21 Uitblijvende oplossing voor mensen met een verstandelijke beperking

Aan de orde is het debat over een uitblijvende oplossing voor mensen met een verstandelijke beperking en (ernstige) gedragsproblemen.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. "Als er straks een vrachtwagen van rechts komt die ik over het hoofd zie, dan vind ik dat niet zo erg." Dit zei een moeder met een zwaar gehandicapte zoon die ze thuis heeft. We hebben Jolanda Venema gehad en Brandon. En nu zien we regelmatig Dexter, Mick en Joep terug. Ik vraag me af hoeveel er nog moeten langskomen. Wij willen allemaal een veilige plek voor jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking die gepaard kan gaan met ernstige gedragsproblemen. Zij hebben ook recht op 24 uurszorg en de familie op respijtzorg en op fatsoenlijke veilige dagbesteding. Er zijn nu meerdere situaties van ouders die wanhopig hun kinderen thuishouden omdat ze geen veilige en goede zorg vinden in instellingen. Ik mis de daadkracht van deze staatssecretaris. Er is sprake van een commissietje hier, een zelfregulerend en vrijblijvend actieplannetje daar, maar geen maatregelen die echt helpen. Ja, het personeel moet beter opgeleid worden. Hoe gaat de staatssecretaris er nu voor zorgen dat zorgkantoren via hun zorgplicht passende zorg voor deze jongeren en volwassenen gaat regelen, zodat de familie erop kan rekenen dat zij meer zijn dan de begeleiders in zwaar weer?

Dan kom ik op het gehakketak over hoeveel mensen het betreft. Als het alleen over de zogenaamde Brandons gaat, zou het zich beperken tot enkele tientallen. Maar we weten natuurlijk dat het over meer mensen gaat. Het gaat om ouders die hun kind naar huis halen omdat de instelling geen veilige zorg biedt, die hun werk opzeggen, die hun leven opzeggen, die zich niet gesteund voelen door maatregelen, die met hun recht op zorg nergens terechtkunnen.

Leg maar eens aan die mensen uit hoe het kan dat een nieuwsprogramma de onderzoeken van het afgelopen jaar van de inspectie op een rij zet. Hieruit komt naar voren dat 64% van de gehandicapteninstellingen niet voldoet aan de minimumnormen die de inspectie hanteert voor inzet van personeel, vrijheidsbeperking, medicatieveiligheid en dossiervorming. 52% van de instellingen scoort onvoldoende op kwaliteit en personeel. Gaan we dan tegen die ouders zeggen: als u rust wilt, doet u uw kind toch naar de instelling?

Als dit de constatering is van onze inspectie, die daar overigens alleen over rapporteert en niet op ingrijpt — eerder vandaag zei de staatssecretaris dat hij deze lijn steunt — dan vraag ik de staatssecretaris hoe dit nou kan. Hebben wij het over hetzelfde probleem? Of ziet de staatssecretaris een zorgsector voor zich die via zelfregulerende conferenties alles kan wegmasseren, die via denktanks problemen wegredeneert maar die niet de vinger op de zere plek durft te leggen bij onveiligheid voor personeel, bewoners en familie in instellingen? Want als wij dat laatste niet mogen zeggen, dan hebben wij een levensgroot probleem. Als wij dat laatste niet mogen zeggen, dan zullen de problemen voor Joep, Dexter en Mick niet opgelost worden. Dan zullen er nieuwe situaties ontstaan van overlast in huis en in de buurt, van overbelaste gezinnen, van andere kinderen in die gezinnen die geen ruimte kunnen krijgen. En de samenleving kijkt weg, omdat de staatssecretaris de problemen laat wegbagatelliseren door allerlei commissies en denktanks.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat ik bijzonder veel bewondering heb voor de ouders en voor de manier waarop zij voor kun kinderen zorgen. Tegelijkertijd weet ik dat zij niet op bewondering zitten te wachten. Zij wachten op een oplossing, die vanuit Den Haag moet komen. Eigenlijk is het de wereld op zijn kop. Op het moment dat een kind met een verstandelijke beperking en zeer ernstige gedragsproblemen niet thuis kan wonen, zou er een plek in een instelling moeten zijn. Maar wat zien wij? Instellingen kunnen de zorg niet organiseren. En dus houden ouders hun kinderen thuis. Zij staan voor een onvolbrengbare opgave. Het is wachten op ongelukken.

Hoewel het te doen lijkt dat wij hier vandaag spreken over een oplossing voor ongeveer 40 van de 2.600 kinderen en volwassenen met deze zeer zware zorgvraag, is vooral het blijven zoeken naar en het vinden van een oplossing van het grootste belang om deze mensen een waardig bestaan te bieden. De kinderen en volwassenen om wie het draait, hebben zeer ernstige problemen, die wij ons nauwelijks kunnen voorstellen. Ik heb hier weleens over gesproken met mijn oud-collega Willie Dille. Dan begrijp je echt dat we het over gedragsproblemen hebben die vaak nog veel erger zijn dan de voorbeelden die wij kennen van Dexter, Mick en Brandon.

De problemen zijn zo ernstig dat het zwaarste zorgpakket, het allergrootste budget dat wij beschikbaar hebben, niet voldoende is. Het is daarom goed dat er extra geld beschikbaar is. Dat geld is nodig voor extra verpleegkundigen en extra geschoold personeel. Het is nodig om jongens zoals de jongen die vastgebonden zat en nu met extra personeel weer buiten komt en zelfs over het strand kan lopen, met nog iets van bewustzijn, een menswaardig bestaan te bieden. Daarom is er extra geld boven op het allerhoogste pakket. Het lijkt misschien een flinke pot met geld, maar 171,5 miljoen euro is zó op, gezien de zeer intensieve begeleiding die nodig is voor deze patiënten. Het geld is nu gelukkig nog geoormerkt en mag niet aan andere zaken worden uitgegeven, maar de staatssecretaris wil daarmee stoppen en het geld op de algemene, grote hoop gooien. Ik maak mij daar flink zorgen over. Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen om dit geld volgend jaar maar ook langjarig gewoon te oormerken.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. De afgelopen dagen, vandaag nog zelfs, hebben we in deze zaal intensief gesproken over de Wet zorg en dwang. Ik vond dat, zoals ik eerder al zei, een waardig debat met, als ik heel eerlijk ben, een wat apart einde. Ter voorbereiding op het huidige debat heb ik gekeken naar de uitzending van EenVandaag. Ik moet zeggen dat ik daar stil van ben. Je ziet daar een aangrijpende situatie, een worsteling. Tijdens het kijken kreeg ik ook inzicht in de complexiteit van de problematiek. Het gaat om jongeren met een combinatie van problemen, jongeren die kwalitatief hoogstaande zorg nodig hebben. De vraag is of die zorg overal voorhanden is.

Ik heb contact gehad met het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) om te bespreken waar het aan ligt. De mensen daar gaven aan dat geld en expertise niet zozeer het probleem zijn. In de meeste gevallen lukt het om in overleg tussen ouders, zorgverleners en zorgkantoren tot een maatwerkoplossing te komen. Het CCE gaf heel duidelijk aan dat "samenwerking" daarbij echt het sleutelwoord is. Oude initiatieven kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Ik heb hier meteen een vraag over aan de staatssecretaris. Ik hoor weleens dat het voor oude initiatieven soms lastig is om ruimte te krijgen. Heeft de staatssecretaris dit beeld ook? Hoe kunnen we dan die oude initiatieven meer ruimte bieden? Soms lopen ouders echter op tegen wat er mogelijk is; een spanningsveld tussen wat de zorg kan leveren en wat ouders zouden willen. Dit leidt tot spanningen over en weer. Ouders kunnen dan bij het CCE terecht, maar waar kunnen zij nog meer terecht, vraag ik de staatssecretaris.

In mijn gesprek met het CCE werd ook duidelijk gezegd dat er een knelpunt is, kijkend naar normaal begaafde kinderen met autisme en gedragsproblemen. Voor deze groep — volgens het CCE gaat het hier om ongeveer 30 kinderen per jaar — bestaan er eigenlijk geen passende oplossingen en passende voorzieningen, niet in de gehandicaptenzorg, niet in de psychiatrie en ook niet binnen de jeugdzorg. Ik krijg hier graag een reactie op van de staatssecretaris.

In mijn gesprek met het CCE vroeg ik ook waar het aan ligt en waar het aan schort. Zij gaven aan dat een goede regionale samenwerking tussen zorgkantoren en instellingen, en tussen zorgkantoren onderling heel belangrijk is. In de praktijk zijn daar goede en minder goede voorbeelden van. Dit is heel bepalend. Tussen zorgkantoren onderling en tussenzorgkantoren en zorginstellingen moet het goed lopen om een passende voorziening te kunnen vinden. Ik heb daarom de volgende vragen aan de staatssecretaris. Is hij bereid om hier meer werk van te maken? Welke rol ziet hij daarbij voor zichzelf? Wil hij de samenwerking, die soms stagneert, faciliteren? Wil hij ook de concrete resultaten van die samenwerking en dat overleg gaan monitoren? Verder heeft de staatssecretaris eerder aangegeven dat hij in overleg is met de zorgverzekeraars over hun rol bij de complexe zorgvraag. Hoe staat het met dit overleg?

In de brief die de staatssecretaris ons in januari heeft gestuurd, lees ik dat concrete cijfers over vrijheidsbeperkende maatregelen ontbreken. Ik ben daarom blij dat het initiatief van D66 en de PvdA is overgenomen om zo te komen tot een centraal systeem, maar dit ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid om stil te blijven staan bij de huidige situatie. Is de staatssecretaris bereid om te monitoren om hoeveel concrete situaties het hier gaat? Mevrouw Leijten zei dat het om meer dan tientallen gevallen gaat. Het is goed als de Kamer weet hoe groot dit probleem is.

De voorzitter:

Dank u.

Mevrouw Bergkamp sprak zojuist over het CCE. Dat is het Centrum voor Consultatie en Expertise, zeg ik voor de luisteraars thuis.

De heer Kuzu (PvdA):

Voorzitter. Een cliënt in een instelling zei ooit tegen mij: veranderen doe je door goed te begeleiden, niet door dwang toe te passen. De kwesties rondom de behandeling van jonge mensen met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblematiek brengen de Kamer vaak in opschudding. Vorige week en ook vanavond hebben wij hierover uitgebreid gesproken. De praktijk laat nog te vaak zien dat talloze cliënten worden onderworpen aan dwangmaatregelen. Ook vertrouwen ouders er niet altijd op dat instellingen hun kind goede zorg zal verlenen.

De Wet zorg en dwang en het Actieprogramma onvrijwillige zorg, dat daaraan gekoppeld is, dragen bij aan een duidelijk wettelijk kader en vervolgens de cultuuromslag waarvoor wij in de Kamer allemaal zo hard pleiten. Vaak is het niet nodig om iemand vast te binden of weg te stoppen in een isoleercel of separeerruimte. Er zijn vaak alternatieven. Alles begint bij het begrijpen van de cliënt. Je moet begrijpen waar gedrag vandaan komt en daarop als professional goed inspelen. Soms kan dat door het toepassen van een andere benadering, waarvoor meestal engelengeduld nodig is. Soms gaat het om het aanpassen van de omgeving of een verandering in de sfeer.

Mevrouw Leijten (SP):

Het Actieprogramma onvrijwillige zorg wordt al een week aangehaald, ook vorige week toen wij de Wet zorg en dwang behandelden. Nu heb ik dit niet per definitie ter discussie willen stellen in het kader van de Wet zorg en dwang, maar het feit dat het in dit debat door de PvdA als oplossing wordt aangedragen, brengt mij toch tot de prangende vraag of de heer Kuzu kan aangeven waar in het actieplan maatregelen staan waar Mick, Dexter, Joep en hun ouders — en al die andere ouders en gezinnen die wachten op passende zorg die nu niet beschikbaar is — op kunnen bogen. Waar staan die in het actieplan?

De heer Kuzu (PvdA):

Die staan niet in het actieplan. Ik was bezig met een inleiding om de context van het debat dat wij nu hebben, te schetsen. Wij hebben de afgelopen week en vanavond een uitgebreid en goed debat gehad over het toepassen van dwangmaatregelen in de zorg. Daar heb ik een inleiding op gegeven. Het actieprogramma gaat hier niet op in. Ik zal de staatssecretaris ook nog bevragen over een aantal onderwerpen die de PvdA in dit debat belangrijk vindt.

Mevrouw Leijten (SP):

Helder. Het actieplan gaat daar inderdaad niet over. Dat hebben wij dan alvast uit de weg geruimd.

De heer Kuzu (PvdA):

Twee dingen weten wij in elk geval zeker. Eén: elke cliënt met een verstandelijke beperking is uniek en vraagt om een andere benadering, een andere manier van behandeling en soms levenslange begeleiding. Twee: dit vraagt om maatwerk. Daarvoor is een cultuuromslag in denken en handelen nodig. Mijn fractie ziet verbeteringen ten opzichte van enkele jaren geleden, maar wij hebben nog een lange weg te gaan.

Ik bevestig nog eens wat ik vorige week al aangaf: voor mijn fractie moet het principe "nee, tenzij" altijd gelden. Wij willen slechts vrijheidsbeperkende maatregelen als het echt niet anders kan en alle alternatieven onderzocht zijn. Daarom is de PvdA voorstander van het behandelde voorstel Wet zorg en dwang. Wij zijn blij dat dit wetsvoorstel behandeld is. Hopelijk kunnen wij daardoor een paar stappen in de juiste richting zetten, want die zijn hard nodig, niet alleen vanwege het onmenselijke dat de betreffende cliënten ondergaan, maar ook voor de ouders die letterlijk hun leven opofferen omdat zij niet accepteren dat hun kind wordt vastgebonden of opgesloten omdat er geen goede zorg voor het kind is. Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat hun kind een goede plek krijgt in een instelling als het thuis niet meer gaat. Instellingen moeten dit vertrouwen werkelijk verdienen. Van de staatssecretaris wil ik het volgende weten. Waar kunnen ouders terecht als zij vastlopen en hulp nodig hebben? Waar kunnen ouders terecht voor bemiddeling die onafhankelijk is en doorzettingskracht heeft?

In het debat over het wetsvoorstel Zorg en dwang heb ik een aantal zaken aangekaart die juist voor deze groep van belang is. Het actieprogramma komt er waarin de aanbevelingen van de Denktank Complexe Zorg worden betrokken.

De staatssecretaris geeft in de brief van 24 januari jl. aan dat hij aan de slag gaat met deze complexe groep kinderen en jongeren om voor hen een geschikte plaats te vinden. Die brief dateert inmiddels uit januari. Ik vraag mij af wat er in de afgelopen negen maanden is gebeurd. Kan de staatssecretaris nog een keer, ook voor de mensen die dit debat wellicht volgen, bevestigen dat hij echt alles op alles zal zetten om voor alle kinderen en jongeren met deze complexe problematiek een goede plek te vinden waar ook ouders vertrouwen in hebben?

Mevrouw Agema (PVV):

Ik ondersteun het betoog van de heer Kuzu. Ik vraag hem dan ook of hij met mij van mening is dat de 171,5 miljoen die op dit moment is geoormerkt voor het zzp-meerzorg daarvoor geoormerkt moet blijven.

De heer Kuzu (PvdA):

Ik lees in de brief van 24 januari inderdaad dat er een bedrag van 171 miljoen beschikbaar is. Ik kan echter nergens uit de brief constateren dat dat gaat veranderen en dat het geld er niet meer zal zijn. Wat mij betreft, moet vooropstaan dat mensen die deze begeleiding en extra zorg echt nodig hebben, die ook kunnen krijgen.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik ga ervan uit dat u mijn oproep ondersteunt om het bedrag voor zzp-meerzorg te blijven oormerken.

De heer Kuzu (PvdA):

Dan wil ik er nog een keer helderheid over creëren. Dat zien wij niet alleen bij debatten over oormerken over dit onderwerp, maar over verschillende onderwerpen. Ik doe ook het dossier armoedebeleid. Ook daar zien wij dat oormerken niet altijd het juiste middel is. Ik ben er een voorstander van dat geld nooit een belemmering mag zijn om mensen zoals Dexter, Mick of Brandon passende zorg te geven. Geld mag daarvoor geen belemmering zijn. Dat is mijn pleidooi.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij praten vanavond over een groep cliënten voor wie zorg heel ingewikkeld is. Ik heb veel respect voor ouders en verzorgers die deze zorg voor hun kinderen op zich nemen. Twee jaar geleden werden er hoopvolle woorden gesproken door de toenmalige staatssecretaris: voor die mensen gaan wij de beste oplossingen zoeken die in Nederland en internationaal beschikbaar zijn, zodat wij weten dat wij ons best gedaan hebben. Ik vraag de staatssecretaris nu, twee jaar later, of wij dit hebben gedaan.

Aanleiding voor het debat van vandaag zijn nieuwe verhalen, de roep van ouders die vinden dat hun kind nergens op een menswaardige plek kan worden geplaatst. Deze ouders pakken zelf de verantwoordelijkheid op om niet alleen de zorg voor hun eigen kind, maar ook voor een aantal andere kinderen te organiseren. Ik denk aan de Dex Foundation. Ik vind dat je deze initiatieven moet aanmoedigen. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris.

Wat is de reactie van de staatssecretaris op de woorden van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) in de Volkskrant dat er in twee jaar weinig is veranderd: "Sommige zorgaanbieders nemen deze moeilijke groep helemaal niet meer op, uit angst dat ze het niet aankunnen en het hun naam zal schaden." Klopt dit, vraag ik de staatssecretaris. Wat gaat hij daaraan doen?

In de brief van de staatssecretaris lezen wij dat geld niet het probleem kan zijn. Als ik zie hoe snel het budget voor deze cliënten in korte tijd is verhoogd, is mijn gedachte ook dat het niet aan de financiële middelen kan liggen. Er is natuurlijk wel een probleem, want anders hadden wij hier vandaag niet gestaan. Er is voor een kleine groep kinderen en volwassenen in Nederland geen plek beschikbaar. Erkent de staatssecretaris dit met mij? Kan hij ook aangeven hoe groot deze groep is? Zijn er wel genoeg instellingen die de zorg voor deze groep kinderen op zich willen en kunnen nemen? Lopen zorginstellingen vast op regels waardoor zij de zorg niet kunnen bieden, omdat zij geen aanspraak maken op het budget dat wel beschikbaar is? Wat vindt de staatssecretaris van de problemen die zich voordoen bij kinderen die in een ander zorgkader vallen zodra ze 18 jaar zijn? Daardoor verliezen ze de zorg die ze hebben en hebben ze een andere plek nodig.

Ik weet heel goed dat het hierbij gaat om zorg die moeilijk te leveren is. Het is echter niet onmogelijk om die zorg te leveren. Ik las een verhaal dat me erg heeft aangegrepen. Het ging over Henny. De instelling waar zij verbleef, koos voor bijscholing op omgaan met probleemgedrag. Via de succesvolle Triple C-methodiek is het gelukt om haar terug in het gewone leven te krijgen. Boven het krantenartikel stond de kop: Ik heb mijn dochter terug. De staatssecretaris is ongetwijfeld bekend met de successen van de Triple C-methode. Op welke wijze kan deze methode kansen bieden voor het oplossen van het probleem waarover wij het vandaag hebben?

Voor mijn fractie is het belangrijk dat we voorkomen dat kinderen met een ernstige gedragsstoornis die nu nog heel jong zijn en nu misschien nog niet zo moeilijk te verzorgen zijn, over een aantal jaren van plek naar plek naar plek worden gestuurd omdat ze nergens passen. Deze kinderen moeten samen met hun ouders de zekerheid krijgen dat er wél een structurele oplossing is. Daarom vindt de ChristenUnie het van belang om juist in een vroege fase te investeren. Ik hoor dat het CCE vaak pas laat in beeld komt, als de problemen zich al voordoen, terwijl de expertise van dit centrum al veel eerder in het proces betrokken kan worden. Ik vraag de staatssecretaris hoe dit kan worden verbeterd.

Ik wil tot slot de staatssecretaris vragen om te bekijken, samen met het CCE, zorgkantoren, zorgverzekeraars, de VNG en de ouders van cliënten, hoe we kunnen komen tot voldoende zorgplekken voor kinderen en jongeren met ernstige gedragsproblemen. Ik heb daarvoor een motie voorbereid, maar volgens mij hoef ik die niet in te dienen. De staatssecretaris zal hierop immers met een volmondig ja kunnen reageren.

Mevrouw Agema (PVV):

Steunt de ChristenUnie het dat de zzp-meerzorg, dus de kop op de hoogste zzp, voor deze cliënten blijft bestaan?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik moet mevrouw Agema het antwoord op die vraag even schuldig blijven. Ik vind wel dat geld in ieder geval niet het probleem mag zijn. Of dit geld wel of niet in die vorm beschikbaar moet blijven, weet ik niet. Ik kan het antwoord op die vraag nu niet geven. Ik zei al dat geld echter niet het probleem mag zijn. Als mevrouw Agema voorstellen doet op dit vlak, zal ik daar zeker serieus naar kijken.

De heer Van 't Wout (VVD):

Voorzitter. Net als alle andere sprekers en iedereen in Nederland heb ook ik met gemengde emoties gekeken naar onder meer een uitzending van EenVandaag. Er waren emoties van bewondering, maar ook emoties van diepe treurnis. Er was diepe treurnis over uitspraken die in die uitzending door ouders werden gedaan en over de zware situatie waarin die ouders zich vaak bevinden.

We hebben deze en vorige week uitgebreid gesproken over de Wet zorg en dwang en over de cultuurverandering die in de zorg plaats zou moeten vinden. Volgens mij is de hele Kamer het erover eens dat er iets moet veranderen in de zorg en dat er minder vrijheidsbeperkende maatregelen moeten worden opgelegd, nog los van de vraag hoe je precies denkt over de Wet zorg en dwang zelf en de details ervan. Sterker nog, volgens mij is iedereen het erover eens dat we moeten uitgaan van het principe van "nee, tenzij". Iedereen weet echter ook dat dit niet van vandaag op morgen gerealiseerd kan worden. Er zitten nu ouders thuis met kinderen, ouders die nu een oplossing zoeken. We weten overigens ook dat dit niet zomaar eenvoudig kan worden geregeld. Dat ontslaat ons echter niet van de plicht om met deze mensen te blijven zoeken naar een oplossing.

De hamvraag van dit debat is volgens mij de vraag die de heer Kuzu stelde. In de brief van januari heeft de staatssecretaris allerlei acties aangekondigd en schrijft hij over initiatieven die hij heeft genomen. Ik ben erg benieuwd naar een update van die brief. Waar heeft een en ander toe geleid?

Ik stel in dit verband enkele heel concrete vragen. In deze brief van januari schrijft de staatssecretaris dat hij individuele casussen onderzoekt. Hij wil bekijken of regelgeving oplossingen in de weg staat. Is hij dergelijke regelgeving al tegengekomen en, zo ja, waarover gaat het dan?

De staatssecretaris heeft ook aangekondigd om met zorgverzekeraars te gaan spreken over de rol van de zorgkantoren. Die hebben immers uiteindelijk gewoon de plicht om ook voor deze kinderen een plek te vinden, ook al is dat moeilijk.

Het CCE is door meerdere sprekers genoemd als een gezaghebbend en belangrijk orgaan als het gaat om deze problematiek. Ik vraag mij wel af of iedere ouder die club wel weet te vinden. Je moet toch wel redelijk in de materie thuis zijn, wil je daar terechtkomen. Ik zeg dit ook omdat het aantal aanvragen dat het CCE binnenkrijgt, de afgelopen jaren stabiel is gebleven. Wordt het niet tijd om meer informatie te verschaffen aan ouders, zodat zij de weg naar dit instituut weten te vinden?

Mevrouw Leijten (SP):

Ik ben zeer te spreken over de serieuze inbreng van de VVD op dit punt. Ik deel absoluut de opmerking dat niemand met tevredenheid of genoegen kijkt naar wat wij soms, helaas, zien in de media. De staatssecretaris heeft aangekondigd dat hij in gesprek gaat met allerlei organisaties. Hij geeft ook nogal hoog op van een actieplan. Vindt de heer Van 't Wout het niet een tekort dat er niet gewoon harde afspraken liggen met zorgkantoren over het nakomen van hun zorgplicht als het gaat om deze misschien bijzondere mensen met een bijzondere zorgvraag, maar die wel in de kou staan met hun familie?

De heer Van 't Wout (VVD):

Ik heb de staatssecretaris daar zelf ook naar gevraagd. Hij heeft aangekondigd met die zorgkantoren om de tafel te gaan zitten. Het is inderdaad gewoon hun plicht. Het ingewikkelde is wel dat, als zij aan hun plicht voldoen en een plek aanbieden, die plek ook geschikt moet zijn. Die moet er op dat moment dan ook wel zijn. Maar ultimo zou de situatie wel moeten zijn dat zo'n zorgkantoor gewoon een plek vindt voor deze jongeren.

Mevrouw Leijten (SP):

Het zou een mooie uitkomst van de avond zijn als de SP en de VVD zich op dit punt vinden en wij eensgezind de zaal uitlopen. Ik deel het namelijk volledig dat uiteindelijk een plek gewaarborgd zou moeten zijn. Hoe je daar komt, is de vraag — misschien soms net even buiten de regels, misschien soms net even door iets anders te bedenken — maar dat dit topprioriteit moet hebben, dat delen wij volgens mij. Laten we hopen dat dat ook de uitkomst wordt van dit debat.

De heer Van 't Wout (VVD):

Ik vind absoluut dat de zorgkantoren zo veel mogelijk aan hun zorgplicht moeten voldoen en dat zij een heel belangrijke rol hebben. Ik heb overigens niet het gevoel dat dat geen prioriteit is voor de staatssecretaris. Daarom heb ik hem ook gevraagd naar die uitkomsten. Ik ben het echter zeer met mevrouw Leijten eens dat zij een heel belangrijke rol hebben. Ook de VVD vindt — ik refereer nu ook even aan eerdere debatten van vanavond — dat juist voor deze mensen een solidair zorgsysteem moet worden bedacht. Het zijn mensen die het echt heel moeilijk en zwaar hebben. Dat moeten wij dan ook waarmaken met z'n allen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. We kennen allemaal de aangrijpende beelden in verschillende documentaires op tv over kinderen, jongeren, soms al wat ouder, met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen. Daar is in de Kamer al meerdere keren over gediscussieerd en dat heeft in het verleden bijvoorbeeld geleid tot de Denktank Complexe Zorg. Die denktank heeft aanbevelingen gedaan en die zijn neergelegd in een Actieplan onvrijwillige zorg. Alles is erop gericht om in de instellingen het personeel te onderwijzen en te helpen om goede zorg te geven aan deze toch vaak ingewikkelde groep mensen. Dat is niet eenvoudig, niet alleen omdat de zorg in een instelling nooit zo goed kan zijn als de zorg die wordt gegeven door aanwezige ouders, soms bijna 24 uur per dag. In instellingen zal altijd gewerkt moeten worden met verschillende zorgverleners. Gezien de problematiek van de jeugdigen, de jong volwassenen en soms ook wel ouderen in kwestie, kan een kleine gebeurtenis al leiden tot grote stress en dus tot zorgvraagvermeerdering. Laat staan een grote gebeurtenis. De CDA-fractie hoort graag van de staatssecretaris of het mogelijk is om inzicht te krijgen in de stand van zaken van dat Actieplan onvrijwillige zorg. Ook horen wij graag van de staatssecretaris of er voldoende plekken zijn in de verschillende instellingen voor deze mensen.

Het CCE, het Centrum voor Consulatie en Expertise, is al voorbij gekomen. Dat doet goed werk, heeft speciale deskundigheid, gaat in de instellingen in gesprek met het personeel en geeft advies om de zorg voor deze groep mensen het best mogelijk te laten zijn. De vraag van de CDA-fractie is wel of de adviezen van het CCE altijd worden overgenomen. Zijn er inmiddels voldoende mensen opgeleid om deze doelgroep te kunnen helpen?

Mijn laatste vraag is hoe het zit met de 171 miljoen. De CDA-fractie heeft begrepen dat dit geld niet ieder jaar wordt opgemaakt. Graag horen wij of dat klopt. Interessanter nog is de vraag, en die is ook al een paar keer aan de orde geweest, of die 171 miljoen beschikbaar blijft. Of gaat dat geld mee in de bezuinigingen van dit kabinet op de intramurale zorg?

De voorzitter:

Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 22.14 uur tot 22.20 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. De aanleiding voor dit debat is een aangrijpend onderwerp. Als je de beelden van mensen met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen ziet, roepen die, zoals sommigen al zeiden, emotie op. Enkelen noemden ook de onvoorstelbare en ongelooflijke inzet van ouders en verwanten bij de zelfzorg of bij de zoektocht naar optimale zorg. Velen hebben en hadden dit gevoel ook bij televisie-uitzendingen uit januari en recenter waarin bijvoorbeeld drie jongens met extreem complex probleemgedrag in beeld kwamen, evenals hun wanhopige ouders die op zoek waren naar goede zorg. Ik heb natuurlijk geïnformeerd hoe het nu met deze jongens gaat. In alle drie de gevallen zit men nu met de zorgaanbieders en het zorgkantoor aan tafel. Men is zeer gemotiveerd bezig om een passend zorgaanbod te realiseren. In enkele gevallen is dat zeer dichtbij. Het CCE is hier ook nauw bij betrokken.

Dit thema is niet alleen ingrijpend, maar ook heel ingewikkeld. Ik hecht eraan om nogmaals uiteen te zetten waarom dit zo ingewikkeld is. Ik denk dat een goed begrip namelijk ook bepalend is voor het zoeken naar de juiste oplossing. Die oplossing moet — velen hebben dit al gezegd — niet betrekking hebben op het regelen van incidenten, maar op een structurele aanpak. Bij iedere cliënt in deze vorm van zorg gaat het om zorg op maat en het zorgen voor de juiste leefomstandigheden. Wij hebben hier te maken met mensen met soms extreem complexe gedragsproblemen. Aan de ene kant zijn de juiste leefomstandigheden cruciaal voor de stabiliteit, maar aan de andere kant is er maar heel weinig nodig om een zodanige verstoring te bewerkstelligen dat het gedrag weer zou kunnen ontsporen. Dat is elke keer een enorme zoektocht.

Ouders weten vaak uit jarenlange ervaring het beste hoe je met een kind kunt omgaan. Zij maken zich zorgen als hun kind naar een instelling moet en vragen zich af of zij erop kunnen vertrouwen dat daar een klimaat heerst en een leefomgeving is waarin men het kind begrijpt en net zo goed in staat is om met het kind om te gaan als de ouders zelf. Wij kennen de voorbeelden allemaal. Het zit hem vaak in heel kleine dingen: een vaste begeleider wordt ziek, de tv gaat kapot, een familielid overlijdt of de bus naar de dagbesteding komt te laat. Iedere verandering kan er één te veel zijn. Gedragsproblematiek kan dan vaak omslaan in agressiviteit gericht op de eigen persoon of op de omgeving. Dit geeft al aan hoeveel het aanstellen van een goed, deskundig en stabiel team om deze cliënten heen van ouders en ook van zorgaanbieders vraagt. Het vraagt ook heel veel van de begeleiders. Zij moeten dag in dag uit gemotiveerd met deze cliënten werken. Je ziet dat daar vaak de kern van dit vraagstuk zit. Het gaat niet om de wil om dit te regelen of op te vangen.

Mevrouw Keijzer zei al dat het in een instelling nooit zo goed zal zijn als thuis. In een instelling moet men echter met begrip voor de cliënt een klimaat kunnen scheppen dat de thuissituatie zo veel mogelijk benadert. Daarvoor is het heel cruciaal dat er binnen de zorginstelling een cultuur en werkwijze aanwezig is waarin men kijkt naar het totale plaatje. Men moet niet alleen naar de cliënt kijken, maar ook naar wat typerend voor hem is, waar hij vandaan komt en welke omgevingsfactoren een rol spelen. Daar gaat het om. Het gaat niet alleen om een risico-inschatting — wat zijn de risico's om een patiënt op te vangen? — maar vooral om de vraag of de instelling een dergelijke patiënt kan opvangen en wat daarvoor nodig is, dus welk klimaat er gecreëerd moet worden om voor deze patiënt een veilige omgeving te creëren. Als een dergelijke werkwijze ontbreekt of mensen daartoe onvoldoende in staat zijn, ontstaat al snel handelingsverlegenheid. Dan krijg je het antwoord "liever niet" of wordt er te snel een beroep gedaan op vrijheidsbeperking, zorg en dwang, het thema waar wij het vandaag over gehad hebben.

Ik ben zeer dedicated om ervoor te zorgen dat wij hier heel goede oplossingen voor verzinnen en ook zo snel mogelijk. Op dat laatste kom ik nog terug. We moeten ook met elkaar vaststellen dat er geen quick fix is. Bij heel specifieke gedragsproblemen, waarbij je rekening moet houden met de thuissituatie, kun je niet zeggen dat er bij instelling A nog wel een plek is die precies voldoet aan het probleem van deze jongen of dit meisje. Het creëren of vinden van een goede plek voor cliënten met extreem zware, complexe gedragsproblemen is soms echt een puzzel, omdat er sprake moet zijn van zeer individuele oplossingen.

Wat kunnen we nu leren van de casussen die we af en toe bespreken of in de media zien? Hoe kunnen we voorkomen dat cliënten uitgroeien tot een complexe casus, waarbij de zorgverleners die het juiste instrumentarium hebben, toch niet goed om kunnen gaan met die complexe gedragsproblematiek?

Hierbij spelen dezelfde punten als bij het wetsvoorstel over zorg en dwang. Goede zorgverlening, communicatie en het doorbreken van cultuurkenmerken in zo'n organisatie zijn essentieel. Vaak moet je ook letterlijk een zorgtraject voor de persoon ontwerpen, en dat kost tijd.

In de afgelopen twee jaar zijn er ook duidelijke verbeteringen geweest. Een paar Kamerleden hebben gevraagd of het een geldkwestie is. Eigenlijk niet. Voor cliënten met een verstandelijke beperking en extreem complexe gedragsproblemen is er een toeslag van meerzorg bovenop de bestaande zzp's van inderdaad 171 miljoen in 2013. Ik zal straks nog bekijken hoe dit door de tijd heen is, maar je ziet dat het geen geldprobleem is. Dat leidt tot een gemiddelde toeslag per cliënt van €60.000, bovenop het bestaande zzp. Er komen ook veel hogere bedragen voor. Dat is het probleem niet. Er zijn 2.600 cliënten in de gehandicaptenzorg die van deze toeslag bovenop hun zzp gebruikmaken.

Mevrouw Agema (PVV):

Natuurlijk spreken wij in dit huis niet voor het eerst over extreme zorgzwaarte. In 2005 vond de Kamer de oplossing in de toeslag. De staatssecretaris had het daar zojuist al over. Inmiddels heet dat zzp-meerzorg. De staatssecretaris zegt dat het geen centenkwestie is, maar hij is wel voornemens om zzp-meerzorg op te heffen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij dat terug wil draaien.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben niet van plan om zzp-meerzorg op te heffen. Wat je ziet, is dat we aan de ene kant de contracteerruimte hebben en aan de andere kant de regeling meerzorg. Het nadeel daarvan is dat zorgkantoren die niet of nauwelijks te maken krijgen met dit probleem, niet nadenken over de vraag hoe zij binnen hun regio meerzorg moeten inkopen. Wat mij voor ogen staat, is dat het budget gehandhaafd blijft en meegaat in de budgetten van de zorgkantoren, bovenop de contracteerruimte die zij hebben. Dan blijft ook zichtbaar hoeveel geld ervoor uitgetrokken is en wat zij ermee doen. Dan kan er juist voor worden gezorgd dat het niet een probleem is dat sommigen hebben, maar dan zijn zorgkantoren verplicht om meerzorg, als deze aan de orde is, in te kopen voor hun cliënten. Dan moet ieder zorgkantoor regelen dat meerzorg mogelijk is, wanneer het aan de orde is, en niet een paar die er toevallig goed in zijn of die er meer aandacht voor hebben.

Mevrouw Agema (PVV):

Volgens mij klopt die redenering niet. Er is nu een pot met geld voor zzp-meerzorg van 171,5 miljoen euro. Dat is bedoeld voor de groep cliënten met extreme zorgzwaarte waar wij het nu over hebben. De staatssecretaris is voornemens om dat in de algemene middelen te laten lopen en dan loopt het ook weg. Die toeslag is niet voor niets in 2005 in het leven geroepen. De contracteerruimte 2014 is nog voorlopig. Met Prinsjesdag krijgen we de definitieve versie. Kan de staatssecretaris de Kamer toezeggen dat zzp-meerzorg gewoon blijft bestaan?

Staatssecretaris Van Rijn:

De regeling zzp-meerzorg blijft gewoon bestaan, maar de vraag is hoe je dat geld verdeelt. Houd je dat apart en wordt het vervolgens toegedeeld aan de zorgkantoren of zeg je dat elk zorgkantoor dat het nodig heeft, gebruik kan maken van de meerzorgregeling? Die blijft bestaan en die blijft ook zichtbaar, maar wij dwingen zo elk zorgkantoor om er in de regio over na te denken waar meerzorg nodig is, en daarvoor is ook geld beschikbaar. Dat kan overigens ook herverdeeld worden als het anders ingericht moet worden.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik begrijp niet wat de staatssecretaris hier aan het doen is. Zorgkantoren hebben een zorgplicht. Als de indicatie voor iemand is vastgesteld, is een zorgkantoor gehouden aan het regelen van goede, passende zorg. Als blijkt dat meerzorg ingezet moet worden, is dat een individuele indicatie. Die volgt de persoon. Dat is toch de gedachte? Dan voeg je het toch niet toe aan een contracteerruimte? We zijn het erover eens dat ieder zorgkantoor erover na moet denken, maar het volgt toch de persoon? Als je recht op zorg hebt, moeten de zorgkantoren dat materialiseren. Dan hoef je toch niet zo te goochelen met die meerzorggelden?

Staatssecretaris Van Rijn:

Misschien goochelen we juist minder. Als een zorgkantoor zegt dat meerzorg nodig is, kan het meteen die zorgregeling toepassen. Het hoeft niet naar een centraal punt om te vragen om een stuk van het budget, omdat het iemand moet contracteren met meerzorg. In een nieuwe situatie krijgt iedereen een stukje van die meerzorg. Dat blijft ook zichtbaar; de regeling blijft intact. Als het zorgkantoor tot de conclusie komt dat meerzorg nodig is, kan deze meteen worden toegewezen.

Mevrouw Leijten (SP):

Wij hebben in het verleden te maken gehad met wachtlijsten en cliëntenstops. Dat had alles te maken met regionale budgetten. Daar weet deze staatssecretaris nog van alles van, want ik meen dat hij toen in een andere functie op het ministerie aan het werk was. Er is juist gezegd dat de extreme zorgzwaarte er niet onder mag vallen. Dit is een individuele zaak. Een en ander wordt toegewezen en ingezet. Dat moet je dus niet als potjes laten hangen in een zorgkantoor. Ik snap niet waarom daarvoor wordt gekozen. Ik hoop serieus dat de staatssecretaris hiervan af wil. Volgens mij worden zorgkantoren helemaal niet gestimuleerd tot het inzetten van meerzorg als ze er meer geld voor hebben.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan kan er in ieder geval geen discussie zijn over de vraag hoe je het precies moet aanvragen, wie het regelt en of het budget al op is. Een en ander is gewoon en meteen toegekend. Mag ik het budgettaire verloop in herinnering brengen? Voor meerzorg in de gehandicaptenzorg is in 2013 171 miljoen beschikbaar. In 2011 was er geen sprake van overschrijding van het meerzorgbudget. De realisatie was 156 miljoen. In het najaar van 2012 was er na de tweede budgetronde een overschrijding van 3,5 miljoen. Dat is bekostigd uit de onbenutte middelen van de contracteerruimte. In 2013 is er na de eerste budgetronde geen sprake van overschrijding van het budget. De verwachting is dat het wellicht in het najaar overschreden zal worden. Wij hebben de Zorgautoriteit al toestemming gegeven om een eventueel tekort te bekostigen vanuit de onbenutte middelen van de reguliere contracteerruimte. Geld is niet het probleem. Dat moet ook niet zo zijn. Laten we ervoor zorgen dat we een zo effectief mogelijke manier hebben om die meerzorgregeling toe te passen. Het lijkt ook beter te zijn om dat heel snel te kunnen doen. De meerzorgregeling blijft intact. Het budget blijft afzonderlijk beschikbaar en zichtbaar, zodat men kan zien of er een "onderschrijding" of een overschrijding is en of we daar adequaat op reageren.

Ik zei net dat er geen snelle oplossing is. Dat wil niet zeggen dat er ondertussen niets gebeurt. Ik heb het net over het geld gehad. Er zijn 2600 cliënten. Sinds de casus van de jongen die gefixeerd was in het nieuws is geweest, zijn er belangrijke stappen gezet. Destijds is de Denktank Complexe Zorg ingesteld. Die heeft vooral aanbevelingen gedaan voor de vraag hoe instellingen methodisch, systematisch en multidisciplinair kunnen werken, naast de vraag hoe ze de communicatie met ouders en verwanten kunnen verbeteren. De aanbevelingen van de denktank zijn omgezet in een actieprogramma. Ik kom daar zo op terug. We zijn natuurlijk ook bezig geweest met wetgeving, hetgeen we vanmiddag hebben besproken.

Ik probeer om niet te alleen te reageren op incidenten. In plaats van te reageren op incidenten, moeten we steeds bedenken welke structuur we moeten hanteren om tot oplossingen te kunnen komen. Vastgelopen situaties moeten tot een minimum worden beperkt. Dat betekent dat er bij de instellingen meer kennis moet zijn en meer kennisoverdracht. Ik meen dat de heer Van 't Wout zei dat kennis van instellingen die er veel ervaring mee hebben, letterlijk en figuurlijk wordt geplaatst bij instellingen die er minder kennis over hebben. Er worden duidelijke normen gesteld en er worden regionale afspraken gemaakt over plaatsingsproblematiek. Ik zal daar nu wat dieper op ingaan. In dat actieprogramma en in het beleid zijn er drie pijlers die met elkaar samenhangen. De eerste is wetgeving. Daar hebben we vandaag over gesproken en ik hoop dat we tot een snelle aanvaarding van het wetsvoorstel zorg en dwang kunnen komen, dat een noodzakelijke stap is om tot een beter afwegingskader te komen.

De tweede pijler is het Actieprogramma onvrijwillige zorg, dat in mei naar de Kamer is gestuurd. In dat actieprogramma worden de aanbevelingen van de Denktank Complexe Zorg concreet uitgewerkt. Er is uitgebreid over gesproken met partijen en deskundigen. Partijen zijn met sommige onderdelen al aan de slag gegaan om ze uit te werken. Het programma bevat drie onderdelen. Ten eerste het ondersteunen van zorgverleners om een beter begrip te hebben voor het gedrag van cliënten met complexe gedragsproblemen. Ten tweede het invoeren van methodische, systematische en multidisciplinaire werkwijzen, zodat iedere instelling er goed van doordrongen is hoe om te gaan met patiënten met complexe gedragsproblemen. Ten derde de communicatie. Hoe kun je ervoor zorgen dat er met elkaar wordt gecommuniceerd en gewisseld als je problemen tegenkomt?

De derde pijler betreft de vraag hoe om te gaan met de concrete plaatsingsproblematiek. Dat valt eigenlijk uiteen in twee onderdelen. In het actieprogramma is de vraag opgeworpen hoe ervoor kan worden gezorgd dat de zorgverzekeraars, het CCE en de zorgaanbieders op regelmatige basis regionaal bij elkaar komen om in ieder geval met elkaar te spreken over de complexe cliënten die ze hebben, zodat men daarvan kan leren en iedereen ook weet hoe eventuele plaatsingsproblemen voorkomen kunnen worden. Het gaat dus om kennisuitwisseling en bespreking van casussen zodat men daarvan kan leren met het oog op toekomstige gevallen. Daar wordt dus ook de problematiek behandeld rond mensen met extreme gedragsproblemen voor wie geen passende plek was of misschien nog komt. Het gaat echter ook om mensen die thuis wonen, om mensen die in een instelling verblijven of om mensen die thuis wonen maar die te kennen hebben gegeven het daar niet meer uit te houden en die naar een instelling zouden moeten.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb de volgende vraag ook al gesteld aan mijn collega Kuzu van de PvdA; waar in de acht actiepunten van het Actieprogramma onvrijwillige zorg hebben ouders met een kind dat ze niet aan een instelling willen toevertrouwen vanwege onveilige zorg, dan iets aan? Het actieprogramma is gericht op scholing, een goed gesprek, allerlei subsidies en vertrouwen in zelfregulerende werking en dat is allemaal prima, maar er staat niets in over extra plekken en over zorgkantoren die hun zorgplicht moeten uitvoeren. Dus ik zou graag van de staatssecretaris willen weten hoe dat Actieprogramma onvrijwillige zorg de mensen die het betreft nu echt gaat helpen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Als mensen het gevoel hebben geen plek te kunnen krijgen of advies willen hebben over welke soort plek ze moeten krijgen, kunnen ze dus terecht bij het CCE. Het gaat er niet alleen om de mensen te kunnen zeggen wat de randvoorwaarden zijn maar ook om ze te kunnen begeleiden bij het vinden van een goede plek. Ik ben het zeer eens met degenen die zeggen dat zorgkantoren de verantwoordelijkheid hebben en houden om voldoende passende zorg in te kopen. Daar kan wat mij betreft geen enkel misverstand over bestaan. Het punt is ook dat daar het probleem vaak niet zit. Er zijn zorgkantoren die het goed doen, er zijn zorgkantoren die het beter doen en er zijn zorgkantoren die het slechter doen. Onderdeel van het actieprogramma is wat mij betreft dat we er ook met zorgkantoren over praten dat er geen misverstand over kan zijn dat ze goede en passende zorg dienen in te kopen en dat ze dat ook doen in overleg met de betrokken partijen, zoals zorgaanbieders en de cliënten en hun ouders, zodat er altijd een passende plek gevonden gaat worden. Het probleem is vaak ook hoe je zo'n plek zodanig geschikt maakt dat ouders en cliënten zich ook thuis voelen op die plek. Het probleem heeft dus meerdere aspecten. Het vinden van een plek moet altijd. Daarover is geen discussie. Echter, over het geschikt maken van de plek is wel heel vaak overleg nodig, niet alleen met de zorgaanbieders maar ook met de ouders die er vertrouwen in moeten hebben dat het een plek is waar ze met een gerust hart hun kind naartoe sturen. Er zit nog een derde component aan, maar daar kom ik zo meteen wel op terug.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik word er een beetje moe van. Het actieprogramma gaat helemaal niet over het creëren van plaatsen voor deze zeer moeilijk plaatsbare doelgroep. Alles wordt geschaard onder het actieplan: heb er maar vertrouwen in dat het gebeurt. Was het maar zo makkelijk, dan hadden wij het er niet over. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat het moeilijk is, maar ik ben het er niet mee eens dat hij alles wil laten wegreguleren in allerlei actieplannen. Ik wil concrete afspraken maken. Daar is dit debat voor. Het debat heeft niet voor niets de woorden "uitblijvende oplossing" in de titel. Wat heeft het gesprek met de zorgkantoren opgeleverd? Gaat de staatssecretaris er bovenop zitten in plaats van slechts het gesprek aan te gaan? De mensen zitten thuis met de handen in het haar en hebben daar helemaal niets aan. Zij hebben niets aan goede bedoelingen in allerlei actieplannen. Zij hebben niets aan In voor zorg! die dit doet, Vilans die dat doet en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland die weer wat anders doet.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Leijten (SP):

Mijn vraag is of de staatssecretaris vandaag één concrete maatregel kan noemen waar wij iets aan hebben, zonder dat hij het overlaat aan een zelfregulerend mechanisme van de zorginstellingen en het veld. Dat laatste heeft tot nu toe niet tot een oplossing geleid.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik vind dit eerlijk gezegd een beetje flauw. Wij weten dat er geen quick fix mogelijk is, omdat het vaak niet gaat om het vinden van een plek, maar om het vinden van de juiste plek. Zowel de ouders als de zorgaanbieders moeten er vertrouwen in hebben dat het goed komt met de cliënt. Het gaat er dus niet om, een plek te vinden en tegen de zorgaanbieder te zeggen "gij zult deze cliënt opnemen", want dan ben je niet goed bezig. Je moet zeggen "gij zult een plek vinden die geschikt is voor de betreffende cliënt". Dat vereist niet het aanwijzen van een plek, maar het aanwijzen van een plek die geschikt is, ook in de ogen van de ouders. Dat is het eerste punt.

Het tweede punt is dat het actieprogramma erop gericht is om ervoor te zorgen dat iedere instelling in Nederland leert van de complexe probleemgevallen zodat men, als het aan de orde is, methodisch, systematisch en multidisciplinair dat soort cliënten in de eigen organisatie kan opvangen.

Het derde punt — daar kwam ik net aan toe — betreft de uitwisseling. Men moet op regionaal niveau ervaringen met elkaar kunnen uitwisselen zodat men van elkaar leert en bepaalde zaken kan voorkomen. Als er concrete plaatsingsvraagstukken aan de orde zijn, moeten een aantal zorgaanbieders en de betreffende zorgkantoren vrij snel bij elkaar gaan zitten om na te gaan hoe een en ander kan worden geregeld. Ik heb met de Kinderombudsman afgesproken dat wij met hem, met de zorgkantoren en met een aantal aanbieders die veel ervaring hebben op dit terrein, zullen nagaan hoe een plaatsingsvraagstuk niet alleen beleidsmatig, maar ook qua plaatsingsproblematiek sneller opgelost kan worden. Dan doen wij dus een paar dingen tegelijk. De wetgeving die nodig is, hebben wij besproken. Bovendien is er een actieprogramma om ervoor te zorgen dat alle zorgverleners duidelijkheid krijgen en meer leren over de omgang met patiënten met complexe gedragsproblemen. Zij kunnen concreet de plaatsingsproblematiek bespreken als dat aan de orde is zodat zorgkantoren hun zorgplicht kunnen uitoefenen en wij snel een geschikte plek vinden.

Een aspect dat daarbij komt kijken, is de vraag of je een aantal landelijke gespecialiseerde voorzieningen moet hebben die een en ander in elkaar kunnen gaan steken. Ik vind principieel dat zo veel mogelijk cliënten moeten kunnen worden opgevangen in hun eigen regio, want die hoort met complexe zorgvragen te kunnen omgaan. Het plaatsingsoverleg wil ik juist benutten om de branche en een aantal zorginstellingen, onder druk van mij en van de Kinderombudsman, bij elkaar te zetten, zodat zowel zorgkantoren als zorgaanbieders zeggen: dit gaan wij gewoon met elkaar regelen. Ook dan is er geen sprake van een quick fix, want ook dan zul je moeten kijken of er een geschikte plek is. Er kan weliswaar snel een plek zijn of er kan snel perspectief op een plek zijn, maar dan wil ik wel dat teams ingericht worden en dat er goed overleg is met de ouders, zodat ook zij zich veilig voelen bij het tot stand komen van zo'n plek.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Leijten bij de interruptiemicrofoon staan, maar ik geef de staatssecretaris de gelegenheid om zijn betoog te vervolgen.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Leijten, u hebt twee interrupties kunnen plaatsen, de staatssecretaris vervolgt nu zijn betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Is er dan een tekort aan plaatsen? Het kan incidenteel natuurlijk altijd voorkomen dat er niet direct een plaats is, maar structureel zijn er in Nederland veel intramurale zorgplaatsen in de gehandicaptenzorg. Het is niet een kwestie van bijbouwen en zorgen voor meer plaatsen, maar het is een kwestie van snel de goede plek vinden en ervoor zorgen dat die plek goed wordt ingericht. Voor de grootste groep cliënten gaat het, wat mij betreft, vooral om goede zorgverlening en het doorbreken van de patronen die we nu karakteristiek vinden. Ik zie in de praktijk dat er ook zorgaanbieders zijn die daar bijzonder goed in slagen en die er ook in slagen om het vertrouwen van ouders te herstellen, ook van die ouders die in januari zo wanhopig waren over de zorg voor hun kinderen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb een vraag voor een specifieke groep. In het kader van deze groep heeft het CCE het over een specifiek knelpunt. Het gaat om normaal begaafde kinderen met autisme en gedragsproblemen. Deze groep is groter aan het worden. Blijkbaar is het voor deze groep heel erg lastig om een passende voorziening te vinden. Kan de staatssecretaris hier nog even op reageren?

Staatssecretaris Van Rijn:

Wij hebben het CCE gevraagd welke groepen er zijn en waar in de toekomst problemen worden verwacht. Het CCE verwacht dat het gaat om ongeveer 20 patiënten met een lichte verstandelijke handicap maar met probleemgedrag, om 20 mensen met gedragsproblemen, gecombineerd met autisme en om ongeveer 30 jongvolwassenen met gedragsproblemen en autisme. Het CCE zegt dat we ons bij het casusoverleg of plaatsingsoverleg ook moeten richten op deze groep. We moeten bekijken of die plaatsen zo veel sneller beschikbaar komen dan we nu denken dat mogelijk is. Het is goed dat deze groepen geïdentificeerd worden. Ik denk dat het goed is om in dat plaatsingsoverleg te bekijken of er snel plaatsen beschikbaar kunnen komen, maar ook dan gaat het erom dat die plek geschikt wordt gemaakt voor individuen. Maar dan heb je in ieder geval een veel duidelijkere doelgroep in beeld en kun je zeggen welke plaatsen gevonden moeten worden.

Ik kom nu op een aantal specifieke vragen. Ik denk dat ik voldoende ben ingegaan op de vraag waarom het soms zo moeilijk is om een geschikte plek te vinden. Ik wil met behulp van de casusoverleggen en de plaatsingsgesprekken proberen het beschikbaar komen van plekken te versnellen, zo nodig met wat zorg en dwang. Ik wil ervoor zorgen dat instellingen en zorgkantoren gedwongen worden en zich verplicht voelen om snel die plaatsen te leveren, zodat we snel aan het werk kunnen om die plaatsen geschikt te maken.

Mevrouw Leijten heeft een vraag gesteld over de rol van de zorgkantoren. Ik dacht dat ik die vraag al had beantwoord. Nogmaals, zorgkantoren hebben gewoon een zorgplicht en moeten dus een zorgplek vinden. Ik heb al gezegd dat ik werk aan extra structuur, zodat plekken sneller worden gevonden. Zorgkantoren moeten hierbij hun verantwoordelijkheid nemen. Daar zal ik ook op letten. Zo nodig zal ik er scherp op aandringen.

Ik denk ook dat ik al antwoord heb gegeven op de vraag die mevrouw Agema heeft gesteld over de 171 miljoen. Die regeling blijft dus gewoon in tact. Op voorhand wordt het bedrag al verdeeld over de zorgkantoren, zodat zij sneller kunnen reageren. Wij blijven ook in de gaten houden of het voldoende is. Als er tekorten zijn, worden die opgelost zoals ze tot dusver altijd worden opgelost. De burger mag en zal dus niet de gevolgen ondervinden van het feit dat het geld anders in potjes zit. Als er meer zorggeld is, zal dat uit het overblijvende deel van de contracteerruimte gewoon worden bijgeplust, zoals dat ook in andere jaren het geval is geweest.

Mevrouw Agema (PVV):

Wat de staatssecretaris zegt, is niet waar. In de contracteerruimte van 2014 staat letterlijk bij 5.2.6: "De contracteerruimte wordt verhoogd met 171 miljoen in verband met het onderbrengen in de contracteerruimte van voorheen geoormerkte middelen zzp-meerzorg." Die contracteerruimte kende een groei van 695 miljoen per jaar. Toen kwam Kunduz en werd dat afgeknot. Toen werden verschillende kosten in een extra potje ondergebracht, waaronder de kapitaallasten. Vervolgens werd het 545 miljoen. Als dat gebeurt, komen dit soort middelen in de knel.

Staatssecretaris Van Rijn:

Wordt er bezuinigd op de 171 miljoen?

Mevrouw Agema (PVV):

Dat bedrag wordt ondergebracht in de contracteerruimte. Ik heb het zojuist geciteerd. Er wordt bezuinigd op de groei; 150 miljoen door Kunduz.

Staatssecretaris Van Rijn:

Wij kunnen een discussie voeren over de vraag hoeveel contracteerruimte beschikbaar is. De meerzorgregeling is een regeling waarin bovenop de contracteerruimte, hoe die ook is vastgesteld, geld beschikbaar is voor meerzorg. Dat blijft zo.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik citeer opnieuw.

De voorzitter:

U hebt zojuist al geciteerd. De staatssecretaris heeft daarop gereageerd.

Mevrouw Agema (PVV):

Nogmaals, er staat dat het wordt ondergebracht in de contracteerruimte van voorheen. Ik heb het over geoormerkte middelen voor zzp-meerzorg. Nu is dit voorlopig en het zijn voornemens van de staatssecretaris; op Prinsjesdag krijgen wij de definitieve contracteerruimte. Ik vraag de staatssecretaris om dit te schrappen en de middelen te blijven oormerken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Laat ik een voorstel doen. De discussie gaat niet over de vraag of dat bedrag van 171 miljoen beschikbaar blijft. De discussie gaat ook niet over de vraag of, als er een tekort is vanwege de meerzorg, dit niet zou moeten worden opgelost. De discussie gaat over de vraag hoe je een en ander het beste kunt verdelen over de zorgkantoren en hoe het wordt meegenomen in het contracteren van meerzorg. Misschien is het verstandig dat ik nog eens apart in een brief uiteenzet hoe het dan zal gaan met de middelen voor de meerzorg, zodat iedereen het kan nalezen en kan bezien of het in voldoende mate is geregeld.

Mevrouw Agema (PVV):

Dat lijkt op een toezegging, maar Prinsjesdag is volgende week! Dan komt de contracteerruimte definitief naar ons toe. Ik vraag de staatssecretaris om het voor die tijd te regelen en niet in een brief te schrijven.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan zal ik voor Prinsjesdag die brief sturen.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een heldere toezegging.

Mevrouw Leijten (SP):

Heeft de staatssecretaris weleens geprobeerd met een zorgkantoor te bellen als gewoon burger, en niet als staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn:

Als ik bel en zeg "met Martin van Rijn" — ik ga niet liegen over mijn naam — dan zal ik waarschijnlijk een ander antwoord krijgen dan de gemiddelde burger. Daar ben ik mij zeer van bewust.

Mevrouw Leijten (SP):

Als de staatssecretaris op een vrije zaterdagmiddag — en ik realiseer mij dat die er ook voor de staatssecretarisgage gewoon zijn — eens gaat zoeken naar een telefoonnummer van een zorgkantoor, denk ik dat hij het moeilijk zal vinden. Die zorgkantoren, die moeten zorgen voor het recht op zorg voor mensen, zijn onbenaderbare bureaucratische bolwerken. Ik wil van de staatssecretaris gewoon een antwoord. De vraag, die ik al eerder heb gesteld, is eigenlijk: wat gaat hij nu regelen met de zorgkantoren, zodat die plaatsen er ook komen? Dan hoeven de mensen die nu met de handen in het haar zitten, niet te wachten op een of ander overleg, een goed gesprek of een actieprogramma met acht punten, waarin blijkbaar meer staat dan ik lees. Het gaat erom dat wij betrokkenen erop kunnen afrekenen dat er een plaats beschikbaar komt en dat die zo snel mogelijk passend wordt gemaakt.

Staatssecretaris Van Rijn:

Daarover gaat toch precies het overleg, dat ik maar even het plaatsingsoverleg noem? Dat wordt gevoerd met zorgkantoren, relevante zorgaanbieders, de Kinderombudsman en de CCE en met betrokkenheid van cliënten. Aan de ene kant zorgen wij ervoor dat er zo snel mogelijk een plek beschikbaar komt. Aan de andere kant zorgen wij ervoor dat die plek zo goed mogelijk wordt ingericht. Dat is toch juist het doel van de actie? Laten wij nu niet een tegenstelling gaan schetsen die er niet is. Wij zijn beiden van mening dat de zorgkantoren de zorgplicht hebben om gewoon goede zorg in te kopen. Wij zijn beiden van mening dat die plekken zo snel mogelijk beschikbaar moeten komen. Wij zijn ook beiden van mening dat het ingewikkeld is, omdat die plekken ook moeten worden ingericht. Verder moet je rekening houden met de individuele omstandigheden. Als wij dan partijen bij elkaar halen om dat proces te versnellen, snap ik niet waar het verschil zit.

Mevrouw Leijten (SP):

Het verschil zit hierin ...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Leijten, ik heb nu het woord. U bent van iedereen het meest aan de beurt geweest. Ik heb zeer ruimhartig interrupties van u toegelaten, dat weet u ook. Ik wil hier ook geen bureaucratische rompslomp. Ik stel voor dat de staatssecretaris zijn betoog afrondt. Als u daarna nog een vraag hebt, krijgt u daartoe nog één keer de gelegenheid. Daarna gaan wij door met de tweede termijn.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Bergkamp heeft mij gevraagd of ik bereid ben om te monitoren om hoe veel gevallen het gaat. Ik zal het CCE vragen mij hierover jaarlijks te rapporteren. Dat kan dan uiteraard ook aan de Kamer worden bekendgemaakt.

Mevrouw Bergkamp vroeg mij of ik de problemen met ouderinitiatieven herken en hoe andere initiatieven meer ruimte kunnen krijgen. Ik herken die problemen en ben ook bekend met sommige ouderinitiatieven. Ik ben in gesprek met de ouders van Dexter, die een aantal concrete punten hebben aangegeven waar we wat aan zouden kunnen doen. Daar zijn we mee bezig en we proberen te helpen. Als er regelgevingsproblemen zouden zijn, gaan we ze zo goed mogelijk oplossen. Als die problemen er zouden zijn, sta ik daarvoor open. Ze kunnen ook bij het departement worden aangemeld. Ik zeg er overigens bij dat we niet op de stoel van de zorgkantoren gaan zitten, want die moeten uiteraard de verantwoordelijkheid hebben om die zorg in te kopen.

De heer Kuzu stelde de vraag waar ouders die vastlopen of dreigen vast te lopen, terechtkunnen voor bemiddeling. Ouders kunnen hun kind aanmelden bij het CCE wanneer zij vastlopen of het gevoel hebben vast te lopen in de zorg. Dan zullen er ook maatregelen worden getroffen om hen te begeleiden. Overigens staat ook altijd de weg naar de IGZ open als ze klachten hebben of zich ongemakkelijk voelen over de zorg.

Ik heb al het nodige gezegd over meerzorg. Ik heb erop gewezen dat er door de jaren heen geen sprake is geweest van problemen met het budget. We zien twee keer per jaar wat de ontwikkeling van het budget is. Tot nu toe hebben we alle problemen altijd kunnen oplossen. Ik wil er ook geen enkel misverstand over laten bestaan dat, als er meer zorg nodig is, cliënten daar ook in de toekomst gebruik van kunnen maken.

De heer Kuzu vroeg wat er de afgelopen negen maanden is gebeurd met het actieprogramma. Ik heb er al het nodige over gezegd. De regionale gesprekken zijn opgestart, er is een subsidie aan het roc verstrekt voor de rol van de familie en de verwanten van moeilijk plaatsbare cliënten, het programma "In voor zorg!" is aangepast, en wij doen een groot onderzoek naar de manier waarop cliënten hun zorg beleven, zodat zorgaanbieders nog veel beter toegerust zijn om die zorg voor complexe gedragsproblemen vorm te geven.

Ik ben mij ervan bewust dat het actieprogramma ook een beetje work in progress is. Wij hebben wetgeving, wij hebben het actieprogramma en wij hebben de regionale bijeenkomsten. Daar heb ik aan toegevoegd het casusplaatsingoverleg. Dat actieprogramma moet de komende periode concreter worden. Er moet voor worden gezorgd dat er methodisch en systematisch wordt gewerkt. Dat moet leiden tot een methode waar elke instelling gebruik van kan maken. Het actieprogramma is mooi, maar het moet de komende jaren veel concreter worden, zodat wij de voortgang ervan kunnen zien. Het kan niet alleen bij mooie voornemens blijven. Het is een aanpak voor de komende twee jaar die ik programmatisch wil maken. In die twee jaar moeten wij kunnen zien welke acties worden ondernomen en welke doelstellingen worden bereikt. Ik stel het mij zomaar voor dat de Kamer geïnteresseerd is in een regelmatige rapportage over de voortgang daarvan. Die zeg ik graag bij dezen toe.

Mevrouw Dik-Faber vroeg mij om een reactie op Triple C. Vind ik dat ook een mooie methode? Dat klopt. Voor een specifieke groep is het een heel goede methode, die ook goede resultaten geeft. Ik wil er wel op wijzen dat het succes van zo'n Triple C-methode staat of valt met de vraag of de gehele organisatie doordrongen is van die methode en van de systematiek van die methode. Dat is niet alleen maar iets van een begeleider op een groep, maar moet ook iets zijn van de begeleiders, hun leidinggevenden en het management van de organisatie. Daar waar je ziet dat het een succes is, is de gehele organisatie ervan doordrongen dat dit de methode is die je zou moeten volgen. Daar waar de methode ter discussie staat of slechts het idee is van een paar mensen, zie je dat het misgaat. Triple C is dus een heel goede methode, maar zorg er wel voor dat het in de cultuur van de organisatie zit en dat het van hoog tot laag als zodanig wordt beleefd.

Mevrouw Dik-Faber vroeg ook hoe ik ervoor ga zorgen dat het CCE eerder betrokken raakt. Het CCE en wij werken samen in het tot stand brengen van de regionale casusoverleggen. Wij trekken daar gezamenlijk in op. Doordat het CCE daaraan deelneemt, is het CCE al betrokken nog voordat er een plaatsingsprobleem zou kunnen optreden. Ik ben het zeer eens met de opmerking dat het CCE toegerust moet zijn om in een zo vroeg mogelijk stadium ingeschakeld te worden.

De heer Van 't Wout vroeg mij nog of er wel voldoende bekendheid met het CCE is. Moet daar niet nog het nodige aan gebeuren? Ik schat in dat in de gehandicaptenzorg de bekendheid met de werkwijze en inzet van het CCE groot is. Ik merk dit ook in de gesprekken die ik voer in de gehandicaptenzorg. De werkwijze en de reikwijdte van het CCE worden nu uitgebreid naar de ggz en de ouderenzorg. De heer Van 't Wout heeft een punt dat daar misschien het bestaan maar in ieder geval de werkwijze van het CCE nog niet zo bekend is. Ik wil dus graag samen met het CCE kijken hoe de bekendheid verder vergroot zou kunnen worden, met name in de sectoren waar het CCE nog niet zo actief is. Dat is namelijk een heel essentiële voorwaarde om zo vroegtijdig mogelijk te worden ingeschakeld.

Ik meen dat ik de vragen van mevrouw Keijzer al heb beantwoord, ook op het punt van de 171 miljoen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik hoorde de staatssecretaris zojuist zeggen dat hij verslag zal doen van de activiteiten van het CCE, waarvoor dank. Neemt hij daarin ook de vraag mee die ik eerder heb gesteld, namelijk wanneer de adviezen van het CCE niet worden overgenomen? Mevrouw Leijten zegt nu dat die niet bindend zijn. Dat is allemaal waar, maar als het niet gebeurt, is dat een situatie waarin je je kunt afvragen wat er nog extra nodig is. Immers, juist daar is natuurlijk de zorg voor deze groep kinderen in het geding.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het korte antwoord is ja. Ik denk dat het goed is om dat te doen, omdat wij niet alleen maar kennis kunnen nemen van wat er precies is gebeurd in de voortgang en waar het CCE op is ingeschakeld, maar ook van wat zij heeft geadviseerd en wat zij er zelf van vindt.

Mevrouw Leijten (SP):

Er zijn helaas in dit land ouders die een bezoekregeling krijgen opgelegd omdat zij te veel klagen over de slechte zorg voor hun kinderen. Dat is hier bij iedereen bekend. Het gebeurt in een zorginstelling in Amsterdam. Ik vraag de staatssecretaris wat hij in dit geval doet. Gaat hij ook een casusplaatsingsoverleg doen? Heeft hij ook vertrouwen in een actieprogramma of zegt hij dat men hier een grens overgaat en dat hier een zorgkantoor moet ingrijpen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik vraag mij in gemoede af wat mevrouw Leijten nu wil. Ik heb geprobeerd om haar aan te geven dat ik probeer om er op verschillende fronten voor te zorgen dat we het nodige doen aan de zorg voor complexe patiënten voor wie het soms moeilijk is om een geschikte plek te vinden. We zorgen dat er een goede wet is, dat we de cultuurverandering in de opleiding van de medewerkers verbeteren, dat we de slechte en goede ervaringen die er zijn met zorgaanbieders en zorgkantoren, met elkaar kunnen delen in de regionale overleggen en dat we een gericht plaatsingsoverleg gaan voeren om te zorgen dat er snel plekken beschikbaar komen die ook zo snel mogelijk geschikt worden gemaakt. Dat zijn mijn inspanningen. Ik had een beetje gedacht dat dat dezelfde inspanningen waren die mevrouw Leijten in gedachte had. Dat blijkt niet het geval te zijn. Ik denk dat zij dan niet moet suggereren dat wij daarmee geen inspanning zouden doen om de plaatsingsproblematiek zo snel mogelijk te tackelen.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik had de vraag wat de staatssecretaris concreet gaat afspreken met zorgkantoren, al eerder willen stellen. Ik hoor namelijk ontzettend veel voornemens maar ik heb nog zo weinig concrete afspraken gehoord. Het gaat gewoon over verschillende casussen waarvan de staatssecretaris zegt dat hij zich op het laatste moment op de hoogte heeft gesteld. Ik heb mij ook op de hoogte gesteld en ik vermoed al mijn collega's ook. Het plan ligt er gewoon, de zorgkantoren willen akkoord gaan maar ze mogen geen plaatsen realiseren. Het hangt ergens. We hebben dit debat in januari met elkaar afgesproken en nu gaat de staatssecretaris gesprekken organiseren. Ik wil dat de staatssecretaris zegt: jongens, ook al is het moeilijk, nu de koppen tegen elkaar en we gaan het gewoon doen! Hij moet dit niet in allerlei overleggen proberen weg te masseren, maar het gewoon regelen: aan het eind van het jaar is het geregeld voor de helft van de mensen en in 2014 hebben alle mensen die in de knel zitten, een plek. Daar zoek ik naar. Ik wil een staatssecretaris die zegt waar wij op kunnen rekenen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik weet niet of ik aan de voortdurend wisselende eisen van mevrouw Leijten aan een staatssecretaris kan voldoen. Ik doe mijn best. Het plaatsingsoverleg dat wij gaan inrichten, is juist bedoeld om de koppen tegen elkaar te slaan en om snel plaatsen te vinden en die geschikt te maken voor degenen om wie het gaat. Wat wij ook met elkaar verzinnen, de problematiek van ouders met hun kinderen met complexe gedragsproblemen kan niet zomaar even worden opgelost door een plaatsje aan te wijzen. Hiervoor is een zoektocht nodig naar een goede plek in een goede regio die geschikt is voor de betreffende cliënt en kind en die vaak aangepast moet worden. Dat kost tijd. De aanbieder heeft tijd nodig om goede zorg in te richten, de ouders om te kunnen beoordelen of zij de zorg over hun kind met een gerust hart aan deze instelling kunnen toevertrouwen. Dat proces kost nu eenmaal tijd, vaak veel meer dan wij allemaal willen, maar ik vind het wel in het belang van ouders en kinderen dat dit op zorgvuldige wijze plaatsvindt. Als wij met een quick fix even snel een plek aanwijzen, gaat het namelijk juist fout.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Wat de staatssecretaris hier zegt, is echt schaamteloos. Niemand vraagt hier om een quick fix. Een Kamermeerderheid vraagt dat die steeds uitblijvende oplossing er eindelijk komt. De PvdA heeft gevraagd wat de staatssecretaris de afgelopen negen maanden sinds de aanvraag van het debat heeft gedaan. De staatssecretaris gaat nu casusplaatsingsgesprekken voeren; het antwoord is dus "niets". Er zijn nog steeds zorgkantoren die wegkijken en die niet bereikbaar zijn voor mensen. Waar het goed gaat, hoeft de staatssecretaris niet te drukken, maar waar niets gebeurt, moet hij iets gaan doen. De staatssecretaris is uiteindelijk de baas. Als hij zegt dat het niet makkelijk is en dat wij de tijd moeten nemen, weet ik wat er in de zorg gebeurt. Dan neemt iedereen dat over. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onvoldoende passende zorg- en woonvormen zijn voor jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking en (ernstige) gedragsproblemen;

constaterende dat zorgkantoren via hun zorgplicht verantwoordelijk zijn voor het regelen van passende zorg- en woonvormen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat zorgkantoren te allen tijde veilige opvangplekken waarborgen en/of creëren, waarin 24 uurszorg, respijtzorg en dagbesteding geboden worden aan mensen met een verstandelijke beperking en (ernstige) gedragsproblemen en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling 2014 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 143 (24170).

De heer Kuzu (PvdA):

Mevrouw Leijten zegt dat de PvdA de staatssecretaris heeft gevraagd wat er de afgelopen negen maanden is gebeurd. De staatssecretaris heeft daarop in zijn bijdrage in eerste termijn voldoende gereageerd. Ik neem afstand van de suggestie dat de staatssecretaris de afgelopen negen maanden niets heeft gedaan.

Mevrouw Leijten (SP):

De staatssecretaris zegt dat hij gaat werken met casusplaatsingsoverleggen. Dat is dus nog niet het geval. Hij gaat stimuleren dat er plekken komen. Dat is dus nog niet geregeld. Daar zat ik wel op te wachten. Ik vind het jammer dat wij hier jaar in, jaar uit constateren dat er een zorgplicht is die door zorgkantoren moet worden uitgevoerd, maar dat wij er niet achteraan zitten dat zij dit doen. Niemand zal hier zeggen dat het makkelijk is, maar wij weten wel dat er te weinig gebeurt. Ik vind dat dat duidelijk moet zijn en dat de staatssecretaris er duidelijk over moet zijn. Op 16 januari was er een uitzending en op 17 januari werd hier unaniem een debat aangevraagd. Nu, bijna negen maanden verder, gaat de staatssecretaris casusgesprekken opstarten. Dan gaat de staatssecretaris dingen doen. Dat past niet bij elkaar.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Allereerst mijn excuses aan de volgers thuis voor het vele gebruik van techniek door ondergetekende in dit debat. Ik wilde zo graag uitleggen dat, als je bezuinigt op de groei van de contracteerruimte — dat is datgene wat wij met zijn allen uitgeven aan de instellingen — en als je er een andere pot aan toevoegt, de middelen weglopen. Dan gaat het geld uiteindelijk verloren.

Ik vraag de staatssecretaris nadrukkelijk om de vaak genoemde uitgestoken hand. Ik vraag hem om die uitgestoken hand door de lamellen van de oppositie en de coalitie heen te steken naar de ouders om wie het nu gaat. Er is een brief toegezegd. Die verwachten wij wel voor Prinsjesdag, maar ik heb dan niet de gelegenheid om een motie in te dienen. Ik zal nu een motie indienen. Die kan ik natuurlijk intrekken, mocht de inhoud van de brief voldoen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de 171,5 miljoen euro voor zzp-meerzorg per 2014 niet langer geoormerkt zal zijn;

verzoekt de regering, het bedrag van 171,5 miljoen voor zzp-meerzorg geoormerkt te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 144 (24170).

Mevrouw Agema (PVV):

Ik hoop dat in de brief zal staan dat dit alles gebeurt. Het is inderdaad nog een voorlopige contracteerruimte. Wij krijgen de definitieve met Prinsjesdag. Ik hoop dat wij met de uitgestoken hand van de staatssecretaris in ieder geval de ouders deze zorgen uit handen kunnen nemen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Er zijn twee moties ingediend. De motie op stuk nr. 143 is van mevrouw Leijten. Ik ontraad die motie omdat ze volgens mij overbodig is. Ik heb uitgelegd wat mijn inzet is voor de komende periode. Ik heb gezegd dat ik mij ervoor wil inspannen, met zorgkantoren en zorgaanbieders, dat er zo snel mogelijk een plek beschikbaar komt die niet alleen voldoet aan de eisen die de zorg en de zorgverleners daaraan stellen, maar ook aan de eisen die de ouders daaraan stellen. Ik vind wat in de motie staat een miskenning van mijn inzet. Om die reden is zij overbodig.

In de motie is overigens sprake van opvangplekken waarin 24 uurszorg, respijtzorg en dagbesteding worden geboden. Ik vind dat er juist meer gezocht moet worden naar manieren om dat op maat te regelen. Dat moet ook gebeuren in overleg met cliënten en ouders. Ook om die reden ontraad ik deze motie.

De motie op stuk nr. 144 is van mevrouw Agema. Daarin wordt gevraagd om het geld te oormerken. Ik heb beloofd een brief te sturen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat mevrouw Agema haar motie aanhoudt totdat deze brief is verschenen. Ik begrijp goed dat zij het geld wil oormerken. Ik heb alleen gezegd dat een decentrale oormerking misschien beter werkt. Ik zeg mevrouw Agema echter toe om dat nog eens even goed uiteen te zetten in de brief die ik heb beloofd.

Mevrouw Agema (PVV):

Omdat is beloofd dat we de brief voor Prinsjesdag krijgen en de stemming pas volgende week donderdag wordt gehouden, laat ik het nog even zo. Als in de brief aan mijn wensen tegemoet wordt gekomen of als er volgens mij een goede oplossing in staat, kan ik de motie altijd nog intrekken.

Mevrouw Leijten (SP):

Het is spijtig dat de staatssecretaris met deze woorden mijn motie ontraadt. Wij hebben hier duidelijk een verschil van inzicht over wat de staatssecretaris zou moeten doen in de richting van de zorgkantoren. Ik stel vast dat het ontraden van deze motie weer een vrijbrief is voor het niet creëren van passende zorg.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik wil dit niet onweersproken laten. Ik heb juist betoogd wat we allemaal doen en gaan doen om ervoor te zorgen dat de zorgplicht van de zorgkantoren onverkort vast blijft staan. Er moeten goede plekken gevonden worden. Die plekken moeten voldoen aan de eisen die daaraan door de zorg, de ouders en de cliënten worden gesteld. Dit is geen vrijbrief voor niets doen, maar een aansporing om van alles en nog wat te doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zal volgende week donderdag worden gestemd.

Naar boven