23 Arbeidsmigratie

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 januari 2013 over arbeidsmigratie.

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. We hebben zeven sprekers van de zijde van de Kamer, twee minuten per spreker. De eerste spreker is de heer Ulenbelt van de fractie van de SP. Het woord is aan hem.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik wil de volgende motie aan de Kamer voorleggen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verschillen in welvaart en werkgelegenheid binnen Europa groot zijn en dat met volledig open grenzen hierdoor zeer grote groepen werknemers naar Nederland komen;

constaterende dat door de oplopende werkloosheid in Europa naast werknemers uit Midden- en Oost-Europese landen ook werknemers uit Zuid-Europese landen zullen besluiten om naar Nederland te vetrekken;

constaterende dat de tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie heeft geconstateerd dat een grote instroom van arbeidsmigranten sociale problemen oplevert;

van mening dat in geval van grote werkloosheid en sociale problemen die een relatie hebben met arbeidsmigratie, Nederland de mogelijkheid moet hebben om al dan niet tijdelijk de instroom te reguleren;

verzoekt de regering om in Europa voorstellen te doen om de verdragen aan te passen, teneinde de mogelijkheid te realiseren om al dan niet tijdelijk de instroom van arbeidsmigranten uit Europese landen te reguleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 155 (29407).

De heer Ulenbelt (SP):

In 2007 werd de fout gemaakt, op basis van foute schattingen, om de grenzen naar de Midden- en Oost-Europese landen open te zetten. Die problemen zijn nu nog steeds niet opgelost. De minister weet niet hoeveel Roemenen en Bulgaren naar Nederland zullen komen in 2014, als het dan open is. Dit is een noodremprocedure, om soevereiniteit over de arbeidsmarkt te houden en nog meer sociale problemen met betrekking tot uitbuiting, verdringing en andere problemen met arbeidsmigratie te voorkomen.

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Vorige week zei ik het al: I'll be back! Soms is dat eerder dan je vermoedt. De volgende twee moties ter aansporing van de minister. Een gaat over de arbeidsmarkt in Nederland en die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat openstelling van de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren per 1 januari 2014 een grote aanzuigende werking zal hebben, die zal resulteren in grote aantallen Roemenen en Bulgaren in Nederland;

overwegende dat dit tot grote problemen op het gebied van arbeidsverdringing, huisvesting, overlast en uitkeringsafhankelijkheid kan leiden;

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om de Nederlandse arbeidsmarkt niet open te stellen voor Roemenen en Bulgaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 156 (29407).

De heer Van Vliet (PVV):

Ik ga voort met een eind maken aan schijnconstructies met Poolse uitzendbureaus. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de fiscale en socialezekerheidsbehandeling van beloning van uitzendkrachten die in Nederland werken en waarover de belasting- en/of premieheffing aan Nederland is toegewezen, voor iedereen onder dezelfde regels moet vallen;

overwegende dat door toepassing van schijnconstructies door malafide uitzendbureaus via Polen desondanks sprake kan zijn van een afwijkende inhouding van loonheffing bij Poolse werknemers van die uitzendbureaus die in Nederland werken;

overwegende dat dit kan leiden tot discriminatie van Nederlandse en/of Poolse uitzendkrachten;

verzoekt de regering, hier een resoluut einde aan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 157 (29407).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Vorige week hebben we een stevig en goed debat gevoerd met de minister, met name over de aanpak van malafide uitzendbureaus, maar ook over het grijze gebied dat is ontstaan. Ik denk dat de motie van de heer Van Vliet daar ook naar verwijst. Mijn fractie heeft al aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de minister daarmee aan de slag gaat; niet alleen in Nederland, maar ook in Europa. Daarom zal ik straks een motie van D66 over de toezichthouders ondersteunen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begin met het bedanken van de minister. In het algemeen overleg heb ik de uitbuiting van au pairs aan de orde gesteld. Hij heeft aangegeven deze situatie te laten onderzoeken. Na dit onderzoek zal hij aangeven welke maatregelen er genomen moeten worden. Ik hoef hierover dan ook geen motie in te dienen en kan mij beperken tot de vraag welk tijdspad hij op dit punt voor zich ziet.

Mijn tweede punt betreft de stages van ongedocumenteerde jongeren. In het algemeen overleg ontstond discussie over de vraag of bbl al dan niet meer onderwijs is dan bol. Het zijn allebei mbo-opleidingen. Voor beide opleidingen geldt het recht op onderwijs en dus ook het recht op stage. Om die reden staat mijn naam onder de moties van de heer Heerma.

De heer Heerma (CDA):

Voorzitter. De collega van GroenLinks refereerde er al aan. In het AO van vorige week is uitgebreid gesproken over stages voor mbo-scholieren. Omdat in dat debat onderscheid werd gemaakt tussen scholieren met een bol-opleiding en scholieren met een bbl-opleiding dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat illegaal in Nederland verblijvende jongeren momenteel het reguliere beroepsonderwijs via de basisberoepsgerichte leerweg (bbl) niet kunnen afronden omdat zij niet in aanmerking komen voor een stageplek, waarvoor geen werkvergunning wordt verstrekt;

overwegende dat elke in Nederland verblijvende jongere op grond van het Verdrag inzake de rechten van het kind recht heeft op het volgen van onderwijs, inclusief het opdoen van praktijkervaring als onderdeel van de beroepspraktijkvorming;

voorts overwegende dat duidelijkheid over de mogelijkheid om stage te lopen gewenst is voor de betreffende leerlingen, het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven en dat de mogelijkheid moet worden bezien of illegaal in Nederland verblijvende jongeren die een bbl-opleiding volgen via een werk-leerovereenkomst stage kunnen lopen in plaats van via een werkvergunning;

verzoekt de regering om het voor illegaal in Nederland verblijvende jongeren die een bbl-opleiding volgen mogelijk te maken om stage te lopen, zodat zij hun opleiding met een reguliere kwalificatie af kunnen ronden en de Kamer voor 15 mei 2013 over de uitvoering te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Heerma, Ulenbelt, Voortman en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 158 (29407).

De heer Heerma (CDA):

Voorzitter. De tweede motie gaat wat minder ver. Omdat er in het debat onduidelijkheid is blijven bestaan, dien ik deze motie toch in zodat in elk geval op het punt van het onderscheid dat is gemaakt, duidelijkheid wordt verschaft.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er onduidelijkheid is ontstaan over de positie van de bbl-opleidingen in het onderwijsbestel;

overwegende dat tot op heden de bbl-opleidingen een belangrijke aanduiding vormen voor het minimumniveau in de kwalificatiestructuur;

verzoekt de minister om in overleg te treden met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Kamer voor 15 mei 2013 te informeren of binnen het kabinetsbeleid bij een bbl-opleiding primair sprake is van onderwijs (werkend Ieren) of van arbeid (lerend werken),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Heerma, Van Weyenberg, Voortman en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 159 (29407).

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Het gaat om stageplaatsen voor illegalen. Niet alleen het woord "scholieren" is van toepassing want het gaat om "illegale scholieren". Waarom is 15 mei zo'n belangrijke datum?

De heer Heerma (CDA):

Ik heb die datum erin gezet om het kabinet enerzijds de tijd te gunnen om met een antwoord te komen en anderzijds de tijd niet oneindig te laten voortduren. Om die reden is gekozen voor een datum enige maanden vanaf dit moment.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Ik kan kort zijn. Dit is niet de eerste keer dat wij over het onderwerp arbeidsmigratie spreken. Het zal ook niet de laatste keer zijn. Ik zal zelf geen moties indienen. Bij het begrotingsdebat heb ik samen met de heer Kerstens van de PvdA al een motie ingediend om de arbeidsmigratie in betere banen te laten leiden. Ik heb deze minister toen de opdracht gegeven om voor 1 mei met een plan van aanpak te komen, ook in het licht van het vrij verkeer van werknemers van Roemenië en Bulgarije dat rechtstreeks uit het verdrag voortvloeit. Ik zie dat graag tegemoet. Ik ben heel benieuwd wat er in dat plan van aanpak staat. Ik ga ervan uit dat de Kamer daarover in debat zal gaan. Daarnaast kijk ik met veel tevredenheid terug op het algemeen overleg, ook ten aanzien van het punt dat arbeidsmigranten naar dit land komen om te werken en niet om gebruik te maken van onze sociale zekerheid. Ook daarover heb ik in het verleden met mijn collega-woordvoerder van de VVD, destijds mevrouw Van Nieuwenhuizen, een motie ingediend om ook in Europees verband te zoeken naar de sociaaleconomische effecten. In dat kader meeonderteken ik de motie die de heer Van Weyenberg vandaag zal indienen. Die motie ziet op randzaken ten aanzien van de detacheringsrichtlijn, die ook kunnen leiden tot oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt in Nederland.

De heer Van Vliet (PVV):

In het overleg waaraan collega Azmani refereert bleek, als ik het me goed herinner, dat Nederland in 2012 175 arbeidsmigranten uit EU-lidstaten heeft teruggestuurd omdat ze hier een beroep deden op de sociale zekerheid. België stuurde in datzelfde jaar om dezelfde reden 3.000 EU-onderdanen terug naar het land van herkomst. De heer Azmani heeft er zelf aan gerefereerd dat de EU-richtlijnen en -regels een lidstaat de mogelijkheid bieden om dit te doen. Dat is natuurlijk eindelijk iets positiefs.

De voorzitter:

En uw vraag …?

De heer Van Vliet (PVV):

Is de heer Azmani het met mij eens dat Nederland deze mogelijkheid dus optimaal moet benutten zodat de cijfers meer komen te liggen in de lijn van die van België?

De heer Azmani (VVD):

Ja. Dat laatste weet je natuurlijk nooit, want dat is net afhankelijk van het aantal arbeidsmigranten dat naar Nederland komt in plaats van naar België. Afgezien daarvan – de heer Van Vliet heeft mij ook goed kunnen verstaan in het algemeen overleg – vind ik dat Nederland alles wat nu al mogelijk is maximaal zou moeten uitputten, in de lijn van de huidige nationale wetgeving ten aanzien van de Europese regelgeving, om de socialezekerheidrechten in dat kader in te perken. Mijn partij vindt dat mensen die kort in Nederland zijn, geen gebruik moeten kunnen maken van sociale voorzieningen. In het regeerakkoord staat niet voor niets dat mensen de eerste zeven jaar geen gebruik kunnen maken van de bijstand. Er ligt ook een opdracht van de minister om in Europa überhaupt te kijken naar een ingroeimodel in de sociale zekerheid.

De voorzitter:

Dank u wel. De laatste spreker is de heer Van Weyenberg van D66, die een krant heeft meegenomen. Ik wijs hem erop dat hij echt slechts twee minuten spreektijd heeft, inclusief het indienen van al zijn moties.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Maakt u zich geen zorgen. Het is ook voor mijn fractie van groot belang dat er duidelijkheid komt over de positie van illegalen in het onderwijs. De minister heeft een goede stap gezet maar is helaas de bbl-opleidingen nog vergeten. Volgens mijn fractie valt elke vorm van onderwijs onder het recht op onderwijs. Daarom meeonderteken ik beide moties van collega Heerma.

We hebben ook gesproken over internationale samenwerking en hoe belangrijk dat is. Het Financieele Dagblad van gisteren toonde dat wat ons betreft weer aan. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese detacheringsrichtlijn niet altijd wordt nageleefd en gehandhaafd;

constaterende dat hierdoor een risico op belastingontduiking en oneerlijke concurrentie ontstaat;

overwegende dat betere samenwerking tussen controlerende overheidsinstanties in de EU cruciaal is voor een daadkrachtige aanpak;

verzoekt de regering, het internationale toezicht te verstevigen, bijvoorbeeld door in te zetten op nauwere samenwerking met andere Europese lidstaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg, Hamer en Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 160 (29407).

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik heb nog een minuut over, dus uw zorg bleek onterecht.

De voorzitter:

Er zijn zes moties ingediend en er is een vraag gesteld over au pairs. Mij is gebleken dat de minister in staat is om meteen te antwoorden.

Minister Asscher:

Voorzitter. De heer Ulenbelt en de heer Van Vliet hebben een motie ingediend over de toetreding van de Roemenen en de Bulgaren. Die motie moet ik ontraden. Daarvoor zou een wijziging van het Toetredingsverdrag nodig zijn, waarvoor unanimiteit is vereist. Niet alleen Bulgarije en Roemenië zullen er tegen zijn, maar ook andere landen. Wel zal ik bij de evaluatie van de richtlijn vrij verkeer van personen de nadruk leggen op de gevolgen van dat vrije verkeer van personen. Ik treed, zoals ik heb verteld, in contact met Oostenrijk om te bezien wat we kunnen leren van de ervaringen daar. We maken bilaterale afspraken met de Polen over het bestrijden van schijnconstructies. Wij pleiten ervoor om de asiel- en migratiefondsen ook ter beschikking te stellen voor het bestrijden van de gevolgen van de migratie van EU-burgers. Verder noem ik de handhavingsrichtlijn, met onder andere de ketenaansprakelijkheid, uitwisseling van informatie, alsmede een betere uitwisseling op het punt van sociale zekerheid. Daarnaast hebben wij de nationale aanpak, zoals laatstelijk vertaald in de motie-Azmani/Kerstens, waarmee wij voor 1 mei moeten komen. Met andere woorden, wij ontraden deze motie, maar wij zijn ons bewust van mogelijke problemen met de toetreding van de Bulgaren en de Roemenen en daar handelen wij ook naar.

Dan kom ik nu op de motie van de heer Van Vliet over de door hem genoemde constructies met de Polen. Ik heb sympathie voor die motie, maar wil de heer Van Vliet verzoeken om de motie aan te houden tot het bespreken van het actieplan ter bestrijding van de schijnconstructies dat wij aan het maken zijn en dat wij voor 1 mei aan de Kamer hebben toegezegd. Dan kunnen wij beoordelen of deze constructie daaronder begrepen is. Ik kan dit nu onvoldoende beoordelen om meteen positief te reageren op de motie.

De voorzitter:

Doet u nu het verzoek aan de heer Van Vliet om de motie aan te houden? Ik begrijp dat dit het geval is. Dan lijkt het mij juist dat de heer Van Vliet daarop antwoord geeft.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik houd dat even in beraad. Ik moet er even over nadenken, ook gezien de motie van collega Van Weyenberg.

Minister Asscher:

Ik moet mevrouw Voortman het antwoord schuldig blijven op haar vraag over de au pairs. Ik heb in het algemeen overleg al gezegd dat het onderzoek naar de positie van de au pairs geschiedt onder leiding van de minister van Veiligheid en Justitie. Ik zal hem vragen de Kamer te berichten wanneer dat wordt verwacht. Dit komt van het WODC en ik kan er nu niets over zeggen. Ik begrijp wel heel goed waarom mevrouw Voortman dit vraagt.

Dan kom ik op de motie van de heer Heerma c.s. op stuk nr. 158 over de bbl-stages. Wij moeten die motie ontraden. Ook de rechter heeft immers gezegd dat het niet gaat om de vraag of het onderwijs is. Bbl is onderwijs. Het gaat om de vraag, hoe je stage kwalificeert in de bbl. De Raad van State heeft daarover gezegd dat het feit dat die stage plaatsvindt in het kader van de bbl-opleiding en dat er een leereffect van uitgaat, aan de verrichte handeling niet het effect van arbeid ontneemt. Daarom valt de bbl-stage wel onder Wet arbeid vreemdelingen. De stage is niet begrepen onder het recht op onderwijs. Zo'n stage is dus niet toegestaan. Dat is ook het grote onderscheid met de bol. Zoals bekend, is daarover een uitspraak gedaan. Juist om helderheid te scheppen heeft het kabinet in een brief aangegeven dat bol-studenten om die reden, indien zij zijn begonnen voor hun achttiende, wel een stage moeten kunnen blijven doen. Dat is het verschil. Wij ontraden de motie.

De heer Ulenbelt (SP):

Als die stage dan arbeid is, ben ik benieuwd of deze minister de arbeidsinspecteurs op pad gaat sturen, want er wordt aan die stagiairs geen minimumloon betaald. De consequentie is dan toch dat er loon betaald moet worden als het arbeid is?

Minister Asscher:

Arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen is een breder begrip, zoals u heel goed weet. Dat staat los van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het moet puur worden gezien als arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen. Het antwoord van de Raad van State daarop is "ja", en dat is ook het oordeel van het kabinet.

Ik kom bij de motie-Heerma c.s. op stuk nr. 159. Op zichzelf genomen heb ik er geen bezwaar tegen om in contact te treden met de minister van OCW, maar dan krijgt de Kamer antwoord op een vraag die hier niet aan de orde is. De vraag moet namelijk zijn of er sprake is van arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen. Het antwoord op die vraag heb ik u zojuist gegeven. Dat wil ook graag nog een keer op papier zetten. Ik heb er ook geen bezwaar tegen om met de minister van OCW in contact te treden over dit verzoek. De vraag is echter of dat is wat de indieners beogen. Ik laat het oordeel van de motie aan de Kamer over, maar ik geef deze "disclaimer" erbij.

In de motie-Van Weyenberg c.s. op stuk nr. 160 over de detacheringsrichtlijn wordt de regering verzocht, het internationale toezicht te verstevigen, bijvoorbeeld door in te zetten op nauwere samenwerking met andere Europese lidstaten. Dat is op dit moment reeds het beleid. Ik heb de Kamer verteld over de bilaterale contacten met Polen en een aantal andere EU-landen. Op zichzelf genomen is er geen bezwaar tegen deze motie. Ik laat het oordeel erover aan de Kamer.

De voorzitter:

Ik heb nog een vraag over de motie-Van Vliet op stuk nr. 157. U vroeg de heer Van Vliet, zijn motie aan te houden. De heer Van Vliet zei dat hij dit nog even in beraad houdt. Dat is begrijpelijk en dat kan. Als de heer Van Vliet nu bij de indiening van de motie blijft, wat is dan uw recensie van de motie?

Minister Asscher:

In dat geval zou ik de motie op dit moment moeten ontraden, omdat ik die te absoluut vind over deze constructies. Ik kan dat niet zo snel beoordelen. Ik wil dat meenemen in die aanpak.

De voorzitter:

Tot zover dit VAO. Hartelijk dank aan de minister voor zijn aanwezigheid en zijn deelname aan dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven