26 Waterkwaliteit

Aan de orde is het VAO Waterkwaliteit (AO d.d. 11/06). 

De voorzitter:

Ik heet minister Schultz-Van Haegen van harte welkom. Het woord is aan mevrouw Jacobi. 

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. De eerste motie die ik indien gaat over het nationaal belang van drinkwater. In het debat hebben we heftig over dit onderwerp gesproken. Er zat veel verschil in "kunnen" en "zijn". Dit verschil heeft geleid tot de motie, omdat ik van mening ben dat ons drinkwater uit de ondergrond van nationaal belang is. De minister heeft dit weliswaar erkend, maar volgens mij moet dit meer consequenties hebben voor de wijze waarop de je kwaliteit borgt. Vandaar dat ik de volgende motie indien. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de drinkwatervoorziening een vitale publieke dienst is die als een "dwingende reden van groot openbaar belang" duurzaam moet worden veiliggesteld door het Rijk; 

overwegende dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening wordt gezien als een nationaal belang, zoals gesteld door het Kabinet in de Beleidsnota Drinkwater (TK 2013-2014, 27625, nr. 316); 

overwegende dat de openbare drinkwatervoorziening voldoet aan de criteria op grond waarvan het Rijk nationale belangen in SVIR heeft benoemd: een onderwerp dat nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, en provincie- of landsgrensoverschrijdend is en waarbij internationale verplichtingen zijn aangegaan (KRW) (TK 2011-2012, 32660, nr. 50); 

verzoekt de regering, de openbare drinkwatervoorziening uitdrukkelijk vanaf heden als nationaal belang te benoemen en dit te formaliseren in de Structuurvisie Ondergrond (STRONG). 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 319 (27625). 

Mevrouw Jacobi (PvdA):

In het debat is nog een ander punt aan de orde geweest en dat betreft de vissterfte bij de waterkrachtcentrales bij Borgharen. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat zowel Rijkswaterstaat als de Raad van State een maximaal toegestane norm van 10% vissterfte hanteert als gevolg van waterkrachtcentrales voor de gehele Maas van Borgharen tot aan Lith; 

overwegende dat de situaties van trekvissen als paling en zalm nog steeds zorgwekkend zijn en dat volgens IMARES de waterkrachtcentrales bij Linne en Lith de twee grootste knelpunten voor de trek van schieraal zijn; 

constaterende dat deze norm al door de bestaande waterkrachtcentrales van Linne en Lith wordt overschreden en er hierdoor geen ruimte is voor nieuwe initiatieven; 

verzoekt de regering, de eigenaren van de waterkrachtcentrales te Linne en Lith te verplichten om de centrales stil te leggen in de trekperiodes van paling en zalm, dan wel mitigerende maatregelen te nemen zodat de gezamenlijke centrales zorgen dat de vissterfte onder de norm van 10% komt te liggen; 

verzoekt de regering voorts om de waterkrachtcentrales van Linne en Lith aan te wijzen als proeflocaties voor experimenten voor nieuwe technieken en innovaties, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 320 (27625). 

Ik dank mevrouw Jacobi voor haar inbreng die iets langer dan twee minuten duurde. Wellicht kunnen de moties bij een volgend VAO iets beknopter worden geformuleerd. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Voor mevrouw Jacobi gelden aparte regels, dat is volgens mij algemeen aanvaard. 

Wij werden vanochtend verblijd met de Omgevingswet. Daar hebben we het nu niet over, maar ik wil de minister er alvast mee feliciteren. Het is ongetwijfeld een pièce de résistance van haar. Misschien vindt zij zelf dat ze meerdere pièces de résistance heeft, maar de Omgevingswet is binnen en we zullen er met liefde aan gaan werken, samen met de minister. 

Ik heb één motie en die overlapt met de eerste motie van mevrouw Jacobi. We hebben overwogen of we de moties zouden samenvoegen, maar dat hebben we niet gedaan. Zo kan de minister kijken wat ze van beide moties vindt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat ten behoeve van de ruimtelijke ordening, bestuursorganen drinkwaterbelangen afwegen tegen of afstemmen op andere gebruiksfuncties en belangen; 

constaterende dat een belangrijk deel van de bevoegdheden, zoals ook vastgelegd in de Drinkwaterwet, belegd is bij subnationale overheden en drinkwaterbedrijven; 

constaterende dat zorgplichtbepalingen op voorhand geen duidelijke juridische waarborg bieden ten aanzien van de bescherming van drinkwaterbelangen; 

constaterende dat de drinkwatervoorziening op grond van de Drinkwaterwet wordt aangemerkt als "dwingende reden van groot openbaar belang" en daardoor zwaarder zou moeten wegen dan andere tegenstrijdige belangen; 

verzoekt de regering, te komen tot een juridische verankering van de bescherming van drinkwaterbronnen met als primair doel de drinkwatervoorziening in Nederland duurzaam veilig te stellen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 321 (27625). 

Ik zie mevrouw Dik nog niet in de zaal. Ik geef het woord aan mevrouw Van Veldhoven. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. In november 2012 diende ik een motie in met het verzoek of de regering in gesprek kon gaan met marktpartijen en zorginstellingen over het terugdringen van microplastics en de resten van geneesmiddelen in water. Ik was blij dat de motie werd aangenomen. Het is ook fijn om te horen dat die gesprekken hebben plaatsgevonden. Ik hoor echter ook graag meer over wat er de komende tijd concreet gaat gebeuren. Kan de minister daarom toezeggen dat hij voor de presentatie van de begroting 2015 met een overzicht van concrete projecten of pilots hiervoor komt? Wij moeten voorkomen dat het blijft bij woorden of bij een aantal pilots die zijn uitgevoerd. Het gaat erom dit uit te rollen en op te schalen. Graag een reactie van de minister. 

Daarnaast heb ik een motie die betrekking heeft op het OESO-rapport. Het OESO-rapport was positief over Nederland als het gaat om de watersector, maar het had ook een aantal aandachtspunten. Bij een van die aandachtspunten trek ik de vergelijking met wat wij bij energie doen. Wij hebben een aantal netwerkbedrijven, die op afstand van de overheid staan en zelfstandig opereren. Er is echter ook toezicht op de kosten die zij rekenen om ervoor te zorgen dat zij zich in het publieke belang gedragen en een redelijk rendement vragen op investeringen die zij doen. Daarom de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat ook de OESO in haar rapport over het Nederlandse waterbeleid kritisch is over het gebrek aan economisch toezicht op de watersector; 

van mening dat de ACM het aangewezen orgaan is om dit toezicht uit te oefenen; 

verzoekt de regering om nog voor de begrotingsbehandeling 2015 een onderzoek in te stellen naar adequaat economisch toezicht op de watersector door de ACM en met een voorstel naar de Kamer te komen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 322 (27625). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Zoals mevrouw Jacobi ook uit het debat weet, zie ik het benoemen van drinkwater als nationaal belang als ondersteuning van het kabinetsbeleid. De Drinkwaterwet geeft alle bestuursorganen een zorgplicht voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. Als minister van Infrastructuur en Milieu rust die zorg ook op mij. Die zorgplicht geldt ook bij het opstellen van structuurvisies, en zoals ik in het debat vorige week heb aangegeven, werkt het kabinet momenteel aan een Structuurvisie Ondergrond. Hierin stel ik een afwegingskader op voor het duurzaam gebruik en beheer van de ondergrond, en daarbij worden ook de diverse belangen tegen elkaar afgewogen. 

Nationale belangen staan in de structuurvisies vanzelfsprekend centraal, maar ook daarbinnen moeten we een afweging maken. Belangen die onze eerste levensbehoefte raken, zoals energie en drinkwater, vergen een zorgvuldige en evenwichtige afweging. Ik zal in de Structuurvisie Ondergrond ingaan op de vraag hoe dit kabinet de drinkwatervoorziening borgt als nationaal belang ten opzichte van de andere nationale belangen, en op de vraag hoe ik daarmee in ruimtelijke zin wil omgaan. Ik wil echter nu niet vooruitlopen op een aanpassing van de Wro of de SVIR, omdat ik daarmee bevoegdheden weghaal bij provincies die hun taken goed invullen. Daarom wil ik het ook regelen in de Structuurvisie Ondergrond, die geldt als onderdeel van de SVIR. Dat is voor dit kabinet het instrument waarin deze belangen tegen elkaar worden afgewogen. Op basis daarvan bepaalt het kabinet dus ook hoe het drinkwater formeel wordt geborgd. 

Dat betekent dat ik deze motie eigenlijk te vroeg vind komen, want wij komen met STRONG op een later moment naar deze Kamer. Ik weet dat een Kamerlid zelf moet zeggen of het een ingediende motie aanhoudt of niet, maar dat zou in ieder geval mijn verzoek zijn aan mevrouw Jacobi, omdat ik denk dat wat zij wil, goed geregeld wordt. Zij zal dat zelf moeten zeggen. Als zij de motie niet aanhoudt, moet ik haar op dit moment ontraden. 

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De tijd is relatiever ten opzichte van de inhoud. Ik denk er nog even over na. Ik zie hoe dan ook heel graag dat de zaak in de geest van deze motie wordt uitgewerkt. Ik denk er nog even over na. Ik heb de minister begrepen. 

De voorzitter:

De motie komt op de stemmingslijst te staan. Dan kan mevrouw Jacobi zelf aangeven of ze haar wil aanhouden of niet. 

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dan is er een motie ingediend door mevrouw Jacobi over vissterfte en waterkracht. Ik streef samen met mijn collega van Economische Zaken naar vermindering van de vissterfte bij waterkrachtcentrales. Daar zijn we al een tijd mee bezig. De vissterftenorm van 10% voor de Maas of de Rijn bij een nieuwe watervergunning voor de waterkrachtcentrales is vastgelegd in de ontwerpbeleidsregel die in de Staatscourant van 26 mei 2014 is gepubliceerd. 

De vergunningen van de waterkrachtcentrales in Linne en Lith zijn verleend in 1989 en in 1991, dat is dus ruim voor de komst van die norm van 10% cumulatieve vissterfte van 2001. Vanwege de bestaande rechten en belangen bij het opwekken van groene stroom is maatwerk vereist om de bestaande waterkrachtcentrales ook aan die 10%-norm te toetsen. Het eenzijdig opleggen van mitigerende maatregelen of de verplichting om de waterkrachtcentrales stil te leggen, gaat mij daarom te ver. Het ontwerpbeleidsregel bevat ook een experimenteerartikel om bestaande centrales zoals Linne en Lith te stimuleren tot nieuwe visvriendelijke technieken. Rijkswaterstaat voert al overleg met de partijen over het toepassen van innovatieve technieken zoals de visvriendelijke turbines. 

Ik zou dan ook een deel van de motie willen ontraden, namelijk het deel dat aan de waterkrachtcentrales een verplichting op wil leggen om stil te staan. Het deel waarin ik word verzocht om Linne en Lith aan te wijzen als proeflocaties wil ik wel honoreren. Ook hier leg ik weer een vraag neer bij de indiener van de motie. Als zij de motie dusdanig wijzigt dat het eerste deel over het stilleggen van de centrales er niet meer in staat, kan ik akkoord gaan met het tweede deel van de motie. Anders moet ik de motie ontraden. 

De voorzitter:

Een verzoek van de minister om de motie al dan niet aan te passen. 

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Het is een heel uitdagend verzoek. Ik ben in ieder geval blij dat de minister akkoord gaat met het tweede deel. Ik ben bereid om de motie aan te passen. 

De voorzitter:

Dat is helder. Dan wachten wij de gewijzigde motie af voor de stemmingen van volgende week. 

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik kom bij de motie-Smaling op stuk nr. 321 van de SP-fractie, over het veiligstellen van de drinkwatervoorziening door juridische verankering. Ze lijkt op de eerste motie, maar is toch anders. Ik beschouw deze motie eveneens als ondersteuning van beleid, want de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwatervoorziening is een belang dat het kabinet expliciet in de Omgevingswet zal regelen. 

Zo kom ik bij het juridisch kader. Dat wordt als volgt gerealiseerd. In het voorstel voor de Omgevingswet krijgen de provincies de wettelijke opdracht om bij provinciale omgevingsverordening regels te stellen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de productie van drinkwater. Daarover ging ook de discussie tijdens het debat. De ruimtelijke planning valt onder de provincies. Hoe kunnen wij wel het nationaal belang realiseren zonder hun ruimtelijke bevoegdheden af te nemen? Dat zouden we kunnen doen door die wettelijke opdracht te geven. Daarmee is het ook mogelijk om regels te stellen aan andere overheden en aan de door andere overheden vast te stellen besluiten, zoals de omgevingsplannen en de omgevingsvergunningen. Deze vorm van regulering zal ertoe leiden dat het belang van de bescherming van het grondwater bij de voorbereiding van ruimtelijke besluiten zal worden betrokken. Ik hoop daarmee in de geest van de motie van de heer Smaling te hebben geantwoord. 

Er zijn nog een vraag en een motie van de D66-fractie. Ze heeft gevraagd om over microplastics voor de volgende begrotingsbehandeling de stand van zaken in beeld te brengen. Ik zal deze vraag namens mijn collega beantwoorden, maar die zal graag de Kamer een brief sturen over de laatste stand van zaken en over de feitelijke gesprekken met de sector en belanghebbenden. 

In de motie-Van Veldhoven op stuk nr. 322 gaat de D66-fractie ervan uit dat de ACM het aangewezen orgaan is om toezicht uit te oefenen. Ik ontraad deze motie om twee redenen. De eerste is, zoals ik ook tijdens het debat heb gezegd, dat ik er geen voorstander van ben om nog een nieuw toezichtsorgaan te introduceren omdat wij al heel veel toezicht hebben: toezicht op de waterschappen, toezicht op Rijkswaterstaat via parlementaire behandeling en toezicht op de verschillende drinkwaterorganisaties via de publieke toezichtsrol die daarvoor is georganiseerd. De toevoeging daaraan van een nieuw orgaan is met al de toezichthoudersrollen die we al kennen wat mij betreft overbodig. De tweede reden om de motie ook nu te ontraden is het feit dat wij aan het eind van het jaar het antwoord zullen geven op de vraag van de OESO hoe het precies zit met het economisch toezicht op de watersector en de verschillende doorrekeningen van diensten. Ik vind het dan ook te vroeg om voor de begrotingsbehandeling met een onderzoek te komen. Dus om zowel een tijdsreden als een inhoudelijke reden ontraad ik de motie. 

Daarmee ben ik gekomen aan het eind van de beantwoording van de vragen en moties. 

De voorzitter:

Dank u wel, maar ik zie dat mevrouw Van Veldhoven nog een verklarende vraag heeft. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik heb een vraag over twee punten. Ten eerste ging de motie niet alleen over de microplastics maar ook over de medicijnresten in het water. Ook wat dat betreft moeten we ervoor zorgen dat het proces niet stil komt te liggen nu er een of twee pilots zijn, maar dat we de resultaten ook gaan uitrollen. Wat gaat de minister daaraan het komende halfjaar doen? Daarover ontvang ik graag een brief in aanvulling op toegezegde brief over de microplastics. Dat die komt, is hartstikke fijn. 

De voorzitter:

Zullen we dan die vraag al eerste behandelen? 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ja, maar misschien kan ik de tweede, verduidelijkende vraag meteen stellen? Die gaat over het toezicht. We kunnen nu een hele discussie gaan voeren over de vraag of er wel of niet voldoende toezicht is, maar de minister zegt dat die discussie komt aan het einde van het jaar, bij de beantwoording aan de OESO. Heb ik dat goed begrepen? In dat geval zou ik eventueel bereid zijn om de motie aan te houden, als die beantwoording eerst naar de Kamer komt voor ze naar de OESO gaat. Als het alleen een brief aan de OESO is, spreken we er in de Kamer niet over. 

De voorzitter:

Wellicht kan de minister dit verduidelijken. 

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De eerste vraag luidde of het ook om geneesmiddelen ging. Ik weet dat het breder is. Ik zal dit ook aangeven bij de staatssecretaris. Zij heeft de Kamer al eerder een brief gestuurd over hetgeen waarmee ze bezig is. Mevrouw Van Veldhoven vraagt om voor de begrotingsbehandeling de laatste stand van zaken aan te geven. Dat gaat dan zowel om de geneesmiddelen als om microplastics en andere zaken. Met wie is de staatssecretaris aan de slag, wat voor pilots komen eraan en wat kan er wel en wat nog niet? Wat er kan, geven we aan. 

De tweede vraag was of ik het antwoord niet eerst aan de OESO wil sturen. Nee, ik ga naar de Kamer. Dat heb ik ook tijdens het debat gezegd, onder andere in antwoord op mevrouw Kuiken. Zij heeft gezegd dat de Kamer er ook wat van wil vinden voor ik kom met een plan hoe ik alles ga toerekenen aan de verschillende sectoren. Zij wilde dit vroegtijdig zien. Dat heb ik toegezegd. Daar valt natuurlijk ook de vraag onder wie er dan eigenlijk oordeelt over de bijdrages die door de diverse partijen zijn geleverd en hoe dat is ingebed. Daar past die ACM-vraag goed in. Ik heb ook heel duidelijk aangegeven dat dit wat mij betreft met de bestaande toezichtsorganen moet gebeuren en niet met nieuwe. Dat is waarom ik de motie ontraad. Of u de motie indient of aanhoudt is aan u, mevrouw Van Veldhoven. 

De voorzitter:

Dat zijn heldere antwoorden, volgens mij. Mevrouw Van Veldhoven wil echter toch nog iets toevoegen aan het debat. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ja, nog een korte toevoeging. Fijn dat in die brief over de microplastics en de geneesmiddelen ook wordt opgenomen hoe een en ander wordt uitgerold. Het is goed dat er niet alleen in staat welke pilots er zijn, maar ook hoe wij het komende halfjaar gaan uitrollen. Als de minister toezegt dat zij in de brief die eerst naar de Kamer komt — dat was een verduidelijkende vraag — zal onderbouwen waarom zij vindt dat het toezicht zo voldoende is en hoe dat precies is ingericht, houd ik mijn motie aan totdat wij die brief hebben ontvangen. Dan kunnen wij op dat moment het debat erover voeren. 

De voorzitter:

Als de minister daar positief op kan antwoorden, scheelt dat ons weer een stemming. 

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik zal dat doen. Ik zal ook verwijzen naar de eerdere reactie die wij al hebben gegeven op het OESO-rapport, waarbij ik er nog specifiek op zal ingaan. Wat betreft die uitrol, heb ik gezegd dat ik mijn collega zal vragen om aan te geven wat de stand van zaken is. Ik weet natuurlijk niet hoever zij is, dus wat zij al wel en niet concreet in uitrol heeft. Wat zij heeft, zal zij sturen. 

De voorzitter:

Ik dank de minister. Ik kijk even naar mevrouw Van Veldhoven. Ik ga ervanuit dat zij haar motie bij dezen aanhoudt. Ik zie dat dat het geval is. 

Op verzoek van mevrouw Van Veldhoven stel ik voor, haar motie (27625, nr. 322) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag wordt over de ingediende moties gestemd. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven