10 Ouderenmishandeling

Aan de orde is het debat over ouderenmishandeling.

De voorzitter:

Dit debat zou aanvankelijk ook gaan over de problematiek rond ondervoede ouderen, maar dat onderwerp laten we vandaag achterwege. Het zal in een volgend overleg besproken worden.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Sinds september vorig jaar staat dit debat op de agenda. In de tussentijd is er veel gebeurd. Van gedoog- en regeerakkoord gingen we via bijna-Catshuisakkoord, via Kunduzakkoord of Lenteakkoord of vijfpartijenakkoord naar begrotingsakkoord. Nooit eerder waren de verschillen tussen partijen zo duidelijk, terwijl er tegelijkertijd zo veel kleurige samenwerkingsverbanden zijn ontstaan. Toch zijn er onderwerpen in dit huis waarbij we niet zo ver van elkaar afstaan. Ouderenmishandeling is daar een voorbeeld van. Iedereen wil er iets tegen doen. Hier kunnen we regenboogcoalities maken. Vandaag kunnen we zaken doen.

Ik wil de staatssecretaris complimenteren met haar voortvarende aanpak en de vele gesprekken die zij voerde. Het is goed dat morgen tijdens de internationale dag tegen ouderenmishandeling het startsein voor de voorlichtingscampagne wordt gegeven. Het was niet moeilijk om een begin tegen ouderenmishandeling te maken in het gedoogakkoord met de verklaring omtrent het gedrag, de richtlijn en de meldplicht. Het zou eeuwig zonde zijn als deze punten nu in de kast belanden omdat de voorstellen voor de wet cliëntrechten zorg en de beginselenwet niet behandeld worden. Kunnen we nog iets doen?

Onze ouderen verdienen respect en goede zorg, goede zorg die gegeven wordt door naasten en betrokken zorgverleners. De meesten zijn ontzettend lief en ik heb veel respect en bewondering voor hen. Het valt ook vaak niet mee. Onderbezetting kan onbedoeld leiden tot verwaarlozing of ondervoeding. Van een slechte intentie is dan geen sprake, wel van een situatie die niet zou moeten bestaan. Er zijn daarnaast ook mensen die verkeerde dingen doen. Daar moeten we de ogen niet voor sluiten. Er zijn helaas medewerkers die de spaarcentjes uit kastjes pikken en er zijn kinderen die hun ouders financieel uitbuiten.

Dan is er nog een derde categorie, namelijk die van gewetenloze misdadigers die het op oude mensen hebben voorzien. Een rechercheur uit Amsterdam spreekt zelfs over "rooftochten" waarbij zakken vol goud zijn aangetroffen. Er is een stijgende trend zichtbaar in overvallen op ouderen. Hoogbejaarden worden slachtoffer van doelbewuste babbeltrucs waarbij daders zelfs gestolen thuiszorgkleding dragen. Oudere slachtoffers zijn meestal tussen de 70 en 79 jaar en meestal vrouw: overduidelijk de fysiek zwakkere partij. Daarom worden ze uitgekozen. Echt, lager kun je niet zakken. Daders van deze laffe daden verdienen daarom veel hogere straffen. De dader die een hoogbejaarde dame van haar rollator duwt, waardoor zij een heup breekt, krijgt een taakstraf. Iemand die in een verzorgingshuis werkt en een bewoner met een voorwerp slaat waardoor diegene zijn of haar hand breekt, krijgt een taakstraf. Dit verzin ik niet. Dit blijkt uit de Polaris-richtlijn. Daarom wil ik een drie keer hogere straf; een strafvermeerdering met 200%. Dat wil ik voorstellen naar analogie van de recente strafvermeerdering voor geweld tegen hulpverleners en de initiatiefwet voor een nieuwe voetbalwet van PvdA, CDA en PVV. De dader kan dan een gevangenisstraf in plaats van een taakstraf krijgen. Bovendien willen we dat zorgmedewerkers die veroordeeld zijn voor ouderenmishandeling worden opgenomen in een landelijk registratiesysteem en zorginstellingen moeten een vergewisplicht krijgen. Het ontbreken van zo'n lijst leidt zelfs tot frustraties bij politiekorpsen. Ook de eerdergenoemde rechercheurs zien foute medewerkers van de ene naar de andere instelling hoppen waar ze vrolijk doorgaan met het verzamelen van allerhande kostbaarheden en dierbare spullen. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?

Wij zijn blij met de beschikbaar gestelde miljoenen voor de crisisopvang van ouderen als de situatie thuis onhoudbaar is. Het instellen van een tijdelijk huisverbod voor de dader kan soms ook goed zijn, maar dat dit verblijf, vaak in een hotel, door de belastingbetaler betaald wordt, is werkelijk onbegrijpelijk. Erger nog, als een slachtoffer in het ziekenhuis belandt, kost hem dat straks door het Kunduzakkoord € 7,50 per ligdag, terwijl de dader kosteloos ergens in een bubbelbad in een hotel ligt. Dat is de omgekeerde wereld. Deelt de staatssecretaris de mening dat daders de kosten voor een huisverbod zelf moeten betalen?

Bij het Meldpunt Ouderenmishandeling in de zorg van de IGZ komen veel meldingen binnen, maar nog steeds is er angst om te melden vanwege de afhankelijkheidsrelatie. Wanneer het slachtoffer uit angst geen aangifte wil doen, zou net als bij geweld in huiselijke kring de ambtshalve vervolging als uitgangspunt moeten gelden. Deelt de staatssecretaris deze mening? De staatssecretaris merkt in haar brief op dat het zwartboek met misstanden in de zorg, dat Abvakabo heeft samengesteld, niet over ouderenmishandeling gaat. Ik begrijp die eerste reactie, maar vaak ontstaat ouderenmishandeling onbedoeld, door onderbezetting, hoge werkdruk en achterstand in scholing. Ik citeer uit het zwartboek: "Door krappe personeelsplanning worden bewoners niet getoiletteerd en lopen ze de hele dag in hetzelfde incontinentiemateriaal totdat ze naar bed gaan, ongeacht of ze naar urine of ontlasting ruiken. Soms loopt het via de broekspijpen in de schoenen." Is de staatssecretaris nog steeds van mening dat dit zwartboek niet aansluit bij het onderwerp dat wij vandaag behandelen?

Tot slot. Ik kijk uit naar de voorstellen van vandaag en hoop dat wij met een waaier aan doeltreffende maatregelen de landelijk oplopende trend van ouderenmishandeling kunnen doorbreken. De zilveren tsunami is in volle gang. Laten wij het beste doen wat wij kunnen. Laten wij de professionals de gereedschappen geven die ze nodig hebben. Laten wij onze hoogbejaarden de mooist gekleurde en vooral de meest veilige herfst van hun leven bieden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Het is een goede zaak dat er een actieplan tegen ouderenmishandeling ligt. Dat is vooral te danken aan de staatssecretaris, want zij heeft het onderwerp uit de taboesfeer gehaald en ervoor gezorgd dat dit plan er ligt. Mijn complimenten daarvoor. GroenLinks wil dat de aanpak van ouderenmishandeling nu voortvarend wordt opgepakt. Het plan biedt daarvoor handvatten, maar mag van ons wel concreter zijn. Zo zou per 1 januari 2012 een voorlichtingscampagne van start gaan. Morgen wordt daar uiteindelijk het startsein voor gegeven. Is alles nu klaar? Staat er een opgeleid telefoonteam klaar? Weten deze mensen naar wie zij kunnen doorverwijzen? Weet de instantie waarnaar wordt doorverwezen, hoe het zit? Wij willen immers niet dat mensen alsnog tussen wal en schip vallen.

Dit thema moet niet alleen vóór ouderen worden opgepakt, maar nadrukkelijk ook mét ouderen. Daarom wil GroenLinks weten hoe de expertise van ouderenbonden wordt benut. Zij hebben immers vrijwillige ouderenadviseurs die meteen kunnen worden ingezet. GroenLinks vindt dat vooral van deze mensen gebruik moet worden gemaakt. Is het kabinet bereid om een deel van de middelen in te zetten om ouderenadviseurs van de ouderenbonden op te leiden? Alleen een e-healthmodule lijkt ons te weinig. Aan welk bedrag voor opleiding van vrijwillige ouderenadviseurs denkt het kabinet?

Wanneer wij het over ouderenmishandeling hebben, moeten wij oppassen dat wij niet meteen in de stuip van strenge straffen schieten. Dat levert niet direct een oplossing van het probleem op. De situatie is helaas niet zwart-wit, zoals mevrouw Agema zojuist al terecht stelde. Soms kunnen onkunde en onmacht bij medewerkers leiden tot situaties die aangemerkt kunnen worden als mishandeling. GroenLinks wil graag van de staatssecretaris horen dat er ook aandacht is voor de ontwikkeling van vaardigheden van zorgpersoneel.

Tot slot heb ik nog één vraag. Hoe wil het kabinet voorkomen dat middelen die bedoeld zijn om ouderenmishandeling te bestrijden, met de decentralisatie weglekken naar andere, eveneens belangrijke taken voor gemeenten?

Mevrouw Agema (PVV):

Ik noemde zojuist het voorbeeld van een medewerker die een oudere bewust op de hand slaat, waardoor de oudere een hand breekt. Vindt mevrouw Voortman het niet terecht daar bij een veroordeling door een strafvermeerdering een gevangenisstraf op volgt in plaats van een taakstraf?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is een justitiële discussie, een discussie over welke straf waartoe dient. Ik denk dat wij die discussie met de minister van Justitie moeten voeren.

Mevrouw Agema (PVV):

Mevrouw Voortman neemt hier zojuist afstand van, terwijl dit wel precies het voorstel is dat ik deed. Ik zou graag weten wat de GroenLinks-fractie van de strafvermeerdering vindt. Wij hebben het daar vandaag niet voor het eerst over.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb geen afstand van het voorbeeld genomen. Zoals ik aangaf, ligt het niet zo zwart-wit. Wij moeten niet doen alsof iedereen die zorg nodig heeft, moedwillig wordt mishandeld door zorgmedewerkers. Dat is het punt dat ik wilde maken. Verder denk ik niet dat de oplossing in veel strenger straffen zit. Wij moeten veel beter bekijken hoe wij hiermee kunnen omgaan. Hoe zorgen wij ervoor dat personeel goed is opgeleid? Hoe zorgen wij ervoor dat mensen op de hoogte zijn van waar zij terecht kunnen als zij mishandeld worden? Ik denk dat dat veel belangrijker is. Een wedstrijd tegen elkaar opbieden wie de strengste straf kan verzinnen, helpt de mensen om wie het gaat, niet echt.

Mevrouw Agema (PVV):

Dat is precies wat ik zeg en wat ik voorstel. Het gaat mij natuurlijk niet om mensen die onbedoeld in bepaalde situaties terechtkomen maar om mensen die veroordeeld worden voor het mishandelen van een oudere. Het gaat dan echt om ernstige zaken. Een oudere is een zwakkere partij. Het stoort mij dat zij in de huidige systematiek wegkomen met een taakstraf. Ik vraag GroenLinks om hier nog eens naar te kijken. Als wij een strafvermeerdering van 200% toepassen, kom je in een andere categorie terecht en kan de rechter – wij zijn geen rechters – een gevangenisstraf geven.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan kom je op het bepalen van de strafmaat. Je kunt dan ook vragen wanneer er sprake is van ouderenmishandeling. Heeft dat te maken met de vraag hoe oud het slachtoffer precies is of niet? Je komt dan dus in allerlei discussies waar je hier niet direct uit zult komen. Ik denk dat de oplossing zit in het voorkomen van ouderenmishandeling. En ja, wie moedwillig een oudere mishandelt, moet gestraft worden. Of een gevangenisstraf er echter toe leidt dat ouderenmishandeling wordt teruggedrongen, waag ik te betwijfelen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Voorzitter. De planning van dit debat is vast meer bepaald door de hoeveelheid aangevraagde debatten dan door iets anders, maar dit keer speelt het toeval een mooie rol. Morgen is het namelijk de internationale dag van de oudermishandeling. Alleen al om die reden is het goed dat wij hier staan.

De norm hoeven wij niet meer te stellen. Bedreigen, mishandelen, verwaarlozen en bestelen: iedereen weet dat het niet mag en dat het onmiddellijk moet stoppen als het toch gebeurt. De slachtoffers zijn niet weerbaar en de daders melden zich zelden, omdat zij zich schamen, omdat zij zelf slachtoffer zijn van de situatie, omdat zij zonder hulp geen uitweg weten, maar ook omdat zij willens en wetens en in het volle besef dat zij een enorme grens overschrijden toch hun gang gaan. Daarom kan er niet genoeg worden gesproken en nagedacht over de bestrijding van het veelkoppig monster dat mishandeling en verwaarlozing heet. Het begint bij het signaleren en vooral ook melden. Vorig jaar zijn er volgens het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling bijna 1000 meldingen gedaan. Dat is veel. De staatssecretaris spreekt in haar brief van 22 mei van een veel lager aantal meldingen bij de IGZ. Hoe verklaart zij dat verschil? Is de staatssecretaris het eens met de Partij van de Arbeid dat onduidelijkheid over de cijfers de zaak niet ten goede komt? Had de staatssecretaris deze onduidelijkheid niet kunnen vermijden?

Bij de nieuwste cijfers springt erg in het oog dat een derde van de ouderenmishandeling wordt toegeschreven aan overbelasting van de mantelzorgers en aan ontspoorde zorg. Dat blijft een ontzettend trieste constatering. Hoe paradoxaal ook, is dat tegelijkertijd het meest hoopgevende cijfer dat wij hebben. Aan overbelasting van bijvoorbeeld mantelzorgers kun je namelijk iets doen door de respijtzorg beschikbaar en toegankelijk te houden, door vrijwilligers te organiseren, door een outreachend gemeentelijk Wmo-beleid te voeren en door een aanpak die signaleert en ondersteunt voordat het misgaat.

Er is natuurlijk behoefte aan handreikingen, toolkits, signaleringsmethodieken en bewustwordingsstrategieën. De Partij van de Arbeid vindt het positief dat de staatssecretaris daarvoor middelen heeft uitgetrokken en dat veel mensen daarmee inmiddels aan de slag zijn. Zoals wij echter ook aan de samenleving de norm stellen dat stelen, mishandeling en verwaarlozing niet mogen, wil de Partij van de Arbeid dat de staatssecretaris aan de gemeenten dezelfde norm in spiegelbeeld stelt, namelijk: beleid om ouderenmishandeling tegen te gaan, moet. Een heel groot deel van de mishandeling van ouderen wordt toegeschreven aan overbelasting, maar als je bijvoorbeeld op de site van Movisie kijkt, zie je allerlei handreikingen, folders en draaiboeken, maar geen van die toolkits en instrumenten is bedoeld voor het effectief tegengaan van mishandeling en verwaarlozing door overbelasting van mantelzorgers. De Partij van de Arbeid vraagt zich af of het beschikbare ontwikkelbudget wel daar terechtkomt waar het effect het hoogst is. Hoe kan dat? Hebben gemeenten op het terrein van het tegengaan van ouderenmishandeling een blinde vlek? Denken zij dat het verwijzen naar de steunpunten huiselijk geweld genoeg is en dat het vandaaruit wel gaat rollen? Hoe kan het dat het instrumentarium dat wordt ontwikkeld vooral instellingsinstrumentarium is?

Het beleid om te stimuleren en te ontwikkelen en daarvoor budget uit te trekken wordt effectiever als er ook een stok ligt. Daarom wil de Partij van de Arbeid in de voortgangsrapportage Ouderen in veilige handen, die aan het eind van dit jaar komt, graag een overzicht per gemeente van de stand van zaken in het actief tegengaan van mishandeling. Dan bedoelen we niet dat wordt deelgenomen aan het Meldpunt huiselijk geweld, maar een actief gericht opsporingsbeleid ten aanzien van overbelaste mantelzorgers en het actief aanbieden van ondersteuning en/of respijtzorg. In Nederland hebben we bij het tegengaan van mishandeling en misbruik te lang vrijblijvende beleidsinitiatieven gezien. Wij krijgen graag de toezegging dat de staatssecretaris bij de voortgangsrapportage gemeentegewijs rapporteert of concreet uitvoering wordt gegeven aan het voorkomen van mishandeling door te investeren in de opsporing en ondersteuning van overbelaste mantelzorgers.

De Partij van de Arbeid wil het hierbij laten, want het tweede deel van mijn inbreng is vandaag geschrapt.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Voorzitter. Als je ouder bent dan 65 jaar is de kans dat je mishandeld wordt 1 op 20. Dat zijn schokkende cijfers. Het betekent dat iedereen een oudere kent die mishandeld wordt. Helaas zien en horen we veel te vaak schrijnende verhalen over weerloze ouderen die beroofd, mishandeld of uitgebuit worden. Dat is onmenselijk, onwenselijk en onacceptabel. In mei vorig jaar pleitte ik samen met mevrouw Agema van de PVV voor maatregelen tegen ouderenmishandeling. Veel van deze maatregelen zijn inmiddels opgepakt. We zijn dus op de goede weg. Maar het is nog te vroeg om van een succes te kunnen spreken. De staatssecretaris is aan de slag gegaan met de opdracht die een breed draagvlak heeft in de Kamer en die ook geworteld was in het regeer- en gedoogakkoord. Campagnes met actieplannen, extra geld in het Gemeentefonds, werksessies met professionals en een meldpunt ouderenmishandeling bij de IGZ. We willen de staatssecretaris daarmee complimenteren.

Maar papier is geduldig, het gaat om de praktijk. In de laatste brief van de staatssecretaris lezen we een beetje tussen de regels door dat het taboe op ouderenmishandeling nog lang niet geslecht is. Er is sprake van ondermelding, zegt de IGZ. Ook weten we uit onderzoek dat 90% van de daders een familielid is, en slechts in 1% een beroepskracht. De inzet om mantelzorgers en gemeenten te ondersteunen om mishandeling uit wanhoop of onwetendheid te voorkomen, is goed maar niet voldoende. 168 meldingen per jaar, maar uit andere berichten horen we hogere aantallen. Over het topje van de ijsberg gesproken. Met alle goede instrumenten uit het actieplan dreigt het gevaar dat alles op papier in kannen en kruiken lijkt. Wat merken onze grootouders, ooms en tantes hiervan? De VVD wil daarom dat er twee dingen geregeld worden: een meldplicht om de ondermelding tegen te gaan en zwaardere straffen om de maatschappelijke veroordeling kracht bij te zetten. De VVD wil een apart artikel in het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot mishandeling van mensen in een afhankelijkheidsrelatie. Bovendien willen we zwaardere straffen voor delicten in afhankelijkheidsrelaties, zodat deze even zwaar gestraft worden als geweld tegen medewerkers met een publieke taak. Is de staatssecretaris bereid om aan de slag te gaan met een apart wetsartikel? Om het probleem niet op de lange baan te schuiven, hebben wij een voorstel om direct resultaat te bereiken. Is de staatssecretaris bereid om met het Openbaar Ministerie afspraken te maken over de strafeis? Om het verzoek van de VVD kracht bij te zetten, wil ik een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een op de twintig ouderen te maken krijgt met mishandeling of uitbuiting;

overwegende dat er een zware straf op het mishandelen van mensen in een afhankelijkheidsrelatie moet staan;

overwegende dat het OM hierop invloed kan uitoefenen door de hoogte van de strafeis;

verzoekt de regering om met het OM af te spreken …

De voorzitter:

Mag ik u even onderbreken? Dit is de eerste termijn.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Ik kan de motie naar aanleiding van de beantwoording eventueel intrekken.

De voorzitter:

Het is gebruikelijk dat wij in de tweede termijn van een debat moties indienen.

Mevrouw Leijten (SP):

Het mag toch wel?

De voorzitter:

Nee, alleen als u daar allemaal toestemming voor geeft. Die toestemming moet van tevoren worden gevraagd. Als mevrouw Venrooy dat niet heeft gedaan – volgens mij is dat zo – doen wij dit gewoon in de tweede termijn.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Dan zal ik het mogelijk in de tweede termijn doen, nadat ik het antwoord van de staatssecretaris heb gewogen.

De voorzitter:

Ja, heel goed.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Mijn excuus, voorzitter.

Wij vinden het buitengewoon urgent om op te houden met de meldcode. In plaats daarvan moet een meldplicht ingevoerd worden. De VVD vindt dat alle zorgprofessionals mishandeling moeten melden als zij vermoeden dat dit in een professionele omgeving gebeurt, maar ook als het thuis gebeurt. Als je een norm wilt stellen, moet je een meldplicht invoeren. Alleen een meldcode is, zoals in de praktijk helaas blijkt, nog te vrijblijvend. Ik krijg daarop heel graag een reactie van de staatssecretaris. Mogelijk dien ik hierover in de tweede termijn een motie in.

Het is goed dat er veel is gebeurd. Ouderen hebben dat nodig. Nu wij dit boven de tafel hebben, moeten wij doorgaan, want onze ouderen verdienen dat.

Mevrouw Leijten (SP):

Dit debat gaat over mishandeling van ouderen. Die mishandeling kan lichamelijk, psychisch of geestelijk zijn, maar ook financieel. Er zijn zorginstellingen die allerlei rekeningen doorschuiven naar bewoners. Dat is in het verleden door deze staatssecretaris weleens "financiële uitbuiting" genoemd. Ik vraag mij af of de VVD ook daarover een oordeel heeft.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Volgens mij is in de AWBZ klip-en-klaar vastgelegd wat je mag doorberekenen aan cliënten en wat onder de AWBZ valt. Dat is wat ons betreft de grens. Verder is er natuurlijk ook sprake van financiële uitbuiting door mensen in de omgeving. Dat valt volgens de VVD-fractie onder de definitie van "geweld".

Mevrouw Leijten (SP):

O, als een zorginstelling zegt dat men alles moet betalen en als daar geen melding van wordt gemaakt, is dat dus geen financiële uitbuiting, maar als een buurvrouw of een familielid dit doet is dat wél financiële uitbuiting. Dat is een vreemde redenering van de VVD. Als de VVD ervan uitgaat dat je voor bepaalde dingen in de ouderenzorg geen rekening krijgt omdat daarvoor al is betaald, is de VVD het dan met de SP eens dat je ook daar opsporing op zou moeten zetten, evenals fikse boetes voor personen die rekeningen doorschuiven naar bewoners?

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Volgens mij stuurt mevrouw Leijten nu aan op een heel ander onderwerp, waarover wij in de Kamer ook al regelmatig hebben gedebatteerd. Daarbij stonden de SP en de VVD aan dezelfde kant: er is afgesproken wat onder de AWBZ valt en wat niet; zaken die niet onder de AWBZ vallen, mogen niet doorgeschoven worden. Daar hebben wij ook maatregelen voor genomen. Ik deel de conclusie van mevrouw Leijten dus niet.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik zal een pleidooi houden voor actieve opsporing van zorginstellingen die dit doen. Wij krijgen dagelijks meldingen van mensen die hun eigen incontinentiemateriaal of hun broodmaaltijd moeten betalen. Het zou goed zijn als dit actief zou worden opgespoord. Ik hoop daarbij van harte op de steun van de VVD, want het zou een beetje scheef zijn als er wordt gezegd dat het alleen gaat om actieve opsporing van individuen die dit doen en niet om actieve opsporing van instellingen die dit doen.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Ik begrijp dat de SP graag weer ergens een meldpunt voor wil inrichten, maar volgens mij heeft de hele Kamer dat meldpunt vorig jaar ingericht en wordt er op dat punt actie ondernomen.

Mevrouw Dijkstra (D66):

Voorzitter. Jaarlijks worden naar schatting 200.000 ouderen misbruikt, uitgebuit of mishandeld. Het lijkt misschien onvoorstelbaar, maar veel van deze daden worden gepleegd door de eigen partner, kinderen en vrienden, maar ook door zorgmedewerkers. Dat zijn natuurlijk uitzonderingen. In het algemeen zijn het mensen die het beste voorhebben met hun naasten, maar uit onmacht hun controle verliezen en vluchten in geweld. Bij de oplossingen voor dit probleem wil D66 zich vooral richten op het voorkómen en sneller herkennen van mishandeling en op de verlichting van de druk op mantelzorgers.

Ruim een jaar geleden presenteerde de staatssecretaris haar actieplan Ouderen in veilige handen. Laten we vandaag een tussenbalans opmaken. Volgens de staatssecretaris wordt ouderenmishandeling nog steeds onvoldoende herkend. Het ontbreekt de familie en zorgmedewerkers daarvoor aan kennis. Waar gaat het mis in het beleid van de staatssecretaris, waarom is die kennis nog onvoldoende verspreid?

Ik heb nog een paar vragen. De staatssecretaris presenteert een voorlichtingscampagne. Hoe groot is het bereik van die campagne? Is deze alleen gericht op verpleging en thuiszorg, of gaat zij verder? De staatssecretaris stuurt de gemeenten een handreiking, met mogelijkheden voor crisisopvang en voor het instellen van een huisverbod bij ouderenmishandeling. Maken gemeenten hier inmiddels gebruik van? Ik wil ook aandacht vragen voor de cultuur in organisaties. Het is heel belangrijk dat er een centrale vertrouwenspersoon komt voor cliënten en hun families, maar ook voor verpleegkundigen die willen melden. Ik zou daarvoor dan ook een pleidooi willen houden. Een ander project in het plan is het voorkomen van financiële uitbuiting. De staatssecretaris zit daarvoor met de woningcorporaties, gemeenten en de Rabobank om de tafel. Het inzetten van banken is belangrijk om ouderen voor te lichten over de gevaren van financiële profiteurs. Ik vraag de staatssecretaris daarom of zij kan bekijken of er ook met andere banken afspraken kunnen worden gemaakt over voorlichting hierover.

Het voorkómen van overbelasting bij mantelzorgers is een belangrijk aandachtpunt bij de aanpak van ouderenmishandeling. De staatssecretaris is daarom bezig met het opstellen van een plan en met het organiseren van expertmeetings. Dat is mooi en heel goed, maar is al iets bekend over wat dit oplevert? Zijn er al resultaten bekend van deze ontmoetingen? Hoe ver is het plan van aanpak gevorderd? Is er ook aandacht voor de inzet van casemanagers? Is er eigenlijk een nulmeting gedaan, zodat de effecten van dit plan van aanpak kunnen worden gemeten?

Het Meldpunt Ouderenmishandeling is nu opgegaan in de IGZ. Ik zet mijn vraagtekens bij de effectiviteit van het meldpunt. In het eerste halfjaar zijn er 168 meldingen binnengekomen. Mij lijkt dat erg weinig, maar ook de IGZ zelf vermoedt ondermelding. Vandaag blijkt dat vermoeden te worden bevestigd in het rapport van het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling, dat het heeft over bijna 1000 meldingen. Mij valt ook op dat maar 20% van de meldingen is onderzocht in het kader van ouderenmishandeling. Ik vraag de staatssecretaris waarom dit percentage zo laag is. Tot slot: de aangiftebereidheid en registratie moeten worden verbeterd. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. De SP vindt het heel goed dat er aandacht is voor de mishandeling van ouderen. Die is er in vele facetten, die de woordvoerders hiervoor al hebben benoemd: mensen die thuis wonen en door overbelaste mantelzorgers wellicht iets te stevig worden aangepakt; ouderen die financieel worden uitgebuit door bekenden, maar ook door familieleden; ouderen die psychisch onder druk worden gezet om niet te klagen over dingen. Het is goed dat er meldpunten zijn, het is goed dat dit wordt bijgehouden, maar ik ben het eens met een eerdere woordvoerder, die zei dat het niet helder is hoe het precies zit met die meldingen. MOVISIE geeft vandaag aan dat het vorig jaar om bijna 1000 meldingen ging. Ook de inspectie heeft cijfers. Het zou goed zijn als we hierover wat meer helderheid kregen. Zo ben ik ook erg benieuwd naar het aantal aangiftes bij politie over ouderenmishandeling. We kennen schokkende voorbeelden van ouderen die echt mishandeld zijn, bijvoorbeeld door mensen die aan de deur kwamen. Dit soort voorbeelden komt in het nieuws, maar hoe vaak wordt er eigenlijk aangifte gedaan en hoe vaak gaat men vervolgens over tot opsporing? Het zou heel goed zijn om dat te weten. Zijn er lacunes bij het Openbaar Ministerie? Hoe zit het met de kennis van de politie over het horen van mensen die iets hebben meegemaakt, maar dat niet meer zo goed kunnen navertellen? Wij hebben eerder gesproken over seksueel misbruik van mensen met een verstandelijke beperking. Dat is ook heel moeilijk, maar in beide voorbeelden is het heel erg belangrijk dat het bewijs zo snel mogelijk wordt verzameld en veiliggesteld. Is de staatssecretaris bereid om toe te zeggen dat zij hierover in gesprek gaat met de minister van Justitie?

De staatssecretaris is met prima plannen gekomen, maar desondanks zijn er nog een hoop witte vlekken. Verder zou de staatssecretaris af en toe wat meer moeten doorzetten. Zo is het schokkend dat gemeenten zo weinig doen. Mevrouw Wolbert van de PvdA zei het terecht: wij kunnen gemeenten een verzoek doen of een handleiding sturen, maar doen ze daar dan ook wat mee? Ik denk daarom dat wij met gemeenten moeten afspreken dat ze voor 1 januari 2013 beleid formuleren. Hoe gaan wij om met mishandeling en dreigende mishandeling van ouderen?

Een mooi effect van zo'n plan is ook dat het gemeenten dwingt om oog te hebben voor hun mantelzorgbeleid. Het is namelijk schokkend om te horen dat mishandeling vaak niet opzettelijk is, maar een gevolg van overbelasting van de mantelzorger, de partner of de kinderen. Het zou heel goed zijn als gemeenten daarvoor beleid ontwikkelen. Wij moeten ze dat niet vragen, want dat is te vrijblijvend. Wij moeten gewoon met de gemeenten afspreken dat 1 januari duidelijk moet zijn wat ze doen. Een telefoonnummer of een meldpunt openen is prachtig, maar als er niets achter zit, geven wij het verkeerde signaal. We zeggen dan wel dat wij mensen serieus nemen, maar doen dat in wezen niet omdat we geen vervolg aan klachten kunnen geven.

Ik mis ook een aantal zaken. Zo mis ik een analyse die mij duidelijk maakt waarom medewerkers of semimedewerkers van de thuiszorg steeds vaker in het nieuws komen, omdat ze zich schuldig hebben gemaakt aan beroving of mishandeling. Ik heb oud-staatssecretaris Bussemaker hierover ook al vragen gesteld. Door de liberalisering van de thuiszorg krijgen ouderen steeds vaker met wisselende zorgverleners te maken. Ouderen zien geen bekende gezichten meer en weten bovendien niet wie er zal komen. Is dat niet een van de oorzaken van de problemen die wij vandaag bespreken? Wordt het daders daardoor niet veel te makkelijk gemaakt? Moeten wij dat niet erkennen en voortaan van de thuiszorg eisen dat ouderen met één verzorgende of hoogstens een paar bekende mensen te maken hebben? Daardoor kunnen wij voorkomen dat daders het in de toekomst nog steeds zo makkelijk hebben.

De staatssecretaris gaat ook in op de instellingszorg. Dat is echter zo'n onderwerp waarbij ik het een en ander mis. Mevrouw Agema stelde terecht dat slechte zorg kan leiden tot verwaarlozing. En dat is natuurlijk ook een vorm van mishandeling. Als een instelling tegen ouderen zegt dat men zal zorgen voor een goede oude dag, dan moeten wij optreden als die mensen niet krijgen waar ze recht op hebben. Ik vraag de staatssecretaris daarom om nog eens goed te kijken naar het zwartboek van de FNV. Waarom gaat zij hierover niet rond de tafel zitten met de zorgbestuurders? Nog belangrijker is echter dat de staatssecretaris optreedt tegen notoire zorgbestuurders die niets doen. Ongekwalificeerd personeel inzetten is verwaarlozing van de organisatie en daarmee verwaarlozing van je kerntaak om goede zorg te verlenen. Hieraan zullen wij echt meer aandacht moeten gaan besteden.

Het is schokkend dat wij in een land leven waar wij een film over mijnheer Diekstra nodig hebben om te weten wat er allemaal gebeurt. Ik noem overigens zijn naam alleen maar omdat dan iedereen weet over welke film ik het heb. Wij weten dat er in verpleeghuizen veel gepikt wordt. Betekent dat dat iedere medewerker een dief is? Nee, natuurlijk niet. Maar hoe vaak wordt er aangifte gedaan door zorginstellingen? Ik wil dat wel weten. Wij moeten echt een lijn trekken om iedereen duidelijk te maken dat je zoiets niet doet. De gelegenheid maakt de dief en daarom moeten wij onderbezetting voorkomen. Als iemand alleen op een afdeling staat, kan de verleiding blijkbaar wel eens te groot worden.

Mensen in zorginstellingen kunnen vaak niet meer hun geld beheren en krijgen daarom een curator of een bewindvoerder toegewezen. Vaak doen de zorginstellingen dat. Klopt dat wel? Is de staatssecretaris bereid om het beleid in te kaart brengen voor mensen die een curator nodig hebben omdat ze niet langer zelf hun financiën kunnen beheren. Volgens mij moeten wij hier eens echt ons licht over laten schijnen.

Ik vraag de staatssecretaris verder om uitgebreid onderzoek te doen naar het toedienen van kalmerende middelen als haldol in verpleeg- en verzorgingshuizen. Ik heb hierom eerder gevraagd, in het debat over dwang- en drangmaatregelen, maar daarop is de staatssecretaris toen niet ingegaan. Ik vind dat ook een vorm van verwaarlozing. Ik vind het verwaarlozing als mensen kalmerende middelen toegediend krijgen omdat er sprake is van onderbezetting. Ik verzin het niet, ik krijg hierover gewoon klachten binnen.

Ik kan nog heel lang doorgaan, maar ik maak als laatste een opmerking over wat er nog meer kan gebeuren. Ik vind het goed dat er aandacht voor is en dat het taboe eraf gaat, maar ik maak mij ook zorgen over de toon die wij op dit moment aanslaan in heel veel debatten. Het lijkt net alsof de oudere generatie te veel is voor deze samenleving. Ik zou het heel erg vinden als dat de toon is van de komende tijd.

Mevrouw Uitslag (CDA):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over ouderenmishandeling. Dat is een heel schrijnend onderwerp en het is daarom goed dat het op de agenda staat. Namens de CDA-fractie geef ik complimenten aan de staatssecretaris die dit punt bespreekbaar maakt en op de agenda plaatst. Meestal wordt het slachtoffer mishandeld door een familie- of gezinslid, soms door een beroepskracht. Vaak is de mishandeling het gevolg van overbelasting van de mantelzorger – ontspoorde zorg – maar opzettelijke mishandeling komt helaas ook voor. Eén op de twintig ouderen boven de 65 jaar wordt herhaaldelijk mishandeld, zo wordt gemeld op de website van MOVISIE. Ouderenmishandeling kent vele gezichten en in elke vorm is wat er gebeurt verschrikkelijk. Mijn fractie voelt zich soms wel eens onmachtig als zij geluiden hierover hoort. Het zal je vader, je moeder, je opa of je oma maar zijn die in deze meer dan schrijnende situatie terecht komt. Dit kan en mag niet, maar toch gebeurt het. De vraag is dan ook hoe wij dit aanpakken.

Ouderenmishandeling komt vaak voor in de thuissituatie. Preventie van overbelasting van mantelzorgers en het aanpakken en opsporen van overbelaste mantelzorgers is dus van groot belang. Hierbij spelen de gemeenten een grote rol, net als het steunpunt huiselijk geweld en het steunpunt mantelzorg. De staatssecretaris geeft aan dat deze steunpunten versterkt dienen te worden. De vraag blijft dan wel hoe die moeten worden opgespoord. Het versterken van een steunpunt levert immers niet automatisch meer meldingen op. Hoe gaan wij ook op dit punt van onmacht naar kracht? Hoe kunnen wij de respijtzorg versterken zodat deze een signaalfunctie krijgt bij ouderenmishandeling? Wat kunnen de ouderenbonden in de gemeenten zelf doen? Ik geloof dat mijn collega van GroenLinks daarover ook een opmerking maakte. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Sociaal isolement is een belangrijke risicofactor voor financiële uitbuiting. De staatssecretaris gaat hiermee aan het werk in het overleg met de VNG en de centrumgemeenten. De staatssecretaris wil eenzaamheid bestrijden, maar eenzaamheid is ook volgens het CDA de uitdaging van deze eeuw. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij een en ander voor zich ziet? Hoe wil zij die eenzaamheid gaan bestrijden? Heeft zij een concreet aanvalsplan voor ogen?

Gemeenten voeren de regie in het opzetten, inrichten en uitbouwen van beleid ter preventie en bestrijding van huiselijk geweld. Gemeenten hebben dan ook de taak om een effectieve aanpak van ouderenmishandeling mogelijk te maken. Zij kunnen bijvoorbeeld informatie verstrekken, afspraken maken met organisaties, afstemming bevorderen, partijen bijeenbrengen en samenwerkingsovereenkomsten sluiten. Het Landelijke Platform Bestrijding Ouderenmishandeling heeft good practices, onder andere uit Twente en Rotterdam, omgezet in kaarten. De vraag is op welke wijze de staatssecretaris de gemeenten kan aansporen om deze prestatievelden ook voor kwetsbare ouderen in te zetten. Met andere woorden: ook bij de gemeenten moet het taboe eraf.

Er wordt gesproken over ondermelding. Op de website van MOVISIE over het tegengaan van ouderenmishandeling staat dat de cijfers over de afgelopen jaren slechts het topje van de ijsberg vormen omdat slechts een deel van het gehele netwerk van meldpunten en consultatienetwerken in Nederland gegevens aanlevert voor het landelijk overzicht. Waarom worden de gegevens niet aan elkaar gekoppeld? Wat kan de staatssecretaris doen aan die ondermelding? Klopt het dat de IGZ zich niet bemoeit met meldingen in de thuiszorgsituatie maar alleen in verzorgings- en verpleeghuizen? Hoe zit het dan met de thuiszorgmedewerkers? Waar melden zij? Graag een reactie.

Tot slot, de CDA-fractie heeft in de schriftelijke ronde vragen gesteld over de relatie tussen ouderenmishandeling en opleidingsniveau. De staatssecretaris gaf aan dat het Nationaal Ouderenfonds heeft geconstateerd dat er veel verschillende opleidingsniveaus in verpleeg- en verzorgingshuizen aanwezig zijn maar dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de relatie tussen ouderenmishandeling en opleidingsniveau. De staatssecretaris gaf aan dat in de opleiding aandacht wordt gegeven aan professionalisering maar is het niet zo dat gewaarwording en besef iets anders is dan een opleidingsniveau en professionalisering en dat juist aan besef en gewaarwording in opleidingen en cursussen concreet aandacht moet worden geschonken? Wij pleiten daarvoor. Graag een reactie.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Mevrouw Uitslag heeft het terecht ook over de ondermelding. Dat hebben wij ook gezien en dat baart ons zorgen. Betekent dit dat het CDA ook vindt dat er een meldplicht moet komen voor de professionals?

Mevrouw Uitslag (CDA):

De inkt onder de meldcode is net droog. Ik vind de meldcode een heel mooi instrument omdat die ook een stappenlijst kent waarbij meteen actie wordt ondernomen, dus de code is iets wat de kwestie bespreekbaar maakt daar waar het probleem is ontstaan. De meldplicht maakt dat mensen verplicht zijn te melden en dat zij ook straf kunnen krijgen als zij dat niet doen. Ik zou zeggen: laten wij zorgen dat die meldcode goed wordt uitgevoerd. Mensen in de praktijk geven zelf aan dat zij daarmee willen werken, juist omdat dit meteen overgaat tot actie en het ook bij de kwestie blijft. Van een meldplicht voorzie ik dat die ertoe zou kunnen leiden dat mensen met een vinger gaan wijzen, terwijl die niet concreet iets doet aan het probleem. Ik vind dit wel een heel lastige kwestie.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Dit is eigenlijk een debat over waarden en normen dat voor het CDA heel herkenbaar zou moeten zijn. De waarde dat je mishandeling wilt tegengaan en de norm daarbij dat je zegt: in deze situatie hoef je je dus ook niet druk te maken als professional of je wel of niet in conflict komt met iemand en of je de relatie met diegene op het spel zet. Je kunt namelijk gewoon zeggen: sorry, maar ik moet dit melden. Ik zie die blauwe plekken, dus ik moet daar melding van maken, dan weet u dat. Je geeft de professional daarmee ook de rugdekking om ingeval van twijfel daarmee aan de slag te gaan. Zou dat voor de CDA-fractie toch niet ook een perspectief zijn om naartoe te werken?

Mevrouw Uitslag (CDA):

Laat het duidelijk zijn dat het CDA vindt dat er effectief moet worden opgetreden. Dat is het belangrijkste. Als er blauwe plekken worden gesignaleerd vinden wij dat er meteen actie moet worden ondernomen. Hoe komt dat? Heeft iemand een gevoelige huid of is iemand daadwerkelijk mishandeld? Wat wij belangrijk vinden is dat ook collega's onderling scherp zijn en elkaar durven aanspreken als er iets gebeurt in het team. Wij zien in de praktijk maar al te vaak dat mensen elkaar niet durven aanspreken. Volgens mij is het een heel gezond klimaat als mensen elkaar op de werkvloer in de ogen durven kijken en durven vragen: wat is hier gebeurd en wat heb jij daarmee te maken? Die code maakt dat je stapsgewijs een aantal zaken langsloopt om vervolgens tot een afgewogen oordeel te komen. Naar mij idee staat dat veel dichter bij die professional, dus ik kan mij voorstellen – men heeft er nu ook zelf voor gekozen – dat dat de eerste stap is. Maar nogmaals, dit is een lastig onderwerp.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Venrooy.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Dit interruptiedebat hebben wij over een aantal onderwerpen gehad, dus de mening van de CDA-fractie is mij niet vreemd. Ik deel die niet. Ik denk echt dat een meldplicht ook gewoon de ruimte biedt voor de professional om juist te interveniëren als je iets ziet. Ik vrees dat wij hier toch niet uitkomen. Als op een gegeven moment blijkt dat die ondermelding blijft bestaan, is de CDA-fractie dan wel bereid om toch de stap te zetten naar de meldplicht? Ik denk uiteindelijk, of het nu gaat om kinderen of om ouderen, dat mensen daar het meest bij gebaat zijn.

Mevrouw Uitslag (CDA):

Of er een causaal verband is met een meldplicht en of die ondermelding automatisch tot meer meldingen zou leiden weet ik niet. Voor mijn fractie is van belang dat hier zo veel mogelijk het taboe afgaat en dat mensen zich er niet voor schamen om hierover te praten, ook in het team en niet alleen daarbuiten, en dat er daadwerkelijk iets gebeurt. Ik vind het belangrijk dat mensen in veilige handen zijn daar waar zij opgenomen zijn. Vooralsnog zie ik de meldcode als een uitstekend instrument hiervoor. Mocht dat niet het geval blijken te zijn, dan zullen we verder moeten kijken. De eerste stap is echter de meldcode. Het moet gewoon werken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Voorzitter. Ik was heel blij dat ik van mevrouw Agema het woord "regenboogcoalitie" hoorde, want het onderwerp dat ter tafel ligt, gaat iedereen op dezelfde manier aan. Het is heel prettig om daar zonder energieverlies samen aan te kunnen werken.

Er is uit de vragen van de Kamer een aantal grote thema's gedistilleerd. Ik wil graag beginnen met het eerste thema: de straf op ouderenmishandeling. Voordat ik daarop inga, is het belangrijk om onderling helder te hebben wat volgens ons onder ouderenmishandeling valt en wat niet. Verder zijn er veel vragen gesteld over het door de ABVAKABO aan de inspectie aangereikte zwartboek. Ik leg de Kamer het volgende voor. Waar moedwillig, waar dan ook – dat kan in de thuiszorg, in een instelling of in een thuissituatie zijn – iemand die afhankelijk is, wordt geschaad voor het eigen gewin, daar is sprake van ouderenmishandeling. Daarnaast kan er sprake zijn van slecht management en van mensen die niet de juiste instelling hebben om voor ouderen te zorgen. Van beide categorieën zitten er waarschijnlijk voorbeelden in dat zwartboek van de ABVAKABO. Ik kan dat nog niet van elkaar onderscheiden. Daarom vond ik het ook zo belangrijk dat de IGZ dit ging uitzoeken. Er zijn bepaalde namen van organisaties die iedere keer terugkomen. Als dat namen zijn van instellingen die bij de IGZ hoog op de lijst staan, instellingen waarmee de inspectie vaak te maken heeft, dan zullen bij voorrang daarheen mysteryguests worden gestuurd enzovoort. In die zin is er een grote overlap tussen het rapport van de ABVAKABO en de lijst van de IGZ, maar er is ook een verschil. Dit is één ingrediënt om te bepalen waar we het precies over hebben.

Er is ook een flink aantal vragen gesteld over de aantallen. Het aantal van 200.000 was altijd een raming van MOVISIE. Bij de IGZ wordt alles wat met medewerkers te maken heeft, gemeld. De IGZ krijgt dus meldingen binnen van gevallen waarin medewerkers dingen hebben gesignaleerd of gezien. Dat liep in het begin heel snel, maar daarna zakte het een beetje in. Dat verbaast mij ook. De IGZ heeft het gevoel dat het in het begin, toen er nog heel veel bekendheid aan werd gegeven en het in de media was, "hot" was en dat het daarna een beetje is weggezakt. Dat is een heel belangrijk signaal voor ons; daar moeten wij wat mee. Een ander meldpunt is het Steunpunt Huiselijk Geweld in de gemeente. Ik kom daar straks op terug als ik nader inga op alle zaken waarmee gemeenten bezig zijn.

Wij moeten beginnen bij het begin: het moet eerst gesignaleerd worden. Als wij willen straffen, moet er ook aangifte gedaan worden. Hoe beter bekend is dat wij eraan hechten dat er aangifte gedaan wordt, des te vaker zal dat ook gebeuren. In het totaal van de campagne is het bekendmaken met dit fenomeen, erover durven praten en er ook boos over zijn, een belangrijk beginpunt. Mede namens de minister van Veiligheid en Justitie kan ik melden dat in de weging van de strafmaat de kwetsbaarheid van het slachtoffer een rol speelt en door de rechter meegenomen kan worden. Als er sprake is van uithuisplaatsing, moet de dader de kosten op zich nemen. Als de Kamer nog meer wetswijzigingen wil op het terrein van de strafmaat, moet zij bij mijn collega van V en J zijn. Hij heeft mij in een overleg aangegeven dat er op dit moment al mogelijkheden zijn om daders van geweld in afhankelijkheidsrelaties veel zwaarder te straffen dan daders van geweld in andere situaties.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Ik vraag de staatssecretaris om dit te specificeren. Ik ben blij dat het overleg met de minister van Veiligheid en Justitie heeft plaatsgevonden. Ik heb aangegeven dat de VVD-fractie graag een extra wetsartikel wil. Dat is iets voor de langere termijn, maar de staatssecretaris kan toch al vandaag afspraken met het OM maken om binnen de bandbreedte van de huidige strafmaat altijd aan de bovenkant te gaan zitten als er sprake is van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Dat kan op de korte termijn. Wat de rechter vervolgens beslist, is aan de rechter, maar aan zo'n afspraak met het OM hecht de VVD-fractie veel waarde.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik geloof dat alle partijen hebben aangegeven dat ze daaraan veel waarde hechten. Mevrouw Agema noemde ook een getal. Laten wij afspreken dat het uitgangspunt is: maximaal en zwaar straffen, opdat er een waarschuwende werking van uitgaat en voelbaar is dat de maatschappij misbruik van kwetsbaarheid niet accepteert. Ik spreek dit dus graag af. De mogelijkheden die V en J heeft, moeten maximaal benut worden. Er is geen extra wetsartikel nodig, maar als de Kamer dit op langere termijn toch wil van de minister van V en J, moet zij het verzoek daartoe vooral indienen.

Mevrouw Agema vroeg of er vaker ambtshalve vervolgd kan worden en, zo ja, of ik dat ga regelen. Dat is geregeld. In principe vindt er vervolging plaats. Als het slachtoffer zelf uit angst, schaamte of loyaliteit – daarvan kan sprake zijn in een thuissituatie – dat niet wil doen, dan wordt er zo veel mogelijk bewijs verzameld om dit plaatsvervangend te doen. Dat is het begrip "ambtshalve". Dit betekent dat ook als er een drempel is voor het slachtoffer om dit te doen, de maatschappij die functie kan overnemen. In antwoord op de vragen van mevrouw Agema zeg ik dus: ja, dat is ambtshalve zo.

Mevrouw Leijten heeft gevraagd hoe vaak aangifte wordt gedaan en hoe vaak er wordt vervolgd. Ik weet dat niet precies, maar ik vind het een goede vraag, met name omdat wij die aantallen nog aan het inventariseren zijn. Ik vind dus dat dat geteld moet worden. Als ik dat op tijd afheb, komt dat in de volgende brief over geweld in afhankelijkheidsrelaties. Een onderdeel dat daarbij zit, is dat er tijdens de verhoren wel zorgvuldig moet worden omgegaan met de slachtoffers. Dat hebben we ook wel eens besproken als het ging om kindermishandeling. Daar is expertise voor nodig. De politie besteedt daaraan op dit moment extra aandacht in haar opleidingen. Per regio zijn er taakaccenthouders huiselijk geweld. Hoe vaak dat tot resultaat leidt, wil ik graag inventariseren.

Mevrouw Uitslag heeft nog gevraagd wie waar meldt. Alle medewerkers melden bij de IGZ. Dat gaat dus niet alleen om instellingen, maar om alle medewerkers. Daar meld je als je twijfels hebt over wat een collega heeft gedaan. Als huiselijk geweld plaatsvindt in de thuissituatie, kun je melden bij de gemeenten, bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Hierover pratend kom ik op het thema van de verplichte meldcode en de meldplicht. Het was in mijn allereerste debat met de Kamer dat ik een papier kreeg waarop stond dat het meest effectieve instrument in huiselijke kring de verplichte meldcode is en het meest effectieve instrument in professionele kring de meldplicht. Aan die inhoudelijke onderbouwing is geen verandering gekomen. Ik zeg dit daarom gewoon nog een keer. Professionals die te maken hebben met thuissituaties – ik heb dat gisteren nog gecheckt – zeggen nadrukkelijk dat zij een fijngevoeliger instrument willen, de verplichte meldcode. Daar is ook een heel goed stappenplan voor met een app. Daarmee kunnen ze goed uit de voeten. De artsenorganisaties zijn daarmee ook goed aan de slag. Een meldplicht in de heel tere situaties waarin verschillende loyaliteiten spelen, wordt getypeerd als een hamer waarmee je op een mug moet jagen. Dat wordt gezien als een te grof instrument, dat mogelijk contraproductief is. Ik laat het daarom aan het oordeel van de Kamer over in hoeverre de schijn van meldplicht meer effect teweeg zal brengen dan de verplichte meldcode. Dit was mijn reactie op het herhaalde verzoek om een meldplicht.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

De staatssecretaris pleitte zojuist voor de aangifte ambtshalve. Ze zegt dat ze toch niet zo'n voorstander is van de meldplicht. Dat bevreemdt me wat, want juist het creëren van een duidelijk kader van wanneer je iets wel of niet doet, moet professionals rugdekking kunnen geven. Zij kunnen daardoor tegen iemand zeggen dat het misschien jammer is, maar dat zij een melding moeten doen. Zij zullen zeggen dat het nog gewogen wordt en dat iemand dus langs zal komen of dat het wordt nader bekeken. Ik denk dat dit veel meer helderheid geeft, vooral omdat we met elkaar constateren dat we nu het topje van de ijsberg van meldingen zien.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Er is kennelijk een misverstand over wat de verplichte meldcode is. De verplichte meldcode is een vorm van meldplicht, maar in vijf stappen. De professional die onraad bespeurt, is verplicht om een aantal stappen te zetten. De eerste stap is om zich te vergewissen van wat hij gezien heeft, daar een second opinion over aan te vragen en het dus te bespreken. Dit betekent dat er al twee mensen gesproken hebben over dit fenomeen voordat de professional objectief moet weergeven wat hij gezien heeft. Als hij die stappen heeft doorlopen en nog steeds het idee heeft dat hij echt wat heeft gezien, moet hij dit ook melden. Wat dat betreft is het eerder een zorgvuldigheidsstappenplan om de professionals te helpen sneller te melden dan dat het een zwakker instrument is. De professionals ervaren dit als een enorme steun in de rug.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Het is best een precair onderwerp. Ik herken het ook uit de tijd dat ik werkzaam was bij de sociale dienst. Toen werd er soms heel lelijk gedaan in de wachtkamer en zeiden medewerkers: ik doe geen aangifte, want ach, er gebeurt altijd wel wat. Er wordt vergoelijkend over gedaan. Dan zei ik altijd: jij kunt het misschien zelf wel acceptabel vinden, maar als wij dit accepteren, doe je dit ook een collega aan. Ik zie daarin een analogie. Er is heel veel ruimte voor interpretatie voor de professional, waardoor ik bang ben dat degene die wordt mishandeld, langer wordt mishandeld omdat er heel veel tijd overheen gaat, dan wel dat hij er uiteindelijk niet bij gebaat is. Als wij niet nu tot een meldplicht kunnen komen, kunnen wij die dan in de pocket houden en er na een evaluatie over een halfjaar of een jaar naar kijken?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik ben het niet eens met de setting die mevrouw Venrooy schildert. Medewerkers schrikken juist ontzettend als ze een vermoeden hebben. Zij willen daar dan heel graag wat aan doen en gebruiken die meldcode dan juist heel goed. Als het een zwakker instrument lijkt, kun je het ook de "meldplicht in vijf stappen" gaan noemen. Daar heb ik helemaal geen bezwaar tegen. Maar de professionals zeggen juist dat ze op deze manier veel sneller uit de voeten kunnen met de afwegingen die ze moeten maken. Ze hoeven immers niet wekenlang te tobben, want ze hebben op hun mobiele telefoon die vijf stappen staan. Ze kunnen meteen iets doen. Het is een versnelling en een verbetering.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Ik beoog met die meldplicht juist duidelijkheid. Een wet schept duidelijkheid, evenals een norm of een plicht. Dit is bedoeld als rugdekking voor de professional om professioneel te kunnen handelen en de mensen te helpen die worden behandeld door die professional. Op dit punt blijft de VVD-fractie van mening verschillen met de staatssecretaris, maar ik zal het nauwlettend in de gaten houden.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Mevrouw Dijkstra van de D66-fractie heeft gevraagd hoe de aangiftebereidheid en de registratie kunnen worden verbeterd. Daar is de politie heel erg mee bezig. Zij houdt het aantal aangiften bij, waaronder het aantal mishandelingen. Een en ander is ook meegenomen in de voorlichtingscampagne over ouderenmishandeling, die morgen start. Er is geen uitsplitsing naar onderdelen. Dat zou handmatig moeten worden uitgezocht, maar er is wel een toename van het aantal meldingen waarneembaar. De politie wordt ook betrokken in de awareness van ouderenmishandeling.

De vraag over de crisisopvang van de dader heb ik beantwoord.

Ik kom bij diefstal. Mevrouw Agema haalde de film aan. Daarin is heel duidelijk geworden dat wij ons soms helemaal niet kunt voorstellen dat je over je hart kunt verkrijgen om zoiets gemeens te doen. Het goede van het afgelopen anderhalf jaar is dat niemand dat meer kan zeggen. Zoals mevrouw Agema al zei: mensen zinken nu eenmaal zo laag dat ze dat over hun hart verkrijgen. Diefstal is een ingewikkelder probleem, omdat wij te maken hebben met een groep mensen die zeggen dat er iets gestolen is ook als er niets gestolen is, maar ze iets op een verkeerde plek hebben neergelegd. Daarom moeten wij ervoor zorgen dat, als wij die dingen aan het uitzoeken zijn, er experts bij zijn die die verhalen goed kunnen wegen.

Daarmee is weer een extra compartiment aangeboord van de ingewikkeldheid van dit probleem. Naarmate wij er meer mee bezig zijn, zullen wij merken dat wij iedere keer weer bij elkaar zullen moeten gaan zitten om te bekijken wat wij weer met dat uitdaginkje moeten doen. Diefstal wil ik echter graag nog op de agenda zetten, want daar zijn wij nog niet klaar mee.

Ik kom op de registratie van medewerkers. Met ActiZ, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de juridische medewerkers zijn wij aan het zoeken hoe wij die zwarte lijst kunnen samenstellen. Het is dus niet de vraag of wij hem kunnen samenstellen, maar hoe wij hem kunnen samenstellen. Ik noem een paar haken en ogen daaraan. Je wilt natuurlijk weten wie er op zo'n lijst staat, maar je kunt ook niet zomaar iemand erop zetten die er misschien niet op thuishoort. Je hebt een bepaalde bewijslast nodig. De lijst zal transparant moeten zijn. Degene die erop komt te staan, moet zich daartegen kunnen verdedigen.

Er is privacywetgeving. Het is nog zo makkelijk niet, maar er zijn meer plekken in het zorgdebat waar we aan het zoeken zijn naar een transparante registratie van medewerkers die we niet meer op de werkvloer willen hebben. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld in de kindermishandeling. Wat dat betreft, kan dit in één beweging worden meegenomen. De aspecten zijn voor al die registers namelijk hetzelfde. Het is dus niet de vraag of we het willen maar hoe we het gaan doen. Hiermee heb ik mijn blokje over de plegers afgerond.

Mevrouw Gerbrands (PVV):

Wij hebben een vraag gesteld over het ambtshalve vervolgen. Dat gebeurt wel in de thuissituatie, maar nog niet als er sprake is van geweld in instellingen. Daar ging onze vraag meer over. De instelling of de bewoner moet aangifte doen, maar dat gebeurt niet. Waarom kan daar niet ambtshalve vervolgd worden als dat opgemerkt wordt?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Als dat niet gebeurt dan is dat niet terecht. De afspraak is namelijk dat het wel gebeurt en dat instellingen aangifte doen. Als mevrouw Gerbrands meldingen heeft dat dit niet gebeurd, moet ik erachter aangaan, want het is wel de bedoeling. Er is één maat voor alle vormen van ouderenmishandeling waar dan ook. Als dat niet gebeurt, wil ik dat graag weten, want dan gaan we daarover in gesprek.

Mevrouw Gerbrands (PVV):

Het gebeurt heel vaak niet omdat instellingen bang zijn voor reputatieschade. Het is bekend dat dit heel vaak binnenshuis en onder de pet gehouden wordt. We zullen alles doorsturen, want ook in instellingen moet ambtshalve vervolgd kunnen worden.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik denk dat mevrouw Gerbrands gelijk heeft. Ik denk dat instellingen die hier streng op zijn hun reputatie beter beschermen dan die die er niet streng op zijn. Wat dat betreft zijn de mogelijke middelen op dit moment misschien beter dan voorheen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Komt de staatssecretaris zo te spreken over mantelzorgers?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Daar kom ik zo op onder het kopje "gemeenten". Mijn ambtenaren hebben de blokjes verder ingedeeld, dus voor mij wordt het ook een beetje een verrassing welke blokjes eruit zullen rollen. De gemeenten zijn een groot en belangrijk onderdeel en dat zal ik apart behandelen.

Ik heb hier aan aantal antwoorden op de vragen over de medewerkers. Het overgrote deel van de medewerkers zorgt lief voor hun cliënten. Dat hebben alle woordvoerders geconstateerd. Wat we hier zeggen over ouderenmishandeling en mantelzorgers geldt voor een minderheid en mag het imago van de ouderenzorg niet schaden. De ontwikkeling van vaardigheden voor zorgpersoneel is heel belangrijk. We zijn bezig met de e-learningmodules die voor het begin van het nieuwe schooljaar klaar zullen zijn. Velen vinden die e-learningmodules niet genoeg, terwijl ze verschrikkelijk leuk zijn om thuis te doen en voedzaam zijn als het gaat om kennis en vaardigheden. Dat wil ik nog wel even opmerken. Daarnaast zijn we met de branche bezig om te bekijken hoe we inhoudelijke ondersteuning kunnen geven. We hebben allerlei instrumenten, waaronder stagefondsen. Daar geven we aandacht aan en zijn we hard mee bezig.

Mevrouw Dijkstra heeft wat betreft de verspreiding van kennis onder medewerkers gevraagd waar het misgaat. Ik denk niet dat het misgaat. Ik denk dat mensen het zich niet kunnen voorstellen. Daarom is die campagne die morgen start zo belangrijk voor het besef en de gewaarwording. Dat ik in gesprek ben met de opleidingsinstituten weten de woordvoerders.

Een vertrouwenspersoon in de instellingen is een goed idee. Met name vanwege het taboe moet er laagdrempelig en eventueel ook zonder dat anderen dat hoeven te weten een gesprekje kunnen plaatsvinden. Dat past ook in de afwegingen van beoordelen wat je gezien hebt. Volgens de Arbowet is het verplicht. Ik kan erachter aangaan om te bekijken of dit geëffectueerd wordt.

Dan kom ik op dingen die al mogelijk zijn en waarvan ik wil bekijken of ze maximaal worden ingezet. Daarmee kom ik op de mogelijkheden van gemeenten. Ik vind het een heel goed punt. Vandaag wordt er niet gesproken over de wet waar ondervoeding onder zou kunnen vallen, maar wel over de Wmo. Er zijn verschillende kapstokjes in het gemeentebeleid waaraan veel meer kan worden opgehangen ter bescherming van ouderen. Ik heb met de gemeenten een aantal afspraken gemaakt over de inzet van de gelden die nu extra beschikbaar zijn. Daarachter zit een hele gewaarwording verborgen. Ik voel evenals de Kamer de urgentie om actief met de gemeenten en de wethouders in gesprek te blijven. Er is wat lucht gekomen op het gebied van de Wmo, dus er moet ruimte zijn om inhoudelijke thema's op gemeentelijk niveau te agenderen. Ik vind dat een goed plan. Ik heb de Kamer de aanknopingspunten al gegeven. Ik heb afspraken met de gemeenten gemaakt. Ik zal daarover rapporteren in de volgende brief over geweld in afhankelijkheidsrelaties, zoals mij is gevraagd. Als tussenstap kan ik het in gesprek met de gemeenten agenderen tijdens een informatie- of ontmoetingsbijeenkomst. Het lijkt me een mooie stap om dit met de regenboogcoalitie te bewerkstelligen. Wij moeten zo veel mogelijk goede ideeën uitwisselen en er zo veel mogelijk druk achter zetten. Ik denk dat er op dit gebied veel meer kan.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik bedank de staatssecretaris voor haar antwoord. Hoe precies wil zij de monitor inzetten? Inmiddels hebben wij een monitor gehad over de implementatie van de Wmo. Uit mijn hoofd gezegd, was de conclusie daarvan dat gemeenten meer beleid hebben gemaakt op het gebied van vrijwilligerswerk en mantelzorgondersteuning dan voor de invoering van de Wmo. Inmiddels voeren zij het vrijwilligerswerkbeleid ook wat beter uit, maar de conclusie was dat het beleid mantelzorgondersteuning een papieren beleid is. Dat kunnen wij ons niet permitteren als wij mantelzorgers willen ontlasten in het kader van preventie van ouderenmishandeling. Is de staatssecretaris bereid om de implementatie en de actieve opstelling van gemeenten minutieuzer te onderzoeken, per gemeente? Ik wil geen landelijke impressie, maar namen en rugnummers.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik weet niet of het zo gedetailleerd gaat lukken voor de volgende brief over geweld in afhankelijkheidsrelaties. Ik begrijp dat mevrouw Wolbert wil dat wij beter de vinger aan de pols houden bij de gemeenten. Ik zeg toe dat wij in het kader van de preventie van ouderenmishandeling aan de gemeenten zullen vragen wat er in de plannen ter ondersteuning van mantelzorg staat en wat de daadwerkelijke output is. Er zijn goede afspraken over gemaakt en er is geld voor beschikbaar. Dit is een manier om het geld te oormerken. Daarmee kom ik ook tegemoet aan de vraag van mevrouw Voortman, die zich afvroeg hoe wij ervoor zorgen dat het geld daar precies terechtkomt. Dit betekent dat de plannen ook als effectief moeten worden teruggerapporteerd. Daarmee zwepen wij de bereidheid van de gemeenten maximaal op, want zij zullen de geborgenheid van hun eigen ouderen hierbij ook in gedachten hebben.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Ik begrijp dat wij over dit punt moeten spreken, maar de Wmo is een wet over gedecentraliseerde bevoegdheden, die bij de gemeenten liggen. Ik hoor de staatssecretaris opeens over outputcriteria, over het oormerken van geld en over benchmarks praten. Ik wil graag van haar horen dat ik haar verkeerd heb beluisterd.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

U hebt mij verkeerd beluisterd. Ik heb juist niet gezegd dat ik ga oormerken. Ik heb afspraken met de gemeenten gemaakt en wij hebben als regenboogcoalitie ouderenmishandeling op de agenda gezet. Ook al gaan wij er niet over, als wij iets landelijk op de agenda zetten, hebben wij ook het recht om te vragen hoe effectief die afspraken zijn geweest. Dat is iets anders dan geld tot op de euro oormerken. Wij willen echter wel dat gemeenten de afspraken nakomen. Afspraken mogen geen papieren tijgers zijn.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Ik hoor in de beantwoording van de staatssecretaris dat er ook geen papieren rompslomp wordt veroorzaakt. Dat stelt mij gerust.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Er werd gevraagd of de gemeenten voldoende gebruikmaken van de informatie. Dat is een van de vragen die dan natuurlijk aan de orde komen. De vraag is dan wat zij hebben gedaan met de voorlichtingscampagne die wij starten.

Verder werd gevraagd wat wij precies gaan doen. Allereerst is er een handreiking gemaakt voor vrijwilligers, omdat vrijwilligers ontzettend belangrijk zijn om het voort te zeggen. Wij doen dit met de ouderenbonden. Binnen de groepen van ouderen zelf zijn ouderenbonden het aanspreekpunt geweest om deze campagne mee op te zetten. Dit is gebeurd langs hun adviezen. De campagne zal zich voortbewegen op de plekken die volgens hen het meest effectief is. Het is niet een top-downinitiatief dat wij achter het bureau hebben bedacht, maar het is nadrukkelijk in overleg met degenen over wie het gaat. Hen hebben wij gevraagd wat de plekken zijn waarop het bekend moet worden. Daarvoor hebben wij middelen ter beschikking gesteld. Het gaat om ouderen in hun eigen omgeving. De professionals benaderen wij zo veel mogelijk op de manieren die wij daarvoor ook hebben, maar dit is heel nadrukkelijk geënt op de ouderen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is goed om te horen. Ik had echter ook een specifieke vraag gesteld over de vrijwillige ouderadviseurs en de expertise die er is bij de ouderenbonden. Zijn die opgeleid?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Een deel van het geld wordt gekanaliseerd naar scholing van de vrijwillige adviseurs, want zij moeten in het kader van het actieplan geschoold worden. Dat is op advies van de ouderenbonden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben er heel erg blij mee om dat te horen. Over welk deel van het geld gaat het dan?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Dat zal ik in tweede termijn opzoeken. Het is in ieder geval genoeg.

De voorzitter:

Excuses dat ik even afgeleid was, maar mijn kleindochter is geslaagd voor haar eindexamen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Hoera! Gefeliciteerd!

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Gefeliciteerd, voorzitter!

De voorzitter:

Dank u!

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Mevrouw Leijten heb ik in een ander debat al iets toegezegd ten aanzien van het toedienen van kalmerende middelen in instellingen. In het kader van de nota van wijziging bij de wet zorg en dwang heb ik al gezegd dat het toedienen van kalmerende middelen een van de ongewenste zorg- en dwangmaatregelen is. Ik heb onderzoek daarnaar toegezegd, niet alleen naar Haldol maar naar ook andere middelen die het gedrag op een gegeven moment kunnen dempen.

Mevrouw Agema betreurde het controversieel zijn van de beginselenwet. Dat doe ik ook, want daaraan heb ik hard gewerkt. Het is een wetsvoorstel dat de positie van cliënten in zorginstellingen op een heel zuivere manier zekerstelt. Ik noem het nog een keer. Ook de wet cliëntenrechten zorg verbetert op een Europese en moderne manier de positie van cliënten in de langdurige zorg. Het is dus zelfs in Europa een thema. Wel hebben wij nog het voorstel inzake de wet meldcode. Dat is niet controversieel. Laten wij daarmee vooral doorgaan. Dat zal een enorme en brede stap zijn om mishandeling te voorkomen. Dat zal ik heel graag verdedigen, als de Kamer het op de agenda zet. Dan wil ik graag met andere banken dan de Rabobank afspraken maken als het gaat om de ondersteuning van de financiële zelfredzaamheid van ouderen in de thuissituatie. Dat is dus een sneeuwbaleffect.

Bij de analyse dat thuiszorgmedewerkers in het nieuws komen als daders kan een rol spelen dat ze steeds bij andere cliënten komen. Ik denk dat mevrouw Leijten bedoelde te vragen of het steeds dezelfde mensen zijn die je opnieuw terugziet. Dat weet ik natuurlijk niet. Maar dat kan ik laten onderzoeken. De tweede vraag die ze stelde is mogelijk een pleidooi voor kleinschaligheid geweest: zorg nou dat je als organisatie die mensen naar ouderen stuurt voor wie je je hand in het vuur wilt steken. Volgens mij is dat een belangrijk punt dat we moeten meenemen als we praten met instellingen waar het gaat om het tegengaan van ouderenmishandeling. Op beide punten ga ik dus met haar mee.

Mevrouw Leijten vroeg of ik bereid ben, in kaart te brengen wat het beleid is als mensen hun geld niet meer zelf kunnen beheren. Dat is onderdeel van het project Tegengaan van financiële uitbuiting. Daarvoor moet een stappenplan komen. Dat bespreken we met de senior advisors van de banken.

Ten slotte een heel brede vraag van mevrouw Uitslag. Heb ik een aanvalsplan tegen eenzaamheid? Had ik het maar. Ik heb straks mogelijkerwijs wel meer tijd, wat niet schertsend is bedoeld, want ik denk dat eenzaamheid een fenomeen is dat te maken heeft met individuele mensen die beter naar elkaar kunnen en moeten omkijken. In de tweede helft van de zomer zal ik daaraan binnen mijn partij zeker aandacht besteden in de campagne. Laten we in dit debat gezamenlijk aan management by speech doen, want dit is geen vraag die je aan één persoon kunt stellen. Voor iedereen geldt dat isolement een groot gevaar is voor de kwetsbare groepen in de samenleving.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb een vraag naar het onderzoek naar kalmerende middelen. Volgens mij is Haldol het meest gebruikt, waarmee het representatief is. Wanneer gaat dat onderzoek starten, wie gaat het doen en wanneer kunnen we de resultaten verwachten? Verder een vraag over het onderzoek naar de vraag hoe curators en bewindvoerders worden ingezet voor mensen in zorginstellingen die dat zelf niet meer kunnen. Ik snap het antwoord niet zo goed dat u daarover met banken in gesprek bent. Hoe gaan zorginstellingen daarmee om? Hoeveel zorginstellingen vragen dat zelf aan voor hun bewoners? Hoeveel zorginstellingen leveren vervolgens de curator of de bewindvoerder? Ik wil niet zeggen dat er heel veel mis gaat, maar dat er dingen mis gaan, dat weten we.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Dat klopt. Mevrouw Leijten had een vraag gesteld over onderbewindvoeringsstelling, dus wanneer iemand plaatsvervangend de financiële belangen van iemand behartigt. Wordt daarbij wel goed genoeg gekeken naar wie dat mag doen? Dat ga ik uitzoeken. De Universiteit van Nijmegen doet onderzoek naar het gebruik van psychofarmaca, en met name naar het onterechte gebruik daarvan. Dat doen ze in overleg met de IGZ, die daarvoor gegevens aanlevert. In tweede termijn zal ik antwoord geven op de vraag, wanneer de Kamer dat onderzoek ontvangt.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik ben blij dat dat door een universiteit wordt gedaan. Maar is het mogelijk voor medewerkers om zich te melden? Als je statistisch onderzoek doet, kan ik me namelijk voorstellen dat je niet de concrete gevallen naar boven brengt. Of kan de inspectie die rol op zich nemen? Het lijkt mij wel goed als dat duidelijk is.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik denk niet dat het goed of nodig is dat medewerkers dat melden. Ook dan heb je geen 100%-score. Bij mijn weten onderzoekt de inspectie dit aan de hand van de vragen die we in een eerder debat hebben gesteld. Dan wil je van alle bewoners en van alle mensen die dit slikken, weten wat de indicatie is. De IGZ is hierbij aangesloten en dit omvat volgens mij de door mevrouw Leijten gevraagde onderzoeksmethoden.

Mevrouw Gerbrands (PVV):

Collega Agema heeft een vraag gesteld over de verklaring omtrent het gedrag. Dat zou in de wet cliëntenrechten zorg of in de beginselenwet geregeld worden. Is dat op een andere manier te regelen? Hoe gaan wij dat doen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik denk dat wij daar nog manieren voor moeten vinden. Op zich geldt voor medewerkers in diverse compartimenten dat er een verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, maar het staat inderdaad in de beginselenwet en die is controversieel. Ik kijk dus eigenlijk naar de Kamer om te zien op welke andere manier zij dit eventueel zou willen regelen. Ik heb zojuist gezegd hoe dierbaar de beginselenwet mij is.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden. Er is behoefte aan een tweede termijn. Mevrouw Agema is er niet. Mevrouw Gerbrands neemt haar plaats in. Ik neem aan dat u daar allen mee akkoord gaat. Ja, dat is het geval.

Mevrouw Gerbrands (PVV):

Voorzitter. Wij hadden gevraagd naar de gratis hotels en opvangplaatsen voor daders die zich schuldig hebben gemaakt aan ouderenmishandeling. De staatssecretaris heeft geantwoord dat zij dit zelf moeten betalen. Zolang er nog gemeenten zijn die appartementen voor dit soort daders reserveren en speciale potjes op de begroting hebben staan om daders van dit soort geweld op te vangen, is het op papier misschien leuk geregeld, maar in de praktijk zeker niet. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit huis geplaatste daders van huiselijk geweld op kosten van de belastingbetaler tijdelijk elders onderdak krijgen;

verzoekt de regering, de kosten die gemaakt worden om tijdelijk onderdak te bieden aan daders van huiselijk geweld, te verhalen op de daders zelf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gerbrands en Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 180 (33000-XVI).

Mevrouw Gerbrands (PVV):

Tot slot heb ik nog twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de richtlijn ouderenmishandeling nog niet gereed is;

overwegende dat deze richtlijn belangrijke handvatten biedt voor zorgaanbieders, te weten: de meldplicht, de vergewisplicht en de verplichte verklaring omtrent gedrag voor zorgpersoneel en bestuurders;

overwegende dat de richtlijn met het controversieel verklaren van de wetsvoorstellen Beginselenwet AWBZ-zorg en wetsvoorstel CIiëntenrechten Zorg niet binnen afzienbare tijd gereed gemaakt zal gaan worden;

verzoekt de regering, de richtlijn ouderenmishandeling zo spoedig mogelijk gereed te maken en de in deze richtlijn ouderenmishandeling genoemde maatregelen in te voeren als beleid door zorgaanbieders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gerbrands en Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 181 (33000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ouderen steeds vaker het slachtoffer worden van mishandeling;

overwegende dat ouderen bewust als slachtoffer uitgekozen worden omdat zij een kwetsbare leeftijd hebben en hierdoor weerloze slachtoffers zijn;

verzoekt de regering, naar analogie van geweld tegen hulpverleners ook bij ouderenmishandeling een drie keer hogere straf in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gerbrands en Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 182 (33000-XVI).

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Voorzitter. In de eerste plaats wil ik de staatssecretaris bedanken voor haar antwoorden in eerste termijn. De conclusie van de PvdA-fractie is dat we een goed begin maken, maar dat we er nog lang niet zijn. Dat goede begin zit hem vooral in de verbeterde bewustmaking en kennis en informatie, zowel van beroepskrachten als van instellingen en vrijwilligers. Dat is een mooie constatering, maar ik memoreerde in de pauze zonet dat nu zo'n 10 à 12 jaar geleden de meldpunten huiselijk geweld in het leven werden geroepen en dat toen een speciale medewerker voor het tegengaan van ouderenmishandeling werd benoemd. Ik heb toen meegemaakt dat die mevrouw tegen iedereen moest vertellen dat dit bestond. We zijn nu 10 à 12 jaar verder, maar ik constateer dat we dit nu nog steeds moeten vertellen. We zijn nu gelukkig wel een stap verder, omdat er een instrumentarium is ontwikkeld. Zoals ik zal zei, het is een goed begin, maar we zijn er nog lang niet.

De Partij van de Arbeid heeft vooral de vinger willen leggen op een deel van de problematiek waarbij we met vereende krachten misschien wel grote stappen kunnen zetten en een grote slag kunnen maken: de ondersteuning van de mantelzorgers, omdat met name overbelaste mantelbezorgers onbedoeld in situaties komen van mishandeling, verwaarlozing of nog erger. De PvdA vindt het ontzettend belangrijk om te bekijken wat er precies, in detail, gebeurt. Ik heb hierover een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat mishandeling van ouderen op alle mogelijke manieren moet worden tegengegaan;

tevens van mening dat het al dan niet tegengaan van mishandeling voor niemand een keuze is, maar een morele plicht;

constaterende dat een groot deel van de ouderenmishandeling ontstaat als gevolg van overbelasting van mantelzorgers;

constaterende dat het opsporen en ondersteunen van mantelzorgers een gemeentelijke taak is in het kader van de Wmo, om op deze wijze overbelasting te voorkomen;

van mening dat gemeenten deze taak actief en met zichtbare inzet ter hand moeten nemen, omdat ook overheden een morele plicht hebben, en vrijblijvende beleidskeuzes over mishandeling door mantelzorgers hier niet op zijn plaats zijn;

verzoekt de regering, in de voortgangsrapportages over ouderenmishandeling voortaan per gemeente aan te geven, of er actief en zichtbaar beleid wordt gevoerd in het tegengaan van ouderenmishandeling, zoals actieve opsporing, ondersteuning en ontlasting van mantelzorgers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wolbert en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 183 (33000-XVI).

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor haar antwoorden. Het is duidelijk te merken dat zij zeer betrokken is bij dit onderwerp en dat zij hier ontzettend hard aan heeft gewerkt en werkt. Daarvoor een compliment.

Wij zijn bijzonder blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij bereid is om met het Openbaar Ministerie afspraken te maken over de strafeis. Dat scheelt inderdaad een motie. Het is onze wens dat het klip-en-klaar is dat de samenleving de mishandeling van mensen in een afhankelijkheidsrelatie niet accepteert. Dat wij dit nu afspreken, is voor ons de winst van vandaag; een helder signaal. Nu wordt een eis van het OM van vier jaar mogelijk voor zware mishandeling. Ik hoor graag van de staatssecretaris of ik dit goed heb begrepen.

Over de meldplicht blijven wij met de staatssecretaris van mening verschillen, evenals met een aantal andere partijen. Ik hoorde wat ruimte in de bijdrage van de Partij van de Arbeid. Daarom heb ik besloten om daarover een motie, die ik in mijn tas had, in te dienen. Deze luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de IGZ stelt dat er sprake is van ondermelding als het gaat om ouderenmishandeling;

overwegende dat een meldcode geen oplossing biedt voor ondermelding;

verzoekt de regering, de meldcode ouderenmishandeling te vervangen door een meldplicht voor professionals,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Venrooy-van Ark. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 184 (33000-XVI).

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Voorzitter. Wij zullen de praktijk nauwlettend blijven volgen. Wij hebben inderdaad stappen gezet, maar zijn er nog lang niet. Het is in het belang van alle mensen die hiermee te maken hebben, of ze nu werken in de zorg of als oudere mishandeling moeten ondergaan, dat wij ons hard blijven maken om dit tegen te gaan.

De voorzitter:

Mevrouw Dijkstra heeft zich verontschuldigd, ook bij de staatssecretaris. Het woord is aan mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Voor sommige onderwerpen geldt dat je er niet te veel politiek over moet steggelen maar dat er wel veel vragen te beantwoorden en dingen over uit te zoeken zijn. Mishandeling van ouderen is zo'n onderwerp. Ik vind het goed dat de staatssecretaris allerlei kerngegevens bij elkaar gaat zoeken. Hoe vaak wordt aangifte gedaan? Hoe vaak wordt er opgespoord? Het is zeer van belang dat wij ook weten hoe vaak instellingen aangifte doen. Het is zeer van belang dat wij weten hoe vaak medewerkers meldingen maken over collega's en hoe vaak daaraan wel of geen gevolg wordt gegeven. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dit allemaal meeneemt in haar onderzoek.

Ik vind het goed dat er onderzoek wordt gedaan naar het gebruik van kalmerende middelen in verpleeghuizen maar ook in andere intramurale zorginstellingen. Ik wilde eigenlijk een motie indienen om met gemeenten af te spreken dat ze per 2013 een plan hebben voor het melden en het voorkómen van ouderenmishandeling, maar ook voor het vervolg geven aan meldingen van ouderenmishandeling. Ik doe dat echter niet omdat ik denk dat de motie van mevrouw Wolbert al heel veel vraagt. Dat zou zo maar een signaal kunnen zijn voor heel veel gemeenten om zich te realiseren dat ze hier eigenlijk niets aan doen en om in beweging te komen. Als het nodig is om strakkere eisen te stellen, zien wij dan wel weer verder.

Mevrouw Uitslag (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen, maar ook voor het taboedoorbrekend bezig zijn. Ik zeg dat graag nogmaals.

De staatssecretaris heeft gezegd dat er een causaal verband zou kunnen zijn tussen media-aandacht en de stijging van het aantal meldingen. Hoe zit dat precies? Kan zij daar nog wat over zeggen? Als er een causaal verband bestaat tussen de media-aandacht en het aantal meldingen, wat kunnen wij daarmee vervolgens doen?

Ik heb een vraag gesteld over de koppeling van de verschillende meldpunten waarop ik nog geen antwoord heb gekregen. Ik breng deze vraag dus weer onder de aandacht van de staatssecretaris. Ik ben het zeer eens met haar onderbouwing inzake de verplichte meldcode in plaats van de meldplicht. Ik denk dat dit instrument de professionals zeer ten goede komt. Ook denk ik dat het effectief is en daar gaat het ons allemaal om.

De staatssecretaris heeft gemeld dat zij volop bezig is met het bevorderen van gewaarwording en bewustwording in cursussen van het feit dat ouderenmishandeling jammer genoeg bestaat. Ik dank haar daarvoor.

Tot slot is eenzaamheid iets wat wij met elkaar oplossen. Vroeger leerden wij een gedichtje op de zondagsschool: kijk eens om je heen, kijk eens om je heen, je bent niet alleen. Laten wij dat met elkaar nu eens in de praktijk brengen. Het is goed dat de staatssecretaris zich hiermee bezig gaat houden. Ik ga dat ook doen; het is een goed idee.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de bijdrage van de kant van de Kamer in tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Voorzitter. Ik begin met de beantwoording van de vraag die er nog lag van mevrouw Voortman van GroenLinks, namelijk hoeveel geld er gaat naar de coaching en scholing van adviseurs en vrijwilligers. Welnu, dat weten wij nog niet. Het moet nog worden uitgerekend. In de eerstvolgende brief kom ik daarop terug.

Mevrouw Leijten vroeg naar het onderzoek over Haldol. Dat kan in oktober tegemoet gezien worden.

Mevrouw Uitslag vroeg naar de koppeling van de meldpunten. Ik zal daar straks op antwoorden, maar wil eerst de moties bespreken.

In de motie op stuk nr. 180 vragen mevrouw Gerbrands en mevrouw Agema of de regering de kosten die gemaakt worden om tijdelijk onderdak te bieden aan daders van huiselijk geweld wil verhalen op de daders zelf. Het is een verantwoordelijkheid van de gemeenten, dus ik kan het zelf niet doen. Maar ik zal het onder de aandacht van de gemeenten brengen, want het is ondersteuning van het beleid. Als daaraan nog een keer herinnerd moet worden, zal ik dat graag doen.

In de motie op stuk nr. 181 van mevrouw Gerbrands en mevrouw Agema wordt de regering verzocht om het onderdeel "richtlijn ouderenmishandeling" uit de desbetreffende controversieel verklaarde wetsvoorstellen zo snel mogelijk af te handelen. Dat zal ik graag doen, behalve de onderdelen die door de Tweede Kamer controversieel verklaard zijn. Met de onderdelen waarmee ik beleidsarm kan doorgaan, zal ik dat zeker doen.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb een procedurele vraag, en die stel ik aan u, voorzitter. De motie gaat over het opstellen van een richtlijn ouderenmishandeling. Dat zou onderdeel zijn van een wetsvoorstel dat controversieel is verklaard. Als die motie wordt aangenomen, dan zegt de Kamer toch eigenlijk dat de staatssecretaris ruim baan heeft om dit gedeelte wel uit te voeren?

De voorzitter:

Ja, voor zover ik dat kan concluderen uit de informatie die er nu is, zegt de Kamer dat op dat moment inderdaad. Maar je weet nooit wat de Kamer een week later weer zegt. Dat staat weer in de sterren.

Mevrouw Leijten (SP):

Zo is dat met heel veel dingen, maar ik wilde dat even weten. De staatssecretaris heeft het namelijk in haar antwoord – en ik snap dat wel – over terughoudendheid en de demissionaire status. Ze zegt: ik weet niet hoe ver ik dan kan gaan met dat uitwerken, dat moet ik dan beleidsarm doen. Als wij echter zeggen: die richtlijn vinden wij een goed onderdeel van het hele wetsvoorstel, dat over 10.000 dingen gaat, we halen dat gedeelte eruit en daarmee mag u verder, staatssecretaris, dan hebben we toch eigenlijk vrij baan gegeven aan de staatssecretaris door die motie aan te nemen?

De voorzitter:

Dat is zeker waar, maar het kan de staatssecretaris natuurlijk niet ontzegd worden, haar eigen afweging te maken.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

De staatssecretaris zou het wel prettig vinden om die brede gedragenheid te ervaren. Ik ben zeker bereid om dan door te gaan met dit onderdeel.

De derde motie die door de leden Gerbrands en Agema is ingediend, de motie op stuk nr. 182, gaat over de drie keer hogere straf. De aanneming van die motie moet ik ontraden. Ik heb net al gezegd dat er binnen het instrumentarium van de aangiftes van de collega van Veiligheid en Justitie al behoorlijk veel instrumenten zijn om maximaal te straffen. Voor veranderingen van dat instrumentarium moet ik naar hem verwijzen, omdat het dan het Wetboek van Strafrecht aangaat. Het is dus geen onwil van mijn kant, maar dit is de limiet van mijn mogelijkheden.

De vierde motie van mevrouw Wolbert en mevrouw Voortman verzoekt erom, de gemeenten te vragen om voortgangsrapportages uit te brengen. Die motie zie ik als ondersteuning van beleid. Het moet bureaucratisch buitengewoon mager worden opgezet en ik zoek naar een manier om dat op eenvoudige wijze te doen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Dat lijkt mij ook heel erg belangrijk omdat wij de gemeenten natuurlijk niet willen belasten met extra administratie. Wat de PvdA betreft, mag dat in een soort stoplichtmodel: rood, oranje, groen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik zal kijken wat ik kan doen. Op de korte termijn kan ik een eenvoudige maat terugvragen. Ik denk dat we het bij de evaluatie van de Wmo zeker moeten meenemen in gedetailleerdere vorm. Dan moet de hele Wmo geëvalueerd worden, maar dan moeten we hier maar een gedetailleerd hoofdstuk van maken. Dat kan ik echter niet op zo korte termijn verwezenlijken.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

De staatssecretaris zei in de bespreking eerder al dat het de vraag was of het op heel korte termijn zou kunnen. Ik denk dat dit een mooie oplossing is. Korte termijn stoplichtmodel, lange termijn wat uitgebreider, maar dan gaat het over de evaluatie van de hele Wmo. Het hoeft niet per se worden meegenomen in de rapportage van dit najaar. Als het iets meer tijd kost, vind ik dat niet erg. Ik vind het wel belangrijk dat specifiek op ouderenmishandeling gemonitord wordt.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Ik wil de staatssecretaris toch even aanspreken in haar hoedanigheid als staatssecretaris die over de Wmo gaat. Bij de behandeling van de overheveling van de begeleiding heeft zij ervoor gestreden, de beleidsvrijheid bij de gemeenten neer te leggen. Wat ik nu hoor, is dat er toch via een omweg van alles wordt neergelegd. Iets wat zonder bureaucratie moet, komt eerlijk gezegd niet uit dit huis. Ik wil de staatssecretaris vragen of zij niet toch afstand wil nemen van deze motie.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Dat zijn twee benaderingen van een werkelijkheid die met elkaar lijken te botsen. Ik heb afspraken met de gemeenten gemaakt over hoe ze de gelden voor ouderenmishandeling inzetten. Je gaat daarover of je gaat daar niet over. Dat betekent echter niet dat je niet kunt nadenken over een nieuw landelijk beleid voor de vergroting van de bewustwording van ouderenmishandeling en over hoe gemeenten daarmee omgaan. Ik vind dat ik ze in alle goede bestuurlijke verhoudingen die vraag goed kan voorleggen. Ik heb niet meer en niet minder beloofd in reactie op deze motie.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Gaat de staatssecretaris deze motie dan zo uitleggen dat zij een handreiking aan de gemeenten stuurt? Of gaat ze de motie zo uitleggen dat zij een lijst aan de gemeenten stuurt die ingevuld moet worden op gemeentehuizen, waardoor het maar de vraag is hoeveel mantelzorgers er uiteindelijk door die vragenlijst geholpen worden?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Nee, bij een grote evaluatie van de Wmo, zoals ook mevrouw Wolbert zei, kunnen wij ouderenmishandeling in buitengewoon gedetailleerde vorm meenemen. Daar past een gedetailleerde vragenlijst bij. Bij dit ontzettend belangrijke onderwerp, dat wij landelijk op de agenda hebben gezet en waar ongelofelijk veel energie in gestoken is, kunnen wij papierarm, in samenspraak met de lokale overheden, monitoren hoe dat zich ontwikkelt. Ik zie niet waarom wij dat niet zouden kunnen doen. Dat is niet: je gaat erover of niet. Dat is: wij doen het samen en wij vinden het allemaal belangrijk.

Mevrouw Venrooy-van Ark (VVD):

Dit is een beetje het debat van de ontboezemingen, ook de ontboezeming van een oud-wethouder Wmo, die zegt dat zulke moties ertoe leiden dat in allerlei gemeentehuizen mensen bezig gaan met het invullen van lijsten en formulieren. Die energie kan beter gestoken worden in het daadwerkelijk ondersteunen van mantelzorgers en mensen die mishandeld worden.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

De interpretatie van mevrouw Leijten vind ik realistischer. Als in een gemeentehuis de vraag wordt neergelegd wat in die gemeente wordt gedaan aan ouderenmishandeling, kan de betrokken wethouder zich gaan afvragen wat daar eigenlijk aan wordt gedaan. Dat is naar mijn mening ten voordele van iedereen. Dat is heel wat anders dan de gemeenten beleidsvrijheid ontnemen. Wij interpreteren dit punt verschillend. Daar laat ik het bij.

De steunpunten huiselijk geweld kunnen nu al meldingen van mishandeling door professionals doorgeven aan de IGZ. De door mevrouw Uitslag beoogde koppeling tussen de beide meldpunten is er dus al. Ik kan wel onder de aandacht brengen dat op beide plekken kan worden gemeld.

De motie van mevrouw Venrooy-van Ark inzake de meldcode moet ik ontraden. Een meldplicht voor alle zaken vind ik geen goed instrument, dus ik ontraad de motie.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden.

Stemming over de ingediende moties zal aanstaande dinsdag plaatsvinden,

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 16.48 uur tot 17.30 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven