Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011 (32500 VIII);

het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2009 (32360 VIII, nr. 3);

het jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2009 (32360 VIII, nr. 1);

het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2009 (32360 VIII, nr. 2)

, en van:

- de motie-Jadnanansing/Jasper van Dijk over de beleidsterreinen onderzoek en wetenschap onder het minister van OCW houden (32500 VIII, nr. 58);

- de motie-Jadnanansing c.s. over afzien van het verhoogde collegegeld voor langstudeerders (32500 VIII, nr. 59);

- de motie-Jadnanansing c.s. over standaard invoeren van studiekeuzegesprekken (32500 VIII, nr. 60);

- de motie-Lucas/De Rouwe over mogelijkheden voor scholarships (32500 VIII, nr. 61);

- de motie-Jasper van Dijk/Van der Ham over ongedaan maken van de collegegeldverhoging voor een tweede studie (32500 VIII, nr. 62);

- de motie-Jasper van Dijk/Beertema over stopzetten van de subsidie aan de HBO-raad (32500 VIII, nr. 63);

- de motie-Jasper van Dijk over afzien van collegegelddifferentiatie (32500 VIII, nr. 64);

- de motie-De Rouwe/Lucas over private investeringen in onderwijshuisvesting (32500 VIII, nr. 65);

- de motie-De Rouwe/Lucas over het aantal contacturen dat een instelling aanbiedt (32500 VIII, nr. 66);

- de motie-Van der Ham/Jasper van Dijk over maatregelen voor langstudeerders meenemen in de uitwerking van de aanbevelingen van de commissie-Veerman (32500 VIII, nr. 67);

- de motie-Van der Ham/Klaver over de opbrengsten van internationale studenten in het Nederlands hoger onderwijs (32500 VIII, nr. 68);

- de motie-Beertema/Jasper van Dijk over de bevoegdheid voor de overheid om in te grijpen in de financiële kaders van instellingen (32500 VIII, nr. 69);

- de motie-Beertema/Jasper van Dijk over landelijke eindtermen voor de kenniscomponent van vakken in het hbo (32500 VIII, nr. 70);

- de motie-Klaver over afzien van de langstudeerdersmaatregel (32500 VIII, nr. 71);

- de motie-Dijkgraaf over ongedaan maken van de perverse prikkel die het uitstellen van studies stimuleert (32500 VIII, nr. 72).

(Zie vergadering van 11 november 2010.)

De voorzitter:

Ik heb net met u afgesproken dat de leden elkaar niet zullen interrumperen. Ik geef gelegenheid om vragen te stellen aan de staatssecretaris als daartoe aanleiding is. Ik zal dat echter zeer beperkt toestaan, want ik wil echt uiterlijk om 18.00 uur het debat hervatten over de begroting SZW. We gaan dat niet helemaal redden, maar we gaan dat wel proberen.

De (algemene) beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Op de maatregel voor langstudeerders is niet lang genoeg gestudeerd. Als dat wel was gebeurd, zou de uitspraak van de Hoge Raad van 1989 vast en zeker naar voren zijn gekomen. Die uitspraak behelst dat het beboeten van studenten die meer dan een jaar studievertraging hebben opgelopen, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Ook in het artikel in het NRC Handelsblad van 1 december jongstleden van de voorzitter van het college van de Radboud Universiteit Nijmegen wordt geattendeerd op deze uitspraak. Een andere uitspraak deed de staatssecretaris van Onderwijs zelf. Op 29 november jongstleden gaf hij in het wetgevingsoverleg aan dat hij denkt dat deze maatregel wel haalbaar is. In hoeverre verhoudt het een zich tot het ander?

Ik stel een aantal vragen, omdat er veel onduidelijkheid is. Sluit de staatssecretaris zijn ogen voor de uitspraak van de Hoge Raad? En gaat hij in tegen de praktijk die door al zijn voorgangers is gevestigd naar aanleiding van het zojuist door mij aangehaalde arrest van de Hoge Raad en die inhoudt dat zittende populaties worden herzien? Waarom breekt de staatssecretaris met de handelswijze van zijn ambtsvoorgangers door een dergelijke maatregel met grote spoed in te voeren? Heeft hij de aangekondigde maatregelen wel goed doordacht en ligt daaraan een grondige analyse ten grondslag van de mogelijke juridische, financiële, sociale en maatschappelijke gevolgen? Zo ja, dan verzoek ik hem om die analyse zo spoedig mogelijk met de Tweede Kamer te delen. Zo nee, waarom is die analyse niet gedaan, gelet op de onrust die in de onderwijswereld is ontstaan? Is het wellicht een idee om aan de hand van de eventuele grondige analyse van de staatssecretaris eerst goed overleg te voeren met betrokkenen? Is deze aangekondigde strafmaatregel die met onmiddellijke ingang in werking treedt, niet veel te kort door de bocht? De zittende studenten die daardoor direct getroffen worden, kunnen immers niets meer veranderen aan hun huidige studiesituatie. Ze zijn daarvan de dupe: of ze moeten nog meer betaald werk gaan zoeken om de verhoging te kunnen betalen. Dat zal tot gevolg hebben dat zij nog langer moeten studeren. Of zij worden gedwongen om met hun studie te stoppen. Dat zal in elk geval sociale en maatschappelijke kapitaalvernietiging tot gevolg hebben.

Is invoering van de wet met ingang van het studiejaar 2011 wel realistisch en haalbaar, gelet op de onduidelijke planning die uit de brief van de staatssecretaris van 6 december jongstleden is af te leiden? Het conceptwetsvoorstel zal binnenkort worden behandeld in de Ministerraad. Ik vraag mij af wanneer dat gebeurt. Daarna zal het naar de Raad van State gaan voor advies. Wanneer gaat dat gebeuren? Vervolgens zal het bij de Tweede Kamer worden ingediend. Over die datum is ook niets bekend. Kan de staatssecretaris een duidelijk stappenplan geven waarin de data voor de Tweede Kamer zijn vermeld?

Vooropgesteld dat deze hele regeling ongewenst is – dat blijkt nu ook uit de opdoemende juridische problemen bij de groep zittende studenten – merk ik op dat deze kennelijk niet eens haalbaar is. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook nadrukkelijk om te bezinnen eer hij begint. Ik eindig met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet begin 2011 met een wetsvoorstel komt dat gericht is op het aanpakken van langstudeerders via verhoging van de jaarlijkse collegegelden met € 3000;

constaterende dat deze regeling zowel voor zittende studenten als voor toekomstige studenten gaat gelden;

overwegende dat de Hoge Raad in april 1989 reeds stelde dat een dergelijke maatregel zonder overgangsregeling in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel;

van mening dat dit zowel op financieel vlak als op sociaal en maatschappelijk vlak veel te veel gevolgen heeft;

van mening dat de recente informatie over de eerdere uitspraak van de Hoge Raad aangeeft dat verschillende aspecten matig zijn onderzocht en dat die matig onderbouwd blijken;

verzoekt de regering, de mogelijke financiële, sociale en maatschappelijke gevolgen op korte termijn duidelijk in kaart te brengen en deze informatie aan de Kamer te verstrekken;

verzoekt de regering voorts, de landsadvocaat een onafhankelijk juridisch advies te vragen en dit advies zo spoedig mogelijk aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jadnanansing en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83(32500 VIII).

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie vindt de discussie die vanmiddag wordt gevoerd over de langstudeerregeling prematuur. Wij hebben het immers over een regeling die nog niet eens naar de Kamer is gestuurd. Ik kan dus niet beoordelen of deze regeling juridisch houdbaar of niet houdbaar is, om de simpele reden dat ik de regeling niet ken. Uiteraard weet ik wat er in het regeerakkoord staat. Het zal de Kamer niet verbazen dat ik daar achter sta. Pas als de regeling bij de Kamer ligt en we het rapport van de Raad van State hebben, kan de Kamer beoordelen of wat we willen ook mogelijk is. Dan kunnen we bekijken of er uitzonderingen op de regel nodig zijn.

Laat ik duidelijk zijn; ik vind het feit dat er nu 60.000 tot 80.000 langstudeerders zijn echt een probleem. Nu alleen over de langstudeerregeling spreken als over een strafmaatregel, vind ik echt te kort door de bocht gaan. Dit is een maatregel die een prikkel geeft aan zowel de instellingen als aan de studenten. Zij moeten de vaart erin houden. Bovendien levert de regeling geld op dat de overheid hard nodig heeft om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs.

Ik gebruik de heropening van dit debat wel om een motie in te dienen over de Canadagelden. De staatssecretaris heeft tijdens het wetgevingsoverleg toegezegd dat hij hierover nogmaals in gesprek wil gaan. Ik wil de bal nadrukkelijk ook bij de VSNU leggen. Het kan niet zo zijn dat universiteiten het er enerzijds onderling over eens zijn dat onderzoeksgelden oneerlijk zijn verdeeld tussen de universiteiten, maar dat het hen anderzijds alleen lukt om tot een oplossing te komen als er een zak geld bij komt. In tijden van financiële krapte verwacht ik dat ook universiteiten oud en wijs genoeg zijn om samen tot overeenstemming te komen over een eerlijke verdeling. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer zich reeds eerder heeft uitgesproken voor een meer evenwichtige verdeling van de onderzoeksbekostiging tussen de universiteiten;

overwegende dat met het Canada-akkoord de universiteiten het signaal hebben gegeven dat ook zij van mening zijn dat er sprake is van een oneerlijke verdeling van onderzoeksgelden tussen de universiteiten;

constaterende dat met het schrappen van de enveloppenmiddelen Alfa/Gammaonderzoek er geen extra middelen meer beschikbaar zijn;

voorts overwegende dat het niet zo kan zijn dat alleen door het beschikbaar stellen van extra middelen door het Rijk de universiteiten tot overeenstemming kunnen komen, maar een beroep gedaan moet worden op de universiteiten om ook in financieel mindere tijden onderling tot afstemming te komen;

verzoekt de regering, de VSNU op te roepen om in het voorjaar van 2011 met een gedragen voorstel te komen voor een meer evenwichtige verdeling van de onderzoeksbekostiging tussen de universiteiten, binnen de vaste voet onderzoek van de lumpsumvergoeding van het wetenschappelijk onderwijs, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84(32500 VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. In het debat dat wij 29 november hielden, vroeg ik al aan de staatssecretaris of deze enorme verhoging van het collegegeld juridisch mogelijk is. Hij zei toen: naar onze inschatting is het antwoord op die vraag ja. Dat klinkt niet erg overtuigend; blijkbaar is het nog niet zeker. De kritiek draait om het rechtszekerheidsbeginsel. Kun je de huidige studenten confronteren met een enorme verhoging van het collegegeld, terwijl zij daarop niet zijn voorbereid? Kun je de regels tijdens de wedstrijd veranderen? Ook bij de instellingen ontstaan problemen. Wie krijgt de strafkortingen als een student tussentijds overstapt naar een andere universiteit? Het is allemaal knap lastig. Daarom is het beter om deze huidige studenten te ontzien. Hetzelfde probleem ontstaat overigens met de afschaffing van de studiefinanciering voor masterstudenten in 2012.

Hoe zit het verder met de informatie over het studiesucces van de verschillende masteropleidingen? Vindt de staatssecretaris het, gezien zijn plannen, niet eens tijd worden om dit uit te zoeken? Studenten weten nu niet op welke universiteit zij het best terechtkunnen.

Voorop staat dat de SP het niet eens is met het politieke besluit om het collegegeld te verhogen naar bijna € 5000. Dit is een kille bezuiniging op het hoger onderwijs. Voor veel studenten wordt een enorme drempel opgeworpen. De uitval zal toenemen en opleidingen zullen makkelijker worden. De verhoging werkt dus als een perverse prikkel. Daarom roep ik iedereen op om morgenmiddag naar de Dam in Amsterdam te komen. Daar zullen de studenten demonstreren tegen deze plannen. Ook de staatssecretaris is welkom.

Verder dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het onverstandig is om het collegegeld voor langstudeerders met € 3000 te verhogen;

constaterende dat deze maatregel niet getuigt van behoorlijk bestuur, omdat huidige studenten vanaf september 2011 met de verhoging worden geconfronteerd;

verzoekt de regering, ten minste de huidige studenten te ontzien in het voorstel voor de collegegeldverhoging voor langstudeerders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85(32500 VIII).

De heer De Rouwe (CDA):

Voorzitter. Het CDA wil de kwaliteit van het onderwijs verder verbeteren. De basis op orde, de lat omhoog; dat is ons uitgangspunt. Dat geldt voor het onderwijs én de studenten.

Met de basis op orde bedoelen wij een basisbeurs, een ov-jaarkaart en wettelijke collegegelden, om zo voor iedereen in dit land onderwijs breed toegankelijk te houden. Het CDA stond daarvoor en staat daarvoor. Ik noem bewust even de basisbeurs, die het CDA voor 90% van de studenten heeft weten te behouden.

Wij willen ook de lat omhoog. Het CDA steunt daarom de gedachte achter de ideeën voor het verhoogde collegegeld voor studenten die langer studeren dan nominaal, vermeerderd met een uitloopjaar. Ik noem het uitloopjaar, want ja, ook in de voorgestelde plannen is en blijft er ruimte voor uitloop en/of extra activiteiten. En nee, die ruimte zal niet meer onbeperkt zijn, zeker niet tegen de achtergrond van de bezuinigingsoperatie en andere investeringen in het hoger onderwijs.

De concrete uitwerking van de plannen roept terecht vragen op van studenten. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om snel mogelijk met zijn voorstel te komen, zodat wij helderheid krijgen over wat wel en niet mogelijk is. Ik krijg graag een reactie van de minister over de planning die hij voor ogen heeft.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wij zijn geen voorstander van de langstudeerdersregeling die het kabinet wil voorstellen. Niet omdat wij denken dat er niets mis is met de langstudeerders, maar omdat je dat op een betere manier kunt organiseren, namelijk door het voorstel over te nemen van mijzelf en de heer Dijkgraaf. Je moet studenten die niets doen, uiteindelijk van een universiteit of hogeschool kunnen weren. Dat doen we niet met geldelijke boetes, want daarmee tref je ook hen die je juist niet wilt treffen.

We spreken hier specifiek over de vraag of het juridisch kan. Ik heb de uitspraak van de Hoge Raad uit 1989 erbij gepakt. Het is ongelooflijk ingewikkelde taal, maar daar staat veel in over internationale verdragen, over dat wij ons daaraan moeten houden, dat de overheid zich moet inspannen om daaraan te voldoen, dat er een wettelijke uitwerking moet komen die daar daadwerkelijk richting aan geeft, zodat het ook daarbinnen kan functioneren, en dat er een goed overgangsrecht moet zijn in de aard en de strekking van de regeling. De vraag is of de staatssecretaris zomaar zo'n verhoging kan doorgeven aan mensen die al begonnen zijn aan hun studie. In 1989 is daar al eens een zaak over geweest. Hoe reageert de staatssecretaris daarop? Hoe verhoudt de jurisprudentie van de uitspraak van de Hoge Raad zich tot het voorgenomen wetsvoorstel? Want de staatssecretaris kan nu wel veel tijd gaan besteden aan het uitwerken ervan, maar het is van belang om dit principiële punt eerst te tackelen.

Ik herinner de staatssecretaris ten slotte aan het feit dat hij ooit heeft gezegd over het snel invoeren van de gratis schoolboeken dat hij vond dat het er niet rücksichtslos doorheen gejast zou moeten worden. Ik hoop dat hij die opmerking ter harte neemt bij het schrijven van het wetsvoorstel en dat hij niet zomaar over internationale verdragen heenstapt, voordat hij het aan de Kamer aanbiedt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Het is goed dat we nog even kunnen doorpraten over de langstudeerdersmaatregel, want het verbaast me oprecht dat de staatssecretaris deze maatregel voor zijn rekening neemt. Zijn samenwerkingspartners beginnen voorzichtig afstand te nemen van de maatregel. En terecht, want de maatregel is onverstandig, ondoordacht en vooral ook onzorgvuldig. Om te voorkomen dat het een warboel wordt van uitzonderingen voor dan weer die ene en dan weer die andere groep, roep ik de staatssecretaris ertoe op om terug te keren naar de teken- en rekentafel. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

Dit kabinet straft studenten die extra vakken of een tweede opleiding volgen, die besturen en die vrijwilligerswerk doen. Niet alleen studenten moeten meer gaan betalen als zij te lang over hun studie doen; instellingen worden beboet met € 6000. Dat is een open uitnodiging om studenten snel door hun studie heen te jassen en een loopje te nemen met de kwaliteit. Vandaar nogmaals de vraag: erkent de staatssecretaris dit gevaar?

De maatregel is onzorgvuldig. Het kabinet weet dit ook, want het gaat er in zijn plannen van uit dat studenten die nu al studeren, overvallen worden door deze maatregel en hun gedrag dus niet meer kunnen aanpassen. Het kabinet boekt een bedrag in voor gedragseffect maar pas vanaf 2013 en pas in 2015 in volle omvang. In 2012 levert die overvaltechniek 180 mln. op van studenten en 190 mln. van instellingen. De heer De Wijkerslooth, oud-dg van het ministerie en nu bestuursvoorzitter van de Radboud Universiteit, wees erop dat het kabinet al eerder iets dergelijks heeft geprobeerd en dat de Hoge Raad toen heeft gesteld dat dit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De staatssecretaris heeft al laten weten zich geen zorgen te maken. Waarom niet? Hij verdient toch grof geld aan de overvaltechniek die hij hanteert?

Waarschijnlijk is er binnen en buiten de Kamer best consensus te vinden over het feit dat studenten die te lui zijn om te studeren, aangepakt moeten worden. Op zich is het niet verkeerd om hun extra te laten betalen. Zo hebben wij veel minder problemen met het feit dat er een sociaal leenstelsel komt voor masterstudenten. Niet alleen de samenleving maar ook individuele studenten zelf hebben voordeel bij het afronden van hun studie.

Mogelijke alternatieven zijn er voldoende. Laat dit kabinet, VVD, CDA en PVV nu niet aankomen met: wij kunnen niet anders, onze handen zijn gebonden. Ik heb vorige week de doorwerkbonus geopperd. Daarmee kunnen wij in ieder geval het studentendeel van deze maatregel terugdraaien. Ook de VVD had dit in haar verkiezingsprogramma staan. Ik kan mij niet voorstellen dat de PVV liever haar geld uitgeeft aan rijke ouderen die toch wel blijven werken dan aan kinderen, die de toekomst hebben.

Minister Van Bijsterveldt wil meer aandacht besteden aan rekenen en taal in het voortgezet onderwijs. Dan kunnen wij bijna wel stoppen met het uitgeven van belastinggeld aan de maatschappelijke stage. Ook daarin zouden wij dekking kunnen vinden om deze langstudeermaatregel van tafel te krijgen. En dan hebben wij natuurlijk de JSF, die wij bij ieder voorstel op tafel kunnen halen, dus ook bij dit. Kort gezegd, er zijn genoeg alternatieven. Waarom gaat de staatssecretaris daar niet voor?

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Ik heb slechts drie moties. Dat blijkt te kloppen.

De voorzitter:

En u hebt ook een amendement.

Staatssecretaris Zijlstra:

Laat mij over het amendement het volgende zeggen. Het is sowieso goed om dat even te benadrukken.

De voorzitter:

U hebt zelfs twee amendementen: een op stuk nr. 81 en een op stuk nr. 82.

Staatssecretaris Zijlstra:

Het gaat om twee gewijzigde amendementen. Maandag krijgt de Kamer generiek schriftelijk antwoord op alle amendementen die bij de begroting en het wetgevingsoverleg zijn ingediend en dus ook op deze wijzigingen. Laat ons afspreken dat het maandag aan het eind van de dag naar de Griffie gaat. Dan komt het ongetwijfeld per direct bij de Kamerleden terecht.

Vandaag gaat het over de langstudeerdersregeling. Daarover hebben wij ook van gedachten gewisseld tijdens het wetgevingsoverleg. Die regeling is gebaseerd op de zinsneden in het regeerakkoord. De Kamer heeft een aantal zorgen geuit en een aantal denkrichtingen meegegeven. Die heb ik opgeslagen. De heer Van Dijk van de SP-fractie heeft ook de vraag gesteld: denkt u dat het juridisch kan? Mijn antwoord was: ja, wij denken dat dat juridisch kan. Veel meer dan dat kan ik vandaag ook niet zeggen. Er ligt namelijk nog geen wetsvoorstel in de Kamer.

Er is gevraagd naar de planning. Wij hopen dat morgen de ministerraad akkoord gaat met het versturen van een conceptwetsvoorstel aan de Raad van State. Dat is een belangrijke stap. In de motie-Jadnanansing/Van der Ham op stuk nr. 83 wordt de regering verzocht om de landsadvocaat ernaar te laten kijken. Het wetgevingstraject houdt in dat wij eerst als kabinet wel of niet akkoord gaan met het versturen van een wetsvoorstel aan de Raad van State. De Raad van State geeft een juridisch advies over het betreffende wetsvoorstel. Daar zijn ook allerlei gradaties voor. Als de raad juridische bezwaren ziet, adviseert hij dat aan het kabinet. De Kamer krijgt daar ook een afschrift van als het wetsvoorstel bij haar terecht komt. Het kabinet bepaalt na de advisering van de Raad van State of het wetsvoorstel moet worden aangepast. Ik verzoek de geachte afgevaardigden om deze gebruikelijke praktijk vooral overeind te houden en om vandaag geen inhoudelijke discussie aan te gaan over een wetsvoorstel dat nog niet in definitieve vorm bij de Kamer ligt.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van der Ham wil interrumperen, maar we doen de interrupties aan het eind van het betoog van de minister.

De heer Van der Ham (D66):

Van de minister?

De voorzitter:

Ik bedoel de staatssecretaris.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Op heel veel vragen die door mevrouw Jadnanansing zijn neergelegd kan ik nog niet ingaan. Er is immers nog geen definitief wetsvoorstel. We moeten de advisering van de Raad van State afwachten. We moeten afwachten wat het definitieve wetsvoorstel zal zijn dat ik bij de Kamer ga indienen. Dan moeten wij over al die vragen het debat zeker aangaan, want daar zal een nette invulling voor moeten komen; laat dat helder zijn.

Ik zeg vandaag tegen de heer Jasper van Dijk en anderen die dat hebben gezegd dat wij nog steeds van mening zijn dat dit juridisch kan. Anders zouden wij het überhaupt niet naar de Raad van State sturen. Maar ook de ministerraad moet er nog overheen en dan nogmaals de Raad van State. Dan pas komen wij naar de Kamer. Daarna hebben we het debat.

Er werd gevraagd om een planning. Morgen vindt de ministerraad plaats. Bij de Raad van State ligt een verzoek om het in een spoedprocedure te behandelen. Het mooie van de Raad van State is dat hij gaat over zijn eigen behandelingstermijnen en snelheid. Ik zou mij vandaag niet willen permitteren om uitspraken te doen over hoe en met welke snelheid de raad dit zal doen. Het enige wat ik kan garanderen is dat de Raad van State dat terdege zal doen. Vanaf het moment dat het voorstel naar de Raad van State zou gaan – ik hoop dat dit begin volgende week is – wacht het kabinet af wanneer hij ermee terugkomt. Dat zal gezien het verzoek om de spoedprocedure hopelijk snel zijn. Ik hoop dat wij nog in het eerste kwartaal van volgend jaar het wetsvoorstel in de Kamer hebben. Dat zal ook moeten, want wij willen het wetsvoorstel invoeren per 1 september 2011. Dat vereist ook dat wij het hele wetgevingstraject, de behandeling in de Tweede Kamer en daarna nog de behandeling in de Eerste Kamer hebben afgerond. Dat vereist ook wel dat het wetsvoorstel in het eerste kwartaal bij de Kamer ligt.

Mevrouw Jadnanansing en de heren Van der Ham, Klaver en Jasper van Dijk hebben allemaal gewezen op het Harmonisatiewetarrest. Dat arrest kennen wij ook. Wij betrekken het in de definitieve vormgeving van het wetsvoorstel. De Raad van State zal daar ook ongetwijfeld naar kijken.

Laat ik er meteen helder over zijn dat ik de motie-Jadnanansing/Van der Ham op stuk nr. 83 ontraad. Het is namelijk veel te vroeg in het proces om deze conclusies te trekken, laat staan dat het niet verstandig is om nu de landsadvocaat in te schakelen terwijl de Raad van State zijn werk nog moet doen.

Mevrouw Lucas heeft in haar bijdrage gezegd dat er nader gespecificeerd moet worden dat er op het gebied van de Canadagelden ook een verantwoordelijkheid ligt bij universiteiten in brede zin. Zo lees ik ook haar verzoek in haar motie op stuk nr. 84. Ik heb al toegezegd dat ik met de VSNU naar de toekomst toe zal bekijken in hoeverre we, als we kwaliteitsgelden investeren, aan het probleem van de Canadagelden invulling kunnen geven. Mevrouw Lucas vraagt feitelijk: ga nu op korte termijn kijken wat men binnen de VSNU kan doen. Dat kan ik toezeggen. Ik ga dat gesprek graag aan. Ik wijs mevrouw Lucas er wel op dat men er tot op heden niet in is geslaagd om het onderling op te lossen. Wie weet lukt het alsnog als ik heel vriendelijk glimlach. Het oordeel over deze motie laat ik graag aan de Kamer.

In zijn motie op stuk nr. 85 verzoekt de heer Van Dijk de regering, de huidige studenten te ontzien. Voor deze motie geldt hetzelfde als voor de motie-Jadnanansing/Van der Ham op stuk nr. 83: het is te vroeg in het proces. Als er een wet is, zullen wij dat doen. Deze discussie hebben wij eerder gevoerd, tijdens het wetgevingsoverleg. Met alle respect: dit is een herhaling van zetten. Ik ontraad dus ook deze motie.

Ik meld mij af voor de demonstratie op de Dam; dat was een open uitnodiging van de heer Van Dijk. Ik ben morgen in Stockholm bij de uitreiking van de Nobelprijs aan een Nederlandse wetenschapper. Aangezien ook wetenschap in mijn portefeuille zit, hoop ik dat de heer Van Dijk het mij niet euvel duidt dat ik daar aanwezig zal zijn. Zo vaak gebeurt het nu ook weer niet!

De heer De Rouwe vroeg naar de planning. De heer Van der Ham vroeg naar het arrest. Dat zal blijken. Het citaat was overigens van een partijgenoot van mij en niet van mijzelf.

Tegen de heer Klaver zeg ik dat deze staatssecretaris geen grof geld verdient aan deze maatregel. Maatregelen van de regering slaan überhaupt niet neer bij individuele bewindspersonen. Ik denk dat wij voorzichtig moeten zijn met de terminologie dat de overheid grof geld verdient aan welke maatregel dan ook. Een van de alternatieven is volgens de heer Klaver de doorwerkbonus. Wij hebben met elkaar – bij "met elkaar" denk ik aan de bewindspersonen van het kabinet – een scheiding van inkomsten- en uitgavenkaders afgesproken. Dat staat ook in het regeerakkoord. Bovendien is het een goede traditie in dit huis dat er begrotingstechnisch zo naar wordt gekeken. De doorwerkbonus is onderdeel van het inkomstenkader en de langstudeerregeling van het uitgavenkader. Als wij de suggestie van de heer Klaver zouden uitvoeren, zouden wij de afspraken doorbreken die wij begrotingstechnisch met elkaar hebben gemaakt. Nogmaals: met de term "met elkaar" duid ik op het kabinet en de coalitieondersteunende partijen.

De JSF komt elke keer voorbij. Hoe groot het bedrag hiervoor ook mag zijn, het betreft een incidentele dekking terwijl wij hier over een structurele maatregel spreken. Ook dat is, vanuit de begrotingsdiscipline bezien, dus niet verstandig om te doen.

De voorzitter:

Wij zullen één interruptieronde houden. Het lijkt mij hoffelijk om de aanvraagster van de heropening van het debat als eerste het woord te geven.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De staatssecretaris zegt: er komt nog een conceptwetsvoorstel, dus wacht het allemaal maar af. Er is echter al een uitspraak. In 1989 is een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat wij dit gewoon niet moeten willen! Deze regeling is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Die uitspraak ligt er al heel veel jaren. Dan hoeven wij toch nergens meer op te wachten?

Staatssecretaris Zijlstra:

Er ligt een uitspraak in een zaak. In de voorbereiding van de wetgeving hebben wij naar de jurisprudentie gekeken. Naar onze mening moet de wet daarbinnen passen. Daarom gaan wij ook langs de Raad van State; dat is het goede van het proces. Als de wetgever in generieke zin denkt dat het een kansloze zaak is, dan gaan wij dat traject niet in! Wij doen het zorgvuldig: eerst vragen wij het advies van de Raad van State, dan doen wij een eventuele aanpassing van het wetsvoorstel en ten slotte gaan wij het gesprek aan. Mevrouw Jadnanansing heeft nog twijfels. In de memorie van toelichting zal ik helder aangegeven waarom het wel kan; er zal nooit staan waarom het niet kan, want anders is er geen wetsvoorstel. Als wij nu concluderen dat iets per definitie niet kan omdat er een arrest ligt van de Hoge Raad, komen wij nooit meer aan wetgeving toe in dit huis!

De heer Van der Ham (D66):

Het is natuurlijk waar dat wij pas echt kunnen bezien of het in strijd is met de wet, als wij de wet hebben. Dat is waar. U hebt het wetsvoorstel nog niet ingediend. Ik verzoek u dan ook om in de memorie van toelichting specifiek op deze uitspraak in te gaan. Dat is van groot belang.

Erkent u dat dit de laatste stand van de jurisprudentie is?

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken, alstublieft?

De heer Van der Ham (D66):

Stelt u zich voor dat ...

De voorzitter:

Nee, nee, dan moet u dus niet "u" zeggen. Alleen tegen mij mag u "u" zeggen. Het is laat, maar ...

De heer Van der Ham (D66):

Het is inderdaad laat; wij zijn allemaal moe.

Voorzitter. Ik vraag de staatssecretaris om ook in te gaan op de volgende vraag. Stel dat de uitspraak uit 1989 ook van toepassing is op het desbetreffende wetsvoorstel en dat het voorstel op deze manier, zonder overgangsregeling, niet kan worden ingevoerd. Heeft de staatssecretaris dan ruimte om het financieel te dekken? Het heeft namelijk financiële gevolgen. Is daar ruimte voor in het hoofd en in de portemonnee van de staatssecretaris; in ieder geval in zijn hoofd?

Staatssecretaris Zijlstra:

De heer Van der Ham loopt al een tijdje mee in dit huis en hij weet heel goed dat een "stelt u zich eens voor"-vraag een hypothese is. Als lid van het kabinet ga ik echter de discussie op basis van feitelijkheden aan. Er ligt nog geen wetsvoorstel voor, maar als wij een wetsvoorstel indienen, moeten wij verzekeren dat dit wetsvoorstel juridisch kan standhouden. Daarvan zijn wij tot nu toe overtuigd, maar wij wachten het verdere verloop van het proces en de advisering van de Raad van State af. Dat doen wij altijd. Ik kan niet anders dan ook tegen de heer Van der Ham zeggen dat hij nog even moet wachten totdat er een wetsvoorstel voorligt.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, nu is de heer Klaver aan de beurt.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter, ik ben nog een antwoord voor de heer Van der Ham vergeten. Het financieel kader van het regeerakkoord is helder. In het regeerakkoord is 370 mln. ingeboekt per 1 september 2011 en daar streef ik dus naar.

De heer Van der Ham (D66):

Het punt is als volgt. Als blijkt dat hetgeen u hebt voorgenomen juridisch niet kan, dan hebt u financieel probleem. U zegt nu eigenlijk: dan moet ik het geld ergens anders vandaan halen. Dat is uw uitspraak. Kunt u al antwoord geven op de vraag waar u dit geld vandaan wilt halen? Dat vraag ik de staatssecretaris.

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee, dat kan ik niet. Er ligt namelijk nog geen wetsvoorstel voor. Ik heb er alle vertrouwen in dat het wetsvoorstel prima invulling geeft aan hetgeen in het regeerakkoord staat beschreven. Zolang ik die overtuiging heb, zie ik geen enkele noodzaak om een discussie aan te gaan over alternatieve bezuinigingen of iets dergelijks.

De voorzitter:

Mijnheer Klaver, u moet iets nieuws verzinnen en niet komen met een herhaling van zetten. Ik vertrouw op uw originaliteit, anders druk ik uw microfoon uit.

De heer Klaver (GroenLinks):

Er rust een last op mijn schouders. Ik doe mijn best.

Voorzitter. De staatssecretaris wuift mijn voorstel voor een doorwerkbonus wat formalistisch weg. Hij sprak over de begrotingsregels voor lasten en uitgaven die zijn afgesproken in de coalitie. Ik maak het wat gemakkelijker aan de hand van het verschil tussen roze en blauw. Als de doorwerkbonus niet in een blauwe maar in een roze envelop van de Belastingdienst/Toeslagen binnenkomt, is er volgens de begrotingsregels geen probleem. Dan kan mijn voorstel gewoon als alternatieve dekking dienen. Daarom vraag ik de minister het volgende. Als de doorwerkbonus in een roze envelop door de brievenbus komt, gaat u dan wel akkoord met mijn alternatieve dekking?

De voorzitter:

De staatssecretaris.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter, ik word inderdaad de hele middag al gepromoveerd op de een of andere manier.

Het moet helder zijn dat het niet zo simpel is, want ook toeslagen hebben invloed op de kaders. Bij de uitwerking van het wetsvoorstel blijf ik bij het regeerakkoord, waarin de maatregel in kwestie staat. Ik apprecieer alle pogingen van de Kamer om te zoeken naar alternatieven. Ik voer echter het regeerakkoord uit, waarin deze maatregel staat. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat deze maatregel door te voeren is.

De voorzitter:

Een laatste poging voor de heer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een vraag gesteld over de informatieverstrekking over universiteiten en masteropleidingen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ja, daar hebt u gelijk in.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb ook nog een andere vraag. De staatssecretaris dénkt dat de maatregel uitvoerbaar is, maar hij wil niet zeggen waarop hij die gedachte baseert. Dat is jammer, want daardoor kunnen wij nu niet hierover debatteren. Als u nu niet wilt toelichten waarop u die gedachte baseert, is het dan niet reëler om te zeggen dat u hóópt dat de maatregel uitvoerbaar is?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik begin met de laatste vraag. Deze staatssecretaris zal nooit bij voorbaat zeggen dat iets per definitie kan. Volgens mij geldt dit ook voor veel van mijn voorgangers. Dus ik zal bij elk wetsvoorstel zeggen dat ik denk dat het kan. Ik acht namelijk de taak van de Raad van State zeer belangrijk. Anders zouden we de Raad van State niet meer in hoeven te schakelen als de staatssecretaris of de minister denkt dat het per definitie kan. Daarom hebben we de onafhankelijke toets van de Raad van State en daarom formuleer ik het zoals ik het heb geformuleerd en is er geen sprake van hoop of wat dan ook. Dat is de achterliggende reden.

Dan de vraag die ik inderdaad was vergeten te beantwoorden. Het kabinet deelt de mening van de heer Van Dijk dat dit soort informatie van waarde is en beschikbaar zou moeten komen. Deze informatie kunnen wij echter alleen maar goed aanleveren als er sprake is van een harde knip tussen bachelors en masters. Als ik het pleidooi van de heer Van Dijk mag lezen als instemming met een harde knip die binnenkort voor komt te liggen bij de behandeling van het wetsvoorstel Ruim baan voor talent, zijn wij op dit punt een enorm eind opgeschoten.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, heel kort.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik moet zeggen: creatief bedacht. Zo mag de staatssecretaris het niet lezen. Mijn vraag was in algemene zin of het terecht is om meer informatie te geven over het studierendement van mastersopleidingen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Wij willen ook dat het studierendement van mastersopleidingen inzichtelijk wordt. Daar zijn wij het over eens. Ik maak geen flauwigheid: daarvoor is het wel noodzakelijk dat die knip er is. Nu heb je situaties waarin een maand nadat de bachelorsopleiding wordt afgesloten ook de mastersopleiding wordt afgesloten. Dan krijg je heel vervuilde bestanden, geen reële gegevens. Hopelijk wordt het wetsvoorstel Ruim baan voor talent door de Kamer aangenomen. Dan is die knip er en dan kan het proces in gang worden gezet om de informatie te ontsluiten en zichtbaar te maken voor de studenten. Het is namelijk belangrijk bij de studiekeuze als duidelijk is voor welke mastersopleiding je gaat kiezen.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik hoop dat hij namens de Kamer de laureaat wil feliciteren.

Staatssecretaris Zijlstra:

Met genoegen, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wens u een goede vlucht.

De (algemene) beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven