31 Strafrechtelijke onderwerpen

Aan de orde is het VAO Strafrechtelijke onderwerpen (AO d.d. 12/02).

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een motie. Dat is een relevante motie, omdat zij een andere motie vervangt. In die zin kunnen moties grote betekenis hebben voor de praktijk. Ik dien de motie mede in namens de heer Van der Steur, de heer Oskam, de heer Van der Staaij en mevrouw Helder.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er zware criminelen en criminele organisaties zijn, die hun criminele activiteiten zeer succesvol afschermen en met traditionele opsporingsmiddelen onvoldoende kunnen worden aangepakt;

overwegende dat bij deze vorm van zware criminaliteit de inzet van buitengewone opsporingsbevoegdheden, waaronder de inzet van de criminele burgerinfiltrant, noodzakelijk kan zijn;

overwegende dat de inzet van een criminele burgerinfiltrant zeer zorgvuldig moet plaatsvinden vanwege de hoge processuele afbreukrisico's;

overwegende dat alleen in hoge uitzonderingsgevallen en onder strikte waarborgen gewerkt moet kunnen worden met inzet van de criminele burgerinfiltrant;

verzoekt de regering, een criminele burgerinfiltrant alleen in te zetten:

  • -als voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit;

  • -onder een zeer streng regime van waarborgen;

  • -bij zeer gesloten criminele groeperingen die zich schuldig maken aan de ernstigste vormen van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit;

  • -in korte trajecten, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van groei-infiltranten;

  • -na toestemming van de minister van Veiligheid en Justitie;

verzoekt de regering voorts om de Kamer jaarlijks te informeren over het aantal gevallen waarin een criminele burgerinfiltrant is ingezet;

verzoekt de regering eveneens om de Kamer uiterlijk 1 januari 2017 te informeren middels een rapportage waarin in ieder geval wordt ingegaan op:

  • -het soort zaken waarin een criminele burgerinfiltrant is ingezet;

  • -het soort criminele fenomenen waarbij dit plaatsvindt;

  • -de gemiddelde duur en effecten van de inzet;

  • -de mogelijke alternatieven voor deze inzet;

  • -een evaluatie op basis van praktijkervaring van de procedures bij inzet van de criminele burgerinfiltrant,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt, Van der Steur, Oskam, Van der Staaij en Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 192 (29279).

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Met de zojuist door collega Recourt ingediende motie is inderdaad sprake van een historisch moment. Er wordt nu een middel, dat al wettelijk verankerd is in ons huidige wetboek, opengesteld voor gebruik in de strijd tegen de internationaal georganiseerde, professionele criminaliteit. De VVD-fractie is daarvan een groot voorstander. Zij vindt het belangrijk dat er een mogelijkheid komt om een criminele burgerinfiltrant te gebruiken in de strijd tegen de misdaad.

We moeten ons goed realiseren dat de commissie-Van Traa nooit heeft gezegd dat een criminele burgerinfiltrant niet meer mocht worden gebruikt. Wel heeft de commissie gezegd dat het niet mag op de wijze waarop het ten tijde van de IRT-affaire is gedaan. Voor de VVD-fractie staat het dan ook vast dat de criminele burgerinfiltrant gebruikt mag worden als voldaan is aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit; als het niet anders kan, is de inzet van een criminele burgerinfiltrant gerechtvaardigd. Zoals in de motie staat, mag de infiltrant zeker niet verworden tot groei-infiltrant. Dat was nu juist de fout die in de IRT-affaire werd gemaakt. Uiteraard moet een en ander volledig plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van de minister en in nauw overleg met het College van procureurs-generaal.

Als het op deze wijze wordt uitgevoerd, heeft de VVD-fractie er volledig vertrouwen in dat de wettelijke bepalingen die wij hebben, voldoende zullen zijn om dit instrument op een verstandige wijze in te zetten. Laten wij hopen dat dit een bijdrage levert aan de strijd tegen de zware, georganiseerde criminaliteit.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Uit het algemeen overleg blijkt dat de minister openhoudt of er sprake is van een infiltrant, een exfiltrant of een spijtoptant. Hij heeft geen waterdichte waarborgen voor het moment waarop de criminele burgerinfiltrant wordt ingezet. Het is een uitzondering, maar op basis van welke criteria is onduidelijk. Hoe dan ook kunnen er criminele handelingen worden gepleegd op verzoek van politie en justitie en zelfs onder regie van politie en justitie. Mijn fractie heeft te veel vragen om mee te kunnen gaan met de beweging die de minister wil maken. Daarom dien ik de volgende motie herbevestiging verbod criminele burgerinfiltrant in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat naar aanleiding van de IRT-affaire is gebleken dat het werken met een criminele burgerinfiltrant een hoog processueel afbreukrisico kent;

overwegende dat het handelen van een criminele burgerinfiltrant in het algemeen slecht controleerbaar is;

overwegende dat door de vaak voorkomende zogenaamde "dubbele agenda" bij een criminele burgerinfiltrant slecht te controleren is of zijn handelen voldoet aan het Talloncriterium;

constaterende dat de regering voornemens is de criminele burgerinfiltrant opnieuw in te voeren;

overwegende dat de "noodzaak" tot herinvoering van de criminele burgerinfiltrant en de waarborgen om de hoge processuele afbreukrisico's te minimaliseren, onvoldoende zijn aangetoond;

spreekt uit een herbevestiging van de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Kalsbeek-Jasperse (25403/23251, nr. 33), dat met criminele burgerinfiltranten niet dient te worden gewerkt en dat voor de politie en het Openbaar Ministerie een verbod geldt op het inzetten van criminele burgerinfiltranten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen-Jansen en De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 193 (29279).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mijn fractie wenst vast te houden aan de motie-Kalsbeek van 19 november 1998. De Kamer heeft toen in ieder geval uitgesproken dat het verboden is om een criminele burgerinfiltrant te gebruiken en in te zetten. Hoe strikt nu ook in de door de coalitiepartijen voorgestelde motie het opereren van een criminele burgerinfiltrant wordt vastgelegd, dat sluit niet uit dat er grote risico's aan verbonden zijn: het risico van chantabel worden van de overheid, het risico van medeplichtigheid aan criminele feiten en in feite het algemene beeld dat de Staat aan dit soort praktijken ruimte biedt en ze ook faciliteert, het zogeheten "hellend vlak". Wat onze fractie betreft, moeten wij dat niet doen. Ik steun de motie van mevrouw Berndsen-Jansen van D66 van harte.

Wat mij het meest stoort in de wijze waarop de regering dit voorstel heeft verdedigd, is dat er met de crimineel ook afspraken worden gemaakt over de door hem te plegen strafbare feiten. Dat is "the limit" wat mijn fractie betreft. Daar moeten we nooit aan beginnen. Dat geeft tevens het risico aan van het hellend vlak en het risico van dingen die gaan gebeuren en die wij absoluut niet willen.

De heer Recourt (PvdA):

Wij hebben uitgebreid gedebatteerd. De voor- en nadelen zijn gewisseld in het debat — ik wil dat niet overdoen — en er zijn risico's. Zodra je een criminele burgerinfiltrant tijdelijk inzet in een criminele organisatie, is er sprake van een strafbaar feit, namelijk deelname aan een criminele organisatie, 140 Strafrecht. Vindt de heer De Wit het zelfs verwerpelijk om te zeggen: u maakt zich schuldig aan een strafbaar feit, deelname aan een criminele organisatie, maar dat pardonneren we?

De heer De Wit (SP):

Dat zijn dus twee dingen. Je gebruikt een criminele burgerinfiltrant waarvan je weet waar hij werkt, en je spreekt ook nog af — dat is dan maar één aspect, maar wel een heel belangrijk aspect — wat hij misschien nog wel mag doen en wat niet. Het is toch bijna immoreel dat de overheid, wetende dat ze met een crimineel te maken heeft, die ze niet altijd in de hand heeft, het ook nog goed vindt dat er bepaalde strafbare feiten gepleegd worden? Dat gaat mij echt veel te ver.

De voorzitter:

De heer Recourt, tot slot.

De heer Recourt (PvdA):

Nogmaals, ik wil het debat niet over doen, maar snapt de heer De Wit dat het niet kan zonder een strafbaar feit te plegen? Namelijk: deelname aan een criminele organisatie.

De heer De Wit (SP):

Dat geeft de moeilijkheid aan. Ik heb in het AO het voorbeeld genoemd — een beetje badinerend misschien, maar toch serieus bedoeld — dat je dan moet afspreken hoeveel moorden je toestaat. Dat is natuurlijk ondenkbaar. De heer Recourt zegt dat ook niet, maar in principe spreek je iets dergelijks af. Daarom moeten we er niet aan beginnen en is ook door de Kamer, in afwijking van Van Traa, gezegd, kennisnemende van de praktijk al op dat moment: we doen het niet en we moeten het nooit doen.

De heer Van der Steur (VVD):

Die emotie is goed te begrijpen, ook naar aanleiding van de commissie-Kalsbeek, die weer gekeken heeft naar de uitkomsten van de IRT-affaire en de commissie-Van Traa. Het is dus logisch dat de Kamer destijds die keuze heeft gemaakt. De heer De Wit kan toch ook niet ontkennen dat de criminaliteit in de afgelopen jaren, sinds 1998, toch iets van karakter veranderd is? De mate waarin criminele organisaties in staat zijn om zich met de enorme hoeveelheid geld die ze verdiend hebben, te verschuilen, ook technisch te verschuilen, is veel beter geworden. De wereld van 1998 is niet meer de wereld van 1998.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Van der Steur (VVD):

Is de heer De Wit dat met mij eens?

De heer De Wit (SP):

Daarom is op dat punt mijn antwoord, dat dit een oud middel is. Dit is ook aan de orde geweest in het algemeen overleg. Tijdens de hoorzitting heeft een van de degenen die wij gehoord hebben, opgemerkt dat je in feite te maken hebt met een ouderwetse methode waarvan je ook de zekerheid niet hebt dat je daardoor meer te weten komt, juist omdat de methodes zo technisch ontwikkeld zijn. Daarom zou je het veeleer van de techniek moeten hebben en niet zozeer van iemand die ergens rondloopt in een organisatie.

De heer Van der Steur (VVD):

Het interessante is nu juist dat we in diezelfde hoorzitting ook gehoord hebben over criminele groepen zoals de Vietnamese hennepplukkers of de motorbendes waar we tegenwoordig allemaal last van hebben. Dat zijn voorbeelden waar de heer De Wit en ik, als wij agent zouden zijn, heel onsuccesvol in zouden kunnen infiltreren, als we dat zouden willen, want ze geloven ons niet. Dat is ten onrechte natuurlijk, maar dat is wel wat er gebeurt. De vraag is dan natuurlijk: de heer De Wit zit al heel lang in de Kamer, waarom heeft hij nooit de strafwet veranderd, waarin de inzet van een criminele burgerinfiltrant expliciet is toegestaan? Met instemming van de volledige Tweede Kamer!

De heer De Wit (SP):

Omdat er geen woord Spaans in de motie-Kalsbeek staat. Die is zo imperatief, zo absoluut; dat is voor mij de garantie dat de Kamer er niet op terugkomt. De Kamer moet dat ook niet doen.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg Strafrechtelijke onderwerpen was de PVV-fractie zeer behoudend bij de eventuele inzet van een criminele burgerinfiltrant. Sommigen noemden het een "spijtoptant", sommigen spraken over "exfiltratie". De voorbeelden die toen gebruikt waren — de inbreker die op een drugslab stuit — overtuigden de PVV-fractie niet. We hebben echter niet stilgezeten. We hebben op de werkvloer geïnformeerd en gesprekken gevoerd en daarmee toch wel de overtuiging gekregen dat de inzet van het buitengewone opsporingsmiddel wel noodzakelijk en zeer dringend gewenst is door het Openbaar Ministerie. Onder de uitdrukkelijke voorwaarden die in de motie staan, heeft de PVV-fractie dan ook meegetekend. Er blijft scepsis over de strafkorting die een spijtoptant daarmee zou moeten kunnen verdienen, maar daar komt een wetsvoorstel voor. Wat dat betreft is de PVV-fractie nog steeds bij haar standpunt gebleven: geen 100%. Daar komen wij nog over te spreken, maar ik wou deze termijn gebruiken om het toch enigszins gewijzigde standpunt van de PVV nader toe te lichten.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Dank aan de geachte afgevaardigden. Dit is de afsluiting van een langdurig maar buitengewoon belangrijk en goed gevoerd debat, naar de mening van het kabinet. Ik dank iedereen daarvoor.

Ter afsluiting, in de motie van de heer Recourt en degenen die hem steunen, worden de buitengewone voorwaarden aangegeven waarbinnen wij gebruik zullen kunnen maken van het buitengewoon opsporingsmiddel, dat natuurlijk aan alle eisen van subsidiariteit en proportionaliteit moet voldoen. Daarin vinden wij de waarborgen om het in te zetten.

Ik ga het niet herhalen, want wij hebben hier uitgebreid over gesproken, maar het gaat om schier ongrijpbare criminelen. Zij werken met geavanceerde afscherming. Zij zijn de groep waar de meeste dreiging van uitgaat. Zij hebben de schijn van onaantastbaarheid. Met de huidige opsporingsbevoegdheden komen wij er niet. Hun criminele activiteiten zijn alleen zichtbaar voor medeplegers. Door de inzet van burgers uit hun omgeving kan toch bewijs worden verzameld, mits wij dat langs de strakke voorwaarden doen. Daarvoor is de inzet van de criminele burgerinfiltrant nodig.

Het betreft uitzonderingssituaties. Het moet dan gaan om zeer ondermijnende criminaliteit en ontoereikendheid van andere middelen. Daar hebben wij in het AO van 12 februari uitgebreid over gesproken.

Ook werken wij na twintig jaar natuurlijk in een andere omgeving wat instituties zoals de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie betreft. Ik hecht er ook zeer aan dat ikzelf ten volle de verantwoordelijkheid hiervoor moet kunnen nemen. Daar zijn de randvoorwaarden voor aanwezig. Het is ook vanzelfsprekend dat er een gedegen evaluatie zal komen, zoals in de motie-Recourt c.s. is opgenomen. Dus over de motie-Recourt c.s. geef ik het advies: oordeel Kamer. Het zal mevrouw Berndsen en de heer De Wit niet verbazen dat ik hun motie zal ontraden aan de Kamer.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van dit VAO.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen wij volgende week dinsdag stemmen. Ik dank de minister, de Kamerleden en degenen die op de publieke tribune zitten of via internet dit debat volgen.

Naar boven