12 Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties

Aan de orde is het VAO Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties (AO d.d. 15/10). 

De voorzitter:

Ik heet beide staatssecretarissen hartelijk welkom. Fijn dat u er bent. We hebben zes deelnemers aan het debat, van wie er drie zullen spreken. De eerste spreker van de Kamer is mevrouw Bergkamp van de fractie van D66. Zij heeft, zoals iedereen, twee minuten spreektijd. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Wij debatteerden gisteren over kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties. Aan het einde van het overleg hield ik nog een paar zorgpunten over. Ik heb allereerst zorgen over de toegang tot de vrouwenopvang, die door negatieve effecten van het nieuwe verdeelvermodel onder druk staat. Het is belangrijk dat we daar de vinger aan de pols houden. Het is goed dat de staatssecretaris een onderzoek laat doen door de Raad voor de financiële verhoudingen. Ik heb daar nog een vraag over. Gaat de raad nu ook de effecten van de herverdeling van de AWBZ-middelen voor vrouwenopvang onderzoeken? 

Ik wil ten slotte een motie indienen over de forensisch-pediatrische voorziening. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat een adequaat landelijk dekkende forensisch-pediatrische voorziening te langzaam van de grond komt; 

constaterende dat de kwaliteitscriteria waaraan forensisch artsen voor kinderen moeten voldoen nog steeds niet duidelijk zijn; 

verzoekt de regering, de Kamer bij de eerstvolgende rapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (GIA) in december 2014 duidelijkheid te verschaffen over hoe de forensische pediatrische expertise landelijk wordt versterkt, hoe de deskundigheid regionaal wordt verbreed en aan welke kwaliteitscriteria forensische artsen moeten voldoen; 

verzoekt de regering tevens, daarbij te voorzien in een duidelijk onderscheid tussen enerzijds behandelend artsen en anderzijds forensische artsen met als taak het op waarheidsvinding gerichte forensisch-medische onderzoek en dit aan professionals in het veld duidelijk te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp, Siderius en Rebel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 106 (31015). 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Gisteren heb ik een reactie gevraagd op het bericht van de Kinderombudsman en het Kinderrechtencollectief dat twee op de drie mishandelde kinderen, 59%, geen hulp krijgt nadat er mishandeling heeft plaatsgevonden. We hebben vandaag een briefje van de staatssecretaris gekregen, maar hij gaat daarin helemaal niet in op deze cijfers. Wat ons betreft, is dat dan ook echt onvoldoende. Het is juist belangrijk dat kinderen zo snel mogelijk een behandeling kunnen krijgen nadat de mishandeling heeft plaatsgevonden. Daarom zou niet alleen een jeugdarts of een huisarts moeten kunnen doorverwijzen, maar ook de hulpverlening. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het van belang is dat kinderen zo snel mogelijk met een gespecialiseerde ggz-behandeling moeten kunnen starten als gevolg van kindermishandeling en dit nu alleen met een verwijsbrief van de huisarts kan; 

van mening dat de psychische schade die kinderen oplopen door kindermishandeling zo beperkt mogelijk moet blijven; 

verzoekt de regering om ook een doorverwijzing naar gespecialiseerde ggz via de jeugdhulpverlening mogelijk te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 107 (31015). 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb nog een punt over de aanvullende ziektekostenverzekering. Daarin zit een klein deel specialistische zorg voor kinderen nadat ze mishandeld zijn. Daarvoor is niet iedereen verzekerd. Dat betekent dus gewoon dat de kosten niet vergoed worden. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat alle kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling recht hebben op behandeling als er psychologische zorg nodig is; 

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat alle noodzakelijke psychologische zorg na kindermishandeling door de gemeente óf vanuit de basisverzekering wordt vergoed, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Siderius en Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 108 (31015). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Van alle meldingen die bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling binnenkomen, is minder dan 2% afkomstig van huisartsen. We hebben laatst gezien dat onzekerheid over het medisch beroepsgeheim daar een aanleiding voor is. We hebben laatst weer een televisie-uitzending gezien waarin blijkt dat veel te weinig zaken uiteindelijk tot strafvervolging komen. Reden daarvoor is het ontbreken van snel en kwalitatief goed forensisch pediatrisch onderzoek, strafrechtelijk onderzoek door deskundige artsen. In 2011 heeft het CDA dit al aan de orde gesteld en toen een toezegging gekregen van de toenmalige staatssecretaris dat deze dit zou regelen. Het is nog steeds niet zo ver. 

Het is klaar, het moet nu gewoon geregeld worden. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de taakverdeling van medische disciplines in het stroomschema FMEK voor professionals in het veld niet helder is; 

overwegende dat deze onduidelijkheid leidt tot belemmering van adequaat en snel forensisch onderzoek bij mogelijke kindermishandeling en daarmee tot beperkte mogelijkheden voor opsporing en vervolging door politie en Openbaar Ministerie; 

verzoekt de regering, de raamovereenkomst van de VNG ter zake van forensisch-medisch onderzoek bij kinderen te respecteren; 

verzoekt de regering tevens, te bevorderen dat het heersende onderscheid tussen behandelend artsen met hun beroepsgeheim enerzijds en forensisch artsen met als taak het op waarheidsvinding gerichte forensisch-medische onderzoek anderzijds voor professionals in het veld duidelijk is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 109 (31015). 

Mevrouw Keijzer was de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Kunnen de staatssecretarissen de moties al becommentariëren? Ze hebben ze nog niet. Dat lijkt me een adequate verdediging. Ik geef het woord aan de staatssecretaris van VWS. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Eén vraag en dan een duiding van de ingediende moties. 

Mevrouw Bergkamp vroeg of de Raad voor de gemeentefinanciën ook specifiek kijkt naar het punt van de verdeling. Dat zal ik inderdaad expliciet aan deze raad vragen, zodat dat ook tot uitdrukking zal komen in zijn onderzoek. 

Dan de motie op stuk nr. 106, waarin wordt gevraagd om een duidelijk onderscheid tussen enerzijds behandelend artsen en anderzijds forensische artsen met als taak de waarheidsvinding en de regering wordt verzocht, dit aan professionals in het veld duidelijk te maken. Ik heb al aangegeven dat ik het zeer belangrijk vind dat wij nu in de praktijk zorgen dat de artsen op een goede manier kunnen samenwerken, enerzijds met landelijke dekking en anderzijds ook de specialisten die op landelijk niveau werkzaam zijn. Ik onderschrijf ook die urgentie en ik beschouw deze motie als een ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel op dat punt dan ook aan de Kamer. 

In de motie-Siderius op stuk nr. 107 wordt de regering verzocht om ook een doorverwijzing naar gespecialiseerde ggz via de jeugdhulpverlening mogelijk te maken. We hebben daar uitgebreid over gesproken in de Kamer. Ik wijs erop dat het niet alleen via de huisarts gaat, maar dat het kan via de jeugdarts én de huisarts én de specialist. Dat hebben we expliciet in de wet geregeld. Strikt genomen kan er vanuit de jeugdhulpverlening worden doorverwezen, namelijk door de jeugdarts. Dit zijn de toegangspoorten die we met elkaar hebben besproken. Die zou ik nu niet verder willen uitbreiden, voor zover dat al nodig is. Om die reden wil ik de motie ontraden. 

Dan kom ik op de motie-Siderius op stuk nr. 108. Over wat daarin staat, hebben we in het debat ook al gesproken. Het ging over een gedeelte dat in de aanvullende verzekering zat. Mevrouw Siderius wil dat dit nu bijna verplicht door de gemeente wordt opgepakt. Ten eerste moeten we het debat over wat wel of niet in het basispakket zit, op een ander moment voeren. Ten tweede staat al in de wet dat de gemeente passende voorzieningen moet bieden voor de zorg die je nodig hebt. Enerzijds is het in mijn ogen al adequaat geregeld in de wet. Anderzijds is de discussie over de vraag of het in het basispakket moet of niet, echt een andere discussie, die op een andere plek moet worden gevoerd. Om die reden wil ik deze motie ook ontraden. 

Mevrouw Siderius (SP):

Over de motie op stuk nr. 107 worden we het vandaag blijkbaar niet eens, maar misschien wel in de toekomst. 

Mijn vraag gaat over de motie op stuk nr. 108. Er is dus wel een deel van de zorg voor kinderen dat in de aanvullende zorgverzekering zit en dat niet wordt overgeheveld. Ik heb in het debat geprobeerd om duidelijk te maken dat het gaat om de zorg die valt onder de diagnose andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn. Kindermishandeling valt daaronder. Mijn vraag is om alleen dit stukje, dat niet wordt overgeheveld naar gemeenten maar dat in de aanvullende zorgverzekering blijft zitten, of in het basispakket onder te brengen of alsnog over te hevelen, zodat het gewoon vergoed wordt. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat snap ik, maar de aanvullende verzekering is een verzekering waar mensen zelf voor kiezen, waarbij het gaat om zorg die niet in het basispakket zit. We kunnen het niet overhevelen, want dat regelen wij niet. In de Wmo is wel geregeld dat gemeenten passende zorg en ondersteuning moeten bieden waar dat aan de orde is. Enerzijds is er een waarborg in de wet. Anderzijds kan ik niet voorschrijven dat iets wat in de aanvullende verzekering zit, wordt overgeheveld, want over die middelen ga ik helemaal niet. In die zin wil ik de motie ook blijven ontraden. 

De voorzitter:

We gaan naar de motie-Keijzer op stuk nr. 109. 

Staatssecretaris Van Rijn:

De motie van mevrouw Keijzer lijkt voor een deel op de motie van mevrouw Bergkamp. Voor een deel is er sprake van hetzelfde dictum, namelijk: verzoekt te bevorderen dat het onderscheid tussen behandelend artsen met hun beroepsgeheim en forensisch artsen met als taak het op waarheidsvinding gerichte forensisch-medische onderzoek voor het veld duidelijk is. Ik zou het willen koppelen aan het overleg dat wij in november met de betreffende artsen zullen voeren. Ik ben er ook voor dat het onderscheid zo duidelijk mogelijk is. Ik zie deze motie als een ondersteuning van het beleid. Ik laat het oordeel op dat punt aan de Kamer. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

We gaan vandaag nog stemmen over deze vier moties. Ik denk dat we afscheid nemen van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Zonder hem hadden we dit debat nooit kunnen voeren, dus het is fijn dat hij hier was. 

Naar boven