in al haar aspecten. De ChristenUnie gaat dit vieren. De vraag is of de minister en de staatssecretaris meedoen. Welke activiteiten kunnen we tegemoetzien vanuit het ministerie van Onderwijs om dit feest van het onderwijs te benadrukken? Ik weet dat er een symposium en een tentoonstelling komen, maar hoe gaat het ministerie dit jubileum echt een feestelijk tintje geven?
De heer Van Meenen (D66):
Als ik een uitnodiging krijg, kom ik ook graag op dat feest, het feest van de heer Bruins dan. Een feest op het ministerie? Wie weet, ik wacht het antwoord van de minister af. Pacificatie? Ja, ingezet door de Vrijzinnig-Democratische Bond, de voorganger van D66; laten we dat vooral niet vergeten. Er is maar één punt dat mij hindert. Mijn steen des aanstoots in dit verhaal is het ontbreken van de acceptatieplicht. Ooit, 100 jaar geleden, waren de scholen nog van de ouders. Dat is nu niet meer zo. De scholen zijn nu van professionele bestuurders. Dat recht om als ouder te beslissen waar je kind naar school ging of zelfs om een school op te richten, is vervreemd naar schoolbesturen. Ouders hebben dat recht nu niet meer. Mijn stelling is: daar moeten we naar terug. Ouders moeten weer leidend zijn in de schoolkeuze en niet schoolbesturen. Die moeten niet de gelegenheid hebben om dat ouders te ontzeggen. Ik ben benieuwd hoe de heer Bruins hiernaar kijkt.
De heer Bruins (ChristenUnie):
D66 en de ChristenUnie vinden elkaar hier voor honderd procent. Wij vinden ook dat scholen van ouders zijn. In ons ideaalbeeld is er ouderbetrokkenheid en zitten ouders ook in de besturen. De scholen zijn van de ouders en de leraren, en de ouders en de leerlingen vormen de waardengemeenschappen die scholen zijn in de maatschappij zoals wij die voor ogen hebben.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is mooi, maar zo is het natuurlijk niet. Laten we zeggen 99,9% van de scholen in Nederland wordt immers gewoon bestuurd door een stichtingsbestuur. Misschien zit er nog een verdwaalde ouder in de raad van toezicht, maar het zijn gewoon professionele bestuurders.
De voorzitter:
En de vraag is?
De heer Van Meenen (D66):
Nog eens dezelfde vraag: hoe kijkt de heer Bruins in dat licht naar de acceptatieplicht, dus naar het recht van ouders om te bepalen naar welke school hun kind gaat, in plaats van het recht van het bestuur om dat te verhinderen?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Nogmaals, in ons ideaalbeeld zitten de ouders in het bestuur. Ik weet dat hier in de zaal een directeur van zo'n school met ons meekijkt. Het is een prachtige school in het oosten des lands. In het licht van de acceptatieplicht zeg ik dat 98% van de scholen in Nederland een open toelatingsbeleid heeft. We hebben een enorme keuzevrijheid en een enorme diversiteit aan scholen in Nederland. Die diversiteit en keuzevrijheid maakt dat je als ouders dankzij artikel 23 en de vrijheid van onderwijs kunt kiezen op welke school je je kind wilt hebben, een die goed past bij het kind, de opvoeding en de toerusting die je meegeeft. Uit onderzoek blijkt ook dat 82% van de ouders tevreden is over de schoolkeuze die zij hebben in de buurt, in de omgeving van hun woning.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is natuurlijk prima. Het is fijn dat zo veel mensen tevreden zijn, maar wij maken hier regels voor de situatie waarin het niet goed gaat, zoals bij het Hoornbeeck College. Op dat mbo valt helemaal niet zo veel te kiezen en wordt een leerling gewoon geweigerd op deze grond. Hoe kijkt de heer Bruins daartegen aan?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Evenmin als er neutraal onderwijs en een neutrale overheid bestaan, zoals ik net betoogde, bestaat er een neutrale politiek. De woorden die wij hier kiezen zijn heel belangrijk. Het is inderdaad zo dat 1% of 2% van de scholen in Nederland een strikt toelatingsbeleid hanteert, zoals dat heet. Ik heb al meerdere keren vandaag gehoord "dat ze maar leerlingen lopen te weigeren", maar dat betekent het niet. Het betekent dat die scholen ouders en leerlingen vragen om de grondslag van de school te onderschrijven wanneer ze op school komen. Dat klinkt al heel anders. Het gaat om een scholen die een zeer sterke identiteit heeft en die die ook bewaakt. En ja, ik sta ook voor dat kleine groepje scholen in Nederland dat dat nog doet, zoals ook van de ChristenUnie mag worden verwacht.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik wil graag even doorgaan op het voorbeeld van het Hoornbeeck College. Ik wil de volgende passage uit de toelatingscriteria van het Hoornbeeck College graag aan de heer Bruins voorleggen. Ik citeer: "Tot het Hoornbeeck College worden in principe — onder de hierna genoemde voorwaarden — toegelaten de kinderen van ouders/verzorgers die belijdend en kerkelijk meelevend lid zijn van een van de volgende kerkverbanden: Gereformeerde Gemeenten, Hersteld Hervormde Kerk, Hervormde Gemeenten (PKN) …"
De voorzitter:
Hoe lang is die lijst?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik ben er zo door. Daarna worden nog genoemd: de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Christelijke Gereformeerde Kerken.
De ChristenUnie is niet meer zo superprotestants als ze ooit was. Ik geloof dat de paus in haar achterban op handen gedragen wordt. Hierin staat klip-en-klaar dat leerlingen niet alleen geweigerd worden op basis van het criterium van de geloofsovertuiging — dat gaat dus veel verder dan de grondslag; dat gebeurt op basis van het geloof van hunzelf en hun ouders — maar ook nog eens op grond van het criterium dat ze meelevend lid moeten zijn, lees: dat ze zondag keurig in de kerk zitten. Is de heer Bruins het ermee eens dat dit niet meer van 2016 is en dat we daar een eind aan moeten maken?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik kan het heel persoonlijk maken: dit zal mijn school niet zijn. Ik lees dat uit die statuten. Ik hoor niet bij zo'n kerk en ik stuur mijn kinderen daar dus niet naartoe; dat is mijn goed recht. Mijn kinderen zouden daar ook niet passen. Ik denk echter wel dat het een groot goed is dat een school in ons land het recht heeft om op basis van bepaalde statuten een identiteit te kiezen. Nogmaals, dat betekent niet dat "er maar mensen worden geweigerd". We moeten niet daar de nadruk op leggen. Dit is de manier waarop die scholen hun identiteit waarborgen.
Er is nog wel een punt waar ik mij zorgen over maak: je moet in Nederland wel heel erg strak je identiteit bewaken, zowel als het gaat om personeelsbeleid als om toelatingsbeleid, als je überhaupt nog aanspraak wilt maken op dit type identiteitscriteria. Ik zou het best goed vinden als we daar ontspannener mee durven omgaan, zodat zo'n school ook de vrijheid heeft om te zeggen: weet je, je zit misschien niet bij een van die kerkgenootschappen, maar toch ben je van harte welkom bij ons. Ik zou dat goed vinden, maar tegelijkertijd komt zo'n school dan in de problemen, omdat die volgens het College voor de Rechten van de Mensen dan niet meer die criteria mag opleggen die de school toch graag wil opleggen om zijn identiteit te behouden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Nu betrap ik de heer Bruins toch echt op tegenstrijdigheid in zijn eigen verhaal. Hij geeft eerst aan dat het overgrote deel van de scholen daar niet zo strak mee omgaat. Maar die scholen bestaan; die worden dus niet door het ministerie van hun bekostiging beroofd. Blijkbaar zijn er scholen die het op deze manier invullen. Wij vragen ons daarvan af of dat überhaupt binnen de huidige wetgeving wel kan, maar zolang die discussie loopt, moeten we misschien het lek maar gewoon goed dichten. Ik stel vast dat hier sprake is van een school — dat is een publiek bekostigde instelling — die keihard de geloofsovertuiging inclusief het meelevend lid zijn van een bepaalde kerkgenootschap tot eis stelt en die de toelating beperkt tot een groep die — ik zeg dat met alle respect; ik kom zelf ook uit protestants-christelijke hoek — niet meer dan 10% van de Nederlandse bevolking vertegenwoordigt. Ik vind dit niet van deze tijd. Juist om te redden wat er goed is aan artikel 23 — daar zijn ook allerlei dingen goed aan — doe ik de oproep tot de heer Bruins dat we dit soort dingen niet meer doen.
De voorzitter:
Kort, mijnheer Grashoff.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Is de heer Bruins bereid om daarin met mij op te trekken?
De voorzitter:
Een korte reactie. Dit is echt een herhaling van eerdere debatten.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Laat ik dan kort herhalen wat ik heb gezegd. Ook wij staan voor die scholen, maar tegelijkertijd zien we dat 98% van de scholen in Nederland een open toelatingsbeleid heeft en dat ouders echt de vrije keuze hebben om in de omgeving de school te kiezen die bij hen past. Ook deze school past bij een deel van de Nederlandse bevolking. Dat is weliswaar een klein deel, maar gelukkig is er een grote keuze en kun je kiezen welke school je wilt. Als je naar deze school wilt, zie je ook hoe die identiteit op school vorm wordt gegeven.
De heer Bisschop (SGP):
Is de heer Bruins het met mij eens dat het recht om op deze wijze een school te stichten, mits die aan wettelijke eisen voldoet, gewoon rechtstreeks voortvloeit uit artikel 23 van de Grondwet, of je het nou wel of niet eens bent met de door een school gekozen kaders? Dat is een van de resultaten van de strijd om gelijkberechtiging, die uiteindelijk ongeveer 80 jaar heeft geduurd en in 1917 is beslecht. Is de heer Bruins het met mij eens dat het er niet toe doet dat je toevallig vindt dat dit niet meer van deze tijd is? Dat is immers natuurlijk geen argument, want dit is gewoon een constitutioneel verankerd grondrecht.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Volgens artikel 23 van onze Grondwet is iedereen vrij om een school te beginnen, ongeacht richting, levensovertuiging en geloof. Dat is een groot recht in ons land en dat houden we graag zo.
De heer Van Meenen (D66):
Heel kort.
De voorzitter:
Heel kort; daar houd ik u aan.
De heer Van Meenen (D66):
Gelijkberechtiging en gelijke bekostiging zijn prima, maar dan ook gelijke plichten. Daar zit een verschil, want de andere scholen, de openbare scholen, zijn wel verplicht om iedereen toe te laten en het bijzonder onderwijs is daar niet toe verplicht. De meeste scholen gaan daar prima mee om, maar een aantal scholen niet. Moeten we dat niet gewoon gelijktrekken? Wat kan het aan de Grondwet ontleende argument zijn om daarin verschil te maken?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dit gaat ideologisch diep, maar als ik al het vlees van de botten haal, kom ik op de gedachte dat openbaar onderwijs dan het neutrale onderwijs zou zijn. In de visie van de ChristenUnie is een openbare school eigenlijk ook een richting. Ook daar zitten leraren met een bepaalde levensovertuiging die samen een bepaalde levensvisie uitdragen en die een rolmodel zijn voor de leerlingen op die school. Wat ons betreft is het openbaar onderwijs een van de richtingen die we in het onderwijs hebben. Neutraal onderwijs bestaat niet, zoals ook een neutrale overheid niet bestaat. Openbare scholen zijn fantastische scholen, waar ook vanuit een bepaalde levensovertuiging wordt gehandeld. Ook andere schoolinrichtingen kunnen vanuit hun statuten aangeven welk type school zij willen zijn en vanuit welke visie zij willen werken, bijvoorbeeld jenaplanscholen of montessorischolen.
De voorzitter:
Ook de antwoorden moeten kort.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Er zijn ook openbare montessorischolen. Iedereen heeft dat recht.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, maar die scholen hebben niet het recht — dat recht nemen zij in ieder geval niet — om leerlingen te weigeren. Dat is het punt: de filosofie — "openbaar", jenaplan en noem het allemaal maar op — leidt nooit tot de conclusie dat een leerling niet welkom is als hij een andere overtuiging heeft. Dat is het punt. De ChristenUnie zou ervoor moeten kiezen om te zeggen dat het recht op schoolkeuze, de vrijheid van onderwijs die oorspronkelijk belegd is bij ouders voor het stichten van een school, bij ouders hoort. Ouders bepalen naar welke school de leerlingen gaan, niet die schoolbesturen.
De voorzitter:
Ja, dat hebt u gezegd.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Als de heer Van Meenen het zo formuleert, ben ik het van harte met hem eens.
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat u verdergaat.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Het vloeit ook voort uit artikel 23, waarin staat dat onderwijs een zaak van voortdurende zorg is voor de overheid.
De heer Van Meenen vroeg mij naar het feestje. Wij doen alvast een voorzet en de heer Van Meenen is van harte uitgenodigd. Vandaag lanceert de ChristenUnie de actie #mijnschoolisbijzonder en de website www.mijnschoolisbijzonder.nl. We verzamelen via deze website en via sociale media bijzondere verhalen van bijzondere scholen. Juffen, meesters, schoolleiders, leerlingen en ouders kunnen ons in een zin of in een kort verhaal vertellen waarom hun school bijzonder is. Al die verhalen zullen we bundelen en volgend jaar uitgeven.
Ik kom bij mijn tweede punt. Bedrijven ervaren een groeiend tekort aan vakmensen, technici. Ik wil daarom een actieplan aan de minister en de staatssecretaris aanbieden. Het plan heet De Gouden Handen van Nederland, Actieplan technisch en specialistisch vakmanschap. Het wordt op dit moment uitgedeeld aan de minister, de staatssecretaris en aan de collega's in de Kamer.
De voorzitter:
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik wil vier actiepunten uit het plan noemen. Het eerste is de bekostiging van vmbo-techniek. Een kwart van de vmbo-leerlingen kan niet op fietsafstand een technische vmbo-opleiding volgen. Hoe moet ik dat rijmen met het grote tekort aan vakmensen? Eerder heb ik de staatssecretaris aangesproken over de financiële knelpunten. Een leerling die een technisch vak volgt, is twee keer zo duur als een leerling die een administratieve opleiding volgt. De invoering van de brede profielen heeft de techniek vmbo's in de problemen gebracht. Ik heb daarom een amendement ingediend voor een vmbo-techniekfonds om de acute knelpunten weg te nemen.
Er is ook een imagoprobleem. Ik wil graag met de collega's afspreken dat we vanaf nu niet meer spreken over lager en hoger opgeleiden. Is het niet een idee om in de politiek het goede voorbeeld te geven en vanaf nu te spreken over theoretisch en praktisch opgeleiden? We spreken dus niet meer van laag en hoog, we geven geen waardeoordeel.
Een ander punt uit het actieplan is een beter imago van praktisch onderwijs en vakopleidingen. Daar moeten we op de basisschool al mee beginnen. Het verbaast mij dat bij de beoordeling van scholen door de inspectie nog steeds wordt uitgegaan van de gemiddelde Cito-score in groep acht. Leerlingen met een uitstroomadvies naar vmbo scoren onder het landelijk gemiddelde. De basisschool heeft gefaald als deze geen havist of vwo'er aflevert. Het systeem van leerlinggewichten is onvoldoende om dit recht te trekken. Het is een grote miskenning van die gouden handen van Nederland en van de inspanningen van basisscholen om ieder talent uit leerlingen te halen. De ChristenUnie roept de staatssecretaris op om al op de basisschool praktische vaardigheden te erkennen en scholen niet te bestraffen als ze onder het landelijk gemiddelde uitkomen. De inspectie zou meer contextgericht kunnen werken. Haalt een school het maximale uit de leerlingen? Zitten er misschien meer zorgleerlingen op school? Zijn er misschien kleinere klassen waardoor één praktisch ingestelde leerling een grote invloed heeft op de uitslag van de Cito-score? Dat soort context is belangrijk.
Het derde punt zijn de leerrechten en scholingsbeurs. In ons verkiezingsprogramma en in mijn actieplan pleit de ChristenUnie voor een scholingsbeurs voor werkenden die een beroepsopleiding hebben gevolgd. De langetermijnvisie erachter is dat iedereen even veel jaren recht heeft op bekostigd onderwijs. Toen ik dit plan in het voorjaar lanceerde tijdens een AO werd er al brede steun uitgesproken door andere partijen. De motie die ik samen met mevrouw Straus over dit onderwerp had opgesteld, heb ik toen op verzoek van de minister aangehouden, omdat zij al iets in voorbereiding had. Inderdaad zien we nu dat de Onderwijsraad, VNO-NCW en de SER pleiten voor een dergelijk systeem. Werkenden kunnen hiermee hun kennis bij de tijd houden. Bovendien wordt de positie van mensen met een beroepsopleiding gelijkgetrokken met theoretisch opgeleiden. Ik wil mijn motie na dit debat in stemming brengen en aan de minister vragen welke eerste stappen zij kan zetten op weg naar dit eindbeeld. We zien al vouchers in het hbo en een commissie die rapporteert over vraagsturing in het mbo. Kunnen we als streven vastleggen dat iedereen gedurende zijn werkzame leven recht heeft op bekostigd onderwijs tot aan, laten we zeggen, de Associate degree?
Ik kom bij het vierde punt uit het actieplan. Het rare is dat in het hoger, of theoretisch, onderwijs negatieve prikkels zijn voor laatbloeiers en stapelaars. Is de minister het met mij eens dat studenten die via het beroepsonderwijs instromen, de stapelaars, voldoende kansen moeten krijgen? Is zij bereid om in overleg te gaan met instellingen om stapelaars niet af te straffen, maar juist te ondersteunen?
Ik kom op mijn derde en laatste punt. Al bij de invoering van het leenstelsel heeft de ChristenUnie aandacht gevraagd voor een specifieke groep: studenten met een beperking of chronische ziekte. De heer Rog noemde dat ook al uitgebreid. Zij zijn er echt aantoonbaar op achteruitgegaan. Dat zien we terug in de cijfers: de instroom, de uitstroom uit het hoger onderwijs en de hogere financiële drempels. Dat blijkt nota bene uit cijfers uit de monitor beleidsmaatregelen van de minister zelf. De optelsom wordt nog groter door de grote verschillen in ondersteuning per gemeente en per instelling. Is de minister het met mij eens dat extra voorlichting alleen niet voldoende is, omdat deze groep studenten een ongelijke kans op hoger onderwijs heeft? Misschien moet ik trouwens niet hoger onderwijs, maar theoretisch onderwijs zeggen. Als de minister dat met mij eens is, wil zij deze studenten dan tegemoetkomen met een hogere kwijtschelding voor het extra studiejaar?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Dit is de laatste begrotingsbehandeling voor deze minister en staatssecretaris. Het is een behoorlijk levendig debat, waarin van alles speelt. Er zit nog steeds — dat vind ik wel plezierig — een zodanige levendigheid in, dat het niet alleen maar vanuit loopgraven op elkaar schieten is. De behandeling heeft een aantal dwarsverbanden door de Kamer heen. Dat maakt het debat over de onderwijsbegroting in mijn beleving wat interessanter dan sommige andere debatten, dus ik stort mij er graag in.
De afgelopen jaren zijn er verontrustende rapporten verschenen, waaruit kan worden opgemaakt dat het het kabinet niet lukt om het onderwijsbestel zo in te richten, dat iedereen daar evenveel baat bij heeft. De onderwijsinspectie is heel kritisch: kinderen met hetzelfde niveau hebben geen gelijke kansen. Dezelfde talenten, maar verschillende uitkomsten: dat is door meerderen vandaag aan de orde gesteld. Die kansongelijkheid is niet nieuw, maar is de uitkomst van jarenlang beleid. Er is namelijk gestuurd op het efficiënter maken van ons onderwijsbestel door achtereenvolgende kabinetten en bewindslieden, onder wie ook deze liberale staatssecretaris. Hoe sneller door het onderwijs, hoe beter. Tegelijkertijd is het systeem daarmee minder flexibel geworden. Het opwerpen van barrières, van doorstroombelemmeringen, zorgt samen met allerlei andere zaken zoals het beoordelen en afrekenen op rendement voor een toename van de kansongelijkheid. Je zou kunnen zeggen dat de vroegselectie door het belemmeren van op- en doorstroom onomkeerbaar wordt. De vroegselectie verhardt zich verder en het aantal belemmeringen neemt toe. Op enig moment kun je dan het soort rapporten verwachten dat we de afgelopen tijd hebben gekregen.
Het inzicht dat we daar iets aan moeten doen groeit. Bij het kabinet en een flink deel van de Kamer zie ik dat gelukkig. Zeker van coalitiepartij PvdA zie ik waardevolle voorstellen in haar initiatiefnota. Soms herken ik wel heel erg wat daar staat, zal ik maar zeggen, maar misschien is dat goed, want dan werken we aan een wat breder draagvlak. Ik vraag me soms weleens af of de staatssecretaris hier wel echt hard voor wil lopen. Hoewel we het in de debatten namelijk nog behoorlijk met elkaar eens kunnen worden, zie ik als het aankomt op actie en daadwerkelijk doorpakken om dingen te veranderen, toch vaak dat sprake is van vooruitschuiven of heel erg soft law. Zijn de maatregelen die nu genomen worden in het systeem voldoende? Nee, dat zijn ze nog niet. Is het extra pakket van 25 miljoen voor het bestrijden van kansongelijkheid voldoende? Nee, dat is het zeker niet. Ik vind het overigens prima dat dat pakket er ligt, want er staan waardevolle dingen in, maar daarmee wordt het structurele vraagstuk niet opgelost. Daar is het te weinig voor en bovendien raakt het niet aan de kern van hetgeen in ons onderwijsbestel zal moeten veranderen.
Er werd gezegd dat extra zou worden geïnvesteerd in onderwijs. Er wordt 200 miljoen extra in onderwijs geïnvesteerd. Maar er wordt ook 230 miljoen gekort op de lumpsum, zodat scholen minder bekostiging krijgen. Hoe zit het nu in elkaar? Is er nu sprake van gegoochel met cijfers? Ik hoor heel graag een heldere reactie van de bewindslieden. Ik zie graag dat de bewindspersonen tegelijkertijd meenemen op welke wijze zij het probleem gaan oplossen dat straks ontstaat als er in elk geval een dikke streep gaat door de voorstellen rondom de monumentenaftrek en de scholingsaftrek. Dat heb ik althans begrepen. Hoe wordt daarmee het probleem van nog eens een extra druk van 125 miljoen op de onderwijsbegroting opgelost? Dat wil ik heel graag horen.
Er moet echt gekeken worden naar het systeem. Daarom pleit GroenLinks al een tijdlang voor allerlei veranderingen. Een belangrijk onderdeel daarvan is — zoals wij het noemen — de moderne middenschool. Het is niet zo dat wij een nieuw soort school willen oprichten, maar het gaat om het even samenvatten van een aantal beginselen waaraan het onderwijs zou moeten voldoen, zodat er daarin weer kansen zijn voor iedereen. Voor mijn partij betekent dat een combinatie van het volgende: het zorgen voor brede brugklassen, het echt goed verankeren van het doorstroomrecht zonder allerlei toch nog weer blijvende obstakels en het verlagen van de werkdruk voor docenten. Er moet ook meer geld komen voor scholen om scholieren die het nodig hebben, extra begeleiding en ondersteuning te geven. Daarmee willen we de enorm groeiende private bijleseconomie een halt toeroepen. Dat vinden we ook heel belangrijk. Dat is een van de zorgen die ik tot nu toe nog niet in het debat heb gehoord, maar die in elk geval bij onze fractie enorm leeft. Als je je realiseert dat er intussen ten opzichte van pak 'm beet tien jaar geleden het tienvoudige omgaat in de economie van particuliere bijlessen en omscholing, dan moet je concluderen dat er echt iets niet goed gaat. Dat wordt dus blijkbaar iets gewoons in het onderwijs, terwijl we weten dat dat alleen maar kan als je daar ook echt het geld voor hebt. Het is immers een dure grap om je kind te laten bijscholen. De gevolgen van deze ontwikkeling zouden nog weleens veel groter kunnen worden dan ze nu zijn.
Ik kom te spreken over het stimuleren van brede brugklassen. GroenLinks vindt het een zorgwekkende ontwikkeling dat het aantal brede brugklassen met minimaal twee niveaus afneemt. Dat hebben we al eerder aangegeven. Er is sprake van een toename van categorale brugklassen en er is sprake van een toename van enkelvoudige adviezen. Daar zit dus een relatie tussen. Mijn fractie vindt dat elk kind het recht heeft op een plek in een brede brugklas. Dat betekent niet dat we per definitie vinden dat elke brugklas overal breed moet zijn, want wij willen best ruimte laten voor categorale gymnasia of vmbo-vakscholen, maar een brede brugklas moet wel de norm worden. Als je dat voor elkaar wilt krijgen, zul je er ook echt iets voor moeten doen. Dan moet je niet alleen een brief sturen en zeggen: ik praat er nog eens over. Dan moet je echt actie ondernemen.
Een van de zaken die in de motie stond, die overigens is aangenomen, is dat onderzocht zou moeten worden hoe dat financieel gestimuleerd kan worden. De staatssecretaris heeft duidelijk aangegeven dat hij dat niet wil. Wil hij dat hier nog eens uitleggen? Ik ben het op dit punt apert met hem oneens. Ik denk dat het heel belangrijk is om die brede brugklas ook financieel een prikkel in de goede richting te geven, al was het maar omdat daarmee bijvoorbeeld ook recht gedaan kan worden aan een bezwaar dat eraan kleeft: dat de docent met meer niveaus rekening moet houden en dat de aanpak van zo'n brede brugklas dus ook meer flexibiliteit vraagt.
De voorzitter:
De heer Rog heeft een heel korte vraag.
De heer Rog (CDA):
Mijn vraag ging over het vorige punt: de huiswerkinstituten. We zien inderdaad dat er sprake is van een enorme toename. Dat kan weer leiden tot kansenongelijkheid. De leerlingen die rijke ouders hebben, kunnen naar die huiswerkbureautjes, halen hun toetsen en kunnen verder. Als we straks 20% minder lessen hebben op de basisschool en in het voortgezet onderwijs, welk effect zou dat kunnen hebben op die ongelijkheid tussen leerlingen?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat is nogal een lastige vraag, omdat de oplossingsrichting voor het basisonderwijs verschilt van die voor het voortgezet onderwijs. Ik denk dat het verstandig is om in het voortgezet onderwijs naar iets minder lesuren te gaan. Dan zal er ruimte komen voor leraren om meer te begeleiden. Ik denk ook dat er sprake zou moeten zijn van een bekostigingscomponent die het scholen mogelijk maakt om daarnaast, waar nodig, ook extra formatie in te huren of de formatie uit te breiden om huiswerkbegeleiding en ondersteuning te leveren. Dat moet dus niet gebeuren via een particulier circuit, maar juist de school, die deze verantwoordelijkheid zou moeten hebben, moet de leerling aanbieden wat hij of zij nodig heeft. Er moet dus sprake zijn van een beperking van de werkdruk van leraren, die daardoor meer aandacht kunnen geven, maar er moet ook sprake zijn van een aanvullende financiële voorziening om extra formatie te kunnen inhuren.
De heer Rog (CDA):
Dat klinkt mooi, maar als in het voortgezet onderwijs vijf uur minder les wordt gegeven, zou het dan uiteindelijk zo kunnen zijn dat Sem en Sterre vijf uur naar de huiswerkbegeleiding gaan en dat Saïd en Sharol de klos zijn? Zou de gewenste urenreductie dan niet de kansenongelijkheid doen toenemen?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik zei al dat de vraag van de heer Rog een lastige vraag is. Als je "het zou zo kunnen zijn" verkeerd invult, dan is het resultaat gelijk aan wat de heer Rog schetst. Daarom kon ik helaas niet het kortste antwoord geven. Het vraagt om een enorme zorgvuldigheid. Het betekent niet dat bij minder lesuren wordt gezegd: zoek het maar uit. De beschikbare ruimte dient op een goede manier te worden ingevuld, waardoor de school breder zijn verantwoordelijkheid kan nemen in plaats van er alleen maar voor te zorgen dat de docent al die uren voor het klasje staat.
Voorzitter. De staatssecretaris was niet van plan om de brede brugklas extra financiën te geven. Ik wil daar graag een toelichting op hebben, want naar mijn mening is dat niet verstandig.
Mijn partij is voorstander van het doorstroomrecht. Dat hadden we ook al met deze staatssecretaris besproken. Er is een motie aangenomen waarin klip-en-klaar wordt gevraagd om leerlingen dit recht te verschaffen. De staatssecretaris heeft heel veel tijd nodig om daaraan te werken. Hij zou er nu ongeveer op terugkomen, maar intussen zien we een plan over kansengelijkheid terugkomen. We zien een afgezwakte variant terugkomen waar toch weer voorwaarden aan verbonden zijn. De enige voorwaarde die wat onze fractie betreft acceptabel is, is het hebben van een juiste vooropleiding binnen het onderwijsbestel. Vmbo-tl en vmbo-gl geven toegang tot het havo. Als er een probleem is ten aanzien van de kansrijkheid voor leerlingen om dat niveau te halen, dan is dat een ander probleem. Dat zullen we op een andere manier moeten aanvliegen, maar we moeten het probleem niet van ons bordje schuiven door middel van extra instroomeisen. Extra instroomeisen vormen geen geschikte oplossing, want die oplossing belemmert kinderen in hun ontwikkeling.
Ik wil dat we de discussie over het doorstroomrecht beslechten. Ik ben blij met de inbreng van mevrouw Vermue op dit punt. Ik wil heel duidelijk van de staatssecretaris horen dat hij het nu regelt. Anders zal ik, bij voorkeur samen met alle partijen die daar ook voor voelen, een initiatiefwetsvoorstel indienen dat het doorstroomrecht stevig regelt.
Het een-na-laatste maar zeker niet onbelangrijkste punt is het investeren in leraren. Wij vinden allemaal dat de kwaliteit van leraren een belangrijke graadmeter is voor de kwaliteit van de ontplooiingskansen voor leerlingen. Maar als je eraan gaat werken, stuit je wel op gekke dingen. We zien in elk geval dat de beloning van docenten in het basisonderwijs evident verschilt van de beloning van docenten in het voortgezet onderwijs. Dat is toch gek? Ik denk dat wij allen vinden dat basisschooldocenten even waardevol zijn als docenten in het voortgezet onderwijs. Als het gaat om de ontwikkeling van het kind, is het basisonderwijs minstens zo belangrijk, zo niet nog belangrijker dan het voortgezet onderwijs. Toch is het in de beloning omgekeerd. Dat betekent dat heel veel mensen die zijn afgestudeerd op de pabo, niet eens in het basisonderwijs beginnen of al voor hun 30ste uit het basisonderwijs vertrekken. Dat is niet goed; dat moet echt anders.
Als je bekijkt hoe het in elkaar zit, kom je op gekke dingen. Het wordt heel technisch. Het gaat over salarisschalen en dergelijke. We moeten vaststellen dat de salarisschalen in het basisonderwijs wat lager zijn dan de salarisschalen in het voortgezet onderwijs. Dat is gek, maar dat is nog niet eens het grootste verschil. Het grootste verschil zit hem in wat men "de derde schaal" noemt: schaal LC. In het basisonderwijs zijn niet meer dan een paar honderd docenten ingeschaald in LC. Die schaal wordt dus helemaal niet benut in het basisonderwijs. Hoe komt dat? Het ligt op de een of andere manier aan functiebeschrijvingen en salariëringsnormen die op dit punt best gek zijn. Als wij het basisonderwijs een serieuze plek willen geven, zou onze fractie ervoor pleiten om hier te beginnen en te zeggen: we gaan ervoor zorgen dat er ook in het po een heel duidelijke mogelijkheid komt in de LC-schaal en daarna overigens ook in de LD-schaal door te stromen, opdat we ervaring vasthouden. Dat kun je niet alleen koppelen aan opleidingsvereisten maar ook aan ervaringsvereisten, aan bijscholingskwesties en aan verantwoordelijkheden. Laten we dat doen. Ik wil een amendement indienen waarmee ik beoog dat daar ten minste een experiment mee wordt gedaan en dat één school of enkele scholen worden begeleid om op een andere manier met de functiewaardering om te gaan. Laten we bekijken of dat kan betekenen dat we naar een betere beloning in het basisonderwijs toegroeien, met behoud van ervaring en deskundigheid en ter versterking van ervaring en deskundigheid.
Voorzitter. Ik wil vrolijk eindigen. Ik ben blij dat de staatssecretaris 15 miljoen heeft vrijgemaakt voor het uitvoeren van de motie van mijn zijde waarin werd gevraagd om aanvullende bekostiging voor asielkinderen in het tweede jaar. Daar is een flink robbertje over gevochten. Het is niet vanzelf gegaan, want de Kamer moest eraan te pas komen om dit heel duidelijk bij motie te vragen. Maar hoe dan ook, het is nu wel geregeld. Er zijn adequate financiën en daar ben ik blij mee. Daarmee sluit ik mijn verhaal af, voorzitter.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Laat ik mij om te beginnen aansluiten bij het pleidooi van mijn collega van de ChristenUnie om 1917 op waardige wijze te herdenken. Het is de moeite waard. Er is al verwezen naar het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht, een buitengewoon boeiend museum, waar men niet alleen 1917 maar ook het effect van de enorme diversiteit van onderwijsinstellingen en onderwijsrichtingen laat zien. Die diversiteit is mede het gevolg van de onderwijspacificatie. Het wordt daar tastbaar, zelfs bijna voelbaar. Dan snap je opeens welke enorme maatschappelijke rijkdom het voor ons land is dat we geen staatsonderwijs maar maatschappelijk verankerd onderwijs hebben. We hebben onderwijs dat meeademt met de samenleving zoals die zich ontwikkelt.
Ik was ook blij met de enthousiaste bijval van de zijde van de VVD over de beslechting van de schoolstrijd, de onderwijspacificatie. Het doet mij deugd dat er hier twee mensen met ere worden genoemd. De eerste is Thorbecke die in 1848 de vrijheid van onderwijs in de Grondwet verankerde. Omdat er toen werd verzuimd om de financiële gelijkstelling te verankeren, ging de strijd nog een tijd door. Onder leiding van Cort van der Linden werd de onderwijspacificatie vervolgens tot een goed einde gebracht. Het is overigens een iets te ruimhartige claim om Cort van der Linden maar gelijk als liberaal in te lijven, want hij was partijloos. Hij gaf wel leiding aan een liberaal en vrijzinnig-democratisch kabinet.
Ik wil nu toch ook een waarschuwende vinger heffen, want er is nog een liberaal die een grote rol heeft gespeeld in de onderwijsstrijd. Dat was Kappeyne van de Coppello, die in 1874 een wet op het lager onderwijs door de Tweede Kamer leidde. Omdat die wet niet voorzag in de financiering van christelijke scholen, bracht hij daarmee het christelijk onderwijs in grote moeilijkheden. Hij werd daarop gewezen en toen was zijn reactie: ach, dat is toch maar een minderheid. Die minderheid moest dan maar onderdrukt worden, want dan zijn zij, als zij niet mee willen gaan, de vlieg die de ganse zalf bederft en heeft zij — die christelijke minderheid — in deze maatschappij geen recht van bestaan. Ook dat is liberale taal. Nee, dat is geen liberale taal maar taal van een liberaal! Ik zie de heer Duisenberg wijzen en dat waren inderdaad andere liberalen. Ik zou me met hen ook niet willen identificeren.
Voorzitter. Dit gezegd hebbende begin ik aan mijn betoog. De overheid verwacht van basisscholen dat zij leerlingvolgsystemen gebruiken om de ontwikkeling van leerlingen te volgen. Je kunt bijvoorbeeld met allerlei kleurtjes in beeld brengen hoe een leerling ervoor staat. Een soort stoplichtmethode heet dat dan. Het zou eigenlijk wel handig zijn als we ook zo'n soort kabinetvolgmethode hadden, waaraan we kunnen zien hoe het onderwijsbeleid ervoor staat. Toch is het ook de vraag of zo'n systeem van rood, oranje en groen wel toereikend zou zijn.
De SGP stelt zich aan het einde van deze kabinetsperiode in ieder geval de volgende vragen. 1. Wat ging en wat gaat er goed? 2. Welke bestaande problemen liggen er nog en zijn nog niet opgelost. 3. In welke niet-bestaande problemen heeft het kabinet zijn tanden gezet?
Het zal duidelijk zijn dat we voor de eerste categorie de kleur groen kunnen hanteren. We geven daarmee dus aan wat er goed gaat. De tweede categorie betreft de bestaande problemen die nog niet tot een oplossing zijn gebracht. Voor die categorie kunnen we de kleur oranje of rood hanteren. Ik liep echter vast bij de derde categorie, namelijk de niet-bestaande problemen waar het kabinet zijn tanden in heeft gezet. Ik kon daar in het "stoplichtmodel" geen kleurtje voor vinden.
Maar goed, laten we beginnen met de vraag wat er goed gaat. Ik wil immers met het goede nieuws beginnen. Laten we met dankbaarheid constateren dat het onderwijs in deze kabinetsperiode, tijdens een stevige crisis, in hoge mate ontzien is. Sterker nog, er is per saldo flink wat extra geld in het onderwijs geïnvesteerd, ondanks allerlei discussies die ik ook kan plaatsen en waarvan ik ook benieuwd ben wat de reactie daarop is. Ik doel niet op het geld dat eerst bij de studenten uit de zak geklopt is, maar op het echte geld en dat is niet zo'n klein beetje. Dit soort opmerkingen tussendoor horen er gewoon bij.
Ook de manier waarop de invoering van het passend onderwijs wordt begeleid, is een compliment waard. Ik weet dat ik nu volgens sommigen vloek in de kerk, maar ik wil dat toch hardop gezegd hebben. Er is een megaoperatie gaande. Er wordt een enorme stelselwijziging doorgevoerd ten behoeve van de begeleiding van leerlingen met een extra zorgvraag. Er is nog ongelooflijk veel werk te doen en soms gaan er ook echt dingen fout, maar de manier waarop zelfs in individuele gevallen gezocht wordt naar oplossingen, verdient navolging. Ik spreek daarover zonder voorbehoud mijn waardering uit voor het kabinet.
Het derde punt van waardering is dat het kabinet, na wat wilde plannen, het bestaansrecht van kleinere scholen blijft erkennen. Dat is niet alleen ongelooflijk goed nieuws voor ouders, maar ook voor de samenleving in een dorp, waarin men eigenlijk niet zonder school kan, omdat anders de cohesie in zo'n dorp wordt aangetast.
Op al deze punten springt het stoplicht dus nadrukkelijk op groen. Dat wil zeggen: ga zo door!
Ik kom op de tweede categorie. Welke bestaande problemen zijn nog niet opgelost? In deze kabinetsperiode is stevig gediscussieerd over toetsen in het onderwijs. Hoewel de nuance vaak zoek is, doet het de SGP toch deugd dat er een kentering is gekomen in het beleid om steeds meer te toetsen. De eindtoets werd aan het begin van deze kabinetsperiode nog verplicht gesteld, maar daarna is toch min of meer een pas op de plaats gemaakt. Maar de SGP heeft op dat punt toch nog wat zorgen. Het wetsvoorstel waarmee de diagnostische tussentijdse toets verplicht wordt, bestaat nog steeds. Sterker nog, het kabinet heeft al de bevoegdheid om deze toetsen zonder wetswijziging op te leggen. De gedachte dat die verplichting er vroeg of laat gaat komen, wordt hiermee gevoed. Je merkt ook dat sommige scholen eigenlijk al voorsorteren op die verplichting, hoewel ze er op zichzelf genomen helemaal niet enthousiast over zijn. Dat is onwenselijk en daarom heeft de SGP samen met het CDA recentelijk een wetsvoorstel ingediend om de vrijheid van scholen te onderstrepen en daadwerkelijk te beschermen. We wachten de verdere behandeling natuurlijk af, maar het zou prachtig zijn als dit kabinet een duidelijk signaal van vertrouwen in de scholen zou afgeven.
Het volgende probleem dat nog niet is opgelost, is het beoordelen van leerresultaten. Het huidige systeem leidt ertoe dat kwetsbare leerlingen als bedreiging voor de schoolscores kunnen worden ervaren. Dat is natuurlijk precies wat we niet willen, en dat geldt eigenlijk ook voor de scholen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we met een correctiemodel werken, waarvan we al jaren weten dat het eigenlijk niet in orde is, omdat er te weinig indicatoren en factoren meewegen. Mijn collega Dijkgraaf heeft daarover al bij de begrotingsbehandeling van 2010 een discussienota aangeboden en die is nog steeds uiterst actueel. Het voorstel dat nu ontwikkeld wordt, stelt de SGP nog niet gerust. We blijven werken met een abstract model dat geen recht kan doen aan de concrete situaties van scholen, bijvoorbeeld de omvang van de zorgvraag van leerlingen. Wil de staatssecretaris verkennen op welke manier er meer maatwerk in de beoordeling van schoolresultaten geleverd kan worden? Een voorbeeld is onderbouwde afwijking. Dat principe wordt vaker toegepast. In de governance is dan het vaste uitgangspunt: pas toe of leg uit.
De SGP vraagt daarnaast aandacht voor een knelpunt dat op kortere termijn verholpen kan worden. Basisscholen worden niet afgerekend op een actueel, maar op een verouderd landelijk gemiddelde. Ik vraag de staatssecretaris om dit aan te pakken.
Ook de kwestie van het thuisonderwijs is nog niet opgelost. Omwille van de tijd beperk ik mij tot de vraag hoe het staat met de procedure ten behoeve van het voorgenomen wetsvoorstel inzake thuisonderwijs. En hoe staan organisaties voor thuisonderwijs daartegenover?
Een laatste puntje dat nog niet is afgewerkt, is het debat over de prestatieafspraken. Daarop komen wij nog uitvoeriger terug, maar ik wil hier alvast wel het statement maken dat je kwaliteit niet kunt vangen in een paar cijfers. Dat is vaker aan de orde geweest. Ook hierbij kunnen allerlei onbedoelde effecten optreden. Wat vindt de minister hiervan?
Op deze punten staat het beeld dus eigenlijk op oranje. Het kan groen worden, maar het kan ook rood worden.
Als laatste ga ik in op de niet-bestaande problemen die het kabinet wil oplossen. Ik denk hierbij aan de uitwerking van het lerarenregister, maar daarover zal ik het verder niet hebben.
Een ander punt is wel van belang: de grote verbouwing in het schoollandschap om ouders meer keuzevrijheid te geven. Het systeem voor het stichten van scholen moet tegen de vlakte. Bij zulke plannen is het verstandig om eerst de omgeving te vragen wat die nodig vindt. Wij hebben daartoe een motie ingediend, maar in tegenstelling tot het verzoek in de motie is in het onderzoek, althans in wat wij daarvan tot nu toe gezien hebben, niet de feitelijke tevredenheid over het bestaande model getoetst, maar de fictieve behoefte op basis van abstracte indicatoren. Gelukkig hebben wij inmiddels ook informatie uit een ander onderzoek, van TNS NIPO, maar dan door de inzet van bestuurdersorganisaties. De conclusie van alle onderzoeken tot nu toe is in ieder geval dat het probleem zeer beperkt is.
De voorzitter:
Gaat u afronden?
De heer Bisschop (SGP):
Ik ga afronden.
Andere behoeften dan denominatie kunnen ook binnen het systeem keurig worden opgelost. Welk probleem wordt hier dus mee opgelost? Gaan de vele zorgen over en risico's van de uitwerking hiervan inmiddels niet zwaarder wegen dan de gehoopte en ook nog eens beperkte voorzitter … eh, beperkte voordelen. Excuses, voorzitter. Zo zou ik u niet durven typeren! Het gaat over de beperkte voordelen.
Hier krijgt het beeld eigenlijk geen kleur. Het is meer een soort sneeuwscherm geworden en het dreigt op een groot, diep, zwart vlak uit te lopen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris en de minister.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Volgens DENK moet het onderwijs een bron van ontplooiing zijn voor iedere Nederland. Iedereen, wat zijn afkomst ook is en hoeveel geld zijn ouders al dan niet verdienen, moet zich gesteund voelen door het feit dat het onderwijs in Nederland iedereen gelijke kansen biedt. Maar is dat wel zo? Vier jaar lang zwaait het koppel Bussemaker en Dekker nu de scepter op onderwijs. Het is pijnlijk, maar waar: de tweedeling in het onderwijs is enorm en nog nooit stonden gelijke kansen zo onder druk.
Onderwijs moet ertoe leiden dat ieder uniek talent in een kind wordt herkend, ongeacht wie het is. Ieder kind moet worden opgeleid om uiteindelijk een bijdrage aan de samenleving te kunnen leveren, maar anno 2016 krijgen kinderen steeds vaker een lager schooladvies en eindigen ze steeds vaker op een lager niveau doordat hun ouders een lagere opleiding en/of een kleinere portemonnee hebben. Kinderen presteren minder in het onderwijs omdat hun ouders ergens over onze landsgrenzen zijn geboren, terwijl deze kinderen genoeg talent hebben en intelligent genoeg zijn om er meer uit te halen.
Om de tweedeling en kansenongelijkheid in het onderwijs aan te pakken, moet er wat aan de onderadvisering van kinderen met lager opgeleide ouders en met een migrantenachtergrond worden gedaan. Zowel de inspectie als de OESO trekt hierover aan de bel. Leraren kunnen bewust of onbewust bevooroordeeld zijn. Daarom moet het bewustzijn vergroot worden door de expertise over onderadvisering bij leraren te vergroten en hier meer aandacht aan te geven bij de lerarenopleiding.
Er moet werk gemaakt worden van het aantal adviezen dat bijgesteld wordt na een hogere eindtoets. Dat gebeurt nu in slechts een op de vijf gevallen. Er zijn schoolbesturen waar ondanks hogere toetsresultaten geen enkel schooladvies wordt bijgesteld. Kinderen die een hoger niveau aankunnen, moeten gewoon op een hoger niveau kunnen instromen. Geef kinderen daarom een recht op deelname op een hoger niveau door automatische bijstelling van het advies als het toetsresultaat hoger uitvalt. Graag krijgen wij een reactie van de minister.
In plaats van minder moet er meer geld worden uitgetrokken voor het onderwijsachterstandenbeleid. Leerlingen uit kansarme regio's stromen steeds minder vaak door naar het hoger onderwijs. De 5 miljoen extra die dit jaar naar het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid gaat, is nogal karig als het kabinet echt werk wil maken van het bestrijden van de tweedeling en de kansenongelijkheid. Bovendien komt er nu 5 miljoen bij, maar in 2018 gaat er 40 miljoen af.
Er moet ook werk gemaakt worden van het vergroten van de ouderbetrokkenheid in relatief kansarme gezinnen. Ouders uit kansarme gezinnen blijken vaker minder in staat te zijn om op te komen voor hun kind. Versterk daarom de ouderorganisaties binnen het onderwijs en zorg ervoor dat juist de ouders die ondersteuning nodig hebben, moeilijk bereikbare ouders, de weg naar die ouderorganisaties weten te vinden. En vooral: verplicht scholen om voorlichting te geven over de rechten en mogelijkheden van ouders bij het schooladvies en andere belangrijke zaken die essentieel zijn voor de toekomst van een leerling.
Samen met de toenemende tweedeling vormt het leenstelsel, dat eigenlijk de naam "schuldstelsel" zou moeten hebben, een dodelijke cocktail. Studenten willen het schuldstelsel niet. 84% van de studenten vindt het schuldstelsel gewoon een slechte zaak. Zij noemen het schuldstelsel een privilegestelsel, want volgens hen verkleint het de toegankelijkheid van het onderwijs. Steeds minder studenten wonen op kamers, omdat zij dit door het schuldstelsel niet meer kunnen betalen. Daardoor kunnen zij soms niet de studie kiezen die zij eigenlijk zouden willen volgen en krijgen zij minder mee van het studentenleven. Studenten willen ook geen langere stages meer, omdat zij een hogere studieschuld daardoor vrezen. Daardoor doen zij minder ervaring op in de praktijk en komt de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt onder druk te staan.
Behalve door het leenstelsel en de kansenongelijkheid worden veel jongeren ook belemmerd door discriminatie op de stagemarkt. Een op de drie Turks-Nederlandse, een op de vier Marokkaans-Nederlandse en ruim een op de vijf Surinaams-Nederlandse studenten komen moeilijk aan een stageplek vanwege discriminatie. Dat deze discriminatie plaatsvindt, kan niet meer ontkend worden. 30% van de bbl-stagebedrijven zegt meer te hebben aan stagiairs zonder migrantenachtergrond dan stagiairs met een migrantenachtergrond. Behalve met discriminatie op de stagemarkt blijkt ook dat verschillende sectoren te maken hebben met een tekort aan stageplaatsen, zoals in de verpleging of vakmanschap.
DENK vindt het onacceptabel dat studenten langs de lijn zitten door discriminatie of een tekort aan stageplekken. DENK doet daarom een oproep aan deze minister. Wij weten dat u het niet ziet zitten. Collega Jadnanansing had er een motie over ingediend en die is aangenomen in de Kamer. Vraag je af "zou het nog wel kunnen?", maar stap over die procedurele bezwaren heen. Toon wat sociaaldemocratisch lef. Geef die studenten een stagegarantie. Maak onderwijsinstellingen er wettelijk verantwoordelijk voor dat studenten een stageplek krijgen. Natuurlijk moeten zij dit doen in overleg, samenspraak en samenwerking met gemeenten, leerbedrijven en maatschappelijke organisaties, maar door een stagegarantie krijg je meer druk op de ketel. Dat is nodig, want zo zit geen student meer thuis omdat het onmogelijk is om een stageplek te vinden. Zo loopt geen student meer vertraging op. Zo nemen partijen hun verantwoordelijkheid en lossen wij een hardnekkig probleem op.
Gelijke kansen binnen het onderwijs gelden wat ons betreft niet alleen voor leerlingen. Die gelden ook voor ouders die een school willen beginnen. DENK staat pal voor artikel 23 van onze Grondwet. Wij staan pal voor onderwijsvrijheid en keuzevrijheid van ouders om een school te kiezen.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is buitengewoon goed om te horen. Ik vraag de heer Kuzu hoe kijkt naar Gülenscholen. Mogen die er in Nederland ook zijn?
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is ook goed nieuws. Hoe kijkt hij dan naar de acties die er geweest zijn van groepen ouders die actief hebben geprobeerd om andere ouders te beïnvloeden om hun kind van zo'n school af te halen?
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik zei net al — ik denk dat de heer Van Meenen daar ook voor staat — dat het hier ook gaat om de keuzevrijheid van ouders. Intimidatie, bedreigingen en geweld toepassen, daarvan is bekend dat wij keer op keer hebben gezegd dat dat niet is toegestaan. Ouders hebben echter het recht om te kiezen op welke school zij hun kinderen zetten en op welke school niet. Laten we die keuze aan de ouders laten.
De heer Van Meenen (D66):
Vindt de heer Kuzu dat in de situatie van de Gülenscholen dat recht van ouders om te kiezen om hun kind wel op zo'n school te houden in het geding is gekomen door de acties die er zijn geweest?
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik denk dat elke ouder daar een andere keuze en een eigen afweging in maakt. We moeten de keuze van de individuele ouder daarin respecteren. Als een ouder er bewust voor kiest om zijn kind naar zo'n school te sturen, is dat prima. Als een ouder ervoor kiest om zijn kinderen naar een katholieke school of een protestante school te sturen, is dat ook allemaal prima. Dat is artikel 23 van onze Grondwet, dat is de onderwijsvrijheid zoals wij die in Nederland kennen en daar staan wij pal voor.
Wij staan dus pal voor de keuzevrijheid en de onderwijsvrijheid van ouders. Is het bijzonder onderwijs nog wel in goede handen bij deze regering en bij sommige gemeenten? Wij krijgen veel signalen van mensen die een islamitische school wensen op te richten dat zij belemmerd worden. Zij hebben het idee dat er gemeentelijk en landelijk tegenwerking is met betrekking tot initiatieven op het gebied van met name het islamitisch onderwijs. Het meest aansprekende voorbeeld is de Stichting Islamitisch Onderwijs in Amsterdam, die herhaaldelijk aan de bel heeft getrokken over belemmeringen die zij ervaart. De staatssecretaris is daarvan op de hoogte. Ik zou aan de liberaal in hem willen vragen of hij het ermee eens is dat de wet er juist is om burgers te beschermen tegen de willekeur en de macht van de overheid. Dit is een retorische vraag, uiteraard. Waarom blijven de staatssecretaris, het ministerie en de gemeente Amsterdam deze mensen dan tegenwerken, ondanks dat er rechterlijke uitspraken zijn die in het voordeel zijn van de mensen zijn die zij tegenwerken? Geldt artikel 23 wel voor iedereen? Voelt de staatssecretaris zich gehouden aan de wet? Zo ja, stop dan met die tegenwerking. Zo nee, wees daar dan ook gewoon eerlijk over. Zeg het dan gewoon op zijn orwelliaans: alle initiatiefnemers van onderwijsinstellingen zijn gelijk, maar sommige zijn gelijker dan andere.
Ik sluit af. Het onderwijs is de levensader van onze samenleving. Zorg dat iedereen gelijke kansen heeft, steun onze leraren en maak onze scholen leerbaar. Doe het voor onze kinderen.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik kom even terug op het betoog van de heer Kuzu over het verplicht bijstellen op basis van de Cito-toets, als tweede objectieve criterium bij onderadvisering. Mijn andere punt is stagegarantie. Ik ben blij dat hij twee plannen noemt, waarvan er een al vier jaar geleden door de PvdA is ingebracht. Dat had geen meerderheid, maar ik ben blij dat hij aansluit.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Mohandis (PvdA):
Dan het andere punt. We hebben een prachtige initiatiefnota gepresenteerd als fractie, om gelijke kansen te bevorderen. Kunnen wij ook een prachtige initiatiefnota verwachten van DENK over het bevorderen van gelijke kansen, mijnheer Kuzu? Dan moet u er ook bij zeggen dat het uw plannen zijn, want wij kwamen wel eerder. U kunt niet straks zeggen: dit zijn de plannen van DENK. Dan verwacht ik ook van u heel mooie ideeën om gelijke kansen te bevorderen en als we het eens worden, gaan we samen optrekken.
De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Prima.
De voorzitter:
Dan geef ik tot slot in deze termijn van de Kamer het woord aan de heer Van Klaveren, die spreekt namens de Groep Bontes/Van Klaveren.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Voorzitter. Het onderwijs is het fundament van een welvarende toekomst, cruciaal voor de ontwikkeling van ons land. Helaas wordt het onderwijs nog vaak gezien als laboratorium van achterhaalde maakbaarheidsidealen. Waar men voorheen in onderwijsland voornamelijk PvdA-hervormingen voor de kiezen kreeg — denk aan de basisvorming, de tweede fase en het studiehuis — is het nu een staatssecretaris van VVD-huize die graag wil hervormen. Zo lezen we in het eindadvies van Platform Onderwijs2032, een rapport over de toekomst van de onderwijs, dat men wil gaan inzetten op sociale competenties, vakoverstijgende vaardigheden, ICT-geletterdheid en creativiteit.
Het lijkt of de geschiedenis zich herhaalt. Oude wijn in nieuwe zakken. Het zijn praktisch dezelfde zogenaamde onderwijsvernieuwingen waarvan de commissie-Dijsselbloem in 2008 al stelde dat ze de kwaliteit niet ten goede komen en serieuze wetenschappelijke onderbouwing missen. Het wordt tijd dat wij teruggaan naar de basis: kennisoverdracht. Terecht wees de vereniging Beter Onderwijs Nederland op het gegeven dat meer dan 10% van de Nederlandse kinderen die het basisonderwijs verlaten, functioneel analfabeet is. Als deze leerlingen vervolgens op de middelbare school vooral leren samen te werken en creatief te zijn, wordt het fundamentele taalprobleem uiteraard niet opgelost. Het toepassen van vaardigheden is in die context holle retoriek, zolang men de basisstof niet beheerst.
Hetzelfde geldt voor het rekenen. Daarmee is het inmiddels zo belabberd gesteld, dat het kabinet zich genoodzaakt zag een rekentoets in te voeren voor het voortgezet onderwijs. Dit probleem zet zich door. Zelfs op hogescholen en universiteiten moeten er inmiddels instaptoetsen worden afgelegd om te bepalen of aankomende studenten wel voldoende niveau hebben op het vlak van taal en rekenen. Hoogleraar Anna Bosman van de Radboud Universiteit stelt dat het vooral met de spelling hopeloos gesteld is. De Haagse Hogeschool merkt op dat liefst 80% van de eerstejaars niet het gewenste startniveau heeft bij de taaltoets.
Leerlingen zijn niet geholpen met uitgeholde diploma's en docenten met oppervlakkige vakkennis. Plannen van de PvdA om bevoegdheden uit te reiken voor een cluster van vakken in plaats van eerste- en tweedegraads vakbevoegdheden, zijn dan ook onnozel en contraproductief. Wat VNL betreft, wordt het probleem aangepakt bij de kern. Geen lapmiddelen meer. Goed opgeleide docenten en het centraal stellen van ware kennisoverdracht. Het fors verhogen van het niveau van taal- en rekenonderwijs. Maak het vak weer aantrekkelijk door het salaris te verhogen en de klassen te verkleinen. Geen experimenten meer, geen drempelloze overgangen tussen niveaus en toe naar een strenge selectie aan de poorten van hogescholen en universiteiten. Is de minister bereid om hierop in te zetten? Graag een reactie.
Er lijkt geen eind te komen aan het aantal plannen en projecten op het vlak van onzinnige onderwijskundige vernieuwingen. Juist op het terrein waar het werkelijk tijd is voor gegronde vernieuwing, artikel 23, gebeurt er vrijwel niets. Dat is vreemd. Het stelsel is volgend jaar honderd jaar oud en nog volledig afgestemd op de verzuilde situatie van toen. Nederland is echter veranderd. De realiteit van de voortschrijdende secularisering heeft het bestaande multireligieuze model, waarbij ook religieus onderwijs door de staat wordt bekostigd, ingehaald. Nederland is fundamenteel veranderd. De zuilenstructuur van weleer is achterhaald en niet langer een weerspiegeling van de religieuze organisatie van de Nederlandse bevolking. Blijkens onderzoek van dr. Bernts en dr. Berghuis komt liefst 82% van de burgers inmiddels nooit tot bijna nooit meer in een kerk. Dit staat los van de vraag of dit gewenst is of niet. Bijna 70% behoort niet meer tot een kerkelijke gezindte. Uitgesproken atheïsten vormen inmiddels een grotere groep dan uitgesproken theïsten. De onderzoekers spreken zelfs van marginalisering en een wijkend christendom.
De heer Beertema (PVV):
Ik verbaas mij een beetje over dit geluid. Wij kennen elkaar natuurlijk al wat langer. Ik ken de heer Van Klaveren als een geharnast voorstander van artikel 23 en de vrijheid van ouders. Hij zegt nu ineens dat de secularisatie zo hard is toegenomen. Is dit gebeurd sinds hij ons verlaten heeft? Of heeft hij gewoon een draai gemaakt omdat zijn voorman, de heer Roos, met deze berichten naar buiten is gekomen?
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Nee, er is weinig veranderd, moet ik collega Harm — collega Beertema, moet ik zeggen — nageven. Ik ben altijd voorstander geweest van religieus onderwijs, maar niet betaald door de Nederlandse staat. Omdat er binnen de PVV zoals bekend weinig inhoudelijke discussie is, hebben wij dat misschien nooit op een dusdanige manier kunnen uitwisselen.
De heer Beertema (PVV):
Heeft het misschien ook te maken met het feit dat er eigenlijk gewoon een diepe angst is voor het islamitisch onderwijs en dat u, om dat af te schaffen, heel artikel 23 maar aan de dijk zet? Want daar lijkt het ook wel een beetje op.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Als collega Beertema, die ik overigens persoonlijk graag mag, nog even wil wachten? Ik kom straks inderdaad ook op het islamitisch onderwijs. Dat is zeker ook een punt.
De heer Rog (CDA):
Ik begrijp dat de Groep Bontes/Van Klaveren zichzelf graag afficheert als een klassiek-liberale groepering. Ik heb eerder al berichten gelezen dat ze voor staatswiet zijn. Ik begrijp nu dat ze ook voor staatsonderwijs zijn. Kan de heer Van Klaveren dat toelichten? Wat is er in hem gevaren dat ouders niet zelf mogen bepalen naar welke school ze hun kinderen sturen? Moet de wethouder of misschien de minister, een sociaaldemocraat, dat bepalen? Kijkt u maar alstublieft uit hoor, mijnheer Van Klaveren, dat gaat helemaal mis!
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Het zou prettig zijn als collega Rog zich wat meer verdiept in het klassiek-liberalisme. Dat kan nooit kwaad voor een christendemocraat. Het klassiek-liberalisme is voor een kleine overheid, een kleine staat. Wij willen geen overbodige opsmuk als het gaat om bijvoorbeeld de bekostiging van zaken die het maatschappelijk middenveld zelf kan regelen. Dat moet de heer Rog toch aanspreken. De religieuze component van onderwijs kan prima door mensen zelf geregeld worden. Kinderen zitten gemiddeld 30 uur op school. De rest van de week kan men thuis doen aan religieuze vorming. Dat lijkt mij geen taak voor de staat. Dat is heel klassiek-liberaal. Als het gaat om bijvoorbeeld de wiet, waar de heer Rog naar verwees, kan ik zeggen: er komt geen staatswiet.
De heer Bisschop (SGP):
Toch nog een geruststellende gedachte. Toch verbaas ik me een beetje over het betoog van collega Van Klaveren. 82% van de ouders kiest voor niet-openbaar onderwijs. Blijkbaar doen ze dat, in de ogen van de heer Van Klaveren, fout. Want of ze gaan niet meer naar kerk of ze geloven nergens meer in, maar ze kiezen wel voor een christelijke school. Dus moet die mogelijkheid hen ontnomen worden. Dat is toch een rare redenering? Als de heer Van Klaveren de vrijheid, het recht van ouders vooropzet en hen ook die vrijheid wil gunnen, dan kan het toch niet zo zijn dat daarvoor het hele onderwijsstelsel maar op de schop moet?
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Dat is ook niet zo. Het huidige stelsel is een overblijfsel van een periode die gestart is in 1917. Vandaar dat je meer religieuze of confessionele scholen dan openbare scholen hebt. Voor de rest denk ik dat mensen heel prima in staat zijn om eigen keuzes te maken als het gaat om religieuze vorming. Het enige wat wij stellen, is dat dit niet betaald moet worden door de staat. Mensen kunnen nog steeds hun kind religieus vormen. Dat kan op een christelijke manier, een hindoemanier, het maakt niet uit op welke manier, alleen niet betaald met de centen van de belastingbetaler.
De heer Bisschop (SGP):
Ouders die hun kinderen naar een christelijke school sturen, moeten dus zelf maar voor aanvullende bekostiging zorgen, in de optiek van de heer Van Klaveren, om dat te realiseren? Ouders die hun kinderen naar een openbare school sturen, hebben die kosten dan niet.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Alle mensen krijgen gewoon algemeen vormend onderwijs. Eén plus één is twee op de christelijke school, maar ook op de openbare school. Dat blijft dus hetzelfde. De religieuze vorming kan thuis plaatsvinden of in de kerk. Voor 1917 gebeurde dat ook. Dat is dan net iets voor de periode dat uw partij ontstond, maar dat was echt zo.
De heer Bisschop (SGP):
Dat was toen precies de reden om zich in te zetten voor grondwettelijke verankering van financiële gelijkberechtiging tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Dat had te maken met het algemeen kiesrecht, natuurlijk.
De heer Bisschop (SGP):
Dat was juist de inzet, omdat er niet financieel gelijkberechtigd werd. Maar ouders die kiezen voor openbare scholen en aan levensbeschouwelijke vorming willen doen, moeten dat dan ook maar zelf bekostigen? Met andere woorden, u zadelt al die ouders met een extra last op. U bezuinigt dan wel een beetje op het onderwijs, neem ik aan?
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Het is helemaal geen extra last. De kerk bestaat nu ook zonder bekostiging van de Nederlandse staat. Die blijft dus gewoon bestaan. Alleen waar nu de religieuze vorming plaatsvindt op school, zal dat wat intensiever thuis moeten gebeuren. Dat hoeft niet meer te kosten, want een verhaal vertellen kost geen geld. Voor de rest kan dat natuurlijk ook in de kerk. Als u het in het geheel bekijkt, ziet u dat we een fantastisch sociaaleconomisch verhaal hebben. De lasten dalen bij ons gigantisch. Wij hebben een vlaktaks van 25%. Mensen houden ook veel meer geld over in de portemonnee. Als mensen graag een religieuze instelling zouden willen starten met hun eigen geld, moeten ze dat vooral doen.
De heer Bisschop (SGP):
Neutraal onderwijs bestaat niet. Dat is al eerder betoogd. Ik hoop dat wij het daarover eens zijn. Mijn probleem is dat, als ouders hun kinderen niet godsdienstig gevormd willen hebben maar levensbeschouwelijk, u daar dan ook voorzieningen voor moet treffen. Dan moet u daar ook subsidies aan geven of juist niet. Het wordt toch een volslagen oneetbare brij, dat onderwijs van u?
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Nee, het wordt juist heel erg helder: wij hebben gewoon één vorm van algemeen vormend onderwijs. De religieuze of levensbeschouwelijke vorming kan thuis plaatsvinden. Zoals ik net al aangaf, kan dat gelden voor mensen met een christelijke achtergrond, een hindoeachtergrond of wat voor achtergrond dan ook. Het wordt erg overzichtelijk.
De heer Bruins (ChristenUnie):
De heer Van Klaveren heeft het over algemeen vormend onderwijs. Wij vormen onze kinderen. Dat gaat niet over 1+1=2. Natuurlijk is 1+1=2 redelijk neutraal …
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Dan zijn wij dat in ieder geval met elkaar eens. Dat is goed.
De heer Bruins (ChristenUnie):
… als je in het cartesisch stelsel werkt. Maar wij vormen onze kinderen. Dat omvat alle aspecten: burgerschap, hoe je in de maatschappij staat, wat voor mens je bent, wie je bent, hoe je omgaat met je gevoelens en met anderen. Wij vormen onze kinderen. Dat heeft alles, alles te maken met hoe je in het leven staat. Dat kan niet worden gezien als zo maar even neutraal 1+1=2. Dan doet de heer Van Klaveren scholen tekort. Hij doet leraren tekort. Hij doet leraren en ouders tekort.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Nee, dat doe ik absoluut niet. Ik ben zelf ook leraar geweest en ben op dit moment ook vader van drie heel mooie kindjes. Als ik die religieus zou willen vormen, dan doe ik dat thuis. Dan doe ik dat in de kerk. Dan doe ik dat op een catechisatieclubje. Dat hoeft niet per definitie op school met gesubsidieerde middelen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
De heer Van Klaveren maakt een kunstmatig onderscheid tussen religieus en niet-religieus. Vormen gaat over levensbeschouwing. Dat gaat over wie je als mens bent, over hoe je naar mens en maatschappij kijkt, en over hoe je over het leven denkt. Dat is allemaal deel van de vorming. Je kunt dat niet scheiden van andere delen van het onderwijs. Wij vormen onze kinderen. Het gaat hier niet om informatieoverdracht. Het gaat hier over kennis en wijsheid.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Ja, maar dat gaat wel degelijk over informatie. Dat is kennis ook, ook in uw optiek, hoop ik in ieder geval. Verder gaf ik al aan dat dat prima thuis kan. Dat hoeft niet met bekostiging of steun vanuit de overheid.
De voorzitter:
Volgens mij worden er nu punten herhaald.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
In een land met een christelijkere burgerbevolking dan Nederland, bijvoorbeeld de Verenigde Staten, is dat ook zo. Dus dat kan in Nederland ook. Als de heer Bruins dat graag zou willen, dan moet hij dat vooral doen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Laatste opmerking, voorzitter. Vanaf nu gaan christenen dankzij de heer Van Klaveren minder belasting betalen, want wij gaan niet van zijn staatsonderwijs gebruikmaken.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Minder belasting betalen is altijd goed.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil de heer Van Klaveren even een hart onder de riem steken, want op dit punt herken ik veel en kunnen wij elkaar wellicht vinden. Van Klaveren heeft volledig gelijk dat artikel 23 en bijzonder onderwijs niets te maken hebben met het klassiek liberale denken. Vraag maar aan Frits Bolkestein. Die was ook een fervent tegenstander van dat rare stelsel.
De voorzitter:
U hebt dus geen vraag aan de heer Van Klaveren?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nu komt de vraag, voorzitter, let op! Wat ik zo verrassend vond — dat is het nieuws van vandaag — is dat Van Klaveren in een tussenzinnetje zei dat hij dat ook heeft ingebracht bij zijn vorige partij, de PVV, en dat de heer Wilders toen heeft gezegd: nee, daar gaan wij niet over praten, want wij discussiëren niet binnen de PVV. Dat las ik afgelopen weekend ook in de Volkskrant. Is dat nu de reden waarom hij hier staat als afzonderlijke fractie en wij hier de nieuwe partij VNL hebben?
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Ik ga niet uitweiden over de zaken waarover ik specifiek in discussie ben geweest met mijn voormalige fractievoorzitter, maar er was weinig interne discussie. Dat is geen geheim.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Helder.
De voorzitter:
Het gaat over onderwijs, hè. Even ter herinnering.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik wil de heer Van Klaveren alleen vragen of hij niet een beetje achter zijn oren begint te krabben als hij de volmondige en hartelijke steun krijgt vanuit de hoek van de SP voor zijn ideeën voor het staatsonderwijs met ook het visiebeeld dat weer vanuit een andere hoek werd gegeven dat staatsonderwijs dan bepaald gaat worden door een socialistische of sociaaldemocratische minister. Gaat hij dan niet achter zijn oren krabben?
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Zolang de SP het met mij eens is op grond van ideeën van Frits Bolkestein, kunt u daar natuurlijk niet tegen zijn.
De heer Beertema (PVV):
Het siert de heer Van Klaveren niet dat hij dit soort opmerkingen maakt over de wijze waarop hij het indertijd ervaren heeft. Ik herken mij helemaal niet in dat beeld. De heer Van Dijk wilde ik nog meegeven dat, als hij feiten weet te destilleren uit een Volkskrant-artikel van vijf pagina's met een stelende junkie, het hem dan niet siert om daar conclusies aan te verbinden. Dat wou ik even gezegd hebben, voorzitter.
De voorzitter:
Dan hebt u uw punt gemaakt. Ik heb ook gezegd dat dit debat over de begroting van Onderwijs gaat.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Dan kom ik bij het tweede argument waarom het een groot goed is om geen belastinggeld meer te besteden aan religieus vormend onderwijs. Dat heeft te maken met de gevolgen van het bestaande model, waarin ruimte wordt geboden aan de opbouw van een nieuwe zuil op islamitische grondslag. Deze zuil zal door de verdere secularisering van de samenleving als geheel ook niet naast andere zuilen komen te staan, maar helemaal op zichzelf. Dat vormt een fundament voor een parallelle samenleving waarin niet de dominante westerse waarden maar de islamitische waarden centraal staan. Dat is wat ons betreft een zeer problematische ontwikkeling. De maatschappelijke vraag ligt dan ook voor of de samenleving moet doorgaan met de subsidiëring van een structuur met religieuze zuilen, terwijl het brede draagvlak voor een religieuze bevolking inmiddels is verdwenen. Ik zeg dit temeer — en dat is het derde argument — omdat religieuze vorming, de essentie van bijzonder religieus onderwijs, geen taak van de overheid is.
Het is daarom tijd voor een systeemwijziging, een strikte scheiding tussen Kerk en Staat. Er wordt door de overheid een neutrale positie ingenomen op zo'n wijze dat alle levensbeschouwingen aanwezig kunnen zijn in de samenleving, maar de Staat geen taak heeft in de facilitering en dus ook de financiering daarvan. Belijdenis van de eigen waarheidsclaim staat uiteraard iedereen vrij, maar niet binnen het overheidsdomein en zeker zonder inmenging van de Staat. De vrijheid van godsdienst is hiermee absoluut niet in het geding. Dit model is ook doorgevoerd in Frankrijk, waar het bekend staat als de laïcité. Religieus gesegregeerde onderwijsinstellingen die subsidie ontvangen, zullen hiermee tot het verleden gaan behoren. Islamitische scholen die ook etnisch volledig gesegregeerd zijn, verdwijnen. Het gesteggel over gebedsruimten op bijvoorbeeld universiteiten is opgelost, en er worden geen subsidies meer verstrekt voor het specifiek opleiden tot ambtsdragers met een geestelijke insteek. Er is geen klas meer waar jongens en meisjes gescheiden zijn en de seksuele voorkeur van docenten zal niet langer een aangelegenheid van de school zijn.
De voorzitter:
Ik zie de heer Van Meenen bij de interruptiemicrofoon staan. We moeten naar een afronding toe omdat wij al bijna de hele dag de begroting van OCW aan het behandelen zijn, terwijl er nog meer debatten op de lijst staan. Dat komt onder meer door te lange en uitgebreide interrupties.
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp uw zorgen. Ik zal het kort houden. Ik begrijp ook wel de zorgen van de heer Van Klaveren, maar toch is er een tegenstrijdigheid. Hij zegt dat die kinderen 30 uur naar school gaan en die andere 138 uur thuis zijn. Is het goede van het systeem in Nederland nu niet juist dat er bijzondere scholen kunnen zijn waar vanuit de overheid toezicht op is? Het is immers geen vrij onderwijs. Ook op islamitische scholen moet er aandacht zijn voor de waarden zoals wij die in Nederland kennen, voor ons bestel en noem het allemaal maar op. Als je dat niet meer doet, is het probleem volgens mij niet weg.
De voorzitter:
Dit is de laatste interruptie.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):
Dat toezicht is inderdaad goed en blijft ook bestaan.
Ik rond af. Uiteraard staat het iedereen dan vrij om een school te beginnen op religieuze grondslag, maar zonder subsidiëring door de Staat. Er wordt geen visie door de overheid opgelegd; die dient levensbeschouwelijk juist neutraal te zijn.
Volgend jaar is het precies 100 jaar geleden dat het huidige systeem werd geïntroduceerd. Daarvoor kende Nederland net als bijvoorbeeld de Verenigde Staten ook geen gelijke bekostiging van openbare en religieuze scholen. Laten we in dat opzicht terugkeren naar de kern en daarmee tevens koers naar de toekomst zetten. Ik krijg graag een reactie van het kabinet op dit punt.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Morgenavond zullen de minister en de staatssecretaris de antwoorden geven op de gestelde vragen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20162017-17-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.