5 Vragenuur: Vragen Jadnanansing

Vragen van het lid Jadnanansing aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht "OESO bezorgd over het laagste niveau van het mbo". 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Voor de toekomstige welvaart van Nederland is het cruciaal om voldoende vakkrachten op te leiden. Het FD van 14 november berichtte over een rapport van de OESO waarin staat dat het vertrekpunt gunstig is. Wij kennen een goed en breed aanbod aan beroepsopleidingen. Dat is uiteraard zeer goed nieuws, maar er is ook bezorgdheid over het laagste niveau, mbo-1. Daarin komt een groot aantal problemen samen, namelijk leerproblemen en een lastige thuissituatie. De minister geeft aan, dit beeld te herkennen. Docenten zijn soms blij dat zij deze kwetsbare jongeren op school kunnen houden. Daar wringt de schoen. Wij moeten toch met zijn allen veel meer ambitie tonen voor deze jongeren? Wij moeten niet hópen dat wij ze binnen kunnen houden; wij moeten deze jongeren echt mogelijkheden geven om iets van hun leven te maken. Wij moeten hun de mogelijkheid bieden om een vak te leren en bestaanszekerheid op te bouwen. 

Ik vraag via u, voorzitter, aan de minister om aan te geven wat zij gaat doen om de docenten, en dus ook de jongeren, optimaal te faciliteren. Deze jongeren mogen wij niet opgeven. Wij moeten deze jongeren erbij halen en erbij houden. Welke rol en mogelijkheden ziet de minister in het binnenkort te ontvangen plan voor kwetsbare jongeren? Hoe neemt de minister de motie-Jadnanansing mee met betrekking tot de vakdiploma's, in relatie tot de eisen op het gebied van taal en rekenen? Hoe neemt de minister de motie-Jadnanansing mee over betere samenwerking tussen school en hulpverlening? Deze moties hebben slechts waarde als wij er echt iets mee gaan doen. Deelt de minister deze opvatting? Ik herhaal: deze jongeren verdienen onderwijs dat hen verder brengt. Graag krijg ik een reactie van de minister. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Het is inderdaad goed nieuws dat de OECD zegt dat het Nederlandse stelsel van beroepsonderwijs tot de beste in de wereld behoort en dat wij uitblinker zijn. Tegelijkertijd is er sprake van bezorgdheid, met name over het lage niveau, niveau 1 en 2 in het mbo. Dat is ook mijn zorg. Het is al langer een zorg. Daarom hebben wij een aantal maatregelen genomen. Vanaf dit jaar hebben wij de entreeopleiding, die ertoe leidt dat er meer aandacht is voor deze groep kwetsbare jongeren. Wij hebben ook relatief meer geld voor de entreeopleiding. 

Mevrouw Jadnanansing vroeg naar docenten. Wij hebben andere docenten nodig voor deze groep, namelijk niet alleen docenten die goed zijn in het vakonderwijs, maar ook docenten die goed zijn in zorgproblematiek en multiprobleemaanpak. Dat vraagt om kennis en vaardigheden van die docenten. Wij hebben daar extra middelen voor. Volgend jaar al is er ruim 50 miljoen extra beschikbaar voor professionalisering. Dat geld kan in het bijzonder worden ingezet voor deze groep. 

Wij hebben ervoor gezorgd dat in de aanpak voortijdig schoolverlaten (VSV) met name de entreeopleiding serieus wordt meegenomen. De overstap van de entree naar mbo-2-niveau geldt ook in de VSV-aanpak. Dat is een extra stimulans om serieus werk te maken van deze groep. Dat trekken wij door in de kwaliteitsafspraken die ik ga maken. 

Binnenkort krijgt de Kamer van mij een brief over kwetsbare jongeren. Van de staatssecretaris krijgt de Kamer een brief over taal en rekenen. In beide brieven zullen wij in het bijzonder ingaan op deze groep, waarbij wij ook meenemen of er voor hen geen apart arbeidsmarkttraject mogelijk moet zijn. Geen doorstroom maar arbeidsmarkt, juist om ervoor te zorgen dat ook zij kansen krijgen. Ik denk dat de decentralisaties ons daarbij kunnen helpen. De Kamer hoort dus op veel fronten nog van ons. Ik ben het helemaal met mevrouw Jadnanansing eens: ook deze jongeren moeten wij perspectief op een volwaardig bestaan bieden. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik dank de minister voor haar antwoorden, waaruit blijkt dat een flink aantal zaken op de rol staat. Er worden duidelijke verbeteringen gecreëerd. Mijn bezorgdheid is echter niet geheel weggenomen. Onderwijs is er om te verbinden, niet om te verdelen. Toch lees en hoor je steeds vaker dat mensen zeggen: weet je wat, wij gaan die praktijk van deze mbo-leerlingen anders organiseren, wij gaan ze apart zetten. Ik hoor graag van de minister hoe zij daarnaar kijkt. Ook hoor ik graag van haar waar zij aan denkt als het gaat om de praktijk van die mbo-1-leerlingen. Denkt zij aan kleinere scholen? Denkt zij aan maatwerk? Denkt zij aan onderwijs dat echt rekening houdt met de leerstijl van deze jongeren? Het gaat niet om een enorme fascinatie met cognitieve vaardigheden. Er moet juist veel meer worden ingezet op praktische vaardigheden. Uit elk onderzoek blijkt dat deze jongeren goed leren als zij leren in de beroepscontext, in de beroepspraktijk. Ik hoor graag van de minister dat zij al deze onderzoeken serieus neemt en er serieus werk van wil maken. 

Minister Bussemaker:

Dat doe ik. Ik ben het met mevrouw Jadnanansing eens dat juist deze groep leert van een beroepscontext. De overgang naar de arbeidsmarkt is van heel groot belang. Dat betekent wel dat wij daar ook werkgevers voor nodig hebben, want zij moeten bereid zijn om deze jongeren perspectief te bieden, om ze stage te laten lopen en ze vervolgens aan de slag te laten gaan. Dat vraagt van ons dat wij rekening houden met wat deze jongeren aankunnen bij taal en rekenen, maar ook bij andere dingen die wij vragen. Ook de school moet daarop voorbereid zijn. Als mevrouw Jadnanansing mij vraagt naar het model, dan zeg ik dat ik voor maatwerk kies. Niet overal geldt hetzelfde. In Rotterdam heeft men een apart startcollege gemaakt voor deze groep, juist om ze bij elkaar te houden. In Amsterdam doet men het tegenovergestelde: daar verbindt men ze aan buddy's vanuit mbo-2, juist om ze perspectief op doorstroom te bieden. Wij gaan dat heel goed volgen. Wij gaan kijken wat werkt en welke lessen wij daarvan kunnen leren. Het hoeft niet overal hetzelfde te zijn, als het maar maatwerk is, als het maar aansluit bij de arbeidsmarkt en als het maar aansluit bij het ideaal van verbinden en niet verdelen. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik ben blij dat de minister zegt dat het echt om die verbinding gaat. Daar moeten wij met zijn allen voor staan. Het Sociaal en Cultureel Planbureau is onlangs met een onderzoek gekomen. Het wijst erop dat die tweedeling echt aan het ontstaan is. Wij moeten dat heel erg serieus nemen. Net zo serieus zal ik kijken naar de plannen van de minister. Wij moeten bekijken of wij deze jongeren er echt bij kunnen houden. Immers, zij verdienen het dat wij ze niet laten vallen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

De minister refereerde eraan dat zij erover nadenkt om te kijken wat er voor deze jongeren mogelijk is als zij de taal- en rekeneis niet halen. Hoe kunnen zij dan toch de arbeidsmarkt op? Ik neem aan dat zij het dan heeft over modules die tot certificaten kunnen leiden en dat het niet gaat over het devalueren van het mbo-diploma. Als deze jongeren de taal- en rekeneisen niet halen, betekent dat dat zij geen regulier mbo-diploma halen. Klopt dat? 

Minister Bussemaker:

Het is een ingewikkelde problematiek, die ik hier niet in twee zinnen wil afdoen. Ik zei al dat wij binnenkort met een brief komen over taal en rekenen. Daar spelen meer ingewikkelde kwesties. Wij zullen aangeven wat wij willen doen voor die groep jongeren die wij wel perspectief op uitstroom naar de arbeidsmarkt willen geven, maar die niet op alle onderdelen kan voldoen aan datgene wat wij regulier vragen. 

De heer Beertema (PVV):

In dat artikel werd, naar ik meen door de voorzitter van de MBO Raad, ook gerefereerd aan het feit dat het mbo ooit een prachtige, trotse opleiding was. Vanuit ons perspectief moest niveau 1 vooral sinds de massa-immigratie toch ook gefaciliteerd en gekwalificeerd worden. Vervolgens is dat aangehaakt aan die mooie opleidingen. Die ambitie is er altijd geweest, maar zij is nooit waargemaakt. Dat is al tientallen jaren zo. Is het dan niet veel beter om niveau 1 ook fysiek te scheiden van die mooie beroepsopleidingen? De niveaus 2, 3 en 4 hebben enorm te lijden gehad, qua status en zo, van de chaos die op niveau 1 altijd te vinden is. Is het niet een idee om niveau 1 fysiek te scheiden en onder te brengen in een aparte instelling met apart gekwalificeerde docenten? 

Minister Bussemaker:

Dat zie je dus ook voor een deel gebeuren. Ik verwees net naar Rotterdam, waar men het Startcollege heeft opgezet, omdat men zegt: deze groep is zo kwetsbaar dat we haar het best kunnen bedienen als we die jongeren apart de vereiste aandacht kunnen geven. Amsterdam, maar ook andere steden, kiezen voor een andere strategie en zeggen: wij willen die jongeren juist perspectief bieden om zich verder te ontwikkelen. Dat het hier echt een ernstig probleem betreft, staat absoluut buiten kijf. Dat zegt ook de OECD. Die zegt dat het mbo op niveau 4 heel erg goed gaat. 

Overigens zeg ik tegen de heer Beertema dat wij zowel in niveau 1 als in niveau 4 een grote diversiteit in de populatie kennen. Er zijn leerlingen van alle rangen, standen en komaf en zij verdienen allemaal een goede toekomst en een volwaardig diploma, waarmee ze de arbeidsmarkt op kunnen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het mbo wordt geconfronteerd met een hele reeks perverse prikkels. Rendementsafspraken, diplomabonussen en niet te vergeten: de rekentoets. Het gevolg is dat die mbo's nu juist leerlingen die wat moeilijker leren, gaan weigeren. Dat hebben we ook gezien op televisie. Dat treft met name overbelaste jongeren. Zou het dan niet wat zijn om die groep leerlingen uit te sluiten van al die perverse afspraken, zodat we weten dat zij niet opgejaagd worden en dat het mbo hun een goede vakopleiding kan bieden? 

Minister Bussemaker:

Omdat ik vind dat alle jongeren een kans verdienen en recht hebben op een goede kans op de arbeidsmarkt, vind ik het niet passend als scholen onterecht leerlingen weigeren omdat ze gedragsproblemen hebben. Er kunnen andere redenen zijn om een leerling te weigeren, als hij niet het goede vooropleidingsniveau heeft bijvoorbeeld. We willen stimuleren dat dit niet meer gebeurt en treffen daar ook maatregelen voor. Dat zijn geen perverse maatregelen, het zijn juist maatregelen om ervoor te zorgen dat scholen hun best doen voor een kwetsbare groep. 

Dat hebben we met vroegtijdig schoolverlaten ook gedaan. Daarmee hebben we het aantal schoolverlaters terug kunnen brengen van 80.000 naar 27.000. Er is nog steeds werk te doen, maar ook voor deze groep komt er extra bekostiging en komen er extra maatregelen om ervoor te zorgen dat ook die kwetsbare groep een kans krijgt op de arbeidsmarkt en niet geweigerd wordt. 

De heer Van Meenen (D66):

Deze kwetsbare groep bevindt zich in de entreeopleiding. Daar zijn we nu mee begonnen. Dit kabinet heeft het mogelijk gemaakt dat instellingen na vier maanden een negatief bindend studieadvies voor deze groep mogen geven. Dat is een van die perverse prikkels. Ik combineer dat met de opmerkingen van de heer Van Dijk van zojuist dat instellingen er bijna een belang bij kunnen hebben om die leerling te weigeren. Kan de minister nu al iets zeggen over de effecten, na drie maanden, van dat negatief bindend studieadvies? 

Minister Bussemaker:

Nee, dat kan ik niet. Ik kom binnenkort juist met een plan van aanpak kwetsbare jongeren, omdat ik niet wil dat jongeren onterecht geweigerd worden. Een bindend studieadvies kan ook niet afgegeven worden omdat een jongere zorg nodig heeft of thuis problemen heeft. Dat kan alleen als men echt ziet dat deze opleiding niet geschikt is voor de jongere in kwestie. Dan moet er ook gekeken worden naar een andere opleiding. Het is echt niet zo dat de school zomaar kan zeggen: u bent ons tot last, u kost ons te veel tijd, we vinden dat u te veel problemen hebt, daar is de deur en zoekt u het verder zelf maar uit. Dat kan absoluut niet. Juist daarom kom ik met een plan van aanpak voor kwetsbare jongeren. 

De voorzitter:

Dank u wel voor uw antwoorden en dank voor uw komst naar de Kamer. 

Naar boven