15 Vreemdelingenbeleid

Aan de orde is het VAO Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid (AO d.d. 03/10).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en mijn collega's van harte welkom. Ik geef het woord aan de heer Voordewind voor zijn termijn van twee minuten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is een opgave, maar ik ga het proberen. Ik ga vijf moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het beleid vooralsnog niet wordt aangepast voor gezinnen in grensdetentie en voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen;

verzoekt de regering, haar beleid zodanig aan te passen zodat kinderen niet langer worden opgesloten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1726 (19637).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit gaat allemaal van mijn tijd af.

De voorzitter:

Ik heb de tijd hiervoor op pauze gezet, mijnheer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

O, heel goed.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering nog altijd kwantitatieve richtlijnen hanteert voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen, ondanks het feit dat de politie niet aan dit quotum kan voldoen;

verzoekt de regering, de kwantitatieve richtlijnen voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder strafrechtelijke antecedenten los te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1727 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de tijdelijke Regeling langdurig verblijvende kinderen onder meer vereist dat de aanvrager zich niet heeft onttrokken aan het rijkstoezicht;

verzoekt de regering, aanvragers niet tegen te werpen dat zij zich onttrokken hebben aan het toezicht van de rijksoverheid terwijl betrokkenen wel in beeld waren van andere overheidsinstanties waaronder scholen en gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1728 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de tijdelijke Regeling langdurig verblijvende kinderen onder meer vereist dat de aanvrager niet ouder is dan 21 jaar;

verzoekt de regering, aanvragers niet tegen te werpen dat zij ouder zijn dan 21 jaar wanneer zij ruimschoots voldoen aan het vereiste van ten minste vijf jaar verblijf in Nederland voor het 18de levensjaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1729 (19637).

Mijnheer Voordewind, u hebt nog 41 seconden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ga het redden, als u stopt met praten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) inzake het buitenschuldbeleid adviseert de wettelijke beslistermijn met zes maanden te verlengen wanneer het, zonder verwijtbaarheid van de vreemdeling, de betrokken diensten en autoriteiten niet is gelukt de benodigde documenten te vergaren om over de buitenschuldaanvraag te beslissen;

verzoekt de regering, alsnog de bovengenoemde aanbevelingen over te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1730 (19637).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien vier moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een zeer kleine groep jongeren tussen de 21 en 25 jaar is die niet in aanmerking komt voor de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen, terwijl zij voor hun 13de jaar asiel hebben aangevraagd en daarmee dus langer dan vijf jaar in minderjarigheid in Nederland geworteld zijn geraakt;

overwegende dat deze jongeren inmiddels langer in Nederland zijn geworteld dan kinderen die wel onder de regeling vallen;

overwegende dat een ruimhartige toepassing van de regeling is beloofd, maar die ruimhartigheid niet gebleken is en dus aanpassing van de gestelde criteria noodzakelijk is;

verzoekt de regering, de kleine groep jongeren die ouder is dan 21 jaar en voor hun 13de jaar asiel heeft aangevraagd in aanmerking te laten komen voor de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1731 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kinderombudsman vindt dat de vaststelling van de feitelijke gezinsband voor gezinshereniging kindvriendelijker moet;

overwegende dat er goede alternatieven voorhanden zijn voor de identificerende gehoren;

verzoekt de regering om bij de vaststelling van de feitelijke gezinsband bij gezinshereniging identificerende gehoren te vervangen door een DNA-test,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1732 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat vreemdelingen met fysieke of psychische gezondheidsproblemen, ouderen, zwangere vrouwen en kinderen een kwetsbare groep vormen;

overwegende dat de regering in haar brief zegt bijzondere aandacht te zullen besteden aan kwetsbaren in vreemdelingendetentie;

verzoekt de regering, criteria voor "kwetsbaren" op te stellen en de genoemde "bijzondere aandacht" concreet om te zetten in maatregelen voor een humane behandeling van kwetsbaren in vreemdelingendetentie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1733 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de voormalige bewoners van de Vluchtflat en de Vluchtkerk opnieuw op straat zijn beland;

overwegende dat het in veel gevallen gaat om mensen met psychosomatische problemen;

overwegende dat de burgemeester van Amsterdam de staatssecretaris ertoe oproept voor deze groep meer humane opvang met locaties in de Randstad te bieden waar effectiever aan terugkeer of een nieuwe verblijfsprocedure kan worden gewerkt;

verzoekt de regering, in nauw overleg met de autoriteiten van Amsterdam en Den Haag dergelijke opvangvoorzieningen aan de groep van voormalige bewoners van de Vluchtflat aan te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1734 (19637).

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. We hebben een goed overleg gehad met de staatssecretaris. Hij heeft daarin een aantal belangrijke toezeggingen gedaan op het punt van het onderzoek rapport Kinderombudsman, de ACVZ en de afbouw visitaties met als peildatum 1 januari. Bovendien gaat de staatssecretaris praten met de kindercoalitie Geen Kind in de Cel, zodat we er in januari op terug kunnen komen.

Ik dien nog de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een vreemdeling die in aanmerking wil komen voor een buitenschuldvergunning onder andere moet aantonen dat hij of zij zich tot de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst of eerder verblijf heeft gewend om vertrek te realiseren;

constaterende dat uit onderzoek van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken is gebleken dat de vreemdeling vaak in bewijsnood verkeert door onvoldoende medewerking van de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf en daardoor de bewijslast voor de vreemdeling onredelijk zwaar is;

verzoekt de regering, dit specifieke deel uit het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken voor nader advies voor te leggen aan de Raad van State,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1735 (19637).

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Tijdens het AO is onder meer besproken dat het terugkeerbeleid is vastgelopen. Het aantal illegalen dat terugkeert naar de landen van herkomst is vorig jaar met maar liefst een derde deel gedaald. De staatssecretaris faalt op alle fronten in het uit Nederland wegkrijgen van mensen die hier niet mogen zijn, want zowel gedwongen terugkeer als vrijwillige terugkeer is met tientallen procenten afgenomen. Een pijnlijk gevolg van zijn door de PvdA ingegeven wanbeleid. Zo heeft de staatssecretaris met zijn nieuwste pardonregeling wederom het foute signaal afgegeven dat het loont om de vertrekplicht te negeren. In plaats van lik op stuk krijg je dan een verblijfsvergunning. Ook laat de staatssecretaris het gebeuren dat gemeenten het terugkeerbeleid keer op keer saboteren door tegen de afspraken in uitgeprocedeerden op te vangen. De zaak mag natuurlijk niet nog erger gemaakt worden en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de terugkeer van illegaal in ons land verblijvende vreemdelingen het afgelopen jaar sterk is afgenomen;

overwegende dat het toch al problematisch verlopende terugkeerbeleid niet nog verder verzwakt mag worden;

verzoekt de regering, de voor uitzettingen vaak noodzakelijke vreemdelingendetentie niet te beperken en om er zorg voor te dragen dat de aan de politie opgelegde doelstellingen om illegalen over te dragen aan de Dienst Toezicht en Vertrek hoe dan ook gehaald worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1736 (19637).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De heer Fritsma had het in zijn motie over de Dienst Toezicht en Vertrek, maar ik neem aan dat hij de Dienst Terugkeer en Vertrek bedoelde?

De voorzitter:

De heer Fritsma verbeterde dat volgens mij al tijdens het uitspreken van zijn motie.

De heer Fritsma (PVV):

Herstel: ik bedoel inderdaad de DT&V.

De voorzitter:

Dat wordt op die manier aangepast.

Het woord is aan mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een vreemdeling die in aanmerking wil komen voor een buitenschuldvergunning, onder andere moet aantonen dat hij of zij zich tot de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst of eerder verblijf heeft gewend om vertrek te realiseren;

constaterende dat uit onderzoek van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken is gebleken dat de vreemdeling vaak in bewijsnood verkeert door onvoldoende medewerking van de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf en daardoor de bewijslast voor de vreemdeling onredelijk zwaar is;

verzoekt de regering, alsnog de aanbeveling van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken over te nemen waarin wordt voorgesteld een buitenschuldvergunning te verlenen als een jaar na indiening van de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf nog geen reactie van die autoriteiten is ontvangen en dit de vreemdeling niet te verwijten valt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1737 (19637).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat mijn volgende motie wat lijkt op de motie die mevrouw Voortman heeft ingediend. Ik heb nog niet de tijd gehad om haar motie goed te bekijken. Mochten beide moties volkomen overeenkomen, dan zal ik uiteraard mijn motie intrekken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Stichting VluchtelingenWerk Amstel tot Zaan heeft geconcludeerd dat de voormalige bewoners van de Vluchtflat te Amsterdam opvang met perspectief moeten krijgen, wat inhoudt het juridisch perspectief op een legaal verblijf in Nederland, terugkeer naar het land van herkomst of doormigratie naar een ander land;

voorts constaterende dat uit onderzoek van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken onder meer is gebleken dat het ontbreken van het recht op opvang voor uitgeprocedeerde vreemdelingen die niet terug kunnen keren naar het land van herkomst, vanwege bijvoorbeeld technische of andere beletselen, een knelpunt vormt binnen het Nederlandse vreemdelingenbeleid;

overwegende dat de situatie van uitgeprocedeerden die op straat leven niet goed, veilig of gezond is voor henzelf noch voor andere inwoners van ons land;

verzoekt de regering, in gesprek te gaan met burgemeesters over het realiseren van opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers die werken aan hun terugkeer of aan andere oplossingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1738 (19637).

