4 Inburgering

Aan de orde is het VAO Inburgering (AO d.d. 21/04). 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom. Ik geef de heer Sjoerdsma als eerste spreker het woord. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Tijdens het AO Inburgering moest deze minister helaas dramatische cijfers presenteren over inburgering, niet alleen wat betreft het aantal inburgeraars maar ook wat betreft het aantal mensen dat graag wil inburgeren maar dat niet slaagt voor het inburgeringsexamen. Dat is zeer zorgwekkend, gezien de uitdaging waarvoor Nederland staat, gezien het feit dat er nu duizenden vluchtelingen heel graag Nederlander willen worden maar dus waarschijnlijk in dit stroperige proces terechtkomen. Het is duidelijk dat deze PVV-inburgeringswet niet werkt. Ik zou zeggen: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. 

Daarom dien ik de volgende motie in, waarin wordt gevraagd om een spoedige evaluatie van deze inburgeringswet, zodat wij actie kunnen ondernemen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat gezien de hoge instroom van vluchtelingen een effectief integratie- en inburgeringsbeleid belangrijker is dan ooit; 

overwegende dat de Wet inburgering 2013 nog nooit geëvalueerd is en dat het nog niet voldoende duidelijk is of het huidige inburgeringsbeleid wel werkt; 

verzoekt de regering, zo snel mogelijk de Wet inburgering te evalueren en de evaluatie voor het zomerreces naar de Kamer te zenden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 131 (32824). 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ook over het toezicht op de inburgeringscursussen en op de inburgeringsexamens valt er veel te zeggen. Collega Karabulut zal een motie over het toezicht op de examens indienen die ik van harte zal steunen. Zelf heb ik een motie over het keurmerk dat verband houdt met de inburgeringscursus zelf. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat gezien de hoge instroom van vluchtelingen een effectief integratie- en inburgeringsbeleid belangrijker is dan ooit; 

overwegende dat er niet voldoende onafhankelijk toezicht is op inburgeringscursussen die worden gegeven door particuliere aanbieders; 

verzoekt de regering, harde criteria toe te kennen om het keurmerk Blik op Werk te kunnen verkrijgen en te behouden en hier regelmatig onafhankelijk controles op te laten plaatsvinden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 132 (32824). 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Integratie en inburgeringsonderwijs voor nieuwkomers vinden wij allemaal erg belangrijk. Vervolgens is er een monsterlijk stelsel gecreëerd waarbij het is overgelaten aan particuliere aanbieders en wij eigenlijk niet weten of de mensen leren en wat zij leren. Wij hebben geen zicht op wat er in de klasjes gebeurt. Het is de slager die zijn eigen vlees keurt: de aanbieders controleren zichzelf. Het gevolg is zichtbaar. De aantallen blijven achter, de minister kan ons geen informatie geven, er wordt gespeculeerd dat inburgeraars gelokt zouden worden met laptops en dat de spierballen die de wet ook vertoont, niet uitgevoerd zouden worden. Kortom, het stelsel is mislukt. Erkent de minister dat? 

Inburgeringsonderwijs zou ook weer als echt onderwijs behandeld moeten worden. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat hoogstaand inburgeringsonderwijs van grote waarde is voor onze samenleving en dat derhalve het toezicht op het inburgeringsonderwijs aan hoge normen moet voldoen; 

constaterende dat het huidige toezicht op het inburgeringsonderwijs onvoldoende is en de nadruk moet liggen op het toetsen van de onderwijskwaliteit alsmede het aanleren van vaardigheden en derhalve de onderwijsinspectie een toezichthoudende rol bij inburgeringsexamens toegekend zou moeten worden; 

overwegende dat middels deze weg de kwaliteit van de vragen tegen het licht kan worden gehouden en inburgeraars bij de onderwijsinspectie terechtkunnen met klachten; 

verzoekt de regering, het toezicht op het inburgeringsonderwijs onder te brengen bij de onderwijsinspectie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 133 (32824). 

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Drie moties in twee minuten, dat moet net lukken. Ik steek meteen maar van wal. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat van alle immigranten verwacht mag worden dat zij zo snel mogelijk inburgeren; 

overwegende dat dit in Nederland verplicht is voor alle immigranten van buiten de Europese Unie; 

constaterende dat de integratie van Turken in Nederland is mislukt; 

verzoekt de regering, inburgering voor Turken alsnog verplicht te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 134 (32824). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de helft van de inburgeraars nog niet is geslaagd voor het examen; 

constaterende dat bij geen enkele inburgerweigeraar of inburgerfaler de verblijfsvergunning is afgepakt; 

overwegende dat daartoe zelfs nog geen enkele procedure is opgestart; 

verzoekt de regering, per direct te starten met het uitzetten van iedereen die niet binnen de gestelde termijn de inburgeringscursus heeft gehaald en iedereen die weigert in te burgeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 135 (32824). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat van alle immigranten verwacht mag worden dat zij zo snel mogelijk inburgeren; 

constaterende dat van de ruim 1.100 nieuwkomers uit het eerste kwartaal van 2013, de groep die dit jaar ingeburgerd had moeten zijn, op 1 april 2016 de helft nog niet voor het inburgeringsexamen was geslaagd; 

overwegende dat er meer druk gelegd moet worden op immigranten om zo snel mogelijk in te burgeren; 

verzoekt de regering, de inburgeringstermijn te verlagen van drie jaar naar één jaar, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 136 (32824). 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Ik heb twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat onder meer in Breda en Rotterdam het zogenaamde halalzwemmen wordt gefaciliteerd door zwembaden die overheidssubsidie ontvangen; 

overwegende dat de overheid pal moet staan voor de gelijkheid van man en vrouw; 

verzoekt de regering om halalzwemmen in ons land te ontmoedigen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 137 (32824). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het kabinet heeft afgesproken dat de verblijfsvergunning van nieuwkomers die geen Nederlands leren zal worden ingetrokken; 

overwegende dat desondanks geen enkele weigerachtige inburgeraar tot nu toe zijn verblijfsvergunning is kwijtgeraakt maar slechts werd beboet; 

verzoekt de regering, zo snel mogelijk de verblijfsvergunning in te trekken bij nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 138 (32824). 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Tijdens het AO is gesproken over de vraag of er nou in ultimo sprake is van de sanctie van het verlies van je verblijfsstatus als je pertinent weigert om in te burgeren. De beantwoording van die vraag bleef in het AO achterwege omdat schriftelijke vragen hierover nog beantwoord moesten worden. Uiteindelijk kwam het kabinet tot de volgende formulering: "Verwijtbaar niet inburgeren heeft in principe altijd consequenties voor het verblijfsrecht: tenzij internationale en nationale wet- en regelgeving in de weg staat, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken bij verwijtbare termijnoverschrijding." Het kabinet zegt "in principe altijd", maar gelet op wat de overheid communiceert over deze "in principe altijd"-consequentie op de website inburgering.nl, blijkt het alleen maar te gaan over een boete. Op gemeentelijke websites staat dat niet-meewerken een boete kan opleveren en er geen vergunning voor onbepaalde tijd wordt gegeven. Ook op rijksoverheid.nl staat: een boete. In de folder van de IND over het inburgeringsexamen staat: naturalisatie is niet mogelijk. De overeenkomst van al deze communicatie door de overheid over de "in principe altijd"-consequentie is dat de "in principe altijd"-consequentie er daadwerkelijk is. Ik heb echter de stellige indruk dat "in principe altijd" eigenlijk betekent: alleen bij geestelijk bedienaren. Ik vind dat die stok achter de deur nodig is als ultieme consequentie voor mensen die pertinent weigeren om in te burgeren. 

Om helder boven tafel te krijgen hoe het zit, zal ik zo een motie indienen. Ik stel eerst kort nog twee vragen. Als internationale verdragen, wet- en regelgeving in de weg staan, is er dan nog sprake van een individuele beoordeling, zoals in de brief van vanochtend staat, bijvoorbeeld wat betreft het recht op gezinsleven in artikel 8 EVRM? De regeringspartij VVD heeft vorige week aangegeven te verwachten dat de minister handhaaft waar mogelijk, maar hoe zit het met die handhaving, wanneer ligt die verantwoordelijkheid voor die handhaving bij Sociale Zaken en wanneer gaat die over naar de IND en het ministerie van V en J? 

Ik kom bij de motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat niet voldoen aan de inburgeringsverplichting kan leiden tot een boete; 

van mening dat bij de weigering om in te burgeren het verlies van verblijfsrecht als stok achter de deur nodig is; 

verzoekt de regering, in kaart te brengen voor welke groepen inburgeraars nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van verblijfsrecht in de weg staat, en de Kamer hierover voor de zomer te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pieter Heerma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 139 (32824). 

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Inburgering en onderwijs zijn de sleutel om daadwerkelijk te participeren in onze samenleving. Om dat onderwijs en inburgering is de afgelopen tijd veel te doen wat betreft de kwaliteit van het aanbod. Ik dien daarom twee moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat slechts de helft van de inburgeringsplichtigen uit 2013 binnen de vereiste termijn is geslaagd voor het examen; 

overwegende dat een goed functionerende samenleving vraagt van de nieuwkomers de taal te leren, werk te leren vinden en de Nederlandse waarden uit te dragen; 

overwegende dat de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs afhangt van de didactische en pedagogische overdracht; 

overwegende dat de onderwijsinspectie toezicht houdt op de kwaliteit van het onderwijs; 

verzoekt de regering, voor de aanstaande begrotingsbehandeling met voorstellen te komen om het toezicht op het inburgeringsonderwijs te versterken en te bezien welke rol de onderwijsinspectie hierbij kan vervullen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 140 (32824). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat wij van nieuwkomers vragen mee te doen aan onze samenleving en daarbij onze waarden uit te dragen; 

overwegende dat actief kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving hiervoor nodig is; 

verzoekt de regering, voor de aanstaande begrotingsbehandeling met voorstellen te komen om het actief kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving onderdeel te maken van de inburgering en de participatieverklaring, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marcouch en Pieter Heerma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 141 (32824). 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Iedereen die naar Nederland komt, moet alle kansen krijgen om te kunnen inburgeren. Dat zouden wij als samenleving moeten faciliteren zodat er heel snel een één-geheel-samenleving kan ontstaan. Ik dien daartoe twee moties in. Helaas heb ik maar een minuut spreektijd, want anders had ik vier moties meegenomen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat álle middelen die de verbinding van nieuwkomers met onze samenleving bespoedigen zo veel mogelijk ingezet dienen te worden; 

verzoekt de regering, zich ervoor in te zetten dat zo veel mogelijk inburgeraars worden gekoppeld aan een buddy die inburgeraars ondersteunt en begeleidt in de toetreding tot onze samenleving; 

verzoekt de regering voorts, de praktijk van het worden van buddy te faciliteren in het kader van de tegenprestatie in de bijstand, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Öztürk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 142 (32824). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het voor de verbinding tussen nieuwkomers en de samenleving van belang is dat álle nieuwkomers goed voorgelicht toetreden tot onze samenleving; 

van mening dat financiën nooit een belemmering mogen zijn voor het deelnemen aan een inburgeringscursus voor nieuwkomers; 

van mening dat als de samenleving deze kosten vergoedt, zij dat op de lange termijn terugverdient; 

verzoekt de regering, álle kosten die gepaard gaan met het volgen van een inburgeringscursus voor cursisten aan cursisten te vergoeden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Öztürk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 143 (32824). 

De heer Sjoerdsma (D66):

Wat is de dekking voor dit voorstel? 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Dat heb ik al aangegeven. De samenleving verdient dat dik en dun weer terug. Ik denk dat de minister op dit moment voldoende financiën over heeft waarmee hij dit kan dekken. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik ben ook van harte van mening dat dit in de toekomst waarschijnlijk geld zal opleveren, maar dat is nu geen dekking voor de motie. Voor de beoordeling van de motie wil ik wel graag een dekking in het hier en nu horen en niet een abstract begrip "in de toekomst". Hebt u die dekking? 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Als u dat heel graag wilt en deze motie wilt ondersteunen, zal ik dinsdag een gewijzigde motie indienen met een dekking. Ik wil met deze motie het signaal geven dat wij moeten begrijpen dat als je nu investeert in iemand die naar Nederland komt, we dat als samenleving uiteindelijk terugverdienen. Als u deze motie graag wilt ondersteunen, ben ik bereid een dekking te vinden. Ik zie dat de minister heel veel geld spendeert aan zaken waar het eigenlijk niet terecht zou moeten komen. 

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. In de samenleving maakt men zich zorgen over de toekomst van dit land: wat betekent het als grote groepen migranten richting Nederland komen? Op het moment dat mensen worden toegelaten als nieuwkomer, verwacht de samenleving van hen dat zij zo snel mogelijk meedoen in de samenleving. Dat betekent dat je kennis opdoet van de Nederlandse samenleving, dat je de taal leert en dat je aan de slag gaat. Als mensen wegkijken van de samenleving en verwijtbaar niet willen inburgeren, dan kan dat niet zonder consequenties zijn. Immers, de VVD vindt ook dat de overheid niet met zich moet laten sollen. In dit licht dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat van mensen, ook degenen met een asielstatus, gevraagd mag worden dat zij zich inzetten om belemmeringen voor werk, zoals het niet beheersen van het Nederlands, weg te nemen; 

overwegende dat inburgeringsplichtigen in beeld zijn bij DUO en niet bij de gemeenten; 

overwegende dat gemeenten wel de verantwoordelijkheid hebben om periodiek te controleren hoe het gaat met de taalverwerving; 

overwegende dat de informatie van DUO daarbij kan helpen en van belang kan zijn; 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat DUO gemeenten actief informeert over zaken waarin het inburgeringsexamen niet is gehaald, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 144 (32824). 

Mevrouw Karabulut (SP):

Inburgering gaat ook over onze waarden en normen. Een van de grondrechten is dat in Nederland gelijke gevallen gelijk worden behandeld. De fractievoorzitter van de VVD heeft afgelopen week een niet-liberale uitspraak gedaan, namelijk dat etnisch profileren — dat wil zeggen dat je niet wordt beoordeeld op wat je doet, maar op je huidskleur — normaal is. Deelt de heer Azmani die mening of neemt hij daar afstand van? 

De heer Azmani (VVD):

Zo heeft de fractievoorzitter dat niet gezegd. Hij heeft aangegeven dat mensen van een bepaalde etnische afkomst in de criminaliteitsstatistieken zijn oververtegenwoordigd. Daar moeten we niet voor weglopen in de Kamer. Als de politie aan de slag gaat en er zijn verdachte omstandigheden, dan kan dat feit medebepalend zijn voor een staandehouding. Dat is niet zozeer gebaseerd op de etniciteit. Mevrouw Karabulut weet net als ik dat bepaalde etniciteiten oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteit. 

De voorzitter:

Tot slot. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat kan zo zijn, maar uw fractievoorzitter heeft wel degelijk als gevolg daarvan gezegd: dus is het normaal dat alle mensen met een Marokkaans-Nederlandse achtergrond of een Surinaams-Nederlandse achtergrond op basis van hun uiterlijk eruit worden gepikt. Dat zou betekenen dat u, uw redenering volgend, niet op basis van uw daden, maar op basis van uw uiterlijk aangehouden zou moeten worden door de politie. Neemt u daar afstand van, ja of nee? Ik vind dit een zeer onliberale gedachte. Ze tast de grondrechten en de individuele vrijheden van mensen aan, wat haaks staat op de integratie- en samenlevingsgedachte. 

De voorzitter:

Dit is een VAO. 

De heer Azmani (VVD):

Ik dank mevrouw Karabulut voor het stellen van deze vraag. Ik kan haar zorg wegnemen: het gaat niet om het enkele feit dat iemand een Marokkaanse achtergrond, een Turkse achtergrond of een Antilliaanse achtergrond heeft. Dat is niet per definitie de aanleiding om iemand meteen aan te houden. Het is een combinatie van een aantal omstandigheden. Ja, bepaalde dingen wegen mee, kijkend naar de criminaliteitsstatistieken. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Dus de VVD vindt dat, als bepaalde groepen zijn oververtegenwoordigd in de misdaadstatistieken, deze etnisch geprofileerd mogen worden. Uit bepaalde hoek komen heel veel racistische uitingen. Dat zien we in het aantal aangiftes wegens racisme. Geeft de VVD de politie dan de opdracht om een bepaalde groep mensen extra te controleren op hun racistische daden? 

De heer Azmani (VVD):

Dit is een herhaling van zetten. Ik begrijp dat partijen mij graag in de mond willen leggen dat de VVD vindt dat elke Nederlander met een Marokkaanse of Turkse achtergrond staande moet worden gehouden. Maar dat zegt de VVD niet. De VVD vindt dat de politie haar werk moet kunnen doen, daarbij kijkend naar bestaande omstandigheden. Mijnheer Öztürk kan ook niet ontkennen dat Nederlandse jongeren met een Marokkaanse achtergrond zwaar oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken. Dat mogen we niet bedekken. 

De voorzitter:

Dat is nu al een paar keer gezegd. De heer Öztürk, tot slot. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik kan ook in de statistieken zien dat een bepaalde groep mensen racistische uitingen doet. In de VVD-beleving zou die groep er extra uit moeten worden gehaald om gecontroleerd te worden. Als u beschamend durft te zeggen dat Marokkaanse jongeren oververtegenwoordigd zijn in de statistieken, zodat ze extra aangepakt kunnen worden, dan moet u ook het lef hebben om te zeggen: die groepen die vaak racistische uitingen doen, moeten ook extra gecontroleerd worden. Heb dat lef dan! 

De heer Azmani (VVD):

Het is kennelijk moeilijk om mij te begrijpen; ik weet niet wat dat is. Ik ben heel duidelijk: het enkele feit dat iemand een Turkse achtergrond heeft, moet geen aanleiding zijn voor extra controle. Ik weet dat u graag naar de PVV wijst. Maar het enkele feit dat iemand sympathie heeft voor de PVV of lid is van de SP, maakt nog niet dat er per definitie racistische uitspraken worden gedaan. Zo werkt dat. 

De heer Marcouch (PvdA):

Met zijn uitspraken zegt de fractievoorzitter van de VVD eigenlijk: discriminatie hoort er gewoon bij. Als je een etnische achtergrond hebt, heb je dat maar te accepteren. Die uitspraken vind ik verwerpelijk. Vindt u dat het feit dat leden van een bepaalde bevolkingsgroep oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken, rechtvaardigt dat je de hele groep onderwerpt aan het strafrechtregime? 

De heer Azmani (VVD):

Nee dus, dat is volgens mij heel duidelijk. Het gaat om een combinatie van een aantal factoren. De heer Marcouch weet donders goed hoe dat werkt in de praktijk. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dan snap ik het toch niet helemaal. De fractievoorzitter van de VVD zegt dat etnisch profileren er eigenlijk een beetje bij hoort en dat discriminatie maar moet worden geaccepteerd door die bevolkingsgroepen; je hebt nu eenmaal die etnische achtergrond, daar kun je misschien niets aan doen, maar je hebt wel pech, want de politie gaat je op die manier aanpakken en daar is de VVD voor. Dat is in directe tegenspraak met wat minister Van der Steur zegt. Dus welke lijn van de VVD is nu de lijn van de VVD? Die van Zijlstra voor etnisch profileren of die van Van der Steur tegen etnisch profileren? 

De heer Azmani (VVD):

De uitspraken van de heer Zijlstra worden in dit debat weer helemaal uit hun context gehaald. Zo is er gezegd dat hij voor discriminatie zou zijn. De VVD is al sinds jaar en dag hard als het gaat om het bestrijden van discriminatie. Het is niet voor niets dat wij zeggen: beperk de immigratie, bevorder de integratie en bestrijd de discriminatie. Discriminatie is namelijk een voedingsboden voor segregatie in de samenleving. Daar zijn wij altijd heel duidelijk over geweest. We moeten gewoon niet ontkennen — dat moet de heer Sjoerdsma ook niet doen — dat er grote groepen zijn die oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken. Bij de vraag wie je aanhoudt, moet je een combinatie van omstandigheden en factoren bekijken. Dat is niet vanwege het enkele feit dat iemand een andere afkomst heeft. 

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat wij in herhaling vallen. Mijnheer Sjoerdsma, tot slot. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik kan er niet zo veel aan doen dat de heer Azmani in herhaling valt. Dit is echter geen antwoord op mijn vraag. Mijn vraag is of de VVD nu voor etnisch profileren of tegen etnisch profileren is. De heer Azmani zegt dat de VVD tegen discriminatie is, maar als het om arbeidsmarktdiscriminatie gaat, zegt de VVV-premier: ach jongeren, vecht jullie maar in; succes ermee! Dus ook op dit punt moet de heer Azmani wel klare wijn schenken. Dit is namelijk niet zomaar aan de kant te schuiven. Is hij voor of tegen? Volgt de VVD de lijn van Zijlstra of die van Van der Steur op dit punt? 

De heer Azmani (VVD):

Ook nu hoor ik weer misvattingen en verkeerde kwalificaties in de richting van de minister-president. Hij accepteert discriminatie in onze samenleving ook niet. Die moeten we hard bestrijden. Alleen, wat kun je daar als overheid aan doen? Hard straffen, dagvaarden et cetera. We kunnen echter niet in de hoofden van mensen kijken om vast te stellen hoe het menselijk automatisme werkt om elkaar aardig en leuk te vinden op basis van overeenkomsten in plaats van op basis van wat ons scheidt. Dan kun je twee dingen doen: je kunt in de hoek gaan staan, erom huilen en je als slachtoffer gedragen of je loopt een stap harder en laat zien wat je waard bent. Ik ben meer van die tweede school om te laten zien dat je wel wat waard bent. 

De voorzitter:

Dank u wel. 

De heer Azmani (VVD):

Graag gedaan! 

Minister Asscher:

Voorzitter. De inburgering is een enorm belangrijk moment voor nieuwkomers in ons land om het land te leren kennen, de taal te leren en een begin te maken met toetreding tot de arbeidsmarkt. We hebben gezien dat de resultaten tegenvallen van de eerste groep die in 2013 onder de nieuwe wet viel. Vandaar dat we in het algemeen overleg erover hebben gesproken wat je daaraan kunt doen. Een aantal maatregelen is genomen en in de zomer krijgen we de resultaten van preciezer onderzoek naar de drempels die men tegenkomt. Het gaat erom dat het niet voor niets een verplichting is. Die verplichting is in het belang van de inburgeraar. Je vestigen in Nederland is niet zomaar iets. Ook is zij in het belang van de samenleving. We hebben namelijk behoefte aan mensen die een bijdrage kunnen leveren en die weten in welk land ze terecht zijn gekomen. 

Ik loop de moties langs. De motie op stuk nr. 131 van de heer Sjoerdsma vraagt om voor het zomerreces van de Tweede Kamer de Wet inburgering te evalueren. De heer Sjoerdsma weet zelf heel goed dat het niet op die termijn kan. Die motie ontraad ik dus. 

De motie van de heer Sjoerdsma en mevrouw Karabulut op stuk nr. 132 vraagt om harde criteria rond het Blik op Werk Keurmerk. Die laat ik over aan het oordeel van de Kamer. Ik ben daar op dit moment reeds mee bezig. 

De motie van mevrouw Karabulut en de heer Sjoerdsma op stuk nr. 133 gaat over de onderwijsinspectie. Er ligt een andere motie van de heer Marcouch op datzelfde punt die iets preciezer geformuleerd is en die net kan. De voorliggende motie gaat eigenlijk voorbij aan wat ik in de brief daarover heb gezegd, namelijk dat de inspectie op dit moment geen mensen en middelen heeft om dat te doen. Toch zal ik, mede naar aanleiding van wat mevrouw Karabulut en de heer Sjoerdsma in het algemeen overleg aan mij hebben gevraagd, daar verder naar kijken. Ik adviseer de indieners dus om deze motie hetzij in te trekken, hetzij samen te voegen met die van de heer Marcouch. In deze vorm moet ik haar ontraden. 

In de motie op stuk nr. 134 van de heer De Graaf wordt een verzoek gedaan dat ik niet kan inwilligen. Het Europees recht staat daaraan in de weg, dus ik moet haar ontraden. 

De motie-De Graaf op stuk nr. 135 gaat over het direct uitzetten van iedereen die niet binnen de termijn de inburgeringscursus heeft gehaald. Die motie is ook te ontraden. 

In de motie-De Graaf op stuk nr. 136 wordt de regering verzocht om de termijn te verlagen van drie jaar naar één jaar. Dat is geen reële termijn, gezien wat er gevraagd wordt. Deze motie moet ik dus ook ontraden. 

De heer De Graaf (PVV):

Bij de tweede motie van mijn hand geeft de minister geen enkele motivatie voor het ontraden ervan, terwijl in de motie gewoon keiharde feiten op papier staan. De minister zegt daarmee: nee joh, die motie vind ik niks aan, doe maar weg, ik ontraad haar. Maar het is gewoon beleid: die mensen moeten eruit. Het is heel simpel. Reageer daar gewoon eens op. 

Minister Asscher:

Dat zal ik graag doen. In de motie wordt geen onderscheid gemaakt tussen mensen die verwijtbaar en mensen die niet-verwijtbaar niet aan de verplichting voldoen. Het lijkt mij belangrijk dat je mensen die bijvoorbeeld om medische redenen niet kunnen voldoen, anders behandelt dan mensen die weigeren om eraan te voldoen. De tweede reden is — dat weet de heer De Graaf ook heel goed — dat er regels zijn aan de hand waarvan je kunt beoordelen welke gevolgen het heeft voor iemands verblijf. Daar gaat deze motie ook aan voorbij. Om die reden ontraad ik de motie. 

De voorzitter:

Tot slot. 

De heer De Graaf (PVV):

"Verwijtbaar", "verminderd verwijtbaar": het is allemaal politiek correcte taal om vooral beleid niet uit te hoeven voeren. De minister geeft ook geen enkele opening om degenen die hij dan "niet-verwijtbaar inburgerfaler" acht, wel uit te zetten. De minister doet gewoon niks. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Asscher:

Het is altijd jammer als het niet gewaardeerd wordt als iemand zegt "ga nou eens in op mijn motie" en je dat doet. Er is niks politiek corrects aan. Als iemand ziek is en daarom niet kan voldoen aan zijn verplichting, lijkt mij dat iets om mee te wegen. Ik denk dat de heer De Graaf dat diep in zijn hart met mij eens zou moeten zijn, maar hij laat nu in lichaamstaal, woord en gebaar merken dat hij helemaal niet geïnteresseerd was in een echt antwoord op zijn motie. Dat zij zo. Mijn respect voor de Kamer is groter dan het gebrek aan respect dat de heer De Graaf hier tentoonspreidt. Quod erat demonstrandum. 

Van de motie op stuk nr. 136 heb ik aangegeven dat de genoemde termijn irreëel is. 

De motie op stuk nr. 137, van de heer Van Klaveren, moet ik ontraden omdat het gaat om private initiatieven, en het ter beoordeling is van de zwembadorganisaties of die wel of niet passen binnen de normen en waarden van de Nederlandse samenleving en of die voldoen aan het voor iedereen toegankelijk zijn op de openbare uren van de zwembaden. We hebben daarover ook schriftelijke vragen gezien. Ik ben het wel met de heer Van Klaveren eens dat het onacceptabel is als opvattingen over de rol en de positie van vrouwen in de samenleving uitmonden in beperking van de vrijheden en daardoor in ongelijkheid, bijvoorbeeld bij de toegang tot de openbare zwembaden. In die zin begrijp ik dus heel goed het punt dat hij maakt, maar de motie ontraad ik. 

De voorzitter:

De heer Öztürk, over deze motie. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Als een groep nonnen, pastoors, rabbijnen of bisschoppen apart wil zwemmen, vindt de minister dat dan ook onacceptabel? 

Minister Asscher:

De heer Öztürk heeft, denk ik, mijn antwoord niet gehoord. Ik ontraad de motie. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Ja, maar … 

De voorzitter:

Nee, het gaat echt om de motie. Geen nieuwe discussie. Het is een VAO. Er is al heel veel gezegd wat eigenlijk niet bij het onderwerp hoort. U mag één vraag stellen over de motie en dan gaan we verder. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik vind het al belachelijk dat hier een motie ingediend wordt over halalzwemmen, maar ik wil de dubbele maat even naar voren brengen. Al decennialang zwemmen in Nederland de nonnen apart, mijnheer Van Klaveren. 

De voorzitter:

Dat had u tijdens de indiening van de motie moeten zeggen. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik wil aangeven dat hier een aantal politieke partijen stennis over maken en een aantal partijen meegaan. Ik wil de minister meegeven: leg uit dat het binnen onze Nederlandse normen en waarden heel normaal is dat mensen apart willen zwemmen. 

De voorzitter:

De minister heeft een oordeel gegeven, en deze vraag had u echt aan de heer Van Klaveren moeten stellen, omdat hij de indiener is. De minister heeft de motie echter ontraden. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ik heb wel een vraag over het antwoord op de motie. We zien in de praktijk dat deze zwembaden allemaal bekostigd worden met overheidsgelden vanuit de gemeenten. Die zwembaden faciliteren op deze manier het halalzwemmen, waarin er echt een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. Meisjes en jongetjes van een bepaalde leeftijd mogen tijdens bepaalde uren niet zwemmen, omdat er dan gemixt zou worden gezwommen. Dat wordt mede gefaciliteerd door overheden die hier gelden voor beschikbaar stellen. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Deelt de minister de afkeuring door onze fractie van dit gebeuren? Is hij daarnaast bereid om dit middels gesprekken met de gemeenten te ontmoedigen? Het feit is dat hier gewoon sprake is van sekseapartheid. Jongens en meisjes kunnen niet op dezelfde momenten zwemmen, omdat bepaalde groepen worden uitgesloten. 

Minister Asscher:

Dat laatste is niet het geval. Het gaat om de openbare uren van zwembaden en om de vraag of die voor iedereen toegankelijk blijven. Dat lijkt mij een belangrijke basisvoorwaarde. Vandaar dat het ook niet waar is dat de overheid dat zou faciliteren. Wat wel waar is — daar heeft de heer Van Klaveren gelijk in — is dat zwembaden ter beschikking worden gesteld en worden verhuurd aan private organisaties, die ze vervolgens weer doorverhuren of gebruiken voor hun eigen activiteiten. Dat bestaat al sinds jaar en dag; daar heeft de heer Öztürk weer gelijk in. Je ziet daardoor wel vaker dat er uren worden georganiseerd waarop bepaalde groepen samen kunnen zwemmen, bijvoorbeeld zwangere vrouwen. Tot zover is er nog niet zo veel aan de hand. Ik vind het echter vervelend en lastig als daar de impliciete boodschap van uitgaat dat het niet goed of niet oké is als je gebruikmaakt van de gewone openbare uren, waarop er gemengd gezwommen wordt. Dat los je echter niet op door het te verbieden of door de gemeenten daarvoor te straffen. In plaats daarvan moet je in eigen kring het gesprek aangaan over de vraag wat er nu eigenlijk precies aan de hand is en waarom het in die gemeenschap zo'n taboe is om wél gemengd naar het zwembad te gaan. Nogmaals: dat los je niet op door het verbieden van het één, maar juist door het bespreken van het ander. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

In de motie staat heel concreet "ontmoedigen" en niet "verbieden". Wat mij betreft zou je het wel moeten verbieden, maar dat is niet waar in de motie om gevraagd wordt. Er wordt gevraagd om het te ontmoedigen. Als de minister dat doet middels een gesprek of door zich heel concreet uit te spreken voor de gelijkheid van man en vrouw — een basisprincipe binnen onze westerse samenleving dat hierdoor wel degelijk in het geding is — dan wordt er uitvoering gegeven aan deze motie. Nogmaals: in de motie wordt niet gevraagd om een verbod, alhoewel dat wat mij betreft prima zou zijn, maar om een ontmoediging. Het is uiteindelijk aan het kabinet om te bepalen op welke manier het dat wil doen. 

Minister Asscher:

Als de heer Van Klaveren de motie zo klein maakt dat het gaat om het zich uitspreken voor het basisprincipe van gelijkheid tussen man en vrouw, heb ik haar zojuist uitgevoerd. Dat basisprincipe staat immers. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Het gaat om gemeenten. 

Minister Asscher:

Dat principe staat ook voor gemeenten. Wij hebben naar aanleiding van de schriftelijke vragen geverifieerd hoe het ervoor staat met de openbare uren, waarop het zwembad ter beschikking staat van iedereen. Daar bestaat geen enkel misverstand over. Ook in de gemeenten die hier genoemd worden, is het zwembad gewoon voor iedereen open en zo moet het ook zijn. In de uren waarop het zwembad normaal gesloten is, wordt het verhuurd aan particuliere initiatieven. Dat gebeurt in veel meer plaatsen in het land. Het gaat dan soms om clubs waarvan alleen mannen of vrouwen lid zijn; dat kan. Het probleem zit veel meer in het feit dat door het woord "halal" de suggestie gewekt wordt dat het niet halal zou zijn om tijdens andere uren te zwemmen. Dat vind ik een lastig punt en dat is mijn probleem met dit fenomeen. Ik heb er echter geen problemen mee als mensen het prettig vinden om in eigen kring te zwemmen en daarvoor een zwembad afhuren. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Klaveren, de minister gaat nu verder met zijn oordeel over de andere moties. 

Minister Asscher:

Ik ontraad de motie-Van Klaveren op stuk nr. 138 om dezelfde redenen waarom ik de motie-De Graaf heb ontraden: dat is niet iets wat je zomaar even doet. 

Ik kom op de motie-Heerma op stuk nr. 139. 

De voorzitter:

De heer Van Klaveren heeft nog een korte vraag over de vorige motie. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

De minister geeft aan dat hij die motie ontraadt op basis van dezelfde gronden, maar volgens mij staat er in mijn motie heel helder omschreven dat het gaat om mensen die verwijtbaar niet inburgeren. De minister haalde dat criterium net aan om de motie van de PVV te ontraden, maar in deze motie staat wel degelijk dat het gaat om mensen die verwijtbaar niet inburgeren. Dat staat ook heel concreet in het regeerakkoord, dus waarom wordt er geen uitvoering gegeven aan het regeerakkoord? 

Minister Asscher:

De heer Van Klaveren heeft gelijk. Ik doe hem onrecht. Mijn argumentatie bij de motie-De Graaf is niet afdoende om de motie-Van Klaveren te ontraden. Ik denk dat dit wel het geval is voor het tweede element dat ik aanstipte bij de motie-De Graaf. Ook bij gevallen van verwijtbaar niet inburgeren, zal nog steeds een individuele afweging nodig zijn. De heer Heerma vroeg hoe dat precies werkt, wie dat doet en onder welke verantwoordelijkheid dat valt. DUO beoordeelt de verwijtbaarheid. Als iemand niet aan zijn verplichtingen voldoet, kan er een boete opgelegd worden. Dat gebeurt nu al. De IND is vervolgens aan bod om te beoordelen of de verblijfsvergunning ingetrokken kan worden. De staatssecretaris van V en J heeft onlangs in een AO aangegeven dat hij hiermee aan de slag gaat. Dat is meteen ook het antwoord op de vraag van de heer Heerma waar dat ressorteert. De consequenties voor het verblijf vallen onder de IND en worden door de staatssecretaris ter hand genomen. In die zin kan de heer Van Klaveren zich aansluiten bij diegenen die op de hoogte willen blijven — ik wijs op de motie-Heerma — van hoe het in de praktijk gaat en van welke nationale en internationale belemmeringen er zouden kunnen zijn bij het intrekken van de verblijfsvergunning. Aangezien de motie de indruk wekt voorbij te willen gaan aan de beoordeling die altijd gemaakt zou moeten worden in het individuele geval, moet ik haar om die reden ontraden. 

Dat brengt mij bij de motie van de heer Heerma op stuk nr. 139. Het oordeel daarover laat ik aan de Kamer. Ik begrijp zijn vraag, dus daar zal ik op ingaan. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik had nog meer vragen gesteld daaromtrent. Ik ben echt geïnteresseerd in de vraag waarom er sprake is van een individuele beoordeling als iets verdragsrechtelijk niet zou kunnen. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Als het "in principe altijd" de consequentie is, zoals het kabinet tot twee keer toe schrijft, waarom wordt het dan nergens op een overheidswebsite als consequentie gecommuniceerd? Het staat niet op gemeentelijke websites, noch op de websites van de IND, de rijksoverheid of op inburgering.nl. "In principe altijd" staat nergens. 

Minister Asscher:

Het is niet altijd dé consequentie. Het heeft "in principe altijd" consequenties. Die consequenties voor het verblijfsrecht kunnen bestaan uit het intrekken van de verblijfsvergunning, het niet geven van een sterkere verblijfsstatus of het niet bieden van toegang tot het Nederlanderschap. Dat zijn alle drie varianten van consequenties. De heer Heerma heeft het natuurlijk over het intrekken van de verblijfsvergunning. De komende tijd, als de staatssecretaris daarmee aan de gang gaat, zal moeten blijken in hoeverre dat mogelijk is. We weten nu al dat voor asielgerechtigden het internationaal recht eraan in de weg staat om mensen terug te sturen naar een plek die als onveilig wordt gekwalificeerd. We weten ook dat artikel 8 van het EVRM bij de beoordeling van de intrekking van de verblijfsvergunning van gezinsmigranten een rol zal spelen. In dat laatste geval zal er nog steeds een individuele afweging gemaakt kunnen worden. Dan kan de rechter bekijken of er inderdaad sprake is van een gerechtvaardigde beperking van artikel 8 van het EVRM. Dat zal in de praktijk moeten blijken. De reden dat ik eerder die beperking heb aangegeven vanwege nationaal en internationaal recht, is dat we heel goed zien dat het bij de geestelijke bedienaren, het voorbeeld dat de heer Heerma zelf gaf, waarschijnlijk niet problematisch zal zijn, en dat het voor andere gevallen valt af te wachten. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De minister gaat er nu wel wat explicieter op in dan in de geschreven teksten. Ik was net al non-verbaal nee aan het schudden — dat zal ik proberen te beperken, omdat de minister altijd de neiging heeft om daar dan al op te reageren — omdat de antwoorden op de vragen van de heer Potters die het kabinet per brief geeft, helemaal niet ingaan op naturalisatie. Daar staat dat het altijd consequenties heeft en vervolgens wordt er achter de dubbele punt specifiek ingegaan op het intrekken van de verblijfsstatus. Het gaat dus niet om die andere dingen. Ook de antwoorden van het kabinet gaan specifiek over "in principe altijd". De minister geeft hier aan dat "in principe altijd" in de praktijk wellicht gaat betekenen: alleen bij geestelijk bedienaren. Waarom communiceert het kabinet "in principe altijd" als de betekenis daarvan is "eigenlijk bijna nooit"? De reden waarom de overheid nergens communiceert dat dit een consequentie is, is dan ook dat dit in de praktijk niet voorkomt. 

Minister Asscher:

De heer Heerma voegt het samen en reduceert het feit "altijd consequenties" tot het intrekken van verblijf. Tegelijkertijd zegt hij dat dit eigenlijk niet voorkomt. In mijn ogen is het anders. Het heeft wel degelijk consequenties voor het verblijfsrecht. Dat kan in veel gevallen niet het intrekken van de verblijfsvergunning zijn, maar wel degelijk het ook verstrekkende beperken van de status tot "niet permanent" of "geen toegang tot het Nederlanderschap", wat ernstige gevolgen voor de persoon heeft. 

De heer Heerma wijst erop dat daarover onvoldoende helder gecommuniceerd wordt. Dat neem ik mee terug naar mijn collega van Veiligheid en Justitie, want de communicatie is ongetwijfeld voor verbetering vatbaar. Dat geldt bijna altijd voor de communicatie vanwege de overheid. 

De heer Heerma vraagt ook hoe het in de praktijk zit. De praktijk moet zich gaan zetten. Ik wil daar graag realistisch over zijn. Iedereen in deze zaal kan inschatten dat het internationale recht in veel gevallen in de weg zal staan van het intrekken van de verblijfsvergunning, maar niet in alle gevallen. Als dat niet mogelijk is, zullen er daarnaast andere consequenties zijn van het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsverplichting. Laten we niet vergeten waarom wij dat belangrijk vinden. Wij vinden het belangrijk dat mensen succesvol integreren in de Nederlandse samenleving. Daarom is die inburgeringsplicht opgenomen. Daarom ligt er een verantwoordelijkheid bij de nieuwkomer. Het moet dus ook gevolgen hebben als je daar niet aan voldoet. 

Nu kom ik bij de motie-Marcouch op stuk nr. 140. Ik ging daar net al even op in tijdens mijn reactie op de motie van de heer Sjoerdsma en mevrouw Karabulut. In zijn motie vraagt de heer Marcouch om met voorstellen te komen om het toezicht te versterken en te bekijken welke rol de onderwijsinspectie daarbij kan vervullen. Die motie laat ik over aan het oordeel van de Kamer, want dit ligt in de lijn van wat wij met elkaar hebben afgesproken in het algemeen overleg. 

De motie van de heren Marcouch en Heerma op stuk nr. 141 gaat over het actief kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb een vraag ter verheldering. De minister zei dat de motie van mevrouw Karabulut en mij op stuk nr. 140 minder precies is dan die van de heer Marcouch, maar het is natuurlijk andersom. De motie van mevrouw Karabulut en mij is preciezer. Ze dicht de onderwijsinspectie al een rol toe. Welke andere rol zou de onderwijsinspectie bij het voorstel van collega Marcouch volgens de minister kunnen krijgen dan de rol die wij al voorstellen? Als er meerdere opties zijn voor de onderwijsinspectie behalve het toezicht houden op de examens, dan kunnen we het goed samenvoegen. Tot uw dienst. Maar als dat niet zo is, is de motie van collega Marcouch natuurlijk dezelfde als die van mevrouw Karabulut en mij. 

Minister Asscher:

In de eerste plaats heeft de heer Sjoerdsma gelijk. In de motie van de heer Sjoerdsma en mevrouw Karabulut wordt al voorgeschreven wat er moet gebeuren. In die zin is de motie preciezer, maar voor mij ook lastiger uitvoerbaar dan de motie van de heer Marcouch. Zijn motie geeft mij de ruimte om met de onderwijsinspectie tot voorstellen te komen. Ik heb in de brief niet voor niets aangegeven dat ik in contact getreden ben met de onderwijsinspectie. Dat had ik toegezegd in het algemeen overleg. De onderwijsinspectie heeft nu geen middelen en mogelijkheden om die rol op zich te nemen, maar ik wil daar wel naar kijken. Je kunt dan denken aan toezicht op examens, aan andere vormen van tweedelijnskwaliteitstoezicht en aan het gebruik van de specifieke expertise van de onderwijsinspectie die dan weer door anderen benut kan worden. Er zijn verschillende varianten. Ik ben er nog niet uit met OCW. Met de motie van de heer Marcouch kan ik dus leven. Het oordeel daarover laat ik aan de Kamer. De motie-Sjoerdsma/Karabulut gaat mij op dit moment echter te ver. 

De voorzitter:

Tot slot, heel kort. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ja, heel kort. Ik dank de minister voor dit antwoord. Even los van wat het ministerie van OCW vindt, rest mij wel de vraag of het wat deze minister betreft wenselijk is dat hetgeen in de motie van mevrouw Karabulut en mij staat, wordt uitgevoerd. 

Minister Asscher:

Die vraag begrijp ik niet helemaal. Kan de heer Sjoerdsma de vraag misschien herhalen? 

De voorzitter:

Nog een keer. Ik zie nu dat mevrouw Karabulut en de heer Sjoerdsma bij de microfoon staan met vragen over hun motie, maar slechts één persoon mag interrumperen. Je kunt niet met zijn tweeën vragen stellen over dezelfde motie. Dat is niet gebruikelijk. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Dit doet mij een beetje zeer, omdat ik nu als eerste spreker mevrouw Karabulut het spreekrecht over haar motie ontneem. 

De voorzitter:

Dan geeft u haar even het woord voor een vraag. Dat kan ook. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dank u wel. Dan stel ik nog even deze vraag en dan heeft mevrouw Karabulut de ruimte … 

De voorzitter:

Nee, nee. U mag één vraag stellen, want dit is een VAO en geen debat. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dan nog een opmerking ter verheldering voor de minister. De minister somt een hele reeks opties op waar hij positief over is, maar hij voegt hieraan toe dat hij met het ministerie van Onderwijs moet nagaan of ze haalbaar zijn. Dan is mijn vraag: wil de minister ook wat in de motie van mevrouw Karabulut en mijzelf wordt gevraagd en gaat hij met het ministerie van OCW bekijken of dat te doen is, of weet hij eigenlijk nog niet of hij dat wil? 

Minister Asscher:

Ik weet het nog niet. De motie van de heer Marcouch geeft mij ook de ruimte om met andere voorstellen voor verbetering van het toezicht te komen. Die ruimte biedt de motie-Sjoerdsma/Karabulut niet. 

De voorzitter:

Wordt de motie aangehouden of ingetrokken? 

Mevrouw Karabulut (SP):

Is het wel de intentie van de minister om dat toezicht bij het ministerie van OCW onder te brengen omdat het nu schort aan de kwaliteit? Ik krijg graag een antwoord op die vraag. 

Minister Asscher:

Het wordt daar naar mijn mening sowieso niet ondergebracht. Ik ben er echter voor om het ministerie van OCW en de inspectie hierbij te betrekken, omdat ik met de Kamer het gevoel heb dat de kwaliteit kan worden verbeterd. Maar als wordt gezegd "wij brengen het daaronder", wordt de verantwoordelijkheid elders gelegd. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Asscher:

Als ik de motie-Marcouch/Heerma (nr. 141) zo mag lezen dat de onderdompeling waarover wij spraken in het debat, kan worden gekoppeld aan de maatschappelijke begeleiding in het kader van de inburgering en de participatieverklaring, kunnen gemeenten daaraan invulling geven. Daarmee kan het dus ook onderdeel worden van de Inburgeringswet, want daarin zal — hopelijk kort na de zomer — de participatieverklaring worden opgenomen. De gemeenten zijn naar mijn mening in de eerste plaats ervoor toegerust om die onderdompeling te organiseren. Ik laat het oordeel aan de Kamer, maar het moet dan wel passen binnen de bestaande kaders. Ik zie geen enkele reactie bij de indieners; ik ga ervan uit dat ik dit goed heb geïnterpreteerd. Ik laat deze motie aan het oordeel van de Kamer. 

In de motie op stuk nr. 142 wordt de regering verzocht de praktijk van het worden van buddy te faciliteren in het kader van de tegenprestatie in de bijstand. Op dit terrein wordt al veel door vrijwilligers gedaan. Het is geen probleem als gemeenten daarvoor kiezen, maar ik wil niet verdergaan dan de vrijheid die men nu al heeft. Ik wil het niet opleggen aan de gemeenten. Daarom ontraad ik de motie. 

In de motie op stuk nr. 143 wordt de regering gevraagd alle kosten te vergoeden die gepaard gaan met het volgen van een inburgeringscursus. Hier geldt echt een eigen verantwoordelijkheid voor de nieuwkomer. Asielgerechtigden kunnen het bedrag lenen; het wordt kwijtgescholden na het behalen van het examen. De inburgeraar moet wat dat betreft investeren in zijn toekomst in Nederland. Ik ontraad die motie. 

Het oordeel over de motie op stuk nr. 144 van de heer Azmani laat ik aan de Kamer. Ik wil gemeenten graag faciliteren voor het uitvoeren van hun taak in het kader van de Participatiewet. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik kon nog terug op de motie op stuk nr. 142 over de buddy. Het is geen verplichting. De vraag is om zo veel mogelijk nieuwkomers te koppelen. Helaas zijn veel mensen aangewezen op de bijstand en deze inzet zou dan als tegenprestatie kunnen worden aangemerkt. Mensen die tijd hebben, kunnen dan de nieuwkomers in onze samenleving begeleiden en ondersteunen. 

Minister Asscher:

Het is aan de gemeenten te beoordelen wie in die zin vrijwilligerswerk kunnen doen. Die tegenprestatie in de bijstand is niet bedoeld om allerlei maatschappelijk noden op te lossen, maar om mensen te helpen snel de weg naar werk terug te vinden. In dat kader is het heel mooi dat sommige gemeenten dit al doen en dat vrijwilligers zich ook kunnen inzetten voor de integratie van nieuwkomers. Het doel moet wel voorop blijven staan: iemand die in de bijstand zit, moet daar zo snel mogelijk uit kunnen komen en weer zijn eigen brood verdienen. 

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):

Dat laatste ben ik met de minister eens. Iemand die in de bijstand zit, moet zo veel mogelijk inspanningen verrichten om te gaan werken, maar dit kan ook een opstap naar werk zijn. Hiermee komen de mensen bij allerlei instanties en organisaties waardoor zij misschien weer een stapje verder komen om werk te vinden. Dit is geen belemmering om aan het werk te komen. 

Minister Asscher:

Zeker niet, maar in die zin is er ook helemaal geen bezwaar tegen de bestaande praktijk. In de praktijk kan het al, maar het is ter beoordeling van de gemeente of een individuele bijstandsgerechtigde op die manier kan voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van de Participatiewet. Als dit gebeurt op een maatschappelijk nuttige manier, bijvoorbeeld door iemand te helpen bij het inburgeringsproces, is dat een goede zaak. Het is echter niet nodig om daar verder in te faciliteren, want de mogelijkheden zijn er al binnen het kader van de wet en de beoordeling is aan de gemeente. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Dank u wel. Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven