5 Vragenuur: Vragen Van Oosten

Vragen van het lid Van Oosten aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over vechtscheidingen.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. De afgelopen week is in de media veel aandacht besteed aan het fenomeen van de vechtscheiding. Daarmee wordt een echtscheiding bedoeld die resulteert in een jarenlang voortslepend conflict tussen ex-partners over het hoofdverblijf van de kinderen. Afgelopen donderdag ging de hele uitzending van ZEMBLA over dat thema. Laat duidelijk zijn dat de staatssecretaris zich heel goed bewust is van deze problematiek en van alle daaraan verbonden gevoeligheden. Ik verwijs wat dat betreft naar een recent door de Kamer ontvangen brief die hij mede namens zijn collega van VWS heeft geschreven en waarin hij aankondigt dat hij allerlei in die brief benoemde suggesties zal nagaan en de Kamer daarover te zijner tijd zal informeren.

In alle berichtgeving over dit thema viel mij één specifiek punt op en daar gaat de brief van beide staatssecretarissen juist niet over. Ik doel op de vermeende achtergestelde positie van mannen bij het bepalen van het hoofdverblijf van kinderen. Eerder heeft de VVD bij monde van mijn collega Van Ark al eens aandacht gevraagd over een eventuele ongelijkwaardige positie van mannen, van vaders, in gezagkwesties. Ook nu zag ik dat thema opkomen. Op de dag van de ZEMBLA-uitzending was er bijvoorbeeld ook een radio-uitzending, DeGids.FM, waarin een psycholoog aan het woord werd gelaten, de heer Tavecchio, die suggereerde dat mannen in feite een achtergestelde positie hebben bij vragen over het hoofdverblijf van kinderen en de handhaving van omgangsregelingen. Bij wijze van automatisme zou vooral naar de moeder gekeken worden als de partner die de zorg op zich zou moeten nemen. Vaders zouden te gemakkelijk en te snel aan het kortste eind trekken. Dat verontrust mij, want ik vraag mij af hoe dit zich verhoudt tot ons wettelijke systeem. Ik denk daarbij aan artikel 8 van het EVRM, maar ook aan boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dat geeft mij voldoende aanleiding om de staatssecretaris de volgende vrij eenvoudige vraag te stellen. Herkent de staatssecretaris het beeld dat bij echtscheiding te snel en te gemakkelijk wordt uitgegaan van het traditionele rollenpatroon, misschien zelfs in weerwil van ons wettelijk systeem en de positie van mannen op het punt van omgangsregelingen en het toewijzen van het hoofdverblijf van kinderen?

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de heer Van Oosten voor zijn vraag. Dit onderwerp leidt in de samenleving regelmatig tot veel opschudding. Als je het mag geloven, leidt het soms ook tot familietragedies. Wij nemen daar regelmatig kennis van. Die directe lijn van het een naar het ander kan nooit worden gelegd, want ouders hebben in eerste instantie dezelfde verantwoordelijkheid voor de belangen van het kind. Het is de vraag in hoeverre je het dan moet laten komen tot een vechtscheiding.

Het is goed dat aan deze situatie aandacht wordt besteed. Bij de wetswijzigingen van 1998 en 2009 was het uitgangspunt dat er na een echtscheiding gezamenlijk gezag is en gelijkwaardig ouderschap. Wij hebben in de tweede helft van het vorige decennium ook de regeling voor het ouderschapsplan gemaakt. Dit plan leidt ertoe dat ouders worden gedwongen om goede afspraken te maken.

Het is waar dat de staatssecretaris van VWS en ik in een brief zullen aangeven wat het kabinet nodig acht om de situatie van kinderen te verbeteren als zij onderdeel uitmaken van een vechtscheiding. Die brief zal de Kamer begin 2014 bereiken. De geachte afgevaardigde vraagt echter iets anders. Hij vraagt of ik mij herken in de constatering dat vaders vaker de dupe zijn bij de aanwijzing van het hoofdverblijf van de kinderen en het toewijzingsbeleid. Ik kan niet ontkennen dat het kind nog steeds vaker bij de moeder terechtkomt dan bij de vader. Ik herken mij dus wel in de situatie dat de indruk kan ontstaan dat vaders over het algemeen de dupe zijn. De instanties redeneren echter altijd uit het belang van het kind.

Ik denk dat het nodig is dat wij de situatie rondom de vechtscheiding verbeteren. Wij zullen dit in onze brief naar voren laten komen. Uit het onderzoek dat nu plaatsvindt, komt ook naar voren dat bij echtscheidingen wellicht vaker psychologisch onderzoek zou moeten plaatsvinden. Dit blijkt ook uit wat experts eerder hebben gezegd.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik begrijp dat de staatssecretaris het beeld herkent dat ik heb geschetst en dat hij de dramatische kanten daarvan onderkent. Ik heb nog een korte aanvullende vraag. Is het mogelijk om in de brief over vechtscheidingen, die eerder aan de Kamer is toegezegd, mee te nemen of in de praktijk, de wet of de juridische praktijk wordt uitgegaan van zo'n traditioneel rollenpatroon? Het zou mij verontrusten als dat het geval is en dan moet de Kamer daarover serieus debatteren. Ik baseer mij nu echter alleen nog op signalen. Daarom vraag ik de staatssecretaris of hij dit wil meenemen bij de stappen die hij zal zetten naar aanleiding van het fenomeen vechtscheiding. Wil hij de Kamer vervolgens over zijn bevindingen informeren? Wij kunnen dan het debat met elkaar voeren.

Staatssecretaris Teeven:

Het kabinet heeft naar aanleiding van de casus in Zeist een brief aangekondigd over de vraag hoe om te gaan met vechtscheidingen en welke verbeteringen mogelijk zijn. Daarbij wordt ook uitgegaan van de positie van het kind. De rol van de vader — zo hij aanwezig is — zal in de brief worden meegenomen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

De heer Van Oosten gaat er in zijn vraagstelling vanuit dat je uiteindelijk kiest. Wij kennen helaas meerdere voorbeelden van gevechten over de rug van kinderen. Een verhaal is heel oud; daarvoor heeft Salomon heel lang geleden een oplossing gevonden. Voor zo'n oplossing pleit ik niet, maar wil de staatssecretaris in de brief wel de mogelijkheid meenemen dat beide ouders tijdelijk uit het gezag worden ontzet? Kan dan worden overwogen om relatietherapie te vergoeden zodat ouders uiteindelijk weer op de weg worden gezet dat het belang van hun kind voorop moet staan?

Staatssecretaris Teeven:

Wij zullen in de brief aan de Kamer aandacht besteden aan de positie van het kind en uitgaan van het belang van het kind. Wij zullen ook kijken naar de verdeling tussen moeder en vader, die de heer Van Oosten aanhaalde, en de positie van moeders en vaders. Wij zullen de suggestie van de CDA-fractie meenemen en ons daarover uitlaten in de brief.

De heer Van der Staaij (SGP):

Aansluitend op dit punt, ik heb er niet helder zicht op uit de stukken, maar betekent dit dat het gelijkwaardig ouderschap ook wordt geëvalueerd? Ik lees wel over het ouderschapsplan, maar loopt er ook onderzoek naar de manier waarop gelijkwaardig ouderschap in de praktijk uitpakt?

Staatssecretaris Teeven:

Ja, dat loopt al. Om die reden hebben we gezegd dat we die brief begin 2014 zullen sturen. We zullen daarin meenemen wat de effecten zijn van het begrip "gelijkwaardig ouderschap", zoals dat in 2009 nader is geconcretiseerd in de wet.

Mevrouw Van Ark (VVD):

De bespreking ging zojuist vooral over gehuwden of ex-gehuwden. Er zijn natuurlijk ook veel situaties waarin kinderen geboren worden uit een relatie waarin mensen niet zijn gehuwd. Daarin kan ook sprake zijn van een onevenwichtige verdeling, als het gaat om kwesties van gezag en erkenning. Die kinderen worden vaak wel erkend, maar dan wordt niet gelijk het gezag aangevraagd. Is de staatssecretaris bereid om daar in die brief op in te gaan, zodat we kunnen kijken of er wellicht ook wettelijke mogelijkheden tot verbetering zijn?

Staatssecretaris Teeven:

We hebben hierover ook gesproken bij de totstandkoming van de wet. Ik ben daar zelf ook bij geweest in 2009. Het is heel lastig om de positie van het kind in de wet te regelen als het gaat om partners die ervoor hebben gekozen om niets te regelen, ook niet in een samenlevingscontract. We hebben het toen bij de wetgeving overgelaten aan de rechter om daarmee om te gaan. We zullen daarnaar kijken, maar ik verwacht dat de situatie niet anders is dan bij het standpunt van het kabinet in 2009 over partners die ervoor kiezen om het kind alleen te erkennen, maar verder helemaal niets te regelen, ook niet in een samenlevingscontract. Dat soort situaties is vrij ingewikkeld op het moment dat die partners uit elkaar gaan.

De voorzitter:

Dank voor uw komst naar de Kamer.

Naar boven