De voorzitter:

Mevrouw Gesthuizen was de laatste spreker van de Kamer. Ik zie dat de staatssecretaris nog niet alle dertien moties heeft, dus ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, zodat hij zijn antwoord kan voorbereiden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor de opmerkingen die zij hebben gemaakt. In totaal zijn er dertien moties ingediend.

In de motie-Voordewind op stuk nr. 1726 wordt de regering verzocht haar beleid zodanig aan te passen dat kinderen niet langer worden opgesloten. In het algemeen overleg heb ik op verzoek van de Kamer al toegezegd dat ik in gesprek zal gaan met de Coalitie Geen Kind in de Cel. Ik heb al toegezegd dat ik de Kamer daarover half januari, na afloop van het kerstreces, zal informeren. In de motie wordt gevraagd om daarop vooruit te lopen. Dat acht ik niet verantwoord en niet wenselijk. Om die reden ontraad ik op dit moment de motie, maar ik heb wel aangegeven dat ik de Kamer hierover zal berichten. Wellicht is dit aanleiding om de motie aan te houden, zeg ik tegen de indiener. Zo kan worden bezien wat de regering op dit punt zegt. Ik heb daar tijdens het algemeen overleg ook mededelingen over gedaan.

De voorzitter:

Mijnheer Voordewind, gaat u op die oproep in?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het gaat mij om het uitgangspunt. Als de staatssecretaris van plan is om kinderen niet langer op te sluiten — dan gaat het specifiek over grensdetentie — dan zijn we het over het dictum eens.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb aangegeven dat zich altijd bepaalde omstandigheden kunnen voordoen bij grensdetentie, juist als het gaat om kinderen die behoren tot gezinnen die te maken hebben met artikel 1F. Dan heb ik het onder andere over mensen die gefraudeerd hebben. Kortom, er zijn redenen waarom ouders moeten worden opgesloten. We hebben met elkaar gesproken over de vraag of dan het hele gezin of één ouder in detentie moet. We zullen bezien of de andere ouder en andere gezinsleden, zoals een kind, niet in detentie hoeven. Daar zou ik de Kamer over informeren in januari. Wacht even tot die brief van het kabinet er is; dat lijkt mij op dit moment een redelijk verzoek.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Van alle opties die de staatssecretaris nu noemt, zou het gevolg zijn dat kinderen niet meer in de cel terechtkomen. Mogelijk komt één ouder dan nog wel in de cel terecht, maar niet de kinderen. Dan nog zouden wij het uitgangspunt delen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb gezegd dat er altijd uitzonderingssituaties mogelijk zijn waarbij hier wel sprake van is. Die voorbeelden hebben we ook met elkaar gewisseld. Ik ga mij dus op dit moment niet vastleggen op het dictum van deze motie. Dan ontraad ik de motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan breng ik de motie in stemming.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb duidelijk uitgelegd dat het niet de bedoeling van het kabinet is om dit te doen.

De voorzitter:

En op 2 oktober is hier ook al vier uur lang een debat over gevoerd.

Staatssecretaris Teeven:

Zo is dat.

Voorzitter. In de motie-Voordewind op stuk nr. 1727 wordt de regering verzocht de kwantitatieve richtlijnen voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder strafrechtelijke antecedenten los te laten. Ik heb al aangegeven dat er ook kwalitatieve richtlijnen zijn. Daar hebben wij uitdrukkelijk met elkaar gesproken. Het ging om criminele vreemdelingen, om overlastgevende vreemdelingen en om vreemdelingen die zich bijvoorbeeld niet hielden aan een lagere toezichtsmaatregel en daardoor buiten het zicht van de rijksoverheid zijn gekomen. Het dictum van deze motie klopt niet. Ik kijk nu alleen even naar het dictum en niet naar de overwegingen en de constateringen, want daar kan de regering zich niet in vinden. Wij vinden dat er wel een humaan en rechtvaardig asielbeleid wordt gevoerd en dat de politiecapaciteit wel effectief wordt ingezet. Stel dat de indiener van deze motie zou schrijven: verzoekt de regering de louter kwantitatieve richtlijnen voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen los te laten. Dan zou ik ermee kunnen leven en zou ik de motie zien als een ondersteuning van het beleid. Ik hoor graag van de indiener of dat iets is. Anders moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Mijnheer Voordewind, wat is uw reactie op het voorstel van de staatssecretaris om het dictum aan te passen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vraag het volgende om even duidelijk te krijgen wat de staatssecretaris precies wil. Ik kom overigens even terug op de vorige motie.

De voorzitter:

Nee, nee, nee, dat sta ik niet toe. Verhelderende vragen over moties kunnen worden gesteld op het moment dat het oordeel plaatsvindt. De staatssecretaris stelt u voor om het dictum van de motie op stuk nr. 1727 aan te passen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik begrijp het, voorzitter, maar ik wil die andere motie graag aanhouden, opdat de hele papierwinkel wordt voorkomen. De staatssecretaris heeft namelijk gezegd dat het de bedoeling van het kabinet is om de kinderen niet in de cel te houden. Als dat de bedoeling is, zijn we het erover eens. Ik was blij met die laatste opmerking en daarom houd ik de motie aan totdat we de uitwerking hebben.

De voorzitter:

De eerste motie wordt aangehouden. Dat noteren wij in ieder geval voor de stemmingslijst van donderdag. Wat betreft de tweede motie heeft de staatssecretaris u voorgesteld om het dictum aan te passen.

Op verzoek van de heer Voordewind stel ik voor, zijn motie (19637, nr. 1726) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De staatssecretaris stelt voor om het woordje "louter" te voegen: "verzoekt de regering louter de kwantitatieve richtlijnen voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder strafrechtelijke antecedenten los te laten." Dat staat er ook. Er staat niet dat we de kwalitatieve doelstellingen los willen laten. Het gaat in het dictum alleen over de kwantitatieve richtlijnen.

Staatssecretaris Teeven:

We hebben in het debat duidelijk met elkaar gewisseld dat bij de vraag hoe wij de politie aansturen sprake is van een combinatie. Dat doen wij op basis van cijfers en op basis van de soort vreemdeling waarvan het kabinet graag ziet dat de politie de inspanningen daarop richt. Dat is dus een combinatie. Het is niet het een zonder het ander. Ik herken mij niet in het dictum van de motie, zoals dat nu is geformuleerd. Wij doen dat op dit moment ook niet. Als er zou staan:" verzoekt de regering louter de kwantitatieve richtlijnen voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder strafrechtelijke antecenten los te laten", herken ik mij daar wel in. Dan zegt de heer Voordewind dat er niet alleen op de cijfertjes moet worden gestuurd, maar dat er ook moet worden gekeken naar de kwaliteit van degene die je wilt uitzetten.

De voorzitter:

Ik geef u heel kort de gelegenheid om te reageren, mijnheer Voordewind, maar wij gaan de discussie niet opnieuw voeren.

Staatssecretaris Teeven:

Ik bied een uitgestoken hand aan, voorzitter.

De voorzitter:

Dat zie ik, staatssecretaris. Daarom geef ik de indiener nog de mogelijkheid om te reageren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De staatssecretaris stelt mij een vraag. Daar geef ik antwoord op. De bedoeling van het dictum is om de kwantitatieve richtlijnen er uit te halen, maar ik kan mij alles voorstellen bij de kwalitatieve richtlijnen. Als de staatssecretaris die twee in combinatie wil handhaven, dan heeft de motie geen zin.

Staatssecretaris Teeven:

Het is een combinatie van beide. Het gaat om kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen. Zo hebben wij het in het debat ook met elkaar gewisseld. Ik ga niet alleen sturen op kwantitatieve doelstellingen. Het is een combinatie van twee, maar wij halen de kwantitatieve doelstelling niet helemaal weg. Zo is het niet. Het is het een en het ander. Als de tekst van het dictum zo blijft luiden, moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Mijnheer Fritsma. Het is uw motie niet. Het is erg ongebruikelijk als u daarop reageert, want daarover gaat het debat. Volgens mij is de bedoeling van de indiener en die van de staatssecretaris helder. Het uiteindelijke advies is ook helder. U kunt alleen een vraag stellen als u echt opheldering wilt, maar wij doen het politieke debat niet over.

De heer Fritsma (PVV):

Nee, maar ik wil toch opheldering. Ik stel toch een vraag. Ik begreep de staatssecretaris niet. Hij zegt dat hij niet louter wil sturen op kwantitatieve doelstellingen, maar geeft hij nu het illegalenquotum weg? Er zijn getalsmatig wel degelijk afspraken gemaakt met de vreemdelingenpolitie, maar die zijn kennelijk niet hard, zoals ik de staatssecretaris nu begrijp. Graag een herstel, want het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat wij de kwantitatieve afspraken laten varen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb duidelijk aangegeven dat er sprake is van kwantitatieve doelstellingen, in combinatie met kwalitatieve doelstellingen. Als wij streven naar een aantal van 4.000, dan is dat in combinatie met de kwalitatieve doelstelling dat het gaat om criminele overlastgevende vreemdelingen en vreemdelingen die zich niet aan toezichtmaatregelen houden die een lager en een lichter regime kennen. Het is het een en het ander, maar wij richten ons op de criminele overlastgevende vreemdeling en de vreemdeling die niet akkoord is met een lichter toezichtregime.

Dan kom ik bij de derde motie, een motie van de heer Voordewind en mevrouw Gesthuizen, waarin de regering wordt verzocht aanvragers niet tegen te werpen dat zij zich onttrokken hebben aan het toezicht van de rijksoverheid terwijl betrokkenen wel in beeld waren van andere overheidsinstanties, waaronder scholen en gemeenten. We hebben dat in het debat uitgebreid gewisseld. Als je dat doet, is een van de consequenties dat mensen worden beloond die na hun achttiende wel in het zicht van de gemeenten zijn gebleven, maar niet in het zicht van de rijksoverheid. Je zou mensen ook belonen die lichtere toezichtmaatregelen hebben ontdoken. Dat zou onrechtvaardig zijn ten opzichte van vreemdelingen die wel hebben voldaan aan hun vertrekplicht. Dit staat niet gebeiteld in het regeerakkoord, maar het staat wel heel duidelijk in het regeerakkoord. Ik ontraad deze motie. In motie-Voordewind/Gesthuizen op stuk nr. 1729 wordt de regering verzocht, aanvragers niet tegen te werpen dat zij ouder zijn dan 21 jaar wanneer zij ruimschoots voldoen aan het vereiste van ten minste 5 jaar verblijf voor het 18de levensjaar. Ik heb aangegeven dat het kabinet ruimhartig is. Daarmee reageer ik ook al op een andere motie, van mevrouw Voortman, op stuk nr. 1734. Ik heb aangegeven dat ik oog heb voor echte grensgevallen, maar daar bedoelen wij geen overschrijding van maanden mee. Het verleggen van de grens zoals in het regeerakkoord opgenomen is niet aan de orde. Daarmee creëren wij weer nieuwe grensgevallen. Daarom ontraad ik deze motie.

In de motie-Voordewind op stuk nr. 1730 wordt de regering verzocht, de aanbevelingen van de ACVZ alsnog over te nemen. Ik leg de aanbevelingen niet naast mij neer, maar ik heb niet alle aanbevelingen van de ACVZ overgenomen. Wij hebben daarover uitgebreid van gedachten gewisseld. Ook deze motie zal ik moeten ontraden. In het debat heb ik aangegeven dat juist de vreemdeling die onvoldoende of onjuiste identificerende gegevens heeft verschaft, in veel gevallen moeilijk iets te maken valt. Het zou onwenselijk zijn dat een vreemdeling op die wijze uiteindelijk na een jaar toch een buitenschuldvergunning zou krijgen. Wij hebben dit uitgebreid met elkaar gewisseld en ik denk dat het kabinet hier duidelijk over is geweest.

Voor de motie-Voortman op stuk nr. 1731 over de kleine groep jongeren die ouder is dan 21 jaar en voor het 13de jaar asiel heeft aangevraagd geldt hetzelfde als wat ik over de motie op stuk nr. 1729 heb gezegd. Het kabinet heeft duidelijk aangegeven dat het de leeftijdsgrenzen die in regeerakkoord worden genoemd, niet wil aanpassen. Ook deze motie ontraad ik dus.

In de motie-Voortman op stuk nr. 1732 wordt de regering verzocht om bij de vaststelling van de feitelijke gezinsband bij gezinshereniging identificerende gehoren te vervangen door een DNA-test. Ik heb in het algemeen overleg op verzoek van de heer Schouw toegezegd de ACVZ hierover te bevragen. Dat wil ik zorgvuldig afwachten en daarom ontraad ik de motie op dit moment. Ik heb de suggestie van de heer Schouw overgenomen om een second opinion te vragen. Wellicht is dat voor mevrouw Voortman aanleiding om de motie aan te houden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik houd de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Voortman stel ik voor, haar motie (19637, nr. 1732) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

In de motie-Voortman op stuk nr. 1733 wordt de regering verzocht, criteria voor "kwetsbaren" op te stellen en de genoemde "bijzondere aandacht" concreet om te zetten in maatregelen voor een humane behandeling van kwetsbaren in vreemdelingendetentie. Dat onderwerp zal uiteraard terugkomen bij het wetsvoorstel over bewaring dat nog dit najaar in internetconsultatie zal gaan. Ik heb dat ook met de Kamer gedeeld. In dat verband vind ik de motie voorbarig en om die reden ontraad ik de aanneming ervan. Als met de motie door de indienster wordt bedoeld de staatssecretaris een steuntje in de rug te geven, in de zin dat hij bij het opstellen van het wetsvoorstel in ieder geval wel moet kijken naar de positie van kwetsbaren, zie ik de motie als ondersteuning van het beleid. Ik heb al aangegeven dat ik in het wetsvoorstel over vreemdelingenbewaring, dat in bestuursrechtelijke context wordt geplaatst, uiteraard aandacht zal besteden aan de kwetsbare mensen die in vreemdelingendetentie zitten. Als het een steuntje in de rug is bij het ontwikkelen van het wetsvoorstel kan ik ermee leven. Wij hebben al gezegd dat humane behandeling nu juist de bedoeling is van een aantal zaken. Als er een andere bedoeling is, moet ik de motie ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Zegt de staatssecretaris nu dat hij in het wetsvoorstel criteria voor kwetsbaren zal opstellen en dat de genoemde bijzondere aandacht in concrete maatregelen zal worden omgezet in dat wetsvoorstel? Als hij dat zegt, hoef ik mijn motie inderdaad niet in te dienen.

Staatssecretaris Teeven:

Dat zeg ik niet. Wat ik zeg, is dat de vraag hoe je in de vreemdelingenbewaring omgaat met kwetsbaren bij het opstellen van zo'n wetsvoorstel natuurlijk wel een onderwerp is dat een rol speelt. Wellicht is het een goede suggestie om deze motie aan te houden. Het voorstel komt ter consultatie op internet. Dan kan mevrouw Voortman zien wat de regering ervan gebakken heeft. Dan kan zij altijd nog beslissen om deze motie in stemming te brengen, omdat er onvoldoende overeenkomst is met de wensen van de fractie van GroenLinks. Wellicht is het een goed voorstel om de motie aan te houden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De staatssecretaris zou ook kunnen zeggen: deze gedachtegang is wat ik wil doen in het wetsontwerp, en ik zal dit dus meenemen. Als hij dat zegt, kan ik de motie aanhouden, maar als hij zegt: het gaat me nog te ver om criteria voor kwetsbaren en dergelijke op te stellen, dan zal ik toch de Kamer om een uitspraak moeten vragen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat mevrouw Voortman de Kamer om een uitspraak moet vragen. Dan moet ik de motie ontraden. Ik zeg hier echter de Kamer nadrukkelijk toe dat de positie van kwetsbaren bij de ontwikkeling van dit wetsvoorstel wel een rol speelt.

Dan kom ik op de motie-Voortman op stuk nr. 1734, waarin de regering wordt verzocht om in nauw overleg met de autoriteiten van Amsterdam en Den Haag opvangvoorzieningen aan de groep van voormalige bewoners van de Vluchtflat en de Vluchtkerk aan te bieden. We hebben al mogelijkheden geboden. We hebben gezegd: als je meewerkt aan terugkeer, dan zijn er mogelijkheden. Dan krijg je voor een periode van twaalf weken opvang en er zijn mogelijkheden tot geldelijke ondersteuning. Als mensen echter iedere keer opnieuw weigeren te praten over hun vertrek en daar ook niet actief aan willen meewerken, dan is dat hun eigen keuze. Dan vind ik niet dat de rijksoverheid verantwoordelijk kan worden gehouden voor die keuze. Als mensen bereid zijn om terug te keren en daarover te spreken, dan valt er ook te spreken over opvang. Ik heb daarover ook al diverse keren met de burgemeesters gepraat. Echter, aan uitgeprocedeerde vreemdelingen structureel opvang bieden, dat ziet de regering niet als haar taak op dit moment. Ik ontraad dan ook de motie.

Dan de motie-Schouw/Gesthuizen op stuk nr. 1735, waarin de regering wordt verzocht om dit specifieke deel van het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken voor nader advies voor te leggen aan de Raad van State. Ik heb in de beleidsreactie aangegeven dat de Dienst Terugkeer en Vertrek een belangrijke bemiddelende rol kan spelen bij het verkrijgen van documenten, waarmee er tegemoet kan worden gekomen aan de bewijslast. Ik acht dat voldoende op dit moment. Ik luister goed naar wat de heer Schouw en mevrouw Gesthuizen hierover zeggen, maar een nader advies vind ik op dit moment niet nodig. Om die reden ontraad ik de motie.

De heer Schouw (D66):

Ik wil dit weghalen uit de inhoudelijke beantwoording. Het gaat om een juridisch vraagstuk. Vandaar het advies om de vraag voor te leggen aan de Raad van State: wie moet hier de bewijslast dragen? Ik vraag de staatssecretaris om nog even met die blik naar de motie te kijken. Wie moet de bewijslast dragen? De staatssecretaris heeft daar een standpunt in, maar ik zeg: laat de Raad van State nog even bekijken wat logisch is, gezien het Nederlands recht.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat dit geen juridische discussie is. Er is diverse malen uitgemaakt dat de vreemdeling de bewijslast draagt en niemand anders dan de vreemdeling, en dat de vreemdeling ook degene is die in bewijsnood kan komen te verkeren. Daar hebben we uitgebreid over gesproken in het algemeen overleg. Ik denk dat er op dat punt geen juridisch dispuut is. Het is een keuze die je op een gegeven moment maakt. Wil je daar iets aan veranderen? Dat wil het kabinet niet. Ik verwijs overigens ook naar wat de regeringspartijen dienaangaande met elkaar hebben afgesproken in het regeerakkoord. Het regeerakkoord is daar duidelijk over. Eigenlijk is het ACVZ-advies daar ook duidelijk over. Ik zie dus geen reden om dit opnieuw voor te leggen aan de Raad van State.

Dan kom ik op de motie-Fritsma op stuk nr. 1736. De heer Fritsma gaat uit van een aantal premissen waar ik mij niet in herken. Zo schrijft hij dat het toch al problematisch verlopende terugkeerbeleid niet nog verder verzwakt mag worden. Die overweging herkent het kabinet niet. Het is niet zo dat je uit het feit dat de cijfers over de terugkeer een kwartaal of twee kwartalen tegenvallen, direct de conclusie kunt trekken dat het terugkeerbeleid totaal verzwakt is en bijna niet meer functioneert. Ik heb de afgelopen dagen in de media moeten lezen dat, als het kabinet maatregelen wil nemen om illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen, de Partij voor de Vrijheid die maatregelen niet denkt te steunen. Dat heeft mij wel verbaasd, zeker gelet op de motie die de heer Fritsma vandaag heeft ingediend. De Partij voor de Vrijheid zou dergelijke maatregelen enkel en alleen niet steunen om het kabinet te pesten. Ik heb daar met verbazing kennis van genomen.

Ik kom op de motie op stuk nr. 1736, waarin de heer Fritsma de regering verzoekt om de voor uitzettingen vaak noodzakelijke vreemdelingendetentie niet te beperken, en om er zorg voor te dragen dat de aan de politie opgelegde doelstellingen om illegalen over te dragen hoe dan ook gehaald kunnen worden. Ja, dat moet binnen de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen gebeuren. Dat hebben wij zojuist in een interruptiedebat gewisseld. Wij hebben tijdens het algemeen overleg ook besproken dat er in Nederland 933 plaatsen voor vreemdelingenbewaring beschikbaar blijven. Wij hebben ook besproken dat het kabinet gaat bekijken of er soms lichtere maatregelen mogelijk zijn ten aanzien van bepaalde vreemdelingen. De regering voldoet volgens mij aan het verzoek van de heer Fritsma. Er bestaan dus eigenlijk geen knelpunten waar het kabinet geen zorg voor draagt. In die zin is de motie overbodig.

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb een verhelderende vraag, al moet ik wel zeggen dat het een beetje flauw en zwaar onterecht is om naar de PVV-fractie te kijken. De staatssecretaris is namelijk verantwoordelijk voor de terugkeer van illegalen. Sinds zijn aantreden is een derde minder illegalen teruggekeerd naar de landen van herkomst. Dat is geen kwartaalcijfertje; er is sprake van een enorme teruggang, achteruitgang, implosie van de terugkeercijfers. Daar is de staatssecretaris verantwoordelijk voor. In die zin verbaast zijn reactie mij.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Fritsma (PVV):

Mijn verhelderende vraag luidt als volgt. De staatssecretaris kleedt de vreemdelingendetentie weliswaar uit, omdat hij alternatieven denkt te hebben gevonden, maar daarnaast heeft hij in juni op de radio het volgende gezegd. Als die alternatieven niet werken, gaat hij weer terug naar vreemdelingendetentie. Hoe hard is die toezegging en aan welke termijn moet ik denken als de staatssecretaris zegt: het werkt niet, we gaan weer terug naar vreemdelingendetentie? Dat is wel belangrijk om te weten.

Staatssecretaris Teeven:

Regeringsbeleid moet consequent en consistent zijn. Als je bepaalde dingen verandert om te bekijken of lichtere toezichtsmaatregelen voor bepaalde groepen vreemdelingen voldoende zijn, dan ligt het niet voor de hand om het ogenblikkelijk weer te veranderen. Je moet wel kijken wat werkt. Ik heb dat in het voorjaar ook gezegd. Het kabinet bekijkt wat echt werkt. Als het met andere of lichtere toezichtsmaatregelen kan, dan moeten wij dat zeker niet laten. Het heeft geen zin om mensen twintig maanden in vreemdelingenbewaring te houden, om tot de conclusie te komen dat de terugkeerbereidheid op dat moment nul is.

Ik maak ook de volgende verhelderende opmerking, maar niet om vervelend te doen. Het kabinet heeft hierover bepaalde afspraken in het regeerakkoord opgenomen. Een van die zaken, de strafbaarstelling van illegaliteit, kan volgens ons meehelpen aan de verbetering van terugkeer naar het land van herkomst van vreemdelingen die hier niet mogen blijven. De heer Fritsma heeft een vraag gesteld en ik heb daarop antwoord gegeven en een verhelderende opmerking gemaakt. Ik raak echter in verwarring als de Partij voor de Vrijheid, waarvoor de strafbaarstelling van illegaliteit een pijler in haar doelstellingen is, zegt dat zij het desbetreffende wetsvoorstel alleen om het kabinet te pesten niet zal steunen. Dat heeft mij verbaasd. Dat heb ik nu twee keer gezegd. Ik zal erover ophouden.

De heer Fritsma (PVV):

Ja voorzitter …

De voorzitter:

Ho ho, dit is uitlokking. U krijgt dus nog de mogelijkheid om een opmerking te maken, mijnheer Fritsma. Het moet wel bij een opmerking blijven. Ik weet dat de Kamer vier uur met de staatssecretaris over dit onderwerp heeft gediscussieerd. Soms kun je het gewoon oneens zijn over iets. U wordt uitgedaagd over het geven van steun aan het wetsvoorstel. Daar mag u een korte opmerking over maken, maar daarna vraag ik de staatssecretaris om verder te gaan met de beoordeling van de twee laatste moties.

De heer Fritsma (PVV):

Ik herhaal dat de staatssecretaris echt flauw bezig is, omdat duidelijk is gemaakt dat de PVV-fractie, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer, de strafbaarstelling van illegaliteit wel degelijk steunt. Ik weet niet waar de staatssecretaris deze verhalen vandaan haalt; het is flauw. Hij moet een toontje lager zingen, want hij is verantwoordelijk voor een totale implosie van de terugkeercijfers. Nogmaals, hij krijgt geen illegaal meer het land uit, maar wijst naar de PVV terwijl hij zelf verantwoordelijk is. Ik zou zeggen: zorg ervoor dat het illegalenquotum wordt gehaald en zorg ervoor dat de terugkeercijfers in orde komen. Dat is namelijk de verantwoordelijkheid van deze staatssecretaris.

De voorzitter:

Ik geef nu het woord aan de staatssecretaris en ik vraag hem om niet in te gaan op deze nieuwe uitdaging maar gewoon verder te gaan met de beoordeling van de laatste twee moties.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik ga verder met mijn werk.

Ik kom bij de motie van de heer Gesthuizen. Ik bedoel mevrouw Gesthuizen. Nu gaat het echt fout … Mevrouw Gesthuizen zegt dat dit haar bijna nooit gebeurt. Je kunt je er inderdaad niet in vergissen. In de motie-Gesthuizen op stuk nr. 1737 wordt de regering verzocht om alsnog de aanbeveling van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken over te nemen waarin wordt voorgesteld om een buitenschuldvergunning te verlenen als een jaar na indiening van de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf nog geen reactie van die autoriteiten is ontvangen en dit de vreemdeling niet te verwijten valt. Ik heb in feite al gereageerd op dit dictum bij de motie-Voortman op stuk nr. 1731, dus ook deze motie van mevrouw Gesthuizen zal ik moeten ontraden. Mevrouw Gesthuizen zei zelf al dat haar motie erg lijkt op deze motie van mevrouw Voortman

Tot slot kom ik bij de motie-Gesthuizen op stuk nr. 1738. Daarin verzoekt zij de regering om in gesprek te gaan met burgemeesters over het realiseren van opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers die werken aan hun terugkeer of aan andere oplossingen. Het kabinet is in gesprek met de burgemeesters van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam over uitgeprocedeerde asielzoekers die werken aan hun terugkeer. Daarover zijn we al in gesprek, dus dat gedeelte van het dictum zie ik als ondersteuning van beleid. Wat de "andere oplossingen" betreft: die ziet het kabinet niet. Terugkeer moet altijd de doelstelling zijn. Als de bedoeling van mevrouw Gesthuizen met het dictum is, dat zij de regering oproept om in gesprek te blijven met de burgemeesters van de grote steden en om te proberen om een oplossing te vinden voor het probleem, zie ik de motie als ondersteuning van het beleid. Als zij met het dictum echter bedoelt te zeggen dat er ook een oplossing moet komen voor mensen die niet willen werken aan hun terugkeer, zie ik geen mogelijkheden voor deze motie en moet ik haar op dat punt ontraden. Dus wellicht is een verduidelijking van de indienster op het punt van de andere oplossingen mogelijk.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Gesthuizen geen verduidelijking van haar kant nodig vindt.

Staatssecretaris Teeven:

Dan moet ik, het gehele dictum in overweging nemende, inclusief de woorden "of aan andere oplossingen", deze motie ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dan zijn wij gekomen aan het einde van de beraadslaging over dit onderwerp. Aanstaande donderdag zullen we stemmen over de moties die zijn ingediend bij dit VAO, behalve over de twee moties die zijn aangehouden.

De vergadering wordt van 18.19 uur tot 19.06 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Naar boven