7 Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede uitbreiding van de reikwijdte ervan en wijziging van enige andere wetten (Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob) (32676).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom. Ik geef graag het woord aan de eerste spreker van de zijde van de Kamer, mevrouw Berndsen van de fractie van D66 met een spreektijd van vijftien minuten.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Een integer bestuur is van fundamenteel belang voor het functioneren van de rechtstaat. Dat de overheid alert is op mogelijke ondersteuning van criminelen en maffiosi of, nog erger, infiltratie daarvan in de overheid, is buitengewoon belangrijk. Het doel van de wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is bescherming van de eigen integriteit en die van de publieke voorzieningen. Punt; niets meer en niets minder.

Laten wij die doelstelling dan ook zuiver houden. Boeven vangen is een mooie bijvangst van de wet maar hij is daar niet voor gemaakt. Het kabinet zoekt de rechtsstatelijke grenzen op en sluipt eroverheen om illusies te creëren dat het alle criminaliteit kan uitsluiten en dat volmaakte preventie en handhaving mogelijk is. Als de politie het niet meer kan, moet het bestuur ten strijde trekken. Versterking van de bestuurlijke aanpak is een van de politieke mantra's van dit kabinet. Zo zien wij het aantal bestuurlijke bevoegdheden toenemen, maar de afkalving van grondrechten, zoals het recht op een eerlijk proces en privacy, en toename van de administratieve lasten is de prijs die wij ervoor moeten betalen. D66 is daarom van mening dat de bestuurlijke aanpak niet het antwoord is op het probleem als de strafrechtelijke aanpak faalt omdat politie en justitie over onvoldoende capaciteit beschikken of omdat de strafrechtketen niet optimaal functioneert. Verder zijn wij van mening dat de oplossing ligt in de verbetering van het strafproces. Er moet eerste een principieel debat worden gevoerd over de effectiviteit van de strafrechtelijke handhaving. Daar hoort naar de mening van mijn fractie de bestrijding van zware criminaliteit thuis.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik hoor pittige woorden uit de mond van collega Berndsen. De bestuurlijke aanpak voorziet in preventie. Daar zijn wij op uit; wij willen het misschien niet tot een strafrechtelijk traject laten komen. Preventie is het sleutelwoord en een geïntegreerde aanpak, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk, is noodzakelijk in de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Is mevrouw Berndsen dat met ons eens?

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik ben het met mevrouw Hennis eens dat het een bestuurlijk-preventief instrument is. Maar ik constateer dat met de uitbreiding de randen worden opgezocht in de zin dat daar waar eigenlijk het strafrecht zou moeten gelden, het bestuursrecht daarvoor in de plaats komt. Dat gaat mijn fractie eigenlijk een brug te ver. Maar ik kom daar straks verder over te spreken.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik ben benieuwd naar het verdere betoog, maar for the record: kan mevrouw Berndsen bevestigen dat juist dit wetsvoorstel voorziet in een verdere rechtsbescherming?

Mevrouw Berndsen (D66):

Zeker, en daar zijn wij ook blij mee. Verder ben ik toch wat kritisch.

Ik kom nu bij mijn derde punt. Ook mijn fractie wil dat iedereen in dit land zich veilig voelt, maar dat dient wel bereikt te worden met inachtneming van onze fundamentele grondrechten, die er juist zijn om ons te beschermen en ons veilig te laten voelen. Mijn fractie heeft dan ook twijfels over de uitbreiding van de reikwijdte van de Wet Bibob, en wel naar de sectoren vastgoed, kansspelen, vuurwerkimport, evenementen en headshops. Uit de beantwoording door de minister van schriftelijke vragen van de Kamer volgt dat in de periode van 2003 tot 2008 bijna 20.000 Bibob-toetsen hebben plaatsgevonden, maar dat gemiddeld bij gemeenten minder dan 4% en bij provincies minder dan 11% van deze toetsen heeft geleid tot een advies van het landelijk Bureau Bibob. Er zijn gemiddeld 240 adviezen en 50 aanvullende adviezen uitgebracht. De minister schrijft vervolgens dat aangenomen mag worden dat, wanneer met toepassing van de Wet Bibob een vergunning is verleend of ingetrokken, er sprake is van succesvol scheiden van de onder- en bovenwereld. Kwantitatieve gegevens ontbreken echter. Dit zijn toch geen cijfers om uitbreiding van de wet mee te kunnen onderbouwen? De vrees voor een waterbedeffect maakt het aanlokkelijk om de reikwijdte van de Wet Bibob steeds verder op te rekken. Dit vraagt wel om een stevige onderbouwing. Met de uitbreiding van de wet neemt de spanning met artikel 6 van het EVRM en de onschuldpresumptie verder toe. De Wet Bibob is immers een ingrijpend instrument. Je kunt mogelijk je bedrijfsactiviteiten niet meer uitoefenen. Door inschakeling van Bureau Bibob wordt de behandelingsduur van een vergunningsaanvraag vertraagd. Dat is vervelend wanneer je als beginnende ondernemer bedrijfseconomisch alles op orde hebt, maar niet aan de slag kunt.

De uitkomsten van het onderzoek van Regioplan naar de toepassing van de Wet Bibob in de gemeente Amsterdam laten zien dat de Amsterdamse ondernemers ontevreden zijn over de werkwijze van de gemeente. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat gemeenten beter naar de ondernemers luisteren en hoe gaat hij een werkbare Bibob-aanpak zoals in Utrecht stimuleren, zonder dat het bevorderen van de integriteit in het gedrang komt? Het stimuleren van een meer risicogericht beleid dus.

Wat de uitbreiding naar de vastgoedtransacties betreft …

De heer Bontes (PVV):

Ik zou graag van mevrouw Berndsen willen weten waar het aan ligt dat winkeliers bijvoorbeeld ontevreden zijn over de gemeente waar het gaat om de Wet Bibob. Ligt dat nu volgens haar aan de Wet Bibob zelf of komt dat doordat er vele bestuurlijke lagen zijn, zoals deelgemeenten en gemeenten, en dan nog coördinatoren die iets te zeggen hebben over Bibob?

Mevrouw Berndsen (D66):

Het heeft er ook mee te maken hoe de Wet Bibob wordt toegepast. In Utrecht gebeurt dat op een andere wijze. Daar zijn ondernemers wel tevreden. Dus het kan wel. Het ligt dan ook niet direct aan het instrument Bibob, maar kennelijk aan de toepassing ervan.

Ik had het over de uitbreiding naar de vastgoedtransacties. Het is mijn fractie onvoldoende duidelijk onder welke omstandigheden en op welke manier de overheid van de transactie kan afzien, mede gelet op het financiële belang dat het bestuursorgaan zelf heeft bij de onderhandeling. Welke verbintenisrechtelijke consequenties heeft het afbreken van onderhandelingen, zo vraag ik de minister.

De heer Bontes heeft een sympathiek amendement om te voorkomen dat de overheid huisjesmelkers faciliteert. Ik zou de minister willen vragen welke andere mogelijkheden hij ziet, buiten de Wet Bibob, om huisjesmelkers te kunnen aanpakken.

De wet voorziet in een uitbreiding van verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens zodat bestuursorganen rechtstreeks over deze gegevens kunnen beschikken. Vallen hier ook gegevens van geseponeerde strafzaken en lopende opsporingsonderzoeken onder? Wat als er later een vrijspraak volgt, zo vraag ik de minister.

De Raad voor de rechtspraak meent dat je een gedraging die een bestuurlijke boete oplevert niet onder de noemer "strafbaar feit" moet stellen. Met het door elkaar halen van begrippen vervaag je het onderscheid tussen het strafrecht en het bestuursrecht. Het is wetstechnisch minder praktisch, dat weet ik, maar toch wil ik de minister vragen om in de wet consequent te spreken van een strafbaar feit of een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Het wetsvoorstel breidt het begrip "zakelijke samenwerkingsverbanden" verder uit. Ik deel de bevindingen van de Raad van State op dit punt en vrees dan ook dat deze uitbreiding zal leiden tot rechtsonzekerheid en tot grotere, onnodige administratieve lasten. Waarom heeft de minister de adviezen van de Raad van State om de uitbreiding van het begrip "zakelijk samenwerkingsverband" te binden aan een termijn en een voorziening te treffen voor gevallen waarin iemand kan aantonen dat de relatie binnen die termijn duurzaam is beëindigd niet overgenomen?

De kosten van een Bibob-advies zijn hoog. De burger ziet zich geconfronteerd met kostendekkende griffierechten. De leges voor bestuursorganen voor een Bibob-advies zijn verre van kostendekkend. Het bestuursorgaan betaalt slechts € 500 voor een advies, waarvan de kostprijs zo'n € 19.000 bedraagt. Het kabinet wil het gebruik van de Wet Bibob stimuleren. Dat is mooi, maar tegelijkertijd moet je de kosten en de ingrijpendheid van het Bibob-instrumentarium voor mensen niet uit het oog verliezen. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Begin dit jaar ontving de Kamer een tweede nota van wijziging. De nota voorziet in een verdere uitbreiding, met vergunningverlening, in het kader van de exportcontrole op strategische goederen en diensten. Deze uitbreiding komt voor mij een beetje uit de lucht vallen. Ik heb hierover in eerdere stukken en onderzoeken naar de uitbreiding van de Wet Bibob niets gelezen, of wellicht heb ik het over het hoofd gezien, maar ik vraag de minister wat de concrete aanleiding en noodzaak is van die uitbreiding en waarom er geen advies is van de Raad van State.

Tot slot. Ik vind het heel positief – dan kom ik ook bij mevrouw Hennis – dat met dit wetsvoorstel mensen een betere rechtsbescherming krijgen in Bibob-zaken doordat zij een afschrift krijgen van het Bibob-advies. De aanvrager van een geweigerde vergunning heeft immers het recht zich te verzetten, maar dan moet dan wel effectief mogelijk zijn. Ik wacht met belangstelling de reactie van de minister af.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Nederland is een land van burgers. Burgers hebben rechten, maar zij moeten zich ook houden aan plichten. Dat is nodig voor de bescherming van het algemeen belang. Er zijn in Nederland echter ook heel veel boeven die zich, ten behoeve van het eigen gewin, niet houden aan wetten en regels. Dat is het verschil tussen de bovenwereld en de onderwereld. Elk land heeft te maken met georganiseerde criminaliteit, met maffiose organisaties die zich bedienen van afpersing en geweld. Soms groeien deze organisaties uit tot internationale netwerken van witteboordencriminelen. Zij onderhouden nauwe banden met de financiële sector en weten soms diep door te dringen in het bestuur van het land.

Als de onderwereld te veel vermengd raakt met de bovenwereld, komt de rechtsstaat in gevaar. Hoe groot is de onderwereld in Nederland? Hoe groot is de invloed van de georganiseerde misdaad binnen woningcorporaties, bouwbedrijven, de horeca, seksbedrijven, transportbedrijven en uitzendbureaus? Is ons land in de afgelopen jaren meer in de greep gekomen van internationale netwerken van criminelen? Kan de minister ons daarover iets vertellen? Kan hij ook zeggen welke politieke ontwikkelingen de onderwereld mogelijk meer ruimte hebben geboden? Zijn er naar zijn opvatting ook politieke besluiten genomen die de mogelijkheden van de onderwereld hebben vergroot? Ik denk aan open grenzen, aan vrij verkeer van goederen en diensten in Europa, aan de liberalisering van de woningmarkt, aan de verzelfstandiging van woningbouwcorporaties en aan het afbouwen van toezicht in de financiële sector. Welke politieke besluiten hebben mogelijk de ruimte voor de onderwereld vergroot? Ik ben benieuwd naar de beschouwing hierover van de minister.

De Wet Bibob geeft overheden een wapen in handen om zich te beschermen tegen infiltratie. Deze wet biedt vooral gemeenten en provincies de mogelijkheid om onderzoek te doen naar personen en bedrijven voordat deze gemeenten en provincies zaken met hen gaan doen. Uit een evaluatie is gebleken dat door de Bibob-onderzoeken vooral in de grote steden meer aandacht is gekomen voor integriteit van het bestuur. Deze gemeenten zijn zich er ook beter van bewust met wie ze allemaal in zee gaan. In dezelfde grote steden blijkt ook uitbreiding van deze wet gewenst. De vastgoedsector, de goksector, headshops en vechtgala's: ze kunnen allemaal onderwerp worden van onderzoek. Dat lijkt mijn fractie een goede zaak.

Wij zien wel dat de Wet Bibob in verschillende steden op een verschillende manier wordt gebruikt. In Amsterdam bijvoorbeeld, wordt bij het verlenen van een vergunning vaak een hele sector bekeken. Het gaat in Amsterdam dan om alle horeca, om alle afvalverwerkers, om alle prostitutiebedrijven, om alle gokhallen. In andere steden gebeurt dit veel selectiever. Wat heeft de voorkeur van de minister? Welke richting is volgens hem het meest effectief?

De SP-fractie is er heel blij om dat vastgoedtransacties onderwerp kunnen zijn van Bibob-onderzoek. Juist in de vastgoedsector lopen veel boeven rond. Je kunt je zelfs afvragen of gemeenten en provincies nog wel voldoende keuzemogelijkheden hebben. Kunnen zij nog voldoende kiezen tussen grote vastgoedbedrijven die grote projecten aankunnen en waaraan geen vlekje zit? Er zijn op dit moment weinig mogelijkheden om samenwerking alsnog op te zeggen als tijdens een onderzoek blijkt dat een gemeente al lopende contracten heeft met een bedrijf dat niet integer blijkt te zijn. Waarom acht de minister dit wenselijk? Welke mogelijkheden ziet hij voor gemeenten en provincies als zij alsnog van zo'n contract af willen komen?

Tijdens het vragenuurtje van 22 maart vorig jaar deed de minister een heel interessante uitspraak. Hij zei toen: een schikking in het vastgoed is als een schuldbekentenis. Juridisch gezien is dat natuurlijk niet waar, maar politiek gezien is dat misschien wel waar. Dat lijkt de minister in ieder geval te suggereren. Mogen wij hieruit opmaken dat overheden volgens de minister geen zaken meer zouden moeten doen met bouw- en vastgoedbedrijven die een schikking hebben gehad met het Openbaar Ministerie? Om welke bouw- en vastgoedbedrijven gaat het dan? Hoe ver gaan wij hierbij terug? Gaan wij terug tot de schikkingen bij de bouwfraude waarover de Kamer in 2002 een parlementaire enquête heeft gehouden? Kan de minister wethouders die een groot bouwproject zien aankomen, een lijstje geven van grote bouw- en vastgoedbedrijven waarmee de overheid nog wel fatsoenlijk zaken kan doen? Ik denk dat veel bestuurders zo'n praktische aanwijzing van de minister zeer op prijs zullen stellen.

Grote steden lijken goed op weg met de Wet Bibob. Zeker als het gaat om bouw- en vastgoedbedrijven lijken echter ook kleine gemeenten gevoelig voor omkoping en fraude. De minister zegt dat deze gemeenten kunnen samenwerken met een Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC). Ik geloof dat er tien zijn. Loopt dat een beetje? Hoe gaat dat in de praktijk? Stel dat gemeenten denken "zit het wel goed?", kunnen zij dan naar dat RIEC toe? Of is het ook andersom? Kan een RIEC actief gemeenten en provincies opzoeken als men denkt "daar deugt het niet zo"? Dat laatste lijkt mij handiger. Het is immers niet voor niets een informatie- en expertisecentrum.

De minister is niet bereid om de Wet Bibob uit te breiden naar uitzendbureaus. Waarom niet? Door de arbeidsmigratie, door de liberalisering van de arbeidsmarkt zien wij dat misstanden toenemen. Wie zitten daar allemaal achter? Hoe serieus neemt de regering het voornemen om vergunningen verplicht te stellen voor uitzendbureaus? Dat lijkt mij een voorwaarde om de Wet Bibob van toepassing te verklaren.

Afgelopen weekend zat ik te puzzelen over de volgende vraag. Wij hebben een lijst van sectoren waarnaar je een integriteitsonderzoek kunt doen. Die lijst gaan wij weer uitbreiden. Is dat wel altijd nodig? Sommige gemeenten hebben immers helemaal geen last van vechtsportgala's, maar daar is dan weer een wethouder die denkt: wij hebben een natuurcamping waar allemaal rare dingen gebeuren; ik wil daar wel eens een onderzoek naar doen. Hoe lang moet je deze lijst maken? Moeten natuurcampings op de lijst als daar in één gemeente gerommel mee is? Misschien is dat wel overbodig. Mevrouw Hennis-Plasschaert heeft ook zitten puzzelen. Zij zal er straks uitgebreid op ingaan. Haar suggestie vond ik wel een eyeopener. Haar voorstel is om die lijstjes buiten de deur te doen en, indien de wet dat toelaat, gemeenten zelf de ruimte te geven om te kijken waar het niet deugt. Ik vond dat wel een aardige suggestie. Het gaat immers om lokale, provinciale bestuurders. Zij moeten het gevoel hebben zaken te willen doen.

De heer Bontes stelt voor om een en ander uit te breiden naar huisjesmelkers. Ik vind dat fantastisch. De SP doet veel onderzoek naar huisjesmelkers. Onze jeugdafdeling ROOD kent ieder jaar een prijs toe aan de huisjesmelker van het jaar. Er is veel mis. Uitbreiding lijkt mij dan ook goed, maar wat zijn de mogelijkheden om geen lijstjes te gebruiken? Hoeveel ruimte kunnen wij gemeenten en provincies geven om zelf de verantwoordelijkheid te nemen?

De SP is voor een harde aanpak van de onderwereld. Wij kunnen beter te veel dan te weinig onderzoek doen: liever meer personen en bedrijven onderzoeken dan te weinig. Maar dan moeten wij wel stoer zijn naar twee kanten; daarin geef ik mevrouw Berndsen gelijk. Als wij vaker optreden, lopen wij ook de kans dat burgers ten onrechte onderwerp van onderzoek zijn, en dat kan heel ingrijpend zijn. Dat geldt ook voor je bedrijf. Mensen moeten voldoende mogelijkheden hebben om zichzelf te verdedigen. De minister neemt een aantal maatregelen om de rechtsbescherming te verbeteren. De SP heeft hier al heel lang op aangedrongen. Ik ben blij dat het nu gebeurt. Betrokkenen krijgen voortaan bijvoorbeeld een afschrift van het Bibob-advies. Maar is dat echt voldoende voor burgers om zichzelf te kunnen verdedigen? De geheimhoudingsplicht blijft bestaan. Mensen krijgen wel een dossier – dit geldt voor advocaten en aangeklaagden – maar hoe die informatie precies tot stand is gekomen, is en blijft geheim. Misschien kan een rechter daar eens naar kijken. Kan iemand dat onafhankelijk toetsen en kijken of het allemaal wel klopt? Anders heb je wel een dossier waar van alles in staat, maar weet je niet hoe men daar achter is gekomen; is het juist of is het allemaal roddel en achterklap?

De voorzitter:

Hebt u het lampje zien branden?

De heer Van Raak (SP):

Ik ga afronden.

De SP is heel gelukkig met de uitbreiding van de Wet Bibob. Wij zijn heel geïnteresseerd in de amendementen die zijn ingediend en in de reactie van de minister daarop. Wij willen wel waarschuwen dat dit geen alternatief mag zijn voor reguliere opsporing en vervolging. Het is goed dat er bij de verlening van een vergunning voor bijvoorbeeld de import van vuurwerk een Bibob-onderzoek mogelijk is. Wij moeten het echter wel allemaal controleren. Is er genoeg capaciteit? De regering gaat flink bezuinigen op het toezicht. We kunnen zo veel onderzoek doen naar de import van vuurwerk als wij willen, maar als er geen toezicht, inspectie, opsporing en recherche zijn, dan blijft het allemaal mooi weer spelen. Het is mooi als gemeenten niet met criminelen in zee gaan, maar is er genoeg capaciteit bij politie en justitie om dit soort criminele netwerken op te sporen?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Voorzitter. De VVD heeft er geen geheim van gemaakt dat zij de doelstellingen van het voorliggende voorstel evenals de uitbreiding van de reikwijdte naar andere sectoren steunt. Ik ben het natuurlijk met voorgaande sprekers eens als zij zeggen dat dit geen alternatief mag zijn voor reguliere opsporing en vervolging, maar wij zijn er net als de SP vol van overtuigd dat voorkomen moet worden dat het openbaar bestuur zaken doet met criminelen, dan wel criminelen op enigerlei wijze faciliteert. Dit schaadt immers niet alleen de integriteit van het openbaar bestuur, maar ontwricht uiteindelijk ook de samenleving.

Er worden vergunningen gebruikt om wederrechtelijk vermogen te investeren in een schaduwwereld, een criminele economie. Jaarlijks worden er miljarden in Nederland witgewassen. Dat zijn geen sprookjes. Het is reeds realiteit. De VVD-fractie is dan ook van mening dat het scheiden van onder- en bovenwereld bittere noodzaak is. Een versterking van de bestuurlijke aanpak ligt in de rede, waarbij preventie voor ons het sleutelwoord blijft, zoals ik al tegen mevrouw Berndsen zei.

Over de juridische houdbaarheid van eventuele Bibob-besluiten mag geen twijfel bestaan. Toch zijn er juristen die ons blijven wijzen op de zogenoemde accentverschuiving. Mevrouw Berndsen sprak daar net ook even over. Het exacte doel van de nieuwe Wet Bibob zou onvoldoende duidelijk zijn, ook nu de besluitingsbevoegdheid uit het wetsvoorstel is gehaald en besloten is de uitbreiding van de Wet Bibob te beperken tot sectoren waarmee de overheid een rechtsverhouding heeft. Zij stellen dat het oogmerk van preventie van criminaliteit dominanter is geworden of wordt ten opzichte van het oorspronkelijke integriteitsoogmerk. Dit zou niet zonder gevaar zijn voor het bestuur, omdat de Bibob-besluiten hiermee binnen de reikwijdte van artikel 6 EVRM zouden kunnen komen te vallen. Mijn vraag is net als die van mevrouw Berndsen: kan de minister hier nog een keer uitgebreid op ingaan? Niemand wil namelijk het risico lopen dat het voorliggende wetsvoorstel uiteindelijk contraproductief werkt. Zijn het reële zorgen of zegt de minister luid en duidelijk: nee, maakt u zich geen zorgen, die zorgen heb ik voldoende aangepakt en getackeld? Voor een deel daarvan geldt dat absoluut, maar omdat ik de ruis van de lijn wil hebben, hoor ik de minister graag hierover.

De VVD-fractie acht het van belang dat het Bibob-instrument zo goed mogelijk wordt benut. De realiteit is dat nog niet alle bevoegde bestuursorganen en aanbestedende diensten de wet toepassen en dat niet alle onderdelen van de Wet Bibob worden toegepast. Naast het landelijk Bureau Bibob hebben ook de RIEC's de taak om expertise te ontsluiten. Nemen alle gemeenten en provincies inmiddels ook deel aan die RIEC's? Daar verwees de SP ook al naar. Die RIEC's zijn er niet voor niks. De signalen zijn dat nog niet alle provincies en gemeenten deelnemen. Waar wacht men op, is dan de logische vervolgvraag.

De georganiseerde criminaliteit voelt zich namelijk niet gehinderd door gemeente- of provinciegrenzen en trouwens ook niet door landsgrenzen. Voor alle duidelijkheid, de georganiseerde misdaad is niet slechts een probleem van de grote steden. Sterker, de georganiseerde misdaad heeft bijna altijd zijn wortels in een samenleving op lokaal niveau. Dat erkent de minister ook. Het is voor de VVD dan ook van cruciaal belang dat alle gemeenten zich bewust zijn van de rol die ook zij, naast politie, justitie en FIOD-Belastingdienstachtige constructies, moeten spelen. Dat gemeente A dat niet doet, gemeente B wel en gemeente C een beetje, hebben die criminelen al snel haarfijn in de smiezen. Het waterbedeffect is dan ook heel snel realiteit.

In antwoord op eerdere vragen van de VVD onderkent de minister dit, maar hoe gaat hij er in vredesnaam voor zorgen dat al die gemeenten klaarwakker zijn? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat alle gemeenten zich bewust zijn van de rol die zij dienen te spelen in het kader van een adequaat integratiebeleid? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat alle gemeenten hun steentje bijdragen om te voorkomen dat misdaad wordt gefaciliteerd met vergunningen, aanbestedingen, subsidies en vastgoedtransacties?

De invloed van de georganiseerde criminaliteit en de gevolgen daarvan voor de samenleving mogen echt niet worden onderschat. We hebben het niet over kleine kruimeldieven, maar vaak over mensen die niets of niemand ontzien als ze het zo uitkomt. Het gaat om types die hun geld verdienen met bijvoorbeeld afpersing, fraude, geweld, intimidatie, bedreiging en/of handel in alles wat verboden is. De minister onderkent in de nota naar aanleiding van het verslag ook een ander verschuivingseffect, een verplaatsingseffect, een waterbedeffect of hoe je het ook wilt noemen. Het gaat om een waterbedeffect richting de terreinen van economische bedrijvigheid waarop de Wet Bibob niet van toepassing is. Door te benoemen sluit je expliciet uit. De minister stelde hierop dat nog altijd kan worden overwogen om de desbetreffende sector onder de werking van de wet te brengen. De VVD-fractie plaatst hier een vraagteken bij. Blijven we zo niet achter de feiten aanlopen en kan er wel snel genoeg geschakeld worden?

Het is een complexe wet, dus er zijn maar beperkte mogelijkheden voor de Kamer om interessante amendementen te maken. Ik heb het gevoel dat het op deze wijze voor criminelen in feite mogelijk blijft om ons een stap voor te blijven. Ik heb daarom met collega Çörüz van het CDA een amendement ingediend dat voorziet in een beperkte loslating. Specifiek betreft het subsidies en gemeentelijke vergunningen. Nu al bereikt ons bijvoorbeeld een oproep uit Rotterdam, een stad die de minister goed kent, om werk te maken van de lokale vuurwerkverkooppunten. De stad roept daartoe op omdat het Vuurwerkbesluit zal regelen dat er tot 10.000 kg geen vergunning meer nodig is. Daarmee dreigt in Rotterdam 98% van de verkooppunten buiten het bereik van de Wet Bibob te vallen, terwijl ervaringen in het recente verleden in Rotterdam hebben aangetoond dat dit wel degelijk van groot belang is: witwassen, handel in drugs, opslag en verkoop van illegaal vuurwerk en, ja, ook lidmaatschap van een criminele organisatie. Nogmaals, we hebben het niet over de kleine kruimeldief. Het uitgangspunt moet dan ook zijn dat voor zover voor bedrijfssoorten op lokaal niveau een vergunningstelsel bestaat dan wel wordt ingericht, ook de risico's op criminele facilitering moeten kunnen worden meegewogen bij de vergunningverlening. Ik vraag de minister uiteraard om een reactie op het voorgestelde amendement.

De heer Bontes (PVV):

Ik begrijp uit het verhaal van mevrouw Hennis-Plasschaert dat zij doelt op de APV, de algemene plaatselijke verordening. Kan zij mij een voorbeeld geven van een sector waarin het knelt en waarover de Wet Bibob zou moeten gaan? Heel veel zaken die genoemd worden, zoals vuurwerk, vallen al onder de vergunningplicht van bijvoorbeeld de milieudienst.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik noemde net het voorbeeld van de vuurwerkverkooppunten. Rotterdam heeft heel duidelijk uiteengezet dat daar nu juist een probleem zit door een wijziging van het Vuurwerkbesluit waardoor voor opslag tot 10.000 kg niet langer een vergunningplicht geldt. De stad stelt daarmee een probleem te hebben. Dat is precies een voorbeeld dat misschien in Rotterdam speelt maar in Almelo niet en waarbij je in feite een gemeente ietwat meer beleidsvrijheid moet geven. Uiteindelijk is de Wet Bibob een ultimum remedium. Je hebt een hele reeks weigeringsgronden voordat je tot toepassing van de Wet Bibob overgaat. Daar zit overigens ook heel vaak die administratieve last. We moeten niet net doen alsof we het geregeld hebben door alle sectoren te benoemen. Daarmee sluit je namelijk weer expliciet uit. Deze noodkreet uit Rotterdam is in dit kader een perfect voorbeeld.

De heer Bontes (PVV):

Het is mij niet helemaal duidelijk. Vuurwerk zou je kunnen toevoegen als dat nodig blijkt te zijn. Mijn ervaring leert dat vuurwerkopslag gebonden is aan allerlei regels. Vuurwerk moet worden opgeslagen in een bunker met een sprinklerinstallatie. Milieudiensten leggen die regels via de gemeenten al op aan de vuurwerkverkoop. Wat voegt de Wet Bibob daaraan toe?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik zal de heer Bontes het rapport zo direct achter de schermen laten lezen. Er is aangetoond dat de vuurwerkverkooppunten buiten het bereik van de Bibob gaan vallen door een wijziging van het Vuurwerkbesluit. Daardoor is tot 10.000 kg geen vergunning meer nodig. Dat is het verhaal. Daarmee dreigt 98% buiten de Bibob-boot te vallen, terwijl recente ervaringen hebben aangetoond dat juist die verkooppunten garant staan voor een flink fenomeen aan witwassen, drugshandel en opslag en verkoop van illegaal vuurwerk.

Ik wil graag de aandacht van de minister vestigen op de zorgen die er leven over vastgoedtransacties waarbij de overheid niet betrokken is. Ik spreek in het bijzonder over huizenveilingen. Steeds vaker wordt het sterke vermoeden geuit dat er in dezen zaken plaatsvinden die het daglicht niet kunnen verdragen, zoals het binnen enkele dagen doorverkopen met zeer forse winst, het optreden van voortdurend dezelfde tussenpersoon en ga zo maar door. Het is absoluut geen punt dat wij in het voorliggende wetsvoorstel moeten adresseren of vandaag moeten oplossen, maar wel iets wat wij serieus moeten nemen. Is de minister bereid om met de grote steden – ook dit speelt zich af in Rotterdam – goed te kijken naar wat er zich nu precies afspeelt rondom de huizenveilingen? Volgens mij past dit perfect in de aanpak van misbruik en criminaliteit in de vastgoedsector, zoals uiteengezet door de minister en zijn collega van Financiën in hun brief van 7 maart jongstleden, die de Kamer gisteren heeft ontvangen.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. De Wet Bibob is steeds meer een belangrijk en effectief instrument gebleken in het voorkomen en bestrijden van criminaliteit, al dan niet georganiseerd. Door de Wet Bibob kunnen bestuursorganen, vaak gemeenten en provincies, bedrijven en personen screenen voordat zij een vergunning, subsidie of aanbesteding gegund krijgen. Die screening is mogelijk voor bij in de wet vastgestelde economische sectoren. Uit de evaluatie van de wet uit 2007 komt naar voren dat er behoefte is aan uitbreiding van de wet naar andere sectoren. Daarin voorziet dit wetsvoorstel. Voor vastgoed- en grondtransacties waarbij de overheid als civiele partij betrokken is, voor de exploitatie van speelautomaten en headshops en voor het importeren van vuurwerk kan een Bibob-toets worden gevraagd. Daarnaast voorziet het voorstel in het verbeteren van de informatiepositie van bestuursorganen en de rechtspositie van de betrokkenen, de aanvragers van vergunningen en dergelijke.

Bij de Wet Bibob gaat het erom dat wij de misdaad tegenhouden en voorkomen dat de bovenwereld geïnfecteerd raakt door de onderwereld. Er zijn wijken waar criminele organisaties vanuit hun economische positie een schadelijke invloed hebben. Maatschappij en bestuur dienen beschermd te worden tegen deze corrumperende beïnvloeding door de al dan niet georganiseerde misdaad. De Wet Bibob biedt het bestuur de mogelijkheid om maatregelen te nemen die een ander doel hebben dan bestraffing. Dat is een andere maatregel dan een strafvorderlijke; het tegenhouden dus.

Ik heb slechts een aanvullende vraag of suggestie. In de schriftelijke inbreng heb ik de minister gevraagd naar de mogelijkheid om niet alleen bepaalde economische sectoren, maar desnoods ook een afgebakend geografisch gebied aan een Bibob-toets te onderwerpen. Als voorbeeld noemde ik de Wallen, maar wij kennen die gebieden ook in Noord-Brabant. In die gebieden komen naar mijn mening zo veel sectoren met een mogelijk criminele achtergrond samen, dat voor iedere onderneming in dat gebied een Bibob-toets mogelijk zou moeten zijn. De minister heeft op mijn vraag geantwoord dat de opsomming van die sectoren eigenlijk al voldoet en dat je daarmee bijna gebiedsgericht toetst.

Ik vrees dat andere malafide ondernemers in een bepaald gebied met een hoge concentratie aan criminaliteit anders hun heil zouden kunnen zoeken – het is al eerder genoemd – in activiteiten die als dekmantel kunnen dienen en niet onder de Wet Bibob vallen. Wij zien ook dat dit gebeurt. Als je een opsomming geeft, zijn er allerlei andere dingen die niet op je lijstje staan en die niet vergunningsplichtig zijn die gebruikt kunnen worden om de bovenwereld te infecteren met de onderwereld. In de evaluatie van de wet heeft Berenschot al eerder geconstateerd dat criminelen steeds meer hun toevlucht zoeken tot branches waarin minder toezicht is. Dat zien wij in bepaalde wijken in belwinkels, internetcafés, kapsalons of een slagerszaak. Hoe kan een dergelijk verschuivingseffect in bepaalde wijken worden voorkomen?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Mag ik hieruit opmaken dat de heer Marcouch bereid is om het voorgestelde amendement te steunen? Volgens mij voorziet dit amendement namelijk grotendeels in de problematiek die hij schetst.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik wil het amendement heel positief bekijken, maar ik heb het nog niet goed kunnen bestuderen. Volgens mij voorziet het amendement nog niet in mijn vraag. Ik wil het niet zozeer afhankelijk laten zijn van sectoren, maar het toepassen op een bepaald gebied waarin de misdaad overmatig aanwezig is. De lokale overheid, justitie en politie zijn daar op dit moment aan het opschonen. Op die manier wil ik voorkomen dat er nieuwe criminele investeringen ontstaan. Volgens mij biedt het amendement gemeenten de mogelijkheid om zelf sectoren aan te wijzen, terwijl ik het heb over gebieden die sterk door de georganiseerde misdaad en criminaliteit worden beïnvloed.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Dat is helder, maar ik vraag de heer Marcouch toch om het amendement nog een keer rustig te bekijken. Het lijkt me wat vergezocht om geografisch afgebakende gebieden in de wet op te nemen. Juist dit amendement kan voorzien in de behoefte waar de heer Marcouch op doelt.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik sta positief tegenover het amendement. Ik wil er dus heel goed naar kijken. Ik vraag de minister ook om mijn optie te bestuderen. Voor allerlei andere zaken wijzen wij namelijk ook risicogebieden aan. Wij kunnen dus ook Bibob-gebieden aanwijzen waarin wij de misdaad bestrijden en gebieden als het ware heroveren op criminele organisaties.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Dit veroorzaakt volgens mij een "megawaterbedeffect". Nogmaals, als de heer Marcouch bepaalde gebieden en sectoren benoemt, sluit hij daarmee andere gebieden en sectoren expliciet uit. Dan krijgen wij het waterbedeffect waar wij juist allemaal voor vrezen. Daarvoor vreest de heer Marcouch ook, zo blijkt uit de nota.

De heer Marcouch (PvdA):

Dat zou het geval zijn als de Bibob-toets het enige instrument was dat wij inzetten om de misdaad te bestrijden. Wij doen ook allerlei andere dingen. Het gaat mij erom, gebieden aan te pakken die op dit moment met veel criminaliteit en georganiseerde misdaad te maken hebben. De Wallen zijn daarvan een voorbeeld. Wij kennen die wijken ook in Brabant.

Voorzitter. Omwille van de tijd sluit ik mij aan bij het punt dat collega Hennis-Plasschaert over vuurwerk maakte. Dat punt wil ik ook gemaakt hebben. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister daarop. De minister noemt het importeren, maar wat doen wij met de criminaliteit en de misdaad die daarbij een rol spelen? Wat is de reactie van de minister op de hartenkreet van Rotterdam?

In het verleden zijn op basis van de Wet Bibob regelmatig vergunningen ingetrokken of geweigerd. Het ging daarbij om strafbare feiten. Dit is ook mijn reactie op het punt van mijn collega van de PVV. Intussen is gebleken dat verkooppunten gebruikt werden voor witwassen, drugshandel en dergelijke. Het is dus heel reëel om daar goed naar te kijken.

Ik kom op de kamerverhuursector. In het verleden hebben wij van de minister al de toezegging gekregen dat hij hier met de minister van BZK naar zou kijken. Het betreft de huisjesmelkers. Ook met het oog op het amendement van collega Hennis-Plasschaert vraag ik de minister wat de stand van zaken is.

Nogmaals, er zijn wijken waar criminele organisaties vanuit hun economische positie schadelijke invloed hebben op de maatschappij en het bestuur. Wat mij betreft staat de "bi" van "Bibob" daar ook voor. Maatschappij en bestuur dienen te worden beschermd tegen corrumperende beïnvloeding door al dan niet georganiseerde misdaad. De Wet Bibob biedt het bestuur de mogelijkheid om maatregelen te nemen die een ander doel hebben dan het bestraffen en tegenhouden van misdaad. Daarom verdient het wetsvoorstel de steun van mijn fractie.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. De antimaffiawet om de wannabe Goodfellas en Godfathers in Nederland aan te pakken, daar praten we vandaag over bij de wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen. Hoogleraar staats- en bestuursrecht Margriet Overkleeft zei terecht dat met de hele economie ook de criminaliteit globaliseert. Boeven volgen het geld, waar het ook te vinden is. Als wij ervoor zorgen dat ze aangepakt worden in Amsterdam, dan verhuizen ze gewoon naar Lutjebroek en gaan ze daar hun activiteiten ontplooien. Daarom is het goed om zo veel mogelijk offensieve instrumenten te hebben om criminelen aan te pakken.

Waar hebben we het eigenlijk over? In 1996 concludeerde de commissie inzake opsporingsmethoden, de commissie-Van Traa, het volgende: "Van verwevenheid van de legale bovenwereld in het algemeen en de criminele onderwereld is niet gebleken. De legale branches in ons land blijken in het algemeen niet door de georganiseerde criminaliteit te zijn geïnfiltreerd. Een uitzondering moet worden gemaakt voor de horecasector. De horecasector is doelwit van crimineel wit te wassen geld, het investeren van criminele vermogens en afpersingspraktijken. Ook de kwetsbaarheid van de transportsector voor de smokkel van illegale goederen is opvallend. De gelegenheidsstructuur die de afvalbranche, de autobranche en de bouwnijverheid bieden, is verontrustend."

Voorzitter. Voor de branches geldt dat de scheidslijn tussen organisatiecriminaliteit en georganiseerde criminaliteit soms flinterdun is. Een parlementaire werkgroep uit 2008 die onderzoek heeft gedaan naar de verwevenheid van de bovenwereld en onderwereld, concludeerde op zijn beurt weer dat de verwevenheid zich vooral manifesteert in de vastgoedsector. Het is daarom goed om met de tijd mee te gaan, ook als het gaat om wetgeving.

Sinds 1 juni 2003 kunnen gemeenten vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten weigeren als er een ernstig gevaar bestaat dat er uiteindelijk geld wordt witgewassen of strafbare feiten zullen worden gepleegd. De Wet Bibob blijkt in een behoefte van gemeenten te voorzien. Ik moet bekennen dat destijds de wet een dilemma was voor GroenLinks. Wij zien die verwevenheid van de bovenwereld en de onderwereld allemaal, maar we leven ook in een democratische rechtsstaat. Dat betekent dat wie niets gedaan heeft, ook niets van de overheid te vrezen heeft en dat van wie wordt vermoed dat die wel iets gedaan heeft, er sprake is van een eerlijke en zo transparant mogelijke procedure om iemands schuld vast te stellen. Destijds waren wij er niet van overtuigd dat bestuursrechtelijke afdoening een rechtvaardige uitkomst zou garanderen, aangezien de bestuursrechter uiteindelijk vooral toetst op rechtmatigheid en niet op rechtvaardigheid; er is sprake van een marginale toets.

De Wet Bibob beperkt zich tot specifieke branches waarvan vermoed wordt dat er serieuze risico's bestaan op criminele verwevenheid. Horeca, bordelen maar ook de belwinkels en de transportsector staan op de lijst. Daar komt nu ook de vastgoedsector bij. Ik zou ook de uitzendbranches kunnen noemen en al die duizenden Midden- en Oost-Europeanen die uitgebuit worden door allerlei koppelbazen. We moeten echter oppassen – daarin sluit ik mij aan bij de heer Van Raak van de SP – dat er niet een lijstje ontstaat waarbij we elke week als er weer een nieuw mediabericht is, een sector toevoegen aan de Wet Bibob. Ik denk niet dat dit de juiste gang van zaken is. Ik vraag de minister op dit punt inhoudelijk in te gaan.

De heer Bontes (PVV):

Ik hoor de heer Dibi zeggen dat er belwinkels aan de lijst zijn toegevoegd of op de lijst staan, maar volgens mij is dat echt een misverstand. Dat is absoluut niet zo.

De heer Dibi (GroenLinks):

Sorry, excuus, dat klopt. Dat is een fout van mijn kant. Belwinkels staan er niet op, maar op basis van wat we weten van belwinkels zou het niet verrassend zijn als een Kamerlid zegt: doe die belwinkels er ook maar bij. En daar moeten we voor oppassen, namelijk dat we niet lukraak allerlei zaken gaan toevoegen. Ik weet dat de heer Çörüz er een aantal zaken aan wil toevoegen, maar hij is niet de enige.

Ik sprak net over de uitzendbranche. We maken ons zorgen over de uitbuiting van Midden- en Oost-Europeanen. We weten dat er bij veel uitzendbureaus sprake is van malafide praktijken. Moeten deze dan ook maar worden toegevoegd aan de Wet Bibob of zijn er andere instrumenten?

Dan kom ik bij de rechtsbescherming. Naast het offensief aanpakken van criminelen moet er ook sprake zijn van rechtsbescherming van mensen, ondernemers, die een onderneming willen starten. Als er geen Bibob-advies beschikbaar komt voor de betrokkene, blijkt die rechtsbescherming in de praktijk niet zo vanzelfsprekend te zijn. Sterker nog, er zijn zaken stukgelopen op een vertrouwelijk gebleven advies waarin softe info van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) verwerkt was. Hoe begrijpelijk ook, betrokkenen moeten zich ten volle kunnen verzetten tegen een negatieve uitkomst. Door het onder de pet houden van het Bibob-advies, is de enige inhoudelijke heroverweging van de primaire beslissing onmogelijk. Het gaat namelijk vaak om moeilijk verifieerbare informatie.

Dit wetsvoorstel lijkt meer ruimte te geven om betrokkenen in kennis te stellen van de inhoud van het Bibob-advies. Deze ruimte is echter wel heel zuinig. Inzagerecht ontstaat namelijk slechts voor zover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing. Als de betrokkene krachtens artikel 33 gebruik wil maken van zijn recht op het indienen van een zienswijze, krijgt hij wel een afschrift, maar moet hij er tegelijkertijd publiekelijk zijn mond over houden. Zie het nieuwe derde lid van artikel 28. Dat betekent toch dat alles wat onder geheimhouding bekend is geworden, niet meer kan worden gebruikt in de bezwaarprocedure? Begrijp ik dat goed? Kortom, in hoeverre is het Bibob-advies vatbaar voor bestuursrechtelijke controle?

Deskundigen, onder wie hoogleraar bestuurs- en staatsrecht Margriet Overkleeft, waarschuwen voor de toenemende vervlechting van het strafrecht en het bestuursrecht. Het bestuursrecht wordt daarin een instrument voor de strafrechtpleging. Als een zaak te ingewikkeld is voor het strafrecht, wordt deze via een omweg, via het bestuursrecht, opgelost. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Het openbaar bestuur kan via bestuursrechtelijke arrangementen strafrechtelijke uitkomsten bereiken. Het weigeren van een vergunning, een subsidie of een overheidsopdracht kan uiteindelijk immers leiden tot een beroeps- en bedrijfsverbod. Dat is een ingrijpende uitkomst die ten volle moet worden getoetst. Daarom wil de fractie van GroenLinks dat Bibob-beslissingen inhoudelijk ten volle, dus niet marginaal, getoetst kunnen worden. De overheid stelt altijd dat burgers die niets te verbergen hebben, ook niets te vrezen hebben. Dat geldt natuurlijk ook voor de overheid zelf. Beslissingen die zijn gebaseerd op de Wet Bibob, moeten gewoon inhoudelijk worden getoetst.

De Wet Bibob wordt in het land uiteenlopend toegepast. De ene gemeente gebruikt de wet nooit, de andere standaard. Dat zou rechtsongelijkheid in de hand kunnen werken. Als iemand bijvoorbeeld in Amsterdam een coffeeshop wil openen, zal dat niet lukken, maar in een andere gemeente misschien wel. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Bestuursorganen blijken soms buiten de Wet Bibob om, informatie beschikbaar te stellen aan andere. Professor Overkleeft noemt als voorbeeld het project Bestuurlijke aanpak in Zuid-Limburg, waarbij bestuursorganen en politie zonder wettelijke grondslag en op eigen houtje persoonsgegevens van privépersonen en ondernemers delen. Klopt dit? Kan dit zomaar?

Het volgende probleem zullen we in de Kamer in toenemende mate zien. Voldoet de Wet Bibob wel aan Europeesrechtelijke bepalingen? De Raad van State vreest voor onverenigbaarheid met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het valt ook niet uit te sluiten dat de wet in strijd is met de Europese Dienstenrichtlijn. De Europese ruimte om integriteit te toetsen is door de richtlijn aan strikte bepalingen gebonden. In hoeverre past het wetsvoorstel wel binnen de Europese richtlijnen, binnen de Europese standaard? Kan de minister dit uitleggen?

Tot slot. De Wet Bibob heeft zijn nut bewezen, maar kent ook zijn beperkingen en risico's. Voorkomen moet worden dat men met de Wet Bibob, de antimaffiawet, in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteitsvormen ook zelf elk gevoel voor rechtsstatelijke ijkpunten verliest.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. De doelstellingen van de Wet Bibob zijn in feite tweeledig. Aan de ene kant is deze wet een effectief middel om te voorkomen dat de onderwereld de bovenwereld in kruipt en dat zaken legaal worden gemaakt. Aan de andere kant voorkomt deze wet dat gemeenten, in de meeste gevallen onbewust, de fout in gaan door zaken te doen met de onderwereld. Samengevat: de Wet Bibob is een effectief middel om criminelen te weren en criminaliteit te bestrijden.

De fractie van de PVV staat op zichzelf positief tegenover deze wetgeving en tegenover de uitbreiding. Het succes van deze wet kan ik nog benadrukken met een paar voorbeelden. Op grond van de Wet Bibob werd een bouwvergunning voor het nieuwe clubhuis van de Hells Angels geweigerd. Ook noem ik de sluiting van Yab Yum in Amsterdam. Verder werden in Amsterdam de afgelopen week op basis van de Wet Bibob vier coffeeshops en twee gokhallen gesloten. Dat zijn toch successen.

De PVV-fractie maakt wel een paar kritische kanttekeningen. De termijn voor het geven van advies door het landelijk Bureau Bibob wordt opgerekt van vier weken naar acht weken. Bij uitzondering kan deze termijn worden verlengd met vier weken. Dan is de termijn dus twaalf weken. Dat is natuurlijk lang en dat kan slecht zijn voor ondernemers. Stel dat iemand met de beste bedoelingen een zaak wil beginnen. Het is dan mogelijk dat hij of zij twaalf weken moet wachten. De termijn die de gemeente nodig heeft om alles te verwerken en te vermelden, komt daar nog bij. Je bent er dus niet met die twaalf weken. De tijd die de gemeente nodig heeft, kan daar immers nog bij komen en ook de gemeente heeft haar bureaucratie en procedures. Dan gaat het wel heel erg lang duren. Ik vind het niet verantwoord om startende ondernemers in een tijd van economische crisis zo lang te laten wachten.

Ik heb hierover een amendement ingediend dat erop is gericht de adviestermijn op vier weken te handhaven. Volgens mijn fractie moet dat ook mogelijk zijn. Je kunt processen doorlichten om te bekijken of ze voldoende gestroomlijnd zijn. Je kunt de bureaucratische elementen eruit halen. Als een organisatie een bepaalde doelstelling niet haalt binnen een gestelde termijn – het maakt niet uit of dat nu vier, acht of twaalf weken is – dan wil je dat toch niet oplossen door de termijn met vier weken te verlengen? Ik verwijs bijvoorbeeld naar de veiligheidsregio's. Als de aanrijtijd van vijftien minuten niet worden gehaald, wordt de aanrijtijd ook niet tot twintig minuten verlengd. Dat zal de minister aanspreken. Als de doorlooptijd van acht weken in het jeugdstrafrecht niet wordt gehaald, wordt de termijn ook niet tot twaalf weken verlengd. Anders schuif je de boel steeds maar op en worden de termijnen steeds langer.

Ik heb daarom een amendement ingediend met het doel de genoemde termijn van acht naar vier weken te brengen. Het doel hiervan is enerzijds het beschermen van de middenstanders tegen lange wachttijden. Anderzijds moet het mogelijk zijn om processen te stroomlijnen. Het gaat erom dat informatie wordt ingewonnen, maar daar heb je naar mijn mening geen acht weken, of in het uiterste geval twaalf weken, voor nodig.

De instrumenten om huisjesmelkers tegen te gaan, zijn niet toereikend. Gemeenten hebben dat bij het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid ook gezegd. Zij zien de Wet Bibob als een oplossing, als een middel om dat tegen te gaan. Vandaar ook het amendement van de PVV-fractie. In de slipstream wordt hiermee ook de overlast in de wijken bestreden en ook dat aspect speelt hierbij een rol. Rotterdam-Zuid wordt bijvoorbeeld overspoeld door Midden- en Oost-Europeanen die gebruikmaken van de panden van de huisjesmelkers. Dat is natuurlijk zo, maar het geeft wel overlast en het leidt tot problemen. Wethouder Karakus in Rotterdam heeft in dezen de media opgezocht en gezegd dat het hem welkom zou zijn als dat probleem kan worden aangepakt. Ik ben dat met hem eens. Daarom willen wij een toetsing op de Bibob-gronden bij de beoordeling van een vergunningaanvraag voor kamerverhuur en -splitsing. Hierover heb ik een amendement ingediend. Ik hoop op steun van de Kamer, want wij helpen de grote steden echt als wij deze sector onder de Wet Bibob laten vallen.

Ik kom bij het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. Het gebruik van de Wet Bibob door gemeenten is ver beneden verwachting. Lang niet alle gemeenten kunnen hiermee werken. Dat weten criminele organisaties en netwerken. Daarom zie je een verplaatsing naar andere gemeenten, veelal op het platteland of in de periferie, omdat het daar lastiger is om de Wet Bibob te hanteren. Er wordt geen uniform beleid gevoerd. Voor kleine gemeenten is het lastig om te toetsen of iets Bibob-waardig is en aan de criteria voldoet. Zij hebben moeite om dit op de kaart te zetten. Is de minister bereid om met modelbeleid te komen, met daarin indicatoren die bepalend zijn voor het al dan niet inzetten van de Wet Bibob? Dan kun je die kleine gemeenten, buiten de grote steden en in de periferie, helpen en dan krijg je niet het waterbedeffect dat criminele organisaties of netwerken de grote steden gaan mijden en naar de steden buiten de grote steden gaan.

In het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid klagen gemeenten over de Regionale Informatie en Expertise Centra en het landelijke Bureau Bibob. De taakverdeling is niet duidelijk. Met name de kleine gemeenten weten niet wie wat doet. Op welke wijze kunnen wij die onduidelijkheid wegnemen, zodat voor die kleine gemeenten duidelijk is bij wie zij moeten zijn en wie wat doet? Dat was mijn laatste vraag aan de minister.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie hecht veel waarde aan de Wet Bibob. Ik herhaal wat die afkorting betekent: de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dat is een hele mond vol. In ons verkiezingsprogramma hebben wij ervoor gepleit om de reikwijdte van de wet te vergroten. Voor het CDA gaat de strafrechtelijke aanpak van georganiseerde misdaad hand in hand met een bestuurlijke aanpak. Het is dus niet het een of het ander. Het is funest voor het vertrouwen van de burger in de overheid als bedrijven vergunningen voor van alles en nog wat krijgen, maar die vergunningen vervolgens gebruiken als dekmantel voor malafide praktijken. De Wet Bibob is ontwikkeld om dat tegen te gaan en blijkt te werken. Dat stemt de CDA-fractie positief. Er zijn nog wel een aantal verbeterpunten en daar praten wij vandaag over.

Allereerst wil ik inzoomen op de problematiek van het zogenaamde Bibob-shoppen. Ik las hierover in het magazine van het OM, Opportuun, een leuk blad overigens. Het uitgangspunt van de Wet Bibob is dat gemeenten en andere bestuursorganen volledig verantwoordelijk zijn voor de keuze om het Bibob-instrumentarium toe te passen. Zij beschikken dus over een discretionaire bevoegdheid om het Bibob-instrumentarium in concrete gevallen in te zetten. Wij leven, zoals wij allemaal weten, in financieel-economisch moeilijke tijden. Gemeenten hebben er dus alle belang bij om bedrijven binnen de gemeentegrenzen te halen. Het komt voor dat ondernemers een gemeente benaderen met de vraag of daar wordt gebibobd. Als het antwoord "ja" is, shopt men gewoon bij de volgende gemeente. Als het antwoord "nee" is, is dat bijna een uitnodiging voor malafide ondernemers. Is dit fenomeen de minister bekend? En wat valt hieraan te doen? Dit proces wordt nog versterkt door kleinere gemeenten, die niet veel capaciteit hebben en waar elk bedrijf dat daar wil komen, welkom is.

Bij de uitbreiding van de reikwijdte van de Wet Bibob hebben een aantal collega's al stilgestaan. Het valt op dat het kabinet hiervoor kiest maar daarin wel terughoudend is. De CDA-fractie heeft eerder bepleit om bijvoorbeeld belwinkels en avondwinkels onder het bereik van de wet te brengen. De regering heeft daarvoor niet gekozen. Ook uitzendbureaus komen niet onder de wet te vallen – de heer Van Raak refereerde er al aan – terwijl in die sector in bepaalde delen van het land toch wel wat problemen spelen. Is de minister niet bang dat we hierover over een tijdje weer met elkaar moeten gaan praten om deze alsnog onder de wet te brengen? Er zijn wel meer sectoren waarover je kunt twijfelen. Het monteren van autobanden en het recyclen van autowrakken wel, belwinkels en massagesalons niet. De vastgoedsector wel, andere sectoren niet. Ligt willekeur niet op de loer? Vandaar dat collega Hennis-Plasschaert en ik een amendement hebben ingediend om dit deels op te lossen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid en zijn het eerst aan zet. Zij moeten meer vrijheid krijgen om te besluiten: die club of die onderneming willen we bibobben. Maak dat niet rigide door sectoren er wel of niet onder te laten vallen. Wat er vandaag onder valt, kan er over een tijdje misschien weer uit. En wat er nu niet in zit, zou er later misschien wel in moeten komen.

De heer Marcouch (PvdA):

De Wet Bibob is bedoeld om misstanden aan te pakken en ook om te voorkomen dat goedwillende ondernemers worden gehinderd in hun ondernemerschap. Ik heb net de minister gevraagd om te kijken naar de mogelijkheden voor een gebieds-Bibob. Het amendement van de heer Çörüz en mevrouw Hennis voorziet alleen in sectoren die vergunningplichtig of subsidiegebonden zijn. Wat doe je echter met gebieden die worden gecorrumpeerd door georganiseerde misdaad die heel slim inzet op sectoren waarvoor geen vergunning nodig is? Gemeenten kunnen dan niet zo veel.

De heer Çörüz (CDA):

Dat is ingewikkeld. De Wet Bibob is bedoeld om vergunningsaanvragen te toetsen en te voorkomen dat malafide bedrijven een kans krijgen. De wet is niet bedoeld om gebieden te toetsen. Natuurlijk zit een ondernemer op een bepaalde locatie, in een bepaald gebied. De facto pak je het volgens mij mee. Anders zouden we het hele Bibob-stelsel moeten veranderen. Nu gaat het namelijk nadrukkelijk om het toetsen van vergunningen.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik ben het hiermee helemaal eens. De heer Çörüz constateert echter met mij dat sectoren die niet vergunningplichtig zijn, worden gebruikt door de georganiseerde misdaad. Steunt hij mij in mijn vraag aan de minister om de gebieds-Bibob te onderzoeken en te zoeken naar mogelijkheden voor het inzetten op probleemgebieden, in plaats van alle ondernemers lastig te vallen?

De heer Çörüz (CDA):

Het ligt ingewikkeld. Als ik er beter over nadenk: de Wet Bibob geldt natuurlijk al voor heel Nederland. Er is dus al een fantastisch gebied: de wet dekt heel Nederland. Stel dat we Amsterdam aanwijzen en daarop inzoomen. Vervolgens blijkt wellicht dat we toch naar Brabant moeten. Het gaat om vergunningen, op elk gebied. Dat dekt eigenlijk al het probleem. Waarom zouden we specifiek inzoomen op Amsterdam of Groningen, als we daarmee wellicht ontwikkelingen in het Brabantse miskennen? Het ligt dus ingewikkeld.

Het kabinet stelt voor om de vastgoedsector aan de Wet Bibob toe te voegen. Ik hecht eraan hier op te merken dat het gelukkig niet klopt dat de hele vastgoedsector corrupt is. Dat beeld is hier en daar ontstaan door de vastgoedfraudezaken van de laatste jaren, maar het is gelukkig niet waar. Er werken vele duizenden bonafide mensen in de vastgoedsector. Maar wanneer wil de minister nu dat gemeenten bij vastgoedtransacties het Bibob-instrumentarium inzetten? Is het voortaan de bedoeling dat dit gebeurt bij iedere vastgoedtransactie waarbij de overheid betrokken is, dus bij alle aanbestedingen, alle projectontwikkelingen, iedere koop of verkoop en iedere huur of verhuur? Wat betekent dit, in het verlengde daarvan, voor de capaciteit bij de gemeenten en bij Bureau Bibob?

Kortgeleden zijn er voor het eerst gevangenisstraffen opgelegd in een vastgoedfraudezaak, de zogenaamde Klimopzaak. In het verleden is het echter ook regelmatig voorgekomen dat vastgoedfraudeurs konden wegkomen met een schikking. Het is de CDA-fractie nog niet helemaal duidelijk of zo'n schikking door een gemeente ook kan worden betrokken bij de beoordeling of de gemeente al dan niet zaken wil doen met zo'n fraudeur. Komt zo'n schikking terug in de justitiële gegevens of is daarvoor daadwerkelijk een veroordeling nodig?

Dan heb ik nog een aantal vragen over woningcorporaties. In de afgelopen periode hebben we kennis kunnen nemen van een aantal gevallen van integriteitsschending en vastgoedfraude. Bij Rochdale werd een directeur ontslagen die verdacht werd van verduistering. Bij De Key gebeurde hetzelfde wegens fraude. Dat lijstje valt nog wel wat langer te maken. Hoe is het nu gesteld met de integriteit van woningcorporaties? Kunnen zij aan een Bibob-toets worden onderworpen en gebeurt dat ook?

De minister schrijft terecht dat woningcorporaties geen bestuursorgaan zijn. Betekent dat dat zij de koper bij verkoop van vastgoed of gronden dus niet langs de Bibob-meetlat kunnen leggen? Kan de minister hier meer over zeggen? Dat is immers een beetje vreemd: als de gemeente dezelfde transacties afsluit en daarbij partij is, gebeurt het wel, maar als het een woningcorporatie is, gebeurt het niet.

Dan heb ik twee opmerkingen ten aanzien van Bibob en coffeeshops. In Haarlem heeft de burgemeester onlangs besloten om alle coffeeshophouders en hun zakelijke relaties te screenen door middel van een uitgebreid Bibob-onderzoek. In het rapport van de projectgroep Emergo wordt al iets dergelijks geadviseerd. Ook in Amsterdam is men daarmee aan de slag gegaan. De minister zal begrijpen dat dit het CDA goeddoet, maar in hoeverre wordt die aanpak landelijk uitgerold? Er zijn meer gemeenten met veel coffeeshops dan alleen Amsterdam en Haarlem. Vinden ook buiten de Randstad strenge, stelselmatige controles plaats?

De timing van het Bibob-traject en de OM-aanpak kunnen weleens met elkaar in strijd zijn. Waar een Bibob-traject loopt, kan de uitkomst een andere zijn of kan er geen informatie worden gegeven omdat op hetzelfde moment een OM-onderzoek loopt en de OM-mensen de informatie om hen moverende redenen niet kunnen of mogen geven. Het is dan de kunst om die trajecten goed op elkaar te laten aansluiten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het CDA wil gewoon alle coffeeshops sluiten. Zeg dat dan gewoon tegen de minister of dien daar een motie over in, als hij dat niet doet. Ik vind het echter een beetje zwak om via een omweg steeds te proberen het die ondernemers onmogelijk te maken.

Ik heb een vraag over de balans in het verhaal van het CDA. Het is namelijk een groot voorstander van de Wet Bibob – dat snap ik op zich – maar ik hoor geen woord over de rechtsbescherming. Ik neem aan dat ook het CDA vindt dat mensen niet ten onrechte een vergunning geweigerd moet worden. Dat gebeurt echter wel. De Raad van State heeft bijvoorbeeld over de Criminele Inlichtingen Eenheid gezegd dat hierbij vaak sprake is van moeilijk verifieerbare informatie. Wat zegt het CDA op dat punt tegen het kabinet?

De heer Çörüz (CDA):

Daar hebben we volgens mij heel prudente rechtsbeschermingsregels voor. Als een ondernemer vindt dat hij onheus bejegend is, kan hij in Nederland gewoon altijd naar de rechter stappen. Dat is ook gebeurd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit is het bestuursrecht, dat marginaal toetst. Vervolgens is de inhoud van zo'n Bibob-advies aan allerlei voorwaarden gebonden. De toegang tot een antwoord op de vraag waarom een ondernemer geen vergunning heeft gekregen, wordt belemmerd door heel veel drempels. Wij vinden dat iemand die een vergunning aanvraagt, niets te vrezen heeft als hij niets heeft te verbergen. Waarom zouden wij dan iets willen verbergen als het gaat om het afwijzen van een vergunning? Nu is dat nog heel erg ondoorzichtig. Vindt het CDA niet dat dit dan ook moet worden geregeld?

De heer Çörüz (CDA):

Bepaalde informatie is vertrouwelijk, bijvoorbeeld die van de Criminele Inlichtingen Eenheid. Zulke informatie kan dus niet in het openbaar worden gedeeld. Als de heer Dibi daarop doelt met zijn vraag, is mijn antwoord dat mij dit lastig lijkt. Als iemand het niet eens is met een bepaalde beschikking, kan hij echter altijd naar de rechter stappen. Daarbij zou ik het willen laten.

De voorzitter:

Dat staat dan. De heer Çörüz was de laatste spreker van de zijde van de Kamer in de eerste termijn.

De vergadering wordt van 16.47 uur tot 17.00 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage. Dit is een belangrijk wetsvoorstel. Ik vind het fijn dat iedereen het voortvarend heeft benaderd. De een was kritischer dan de ander, maar ik voelde toch een grote steun. Dat is belangrijk. Van veel gemeenten hoor ik dat zij willen dat ik opschiet omdat zij het instrument nodig hebben. Dit geldt zeker voor de grote steden. Met het wetsvoorstel probeert men twee zaken te regelen: de uitbreiding van de reikwijdte van de wet en de verbetering van de toepassing van de wet. Alle Kamerleden zijn hierop uitvoerig ingegaan.

Ik sta open voor verdere uitbreiding in de toekomst. In het wetsvoorstel staat wel dat de toepassing daarvan moet plaatsvinden in het kader van een relatie met de overheid. Hier en daar bespeur ik daarover een misverstand, ook in interrupties. De relatie ontstaat door een vergunning, subsidie, overheidsopdracht of vastgoedtransactie. De ideeën van de Kamer neem ik graag in overweging. Ik kom daar zo dadelijk op terug.

Het tweede doel van het wetsvoorstel is verbetering van de toepassing van de Wet Bibob. Velen hebben dat nadrukkelijk aangegeven. De voorgestelde verbeteringen moeten de toepassing effectiever en efficiënter maken en ook de rechtsbescherming van de betrokken ondernemer verbeteren.

Ik licht er vier punten uit. De Wet Bibob kan straks beter risicogericht worden ingezet, wat de administratieve lasten ten goede komt. Dat is goed nieuws voor degenen die in het kader van de Wet Bibob getoetst worden. Bestuursorganen kunnen straks hun eigen onderzoek ook beter uitvoeren. Zij krijgen zelf bredere toegang tot de gegevens die in een andere overheidsregistratie bekend zijn. Ook de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC's) kunnen gemeenten straks beter bijstaan bij de toepassing van de Wet Bibob. Dit zal tot snellere besluiten kunnen leiden.

De toepassing van de Wet Bibob wordt meer uniform. Ik ga daarom, met behoud van de noodzakelijke ruimte voor maatwerk, landelijke formulieren vaststellen. Ik zeg dat met name ook in de richting van de heer Bontes. Op deze manier zullen de verschillen in toepassing van de wet beperkt worden. Ik denk dat het moeilijk is om de gedachte van de heer Bontes te realiseren, namelijk het aanbrengen van een model, maar ik zal deze gedachte wel inbrengen in het contact dat ik heb met het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) en het RIEC. Dan kan men dit stimuleren.

Het wetsvoorstel heeft verbetering van de rechtsbescherming als doel. De nieuwe wet zorgt ervoor dat de betrokkene bij een voorgenomen negatief besluit door het bestuursorgaan een afschrift van het advies van Bureau Bibob ontvangt. Tot nu toe werd dit advies alleen nog maar ter inzage gegeven.

Ik kom toe aan de implementatie. Het is mijn streven om deze wetswijziging zo snel mogelijk in werking te laten treden. Zij moet ook de Eerste Kamer nog passeren, als zij hier goed eindigt. De inwerkingtreding vindt dan plaats op 1 januari 2013. Mijn ministerie zal het landelijk Bureau Bibob en de RIEC's zorgvuldig begeleiden, waarbij de juiste inzet van deze nieuwe bevoegdheden en instrumenten aan de orde komt. Daarnaast zal ik de betrokken branches van het bedrijfsleven informeren over deze veranderingen en hen zo goed mogelijk faciliteren ten behoeve van hun leden. We hechten immers net als zij belang aan een gezonde economie, zonder criminele inbreng.

In mijn huidige functie en in vorige functies ben ik altijd groot voorstander geweest van de Wet Bibob. Het is begonnen in Amsterdam, met het zogenaamde Van Traateam, dat daar het grote voorbeeld heeft gegeven, altijd onder leiding van de burgemeester van Amsterdam. Daarna is de Wet Bibob gekomen. Dat is een ongelofelijk belangrijk instrument. Langzamerhand zijn de verschillende overheidsorganen, met name de gemeenten, die hier natuurlijk een cruciale rol spelen, hun verantwoordelijkheid gaan nemen. Ik denk dat er aan het einde van het jaar een landelijke dekking zal zijn voor het RIEC en het LIEC. Wij plegen natuurlijk cofinanciering, naast de gemeenten. Het LIEC is voor onze rekening.

Ik kom te spreken over de reikwijdte van de wet. Mevrouw Berndsen vraagt wat de kwantitatieve onderbouwing is van de voorliggende uitbreiding. Zij suggereert dat de relatief weinig toetsen tot het ernstige gevaar leiden dat er geen kwantitatieve onderbouwing is. Het klopt dat de uitbreiding niet is gebaseerd op een kwantitatieve onderbouwing van gemeentelijke cijfers. Deze cijfers houden we, gezien de complexiteit, vooralsnog ook niet structureel bij. De uitbreiding van sectoren is juist gedaan op basis van kwalitatieve criteria als risico's op criminele activiteiten in relatie met een overheidshandeling. Ik ben wel van plan om vanaf nu de wijziging van de Wet Bibob nauwkeurig te monitoren. Dat is nodig. Ik wil bezien hoe de decentrale toepassing nu gaat lopen.

Mevrouw Berndsen vraagt ook of ik nogmaals kan uitleggen waarom uitbreiding tot zakelijke samenwerkingsverbanden uit het verleden nodig is. Het zakelijk samenwerkingsverband speelt in de praktijk een belangrijke rol. Bij het beoordelen of de aanvrager van een vergunning in relatie staat tot strafbare feiten, wordt ook gekeken naar de personen met wie hij in een zakelijke samenwerkingsverband staat. Blijkens de evaluatie van de wet zit hier een knelpunt. Volgens de tekst van de wet, art. 3 lid 4, onder c, moet het zakelijk samenwerkingsverband nog bestaan op het moment dat de bestuursorganen besluiten nemen over verlening of intrekking van de vergunning. Criminelen spelen hier steeds beter op in, door een samenwerkingsverband dat in een Bibob-onderzoek is gebleken gedurende de lopende procedure op papier, te kwader trouw, te verbreken.

Het bestuur komt daarmee in een positie dat het gedurende de lopende procedure telkenmale moet bewijzen dat het op papier verbroken samenwerkingsverband nog daadwerkelijk bestaat. Deze bewijspositie zet het bestuur op een achterstand. Gezocht is naar een manier om meer evenwicht in de posities van bestuurder en betrokkenen te brengen zonder de rechtsbescherming van de betrokkenen aan te tasten. Met het wetsvoorstel komt de eis te vervallen dat het zakelijk samenwerkingsverband nog bestaat, zodat ook samenwerkingsverbanden die recent zijn verbroken in de beoordeling kunnen worden betrokken. Hoewel deze samenwerkingsverbanden formeel verbroken zijn, kunnen zijn in dezen nog een actuele en relevante doorwerking hebben.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik heb een opmerking over het voorlaatste punt, de aantallen Bibob-aanvragen en -onderzoeken. Ik val er een beetje over dat de minister zegt dat ik "suggereer". Ik citeer namelijk uit een onderzoeksrapport. Ik vind het dan ook niet terecht dat de minister doet alsof ik iets uit mijn duim zuig.

Minister Opstelten:

Als dat misverstand is ontstaan, neem ik het direct terug. Voor de Handelingen wil ik dan mijn woorden graag aanpassen tot: in antwoord op de door mevrouw Berndsen gestelde vraag, zeg ik het volgende.

Als ik hem goed heb begrepen, wil de geachte afgevaardigde Marcouch dat gemeenten inzage krijgen in activiteiten van alle organisaties in risicogebieden zoals de Amsterdamse Wallen. Ik kijk de heer Marcouch even nadrukkelijk aan. Hij is natuurlijk ook goed geïnformeerd over hoe dat werkt. Ik denk dat dit niet kan. In beginsel is het inbreuk op de privacy van betrokkenen. Op dat moment kunnen op grond van de Wet Bibob natuurlijk ook extra bronnen van de politie, het OM en de Belastingdienst worden geraadpleegd. Het is echter niet zo dat we die ter beschikking stellen aan anderen. Ik heb zijn suggestie goed begrepen en kom daar straks nog wel op terug.

De heer Van Raak vroeg wat de regering aan uitzendbureaus doet. Mijn collega Kamp – het is allemaal toevallig, maar je ziet dan dat je als leden van het kabinet in de geest allemaal bij elkaar bent – heeft vandaag een brief aan de Kamer gezonden met daarin maatregelen voor uitzendbureaus. Ik ken de timing van de brief niet. Daarin staan tal van maatregelen, onder andere een meldpunt. Met deze maatregelen wil collega Kamp de malafide uitzendbureaus binnen twee jaar de wereld uit hebben. In goed overleg hebben we ervoor gekozen dit niet via de Wet Bibob te regelen.

Ik kom dan meteen terug op het punt van de heer Marcouch over geografisch aan te wijzen gebieden waarop de Wet Bibob van toepassing is. In het huidige wetsvoorstel kunnen de gemeenten gewoon zelfstandig zeggen dat zij zich op een bepaald gebied concentreren. Dat is hun autonome beleid. Het is wat mij betreft ook de bedoeling dat gemeenten selectief zijn, en niet generiek, want daarmee voorkom je ook de keuze dat je er goedwillende ondernemers bij betrekt. Gemeenten moeten selectief zeggen waar het om gaat, en dat kan ook een gebied zijn. Binnen het gebied moet je ook weer selectief zijn. Je moet keuzes maken en focussen. Ik denk dat dit al gebeurt.

Wat de heer Marcouch eigenlijk bedoelt – en misschien ook zegt, maar ik wil dat toetsen – staat helemaal los van dit debat. Hij zegt dat het goed zou zijn als je bij de hele aanpak van criminaliteit bekijkt of er nog extra instrumenten nodig zijn waarmee je kunt voorkomen dat zaken die nu via de Wet Bibob preventief worden aangepakt, "niet-bibobabel" worden. Dat is het punt. Ik wil dit niet door het Bibob-traject laten lopen, want dan gaan we alles aan elkaar knopen. Dat moeten we niet doen. De problematiek is echter interessant. Ik wil twee dingen doen. Ten eerste wil ik dit gewoon eens even met de VNG bespreken. De gemeenten moeten immers een instrumentarium hebben. Wat pak je aan en wat pak je niet aan? Is dit een punt van zorg in die gemeenten? Ten tweede wil ik eens bij het LIEC en de RIEC's neerleggen of hierin iets te ontwikkelen is. Dat is een aandachtspunt. Ik kan wel toezeggen dat ik dat wil. Verder kan ik echter niet gaan, want ook ik moet focussen. Ook gemeenten moeten weten waar ze aan toe zijn. Daarom moeten we de kern raken.

Tot slot ga ik in op de reikwijdte naar aanleiding van een vraag van mevrouw Berndsen over de tweede nota van wijziging en exportcontrole onder de Wet Bibob. Ik help u even, voorzitter, want dan wikkelen we dat punt meteen af.

De voorzitter:

Dat heb ik dringend nodig. De heer Marcouch dwingt het zelf af. Gaat uw gang.

Minister Opstelten:

U hebt het niet nodig.

De heer Marcouch (PvdA):

Mag ik de toezegging van de minister zo beschouwen dat hij met de VNG en het lokaal bestuur gaat kijken hoe, naast de sectoren die al in de Wet Bibob worden benoemd, het verschuivingeffect eruit ziet naar sectoren die niet vergunningplichtig zijn en wat nodig is om daarbinnen toch iets te kunnen doen? Mag ik tevens verwachten dat de minister dit aan de Kamer rapporteert?

Minister Opstelten:

Jazeker. Ten eerste wil ik geen verwachtingen wekken, want ik moet eerst feitelijk vaststellen dat er een probleem is. Ten tweede moet ik ook kijken waarvoor collega's verantwoordelijk zijn. Ik heb net over de uitzendbureaus gesproken. Als ik dat bij elkaar breng, heeft de Kamer daar ook iets aan. Vervolgens wil ik het ook nog bij het LIEC en via het LIEC bij de RIEC's neerleggen. Als ik dat bij elkaar heb gebracht, zal ik dit aan de Kamer rapporteren. Ik wil het even loskoppelen van de hele discussie over de Wet Bibob, dat moet de Kamer mij dan toezeggen.

De heer Marcouch (PvdA):

Dan wacht ik die uitkomsten even af.

Minister Opstelten:

Gun mij daarvoor even de tijd.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd naar de reikwijdte van de tweede nota van wijziging – exportcontrole onder bereik van de Wet Bibob – en heeft aangegeven dat deze exportcontrole nogal uit de lucht kwam vallen. Ze vroeg waarom dit zo is en of niet de Raad van State over deze uitbreiding had moeten adviseren. Zo heb ik het verstaan en begrepen. Eerder heeft de heer Van Dijk van de SP-fractie gevraagd waarom de exportcontrole niet onder de Wet Bibob valt. Zo brengen we de dingen bij elkaar. Naar aanleiding daarvan hebben de staatssecretaris van EL&I en ik geconstateerd dat de Wet Bibob een toegevoegde waarde kan hebben. Daarmee worden verschillende verantwoordelijkheden binnen ons kabinet bij elkaar gebracht. Hoewel het huidige exportcontrole-instrumentarium ruim voldoende mogelijkheden biedt voor een zorgvuldige afweging en het afwijzen van onwenselijke transacties, achten wij het nuttig om in een klein aantal gevallen de exploitant diepgaander te toetsen. Het is een instrument dat je buitengewoon selectief toepast. In onze perceptie betreft het daarom geen principiële wijziging en is een advies van de Raad van State niet nodig.

Het doel van de Wet Bibob – mevrouw Hennis stelde hier een vraag over – was en is bescherming van de integriteit van de overheid. Vandaar de koppeling van het instrument aan een rechtsverhouding tot de overheid. Uit de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel blijkt dat het met de Wet Bibob geïntroduceerde instrumentarium preventief van karakter is. Ik zet daar een streep onder. Het valt dus niet binnen de reikwijdte van artikel 6 EVRM, criminal charge, en dit is in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. Het instrument is niet rechtstreeks gericht op bestrijding van criminaliteit. Het bedoelt te voorkomen – ik onderstreep dat – dat de overheid criminaliteit faciliteert. Zoals mevrouw Hennis opmerkte, is hierover wellicht enige onduidelijkheid ontstaan omdat in het oorspronkelijke wetsvoorstel een sluitingsbevoegdheid was opgenomen. Daarmee zou de Wet Bibob ook toepasbaar zijn in gevallen waarin er geen relatie is tussen de overheid en de betreffende ondernemer. Het integriteitsoogmerk doet in die situatie niet langer opgeld, vandaar dat het ook is geschrapt en in die zin had de Raad van State ons ook geadviseerd. Dit advies hebben we dus ter harte genomen.

Het punt van de rechtsbescherming is door enkele Kamerleden gememoreerd en belangrijk genoemd. Dat vind ik ook, laat daar geen misverstand over bestaan. De heer Van Raak, mevrouw Berndsen en de heer Dibi met name, vragen of de uitbreiding van de rechtsbescherming in dit wetsvoorstel voldoende is. Ja, anders was ik niet met dit wetsvoorstel gekomen. Ik zal dat nader toelichten. Het wetsvoorstel breidt de rechtsbescherming in voldoende mate uit. Het meest van belang is dat betrokkene voortaan vanaf het moment dat de overheid voornemens is om een negatieve beslissing te nemen naar aanleiding van een Bibob-advies, over het advies kan beschikken, aangezien hem een afschrift wordt toegezonden in het kader van de zienswijzeprocedure. Dat is artikel 33. Voor betrokkene is daarmee van meet af aan inzichtelijk hoe het onderzoek is verricht en op welke feiten en bevindingen het bureau de conclusies in het advies baseert. Men kan zich daartegen dan nog teweerstellen voordat het bestuur tot een beslissing komt. Als de zienswijze van het bestuursorgaan aanleiding geeft tot het vragen van een aanvullend advies aan het bureau, ontvangt de betrokkene ook van het aanvullende advies een afschrift. De heer Dibi en anderen vroegen daarnaar. Zoals gezegd, krijgt de betrokkene voortaan een afschrift van het advies.

Op dit punt moet de geheimhoudingsplicht wijken voor het belang van een goede rechtsbescherming. Deze wijziging werkt door in het vervolg van de procedure, want daar gaat het natuurlijk om. Betrokkene kan het Bibob-advies waarover hij beschikt, inbrengen in de bezwaarprocedure. Als het bestuursorgaan zich in de bezwaarprocedure laat bijstaan door een externe bezwaar- en adviescommissie, mag ook die commissie over het advies beschikken. Zij mag daaruit ook citeren in haar advies aan het bestuursorgaan. Het advies maakt daarmee vanzelf ook deel uit van een procedure bij de bestuursrechter. Kortom, uiteindelijk is een totale rechterlijke toets verzekerd. Ik kan het niet duidelijker en helderder zeggen. Het is alsof ik college geef, voorzitter.

De voorzitter:

Student Van Raak heeft nog een vraag.

De heer Van Raak (SP):

Even kijken of ik nog wat kan leren. Dank voor dit antwoord; het klinkt goed. In een onderzoek is er echter ook altijd informatie die geheim moet blijven, en daar gaat het om. Die moet op een of andere manier ook gecontroleerd kunnen worden. Ik snap heel goed dat je die niet aan een advocaat of een verdachte geeft, of aan iemand die onderwerp is van onderzoek. Kijkt de rechter of de beroepsinstantie echter ook naar de informatie die normaliter geheim moet blijven?

Minister Opstelten:

Nogmaals, de betrokkene krijgt voortaan een afschrift van het advies van Bureau Bibob van het bestuursorgaan dat voornemens is om met toepassing van de Wet Bibob een negatieve beslissing te nemen in het kader van een vergunning. Dat is het. Op dit punt moet de geheimhoudingsplicht wijken voor het belang van een goede rechtsbescherming en dan gaat de hele procedure werken.

De heer Van Raak (SP):

Voor alle zekerheid vraag ik het nog een keer, want ik kan het bijna niet geloven. Je kunt het dossier inzien, maar je moet ook kunnen controleren hoe dat dossier tot stand is gekomen en welke informatie erachter zit. Ik kan me bijna niet voorstellen dat er geen informatie achter zit die geheim moet blijven. Ik doel dus op de informatie over de totstandkoming van het dossier; dat is informatie die normaliter geheim moet blijven. Is het echt zo dat die informatie dan gewoon aan de advocaat kan worden gegeven?

Minister Opstelten:

Nee, betrokkene krijgt voortaan een afschrift van het advies van Bureau Bibob. Dat zeg ik, daarom zei ik ook dat het is alsof ik college geef. Maar we moeten precies zijn. Het is dus niet het hele dossier, want dat kan natuurlijk niet. Laten we daarover eerlijk en duidelijk zijn. Het gaat over het advies dat Bureau Bibob geeft aan het bestuursorgaan. Dat krijgt degene die het ondergaat dus ook; die hoeft niet stil te blijven zitten. De huidige praktijk is dat men dat niet krijgt.

De heer Van Raak (SP):

Dat snap ik, maar daarin stelt de docent mij toch weer teleur. Je moet namelijk ook kunnen controleren of je dossier deugt. En mijn vraag was: kunnen we daar niet iemand naar laten kijken? Heeft de rechter of een beroepsinstantie bijvoorbeeld de mogelijkheid om achter het dossier naar de totstandkoming van het dossier te kijken, om te bekijken of dat dossier wel deugt? Dan heb je pas een goede rechtsbescherming.

Minister Opstelten:

Ik moet het met al die vragen gewoon toch maar herhalen. De vraag is, met andere woorden: worden de onderliggende stukken aan de betrokkenen verstrekt? Het antwoord is: nee. Het advies wordt wel verstrekt. Dit advies moet de beslissing kunnen dragen. Daarin staat aangegeven waarom het advies is zoals het is. Of het advies juist is – en waarom zou het niet juist zijn? – ligt besloten in de onderliggende materie en cijfers. Die worden niet beschikbaar gesteld. Het antwoord is dus helder en duidelijk: nee, het kan niet.

Ik kom op het EVRM. Ik heb er al wel iets over gezegd, maar ik wil dat toch ook echt onderstrepen, zeker nu ik gisteren na een hele dag debatteren in de Eerste Kamer door de senaat "EVRM-proof" ben verklaard, en dat is toch wel iets moois. Ik ga nu in op de relatie tussen de Wet Bibob en artikel 6 van het EVRM. In reactie op de vraag van mevrouw Berndsen kan ik antwoorden dat deze wet in de tien jaar dat hij bestaat, goed heeft standgehouden in de rechtspraak. Dat is knap voor zo'n ingewikkeld wettelijk proces. Er is in Straatsburg één zaak in behandeling. Daarin voert de klager aan dat artikel 6, lid 2 EVRM van toepassing is. De regering heeft dit gemotiveerd bestreden, met verwijzing naar de doelstelling van de wet: bescherming van de integriteit van de overheid zelf, geen criminaliteitsbestrijding. Het is nog niet bekend wanneer het Hof uitspraak doet.

Ik kom nu op het punt van de heer Van Raak betreffende de huizenveilingen, woningcorporaties en de bouwsector. Hij vraagt om verstrekking van een lijst met bonafide bouwbedrijven. Een dergelijke lijst is niet te geven. Een bestuursorgaan kan straks wel bij het landelijk Bureau Bibob navragen of dit bureau over een bepaalde ondernemer eerder een advies heeft verstrekt. Dat is een nieuw element. Daarbij kan het bestuursorgaan ook vragen wat de aard van dat advies was. Dit kan voor dat bestuursorgaan een belangrijke indicator zijn of het aanbevelenswaardig is om al dan niet opnieuw een onderzoek in te stellen.

De heer Van Raak (SP):

Is een dergelijke lijst niet te geven doordat die grote bouwbedrijven niet bestaan? Zijn er in Nederland nog grote bouwbedrijven die geen veroordeling hebben of geen schikking hebben met het Openbaar Ministerie? Zijn dergelijke grote bouwbedrijven er nog wel? Als die bouwbedrijven niet bestaan, moeten we ook geen valse verwachtingen wekken bij provinciale en gemeentelijke bestuurders. Er zijn dan namelijk geen bedrijven meer waarmee je zaken kunt doen.

Minister Opstelten:

Natuurlijk zijn die bedrijven er nog. De heer Çörüz heeft daar ook behartigenswaardige woorden over gesproken. We zijn niet zo dat we voor welke sector dan ook – de heer Van Raak sprak over de vastgoedsector – een lijst hebben van bedrijven die wel en bedrijven die niet deugen. Iedereen is op de hoogte van jurisprudentie, uitspraken en affaires. Daarom zeg ik juist – en dat is nieuw – dat een bestuursorgaan straks bij het landelijk Bureau Bibob kan nagaan of er over een bepaalde ondernemer eerder een advies door het bureau is afgegeven en wat de aard van dat advies is geweest. Je kunt het dus checken en dan ben je gewaarschuwd.

De heer Van Raak vroeg ook of het mogelijk is om met de toepassing van de Wet Bibob een lopende overeenkomst in de vastgoedsector, zoals een huur- of pachtovereenkomst, te verbreken. Dat is afhankelijk van wat daarover in de desbetreffende overeenkomst is bepaald. Dat kan ik niet dwingend opleggen. Dat behoort tot de contractsvrijheid en de civielrechtelijke bepalingen die men is overeengekomen. Men heeft met de kennis die men aan zo'n Bibob-advies ontleent de mogelijkheid om een maatregel te nemen als het contract daar ruimte voor biedt. Dat is de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.

Mevrouw Hennis vroeg of er bij huizenveilingen dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen. Door de NMa zijn inderdaad malafide praktijken gesignaleerd bij executieveilingen van vastgoed. Dat valt nadrukkelijk buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Dit onderwerp is laatst in een AO over civielrechtelijke zaken aan de orde geweest. Niettemin is het een belangrijk onderwerp. Ik zeg dit nadrukkelijk. Samen met collega De Jager heb ik de Kamer deze week daarover een brief gezonden – dat zegt mevrouw Hennis overigens ook – met daarin een aantal maatregelen. Ten eerste zal de sector zichzelf intensiever reguleren door het een en ander transparanter te maken door betere onderlinge informatie-uitwisseling. Ten tweede worden de veilingen transparanter doordat er een vast aantal veilingen zal plaatsvinden. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel over de executieveilingen. Ik verwacht dat ik dat voor de zomer aan de Kamer kan zenden. Ik weet namelijk dat mevrouw Hennis hecht aan termijnen. Met dat wetsvoorstel wil ik de toegankelijkheid voor particulieren en de transparantie verder bevorderen.

De heer Çörüz heeft gesproken over de woningbouwcorporaties en gevallen van integriteitsschendingen. Hij vroeg in dat verband of woningbouwcorporaties aan een Bibob-toets kunnen worden onderworpen. Woningbouwcorporaties vormen een ingewikkeld dossier, maar dat is inmiddels bekend. Het toezicht op de woningbouwcorporaties is neergelegd bij mijn collega Spies. Integriteitschendingen van bestuurders komen primair via de toezichtlijn in beeld. Over de Wet Bibob hebben wij in dat verband nooit gesproken.

Ik kom nu op de onroerendgoedtransacties die de woningbouwcorporaties zelf verrichten. De heer Çörüz vraagt of zij de koper bij de verkoop van vastgoed of van gronden niet langs de Bibob-meetlat kunnen leggen, althans zo heb ik de vraag begrepen. Hij vraagt dus hoe wij kunnen regelen dat bij onroerendgoedtransacties de integriteit van de koper, waar nodig, kan worden beoordeeld. De woningbouwcorporaties zijn geen bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak in de Wet Bibob. Zij kunnen dus niet uit dien hoofde de Wet Bibob toepassen bij vastgoedtransacties. Dit heeft inderdaad iets onbevredigends. Zoals in de schriftelijke stukken is aangegeven, ben ik hierover enige tijd geleden in overleg getreden met mijn collega van BZK. Daar is een oplossing uit gerold die aansluit bij het toezicht op de woningbouwcorporaties vanwege BZK. Woningbouwcorporaties hebben voor omvangrijke onroerendgoedtransacties een vergunning van de minister van BZK nodig. Door middel van een wijziging van de Woningwet wordt bewerkstelligd dat de minister straks in het kader van deze vergunningprocedure de potentiële wederpartij, de koper, van de corporatie bij een onroerendgoedtransactie aan een Bibob-toets kan onderwerpen. Deze aanpassing is meegenomen in de nota van wijziging bij de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting op stuk nr. 8 (32769), die afgelopen maandag door collega Spies aan de Kamer is aangeboden. Hieruit kan men afleiden dat wij een debat zeer intensief voorbereiden.

De heer Çörüz vroeg verder wanneer een bestuursorgaan de Wet Bibob zal toepassen bij vastgoedtransacties. Voor de toepassing van de Wet Bibob bij vastgoedtransacties zullen bestuursorganen beleidsregels vaststellen; dat is duidelijk. Daarin zullen zij uitgaande van risicoanalyses bepalen welk soort vastgoedtransactie op grond van de Wet Bibob getoetst zal worden en op basis van welke indicatoren men daartoe overgaat. In de praktijk zal dit betekenen dat de bestuursorganen het instrument risicogericht zullen inzetten.

De heer Çörüz vroeg bovendien of ik de gemeenten kan dwingen om de Wet Bibob toe te passen bij coffeeshops. Ik kan de bestuursorganen niet dwingen om de Wet Bibob toe te passen. Het is een autonome bevoegdheid van de gemeenten, in dit geval van burgemeesters. Verder heb ik geen middelen om expertise af te dwingen. Die verantwoordelijkheid moeten de gemeenten zelf nemen. Wel ondersteun en stimuleer ik gemeenten maximaal om op andere manieren hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik zal even de feiten vermelden. Om de screening van coffeeshops te bevorderen, ben ik het project landelijke screening coffeeshops gestart. Daarin roep ik burgemeesters op om hun coffeeshops te laten screenen door het landelijk Bureau Bibob. De heer Çörüz is dus al op zijn wenken bediend. Ik heb het Bureau Bibob hiertoe uitgerust met extra capaciteit. Tot nu toe hebben 23 van de circa 100 gemeenten gereageerd op de oproep. De rest zal volgen.

Ik ga snel door, tenzij de heer Çörüz toch nog een vraag heeft op dit punt.

De heer Çörüz (CDA):

Ik sta weleens op om kritische vragen te stellen, maar nu sta ik op om de minister te bedanken. Het kan toch niet zo zijn dat men in de ene gemeente alle coffeeshops screent en het in de andere gemeente helemaal niet doet; ik gaf al het voorbeeld van Haarlem. Mijn vraag was of dit komt door een gebrek aan expertise of doordat het niet tussen de oren zit, maar als ik dit antwoord hoor, ben ik blij.

De heer Bontes (PVV):

Ik merk dat de minister het lastig vindt om te komen met een beleid met daarin indicatoren om de gemeenten te ondersteunen. Gaat de minister dit wel of niet doen? Voor de vastgoedsector leek het eerst alsof hij wel dergelijke plannen heeft, maar even later leek het weer niet zo te zijn. Hoe gaat het eruitzien?

Minister Opstelten:

Ik steun en stimuleer gemeenten. De coffeeshops en het vastgoed zijn daar voorbeelden van. Wij zijn ook aan boord bij het LIEC- en het RIEC-beleid. Wij gaan dit goed volgen. Ik heb aan het begin al gezegd dat ik het idee van de heer Bontes om met een modelformulier te werken, heel aardig vond. Daarmee zouden wij de gemeenten ook steunen. De kern is echter wel dat het de bevoegdheid van de gemeenten zelf is. Dat moeten wij ook zo laten. Zij kunnen zelf kiezen. Wel moeten wij een soort uniforme doctrine formuleren voor dergelijke punten. Dat is het effectiefst. Wij zijn op weg om die te ontwikkelen, maar kunnen daartoe niet alleen op basis van een debat hier beslissen. De gemeenten moeten hierin mee willen gaan.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik hoor dat de minister alle coffeeshops in Nederland gaat screenen. Gaan wij ook alle uitzendbureaus screenen? Gaat de minister de capaciteit uitbreiden om alle massagesalons en belwinkels te screenen? Het lijkt nu alsof de minister op basis van willekeur bepaalde sectoren eruit pikt en die wel screent, maar sommige niet omdat dat misschien minder politiek relevant is voor het kabinet. Is het niet beter om risicoprofielen te maken voor alle sectoren en op basis daarvan te bekijken waar extra maatregelen nodig zijn? Nu lijkt het ideologisch nattevingerwerk.

Minister Opstelten:

Dit lijkt mij een ander debat, maar het kan de heer Dibi niet verbazen dat wij aandacht schenken aan de aanpak van coffeeshops. Misschien verschillen wij daarover van mening, maar dat kan dan in het vervolg van het drugsdebat nog blijken. Wij hebben de analyse op dit gebied al gemaakt. Dit is niet alleen mijn verhaal; de gemeenten en de burgemeesters willen dit ook. Ik leg niets op, zoals ik zorgvuldig heb aangegeven. De gemeenten beslissen dit autonoom en melden zich geheel vrijwillig bij ons. Wij stimuleren dat.

De heer Dibi (GroenLinks):

Jammer dat u niet naar de gemeenten luistert als zij u ragen om met dat rare drugsbeleid te stoppen, maar dat u wel alles wat zij vinden wilt stimuleren als zij het met u eens zijn. Het gaat mij niet om de coffeeshops. Het gaat mij erom dat wij de ene sector wel screenen en de andere niet. Het lijkt mij politiek effectiever om risicoprofielen van sectoren te maken en te bepalen waar extra aandacht nodig is, niet op basis van de ideologie van bepaalde partijen, maar op basis van de feiten.

Minister Opstelten:

Dat doen wij ook. Daarom hebben wij in dit wetsvoorstel de verschillende sectoren aangegeven. Ik kom zo dadelijk nog te spreken over de amendementen. Er is hierin een keuze gemaakt. De RIEC's doen analyses in de regio's. Op basis daarvan bepalen wij onze positie, prioriteiten en focus en vervolgens ondernemen wij actie. Daarom komen burgemeesters bij ons met de vraag of wij iets kunnen meenemen bij het ontwerpen van een wetsvoorstel. Die vechtsportgala's bijvoorbeeld zijn er op verzoek van een aantal burgemeesters snel in aangebracht via een voorgehangen AMvB. Daar had niemand bezwaar tegen. Er is totaal geen sprake van willekeur, maar we moeten wel luisteren naar de bestuurders die er uiteindelijk over gaan. Dat wordt bevestigd door analyses die in de RIEC's plaatsvinden.

Mevrouw Berndsen vroeg naar de inzet en de toepassing van de wet. Hoe zorgen we ervoor dat er beter naar ondernemers wordt geluisterd? In mijn beleidsreactie van de zomer op het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over de Wet Bibob heb ik aangegeven dat ik ervan uitga dat gemeenten het instrument Bibob risicogericht inzetten. De toepassing van de Wet Bibob is bijvoorbeeld in de stad Amsterdam inmiddels uitgebreid aan de orde geweest. Er is een werkconferentie gehouden, waarbij ook ondernemers zijn betrokken. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten, ook Amsterdam, tot een gepaste en risicogerichte inzet van het instrument Bibob komen.

Mevrouw Hennis vroeg hoe ik ervoor ga zorgen dat alle gemeenten meedoen aan de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Sommigen zeggen dat het een keurmerk van onze aanpak is. Daar ben ik het mee eens. De bestuurlijke aanpak van de criminaliteit is inderdaad ongelooflijk belangrijk. Het Wallengebied, Emergo, en Brabant zijn daar voorbeelden van. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen integriteit en worden ook afgerekend op het tegengaan van georganiseerde criminaliteit. Ik faciliteer gemeenten maximaal om hun eigen verantwoordelijkheid daarin te nemen, onder andere door het financieren van het landelijk Bureau Bibob en de RIEC's. Daarnaast roep ik burgemeesters regelmatig op, nadrukkelijk niet alleen de G-4, om de Wet Bibob toe te passen, zoals recentelijk bij het screenen van coffeeshops, of zoals vorig jaar na het uitkomen van een evaluatie van de inspectie over de toepassing van de Wet Bibob. Ik doe er dus binnen mijn mogelijkheden alles aan om zelfstandige bestuursorganen zover te krijgen. Er is weliswaar nog verbetering mogelijk op dit vlak, maar de afgelopen jaren zijn echt meters gemaakt.

De heer Van Raak vroeg of er voldoende toezicht en capaciteit is om de Wet Bibob goed toe te passen. Er is nooit voldoende capaciteit en toezicht om 100% integriteit en veiligheid te halen. In mijn rol en functie doe ik er alles aan om de capaciteitstekorten zowel kwalitatief als kwantitatief te ondersteunen. Ik doe dat via de RIEC's en het landelijk Bureau Bibob, die de bestuursorganen ondersteunen op het gebied van het toezicht. Ik vraag nog de aandacht voor de kwaliteitscommissie die met deze wijziging permanent wordt en de prestaties van Bureau Bibob beoordeelt. Ik ben het er helemaal mee eens dat wij moeten monitoren hoe dit gaat. Het mag namelijk geen symbool worden. Ten aanzien van dit onderwerp mogen er geen wachtlijsten zijn, maar moet men dit heel ingewikkelde werk goed kunnen doen en moet het altijd de toets van de rechter doorstaan.

De heer Çörüz vroeg of de transactie bij de Bibob-beslissing wordt betrokken. Ja. Wordt een schikking door een gemeente ook betrokken bij de Bibob-beoordeling of is daarvoor een veroordeling nodig? Naast veroordelingen staan ook transacties van het OM in de justitiële documentatie. Om een goede beoordeling te kunnen maken, hebben gemeenten de bevoegdheid om alle gegevens uit de justitiële documentatie van de betrokkenen bij de Bibob-toets te betrekken. Als die gemeenten ook het zakelijk netwerk van de betrokkenen willen laten screenen, dan kunnen zij zich tot het landelijk Bureau Bibob wenden. Dat kan op een gegeven moment leiden tot een afweging. Je moet de opsporing van strafbare feiten namelijk niet verstoren en daarvoor is afstemming nodig. Dat kan soms tot enige vertraging in het Bibob-advies leiden. Ik zeg dat alvast tegen de heer Bontes. Dat kan een oorzaak zijn. Het is niet een wachtlijst of de capaciteit, maar het is soms de ingewikkeldheid van een dossier.

Mevrouw Hennis sprak over de deelname van gemeenten aan de RIEC's en het bevorderen van het integriteitsbeleid bij gemeenten. Ik geef een aantal cijfers. Volgens het jaarverslag over 2010, dat ik begin 2011 aan de Kamer heb gezonden, nemen 314 van de 418 gemeenten deel aan een RIEC. Dat is 75%. Binnenkort zend ik het jaarverslag over 2011 aan uw Kamer. De verwachting is dat er nu meer gemeenten aan de RIEC's deelnemen. Ik durf hier publiekelijk te zeggen dat het aan het eind van het jaar 100% moet zijn. Je zal maar die laatste gemeente zijn en genoemd worden in een debat door mij, dus de gemeenten zijn gewaarschuwd.

De RIEC's hebben een belangrijke taak, ook binnen de regio. Ik ben een supporter van de RIEC's. Je ziet daar enorme kwalitatieve verbeteringen. Ze leveren een bijdrage aan het harmoniseren van de Bibob-beleidslijnen en ondersteunen gemeenten bij de daadwerkelijke toepassing van de Wet Bibob. Het is met name van belang in een regio, voor klein en groot, om het bij elkaar te brengen. Daarmee wordt het integriteitsbeleid van de gemeenten verstevigd en bevorderd. Die harmonisatie van beleidslijnen is belangrijk, omdat daarmee wordt voorkomen dat criminelen zich van de ene naar de andere gemeente verplaatsen; wij hebben gesproken over het waterbedeffect. Omdat de RIEC's hier de goede dingen doen, bepleitte ik bij gemeenten dat zij deelnamen aan de RIEC's. Ik maakte dat ook aantrekkelijk met een flinke financiële bijdrage.

In het beleidskader RIEC's, dat ik eind vorig jaar aan uw Kamer zond, heb ik de ambitie aangegeven – ik stel die ambitie bij nu ik dit zo voor mij zie – om aan het eind van dit jaar alle gemeenten rond te hebben. Ik vind dat dit moet, zeker na dit debat. Een hoger percentage kan niet. Ik zal mij rechtstreeks tot de gemeenten wenden om dat nog voor elkaar te krijgen.

De heer Bontes vraagt hoe het zit met de rolverdeling tussen de RIEC's en Bureau Bibob. De RIEC's zijn er voor de ondersteuning in brede zin van de bestuurlijke aanpak. Zoals u weet, is de Wet Bibob hiervan een centraal onderdeel en coachen de RIEC's gemeenten hierin dan ook door hun eigen expertise in te zetten en de expertise van de bestuursorganen te vergroten. Na deze wetswijziging doen zij dat zelfs door mee te helpen aan dossiers, omdat zij deze mogen inzien. Zij spelen daarbij met name een rol in de eigen onderzoeksfase. Nadat dit eigen onderzoek tot een adviesaanvrage bij het landelijk Bureau Bibob leidt, als het zover komt, voert dit bureau de Bibob-advisering van bestuursorganen uit. Daarbij heeft het bureau een grotere informatiepositie dan de RIEC's, omdat het meer bronnen kan bevragen en zakelijke samenwerkingsverbanden kan onderzoeken.

Voordat ik naar de amendementen ga, kom ik bij mevrouw Berndsen. Zij pleit ervoor om de kosten niet uit het oog te verliezen. Ik ben dat helemaal met haar eens. Daarom heb ik de gemeenten altijd opgeroepen om de Wet Bibob risicogericht en selectief toe te passen op basis van analyses. Dat is belangrijk. Het is dan ook zeker niet de bedoeling om de wet generiek toe te passen op deze nieuwe sectoren. Dat moet duidelijk zijn. Het is belangrijk om criminaliteitsbeeldanalyses op te stellen en keuzes te maken.

Ik borg verder het eigen onderzoek, waardoor de gang naar het landelijk Bureau Bibob in veel gevallen misschien niet meer nodig zal zijn. Als je als gemeente scherper focust en gewoon je eigen kennis en instrumenten inzet, kom je een heel eind, zo is ook mijn eigen ervaring. Verder voorkom ik door de opvraagmogelijkheid bij Bureau Bibob dat dubbele toetsen worden uitgevoerd. Je kunt van tevoren bekijken of iets al is bekeken. Daarnaast bevorderen wij de efficiency door zelf een landelijk formulier vast te stellen. Daarin worden zo weinig mogelijk onnodige gegevens aan ondernemers gevraagd. Verder heb ik uiteraard contact met de relevante brancheverenigingen om bijvoorbeeld bij de implementatie te helpen hun leden zo goed mogelijk te informeren.

Ik kom op de amendementen. Het is te overzien, want het zijn er drie.

De voorzitter:

Wij hebben er vier.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Nee, het amendement op stuk nr. 11 vervangt dat op stuk nr. 10.

Minister Opstelten:

Inderdaad. De amendementen op de stukken nrs. 11 en 12 zien allebei op het vergroten van de mogelijkheden van gemeenten om op lokaal niveau Bibob-problemen aan te pakken. Deze amendementen vullen elkaar naar mijn mening aan. Ik bespreek ze afzonderlijk en begin met het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Hennis en de heer Çörüz. Het strekt tot het beperkt loslaten van de sectorenbenadering die de wet nu kent. Dat wil zeggen dat alle vergunningen voor inrichtingen en bedrijven op grond van gemeentelijke verordeningen, als mede subsidies op alle niveaus van Rijk, provincie en gemeente, voortaan rechtstreeks onder de reikwijdte van de Wet Bibob vallen. Toestemming van de minister van Veiligheid en Justitie voor subsidie, dan wel aanwijzing van de gemeentelijke vergunning in het Besluit Bibob is dan niet meer nodig. Ik zeg het even compact. Ik ben er natuurlijk groot voorstander van om gemeenten te stimuleren om hun eigen werk goed te doen en daarbij op basis van de goede informatie eigen keuzes te maken. Het amendement biedt gemeenten de ruimte voor lokaal maatwerk. Dat vind ik van groot belang. In die zin sta ik er positief tegenover.

Mevrouw Hennis wees op de wens van de stad Rotterdam om met een APV verkoopvergunning voor consumentenvuurwerk de vuurwerksector met de Wet Bibob te kunnen aanpakken. Ik vind het van belang dat gemeenten, bijvoorbeeld in beleidsregels, onderbouwen welke vergunningen zij onder de reikwijdte van de Wet Bibob brengen. Dat kunnen zij doen op basis van bestuurlijke rapportages van de politie of regionale criminaliteitsanalyses. Ik neem verder aan dat daarover afstemming binnen de regio plaatsvindt. Op die manier wordt voorkomen dat criminelen uitwijken naar gemeenten met een minder stringent Bibob-beleid. Het is ook mijn taak om dit in de gaten te houden. Wel merk ik op dat op dit moment nog niet is te voorzien welke sectoren gemeenten onder de Wet Bibob zullen brengen en welke uitvoeringsconsequenties dat heeft. Dat moeten wij strak monitoren. Daarbij denk ik ook even aan de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Ik hou onszelf de spiegel voor. Het is een van onze taken om keihard te voorkomen dat de administratieve lasten stijgen. Mijn collega's en ik zetten daarop in. Het gaat daarbij ook om de werkbelasting van de bestuursorganen en het landelijk Bureau Bibob. Ik vind het belangrijk dat nauwgezet te monitoren, als er steun is voor dit amendement. Ik zal hierover de Kamer dan ook rapporteren. Met inachtneming van mijn opmerking laat ik het oordeel over het amendement over aan de Kamer. Ik benader het dus positief-constructief, want het is de goede lijn en de ontwikkelingen gaan sneller dan we allemaal denken. Anders kom je bij de vraag met welke sectoren je de wet volgend jaar moet gaan uitbreiden. Dat voorkom je hiermee. Gelet op de kwaliteit van de gemeenten, die enorm is toegenomen, kunnen zij dit zeker aan, en kunnen zij zeker hun eigen keuzes maken. Maar ik moet een aantal kanttekeningen maken die we gewoon daadwerkelijk moeten meewegen en monitoren.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Om een tweede termijn te voorkomen het volgende. Dank voor de positieve grondhouding van deze minister. Voor alle duidelijkheid: ik deel overigens zijn kanttekeningen. Natuurlijk, het gaat om lokaal maatwerk, en om duidelijke uitvoeringsregels en strakke monitoring. Als we die kanttekening met elkaar delen, zie ik eerlijk gezegd geen bezwaar, en dank ik de minister voor zijn support.

Minister Opstelten:

Ik ga naar het amendement van de heer Bontes over de huisjesmelkers. Dit amendement strekt ertoe, enkele vergunningen die in de Huisvestingswet worden genoemd, onder het bereik van de Wet Bibob te brengen. Ik weet dat dit een grote wens van een aantal steden is. Het gaat dan met name om de omzetting in onzelfstandige woonruimte, en de splitsing in appartementsrechten. De heer Bontes signaleert hier echt een keihard, serieus probleem rond de huisjesmelkers. De regering heeft natuurlijk oog voor deze problematiek. Om die reden heeft mijn collega van BZK recentelijk extra instrumenten gekregen om tegen zulke huisjesmelkers te kunnen optreden. Desalniettemin meen ik dat ook de Wet Bibob hier een toegevoegde waarde kan hebben, en dat het goed is dat gemeenten ook hier meer ruimte krijgen om op lokaal niveau voor de meest effectieve aanpak van huisjesmelkerij te kiezen. Ook hiervoor geldt dat we nog niet helemaal zicht hebben op de uitvoeringsconsequenties. Die moeten we natuurlijk ook monitoren. Daarover zal ik de Kamer berichten. Ook dit amendement laat ik over aan het oordeel van de Kamer. Ik benader het constructief, want het is een instrument dat de gemeenten die het aangaat echt nodig hebben.

Ik kom toe aan het amendement van de heer Bontes, dat ertoe strekt, de huidige adviestermijn van Bureau Bibob te handhaven. Dat is nu vier weken, met de mogelijkheid tot verlenging met nog eens vier weken. Zie artikel 15. In het wetsvoorstel wordt een beperkte verlenging voorgesteld. Alleen de eerste termijn wordt verlengd naar acht weken, en de verlenging blijft vier weken, dus in totaal twaalf weken. Ik houd er in de kern natuurlijk van dat alles zo snel mogelijk af moet. Maar ik moet toch een kanttekening maken. Een advies van Bureau Bibob is een complex product. Ik heb net een voorbeeld genoemd, dat is gebaseerd op informatie uit verschillende bronnen, en van verschillende overheidsinstanties. Hoe snel een advies kan worden opgesteld, hangt dan ook sterk af van de snelheid waarmee die informatie wordt aangeleverd. Dat gaat soms digitaal met een druk op de knop. Maar vooral politie, OM en Belastingdienst maken een concrete afweging, welke informatie aan het bureau verstrekt kan worden. Zij moeten immers voorkomen dat een lopende strafzaak, of een ander onderzoek wordt doorkruist, wanneer te vroeg strategische informatie wordt prijsgegeven. Vervolgens moet een zorgvuldige analyse worden gemaakt op basis van de ontvangen informatie. Ik begrijp dat bestuursorganen niet langer dan strikt noodzakelijk op een advies willen wachten. Daarbij voorspel ik alvast dat het jaarverslag over 2011 laat zien dat de doorlooptijden nog verder zijn bekort. Desondanks zijn veel adviezen dermate complex dat de huidige wettelijke adviestermijn ook niet reëel is. Ik stel een beperkte termijnverlenging voor om zo goed mogelijk aan te sluiten op de reële termijn die nodig is om deze complexe producten tot stand te brengen. Het heeft niets te maken met capaciteit of processen, maar soms met ingewikkeldheid en afhankelijkheid van anderen. Met de wijzigingswet kan worden verwacht dat de complexiteit van adviezen verder toeneemt. Eenvoudige zaken zullen na wijziging vaker door bestuursorganen zelf worden afgehandeld. Mocht de Kamer dit amendement aannemen, dan voorzie ik dat doorlooptijden van Bureau Bibob daardoor niet wezenlijk zullen kunnen worden beïnvloed, zodat de termijnoverschrijdingen zich zullen blijven voordoen. Dat lijkt mij niet verstandig. Daarom ontraad ik het amendement.

De heer Bontes (PVV):

Allereerst dank aan de minister voor de support van het eerste amendement dat gaat over de huisjesmelkers. Dank daarvoor. Dan het tweede amendement. In het advies van de Raad van State staat dat er geen sprake is van complexiteit, maar dat het gaat om de capaciteit en het stroomlijnen van werkprocessen. Het gaat dus om de werkwijze. Hoe rijmt de minister zijn stelling over de complexiteit met het advies van de Raad van State?

Minister Opstelten:

Daarom is het een advies. Wij wegen dat en komen dan tot een andere conclusie. Zo eenvoudig is het. Als het om capaciteit zou gaan, zou het veel simpeler zijn. Het gaat er ook om dat men afhankelijk is van andere organen. Ik heb die genoemd. Als er sprake is van ingewikkelde concepten, wordt de termijn overschreden. Dat is het. Anders had ik ook vierkant gezegd dat het om de capaciteit gaat. Dan had ik wel gezegd: daar is een bepaald budget voor nodig, maar dat hebben wij niet en daarom doen wij het niet. Zo ben ik ook wel weer. Dat is het echter niet. Wij blijven hier natuurlijk naar kijken. Ik moet eerlijk zijn hierin. Ik kan natuurlijk een prachtig verhaal houden en zeggen: het is een prachtig amendement en wij gaan het in een kortere tijd doen, maar dan gaan wij de termijnen overschrijden. Dat is met dit onderwerp niet goed. Wij moeten als overheid ervoor zorgen dat onze performance goed is.

De heer Bontes (PVV):

Ik krijg dan toch graag een reactie op mijn stelling dat het slecht is voor de ondernemer. Het gaat namelijk heel lang duren. Het zou sowieso drie maanden kunnen duren. Twaalf weken plus de termijn die de gemeenten nodig hebben om de zaak te verwerken. Dan zit je dus aan maanden. Verder kun je er natuurlijk van uitgaan dat het stroomlijnen van werkprocessen altijd een efficiencymaatregel kan zijn. De politiekorpsen hebben bijvoorbeeld een regionale informatieorganisatie met informatiemakelaars. Met een druk op de knop komt de informatie eruit. Die werkprocessen moeten dus te stroomlijnen zijn. Dat kan wat mij betreft niet anders.

Minister Opstelten:

Ik wil best toezeggen dat ik die punten ook nog bespreek in het contact met de RIEC's, met de VNG en met de gemeenten ter introductie van het wetsvoorstel en dan aan zal geven dat dit prioriteit nodig heeft. Dat is ook de reden dat dit wetsvoorstel er zo ligt. Als het amendement dat is ingediend door de heer Bontes, mevrouw Hennis en de heer Çörüz wordt aangenomen, geeft dat de gemeenten de verantwoordelijkheid waar zij om vragen, maar dan moeten ze wel zo efficiënt en zo goed mogelijk werken. Zij moeten ook voldoende capaciteit beschikbaar stellen. Dat moeten wij natuurlijk ook doen in de RIEC's, in het LIEC en Bureau Bibob.

De voorzitter:

Dit was de eerste termijn. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. Mevrouw Hennis ziet daar vanaf. Het woord is als eerste aan mevrouw Berndsen.

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Ik denk dat het goed is om nogmaals helder te maken dat mijn fractie niet tegen de Wet Bibob is, maar er wel kritisch naar zal blijven kijken. Het is een aanvullend bestuursrechtelijk instrumentarium en mag nooit in de plaats komen van het strafrecht. Dit punt en de rechtsbescherming zijn voor mijn fractie wezenlijk. Wij zullen die punten dan ook nauwlettend blijven volgen. Natuurlijk dank ik de minister voor de beantwoording.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere beantwoording. Op één punt is de GroenLinks-fractie nog ontevreden. Dat betreft de rechtsbeschermende werking van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het uitgebrachte Bibob-advies lang niet altijd en onvoorwaardelijk ter kennis kan komen van de betrokkene, waardoor de betrokkene gehinderd kan worden in zijn bezwaarmogelijkheden;

overwegende dat uiteindelijk de bestuursrechter de doorlopen Bibob-procedure marginaal beoordeelt, met als resultaat dat wel de rechtmatigheid, maar lang niet altijd de rechtvaardigheid van de uitkomst wordt vastgesteld;

overwegende dat hierdoor het risico bestaat dat Bibob-procedures leiden tot beroeps- of bedrijfsverboden, waartegen betrokkenen zich niet ten volle hebben kunnen verweren;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe de rechtsbeschermende werking van bezwaar- en beroepsmogelijkheden in Bibob-procedures versterkt kan worden en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Berndsen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (32676).

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik heb afgelopen weekend de nota naar aanleiding van het verslag zitten spellen om dit alles goed te begrijpen. Ik snap de door de heer Dibi genoemde punten wel, maar ik vraag mij af wat in dit wetsvoorstel niet wordt geregeld waardoor hij zich druk blijft maken over dit punt. Als ik de nota naar aanleiding van het verslag en de memorie van toelichting goed lees, is die rechtsbescherming immers beter dan ooit en wordt alle belastende en ontlastende informatie meegenomen. Wat is dan nog precies het probleem? Waar schort het aan of is dit een symboolmotie?

De heer Dibi (GroenLinks):

Met deze wetswijziging wordt het recht op inzage versterkt, maar wij hebben in het verleden gezien dat op basis van moeilijk verifieerbare informatie vergunningen ten onrechte zijn geweigerd. Dat gebeurt in de praktijk. Ik vind dat dit aspect in dit debat onvoldoende aan de orde is gekomen. De heer Van Raak en mevrouw Berndsen hebben daar iets over gezegd, maar dit verdient meer aandacht. We praten nu vooral over de sectoren die wij willen toevoegen aan de Wet Bibob. Ik vind dat wij dan ook moeten kijken naar het uitbreiden van de rechtsbeschermende werking.

De voorzitter:

Mevrouw Hennis, ten slotte.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Over de balans in het debat gaat natuurlijk eenieder die spreekt. De rechtsbescherming is ook voor de VVD van groot belang. Mede daarom zijn wij zo enthousiast over dit wetsvoorstel. De door de heer Dibi genoemde punten zijn volgens mij met de voorgestelde wetswijziging inmiddels staand beleid. Daarom is de motie overbodig. Dat doet niets af aan het feit dat veel fracties het door de heer Dibi uiteengezette uitgangspunt steunen, maar ik denk dat de motie een symboolmotie is en daarmee overbodig is.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik hoop het. Het is goed om te horen dat voor de VVD de rechtsbescherming van belang is. Op veel terreinen merk ik daar niets van. In een debat waarin de aandacht vooral is gegaan naar offensiever optreden, moeten wij met een motie ook aandacht vragen voor de rechtsbeschermende werking als mensen misschien ten onrechte afgewezen worden.

De voorzitter:

Nee mevrouw Hennis, we gaan luisteren naar de heer Bontes, de volgende spreker.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. Kleinere gemeenten hebben moeite met de toepassing van de Wet Bibob. Een waterbedeffect moet worden voorkomen. Grotere steden kunnen dit aan en hanteren de Wet Bibob goed, maar kleine gemeenten hebben daar moeite mee. Dit zou kunnen leiden tot verplaatsing van georganiseerde misdaad en criminele netwerken naar buitengemeenten. Daarom dien ik toch een motie in om de kleinere gemeenten te ondersteunen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten geen uniform beleid hanteren voor wat betreft het toepassen van de Wet Bibob;

overwegende dat een eenduidig beleid over de werkwijze bij de toepassing van de Bibob-wetgeving kan leiden tot een betere uitvoeringspraktijk;

overwegende dat een betere uitvoeringspraktijk zal leiden tot een efficiëntere en effectievere bestrijding van georganiseerde misdaad;

verzoekt de regering om met modelbeleid te komen met daarin indicatoren die bepalend zijn voor het al dan niet inzetten van de Wet Bibob, zodat overheden, met name gemeenten, georganiseerde misdaad niet faciliteren of in de hand werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bontes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (32676).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ook de CDA-fractie dankt de minister, met name voor de waardevolle woorden over de coöperaties. Hij wil die samen met zijn collega van Binnenlandse Zaken onder de loep nemen. Zijn oproep aan gemeenten om alle coffeeshops aan te pakken en onder de Wet Bibob te brengen is ons uit het hart gegrepen. Dit zijn allemaal goede zaken. De minister heeft ook positief geadviseerd over het amendement van collega Hennis-Plasschaert en ondergetekende.

Een punt dat is blijven liggen, is het Bibob-shoppen. Met name in deze economisch moeilijke tijden doen bepaalde bedrijven dat. Ze bellen gewoon op: wordt er bij u gebibobd? Zo ja, dan gaat men naar een andere gemeente. Zo nee, dan blijft men daar. Met name kleine gemeenten zitten daardoor in een dilemma. Hoe staat de minister deze gemeenten terzijde, om een waterbedeffect te voorkomen?

Het gelijktijdig laten lopen van een Bibob-traject en een OM-onderzoek kan volgens de minister leiden tot vertraging. Het kan echter ook leiden tot een andere uitkomst. Als Bureau Bibob de uitkomsten nog niet heeft dan wel niet kan of mag krijgen om allerlei moverende redenen, kan er een positief bericht komen terwijl dat misschien juist niet gerechtvaardigd is. Hoe gaat de minister dit probleem tackelen?

Minister Opstelten:

Voorzitter. Dank aan de leden voor hun interventies in tweede termijn en hun positieve benadering van het wetsvoorstel.

Tegen mevrouw Berndsen en de heer Dibi zeg ik nogmaals dat rechtsbescherming natuurlijk ook voor mij en het kabinet van belang is. Daarom hebben we er een uitgebreid betoog over gehouden. Hun motie op stuk nr. 14 moet ik echter ontraden, want er zitten een paar veronderstellingen in die naar mijn mening niet juist zijn. Ten eerste de overweging "dat het uitgebrachte Bibob-advies lang niet altijd en onvoorwaardelijk ter kennis kan komen van de betrokkene, waardoor de betrokkene gehinderd kan worden in zijn bezwaarmogelijkheden"; dat kan dus wel. Ten tweede heb ik in het licht van de marginale toetsing door de rechter gezegd dat het gaat om een volle rechterlijke toets. Er valt dus nog weinig uit te zoeken en er kan weinig uit worden gehaald om de rechtsbescherming te versterken. We houden het natuurlijk in de gaten. De motie moet ik ontraden. Bovendien is zij overbodig in het licht van wat wij hebben gezegd.

De heer Bontes heeft een motie ingediend op stuk nr. 15. Ik denk dat wat daarin staat niet juist is. Ik moet mijn positie namelijk formeel bepalen, want anders is het effect van de motie van de heer Bontes dat iedereen achterover gaat leunen en gaat wachten tot het grote modelbeleid neerdaalt op de gemeente. Zo besturen wij het land niet. Wel wil ik via de RIEC's ondersteuning geven. Daarom dacht en hoopte ik dat wij elkaar zouden raken. Het ministerie van Veiligheid en Justitie wil de RIEC's dus faciliteren, niet alleen met geld maar ook met kennis. Daar gaat het namelijk om. Indicatoren moeten regionaal, op lokaal niveau, worden bepaald. Ik daag de gemeentebesturen daartoe in alle scherpte uit. Over die indicatoren moeten zij dan ook verantwoording afleggen aan de gemeenteraden. Daar hoort dat namelijk thuis. Ik denk niet dat men erop zit te wachten dat de regering komt met modelbeleid; dat is een boekje. De gemeenten moeten scherper opereren. Ik hoop dat de heer Bontes de motie intrekt, maar ik moet de motie op dit punt ontraden indien hij dat niet doet.

De heer Çörüz had nog twee punten. Volgens mij ben ik duidelijk geweest over Bibob-shoppen. Een van de voordelen van de motie van de heer Çörüz en mevrouw Hennis is dat je alle gemeenten over het hele land verantwoordelijk stelt. Je moet er dan echter wel voor zorgen dat je het bij elkaar brengt en dat je het monitort. Daarom zeg ik opnieuw wat ik net tegen de heer Bontes zei, namelijk dat we dat via het LIEC en de RIEC's in de gaten moeten houden en moeten monitoren en duidelijk moeten uitdragen dat ze er attent op moeten zijn dat er één beleid is in ten minste de regio, om het waterbedeffect te voorkomen.

Dan kom ik op het OM. De heer Çörüz zei het precies zoals de feiten zijn. Er moet gewoon een afweging komen. Op een gegeven moment is het advies in het ene geval zus en in het andere geval zo, maar moet je elkaar wel raken en moet je het met elkaar bespreken. Daarbij gaat het niet alleen over het OM. Ik heb immers ook andere voorbeelden genoemd, zoals de FIOD en de fiscus. Ten aanzien van strategische beslissingen moet je een onderzoek niet frustreren. Misschien kun je wel alvast een ander advies aannemen. De hoge professionaliteit van het landelijk Bureau Bibob is er echter een waarborg voor dat dit goed gaat. Verder kunnen we zeggen dat veel van de Bibob-besluiten die zijn genomen door bestuursorganen de rechterlijke toets hebben doorstaan.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid en zijn bijdrage aan het debat. De stemmingen over de amendementen en de moties zullen aanstaande dinsdag plaatsvinden.

De vergadering wordt van 18.19 uur tot 19.15 uur geschorst.

Voorzitter: Berndsen

Naar boven