3 Wet op de expertisecentra

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (32812).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Allereerst feliciteer ik de heer Elias van harte met zijn verjaardag. De heer Beertema en ik waren bijna al van plan om hier samen achter het katheder te gaan staan en tweestemmig een verjaardagslied te gaan zingen maar helaas verbiedt het Reglement van Orde ons dat, want anders hadden we het zeker gedaan. De heer Beertema knikt heftig.

Na de roerige week waarin we het passend onderwijs bespraken ligt er nu een wet voor die naadloos op dit onderwerp aansluit. Natuurlijk is allereerst de vraag aan de minister welke consequenties haar toezeggingen hebben voor deze wet. We hebben natuurlijk nog niet gestemd over de amendementen van de vorige week. Daar gaan we morgen over stemmen; overigens gebeurt dat wat mij betreft niet want we wachten op het Catshuis. Welke zaken neemt de minister vanuit dat debat mee en is ze nog van plan om naar aanleiding van dat debat met een nota van wijzigingen te komen wanneer het gaat over deze wet?

Voor de rest denk ik dat we moeten uitkijken dat we dat hele debat nu gaan overdoen. Er zijn wel een aantal zaken die elkaar overlappen, maar laten we proberen niet dat hele debat overnieuw te doen, hoe moeilijk het ook is om het niet te doen, omdat het het wel waard is om dat debat een nieuwe kans te geven.

Het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is het vangnet voor alle kinderen die door een bijzonderheid niet aan het reguliere onderwijs kunnen deelnemen. We hebben gezien dat deze wet al een lange geschiedenis heeft. Staatssecretaris Dijksma is er al mee begonnen. We hebben het soort wijzigingen die in de wet staan altijd gesteund om helder te maken wat er moet gebeuren, welke profielen er moeten worden gekozen voor dit soort leerlingen en hoe ze worden afgeleverd in de samenleving en ze daarin actief kunnen zijn. Soms is er in de media maar ook in deze Kamer het beeld dat de hoeveelheid leerlingen in het speciaal onderwijs enorm groeit. Uit het onderzoek van de AOb dat we gisteren onder onze neus hebben gekregen, blijkt echter dat het wel meevalt met dat beeld. In ieder geval is de groei op een aantal punten tot stilstand gekomen. Tussen 2009 en 2010 groeide het speciaal onderwijs nog met duizend leerlingen maar begin dit schooljaar waren er evenveel leerlingen in het speciaal onderwijs als in het jaar daarvoor. Die stabilisatie past in de trend van steeds lagere groeicijfers, zo stelt de AOb; in het voortgezet speciaal onderwijs is nog steeds wel sprake van groei, maar hopelijk kan die ook beperkt blijven. Ik zeg er wel bij dat als het nodig is, het wel moet kunnen groeien. Stel je voor dat er dingen misgaan in het passend onderwijs omdat mensen daar toch niet de aandacht krijgen die ze nodig hebben en er toch weer een uitstroom van zorgleerlingen vanuit het regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs zou ontstaan. Vinden we dat dan per definitie problematisch of vinden we dat een consequentie van een herschikking in het onderwijsveld? Er wordt steeds gepocht, ook in het debat van de vorige week, over de 70.000 plaatsen die er in het speciaal onderwijs blijven. Stel je voor dat we er straks misschien toch meer nodig hebben. Vinden we dat dan een probleem? Gaan we dat actief tegenwerken of is dat gewoon de uitkomst van een organisch proces in de samenleving? Want nog steeds is niet helemaal helder wat de oorzaken zijn van die groei de afgelopen jaren. De uitkomsten van de CPB- en de TNO-onderzoeken geven wel aan dat er een toename is geweest, maar waarom die er is weten we niet. Er wordt gesteld, ook door de minister, dat het komt door ruimere definities. Maar zijn we het dan oneens over die ruimere definities? Wil de minister die terugdraaien? Ik wijs de minister hierbij ook op de discussie over de IQ-maatregel. Misschien kan ze hier ook iets over zeggen. Er is een bijstelling voorgesteld, maar onze adviesorganen hebben gesteld dat deze heel ernstige gevolgen kan hebben. We hebben de definities niet voor niets aangescherpt en het zomaar loslaten hiervan heeft dus consequenties. Staat de minister nog steeds achter de ruimere definities die worden gebruikt in het passend onderwijs?

Ik kom nu bij de handelingsplannen en het ontwikkelingsperspectief. Het is goed om te lezen dat scholen de handelingsplannen nog steeds mogen gebruiken. Weten scholen en ouders echter voldoende dat dit mag? Hoe communiceert de minister dit? Bij heel veel onderwijsvernieuwingen hebben we namelijk gezien dat iets wel mocht, maar dat de kennis in het veld hierover zo gering was dat men uiteindelijk dacht dat het niet mocht. Hoe communiceert de minister dat die handelingsplannen nog steeds mogen worden gebruikt als ze effectief kunnen zijn?

De minister is ingegaan op de vraag of zes weken wel genoeg zijn om een ontwikkelingsperspectief vast te stellen. Zij stelt dat veel informatie meekomt met een kind dat op het so of het vso wordt aangemeld. Dat is natuurlijk zo, maar het kan ook verouderde informatie zijn. We moeten voorkomen dat er een soort copy-pastegedrag ontstaat bij scholen, waarbij blindelings en automatisch voor waar wordt aangenomen wat door een andere school of instelling is onderzocht. Een kind maakt juist een enorme ontwikkeling door, dus kan bepaalde informatie best verouderd zijn. Hoe zorgt de minister ervoor dat het kind niet bestempeld wordt met een label van een tijdje geleden?

Wij vinden in ieder geval dat er een geschillencommissie moet zijn, ook in het so en het vso, die zich moet kunnen richten op discussies over het ontwikkelingsperspectief. Ik heb een amendement ingediend om dit goed te regelen. Dit zal, als het goed is, worden rondgedeeld. In dit amendement wordt een tijdelijke geschillencommissie geregeld. Vorige week hebben we hier ook een discussie over gevoerd bij het debat over het passend onderwijs. Ik heb het idee maar overgenomen, omdat ik denk dat er een meerderheid voor is. Zo'n geschillencommissie kan scholen en ouders een uitkomst bieden in bepaalde situaties.

Daarnaast heb ik al eerder een amendement ingediend om ouders in het ontwikkelingsperspectief de mogelijkheid te geven om er iets bij te schrijven. De ouders kunnen hiermee zeggen dat ze het op een aantal punten niet eens zijn met het ontwikkelingsperspectief. Misschien vinden ze het niet waard om het aan te vechten, maar ze kunnen er wel een aantal opmerkingen over maken. Die opmerkingen moeten actief kunnen worden aangebracht in het ontwikkelingsperspectief, zodat de scholen er ook mee geconfronteerd worden. Dit is volgens ons een laagdrempelige wijze om ouders het recht te geven om iets mee te geven wat de deskundigen niet hebben gedaan. Ik denk dat dit heel veel kou uit de lucht kan halen en ik hoop dat de minister dit voorstel kan omarmen.

In het verslag heb ik de minister gevraagd of het kan gebeuren dat een leerling van het so thuis komt te zitten omdat er geen geschikt profiel beschikbaar is in een so-school of vso-school in de buurt. De minister antwoordde dat dit niet snel zal gebeuren en wees hierbij op de evenwichtige spreiding van de so-scholen. Dat lijkt een antwoord op mijn vraag, maar dat is het toch niet helemaal. Wat gebeurt er als dit evenwicht in een bepaalde regio uit balans raakt, bijvoorbeeld door een wachtlijst of doordat scholen door bezuinigingen omvallen? Hier hebben we vorige week ook over gesproken. Bovendien is de quickscan afkomstig uit 2009. Hoe up-to-date is deze nog? De minister schrijft in haar nota naar aanleiding van het verslag over een update. Er dreigen scholen voor het so om te vallen of misschien overvoerd te worden met nieuwe leerlingen. Kortom, hoe staat het er nu bij? Welke zorgplicht is er voor deze kinderen? Hoe monitort de minister dit?

Dan kom ik bij de uitstroom. Ik ben op een aantal werkbezoeken geweest naar so- en vooral vso-scholen. Leraren maken zich daar steeds meer zorgen over de zaken die er na de schoolperiode gebeuren. In de leerplichtige leeftijd is er nog enig zicht op de kinderen en wordt er enige regie gevoerd, ook voor de ouders. Als de kinderen achttien jaar zijn geworden, valt dit in één keer weg. Van een scherp oog op het eten van de leerlingen tot aan de prikpil voor pubers, alles valt weg als de kinderen achttien jaar zijn. Het is niet helemaal de portefeuille van deze minister, maar ik vind dat de aansluiting van het vso naar de volwassenenzorg niet altijd goed verloopt. Ik maak me daar veel zorgen over. De minister zou wat meer in moeten gaan op de zorg van ouders en docenten. Deze leerlingen moeten na hun achttiende beter worden geholpen opdat de aansluiting beter verloopt.

In het verslag zijn veel vragen gesteld over de financiële prikkels, die ertoe kunnen leiden dat scholen kinderen op een lager uitstroomprofiel "afleveren" omdat de slagingskans dan groter is. De minister zegt dat het allemaal wel mee zal vallen, maar wellicht kan zij mij meer geruststellen in haar eerste termijn.

Dan heb ik nog een andere vraag. Je mag op je zestiende uit het vso stappen. Als je dat doet, mag je niet terug naar het vso. Je moet dan naar het UWV en de gemeente om te bezien of kan worden bemiddeld naar een eventuele terugplaatsing op een school. Ik vind dat een heel ingewikkelde procedure. Waarom kunnen wij niet gewoon vastleggen dat leerlingen die op hun zestiende uitstromen en het gaan proberen op de arbeidsmarkt, in ieder geval tot hun achttiende onder de hoede blijven van de school? Nu heeft de school wel een adviesfunctie, maar ik zou het logisch vinden dat iemand die geen goede werkervaring opdoet, door een makkelijke stap terug weer even onder de hoede van de school kan komen. Voor deze leerlingen, die in feite alleen maar aangewezen zijn op allerlei professionele instanties – het UWV en zo – is dat een heel grote stap. Ouders zijn er nu banger voor om hun kind uit de school te laten stappen, en misschien ervaren de leerlingen ook zelf angst daarvoor. De terugweg wordt immers zo moeilijk gemaakt dat zij dat risico niet aandurven. Ik hoop dat de minister mij op dit punt gerust kan stellen of de wet op dit punt een beetje wil wijzigen. Anders zal ik zelf een voorstel tot wijziging doen.

Ik kom terug op de uitstroom. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik de minister gevraagd wat de gecalculeerde effecten zijn van de bezuiniging op de sociale werkplaatsen en op de doelstelling om mensen aan een baan te helpen. Het antwoord vond ik een beetje zorgwekkend. De minister zei dat de invloed van de bezuinigingen op de sociale werkplaatsen nog niet te voorspellen is. Dat vind ik wel een heel kwalijk antwoord. Als je beleid opstelt, moet je toch in ieder geval een inschatting hebben gemaakt van het effect van dat beleid. Wat is dan haar doelstelling bij het naar de arbeidsmarkt leiden van deze mensen? Kan zij een getal noemen of een percentage? Dan kunnen wij in ieder geval checken of dat wordt gehaald en zien welk effect de enorme bezuinigingen hebben gehad.

Er zijn allerlei vragen gesteld over het opleiden van docenten. De "kwaliteit van onderwijs" wordt niet echt gedefinieerd. Ik hoop dat de minister daar in dit debat opnieuw een poging toe doet. Zij heeft gezegd dat een toezichtkader kwaliteit vso nog wordt ontwikkeld. Hoever is de minister daarmee en kan zij daarin enig inzicht geven in de eerste termijn van haar beantwoording?

De heer Beertema (PVV):

Het valt mij op dat de heer Van der Ham vraagtekens zet bij de oorzaken van de groei van het passend onderwijs. Ik doel nu vooral op cluster 4. Wat ik uit zijn woorden meen op te maken, is dat hij eigenlijk wel vrede heeft met het feit dat de diagnostiek steeds fijnmaziger is geworden. Dat heeft naar mijn mening overigens bijgedragen tot die groei. Hij heeft mijns inziens ook vrede met de oorzaak die door veel mensen wordt genoemd, namelijk dat ouders onmacht voelen bij de opvoeding en uitwijken naar het speciaal onderwijs. Hetzelfde mechanisme geldt natuurlijk ook voor scholen. Heeft D66 daar nou vrede mee? Heeft D66 ook vrede met de enorme aantallen, een op de tien in het po en een op de vijf in het vo?

De heer Van der Ham (D66):

Nu bestaat het risico dat het debat van vorige week wordt overgedaan. Wij hebben grote zorgen over de medicalisering van de jeugd: elk kind dat een beetje druk is, wordt onmiddellijk als een probleemkind gezien en er worden direct medicijnen in gestopt. Dat vinden wij geen goede ontwikkeling. Daar maken wij ons zorgen over. Dat is al een antwoord op de vraag. Tegelijkertijd zien we in de onderzoeken die wij bij dit debat kunnen aanhalen, maar ook bij het debat van vorige week, dat het CPB bijvoorbeeld zegt dat er wel groei is in cluster 4, maar ook bij autisme, wat toch iets anders is dan cluster 4. Het is niet helemaal helder waaruit deze groei te verklaren is, maar deze is kwantitatief vast te stellen. Er wordt gezegd dat deze met definities te maken heeft, maar we zien deze ook wereldwijd. Een positieve ontwikkeling is dat er eerder beleid op kan zijn, wanneer het eerder wordt vastgesteld bij leerlingen, zodat docenten er extra aandacht voor hebben. Dat is op zichzelf positief, maar de partij van de heer Beertema zegt de hele tijd dat deze groei voortkomt uit perverse prikkels. Het CPB heeft dit onderzocht en zegt dat dit zo kan zijn, maar dat het niet kan zeggen hoe groot de kwantitatieve effecten van deze mogelijke perverse prikkel zijn. De heer Beertema baseert hierop een bezuiniging van 300 mln. op het passend onderwijs en ook een op het speciaal onderwijs, waarover we het vandaag hebben, maar dat gaat mij iets te snel. Ik vind dat we eerst een analyse moeten maken hoe groot dat probleem precies is en dan ben ik best bereid om te kijken of er een tandje vanaf kan. Juist als het gaat om deze kwetsbare kinderen, vind ik die volgorde van groot belang.

De heer Beertema (PVV):

Zijn we het er wel over eens dat er grenzen gesteld moeten worden aan die groei?

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind de discussie over grenzen aan de groei een afgeleide discussie. Ik ga niet eerst naar het budget kijken en zeggen dat het niet meer mag kosten dan dat, maar ik kijk naar wat we uit die kinderen halen. Als blijkt dat groei in het speciaal onderwijs gerechtvaardigd is, ben ik bereid om die consequentie te nemen. Om een beetje tot elkaar te komen, ik ben ook van mening dat er weleens leerlingen zijn bij wie je je afvraagt of het verstandig om ze dit stempel op te drukken. Natuurlijk zijn die er, maar ik weiger mee te gaan in de conclusie dat het om enorme aantallen gaat en dat we dit bedrag erop kunnen bezuinigen. Dat is niet vastgesteld en dat vind ik kwalijk, omdat het gaat om kwetsbare leerlingen.

De heer Beertema (PVV):

D66 pleit dus voor een openeinderegeling. Dat is mijn conclusie.

De heer Van der Ham (D66):

Wij vinden dat er heel goed geïndiceerd moet worden en dat er geen perverse prikkel moet zijn, omdat je sowieso meer geld krijgt als je kinderen een stempeltje geeft, zodat dit een soort nieuw financieringsmechanisme wordt voor een school. Daar ben ik niet voor, daarin vinden wij elkaar, maar als er in een bepaald jaar meer kinderen zijn met autisme, vind ik dat we niet moeten zeggen dat de poort van het speciaal onderwijs dicht is. Natuurlijk niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat vind ik een interessant zinnetje van de heer Van der Ham. Hij zegt dat D66 niet vindt dat het budget bepalend moet zijn voor de zorg die we aan leerlingen geven. Kan ik daaruit opmaken dat hij mijn amendement gaat steunen, waarin de logica wordt gehanteerd dat het geld het kind volgt in plaats van het kind te laten begrenzen door het budget?

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb in het algemeen gezegd dat we moeten kijken naar wat een kind nodig heeft. Als het om dit soort kwetsbare kinderen gaat, moet je het geld het kind laten volgen. Ik ben wel kritisch over de vraag of de definities rond zo'n kind altijd kloppen, maar daarover hebben we onder andere dit debat. Ik zal het amendement goed bekijken, maar ik kan nog niet zeggen of ik voor of tegen zal stemmen. Wat betreft de richting zitten we op dezelfde lijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Vorige week hebben we lang gedebatteerd over het zogenaamde passend onderwijs. Dat ging over de bezuinigingen en over dat grote complex van wetsvoorstellen, met veel veranderingen. Vandaag staan we hier alweer, bijna alsof er niets is gebeurd, maar dat is niet zo. Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, over de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bevat wat de SP betreft goede uitgangspunten. Volgens mij is de essentie van dit wetsvoorstel dat leerlingen in het speciaal onderwijs zo ver mogelijk worden gebracht, dus bij voorkeur naar een vervolgopleiding of naar de arbeidsmarkt in plaats van naar de dagbesteding. Als dat de kern van het wetsvoorstel is, dan kan de SP-fractie dit alleen maar steunen.

Een aantal zaken wordt geregeld: het ontwikkelingsperspectief wordt ingevoerd, er komt een voortgangsregistratie en een getuigschrift, er komen uitstroomprofielen, verplichte stages en er is een mogelijkheid tot nazorg. De eerste drie punten, het ontwikkelingsperspectief, de voortgangsregistratie en het getuigschrift, zijn min of meer administratieve wijzigingen of verplichtingen die worden ingevoerd. De Raad van State is daar kritisch over omdat "deze niet per definitie tot een verhoging van de basiskwaliteit hoeven te leiden". De raad waarschuwt zelfs voor een verhoging van lasten die ten koste gaat van het onderwijs. Wat de SP-fractie betreft geldt: hoe minder papieren lasten, hoe beter. Hoe gaat de minister daarmee om?

Door het ontwikkelingsperspectief te verplichten, vervalt het handelingsplan. Ouders hebben hierbij geen instemmingsrecht. Vorige week hebben we het hier al over gehad: de SP-fractie vindt dit jammer. Het ontwikkelingsperspectief is namelijk echt iets anders dan het handelingsplan. De Onderwijsraad vraagt onder andere of het een mogelijkheid is om deze twee documenten samen te voegen. Is dit een optie of laat de minister het handelingsplan aan de scholen over waardoor het zou kunnen verdwijnen? Ouders hechten nogal wat waarde aan het handelingsplan.

Wat vindt de minister van de kritiek van de PO-Raad die zich afvraagt of het ontwikkelingsperspectief wel haalbaar is. De PO-Raad stelt in zijn brief van 8 september jl. dat er meer factoren zijn die van invloed zijn op de ontwikkeling van leerlingen. Bovendien moet het ontwikkelingsperspectief binnen zes weken gemaakt worden als de leerling op school komt. Is dat niet een korte termijn? Het gaat over een nogal lange periode.

De memorie van toelichting stelt dat de inspectie het ontwikkelingsperspectief geschikter acht als instrument om de onderwijskwaliteit te beoordelen omdat dit het gestelde onderwijsdoel beter weergeeft dan het handelingsplan. Maar voor wie is het ontwikkelingsperspectief bedoeld? Is het bedoeld voor de leerling of is het een meetinstrument om scholen mee te beoordelen of zelfs af te rekenen? Hier bestaat de kans op een perverse prikkel. Als scholen afgerekend worden op het ontwikkelingsperspectief, zullen ze voorzichtig worden om een leerling hoog in te schalen. Dan heb je namelijk het risico dat de school het doel niet haalt en er wordt gezegd dat de school faalt. Immers, scholen worden steeds meer afgerekend op hun beoordeling in tijdschriften et cetera.

Het toezichtkader voor speciaal onderwijs wordt in 2012 aangepast. De inspectie gaat meer opbrengstgericht kijken. Dat is het nieuwe toverwoord: opbrengstgericht onderwijs. Is het wel verstandig om in het speciaal onderwijs zo sterk te kijken naar de opbrengsten? Moet juist hier niet veel meer worden gekeken hoe scholen functioneren in plaats van louter naar cijfers te kijken? De Raad van State merkt daarbij op dat de hang naar cijfers ook nog eens een extra belasting is voor het personeel. In het vragenuur stelde ik gisteren bij de staatssecretaris een onderzoek naar de enorme werkdruk aan de orde. Als je leraren vraagt naar de grootste verklaring van de werkdruk, noemen ze alle taken die niet met het feitelijke lesgeven te maken hebben. In hoeverre gaat de minister dit tegen? Moeten we niet oppassen dat dit wetsvoorstel weer een extra belasting vormt?

Ook de volgende waarschuwing van de Raad van State is terecht. Een school waar de leerlingen met vaak grote handicaps en vaardigheidstekorten weinig of geen vorderingen maken, is niet per definitie een zwakke school. Is de minister het daarmee eens?

Leerlingen mogen tot hun twintigste in het voortgezet speciaal onderwijs verblijven. De meeste leerlingen zullen al eerder het onderwijs verlaten. Wie bepaalt nu wanneer en hoe een leerling uitstroomt? Wat is de rol van het samenwerkingsverband hierin? Zit hier niet een risico? De leerplicht geldt tot zestien jaar. Veel scholen houden een leerling zonder diploma soms graag wat langer op school opdat hij wat weerbaarder wordt. Dat lijkt mij alleen maar goed. Het Samenwerkingsverband kan echter een financiële druk ervaren. Men kan denken: de leerling blijft maar op school en het zou gunstig zijn als hij de school verlaat, want dan hebben wij die kosten niet meer. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Kan hier sprake zijn van een tegengesteld belang?

Er zijn drie uitstroomprofielen: vervolgonderwijs, dagbesteding en arbeidsmarkt. Tijdens de hoorzitting in september vertelden de professionals dat dit voor een deel al praktijk is. In hoeverre voegt deze wet hieraan iets toe?

Een groot deel van de leerlingen van het uitstroomprofiel arbeidsmarkt zal in de sociale werkvoorziening terechtkomen waarop door het kabinet hard wordt bezuinigd. Er vervallen 60.000 plaatsen bij de sociale werkvoorzieningen. De minister schrijft dan doodleuk: "De voorgenomen bezuinigingen op de sociale werkvoorziening en andere vormen van ondersteuning zullen invloed hebben. Hoe groot die invloed is, is nu nog niet te voorspellen." Dit klinkt een beetje als "na mij de zondvloed". Mijn fractie maakt zich ernstig zorgen over die bezuinigingen op de sociale werkvoorziening en die treffen deze leerlingen die daar veelal terechtkomen.

Dan de verplichte stage voor het profiel arbeidsmarktgericht. Zijn er genoeg stageplaatsen? Heeft de minister hierover goede afspraken gemaakt met het bedrijfsleven, VNO-NCW? Hoeveel stageplaatsen heeft de overheid zelf beschikbaar? Hoeveel stageplaatsen voor leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs hebben het ministerie van Onderwijs en al die andere ministeries beschikbaar? Ik krijg hierop graag een reactie.

Er komt een verplichting tot nazorg. Dat is goed. De PO-Raad vraagt wel hoe die nazorg van twee jaar wordt gefinancierd. Als dat uit het budget van de scholen moet komen, is dit dus een taakverzwaring met minder geld. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de minister niet goed weet hoe hoog de personele lasten van nazorg zijn. Het speciaal onderwijs heeft het al zwaar door de bezuiniging van 300 mln., dat mag helder zijn. Wij mogen dan toch niet nog meer taken bij het speciaal onderwijs leggen zonder dat daarvoor een redelijke vergoeding wordt geregeld? Is de minister bereid die lasten alsnog te inventariseren en de Kamer daarover te informeren?

Kortom, dis is geen slechte wet, maar wij moeten er niet vanuit gaan dat hiermee de kwaliteit van het speciaal onderwijs zonder meer wordt verbeterd. Ik verwijs naar de opmerking van de Raad van State dat administratieve maatregelen niet per definitie hoeven te leiden tot een verhoging van de kwaliteit.

De heer Beertema (PVV):

Even voor de duidelijkheid, het ontwikkelingsperspectief wordt binnen zes weken opgesteld. Dat is inderdaad een vrij korte termijn. Volgens mij wordt dit echter per schooljaar geëvalueerd. Dan is het toch geen probleem?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat hangt ervan af. Daarom ben ik ook benieuwd naar het antwoord van de minister. In hoeverre wordt het ontwikkelingsperspectief dat in de eerste zes weken wordt vastgelegd, als het ware in marmer gebeiteld en wordt het dan ook nog eens instrument van de inspectie om scholen mee af te rekenen? De heer Beertema kan wel zeggen dat het ieder jaar wordt bekeken, maar wij weten niet hoe scholen daarmee omgaan. Het blijft ook een beetje vaag wat de minister daarmee precies wil doen.

De heer Beertema (PVV):

"In marmer gebeiteld" is niet één schooljaar, een schooljaar is vrij kort. Wij komen hier misschien nog op terug als de minister heeft geantwoord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo is het.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik meen dat ik heb ingeschreven heb voor twintig minuten spreektijd, maar nu ik alle stukken tot mij heb genomen, denk ik dat ik misschien wel aan de helft van die tijd genoeg heb. Misschien moet ik dat ook weer niet beloven.

Wij behandelen vandaag een wetsvoorstel dat sterk samenhangt met een wet waaraan wij vorige week en de maanden daarvoor ook, heel veel tijd hebben besteed. Dan valt de stilte rond dit wetsvoorstel wel op. Ik geloof dat ik er één e-mail over heb gehad, terwijl het bij het passend onderwijs echt in de duizenden liep. De heer Elias zegt dan altijd "waarvan er ook een paar positief waren". Dat was ook het geval: een paar. Maar voor deze wet één, en dat is zonder overdrijving.

Deze wet spreekt ons in de kern aan: hij brengt het speciaal onderwijs ook op de – wat ik maar noem – "kwaliteitsagenda", waaraan kabinet en Kamer in hoofdlijnen zeer eensgezind werken. Ook voor het speciaal onderwijs is dat ongelooflijk belangrijk. Meer focussen op de opbrengst, uit kinderen halen wat in hen zit.

De wet biedt een aantal instrumenten om de voortgang te bewaken van de ontwikkeling van de kinderen/leerlingen door middel van een leerlingvolgsysteem, met eisen aan inhoud en gebruik en op termijn ook toetsen, ten minste op het gebied van taal en rekenen. Er komen uitstroomprofielen, zodat meer helderheid ontstaat over het vervolg en daarop aansluiting wordt gezocht. Er is het ontwikkelingsperspectief en de centrale eindtoets. In een brief die volgde op het wetsvoorstel zijn invoeringsdata al uitgesteld. Dat lijkt mij zorgvuldig en goed. Bij het wetsvoorstel passend onderwijs hebben we veel discussies gehad over de snelheid waarmee een en ander werd uitgerold en ik ben blij om te zien dat er in het kader van deze wet wat extra tijd is genomen voor een aantal punten, ook na overleg met het veld. Er zijn nog steeds data vastgesteld waarop zaken gedaan moeten zijn, dus de stappen zijn helder, maar er is wat meer tijd genomen. De eisen aan inhoud en gebruik van het leerlingvolgsysteem worden bijvoorbeeld in 2014 van kracht, de toetsen van het leerlingvolgsysteem pas in 2015 en de centrale eindtoets in het schooljaar 2015–2016. Dat geeft de scholen en de ondersteunende organisaties de tijd om toetsen op orde te krijgen en het leerlingvolgsysteem goed uit te bouwen. Als ik het goed heb begrepen, heeft de minister gezegd dat de precieze invoeringsmomenten later nog bij Koninklijk Besluit worden aangepast; voor als niet alles goed gaat, als er tegenvallers zijn bij de uitvoering. Ook dat lijkt mij een belangrijke verbetering. Hadden we dat ook maar zo gedaan bij het passend onderwijs.

De Raad van State zette vraagtekens bij de inhoudelijke betekenis van het ontwikkelingsperspectief versus het handelingsplan. Dat is een terugkerend thema. In de stukken zegt de minister daarover dat het ontwikkelingsperspectief vergelijkbaar is met het schooladvies aan het einde van de basisschool. Ik vind dat een vreemde vergelijking, omdat het schooladvies gaat over een stap die er direct op volgt, en dus eigenlijk maar vrij kort betekenis heeft. Immers, vrij kort nadat het advies wordt gegeven, wordt een beslissing genomen, word je toegelaten tot een school; dat werkt dus heel direct. Het ontwikkelingsperspectief is heel anders van karakter: men zet een stip aan de horizon en daar wil men met de leerling naartoe. Wij schatten in dat dit het type uitstroomprofiel is dat past bij leerlingen. Dat is toch een heel ander beeld. Ik vind die vergelijking dus niet goed. Ik vraag de minister om hier nog eens op terug te komen en meer te zeggen over dat ontwikkelingsperspectief, ook over de snelheid waarmee het tot stand moet worden gebracht – Jasper van Dijk zei dit net al – en over de vrees dat met een eenmaal vastgezet ontwikkelingsperspectief ook een fixatie kan ontstaan. Is het dus inderdaad wel zo flexibel? Leidt het er niet toe dat, in plaats van dat ons ambitieniveau ook voor deze leerlingen omhoog wordt geschroefd, eerst voorzichtig zal worden ingestoken, wat vervolgens weer leidt tot een fixatie van "daar gaan we heen", waardoor veel ontwikkelingsmogelijkheden misschien niet worden gepakt?

Naar aanleiding van vragen uit de Kamer en uit het veld heeft de minister gezegd dat zij in een AMvB nadere regels zal stellen over het ontwikkelingsperspectief en waaraan dat moet voldoen. Kan zij daar meer over zeggen? Mij staat het niet helder voor de geest, maar ik kan mij niet herinneren dat er zo'n AMvB met nadere regels was bij passend onderwijs, waar het ontwikkelingsperspectief natuurlijk in de breedte ook wordt ingevoerd, en ook op de reguliere scholen voor zorgleerlingen. O, ik zie dat ik mij vergis. Ik kon het zo snel niet meer nagaan.

De Raad van State en de Onderwijsraad hebben opmerkingen gemaakt over nieuwe regels en administratieve maatregelen. Daarover gaat het namelijk; het zijn vooral instrumenten om kwaliteit te monitoren en daarop te kunnen sturen Maar die verhogen op zichzelf nog niet per se de kwaliteit. Daarvoor zijn namelijk ook andere elementen belangrijk, bijvoorbeeld het meer opbrengstgericht maken van het onderwijsaanbod, het effectief benutten van de onderwijstijd en het inbedden van ambitie in de cultuur van de scholen. Willen wij echt meer halen uit kinderen of denken wij al snel "dit is wel zo'n beetje wat haalbaar is"? Kan de minister hierop reageren? Hoe zorg je ervoor dat nieuwe regels en administratieve maatregelen daadwerkelijk worden benut voor een kwaliteitsverbetering?

De Onderwijsraad heeft de vraag gesteld waarom er eigenlijk voor een aparte wet is gekozen, nu het leerlingvolgsysteem, de eindtoets en dergelijke zo sterk op het regulier onderwijs zijn gaan lijken. Het antwoord op die vraag heeft de minister "op termijn gezet", maar ligt het inderdaad niet meer voor de hand om een en ander te integreren in de wetgeving voor het primair en voortgezet onderwijs? De minister zegt dus dat zij deze vraag op termijn zal oppakken, maar op zichzelf is de introductie van dit nieuwe systeem het logische moment om dat te doen. Uiteindelijk maakt het natuurlijk ook weer niet zo heel veel uit, want wij regelen hetzelfde. Hoe het ook zij: denk de minister dat de integratie van de wetgeving op termijn zinvol is?

De Onderwijsraad stelt dat zelfredzaamheid als zelfstandig referentieniveau een plek zou moeten krijgen. Voor veel van deze leerlingen geldt uiteraard dat zij zo goed mogelijk moeten worden voorbereid op de arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs, maar voor een aantal leerlingen is het ook heel belangrijk dat zij zichzelf in het leven kunnen redden. Ik denk dan aan het nemen van dagelijkse beslissingen en andere vaardigheden die nodig zijn om een grote mate van zelfstandigheid te verwerven. Zelfstandigheid wordt door de samenleving ook van hen verwacht, maar worden deze leerlingen hierop wel goed voorbereid? Hoe staat het precies met de uitwerking van het thema "zelfredzaamheid"? Ik vraag dat, omdat de minister eerder heeft gezegd dat het uitgewerkt zou worden in relatie tot de referentieniveaus.

De heer Van der Ham heeft al het nodige gezegd over het belang dat er zorgvuldig wordt samengewerkt met de ouders. Ik ben ook blij met zijn amendement op dit punt. Ik zal het zeker steunen, want dit amendement is in lijn met de redenering die wij volgden bij het passend onderwijs. Die lijn komt erop neer dat je ouders niet buiten de deur moet zetten, maar ze een volwaardige plek moet geven. Over het op overeenstemming gerichte overleg met ouders heeft mevrouw Ferrier een amendement ingediend. Gedachte achter dit amendement is dat wij niet de fout mogen maken dat ouders als het ware buiten de deur worden gezet, omdat wij ouders juist "vol" nodig hebben. Misschien nog wel meer voor deze scholen dan voor scholen in het reguliere ouders geldt dat je betrokken ouders nodig hebt, ouders die achter de plannen van de school voor hun kind staan. Er mag geen enkele twijfel over bestaan dat ouders zich achter die plannen kunnen scharen.

Mijn collega's hebben terecht aandacht gevraagd voor het belangrijke punt dat jongeren het voor hen uitgezette ontwikkelingsperspectief en het uitstroomprofiel ook echt kunnen bereiken. Een belangrijke vraag daarbij is of deze leerlingen daar wel genoeg tijd voor krijgen. In de beantwoording van de schriftelijke vragen schrijft de minister dat hieraan door deze wet eigenlijk niets verandert. Zo blijft de leerplichtgrens op zestien jaar staan. Leerlingen kunnen dan op school blijven, maar uiteindelijk is het de beslissing van het bevoegd gezag of dat gewenst is. Die beslissing moet natuurlijk wel worden genomen in overleg met de leerlingen en de ouders.

De onderliggende vraag is of de financiering aanwezig is. Als een school zegt dat het voor een bepaalde leerling beter is om nog enkele jaren op school te blijven voordat hij of zij naar de arbeidsmarkt of de dagbesteding uitstroomt, moet de financiering van die extra jaren natuurlijk wel goed geregeld zijn. Ik kan de vraag ook omdraaien: Er is toch zeker geen financiële prikkel voor scholen om tegen een leerling te zeggen "je bent nu zestien, het wordt tijd dat je vertrekt, want je drukt negatief op onze begroting"? Deze vraag is nog niet beantwoord en dat is een tekortkoming, want het kan niet zo zijn dat kwetsbare leerlingen buiten de deur worden gezet, omdat een langer verblijf de school financieel niet goed uitkomt.

Een terugkerend thema is natuurlijk het toezichtskader van de inspectie. Dat is ook voor deze discussie relevant, want met het wetsvoorstel introduceren wij een stelsel met instrumenten om de kwaliteit te borgen. Maar wat is kwaliteit en waarop worden de scholen uiteindelijk beoordeeld? Dat is sterk afhankelijk van het toezichtskader van de inspectie, maar dat toezichtskader is nog niet gereed. Mijn traditionele vraag in zo'n geval is: kan de Kamer dat toezichtskader tijdig toegestuurd krijgen? De minister zal zeggen: ja, maar pas nadat ik het heb vastgesteld. Daar ben ik het niet mee eens, maar ik accepteer dat het zo zal gaan. Wel hecht ik er zeer aan, met precies dezelfde redenering die ik altijd geef, want voor scholen is het cruciaal. Een van de eerste dingen ze straks zullen doen is het openslaan van het toezichtskader en kijken wat erin staat, want daarop worden ze afgerekend. Kan de minister al iets zeggen over de inhoud, vooruitlopend op haar goedkeuring van het toezichtskader? In november heeft de minister de Kamer gemeld dat er pilots zijn met een conceptversie voor één onderdeel van het toezichtskader, namelijk het waarderingskader. Wat is de stand van zaken van deze pilots? Wat is eruit gekomen? Wat wordt de inhoud van het waarderingskader?

Tot slot vindt dit alles plaats onder een gesternte dat niet gunstig is voor het speciaal onderwijs. Zoals andere collega's al hebben gezegd, heeft het weinig zin om het debat van vorige week te herhalen. Het is echter wel de context waarbinnen het allemaal plaatsvindt; een context van bezuinigingen, deels rechtstreeks op de scholen in het speciaal onderwijs. Er gaat 10% vanaf, namelijk 85 mln., er komen grotere klassen plus nog eens de ontslagen met alle gevolgen van dien bij dezelfde organisaties. Ik denk dat wij deze stap moeten maken naar een systeem dat is gericht op opbrengst en kwaliteit, ook in het speciaal onderwijs. Op latere momenten zullen wij proberen om de financiering van het speciaal onderwijs weer op orde te brengen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vervang mijn collega Klaver omdat hij aanwezig moet zijn bij de hoorzittingen over de Werk werken naar vermogen; een van de vele gedrochten van dit kabinet. Ik moet helaas ook mededelen dat ik het debat niet in zijn geheel kan bijwonen, wegens weer andere verplichtingen in de Kamer. Mijn fractie wilde hier echter wel zijn om een aantal zaken met de minister te bespreken.

Soms lijkt het erop alsof er iets in het water zit waardoor het aantal kinderen met een beperking jaar in jaar uit toeneemt. Soms lijkt het erop alsof er iets in het eten zit waardoor de beperkingen ook ingewikkelder worden en overlappingen gaan vertonen. Het lijkt erop alsof er iets in de lucht zit waardoor kinderen zowel een stoornis hebben in het autistisch spectrum als gedragsproblemen als gezinsproblemen als emotionele problemen als motorische problemen. Deze ontwikkeling baart de GroenLinks-fractie zorgen. Zij krijgt van het kabinet graag een wat diepere analyse van deze groei, ondanks het feit dat de AOb heeft gemeld dat de groei van het speciaal onderwijs redelijk aan het stabiliseren is.

In plaats van een grondige analyse kijkt het kabinet echter met gretige handen en eurotekens in de ogen naar deze mysterieuze groei en grijpt zijn kans om een ijskoude bezuiniging op zorgkinderen te vermommen en te verkopen als demedicalisering. Was het maar zo makkelijk. Konden wij dit soort complexe vraagstukken maar simpelweg met een zakelijke transactie oplossen. De groei van het aantal zorgkinderen in de jeugdzorg, op de arbeidsmarkt en in het onderwijs vraagt om een analyse van de hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen, om hervorming van de publieke sector en de perverse prikkels daarin en om efficiënte en effectieve preventieve jeugdzorg. Maar meer dan dat vraagt deze ontwikkeling om individuele aandacht voor de individuele ontplooiing van kinderen die extra zorg nodig hebben. GroenLinks zal de wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs beoordelen aan de hand van dit criterium. Geen "one size fits all" maar een-op-een contact tussen docent, kind en ouders.

Waarover hebben wij het vandaag? Hoe staat het met de kwaliteit van het speciaal onderwijs? 29,6% van de scholen in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zijn zwak of zeer zwak. Dat is bijna een op de drie. In de vorige kabinetsperiode – de minister was toen nog staatssecretaris – schreeuwde de Kamer moord en brand over het aantal zwakke en zeer zwakke scholen in het regulier onderwijs. Dat staat op 7,2% in het basisonderwijs en op 9,5% in het voortgezet onderwijs. Dat is een gigantisch verschil. De kwaliteit is enorm slecht op heel veel scholen in het speciaal onderwijs. Dat brengt mij bij de plannen van het kabinet. Als eerste ga ik in op de klassengrootte.

De bezuiniging op het passend onderwijs zal resulteren in grotere klassen in het speciaal onderwijs. Terwijl de kwaliteit zo slecht is, gaat het kabinet de klassen in het speciaal onderwijs vergroten. Dat erkent de minister ook. Ik kan zelf nog niet eens geloven dat de minister dit echt heeft gezegd, maar ik citeer: De nieuwe bekostiging voor het vso zal gericht zijn op 1,9 kind. Voor dove kinderen is dat 5,3 kinderen per klas. Voor dove kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen 2,9. Voor lichamelijk gehandicapte kinderen 5,8 en voor lichamelijk gehandicapte en zeer moeilijk lerende kinderen 5,7. Voor zmlk, zeer moeilijk lerende kinderen, 7 per klas. Voor cluster 4: 6,3 kinderen per klas. Voorzitter, dit kabinet kent van alles de prijs, maar van niets de waarde, schreef Job Cohen in zijn afscheidsbrief aan de Tweede Kamer, verwijzend naar een citaat van Oscar Wilde. Dit is daar een schoolvoorbeeld van. Kinderen in een kil economisch model proppen, in de wetenschap dat er in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs relatief veel zwakke of zeer zwakke scholen zijn. Ik kon niet deelnemen aan het debat over passend onderwijs, maar alleen al zo'n type beleid vraagt toch om een motie van afkeuring of wantrouwen? Wij gaan kinderen bekostigen aan de hand van dit soort modellen, in plaats van dat wij kijken naar wat elk kind nodig heeft en vervolgens bezien wat de overheid daarvoor moet inzetten.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik begrijp eerlijk gezegd niet precies waar de heer Dibi op duidt. Een belangrijk punt in de discussie van vorige week betrof de klassenvergroting. Hoe zit het er nu precies mee? Op verzoek van de Kamer heeft de minister vervolgens precies aangegeven hoe groot de klassen uiteindelijk worden, conform de nieuwe structuur van het passend onderwijs, en hoeveel kinderen wij maximaal in een klas willen hebben. Ik begrijp het bezwaar van de heer Dibi niet aangaande het precieze inzicht in de klassengrootte, dat de minister ons heeft gegeven, met de staatjes die hij zojuist opnoemde. Graag een verduidelijking.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind dit onbegrijpelijk. Het ene dove kind is toch niet het andere dove kind? Toch gaan wij voor alle dove kinderen één klassengrootte vaststellen. Dat is toch alleen maar puur economisch bekijken wat een kind nodig heeft in plaats van onderwijsinhoudelijk bekijken wat een kind nodig heeft?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb vele werkbezoeken gebracht, ook aan dovenscholen en aan scholen voor kinderen die slechtziend zijn; cluster 1 en 2. Ik heb daar gezien dat docenten heel goed weten wat de maximale klassengrootte is waarmee zij aan kinderen goed onderwijs kunnen geven. Natuurlijk ben ik het met de heer Dibi eens dat niet alle kinderen hetzelfde zijn. Maar docenten weten heel goed hoe zij hun onderwijs zodanig kunnen inrichten dat de kwaliteit verbetert. Vorige week hebben wij aan de minister gevraagd hoe groot de klassen in het speciaal onderwijs worden. Wij weten wat wij vragen van docenten, klassenondersteuners, scholen en ouders, juist in die klassen voor speciaal onderwijs. Dat inzicht heeft de minister gegeven en ik kan zeggen dat de CDA-fractie wat betreft die getallen gerustgesteld is. Dat neemt niet weg dat wij het traject dat wij gaan met passend onderwijs heel nauwkeurig zullen volgen. Maar de cijfers die de heer Dibi noemt en die hem zo bijzonder opwinden, bieden conform de werkbezoeken die ik heb afgelegd en de gesprekken die ik heb gevoerd, voldoende basis om vertrouwen te hebben dat met deze maximale klassengrootte alle kinderen in het speciaal onderwijs de zorg en aandacht krijgen die zij nodig hebben om hun talenten te ontwikkelen. Ik begrijp dus het probleem van de heer Dibi niet.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind die berekening weerzinwekkend. Mevrouw Ferrier accepteert dat de klassen in het speciaal onderwijs groter worden, terwijl bijna één op de drie van die scholen zwak of zeer zwak is. Dus in plaats van dat wij de klassen kleiner maken, opdat wij de een-op-een-aandacht van de docent aan het kind versterken, gaan wij de klassen vergroten. Dat doen wij terwijl de kwaliteit bedroevend laag is. Dan vraagt mevrouw Ferrier aan mij wat mijn probleem is?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter, als ik daar even op mag reageren?

De voorzitter:

U gaat even uw verhaal afmaken, maar wel met een vraag erbij.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik ga er een vraag bij stellen. In het debat dat wij vandaag voeren gaat het erom de kwaliteit, met name voor onze zwakke leerlingen, te verhogen. Ik heb niet voor niets aangegeven dat een reden om de hele structuur van het passend onderwijs te veranderen juist is dat de kwaliteit zo achterblijft. Daarover praten wij vandaag. Is de heer Dibi het met mij eens dat wij dan wel moeten weten waar wij het over hebben? Over hoe veel kinderen hebben wij het nu in de klassen voor speciaal onderwijs? Dat moeten wij weten om te kunnen beoordelen of die kwaliteitsverhoging, die wij allemaal willen, een reële vraag is of niet. Daarvoor hebben wij dit soort specifieke cijfers nodig. Is de heer Dibi dat niet met mij eens? Voor mij betekent het geven van cijfers, van aantallen van wat acceptabel is en wat niet niet dat wij daarmee het oog zouden verliezen voor de specifieke noden van ieder kind. Daarin vertrouw ik die docenten voor 100%. Zij doen dat heel goed.

De heer Dibi (GroenLinks):

Als mevrouw Ferrier zo veel vertrouwen heeft in docenten, dan had zij moeten luisteren naar wat die docenten zeiden in de Amsterdam Arena en wat zij ook nu zeggen over het speciaal onderwijs. Die docenten zijn het namelijk faliekant oneens met dit kabinetsbeleid, en terecht. Want hoe kun je in hemelsnaam zeggen dat alle dove kinderen één specifieke bekostiging verdienen? Of dat alle gehandicapte kinderen één specifieke bekostiging verdienen? Het zijn toch verschillende kinderen? Het ene kind heeft misschien ook nog iets anders. Dan gaan wij die kinderen proppen in één model?

De heer Beertema (PVV):

Ik vind het toch een wat wonderlijke redenering. Ik leg aan de heer Dibi voor dat wij als variatie op Wildes uitspraak ook kunnen zeggen dat GroenLinks en alle andere partijen die altijd ver weg blijven van regeringsverantwoordelijkheid en daarmee kunnen fungeren als het nationale geweten, de partijen met de schone handen, van alles de waarde kennen maar van niets de prijs. Hoe gaat u dat betalen? Ik hoor u pleiten voor een openeinderegeling, waarbij elke leerling in het speciaal onderwijs, maar kennelijk ook alle leerlingen in het reguliere onderwijs, allemaal hun eigen behoeften hebben en allemaal door hun eigen karakter worden bepaald en zo meer. Zij verdienen allemaal hun eigen onderwijzer en hun eigen leraar. Dat hoor ik u zeggen. Dat wordt heel kostbaar.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het siert de heer Beertema dat hij gewoon open en eerlijk erkent dat het gaat om geld, dat dit gewoon een bezuiniging is en dat daarom deze onderwijsplannen op tafel liggen. Dat is iets anders dan wat mevrouw Ferrier beweerde. Hoe ga ik dat betalen? In ieder geval door te kiezen voor kinderen in plaats van straaljagers. Wij hebben gisteren een debat gevoerd over de JSF. Dat wil de heer Beertema niet horen, maar dat is wel een keuze die onder andere door de PVV mogelijk wordt gemaakt. Je kunt geld van ergens anders, waar onze prioriteit nu misschien niet ligt, verplaatsen naar het onderwijs, want daar ligt onze toekomst.

De heer Beertema (PVV):

Concluderend wil ik aan de heer Dibi meegeven dat in de grotemensenwereld regeren inderdaad neerkomt op het verdelen van geld. Of dat nu leuk is of niet, daar komt het wel op neer.

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, in de regentenwereld zegt de heer Beertema ineens iets heel anders dan wat hij zei toen hij bij Beter Onderwijs Nederland zat. Dus toen hij onderdeel was van een onderwijsorganisatie sprak hij heel grote woorden over de kwaliteit van het onderwijs en nu zit hij op het pluche, zo'n blauwe zetel, en is hij alles vergeten wat hij de afgelopen jaren heeft gezegd.

De heer Elias (VVD):

Ik ga nog even terug naar die buitengewoon opmerkelijke mededeling van de heer Dibi over de motie van wantrouwen. Ik lees wel eens iets over verschillende stromingen binnen GroenLinks en over discussie binnen die fractie. De heer Dibi moet dat echter niet al te opzichtig etaleren. Dat doet hij als hij hier vertelt dat hij vindt dat er eigenlijk vorige week door zijn collega Klaver een motie van wantrouwen had moeten worden ingediend. Ik nodig de heer Dibi om uit die motie van wantrouwen in te dienen. Als hij vindt dat er een motie van wantrouwen moet komen, moet hij die direct indienen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, dat doet mijn fractie niet. De VVD heeft tijdens de vorige kabinetsperiode wel lukraak met moties van wantrouwen gestrooid. Ik heb gezegd dat het gevoel dat het onderwijsbeleid bij mij oproept, de behoefte is om dat eigenlijk gewoon af te keuren en mijn wantrouwen uit te spreken.

De heer Elias (VVD):

Doe dat dan!

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, dat doe ik niet. Ik zou het echter wel bijna willen doen. Op die manier kunnen wij misschien echt iets voor het onderwijs betekenen.

De heer Elias (VVD):

Doe het dan! Dien die motie dan in!

De voorzitter:

Goed. De heer Dibi gaat verder met zijn betoog.

De heer Dibi (GroenLinks):

De klassen groter maken. Hoe kan dit serieus kabinetsbeleid zijn, vraag ik aan de minister.

Stapsgewijs loop ik de voorstellen langs die het kabinet neemt om de kwaliteit van het speciaal onderwijs te vergroten. Daarbij kom ik eerst op het handelingsplan. Dat wordt vervangen door het ontwikkelingsperspectief. Het verschil tussen deze twee is eigenlijk slechts dat het ontwikkelingsperspectief niet alleen iets zegt over het uitstroomniveau van een kind per schooljaar, maar ook gaat over een langere periode. Dit klinkt dus vooral als een nieuw naampje voor hetzelfde beestje. Hoe vergroot dit ontwikkelingsperspectief nu precies de kwaliteit?

Hoe staat het met de verplichte voortgangsregistratie om meer opbrengstgericht te gaan werken? De PO-Raad stelt terecht dat er eerst inzicht moet zijn in de voor alle leerlingen geschikte toetsten voordat de wet van kracht kan worden. Ik hoor graag een reactie.

Er komen drie uitstroomprofielen, namelijk een voor vervolgonderwijs, een voor de arbeidsmarkt en een voor "dagbesteding". Lees ik dat goed? Een uitstroomprofiel "dagbesteding"? Moeten die kinderen maar op de bank gaan zitten?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ben het over het algemeen genomen heel erg eens met de heer Dibi, maar volgens mij raken wij hier even het spoor bijster. In het speciaal onderwijs is sprake van een groep kinderen voor wie een vorm van dagbesteding voorop staat. Die dagbesteding kan overigens nog steeds arbeidsgerelateerd zijn, waarbij er dus sprake is van arbeidsmatige handelingen. Dagbesteding kan voor deze groep een belangrijk perspectief zijn. Overigens moet de overheid dat perspectief wel overeind houden. Dat doet het kabinet niet. Als de heer Dibi daarop zou wijzen, zou ik hem weer zeer steunen. Laat hem echter dagbesteding niet belachelijk maken, want dat is echt niet goed. Dat is niet goed voor een deel van deze kinderen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Als de heer Dijsselbloem heel even had gewacht met zijn interruptie, was hem duidelijk geworden dat ik bedoel te zeggen dat de naam van dat profiel de suggestie oproept dat deze kinderen worden afgeserveerd. De Onderwijsraad zegt daarover: alles moet eigenlijk te maken hebben met of vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt. Mijn fractie zou dus eerder voor een naam kiezen waarin iets is terug te vinden over begeleid werken of begeleid naar school. De titel van het uitstroomprofiel impliceert te veel dat het kind niets meer kan presteren.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Dijsselbloem de zaal inmiddels eventjes heeft verlaten. De heer Beertema wil ook reageren.

De heer Beertema (PVV):

Ik maak bezwaar tegen deze semantische politieke correctheid. Met het woord dagbesteding is helemaal niets mis in dit kader. Dat wil ik absoluut meegeven. Ik vind het schandalig dat GroenLinks weer iets naar zich toetrekt. Dit slaat werkelijk helemaal nergens op. Dat wil ik even kwijt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik realiseer mij dat dagbesteding zeer zinvol kan zijn voor een aantal kinderen dat uit het speciaal onderwijs stroomt. De titel van het uitstroomprofiel impliceert echter dat de dag doorbrengen het enige is wat deze kinderen gaan doen. Ik zou het mooier vinden als wij in de titel en ook in de inhoud van het profiel iets meer zouden zetten dan alleen maar dagbesteding. Dit is misschien semantisch.

De heer Van der Ham (D66):

In het speciaal onderwijs zijn ontzettend veel soorten leerlingen aanwezig. Er zijn leerlingen die inderdaad de arbeidsmarkt op kunnen. Er zijn leerlingen die naar de sociale werkplaatsen gaan. Het kabinet moet daarop niet zo veel bezuinigen. Dat is mijn fractie eens met de heer Dibi. Er zijn echter ook leerlingen in het speciaal onderwijs waarbij dagbesteding het maximale is wat eruit valt te halen. Het gaat daarbij dus gewoon om een leuke dag hebben, waarmee er ook nog voor wordt gezorgd dat ouders naar hun werk kunnen. Een leven dat wordt gevuld met dagbesteding kan nog een heel aangenaam leven zijn. Van die diversiteit is echter wel degelijk sprake in het speciaal onderwijs. Als ik de heer Dibi dit zo hoor zeggen, denk ik dat hij zich niet helemaal realiseert hoe de populatie van het speciaal onderwijs is samengesteld. Die is zeer divers. Voor sommige leerlingen is dagbesteding die niet echt gericht is op de arbeidsmarkt, het enige wat we kunnen doen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb een aantal keren gastlessen mogen geven in het speciaal onderwijs. Ik heb toen veel van die kinderen gezien. Ik vind een profiel dagbesteding van te weinig ambitie getuigen voor deze kinderen. De Onderwijsraad is het daarmee eens. Die zegt: eigenlijk mag je alleen maar profielen hebben op het gebied van werk of onderwijs. Er zijn kinderen voor wie dat misschien te ingewikkeld is, maar dat is iets anders dan zeggen dat ze alleen maar dagbesteding kunnen volgen. We zullen het hier niet over eens worden.

De voorzitter:

Dat concludeer ik ook. Ik stel voor dat u verdergaat.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik begin bij een van de drie profielen: vervolgonderwijs. Waarom is er gekozen voor een kwalificatieplicht? Hoe wil de minister bewaken dat het huidige toets- en afrekenklimaat in het vervolgonderwijs geen blokkade wordt voor kinderen uit het speciaal onderwijs? We weten nu al dat er heel erg streng geselecteerd wordt, soms ten onrechte. Het zou zonde zijn als kinderen uit het speciaal onderwijs stranden omdat het vervolgonderwijs inflexibel is.

Ik kom op de twee andere profielen. Jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs hebben net als andere jongeren na hun zestiende nog een lange weg te gaan. We geloven in deze Kamer allemaal in een leven lang leren. Na je zestiende is het nog lang niet afgelopen. Een aantal voorgangers heeft hier ook het nodige over gezegd. Hoe wil de minister bewaken dat het contact tussen het onderwijs en het kind ook na zijn zestiende nauw blijft, zodat zo'n kind niet ineens in zijn eentje achterblijft?In het getuigschrift en het overgangsdocument voor de profielen arbeidsmarkt en dagbesteding staan de prestaties van leerlingen en wat ze nodig hebben. Via lagere regelgeving wordt dit allemaal nog uitgewerkt, maar hoe zullen deze papiertjes in de praktijk precies worden gebruikt? Wat betekent zo'n getuigschrift of overgangsdocument in de praktijk? Wat kan een school daar precies mee? Wat kan een leerling daar bijvoorbeeld mee eisen?

Met de wetswijziging worden gekwalificeerde vakmensen als zijinstromer voor beroepsgerichte vakken geregeld, een verplichting voor beroepsgerichte stages voor het profiel arbeidsmarkt, en nazorg door de school als de leerling vertrokken is. Dit klinkt allemaal heel goed. Hoe vindt de bekostiging voor nazorg precies plaats? Wie gaat het betalen? Gaan de scholen dat zelf betalen? Waar gaat dat dan van af?

Hoe fel ik ook ben begonnen, de voorliggende wetswijziging biedt een basis voor verbeteringen, maar het is wel de vraag of de voorstellen de kwaliteit van het speciaal onderwijs zullen verbeteren. Hoeveel zwakke of zeer zwakke scholen zullen verbeteren door deze plannen? Kan de minister een doelstelling formuleren?

In de vorige kabinetsperiode hebben onder andere de VVD, maar ook GroenLinks, D66 en SP gezegd dat een school niet langer dan een jaar zeer zwak mag zijn. Mijn gewaardeerde ex-collega mevrouw Dezentjé Hamming van de VVD zei zelfs: twee jaar zeer zwak of zwak, dan wordt de bekostiging gestaakt. Zo ver wil ik niet gaan, maar ik wil wel een concrete en afrekenbare doelstelling hebben. Ik overweeg hiertoe ook een initiatiefvoorstel in te dienen, maar ik wil liever dat de minister zegt: in het speciaal onderwijs willen we binnen een jaar alle zeer zwakke scholen verbeteren. Ik realiseer mij dat dit heel ambitieus is, maar dat verdient het speciaal onderwijs, net zo goed als het reguliere onderwijs.

Ik kom op de positie van de ouders. Waarom mogen ouders het handelingsplan nieuwe stijl niet ondertekenen? Welke motivatie ligt hieraan ten grondslag? Hoe kijkt de minister aan tegen een geschillencommissie? De heer Van der Ham heeft hier een amendement over ingediend. De minister stelde in het debat over passend onderwijs dat er nauwlettend naar klachten van ouders wordt gekeken en geluisterd, maar de berichten die ons en volgens mij ook de inbox van de minister bereiken, tonen aan dat dit lang niet altijd het geval is. Ouders verwijten de inspectie een passieve houding aan te nemen wanneer zij klachten indienen. Hoe zit dit?

Ik heb nog een belangrijke vraag. Waar is de jeugdzorg? Waar zijn de werkgevers? Die behoren toch tot een van de belangrijkste bondgenoten als die kinderen op het speciaal onderwijs zitten of daarvan vertrekken? Ze zijn nergens te bekennen. Graag een reactie.

Kort en goed, op papier oogt de wetswijziging als een stap in de goede richting van meer ambitie in het speciaal onderwijs, maar afgezet tegen de bezuinigingen, doet ze mij meer denken aan wat minister Van Bijsterveldt de terreur van de middelmaat noemt: grote woorden, krenterige daden. Deze kinderen zijn ons allemaal dierbaar, maar ze mogen vooral niet te veel kosten. Sterker, ze kosten nu te veel en daar kan wel wat van af. Een doof kind, 5,3 kinderen per klas? Ja, moet kunnen. Doof en zeer moeilijk lerend? Doe maar 2,9 kinderen per klas. Lichamelijk gehandicapt? Even rekenen. 5,8 kinderen per klas. Cluster 4? O, met 6,3 kinderen per klas moeten wij makkelijk uitkomen. Dit is de euro centraal, niet het kind centraal. Dat is de enige politieke conclusie die ik kan trekken als ik kijk naar dit beleid. Dat bewijst maar weer eens dat, als wij het onderwijs echt willen verbeteren, het tijd wordt voor een ander kabinet.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Voordat ik aan mijn inbreng begin, wil ik graag een onduidelijkheid aan de orde stellen waar ik mee zit. Ik heb bij dit wetsvoorstel het amendement-Ferrier op stuk nr. 12 ingediend over een tijdelijke geschillencommissie om de ouders nadrukkelijk bij het ontwikkelingsperspectief te betrekken. Bij de behandeling van het wetsvoorstel over passend onderwijs heb ik samen met de heer Van der Ham echter een amendement ingediend waarmee precies hetzelfde wordt beoogd. Ik ga ervan uit dat wat wij inbrengen bij het wetsvoorstel over speciaal onderwijs, ook doorspeelt bij dit wetsvoorstel. In dat kader ben ik bereid om het amendement dat ik bij dit wetsvoorstel heb ingediend, in te trekken, maar dan moet ik dat wel zeker weten. Ik weet niet wie daar op zal ingaan, maar ik wil dat graag even helder hebben.

Het CDA is blij met het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. Wij steunen van harte de ambitieuze plannen van de regering om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren voor kinderen die extra zorg nodig hebben. Deze kwetsbare groep verdient het om zo goed mogelijk onderwijs te krijgen. Het past bij het terechte gevoel van eigenwaarde dat deze kinderen naar ons inzicht moeten hebben. Voor leerlingen die geen regulier diploma kunnen halen, komt er een landelijk vastgesteld getuigschrift. Het CDA verwacht dat hiervan een emanciperend effect uit zal gaan naar deze groep leerlingen.

Daarnaast kan onderwijs dat beter gericht is op het behalen van een diploma of op het naar werk leiden van leerlingen, leiden tot een lagere instroom in de Wajong. Dat is positief. Ook voor deze groep mensen is het immers van belang dat ze participeren in de samenleving. Zij horen bij onze samenleving. Te lang hebben wij toegestaan dat onderwijs op sommige scholen voor speciaal onderwijs onder de maat was. Te veel scholen kregen het predicaat "zwak" of "zeer zwak". Terecht heeft het vorige kabinet al onderkend dat het funest is voor kwetsbare kinderen om onderwijs van onvoldoende kwaliteit te krijgen. Het verkleint immers hun mogelijkheden voor een zelfstandige bijdrage aan de maatschappij.

De invoering op termijn van speciale referentieniveaus voor deze leerlingen is het sluitstuk van het beleid om de kwaliteit van dit onderwijs daadwerkelijk te verbeteren. Er zal een positieve prikkel van uitgaan naar het veld, dat zich de afgelopen jaren al enorm heeft ingespannen om met succes het aantal zwakke scholen te verminderen. Dit wetsvoorstel maakt ook precies duidelijk welke kwaliteitseisen wij aan docenten stellen. Dat is een prima zaak.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik hoor van veel scholen dat de referentieniveaus hen nogal beklemmen omdat zij heel veel leerlingen hebben die hier echt niet aan kunnen voldoen. Hoe gaat het CDA daarmee om?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Zoals bekend, luistert het CDA heel goed naar het veld. Naar onze inschatting zijn de referentieniveaus opgesteld vanuit de inzet om echt het beste uit de kinderen te halen. Mocht in de praktijk blijken dat de referentieniveaus veel te strak zijn opgesteld, dan kunnen wij bekijken hoe wij daarop ingaan, maar vooralsnog heb ik die vrees bepaald niet. Ons gaat het erom dat je probeert het beste uit ieder kind te halen.

De kwaliteit van de docenten is nu al hoog. Wij weten allemaal dat niets bepalender is voor de kwaliteit van het onderwijs dan de kwaliteit van de docent. Het voortgezet speciaal onderwijs wordt, zoals al eerder is gezegd vandaag, ingedeeld in drie uitstroomprofielen, al naar gelang de capaciteit van de desbetreffende leerling. Voor de ouders is het belangrijk, duidelijk inzicht te hebben in datgene waartoe hun kind wordt opgeleid en wat zij hiertoe van de school kunnen verwachten.

Het CDA heeft wel zorgen over de leeftijd waarop kinderen het speciaal onderwijs verlaten. Het samenwerkingsverband kan, gedreven door financiële motieven misschien, ertoe besluiten om een kind dat het uitstroomprofiel arbeidsmarkt volgt, van school te laten gaan, zonder dat het kind daar echt aan toe is. Het CDA stelt dan ook voor dat scholen als een vorm van horizontale verantwoording in hun schoolgids opnemen hoeveel oud-leerlingen daadwerkelijk na één of twee jaar nog een baan hebben. Hoe hoger dat percentage, hoe beter de inzet van de school op een duurzame arbeidsmarktrelatie, want die gunnen wij de kinderen. Ouders kunnen scholen hierop vergelijken en selecteren. Hiervan kan een positieve prikkel uitgaan voor de scholen om de kinderen niet te snel, onnodig snel, de school te laten verlaten.

In het verslag hebben wij vragen gesteld over de mogelijkheid van het afnemen van examens in een gewijzigde vorm. Bij verschillende van mijn werkbezoeken heb ik gezien hoe scholen hiermee worstelen. Zij hebben leerlingen die absoluut de capaciteit hebben om bijvoorbeeld een havo- of vwo-examen met succes af te leggen, maar die door bijvoorbeeld gedragsproblematiek niet in staat zijn om het examen te halen als het op de gebruikelijke wijze wordt afgenomen. Het gevolg is dat deze kinderen afstromen naar een lager niveau, waardoor hun kansen op een baan in de maatschappij afnemen en niet al hun talenten worden benut. Scholen geven aan dat zij ideeën hebben over de manier waarop zij deze kinderen wel dat einddiploma kunnen laten halen, bijvoorbeeld door het examen op te knippen en verdeeld over een bepaalde periode te laten afnemen. Dat lijkt ons een goed idee. Kan de minister aangeven onder welke voorwaarden dit wordt toegestaan? Vooralsnog, zo geeft de minister aan in het verslag, bestaat die mogelijkheid, maar wanneer kan deze worden toegepast? Komen bijvoorbeeld de door mij beschreven autistische leerlingen van De Berkenschutse hiervoor in aanmerking?

Het CDA is blij dat de minister naar aanleiding van onze vragen in het verslag een nota van wijziging heeft opgesteld waarmee het ook voor scholen voor speciaal onderwijs met meervoudig gehandicapte leerlingen mogelijk wordt, het speciaal onderwijs uit te breiden met voortgezet speciaal onderwijs. Dat past bij de CDA-visie op onderwijs, waarvan de kern is dat wij willen investeren in mensen, in alle mensen.

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier, ik stel voor dat de minister in haar beantwoording op uw eerste punt ingaat en aangeeft hoe deze zaken moeten worden bekeken.

Het woord is aan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Vanaf 2007 heeft de inspectie in onderwijsverslagen gerapporteerd over de kwaliteit van scholen in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. De percentages zwakke en zeer zwakke scholen waren op 1 januari 2010 als volgt. U kent de cijfers: 22,2%, 38,2% en 36,8%. Die cijfers zijn zeer verontrustend, zeker als je ze afzet tegen de cijfers van reguliere scholen: 7,2% in het primair onderwijs en 9,5% in het voortgezet onderwijs. Dat zijn véél te grote verschillen. Het is interessant dat deze cijfers bij nadere bestudering het beeld bevestigen dat ik in het debat over het passend onderwijs ook al heb geschetst. Dat beeld wordt door veel deskundigen gedeeld. In het Nederlandse onderwijs is de focus sterk op "het zorgen" gericht, maar veel minder op kennisoverdracht en het behalen van optimale leerresultaten door keihard werken, het plannen van de onderwijsleerweg en het reflecteren met de leerling op de behaalde en te behalen resultaten. Het gaat om zorgen voor de leerlingen die ondersteund moet worden, toegeven aan de problemen die zo'n leerling onvermijdelijk tegenkomt en meegaan in de vanzelfsprekendheid van beperkingen in plaats van uitgaan van de mogelijkheden die wél bestaan. Je moet knokken om het uiterste eruit te halen en talenten te ontwikkelen die er altijd zijn.

In grote delen van het reguliere onderwijs is die cultuur al dominant, met als gevolg de zesjescultuur, het calculerende studeren van studenten. Dit kabinet zet daar iets tegenover; dit kabinet gaat daar heel concreet op in. Ik verwijs naar opbrengstgericht werken, landelijke eindtermen, een kennisbasis, kernvakken, landelijke examinering en professionalisering van leraren. Dat zijn allemaal bewegingen om een cultuuromslag te bewerkstelligen. Wat dat betreft zijn wij volgens mij op de goede weg. De zorgcultuur met haar overidentificatie met de leerling en de te grote empathie voor de leerling en de moeilijkheden die de leerling ontmoet, zorgt ervoor dat de leraar te kort op de leerling zit om nog het bredere professionele overzicht te kunnen hebben. Het perspectief op de lange termijn gaat verloren.

Juist in het onderwijs, in welke vorm van onderwijs dan ook, is dat perspectief op de langere termijn van groot belang voor de kwaliteit die je wilt behalen: waar moet deze leerling terechtkomen; wat zijn de mogelijkheden van deze leerling? In alle vormen van onderwijs, ook in het speciale onderwijs, gaat het om woekeren met talenten. Juist in het speciale onderwijs, waarvan kinderen met beperkingen het moeten hebben, is het gevaar van overidentificatie en overempathie nog meer aanwezig dan in het reguliere onderwijs. Juist in het speciale onderwijs moeten leraren daar alert op zijn; altijd maar weer. Juist in het speciale onderwijs hebben de speciale leerlingen namelijk baat bij leraren die doelen stellen en een curriculum dat naar die doelen leidt.

De verbetering is al ingezet; de kritiek van de inspectie heeft al tot effectiever handelen aangezet. De scholen hebben namelijk met veel inzet al een groot aantal verbeteringen neergezet. Het instrument van het ontwikkelingsperspectief is al ingezet en er is een leerlingvolgsysteem ingezet dat specifiek op de desbetreffende leerlingen is afgestemd. Het is hartstikke mooi dat dit resultaat heeft gehad. Het is een voorzichtig resultaat, want het aantal zwakke scholen daalt traag, te traag. Maar toch, er is sprake van een daling. Dat belooft iets voor de toekomst als de instrumenten die de minister met deze wetswijziging aanbiedt, worden ingevoerd en structureel worden gebruikt.

De voorstellen die worden gedaan, betreffen in de eerste plaats het ontwikkelingsperspectief, de lange termijn. In de tweede plaats wordt een voortgangsregistratie verplicht waardoor de resultaten en de te behalen doelen tijdens het gehele onderwijstraject in zicht blijven. In de derde plaats noem ik de uitstroomprofielen. Die spreken ons erg aan. Om de kansen van leerlingen op maatschappelijke participatie te vergroten, worden zij voorbereid op doorstroming naar regulier onderwijs, een duurzame plaats op de arbeidsmarkt of op een dagbesteding. Zo'n profiel biedt perspectief voor de leerling, de ouders en natuurlijk ook voor de school, de leraren. Het houdt alle partijen scherp gericht op de leerweg en het eindresultaat. Dat is echt winst.

Voor alle profielen worden per Algemene Maatregel van Bestuur de kerndoelen vastgesteld, zodat het gevaar van vrijblijvendheid wordt vermeden. De PVV-fractie is ook blij dat er referentieniveaus voor taal en rekenen gaan gelden. Tegelijkertijd is er wat de PVV-fractie betreft voldoende flexibiliteit ingebouwd om de reguliere kerndoelen indien nodig aan te passen – dat is wel belangrijk – aan de specifieke eisen van de leerling en om extra leergebiedoverstijgende doelen te formuleren die afwijken van die in het reguliere voortgezet onderwijs. Ik vind dat er goed over is nagedacht.

In de vierde plaats noem ik het uitreiken aan deze leerlingen van een regulier vo-diploma, een vso-getuigschrift of een overgangsdocument. Dat spreekt de PVV-fractie aan. Want we zijn bezig met onderwijs. Daar horen diploma's en getuigschriften bij. Vanzelfsprekend horen er eisen bij evenals hard werken om daaraan te voldoen. Vervallen we dan weer in een toets- en testgekte, zoals ik heb horen suggereren? Nee, natuurlijk niet. Het gaat om het streven om het beste uit jezelf te halen, om falen en succes. Het hoort er allemaal bij in het onderwijs, ook voor speciale leerlingen. Als er gepresteerd wordt, resulteert dat in een diploma, net als overal. Daar is niets mis mee. Integendeel, het geeft een flinke extra steun in de rug bij de vervolgstap naar dagbesteding of arbeidsmarkt.

Dan kom ik op het vijfde punt. Voor bepaalde beroepsgerichte vakken worden mogelijkheden gecreëerd om de gekwalificeerde vakmensen zonder hbo-getuigschrift aan te stellen al zij-instromer. Dat lijkt mij een goede zaak.

Als zesde punt noem ik dat er verplichte beroepsgerichte stages komen. Zonder stages kom je als starter namelijk toch gemankeerd op de arbeidsmarkt. Juist voor deze leerlingen is die praktijkervaring van groot belang, ook om het nodige zelfvertrouwen op te bouwen, routine op te doen en sociaal vaardig te worden in een niet of minder beschermde omgeving. Dat is allemaal van levensbelang bij de voorbereiding op een zo zelfstandig mogelijk leven.

Dan het zevende punt. Het wordt de scholen mogelijk gemaakt om nazorg te bieden. Dat vind ik ook een interessant perspectief.

Samenvattend is de PVV voorstander van deze wetswijziging. Het inrichten van die drie uitstroomprofielen zorgt ervoor dat deze leerlingen een passend traject kunnen volgen. Deze kwaliteitsverbetering heeft als doel de kansen van leerlingen met een beperking op een volwaardige participatie in de maatschappij te vergroten en een onnodig beroep op een uitkering te voorkomen. Dat doel onderschrijven wij in zijn geheel. Ik heb nog wel een paar kanttekeningen.

Ik kan hiervandaan nu niet overzien of de symbioseafspraken met het regulier onderwijs gaan werken. De scholen waarom het gaat, zijn vaak kleine scholen en die zullen samenwerking moeten zoeken met reguliere scholen, waarbij ze hun leerlingen een deel van het onderwijsprogramma laten volgen in het regulier onderwijs. Het bevoegd gezag van beide scholen zal dan afspraken moeten maken over de inhoud maar ook over de bekostiging. Heeft de minister er nu vertrouwen in dat die samenwerking snel, gemakkelijk en soepel tot stand kan komen? Verwacht zij dat de regelgeving zodanig is dat zulke belangrijke afspraken zonder al te veel gedoe, zonder al te veel red tape gemaakt kunnen worden? Het heeft namelijk nogal wat voeten in de aarde. Ik noem het voorbeeld van een leerling die geen staatsexamen doet en ook niet op een aangewezen school zit waar die examen kan doen en dus moet deelnemen aan een schoolexamen en dus ook aan een landelijk examen op een reguliere school. Dat impliceert dat zo'n leerling daar langere tijd verblijft omdat het schoolexamen toch gericht is op de specifieke methodiek van die reguliere school. Daarmee verdwijnt de leerling toch voor een langere tijd van de radar van de vso-school. Ik kan mij voorstellen dat zo'n construct tot ongewenste bureaucratie leidt. Is het een oplossing als OCW een format ontwerpt dat onnodig gedoe voorkomt? Of ligt daar een mooie taak voor de koepels? Datzelfde geldt voor de inschrijving van de leerling als extraneus op beroepsgerichte leerwegen maar dat geldt ook voor de route via het vavo en voor de samenwerking tussen de assistentopleidingen in het vso en het mbo. Met al die verdiepingen van het onderwijsgebouw wordt tenslotte samengewerkt. In de praktijk is het vaak zo dat iedere controller van die instituten daar zelf het wiel uitvindt. Vaak gebeurt dat heel slim maar heel vaak gebeurt dat heel slordig en krakkemikkig, zodanig krakkemikkig dat het leidt tot incompleetheid van dossiers en gebrek aan heldere afspraken. Dat resulteert dan in verspilling van tijd en geld en in administratieve chaos, maar het leidt ook tot frustratie, vooral bij de leerlingen. Ik zou zeggen: koepels, neem die uitdaging aan, want daar zijn jullie voor als dure dienstverleners voor ook die aangesloten scholen. Daarom mijn volgende vraag aan de minister. Ziet zij mogelijkheden om de koepels aan te sporen om dit ter hand te nemen en, zo nee, ziet zij dan mogelijkheden om het departement formats te laten ontwikkelen?

Ik heb een vraag over de koepels. De kwaliteit van het speciaal onderwijs heeft jarenlang te wensen overgelaten. Pas toen OCW ingreep, gebeurde er iets. Zwakke scholen kregen een intensieve begeleiding van de vliegende brigades. Er kwam beweging in en vervolgens was er al vrij snel een verbetering te zien. Wie heeft dit geïnitieerd? Kwam het initiatief van de PO-Raad of van de voormalige WEC-Raad? Kwam het initiatief dus van de koepels? Dat zou ik normaal vinden. Ik ben namelijk benieuwd wie de signaalfunctie heeft. Wie of wat is in het onderwijs de kanarie in de kolenmijn? Wie of wat slaat alarm als de inspectie met de eerste bevindingen naar buiten komt dat er iets grondig mis is? Hoe is dat in dit specifieke geval gebeurd? Hoe wil de minister dit idealiter geregeld zien?

Als laatste kom ik bij de internetconsultatie. Wat vind ik dat toch een mooi ding. Er kwam deze keer weliswaar een wat diffuus beeld uit, maar het idee om een maand lang betrokken burgers en organisaties te vragen om te reageren, spreekt ons aan. Ik vind het slim en snel. Het is ook goedkoop. Het geeft in ieder geval een duidelijke indicatie van het draagvlak dat er is. Mijn complimenten daarvoor. Het is een mooi middel.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Hier kon ik echt niet bij blijven zitten. Het is prachtig dat de heer Beertema de internetconsultatie omarmt wanneer er drie gematigd positieve reacties komen. Bij het wetsvoorstel voor het passend onderwijs waren er echter zeer veel buitengewoon kritische reacties. Toen heb ik de heer Beertema er echter niet over gehoord, laat staan dat hij de reacties heeft omarmd.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb wel het middel omarmd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

O …

De heer Beertema (PVV):

Ik ben hier minder lang werkzaam dan de heer Dijsselbloem, maar ik heb die internetconsultatie nu een aantal keren gezien. Steeds denk ik weer: wat is dit toch een slim middel; wat is dit toch leuk. Voor het passend onderwijs geldt het natuurlijk net zo goed. Dit middel waarmee je kunt sonderen bij alle stakeholders – dat zijn er nogal wat in het corporatistische middenveld – is op zichzelf mooi.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Blijkbaar heeft de heer Beertema helemaal niet gekeken naar de opbrengst van de internetconsultatie bij het wetsvoorstel voor het passend onderwijs. De reacties kwamen overwegend van scholen, leraren en ouders. Nu worden zij afgedaan als het corporatistische middenveld.

De heer Beertema (PVV):

Ik bedoelde ook de organisaties.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Als de heer Beertema het echt zo'n mooi instrument vindt, moet hij het niet kapotmaken, maar serieus nemen. Dat is bij het debat over het passend onderwijs natuurlijk volstrekt niet gebeurd. Er is niets mee gedaan. Het voedt op deze manier alleen maar het cynisme en dat is jammer.

De voorzitter:

De heer Beertema neemt hier kennis van?

De heer Beertema (PVV):

Ik neem hier kennis van.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil ingaan op een eerder punt van de heer Beertema. Er is niets mis met het stellen van eisen aan het onderwijs. Het is prima dat er wordt bekeken of het maximale uit de leerlingen wordt gehaald. Wat gebeurt er echter als dit doorslaat? Wat gebeurt er als scholen zeggen dat de eisen en de referentieniveaus voor bepaalde groepen leerlingen helemaal niet haalbaar zijn? De scholen maken zich daar zorgen over, bijvoorbeeld op mbo-niveau 1 en 2. Ze zeggen dat ze dit nooit zullen halen. Blijft de PVV dan strak geloven in de papieren werkelijkheid van de eisen? Of gaat de PVV er goed naar kijken en staat zij open voor aanpassingen?

De heer Beertema (PVV):

De PVV gelooft natuurlijk nooit in een rigide papieren model. Absoluut niet. De PVV gelooft wel dat er in het recente verleden veel te vrijblijvend is geopereerd in grote delen van het onderwijs, zeker ook in het speciaal onderwijs. Ik heb niet voor niets zojuist die zorgwekkende cijfers genoemd. Wij zijn met onderwijs bezig. Onderwijs staat voor ontwikkeling, emancipatie en ergens naar streven. Vanzelfsprekend horen zakken of slagen, het falen of het hebben van succes daar ook bij. Zo zit het leven in elkaar. Zo zit het onderwijs in elkaar. Dat geldt voor de leerlingen in het speciaal onderwijs en dat geldt voor reguliere leerlingen. Dat geldt ook voor ons. Het hoort er helemaal bij. Ik denk dat in deze wetswijziging voldoende instrumenten zijn ingebouwd om te flexibiliseren, op de kerndoelen en op van alles en nog wat; er zijn voldoende instrumenten voor een aanpassing aan de mogelijkheden en beperkingen van de leerlingen waar wij over spreken. Daar geloof ik heilig in. Ik denk dat dit kan, maar ik denk ook dat het voor de docententeams en de bestuurders belangrijk is dat de hete adem uit Den Haag de boel scherp houdt. We mogen daarin niet te veel doorschieten naar de andere kant: ze kunnen niet zo veel en we moeten het maar een beetje op zijn beloop laten. Nee, absoluut niet. Ook deze leerlingen hebben het volste recht op volwaardig onderwijs. Kunnen ze sommige dingen niet aan? Nou, jammer dan. Ik kon sommige dingen ook niet aan, net als de heer Jasper van Dijk. Het hoort erbij, maar het geeft wel inzicht in je mogelijkheden en je beperkingen. Daar moet je niet bij stil blijven staan, nee, dan moet je een volgende stap maken, naar wat je dan wel kunt. Ik zie dat deze wetswijziging daartoe mogelijkheden gaat bieden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben het grotendeels eens met de strekking van het betoog, maar ik denk dat er in de praktijk leerlingen zijn die zullen uitvallen als je ze al te rigide houdt aan allerlei harde eisen en afrekent op referentieniveaus. Ik noteer hier maar dat het CDA en de PVV nu zeggen dat wij daar heel goed naar moeten kijken en dat wij daar behoedzaam mee moeten omgaan; wij moeten voorkomen dat wij in een papieren werkelijkheid terechtkomen waarin alleen maar snoeiharde eisen worden gesteld aan leerlingen, die daar uiteindelijk heel ongelukkig van worden en vervolgens ook nog eens bij bosjes uitvallen. Dat is mooi.

De heer Beertema (PVV):

De heer Van Dijk brengt het nu alsof elke eis per definitie snoeihard is. Wat dat betreft kan hij zich wellicht vinden in de opstelling van GroenLinks, maar eisen zijn niet per definitie snoeihard. Eisen zijn eisen. Wij stellen eisen aan mensen. Wij stellen eisen aan leerlingen en aan speciale leerlingen in het speciaal onderwijs. Daar is niks mis mee. Als je eisen stelt, kunnen leerlingen ook wel eens falen of door het ijs zakken. Prima, want dan gaan we verder kijken naar wat ze dan wel kunnen. Daar is helemaal niks mis mee.

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Beertema zei net iets interessants. Hij zei namelijk dat het belangrijk is dat het onderwijs de hete adem van Den Haag in de nek voelt. Dat ben ik wel met hem eens. In de vorige kabinetsperiode heeft de Kamer gezegd dat scholen in het regulier onderwijs niet langer dan een jaar zeer zwak mogen zijn. Het kabinet moest daar stappen op ondernemen. Kunnen we zo'n afspraak ook maken voor het speciaal onderwijs?

De heer Beertema (PVV):

Ik denk dat het heel belangrijk is dat in het speciaal onderwijs, waarover verontrustende cijfers verschenen die duidden op zwakke en zeer zwakke scholen, heel snel orde op zaken wordt gesteld. Dat ben ik met de heer Dibi eens.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat is goed om te horen. Ik wil het iets concreter maken. Mogen scholen in het speciaal onderwijs naar de mening van de PVV langer dan één jaar zeer zwak zijn?

De heer Beertema (PVV):

Een jaar is een ongelooflijk korte periode om orde op zaken te stellen. Zo werkt het vaak niet in het onderwijs. Ik vind dat de vliegende brigades, in de lijn die nu is uitgezet, verbazingwekkend goed hebben gewerkt. Ik vind de reactie van de scholen daarop ook verrassend. Zij zijn werkelijk met hun neus op de harde feiten gedrukt. Dat is prachtig. Die verbeteringen zijn ingezet en ik heb er vertrouwen in dat het met de instrumenten die nu worden aangereikt – dat zijn toch de resultaten van het proces dat is ingezet – goed gaat komen. Ik ben niet bereid om dan maar heel snel de bekostiging van deze scholen te stoppen. Ze zijn op de goede weg en dat is dan prima.

De heer Dibi (GroenLinks):

In de vorige periode is Kamerbreed een motie aangenomen waardoor voor scholen in het reguliere onderwijs wel geldt dat deze periode niet langer dan een jaar mag duren. Dat is niet gedaan om vervolgens iedereen na een jaar daarop af te rekenen, maar wel om daarmee iets van een ambitie uit te spreken. Ik zou het erg jammer vinden als wij dat niet ook voor het speciaal onderwijs doen. Er is immers geen verschil tussen de kinderen.

De heer Beertema (PVV):

Dat klopt. Dat neem ik voor kennisgeving aan.

De heer Van der Ham (D66):

Naar ik meen staat in het regeerakkoord dat zwakke scholen niet zo lang mogen bestaan. Hoor ik de heer Beertema nu zeggen dat hij dat omarmt en dat hij de motie van de vorige kabinetsperiode extrapoleert naar het speciaal onderwijs en dat hij de minister ook vraagt om daarnaar te streven?

De heer Beertema (PVV):

Ambitie moet er zijn, wil ik aan de heer Van der Ham meegeven. Ik zal de beantwoording van de minister even afwachten en dan zullen wij zogezegd onze mind opmaken, kijkend naar de heer Elias.

De heer Elias (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ook vandaag behandelen wij weer een vrij belangrijk onderwerp: de kwaliteit van ons speciaal onderwijs. Veel van wat over dit onderwerp te zeggen valt, is in de kern vorige week al naar voren gebracht. De zorgleerling maakt veel emoties los, zoals wij vorige week hebben gezien. Wat mijn fractie betreft moeten we de discussie nadrukkelijk verder trekken dan alleen over geld. De leerlingen in het speciaal onderwijs krijgen te vaak slecht onderwijs. In het verbeteren van de kwaliteit van het speciaal onderwijs ligt de echte sleutel tot hetgeen alle fracties in deze Kamer willen, namelijk alle kansen benutten die deze kinderen hebben op een zo normaal mogelijke toekomst.

In mei 2010 constateerde de onderwijsinspectie dat verbeteringen in de kwaliteit van het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zichtbaar zijn, maar dat het verbeterproces erg traag verloopt, zoals al vaker is gezegd in de Kamer. Het aantal zwakke scholen voor speciaal onderwijs is te groot. Op 1 januari 2010 was om precies te zijn 28%, dus bijna 30%, van de scholen zwak of zeer zwak, bijna 2%, volgens de gegevens van de onderwijsinspectie.

De inspectie constateert dat genoemde scholen onvoldoende gericht zijn op het behalen van optimale onderwijsresultaten, onvoldoende planmatig werken en onvoldoende zicht hebben op de door hen geboekte resultaten. Dat is nogal wat. Ongetwijfeld wordt op een positieve manier gewerkt aan verbeteringen. Er zijn nu ook die vliegende brigades, waarover de heer Beertema sprak, die nuttig werk verrichten, prima.

Om even terug te komen op het interruptiedebatje over zwakke scholen, het is heel simpel: in het regeerakkoord staat dat zeer zwakke scholen sneller, binnen een jaar, het onderwijsproces op orde moeten hebben. Zo niet, dan wordt tot sluiting overgegaan, aldus het regeerakkoord. Mij is niet bekend dat scholen voor speciaal onderwijs van deze zinsnede in het regeerakkoord zijn uitgezonderd, maar het zou kunnen dat daar goede redenen voor zijn.

In de brief van 10 februari 2011 heeft de minister aangekondigd met een wetsvoorstel te komen om de verbetertermijn van twee naar één jaar te verkorten. In het schriftelijk overleg van 21 juni 2011 heeft de minister aangekondigd in het najaar van 2012 met een wetsvoorstel te komen voor deze verkorting van de termijn om zwakke scholen te sluiten.

Ik heb hierover de volgende vragen aan de minister: 1. Kunnen we dat voor 1 november ontvangen? Ik houd van duidelijke data en deadlines, zoals men weet. 2. Om in die brief in te gaan op de specifieke problematiek van het speciaal onderwijs in relatie tot het sluiten van scholen die zwak zijn. 3. Kan zij in de beantwoording wellicht al inhoudelijk hierop ingaan?

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Elias stelde een vraag waarop hij het antwoord al zou moeten weten. Het kabinet zit langer dan een jaar. Die scholen zijn al langer dan een jaar zeer zwak, maar er is geen school gesloten. Wat moet het kabinet volgens de heer Elias nu precies doen? Nog een jaar wachten, tot november, wanneer er meer werk wordt gemaakt van de zeer zwakke scholen?

De heer Elias (VVD):

Ik merk dat de GroenLinks-fractie weinig ervaring met regeren heeft. Zo werken die dingen. In het regeerakkoord is iets afgesproken. De minister heeft in een ordentelijke procedure aan de Kamer laten weten hoe zij met deze afspraak omgaat en zij komt voor november met een wetsvoorstel om het te regelen. Ik vraag nu aan haar wanneer zij met het wetsvoorstel komt, of zij specifiek kan ingaan op de problematiek en of zij in dit debat kan zeggen wat de richting ervan wordt. Zo gaat dat in Nederland met wetten en wetgeving. Je moet niet zeggen: het kabinet zit er een jaar, waarom is het nog niet geregeld? Dat is gebrek aan ervaring van de heer Dibi op dat punt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Gelukkig ben ik lid van een partij met ruime bestuurlijke ervaring in het land. Nog niet in de Tweede Kamer, dat klopt. In veel gemeenten heeft de partij deze ervaring wel, ook wel eens met de VVD.

Het gaat mij er vooral om dat de VVD de vorige keer in de oppositie heel andere dingen zei dan de heer Elias nu zegt. Blijkbaar gedraagt de VVD zich in de coalitie anders dan in de oppositie. Ik snap dat wel, verantwoordelijkheid nemen betekent immers ook accepteren dat niet alles van de een op de andere dag geregeld kan worden. Dat accepteer ik ook, maar ik hoor helemaal geen ambitie meer. Bijna een op de drie scholen in het speciaal onderwijs is zwak of zeer zwak. Dat is al veel langer dan een jaar het geval. Gaan we gewoon wachten totdat er ooit weer een brief komt of wil de VVD meer van het kabinet?

De heer Elias (VVD):

Het lijkt wel alsof de heer Dibi niet luistert. Ik herhaal wat mijn collega Dezentjé Hamming-Bluemink, mijn voorgangster op dit dossier, heeft gezegd: wij vinden dat zwakke scholen gesloten moeten worden. Ik heb gezegd dat hier achteraan gezeten moet worden. De minister komt met een brief met voorstellen hoe zij dit gaat regelen. Ik heb haar gevraagd of zij de Kamer in deze brief kan uitleggen of er goede redenen zijn om voor scholen in het speciaal onderwijs een uitzondering te maken. Ik ken die redenen niet. Ik ga er vooralsnog van uit dat die scholen gewoon gesloten kunnen worden, maar we kijken wel naar de realiteit. De minister komt met argumenten waar we vervolgens naar kijken. Dat is precies zoals we het altijd hebben gezegd en precies zoals we het in het regeerakkoord hebben afgesproken. De minister gaat het nu uitvoeren. Ik zie niet in wat daar verkeerd aan is. Het is in ieder geval niet zo dat ik een ander verhaal vertel dan dat de VVD tot nu toe hierover verteld heeft. Dat kan de heer Dibi gewoon niet waarmaken op grond van de feiten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het antwoord dat de heer Elias geeft, noemde de vorige woordvoerster "de terreur van de middelmaat". We gaan wachten op argumenten van het kabinet. De heer Elias weet al dat heel veel scholen in het speciaal onderwijs langer dan een jaar zeer zwak zijn. In de oppositie zou hij hebben gezegd dat deze allemaal gesloten moeten worden en dat de bekostiging moet worden ingetrokken. Dat vind ik overigens niet: de jaargrens vind ik iets te rigide. Nu vraagt de heer Elias of er misschien redenen zijn waarom de scholen niet gesloten zijn. Dat is een totaal ander verhaal dan ik van de VVD-fractie hoor als het om de kwaliteit van onderwijs gaat en zij in de oppositie zit.

De heer Elias (VVD):

Ik ben het volstrekt met de heer Dibi oneens. Onze ambitie is nog steeds hetzelfde. Ik ben mijn betoog begonnen met de woorden dat ik me grote zorgen maak over het feit dat 30% van de scholen in het speciaal onderwijs niet goed is. Ik heb gezegd dat er ongetwijfeld veel nuttig werk wordt verricht door de vliegende brigades, maar daar waar het slecht blijft, moet er iets gebeuren. Daar is geen woord Perzisch bij.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Elias (VVD):

Mijn fractie is van mening dat er te veel kinderen uit het speciaal onderwijs naar de Wajong gaan. Dat zeg ik niet uit budgettaire overwegingen, maar om principiële redenen. Ook kinderen die speciaal onderwijs gevolgd hebben, hebben recht op een zo zinvol mogelijke toekomst. Mijn fractie onderstreept het doel van de beoogde kwaliteitsverbetering van het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Dit doel is nu juist dat de kansen op volwaardige participatie in de maatschappij van leerlingen met een beperking, worden vergroot. Het voorkomen van een onnuttig beroep op een uitkering is voor ons nuttige bijvangst, maar niet het doel.

Vorig jaar in juni was ik bij de tyltylschool in Rotterdam. Daar bleek dat voor sommige kinderen, in tegenstelling tot weer anderen overigens, monotoon werk zoals papier versnipperen, zeer geschikt is en dat zij daar ook plezier aan beleven. Het uitgangspunt is volgens de VVD-fractie dat we moeten kijken naar wat kinderen wel kunnen en niet naar wat ze niet kunnen. Meerdere fracties benadrukten dit vorige week en ook vandaag. We moeten niet vooral het probleem zien, maar ook de kansen van kinderen. Uit oogpunt van die filosofie is mijn fractie van mening dat wij moeten proberen om veel meer kinderen naar werk te begeleiden en, als het even kan, naar vervolgopleidingen. Wij moeten een maximale poging doen om ervoor te zorgen dat minder kinderen rond hun achttiende of negentiende uit het speciaal onderwijs komen en linea recta in de Wajong terechtkomen. Het UWV heeft vastgesteld dat een substantieel deel van de instroom in de Wajong afkomstig is uit het voortgezet speciaal onderwijs. 27% van de Wajongers met een opleiding in het voortgezet speciaal onderwijs kan volgens het UWV worden begeleid naar een arbeidsplek bij een reguliere werkgever en nog eens 29% naar een andere vorm van participatie. Daarvoor is het noodzakelijk dat vooral de afstand van school tot werk en werkgevers kleiner wordt.

Investering in de kwaliteit van het onderwijs leidt er volgens de minister toe dat meer leerlingen direct naar een vorm van participatie worden begeleid, zo mogelijk zonder uitkering. Prima, maar heeft zij overwogen om aan het speciaal onderwijs veel scherper de opdracht mee te geven dat het zich zo veel mogelijk dient te richten op het voorbereiden van kinderen op werk dan wel een vervolgopleiding? En om dan vervolgens scherp in de gaten te houden of deze beweging ook op gang komt? Zou het formuleren van kwantitatieve doelstellingen, eventueel geënt op de cijfers van het UWV, en een monitor op de uitkomsten niet tot veel betere resultaten kunnen leiden dan de voorstellen uit de maakbaresamenlevingsfabriek die de minister nu aanreikt? Zou het niet ten minste en-en moeten zijn?

Naar de overtuiging van mijn fractie schuilt in de door de minister aangekondigde maatregelen het gevaar van bureaucratie. Moet de focus niet op resultaten in termen van "aan betaald werk geholpen" liggen in plaats van op het optuigen van het speciaal onderwijs met regels? Ik strijd hier zij aan zij met de Socialistische Partij, dat gebeurt een enkele keer, en ik sluit mij aan bij wat de heer Van Dijk hierover heeft gezegd. Moet ook hier niet onze bureaucratiewaakhond, die wij vorige week in het leven hebben geroepen, een zeer stevig oogje in het zeil gaan houden?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik probeer het te volgen, maar als ik het goed begrijp, verwijt de heer Elias de minister dat zij met dit wetsvoorstel streeft naar de maakbare samenleving. Hij ziet er veel bureaucratie in. Tegen beide verzet hij zich meestal. Dit roept de vraag op of hij het wetsvoorstel zal verwerpen, want dat zou je dan toch verwachten.

De heer Elias (VVD):

Als de heer Dijsselbloem de moeite zou nemen om mijn genuanceerde betoog tot het einde te beluisteren, dan krijgt hij een antwoord op deze logische en vooral politiek gemotiveerde vraag.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik hoor de heer Elias toch heel helder zeggen dat hij hierin weer het streven naar de maakbare samenleving herkent. Als hij dat zegt, doet hij dat meestal met een ondertoon van afkeer en walging. Misschien moet ik dit nu anders interpreteren en bedoelt hij het eigenlijk als een compliment.

Bij passend onderwijs gebeurde hetzelfde. De heer Elias zegt eerst: het is een geweldig wetsvoorstel en het einde van de bureaucratie, en daarna vraagt hij om een bureaucratiewaakhond, want de bureaucratie komt weer terug. Ik probeer het allemaal nog te volgen. Ik wacht dit af.

De heer Elias (VVD):

Eerst over het laatste. Het heeft weinig zin om iedere keer hetzelfde debat te voeren, maar ik wil dat best doen. Ik wil best nog een keer tegen de heer Dijsselbloem zeggen dat ik ervan uitga dat wij met het wetsvoorstel Passend onderwijs dat morgen in stemming komt, niet alleen beogen, maar ook zullen realiseren dat de bureaucratie wordt teruggedrongen. In het onverhoopte geval dat men in een bepaalde regio veel meer bureaucratie optuigt dan in een heleboel andere samenwerkingsverbanden, wil ik in een vroeg stadium weten wat er gebeurt en kunnen ingrijpen en bijsturen. Daarvoor komt er één mijnheer of mevrouw die rondrijdt in het veld, zich laat informeren en de Kamer via de minister informeert. Dat is één.

Als ik iets heel erg walgelijk vind, pleeg ik dat er doorgaans bij te zeggen. Daarvoor heb ik de aansporingen van de heer Dijsselbloem niet nodig.

Ik heb letterlijk gevraagd of een monitor op de uitkomsten wellicht betere resultaten oplevert dan een aantal voorstellen uit de maakbaresamenlevingsfabriek van de minister. Dat zei ik letterlijk, kijk er de Handelingen maar op na. Of zou het tenminste en/en moeten zijn? Daar kan de heer Dijsselbloem echt niet uit afleiden dat ik het wetsvoorstel zou verwerpen, hoezeer hij dat om politieke redenen ook wil.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat wil ik helemaal niet, want de PvdA-fractie gaat waarschijnlijk voor het wetsvoorstel stemmen. Tot zover mijn politieke bedoelingen!

De heer Elias sprak nadrukkelijk over de voorstellen van de minister toen hij zijn opmerking maakte over de maakbare samenleving. En nu maakt hij ervan: een aantal van die voorstellen. Maar dat is toch echt iets anders dan wat hij zojuist zei.

De heer Elias (VVD):

Goed, dan heb ik mijn tekst blijkbaar slecht voorgelezen. Het staat namelijk wel goed in mijn tekst.

Voorzitter. Om een kwaliteitsverbetering te bereiken doet de minister van Onderwijs tal van voorstellen: het bestendigen van het ontwikkelingsperspectief, het invoeren van een verplichte voortgangsrapportage voor elke leerling met het doel het beste uit alle leerlingen te halen door hogere leerresultaten te bevorderen en het zogenaamde opbrengstgerichte werken. Dat laatste kan natuurlijk alleen in samenhang met het ontwikkelingsperspectief. Andere voorstellen zijn: de reeds genoemde drie uitstroomprofielen. Dat zijn het uitstroomprofiel Vervolgonderwijs, het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht en het uitstroomprofiel Dagbesteding. Ik ben het overigens met de heer Beertema eens dat "dagbesteding" een volkomen normaal woord is en ik vind de bezwaren van de heer Dibi tegen het gebruik van dit woord dan ook belachelijk.

Er komen kerndoelen voor de uitstroomprofielen en die worden in Algemene Maatregelen van Bestuur vastgelegd. Er komt een regulier diploma voor kinderen die hun examens succesvol hebben afgerond. En er komt een getuigschrift als bewijs van afronding van de opleiding voor leerlingen die geen examen hebben gedaan en een overgangsdocument met informatie over kennis en kunde van de leerling. Het getuigschrift heeft overigens niet het civiel effect van een regulier diploma. Het wordt uitgereikt, omdat dit van psychologisch belang wordt geacht voor het gevoel van eigenwaarde van de leerlingen. Er worden gekwalificeerde vakmensen als zij-instromer voor bepaalde beroepsgerichte vakken aangesteld. Er komen verplichte stages in het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht. Ten slotte komt er een mogelijkheid voor nazorg door de school aan de leerling na het verlaten van de school.

Als ik het lijstje zo langsloop – ik zeg dat zeker ook tegen de heer Dijsselbloem – dan vraag ik mij serieus af of wij wel aan de juiste knoppen draaien om de kwaliteit van het speciaal onderwijs op orde te brengen. Ik ben niet tegen de maatregelen. Ik ben ook niet tegen een individuele maatregel, maar ik vraag mij wel af of de stapelingen van maatregelen de juiste manier is om de verbetering, die wij zo belangrijk vinden, in gang te zetten. Dat is mijn punt! Zijn dit nu werkelijk maatregelen die meer kinderen aan een baan zullen helpen? Of nog concreter: moet er naast deze op zichzelf prima maatregelen niet iets worden bedacht dat een veel steviger duw geeft aan de wens om kinderen naar een baan te brengen? Dat is wat ik zeg en dat is toch een stuk genuanceerder dan de heer Dijsselbloem deed voorkomen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begrijp het gewoon niet. Ik dacht dat de heer Elias een man was van krachtige opvattingen, maar nu raak ik het spoor toch echt bijster. Eigenlijk zegt hij dat hij niet gelooft in de maatregelen die de minister optuigt. Hij laat verder duidelijk merken dat hij niet gelooft in de effectiviteit van de maatregelen en dat hij denkt dat ze niet zullen leiden tot betere kwaliteit. Blijkbaar denkt hij aan andere maatregelen. Maar waarom komt hij dan niet met voorstellen? Doordat hij dat niet doet, gaan wij straks een wetsvoorstel aannemen, waarover hij namens de VVD-fractie zegt dat hij er eigenlijk niet in gelooft. Waarom komt de heer Elias niet meer een voorstel om bepaalde elementen uit het wetsvoorstel door iets anders te vervangen? Ik begrijp deze manier van politiek bedrijven niet.

De heer Elias (VVD):

Ik begrijp de manier van politiek bedrijven van mensen niet die een karikatuur maken van wat iemand heeft gezegd en iemands woorden anders weergeven dan ze zijn uitgesproken om daaraan vervolgens heel zware conclusies te verbinden. Wij doorlopen op dit moment een wetgevingsproces met de minister van Onderwijs. Ik heb haar in dat kader een aantal vragen gesteld en daarop krijg ik straks antwoord. Ik ben niet van de afdeling: veertig amendementen indienen en dan maar afwachten wat er van komt. Ik doe dat op deze manier. Als dat een andere manier is dan die van de heer Dijsselbloem; be my guest.

Voorzitter. Het profiel dagbesteding hoort in de visie van de VVD-fractie uitsluitend bestemd te zijn voor leerlingen van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat ze niet in staat zijn om een diploma te behalen of een duurzame plaats op de arbeidsmarkt te verkrijgen. Het bevoegd gezag van de school bepaalt in overleg met ouders en leerling, indien meerderjarig, het juiste uitstroomprofiel, dus school, werk of dagbesteding. Hoe wordt toezicht gehouden op deze besluiten van het bevoegd gezag? Toetst de minister, of iemand namens haar, die besluiten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Verbindt zij daar eventueel kwantitatieve prestaties aan? Over hoeveel jaar begeleidt het voortgezet speciaal onderwijs, wat de minister betreft, daadwerkelijk naar een baan en niet langer naar een rayon?

De inspectie houdt toezicht op de succesvolle uitstroom uit profielen. Hoe veel leerlingen starten in het op werk gerichte uitstroomprofiel en hoe veel verlaten dit profiel succesvol? Welke mogelijkheden bestaan er om te interveniëren als de inspectie constateert dat te veel leerlingen niet succesvol het voor hen meest geschikte profiel afronden?

De VVD-fractie heeft vorige week ook aangegeven dat het eindoordeel bij de professionals behoort te liggen. Er ligt op dit moment een amendement, behorende bij het wetsvoorstel passend onderwijs, om ervoor te zorgen dat ouders die werkelijk niet kunnen leven met het gekozen oordeel de mogelijkheid hebben om hun geschil voor te leggen aan een commissie. Hoe ziet de minister geschillen over het uitstroomprofiel? Is de positie van ouders voldoende geborgd zonder afbreuk te doen aan de professionaliteit van de school; een spagaat die wij regelmatig besproken hebben in het vorige debat?

Het bevoegd gezag heeft tot wettelijke taak om onderwijs te verzorgen dat aansluit bij de ontwikkelingsmogelijkheid van de leerling, waarbij wordt aangegeven dat de leerling het hoogst haalbare onderwijsniveau en uitstroomperspectief moet volgen. Het gaat mij hier natuurlijk niet alleen om wat in de wet staat, maar ook om wat er vervolgens feitelijk gebeurt. Dan zien wij dat er te weinig kinderen in een baan terechtkomen. Nogmaals, ik krijg op dit kernpunt graag een reactie van de minister.

Mijn fractie wil van de minister weten waarom in tal van de aangekondigde maatregelen de leraar onvoldoende wordt genoemd. De kwaliteit van het onderwijs valt of staat met de kwaliteit van leraren en schoolleiders, zo zeggen wij met zijn allen hier terecht regelmatig in koor. Waarom worden er dan geen extra eisen gesteld aan leraren die werkzaam zijn in het speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs? Zou het niet verstandig zijn om een extra eis op te nemen in het lerarenregister dat in de maak is voor leraren in het speciaal onderwijs? Hoe zit het met de aandacht voor speciale technieken die je als onderwijsgevende in het speciaal onderwijs nodig hebt op de pedagogische academies voor het basisonderwijs, de pabo's? Toen ik gisteravond een lezing gaf over onderwijsbeleid, sprak ik met een pabo-student – ik hoop dat hij het debat nu volgt – die zei dat hij nul aandacht in zijn opleiding kreeg voor het speciaal onderwijs. Gewoon niets! Hij zei, ik citeer: "ik mag het in de praktijk gaan leren". Oefenen op kinderen, dus. Daarom vraag ik hoe en wanneer wij dat gaan veranderen. Als wij dat nalaten, hoeven wij hier ook nooit meer te beweren dat de leraar de spil in de klas is.

Hoe staat het met de schoolleiders? Stimuleren zij wel voldoende dat er opbrengstgericht wordt gewerkt in het speciaal onderwijs? Wat is hun rol geweest in het feit dat nu bijna een derde van de scholen voor speciaal onderwijs kwalitatief zwakke prestaties levert? Ik krijg graag informatie en een reactie op dit punt.

Tot slot stel ik enkele losse punten aan de orde. Tot twee jaar nadat een leerling de school heeft verlaten, kunnen de ouders een beroep doen op nazorg door de school – de heer Jasper van Dijk sprak er ook over – in de vorm van advisering om de overgang naar vervolgonderwijs, werk of dagbesteding te ondersteunen. De verwachting van de minister is dat dit incidenteel zal gebeuren. Op mijn vraag in de schriftelijke voorbereiding wat dit betekent voor de personele last van een school, zegt de minister geen algemene uitspraak te kunnen doen. Kortom: eventuele personele consequenties zijn niet duidelijk. De VVD-fractie wil hierover echter wel duidelijkheid. Als wij iets opnemen in de wet, moeten wij het namelijk wel kunnen waarmaken. Als wij iets niet kunnen waarmaken en wij schrijven het wel in de wet, schrijven wij met onze pennen in de lucht en stappen wij in de valkuil van de goede bedoelingen die niet worden waargemaakt. Wij creëren dan uiteindelijk ergernis over de politiek. Dan moeten wij het dus niet opnemen. Een soortgelijk bezwaar heb ik op een ander punt. De Onderwijsraad heeft in zijn advies over dit wetsvoorstel gestipuleerd dat zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en zelfbeschikking altijd streefdoelen van het onderwijs zijn. Dit zou het kernconcept, het uitgangspunt, van nieuwe wetgeving moeten zijn. De VVD-fractie is van mening dat het doel van het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs moet zijn het begeleiden van leerlingen naar een zo veel mogelijk zelfstandige deelname aan de maatschappij. Er is straks, als de kinderen groot zijn, geen speciale wereld waarin deze kinderen terechtkomen. Er is alleen de gewone en van zichzelf al complexe maatschappij. De minister wil evenwel het begrip zelfredzaamheid pas uitwerken in de omschrijving van de kerndoelen, maar die zijn pas bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel in augustus 2013 beschikbaar en worden in een algemene maatregel van bestuur uitgewerkt. Wegens het belang van die algemene maatregel van bestuur, wil ik wel graag van de minister weet welke richting deze uitgaat. Hoe wil de minister op hoofdlijnen invulling geven aan het begrip zelfredzaamheid? Hoe is er in de afgelopen jaren invulling gegeven aan dit begrip? Want een begrip als zelfredzaamheid komt toch niet zomaar uit de lucht vallen. Graag krijg ik hierop een reactie.

Het bevoegde gezag van de school besluit op basis van professionaliteit over het ontwikkelingsperspectief. De ouders en de leerling, indien meerderjarig, worden betrokken bij de opstelling van het ontwikkelingsperspectief, maar het bevoegde gezag heeft het laatste woord over het uitstroomprofiel. Als de ouders het hiermee niet eens zijn, kunnen zij naar een klachtencommissie stappen, of eventueel naar een geschillencommissie, afhankelijk van een amendement op het wetsvoorstel inzake passend onderwijs, dat nog in voorbereiding is. Wij moeten eerst weten hoe dat eruit komt te zien. De VVD-fractie wacht af hoe deze geschillenregeling in het passend onderwijs vorm krijgt en hoopt dat de minister in haar eerste termijn daarover al iets inhoudelijks kan zeggen.

Dat er iets moet gebeuren om de kwaliteit van het speciaal onderwijs te verhogen is evident. Ik wacht de antwoorden van de minister op een aantal vragen die ik namens mijn fractie heb gesteld af.

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Elias zegt dat het evident is dat er iets moet gebeuren in het speciaal onderwijs. Hoort daar ook bij het vergroten van de klassen?

De heer Elias (VVD):

De klassen in het speciaal onderwijs worden 10% groter. Ik ben op veel van die scholen geweest. Er zijn veel docenten die dit een slechte ontwikkeling vinden, maar er zijn er ook die zeggen: het is net aan, maar ik denk dat het kan; wij komen er wel uit. Het is een afspraak die in het regeerakkoord is vastgelegd en die nu in de wetsvoorstellen zit. Dus dat wordt doorgezet.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat snap ik. Het is een eerlijk antwoord, maar als wij zien dat het zo slecht is gesteld met de kwaliteit. Vindt de grootste partij van Nederland het dan verantwoord om de klassen te vergroten? Is het dan verantwoord om het risico te nemen dat de kwaliteit slechter wordt in plaats van beter, omdat wij de klassen vergroten?

De heer Elias (VVD):

Dat causale verband is niet aangetoond.

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Elias zegt dat heel veel docenten er zeer bezorgd over zijn. Wat wij wel weten, is dat het groter maken van klassen minder individuele aandacht per kind betekent, omdat je met meer kinderen te maken hebt. Dat verband kunnen wij wel aantonen. Vindt de heer Elias het geoorloofd om, in een tijd waarin 29,6% van de scholen in het speciaal onderwijs zwak of zeer zwak is, minder individuele aandacht te geven aan kinderen in het speciaal onderwijs?

De heer Elias (VVD):

Ja, want ik zei al dat het causale verband er niet is. Er zijn scholen die zeggen dat het lastig zal worden en dat het een pittige opgave wordt, maar dat zij er wel uitkomen. Ik hoor de minister daarover altijd in die termen spreken. Ik geef ronduit toe dat van alle maatregelen die worden genomen rond passend onderwijs, de vergroting van de klassen met 10% de maatregel is waarvan ik zelf denk: het kan, maar het is kantje boord. Dat geef ik ronduit toe. De meeste andere argumenten die door onderwijzers, leraren en vakbonden zijn aangevoerd – zoals doen alsof alle speciale hulp aan leerlingen op gewone scholen, de zogeheten ambulante begeleiding, in de prullenbak zou worden gegooid, wat feitelijk onjuist is – vind ik veel minder bezwaarlijk dan het reële punt van de klassengrootte. Ik denk dat het net kan en ik vind het verantwoord. Dat is mijn eerlijke antwoord.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Elias trok daarnet bij het eerlijke antwoord dat hij gaf op de vraag of deze bezuiniging niet toch heel hard is, een veelzeggend gezicht. Het kan net en zijn gezichtsuitdrukking illustreerde dat ook. Ik stel een vraag aan de heer Elias puur als VVD-Kamerlid.

De heer Elias (VVD):

Over het Catshuisberaad?

De heer Van der Ham (D66):

Nou, daar mag hij ook iets over zeggen. Als de heer Elias nu moest kiezen tussen een bezuiniging op de maatschappelijke stage of de nu voorliggende bezuiniging op het speciaal onderwijs, waar kiest hij dan voor?

De heer Elias (VVD):

Mijnheer Van der Ham, dit is werkelijk de elfde keer dat we deze discussie voeren. U krijgt van mij gewoon antwoord. Persoonlijk had ik die maatschappelijke stage liever niet in stand gehouden. Ik had graag de koopzondag gehad en ben voorstander van het flexibiliseren van het ontslagrecht. Ik kan u het hele verhaal vertellen. Ik kan ons hele verkiezingsprogramma opnoemen en vertellen wat daar niet van gelukt is. Een heleboel dingen zijn echter wel gelukt. Zo gaat dat in een coalitie. Ik herhaal letterlijk wat ik al vaker tegen u heb gezegd: dat krijg je als je in een coalitie afspraken maakt. Dit zijn de gemaakte afspraken. U vraagt mij of ik ze verantwoord vind. Ja, ik vind ze verantwoord. Daar zult u het toch echt mee moeten doen, net zoals ik het ermee moet doen dat de koopzondag er niet gekomen is.

De heer Van der Ham (D66):

Ik houd het beperkt tot de onderwijsonderwerpen en begin niet over de koopzondag en al die andere rare dingen, want daar kunnen we ook nog hele debatten over voeren. Ik leg de heer Elias het volgende voor. Er zijn niet zo heel veel aanwijzingen voor dat de maatschappelijke stage veel nut heeft. Er is een vernietigend rapport gekomen over de gratis schoolboeken. Dat zijn allemaal investeringen in het onderwijs. Dat geld kunnen we elders gebruiken. Ik zie de heer Elias bij deze bezuinigingen een heel vies gezicht trekken. Dan hoop ik toch dat men in het Catshuisoverleg nog eens diep in elkaars ogen kijkt en zegt: jongens, kunnen we het geld voor onderwijs niet beter aan iets anders besteden? Dat kan volstrekt budgetneutraal worden opgelost. Ik vraag de heer Elias of dit een element is dat in het Catshuisoverleg wordt meegenomen, althans of hij dat meegeeft aan de onderhandelaars.

De heer Elias (VVD):

Ik wil daar twee dingen over zeggen. Ik ben daar niet bij, ik weet er niets van, ik zie het niet. Het tweede is: met de maatschappelijke stage ben ik het niet eens, maar ik heb meer begrip dan de heer Van der Ham voor de voorstanders ervan. Ik ben er zelf geen voorstander van, alles afwegende, maar ik zal er nooit zo denigrerend over spreken als de heer Van der Ham doet. Ik vind het op zich prima – dat heb ik ook gezegd in het debat dat we hierover hadden – dat kinderen van 16 of 17 in een bejaardentehuis rondlopen, koffie schenken, de vloer dweilen enzovoorts. Daar ben ik helemaal niet tegen. Alleen de afweging zou ik anders hebben gemaakt, maar goed, dat heet een compromis.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik doe niet denigrerend over stages, want ze moeten er vooral zijn. Ze hoeven alleen niet zo veel geld te kosten. Dat moet in de school zelf worden opgelost. Daar gaat het mij om.

Wij zitten hier in een debat, terwijl er een paar kilometer hier vandaan onderhandeld wordt over heel veel geld. Dit gaat over relatief weinig geld, als je het afzet tegen wat er bezuinigd en omgebogen moet worden. Ik hoop dat mijn hartenkreet aankomt bij de heer Elias en bij de mensen aan wie hij informatie aanreikt: ik hoop toch echt dat er anders kan worden omgegaan met de investeringen die nu worden gedaan in gratis schoolboeken en maatschappelijke stage. Dat geld kunnen we beter besteden aan een onderwerp waar zelfs de VVD-fractie een vies gezicht bij trekt en zegt: dit kan net, ik weet nog niet helemaal zeker of dit kan.

De heer Elias (VVD):

Nee, dat zei ik niet! Ik maak bezwaar tegen het verdraaien van wat ik zeg. Dat doet de heer Van der Ham stelselmatig en daar maak ik bezwaar tegen. Ik heb hier vorige week gezegd: kinderen die zorg nodig hebben, krijgen zorg. De schoolklassen, dat wordt kantje boord, maar ik zeg niet dat het onverantwoord is. Dat hoort de heer Van der Ham mij niet zeggen en hij moet ook niet doen alsof ik dat heb gezegd.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dan zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. We nemen nu de tijd voor een lunch. De minister kan dan haar beantwoording gaan voorbereiden.

De vergadering wordt van 12.25 uur tot 13.05 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven