4 Wet compartimenteringsreserve

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (Wet compartimenteringsreserve) ( 33713 ).

De voorzitter:

Ik geef als eerste de heer Omtzigt van het CDA het woord. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter, om uw stem enigszins te sparen, zal ik mijn best doen ervoor te zorgen dat ik niet al te veel geïnterrumpeerd word. U klinkt heel erg hees en uw stem is ongeveer het enige instrument dat u als voorzitter nodig hebt. 

We spreken vandaag over een inhoudelijk prima wetsvoorstel. Kort gezegd komt de Wet compartimenteringsreserve erop neer dat winsten die in een bepaald jaar worden gemaakt, conform de wetgeving van dat jaar, belast worden. Het is dus niet van belang wanneer die winst wordt uitgekeerd, maar wanneer die winst wordt gemaakt. Als ik in 2007 winst maak, moet ik dus belasting betalen volgens het tarief van 2007, ook al keer ik de winst pas in 2010 uit. 

Kamerleden hebben echter de taak om wetsvoorstellen niet alleen inhoudelijk te toetsen, maar ook op formele gronden. En daar gaat het wat mijn fractie betreft echt mis met dit wetsvoorstel. Deze nieuwe compartimenteringsreserve gaat niet alleen gelden voor alle winstuitkeringen vanaf 14 juni 2013 — de datum van het arrest van de Hoge Raad waarin de Hoge Raad oordeelde dat de wetgever het gewoon zelf slecht had geregeld — want deze wet werkt ook terug tot alle winsten die in het verleden behaald maar nog niet uitgekeerd zijn. Wij hebben in de schriftelijke vragenronde nog geen duidelijk antwoord gekregen op onze vraag of dit betekent dat de wet terugwerkt tot de invoering van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of dat de wet zelfs terugwerkt tot de invoering van de vennootschapsbelasting in 1942, een wet die wij te danken hebben aan de Duitse bezetter. 

We hebben in dit huis afgesproken dat wetten slechts in uitzonderlijke gevallen terugwerkende kracht mogen krijgen en dat dan ook duidelijk gemotiveerd moet worden waarom dat nodig is. De enige motivatie die in dit wetsvoorstel te vinden is, is het voorkomen van budgettaire derving, maar de staatssecretaris geeft in het geheel niet aan om hoeveel budgettaire derving het gaat en hoe die verdeeld is over de verschillende jaren. 

Wij hebben kunnen lezen dat hij verwacht dat de derving niet of nauwelijks voorkomt in situaties van voor 2007, toen de regelcompartimentering werd genoemd in de Wet werken aan winst. Waarom gaat de terugwerkende kracht dan überhaupt verder dan 2007? Kan de staatssecretaris nader uitsplitsen welke budgettaire derving verwacht wordt? Hoe verhoudt zich dit verder tot het oordeel van de Hoge Raad dat de memorie van toelichting in 2006 niet voldoende was om belastingplichtigen te verplichten tot regelcompartimentering? Waarom verwacht de staatssecretaris dat situaties van voor 2007 niet met de compartimenteringsreserve te maken zullen krijgen? Hij stelt immers in de nota dat de claim ook behouden blijft als het voordeel voor 14 juni 2013 door de belastingplichtige is uitgekeerd. 

De CDA-fractie snapt ook wel dat bij een AEX-bedrijf zo vaak aandelentransacties en winstuitkeringen plaatsvinden dat zij waarschijnlijk niet voor het verre verleden onder de nieuwe wet gaan vallen. Maar dat ligt fundamenteel anders bij een familiebedrijf dat van vader op zoon of van grootvader op kleinzoon wordt overgedragen. Juist in dat mkb komt het vaker voor dat de dga alleen loon geniet en er niet of nauwelijks winst wordt uitgekeerd. Die winst wordt in het bedrijf gehouden om er mensen van aan te nemen en om ervan te ondernemen. Wat zijn dan de gevolgen van de Wet compartimenteringsreserve? Hoever moet die kleinzoon dan terug in de boeken van opa? Moet die echt tot 1942 terug? En hoe gaat de Belastingdienst in zo'n geval controleren of er in het verre verleden recht bestond op de deelnemingsvrijstelling? Heeft de Belastingdienst inspecteurs die nog op de hoogte zijn van de annaalseis uit 1968, om maar eens wat te noemen? 

Het is dus een ontzettend ingewikkelde wet geworden. Dat bewijzen ook alle gedetailleerde vragen uit de praktijk en de daaruit volgende nota van wijziging. Denk alleen al aan de vraag: moet worden doorgecompartimenteerd als de belaste reserve is afgenomen tot nul? Dat is een vraag uit de praktijk, waarop nog steeds geen antwoord is gegeven. Of hoe zit het met het meegekochte dividend dat na een sfeerovergang wordt uitgekeerd? 

Drie hoogleraren hebben, gesteund door andere fiscale hoogleraren, een heel eenvoudig alternatief wetsvoorstel geschreven, dat materieel precies hetzelfde regelt als het ingewikkelde wetsvoorstel waarover we vandaag spreken. Compartimentering wordt in het alternatieve voorstel in de wet opgenomen in slechts één artikellid in twee varianten: met terugwerkende kracht tot juni 2013 of tot 1 januari 2007. Dan zijn we af van het hele gedoe met het reserve opbouwen, afboeken en vele boekhoudkundige manoeuvres. Het is veel makkelijker voor bedrijven. Ook is het makkelijker uitvoerbaar voor de Belastingdienst, wat deze staatssecretaris met zijn ambitie toch verschrikkelijk moet aanspreken. Wat vindt de staatssecretaris van dit alternatief? Is hij bereid om het in de wet te zetten in plaats van het huidige wetsvoorstel? 

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Ten eerste maak ik dezelfde opmerking als de heer Omtzigt: ik hoop op weinig interrupties, want dan sparen wij de stem van de voorzitter. 

De voorzitter:

Ik heb ook een hamer. 

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik ga in op het wetsvoorstel. Dat de regeling voor de reparatie er komt, vindt de VVD-fractie logisch. We vragen ons er wel bij af — dat is één van de kernthema's — wat de mate van terugwerkende kracht wordt. Helemaal scherp wordt dat namelijk niet. Daarbij is ook de vraag: is dat juridisch altijd houdbaar? Er zijn heel wat rechtszaken geweest over de mate van terugwerkende kracht. Is daar dus juridisch advies over ingewonnen? Als het een heleboel gedoe geeft, kan het namelijk alleen nog maar lastiger worden. Wij hebben het alternatieve wetsvoorstel van professor Kavelaars en anderen ook ontvangen. Volgens ons zit het verschil vooral in de terugwerkende kracht. Wellicht wil de staatssecretaris daar een reactie op geven. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Voorzitter. Het is voor mij een bijzonder moment, aangezien het mijn eerste plenaire debat is in lange tijd vanwege drukke werkzaamheden met de enquêtecommissie. Desalniettemin is het een interessant debat, omdat dit wetsvoorstel naar mijn mening een goed wetsvoorstel is. Compartimenteringsreserve hebben we nodig om af te bakenen wat er over welke tijd betaald moet worden. Ik ben het dus volledig eens met het wetsvoorstel. Wel heb ik een aantal vragen aan de staatssecretaris. Mijn eerste vraag gaat over het vaststellen van de hoogte van de compartimenteringsreserve. Geschiedt dat bij voor bezwaar vatbare beschikking, ja of nee? 

Mijn volgende vraag gaat over de hoogte van de compartimenteringsreserve. Hoe bepaalt een belastingplichtige in de praktijk de waarde in het economisch verkeer van een aandelenpakket? Kan de staatssecretaris daar nog even op ingaan? Die waarde, waar de fiscale boekwaarde van afgetrokken moet worden — meestal de historische kostprijs — bepaalt immers de hoogte van de vastgestelde compartimenteringsreserve. Graag hoor ik dus een nadere visie op de vraag wat de waarde in het economisch verkeer is. Moet de belastingplichtige daar zelf een waardering aan hangen via een accountant, of hoe doen we dat? 

Dan heb ik nog een praktische vraag. Als de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is, kunnen zich twee belastbare feiten voordoen. Eén: je verkoopt een aandelenpakket en je maakt fiscale boekwinst. Dan is het kassa. Twee: je verkoopt het pakket niet tussentijds, maar je keert dividend uit. Als er geen deelnemingsvrijstelling van toepassing is, moet je Vpb afdragen. Hoe bepaal je bij de vaststelling van de compartimenteringsreserve het bedrag waarover je moet afrekenen, vooral bij het belast vrijvallen in een situatie waarbij dividend wordt uitgekeerd en er achteraf geen sprake was van de deelnemingsvrijstelling? Dus bij het uitkeren van dividend. Als je een aandelenpakket verkoopt, dan is dat zonder meer duidelijk, want de prijs die je daarvoor vangt, is de waarde van het economisch verkeer op dat ogenblik minus de boekwaarde. Hoe gaat dat echter bij dividend? 

Mijn laatste punt haakt aan op wat collega Omtzigt zei. Dat gaat over de terugwerkende kracht. We gaan terug tot 14 juni 2013 omdat de Hoge Raad oordeelde dat het niet klopte. Vervolgens staan we anderhalf jaar later in het huis om het debat te voeren over hoe we dat moeten repareren. Nogmaals, ik sta achter die reparatie. Die lijkt mij prima. Ik heb echter wel een vraag aan de staatssecretaris. Bij fiscale wetsvoorstellen zie ik vaak dat sprake is van terugwerkende kracht. Ik dien hierover een motie in want ik zou op dit punt graag een uitspraak van de Kamer horen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de regering de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wil wijzigen in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (33713); 

overwegende dat met dit wetsvoorstel terugwerkende kracht wordt beoogd en wordt ingevoerd tot 14 juni 2013; 

overwegende dat terugwerkende kracht op gespannen voet staat met het legaliteitsbeginsel van artikel 4 van de Wet houdende algemene bepalingen inzake de wetgeving voor het Koninkrijk, waarin letterlijk staat dat de wet alleen verbindt voor het toekomende en geen terugwerkende kracht heeft; 

overwegende dat artikel 104 van de Grondwet tevens bepaalt dat "Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet"; 

constaterende dat uit het samenstel van deze bepalingen blijkt dat belastingwetten geen terugwerkende kracht kunnen hebben; 

constaterende dat terugwerkende kracht desondanks vaker wordt toegepast bij aanpassing of invoering van fiscale wetten terwijl burgers zich moeten kunnen beroepen op rechtszekerheid; 

verzoekt de regering, haar visie op de verhouding tussen terugwerkende kracht van belastingwetten zoals wetsvoorstel 33713 enerzijds en het wettelijke verbod daarop anderzijds nader te duiden en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 11 (33713). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Dank voor deze gelegenheid. Het valt niet mee om voldoende belangstellenden bij elkaar te krijgen om eens een goed gesprek te voeren over de compartimenteringsreserve, maar bij dezen. 

Misschien moeten wij beginnen met de onduidelijkheid waar veel vragen van de aanwezigen hier in wortelen: wat werkt tot wanneer terug en waarom? Daar begint veel van de onduidelijkheid. De regelcompartimentering die betrekking heeft op de deelnemingsvrijstelling, ziet op gevallen die door een verandering van de regels ineens van geen naar wel een deelnemingsvrijstelling of andersom gaan. Dat kan hier alleen maar betrekking hebben op ten eerste aandeelhouders, partijen die een aandelenpakket hebben, die instapten voor 2007, want na 2007 hebben zich bijna geen wettelijke sfeerovergangen voorgedaan. Het kan alleen maar te maken hebben met partijen die een sfeerovergang hebben meegemaakt. Dat was vooral per 1-1-2007, dus dat aandelenpakket moet van daarvoor stammen. 

Ten tweede gaat het alleen om partijen die op 1-1-2007 een verandering in hun positie merkten. Er zijn natuurlijk ook partijen die dat aandelenpakket al daarvoor hadden, maar waarvoor niets veranderde door de regels. Dan speelt deze verandering in compartimentering ook niet. 

Ten derde gaat het alleen om partijen die in 2007 beter werden van een verandering van de regels, namelijk partijen die van geen deelnemingsvrijstelling naar wel een deelnemingsvrijstelling gaan. Alle partijen andersom hebben geweldig veel baat bij deze terugwerkende kracht, want die ontlenen daar juist een extra voordeel aan. 

Welke partijen worden mogelijk hierdoor geraakt? Het gaat alleen om partijen die dat aandelenpakket al hadden en die inderdaad een sfeerovergang ondervonden die op hen invloed had en wel in gunstige zin. Dat zijn met name beleggers die over de periode voor 2007 geen deelnemingsvrijstelling genoten, die dat wisten en daarnaar handelden en die ook handelden naar de staande praktijk. Alleen op die partijen heeft het invloed. Hoeveel voor 2007 is niet gezegd; dat kan alles zijn. 

De rechtszekerheidsvraag die je gewoonlijk stelt bij terugwerkende kracht, is hier niet aan de orde. Deze beleggers wisten voor 2007 haarscherp dat zij die deelnemingsvrijstelling niet hadden. Dat was hun hele punt. Zij hadden die deelnemingsvrijstelling niet en wisten dat in die tijd ook. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het onredelijk zou zijn als zij die nu met terugwerkende kracht ineens wel zouden krijgen. Ook na 2007 wisten zij dat ze alle winsten over de periode daarvoor niet vrijgesteld kregen, want in de memorie van toelichting in 2006 stond dat allemaal keurig vermeld. Dat is sinds 2007 ook altijd zo toegepast. Dat was de staande praktijk. Ook in het algemeen is die compartimentering een volkomen logisch en voor de hand liggend gebruik. Zelfs wisten deze partijen na de uitspraak van de rechter in 2013 dat zij over die periode voor 2007 die voordelen niet hadden, want dat stond meteen in het persbericht dat een dag later verscheen. 

Is de terugwerkende kracht daarmee juridisch houdbaar? Ja. Die compartimentering was destijds en is nu door de Raad van State omarmd. De Hoge Raad heeft dat alleen op formele gronden afgewezen. De Hoge Raad heeft niet gezegd dat die compartimentering niet logisch is. Hij heeft niet gezegd dat partijen dat toen niet wisten. Hij heeft ook niet gezegd dat de situatie van die mensen door de terugwerkende kracht verandert, want dat doet die niet. De Hoge Raad heeft alleen maar op formele gronden gezegd: als je dat vindt, zet dat dan in de wet. Daarmee is het de logische weg om de terugwerkende kracht in de wet te verankeren en dus gevolg te geven aan de oproep van de Hoge Raad om dat te doen. Nogmaals, compartimentering is de bekende en staande praktijk, nu en ook toen. Iedereen wist dat en handelde daar ook naar. De rechter heeft over de compartimentering maar ook over de terugwerkende kracht geen afwijzend oordeel gegeven. Niemand wordt nu met feiten geconfronteerd waar hij vroeger anders over dacht of anders over kon denken. Ook de Raad van State heeft dus geadviseerd om de terugwerkende kracht dragend te motiveren in de memorie van toelichting. Daarmee is dit niet alleen volkomen logisch — dit is dé manier om hiermee om te gaan — maar het niet doen zou op termijn tot 200 miljoen euro kunnen kosten. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Ik hoor de staatssecretaris net zeggen dat de rechter niet negatief heeft geadviseerd over terugwerkende kracht. Maar we spreken nu, anderhalf jaar na een uitspraak van de Hoge Raad, over een wetsvoorstel dat wellicht aangenomen wordt. Dat heeft materieel terugwerkende kracht tot op zijn minst juni 2013, toen de Hoge Raad een uitspraak deed over iets anders dan over het fenomeen terugwerkende kracht. Kan de staatssecretaris toelichten wanneer welke rechter zich heeft uitgesproken over terugwerkende kracht in belastingwetten? 

Staatssecretaris Wiebes:

De wedstrijd in jurisprudentie ga ik met de heer Van Vliet niet aan, want die wint hij moeiteloos. Wat ik zeg, is dat over dit geval van terugwerkende kracht de rechter zich niet heeft uitgesproken. Ook over dit geval van compartimentering heeft de rechter zich niet uitgesproken. En dit is een heel bijzonder geval van terugwerkende kracht. Je moet waakzaam zijn met terugwerkende kracht. Dit type terugwerkende kracht verandert nu de situatie in het verleden, waardoor je mensen nu confronteert met een waarheid die toen nog niet bestond. Hier is precies het omgekeerde het geval. Hier wordt een werkelijkheid die toen bekend was en waar toen ook naar werd geleefd, alleen maar formeel bevestigd. Het type terugwerkende kracht is hier dus even wat anders dan de gemiddelde terugwerkende kracht die we hier zwaarwegender bespreken. 

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Vliet. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Dat staat ook in mijn motie, dus ik ben benieuwd naar het oordeel daarover van de staatssecretaris. Is de staatssecretaris het wel met mij eens dat je met terugwerkende kracht in zijn algemeenheid maar bij belastingwetgeving zeker, erg terughoudend moet omgaan, ook gezien de rechtszekerheid voor de burger? 

Staatssecretaris Wiebes:

Daar ben ik het vanzelfsprekend mee eens. Als je het tweede type van de terugwerkende kracht effectueert, dat je feiten die toen bekend waren met terugwerkende kracht verandert en de oordelen die daarover bestonden ook, dan confronteer je mensen nu met een situatie die zij misschien vroeger niet konden kennen. Dat is even andere koek. Ik ben het volledig met de heer Van Vliet eens dat dan op zijn minst het woord "terughoudendheid" van toepassing is. 

Voorzitter. Vervolgens komen deskundigen — ik heb ontdekt dat er een hoop deskundigen zijn op fiscaal terrein, ook op dit gebied — met een alternatief. Het grappige is dat die deskundigen mij oproepen om precies dat te doen waarop de Hoge Raad mij heeft aangesproken. Het alternatief dat die deskundigen naar voren brengen is materieel gezien hetzelfde, inclusief het dilemma rond de terugwerkende kracht. Wat het alternatief in zich heeft, is een ogenschijnlijk heel grote eenvoud. Het is een compact en eenvoudig te begrijpen voorstel, behalve dan dat het alle mogelijke interpretatieverschillen en alle mogelijke onduidelijkheden eenvoudigweg uit het wetsvoorstel weghaalt. Die worden daarmee overgelaten aan de interpretatie van de Belastingdienst, die misschien wel staat tegenover de interpretatie van anderen. Het alternatief laat dus belangrijke interpretaties uit de wet weg. 

Er staat bijvoorbeeld niet in hoe je moet omspringen met een situatie waarin er in de ene wettelijke sfeer winst is geboekt en in de andere wettelijke sfeer verlies, en er dus geen constant patroon is. Hoe reken je dan af? Duid je dan het verlies aan de ene periode en de winst aan de andere periode? Of kijk je naar het saldo en probeer je dat te verdelen? Dat zijn allemaal mogelijke interpretaties die juist dan uit de wet worden weggelaten en die mogelijk aanleiding geven tot precies dezelfde onduidelijkheid als die waar de Hoge Raad zich op een ander punt over heeft uitgesproken. Ik kan nog een aantal voorbeelden noemen van dingen die materieel wel belangrijk zijn om te weten en te interpreteren, maar die eenvoudigweg in het voorstel niet voorkomen en daardoor misschien reden geven tot dezelfde onduidelijkheid. 

De heer Van Vliet — voor u terug van weggeweest, maar voor mij terug van er nooit geweest, maar toch: van harte welkom! — gaf meteen zijn visitekaartje af met een diepgang waar deze staatssecretaris vijf minuten schorsing voor nodig had. Ik hecht eraan te zeggen dat deze vragen niet gaan over de verandering die nu wordt ingezet. Het zijn vragen over een fiscale praktijk, waarin hij op dit punt waarschijnlijk buitengewoon goed thuis is. Deze vragen resteren dan, waarmee hij ver voor loopt op de rest van Nederland; de rest van Nederland heeft veel meer vragen. Het gaat alleen niet over de wet die voorligt, maar over de interpretatie ervan. Bijvoorbeeld over de hoogte: geschiedt dat bij voor bezwaren vatbare beschikking? Nee, het loopt mee in de praktijk zoals die bij de Wet werken aan winst al jaren bestaat. Daar zitten geen bezwaarmogelijkheden in. Het is bestaande praktijk, maar er is ook nooit een grote roep om die bezwaarmogelijkheden geweest. Sterker nog, bij het ministerie zijn geen gevallen bekend waarin dit is opgekomen. 

De waardebepaling is een zaak tussen de ondernemer c.q. de accountant en de inspecteur. Ik heb mij in het verleden uitvoerig beziggehouden met evaluation, maar daar gaan wij het nu niet over hebben met de heer Van Vliet. Uiteraard is de waardebepaling iets wat de ondernemer moet uitvoeren, getoetst door de inspecteur. 

Welk dividend keer je nou precies uit? Keer je het vroegere dividend uit of het meest recente? In het algemeen geldt hier de regel dat het dividend dat je uitbetaalt het laatste dividend is — dus last in first out, om het zo maar eens te zeggen — tenzij je dat in het dividendbesluit anders aangeeft en aangeeft om een eerder dividend uit te keren, omdat daarop een andere wettelijke sfeer van toepassing is. Dat geef je aan in het dividendbesluit. 

Ten slotte roept de heer Van Vliet mij op om commentaar op deze op zich belangwekkende visie te geven. Dat doet hij niet over, maar wel naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Het is een belangwekkend stuk, maar het stuk bestaat. Het stuk dat zijn vragen beantwoordt is van 25 juni 1997, en wel een brief van de toenmalige staatssecretaris van Financiën, de heer Vermeend; jawel. Die heeft er een stuk over geschreven waarin ook de Raad van State wordt aangehaald, en daarin wordt de vraag van de heer Van Vliet naar mijn mening naar behoren beantwoord. Daardoor lijkt deze motie overbodig. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

De staatssecretaris heeft het in zijn toelichting over een brief uit 1997. Daar was indertijd de nodige politieke commotie over. Ik kan mij herinneren dat de heer Van der Vlies van de SGP zich afvroeg waar de rechtszekerheid van de burger bleef. Ik begrijp uit de toelichting van de staatssecretaris dat in dat stuk de visie wordt geschetst van Financiën op de terugwerkende werking van belastingwetgeving. Klopt dat? 

Staatssecretaris Wiebes:

Ja. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Dan is die brief er en zal ik die erbij halen en er nader naar kijken. Ik houd de motie aan, maar behoud mij het recht voor om hierop bij een andere gelegenheid terug te komen. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Vliet stel ik voor, zijn motie (33713, nr. 11) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Wij zullen aan het eind van de dag of aan het begin van de avond tot stemming overgaan. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven