Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 25, item 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 25, item 22 |
Aan de orde is het VSO Conceptregeling Kwaliteitsafspraken mbo 2015 (31524, nr. 215).
De voorzitter:
Ik heet de minister van harte welkom, evenals de woordvoerders.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. We hadden een goed debat. Ik dien nu een drietal moties in. De eerste luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er kwaliteitsafspraken met het mbo worden gemaakt;
overwegende dat rendementsafspraken kansen van studenten in de weg staan;
constaterende dat mbo-studenten gebaat zijn bij een goede kwaliteit van het onderwijs en ruimte en tijd om zich maximaal te ontplooien en voor te bereiden op een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt;
verzoekt de regering, af te zien van rendementsafspraken als onderdeel van de kwaliteitsafspraken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Meenen (D66):
De tweede motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat intensivering van het taal- en rekenonderwijs onderdeel wordt van de kwaliteitsafspraken;
overwegende dat dit kan leiden tot een verdere veralgemenisering van het beroepsonderwijs en tevens de beroepspraktijkvorming in de weg kan staan;
overwegende dat intensivering van het taal- en rekenonderwijs niet noodzakelijk bijdraagt aan een verbetering van de arbeidsmarktkansen;
verzoekt de regering, de nadruk te leggen op arbeidsmarktrelevante aspecten in de kwaliteitsafspraken en daarom beroepsgericht maatwerk, ook voor taal en rekenen, per opleiding mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Lucas (VVD):
Ik hoorde in een van de overwegingen dat taal- en rekenonderwijs geen invloed zou hebben op de arbeidsmarktkansen. Ik vraag me af waar de heer Van Meenen die informatie vandaan haalt. Ik heb onlangs een rapport van de Onderwijsraad over nieuwe achterstanden gelezen. Daarin staat juist dat het taal- en rekenonderwijs ontzettend belangrijk is om straks voldoende kans te maken op de arbeidsmarkt en dat juist degenen die daar niet goed op scoren, na verlies van hun baan het moeilijkste weer aan het werk komen. Dus waar komt die overweging vandaan?
De heer Van Meenen (D66):
Die komt voort uit de gedachte, en zo staat het ook in de motie, dat dat in algemene zin niet kan worden gezegd. Daarmee wordt bedoeld, en dat staat ook in het dictum, dat het per opleiding nogal verschilt in hoeverre dat de arbeidsmarktkansen vergroot. Neem bijvoorbeeld een timmerman. Het is heel handig dat hij weet hoe je een hoek moet meten, maar weten of je een woord met d of dt schrijft, is voor hem misschien iets minder belangrijk. Bij een secretaresse is dat wellicht precies andersom. Vanuit het bedrijfsleven wordt er ook voor gepleit om veel meer arbeidsmarktrelevante opleiding en toetsing in het mbo in te voeren in plaats van een generale mbo-toets.
Mevrouw Lucas (VVD):
Ik constateer dat het in ieder geval niet wetenschappelijk onderbouwd is. De Onderwijsraad zegt het tegenovergestelde, namelijk dat op de arbeidsmarkt van de toekomst, waar we steeds vaker van baan en van carrière gaan wisselen, juist die basistaal- en -rekenvaardigheden heel belangrijk worden voor de arbeidsmarktkansen.
De heer Van Meenen (D66):
Zeker, maar die moeten dan ook in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs — het woord zegt het eigenlijk al — worden aangeleerd. Daarvoor is het mbo niet meer de optimale plek.
De heer Beertema (PVV):
Ik leg de heer Van Meenen de vraag voor of dan in technische opleidingen onder niveau 2F mag worden gescoord.
De heer Van Meenen (D66):
Op welk vak?
De heer Beertema (PVV):
Nederlands.
De heer Van Meenen (D66):
Dat hangt af van het niveau van de opleiding. Had u het over mbo, niveau 2?
De heer Beertema (PVV):
Ja, niveau 2 bijvoorbeeld.
De heer Van Meenen (D66):
Het hangt ervan af welke opleiding het is. Mijn fractie staat maatwerk voor. Dat betekent dat je per discipline, per opleiding moet bekijken wat daar noodzakelijk is. Mijn fractie heeft geen behoefte aan dat generale. Overigens is dat niveau ook al afsluitend voor het middelbaar onderwijs, voor het voortgezet onderwijs. In die zin is het ook geen wezenlijke toevoeging.
De heer Beertema (PVV):
De heer Van Meenen weet net zo goed als ik dat het allemaal heel snel wegzakt. Ik wil nog wel het voorbeeld noemen dat ik ook in de periode-Rutte I heb gegeven. Bij een schildersopleiding is een eenvoudige mengconstructie voor verf geschreven op leesniveau 2F. Op het moment dat je dat niveau niet beheerst, houdt het dus op met je aantrekkelijkheid voor de arbeidsmarkt. Dat maatwerk van D66 begrijp ik dan niet. Moet dat dan per opleiding of per individuele leerling worden afgestemd?
De heer Van Meenen (D66):
Per opleiding. Dat lijkt mij afdoende. Even gesteld dat het voorbeeld dat de heer Beertema noemt, juist is, zou een dergelijke eis ook voor een schildersopleiding moeten gelden, maar dat betekent niet dat het dus voor elke opleiding in het mbo ook het geval moet zijn. En dat is waar deze motie over gaat.
Ik heb nog een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat instellingen het beste in overleg met studenten en docenten kunnen bepalen wat kwaliteit is en hoe dat te verbeteren;
overwegende dat eventueel instemmingsrecht van medezeggenschapsraden op de kwaliteitsafspraken wordt overgelaten aan de instellingen zelf;
verzoekt de regering, de medezeggenschapsraden in het mbo formeel instemmingsrecht te verlenen op de kwaliteitsafspraken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Lucas (VVD):
Voorzitter. Ik heb geen motie maar wel een korte bijdrage. De VVD is tevreden over de gemaakte kwaliteitsafspraken. Het liefst hadden we gezien dat de kwaliteitsafspraken helemaal resultaatafhankelijk waren gemaakt, maar we hebben begrip voor het feit dat er ook eerst een investeringsbudget komt om sommige verbeteringen mogelijk te maken.
Ik heb nog wel een aanvullende vraag aan de minister en die gaat over de excellentiemiddelen en de vakmanschapswedstrijden. Alle mbo-instellingen profiteren volgens mij mee van de vakmanschapswedstrijden waarbij met name het beroepsonderwijs heel positief laat zien hoe goed het is om zo goed te zijn in je vak. Ik wil dan ook vragen of er belemmeringen zijn om tot één potje te komen waar iedere mbo-instelling dan aan bijdraagt en waaruit de deelname aan die vakmanschapswedstrijden betaald kan worden. Graag een reactie van de minister op dat punt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik heb twee moties over de kwaliteitsafspraken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de entreeopleiding en het mbo-2-niveau relatief veel overbelaste leerlingen zitten met een complexe problematiek;
overwegende dat de mbo-school veel inspanningen moet leveren om deze leerlingen naar een diploma of een start op de arbeidsmarkt te leiden;
overwegende dat de oorzaken van niet succesvol doorstromen vaak niet bij de school liggen, maar dat de school daarmee wél extra bekostiging kan mislopen;
constaterende dat dit kan leiden tot strategisch gedrag van scholen, zoals het weigeren van overbelaste leerlingen;
verzoekt de regering, te onderzoeken of en hoe overbelaste leerlingen in de onderste niveaus van het mbo buiten de kwaliteitsafspraken gehouden kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door de kwaliteitsafspraken instellingen verplicht worden een kwaliteitsplan te maken;
overwegende dat er reeds talrijke verantwoordingsmechanismen en -rapportages zijn;
overwegende dat de aandacht moet uitgaan naar het verbeteren van kwaliteit in plaats van het opstellen van plannen;
verzoekt de regering, af te zien van de verplichting aan mbo-instellingen om kwaliteitsplannen op te stellen als onderdeel van de kwaliteitsafspraken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. De heer Bisschop van de SGP laat zich excuseren. Hij heeft mij gevraagd of ik namens hem twee moties wil voorlezen. Dat wil ik doen. Om administratieve redenen en volgens de regels die we kennen in dit huis, heten deze moties "de motie-Rog/Bisschop".
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat aanvullende bekostiging op grond van artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs ook beschikbaar is voor onderdelen waarvoor reeds de rijksbijdrage wordt verschaft, maar dat deze bekostiging desalniettemin slechts mogelijk is ten behoeve van specifieke ontwikkelingen in delen van het bestel, zoals beleid voor bepaalde groepen personen;
constaterende dat de voorgestelde regeling niet beperkt blijft tot specifieke ontwikkelingen in delen van het bestel en bepaalde groepen personen, maar dat deze ziet op de integrale kwaliteit van instellingen;
verzoekt de regering, de aanvullende bekostiging te beperken tot bepaalde groepen personen en specifieke ontwikkelingen in delen van het bestel en de resterende middelen aan de rijksbijdrage toe te voegen conform de daarvoor geldende systematiek,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ik wil nog even opmerken dat u niet namens andere fracties moties kunt indienen. U kunt alleen namens de CDA-fractie moties indienen, mijnheer Rog. Maar het staat andere fracties uiteraard vrij om die motie mede te ondertekenen.
De heer Rog (CDA):
Ik weet het, voorzitter, maar ik vond het voor de Handelingen netjes om aan te geven dat de tekst niet door mij is opgesteld maar door mijn gewaardeerde collega Bisschop.
De voorzitter:
Het is zeker netjes, maar we hebben het niet over het intellectueel eigendom. Ga uw gang, mijnheer Rog.
De heer Rog (CDA):
Ik dien de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor het realiseren van kwaliteitsambities van wezenlijk belang is dat instellingen uit kunnen gaan van het kwaliteitsplan dat begin 2015 wordt vastgesteld;
constaterende dat bepaalde indicatoren voor de beoordeling van het kwaliteitsplan nog in ontwikkeling zijn;
verzoekt de regering, te voorkomen dat de ontwikkeling van indicatoren tot wijziging van kwaliteitsplannen leidt,
en gaat over tot de orde van de dag.
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de inbreng van de Kamer. Er zijn zeven moties ingediend. Ik schors de vergadering even, zodat de minister alle moties kan ontvangen en kort kan bekijken.
De vergadering wordt van 17.12 uur tot 17.16 uur geschorst.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik begin met de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 220, waarin de regering wordt gevraagd om af te zien van rendementsafspraken als onderdeel van de kwaliteitsafspraken. Ik ontraad deze motie. Wij kunnen hier een hele discussie gaan voeren over de vraag waar rendement voor staat. Naar mijn idee bevatten de kwaliteitsafspraken geen rendementsafspraken, althans niet in de zin zoals de heer Van Meenen ze weleens omschrijft, namelijk: hoe snel kun je studenten door de opleiding krijgen? Dat is hier nadrukkelijk niet de bedoeling. Het gaat echt om kwaliteitsafspraken. Ik denk aan kwaliteitswinst, aan toegevoegde waarde. Wat voegt een instelling toe aan de bagage waarmee een student de instelling binnenkomt? Daarnaast gaat het om studiesucces, maar studiesucces is veel breder dan rendement. Bij studiesucces gaat het ook over burgerschap, over de voorbereiding op een vak of vervolgopleiding, over de manier waarop een school dat organiseert. Een student moet er niet langer over hoeven doen dan strikt genomen nodig is, bijvoorbeeld omdat vakken gewoon goed op elkaar aansluiten. Volgens mij is daar niks mis mee.
De heer Van Meenen (D66):
Daar zijn wij het over eens: er is echt helemaal niets mis mee. Het gaat mij erom dat wij helder krijgen dat rendementsafspraken in mijn eigen definitie — hoe kom je zo snel mogelijk hoe dan ook door de opleiding heen? — hier geen onderdeel van uitmaken. Ontraadt de minister de motie nog steeds als zij de motie op deze manier leest?
Minister Bussemaker:
Ik lees de motie op die manier, maar ik kijk ook naar de ervaringen in het hoger onderwijs. Binnenkort krijgt de Kamer de midterm review, waarin overigens wel naar rendement wordt gekeken, zij het voor een klein deel. Een derde is rendement en twee derde zijn kwalitatieve afspraken. Wat wij hier doen, is ruimte geven aan een instelling om afspraken te maken over kwaliteit van onderwijs en professionalisering van docenten. Op een beperkter onderdeel maken wij afrekenbare afspraken, bijvoorbeeld als het gaat om vsv-beleid. Dit dient ertoe om instellingen te stimuleren om jongeren niet zonder diploma van school te laten gaan. De jongeren moeten de juiste bagage meekrijgen om een stap op de arbeidsmarkt te kunnen zetten. Studieduur is geen onderdeel van de indicatoren bij het mbo in de kwaliteitsafspraken.
De heer Van Meenen (D66):
Als ik "rendement" zou vervangen door "studieduur" zou de minister de motie kunnen onderschrijven?
Minister Bussemaker:
Dan zou ik zeggen dat de motie overbodig is. Het zit er echt niet in. Het wordt wel een beetje moeilijk om vriendelijk te zijn over een motie die op geen enkele manier raakt. Ik denk dat wij het veel meer met elkaar eens zijn dan de heer Van Meenen denkt.
De voorzitter:
Ik verzoek de heer Van Meenen om niet opnieuw te interrumperen, maar na te denken over de vraag of hij in tekstuele zin nog iets met de motie wil doen. Het oordeel van de minister is helder.
Minister Bussemaker:
Dan de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 221. Daarin wordt de regering gevraagd om in de kwaliteitsafspraken de nadruk te leggen op arbeidsmarktrelevante aspecten en daarom beroepsgericht maatwerk, ook voor taal en rekenen, per opleiding mogelijk te maken. Ik vraag de heer Van Meenen om deze motie aan te houden. Binnenkort kom ik met een brief over taal en rekenen. Daarbij zullen wij aangeven dat mbo-instellingen zelf kunnen bepalen hoe zij taal- en rekenonderwijs geven. Ik wil heel graag bevorderen dat men dat zo doet, dat het bij leerlingen, zeker bij mbo-1- en mbo-2-leerlingen, aansluit bij hun interesses. Onlangs was ik bij de TT Assen. Wat deed ik daar? Het Drenthe College heeft daar een opleiding automonteur in het Automotive College geplaatst. Dat zijn jongens die helemaal begeesterd raken van raceauto's. Zij kunnen hun opleiding gewoon bij het TT Circuit Assen volgen, ook hun taal- en rekenlessen. Zij krijgen daar uitgelegd dat het echt wel handig is dat je kunt rekenen als je auto-onderhoud moet verrichten. Je moet immers weten wat de compressie is en hoe je die berekent, je moet weten hoe maten zich verhouden. Dat kan allemaal. Taal en rekenen zijn wat mij betreft onderdeel van een Leven Lang Leren en van 21st Century Skills. Ik hoor dat ook terug in discussies. Het gaat niet alleen om leuke creatieve vakken. Het is ook kunnen veranderen als je van baan verandert of als je je baan verliest. Ik zeg het de heer Beertema na: wat ze op het mbo doen, is vooral bijhouden wat men op vmbo-niveau leert. De Kamer maakt zich enorm veel zorgen over laaggeletterdheid. Je zou de problemen van volwassenen met rekenen daar ook bij kunnen noemen. Wij vragen op mbo-niveau eigenlijk niet veel meer dan bijhouden wat men op vmbo-niveau al heeft geleerd. Als u de motie niet wilt aanhouden, dan ontraad ik deze motie toch echt.
De voorzitter:
Dat is een helder verzoek. Ik wil alle deelnemers aan dit debat vragen om een beetje kort te zijn. Om half zes moeten we nog beginnen met een begrotingsbehandeling en daarna is er nog een heel debat. Mijnheer Van Meenen, er is een vraag aan u gesteld. Houdt u de motie aan, ja of nee?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, dat zal ik doen, maar misschien mag ik daar nog één zin aan toevoegen. Het voorbeeld van de TT is helder, maar de reken- en taaltoetsen zijn generiek. Ze zijn voor alle opleidingen hetzelfde. Dat is het probleem dat ik ermee heb en daarom ben ik benieuwd, waar de minister uiteindelijk mee komt. Ik houd de motie aan.
Minister Bussemaker:
Laten we dat afwachten. Ook dat is echter geen tegenstrijdigheid. Je kunt het leren in de beroepspraktijk en uiteindelijk toch die algemene toets als eindtoets maken. Studenten begrijpen dan in ieder geval waarom het van belang is dat ze het rekenen onderhouden en dat ze het kunnen toepassen.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor, zijn motie (31524, nr. 221) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bussemaker:
Dan kom ik op de motie-Van Meenen/Van Dijk op stuk nr. 222, waarin wordt gevraagd, een formeel instemmingsrecht te verlenen op de kwaliteitsafspraken. Die motie ontraad ik. Dat zal ook geen verbazing wekken. We komen binnenkort met het voorstel van de Wet versterking bestuurskracht en daarin speelt de hele discussie over medezeggenschap een rol. Het gaat mij nu veel te ver om aan de hand van de kwaliteitsafspraken te zeggen: er moet hier maar medezeggenschap ingevoerd worden. Wat ik wel heel belangrijk vind, is dat studenten meepraten over de kwaliteitsafspraken. Dat kan. In de branchecode voor goed bestuur is daar ook door de instellingen al de nadruk op gelegd. Ik ben in gesprek met de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) over de ondersteuning van de deelnemersraden en over de vraag hoe we die een actievere en sterkere positie kunnen geven.
Er is al bij wet geregeld wanneer deelnemersraden een formeel instemmingsrecht hebben. Dat is beperkt. In een aantal gevallen kan dat recht worden uitgeoefend. Het kwaliteitsplan valt daar niet onder. Dat neemt echter niet weg dat op een heleboel andere manieren studenten erbij betrokken kunnen worden. Dat geldt ook voor docenten. Met het professioneel statuut loopt het mbo voorop. Ik beschouw deze hele problematiek als een aansporing om met de jongerenorganisaties nog beter te kijken hoe we jongeren een positie kunnen geven en nog intensiever te bezien wat ik aan de communicatie kan doen om ervoor te zorgen dat studenten en docenten goed betrokken zijn bij de kwaliteitsafspraken. Ik wil dat echter niet doen door het nu wettelijk te regelen zoals in deze motie is verwoord. Daarmee ontraad ik deze motie dus.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Lucas over 21st Century Skills en excellentie. Ik hecht er heel erg aan dat dit excellentiebeleid onderdeel wordt van het beleid van de individuele scholen. Ik hecht eraan dat zij zelf beslissen hoe zij hun excellentiegelden het beste kunnen besteden. Anders wordt daarover niet meer nagedacht door de scholen. Dan is het makkelijk en gaat het allemaal naar 21st Century Skills, maar ik wil juist ook die diversiteit. Ik wil ook de meester-gezelrelatie bevorderen. Ik heb ondertussen wel begrepen dat de MBO Raad op de ledenvergadering volgende week aan de instellingen zal voorstellen om al dan niet gedeeltelijk in te zetten op 21st Century Skills in de plannen, en om het geld naar de MBO Raad over te maken. De raad maakt het dan op zijn beurt weer over aan 21st Century Skills. Dat lijkt mij een heel nette oplossing. Wie wil, mag daaraan meedoen, maar ik hecht eraan dat ik afspraken maak met de instellingen en niet met de MBO Raad.
Dan kom ik bij de motie-Van Dijk op stuk nr. 223. Hij wil onderzocht hebben hoe overbelaste leerlingen in de onderste niveaus van het mbo buiten de kwaliteitsafspraken gehouden kunnen worden. Deze motie ontraad ik, want ik wil juist wél rekening houden met die groep kwetsbare jongeren. Als er nou één groep is waarvan ik denk dat instellingen er af en toe wat extra's voor moeten doen, is dat wel deze groep. We doen dat onder andere via vsv-beleid, door juist in het kwaliteitsplan expliciet aandacht te vragen voor de inzet op kwetsbare jongeren. Verder ga ik mijn medewerkers die vsv controleren meer inzetten op deze groep. Het lijkt mij dus zeer onwenselijk om juist deze groep niet te betrekken bij die afspraken.
De voorzitter:
Korte vraag, mijnheer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dit is een beetje eenzelfde debatje als zojuist met de heer Van Meenen. Mijn intentie bij deze motie is natuurlijk om deze leerlingen géén slachtoffer te maken van prestatieafspraken, prikkels die instellingen ertoe brengen om deze leerlingen buiten de deur te houden. We hebben hier eerder een debat over gevoerd. Volgens mij zijn de minister en ondergetekende dit met elkaar eens. Ik vraag haar daarom in de motie om zo goed mogelijk te bekijken hoe je dat effect kunt voorkomen. Deelt de minister deze mening?
Minister Bussemaker:
Ja, die mening deel ik. Althans, ik wil geen perverse effecten daar. Ik wil echter wel een stimulans voor scholen om een en ander te optimaliseren voor deze leerlingen, voor wie de toegevoegde waarde van een school weleens heel groot zou kunnen zijn. We doen dat door kwaliteitsafspraken. Ik denk daarom dat deze motie van de heer Van Dijk juist niet bijdraagt aan het doel dat hij wil bereiken. Daarom ontraad ik haar.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Met mijn motie beoog ik om leerlingen niet buiten de boot te laten vallen. Het zou namelijk zomaar kunnen dat bepaalde afspraken daar wel aanleiding toe geven. Ik zal mij beraden op een andere formulering, voorzitter. Wordt vervolgd!
Minister Bussemaker:
Dat hoor ik dan graag. Ik zeg de heer Van Dijk nogmaals dat diploma's op niveau 1, de entreeopleiding, geen deel uitmaken van studiesucces, precies om de reden die de heer Van Dijk noemt. Er zijn echter wel afspraken over vsv, omdat instellingen daarvoor echt belangrijk zijn. Zij moeten er alles aan doen om juist deze groep leerlingen, die makkelijk van school verdwijnt, te begeleiden naar een diploma.
Dan kom ik op de motie-Van Dijk/Van Meenen op stuk nr. 224, waarin de regering wordt verzocht, af te zien van de verplichting aan mbo-instellingen om kwaliteitsplannen op te stellen. Deze motie ontraad ik. Het moet mij echt van het hart dat deze motie mij verbaast. Als we willen dat scholen verantwoording afleggen en dat in deelnemersraden jongeren mee kunnen praten, moeten ze natuurlijk wel op de een op andere manier aangeven wat ze willen verbeteren. Zowel de SP als D66 ken ik als een partij die hecht aan transparantie, opdat er met iedereen gedebatteerd kan worden en er, indien gewenst, voluit kritiek geleverd kan worden. Dan heb je dus een kwaliteitsplan nodig. Het gaat erom, inzichtelijk te maken wat concreet met de extra middelen gedaan wordt. Hoe gaat men vormgeven aan het professionaliseren van de docenten? Doet men dat met docenten zelf of huurt men een commercieel bureau in? Ik wil dat graag weten, omdat ik daar zo mijn ideeën over heb. Welke activiteiten wil men ontplooien om die doelen te bereiken? Is dat een gedeelde visie? Is die binnen een schoolgemeenschap gemaakt, samen met docenten en studenten? Kortom, ik hecht zeer aan zo'n plan, dat echt een plan van de instelling moet zijn. Ik ontraad de motie dus.
Dan kom ik te spreken over de motie-Rog/Bisschop op stuk nr. 225. In deze motie wordt de regering verzocht om de aanvullende bekostiging te beperken tot bepaalde groepen personen en specifieke ontwikkelingen. Deze motie beschouw ik als ondersteuning van beleid, want we maken al onderscheid. Bij alle extra middelen hebben we een investeringsbudget van 190 miljoen. Daar moet een kwaliteitsplan voor gemaakt worden, maar het valt verder onder de reguliere rijksbijdrage. We doen het niet voor het kleinere onderdeel, want daarvoor willen we resultaatgerichte afspraken maken. Dan gaat het over school verlaten, studiesucces en de kwaliteit van de stages, dus de beroepspraktijkvorming. Op die manier doen we precies wat deze motie beoogt. Ik laat het oordeel over deze motie dus aan de Kamer.
Dat geldt ook voor de andere motie van de leden Rog en Bisschop, op stuk nr. 226, waarin de regering wordt verzocht om te voorkomen dat de ontwikkeling van indicatoren tot wijziging van de kwaliteitsplannen leidt. Ik ben het met de indieners eens: als je plannen maakt, moet je niet halverwege het proces de regels gaan veranderen. Misschien vind je ze wel ongelukkig, maar dan moet je wachten tot je een midterm review of een evaluatie hebt, zoals in het hoger onderwijs, om te zeggen wat er beter kan. Ik ben dit overigens niet van plan.
De voorzitter:
Er is een korte vraag van mevrouw Lucas. Meestal staan wij die alleen toe op moties die door uzelf zijn ingediend, mevrouw Lucas, maar ik geef u de gelegenheid om kort een vraag te stellen.
Mevrouw Lucas (VVD):
De vraag is of de minister de moties overbodig acht. Als in beide moties gevraagd wordt wat de minister in haar beleid nu al doet, zijn ze toch overbodig?
Minister Bussemaker:
Dat zou ik over de motie op stuk nr. 225 kunnen zeggen, maar ik beschouw die als ondersteuning van beleid, omdat wij over deze thematiek een heel debat met elkaar gehad hebben in het kader van het studievoorschot. Eerder is hierover een amendement aangenomen, bij de behandeling van een ander wetsvoorstel, maar zelf heb ik het eerder niet in deze termen geformuleerd, bij de totstandkoming van de kwaliteitsafspraken voor het mbo.
Ik was niet van plan om de ontwikkeling van indicatoren tot wijziging van kwaliteitsplannen te laten leiden, maar ik heb het ook niet precies gezegd zoals het in de motie op stuk nr. 226 staat. Daarom laat ik het oordeel over die motie aan de Kamer, want eerlijkheidshalve heb ik niet zo scherp in de plannen gezet dat wij die indicatoren niet zouden veranderen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemming over de moties zal aanstaande dinsdag plaatsvinden.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Arib
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20142015-25-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.