Aan de orde is het spoeddebat over bedreiging van ziekenhuispersoneel door Marokkanen in een ziekenhuis in Harderwijk.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Het is alweer enige tijd geleden dat dit in Harderwijk is gebeurd. Daarvoor hadden we natuurlijk ook bedreigingen tegen ziekenhuispersoneel in Tilburg en Bergen op Zoom. Daarna hebben we dat alweer gehad in het Vlietlandziekenhuis in Schiedam, dus het komt niet geïsoleerd alleen in Harderwijk voor.

Volgens mij zijn we het er in deze Kamer volstrekt over eens dat geweld tegen personeel in ziekenhuizen volstrekt onacceptabel is. We kunnen niet toestaan dat mensen die anderen in het kader van hun beroep willen helpen, worden gemolesteerd. Soms durven mensen die in die ziekenhuizen werken er zelfs geen aangifte van te doen. Bij een van de genoemde incidenten, in Harderwijk, zou zelfs zijn geadviseerd dat het veiliger zou zijn om maar geen aangifte te doen. Ik vraag de minister of dat klopt. Ik denk dat dit helemaal uit den boze is als de politie dat zou zeggen tegen mensen die dat overkomt.

Doortastend en rigoureus overheidsoptreden is bij dit soort incidenten op zijn plaats. Altijd opsporen en vervolgen als daartoe ook maar enigszins de mogelijkheid bestaat, zou de beleidslijn moeten zijn van deze minister van Justitie en politie volgens de VVD-fractie. Is hij dat met ons eens?

Is de minister het voorts met mij eens dat een aangifte niet noodzakelijkerwijs aanwezig hoeft te zijn als het gaat om dit soort incidenten? Ik kan mij voorstellen dat de politie ter plaatse komt en het incident zelf waarneemt en dat er ook nog camerabeelden van zijn, maar dat er toch geen aangifte van wordt gedaan. Is de minister het met mij eens dat er dan toch moet worden opgespoord en vervolgd, omdat die waarnemingen ter plaatse van de politie en de camerabeelden al tot voldoende bewijs kunnen leiden, al dan niet in combinatie met een aangifte?

Ik ontvang heel veel e-mailtjes van politiemensen die zo'n zaak best willen oppakken en eigenlijk meteen aan het werk willen, terwijl door justitie wordt gezegd dat er een aangifte moet zijn. Is dat niet iets te kort door de bocht? Moet niet gewoon worden beoordeeld of er voldoende bewijsmateriaal is en dan de beslissing worden genomen of er wordt opgespoord en vervolgd?

Is de minister voornemens bij de afgeschermde aangifte waarover wij nu spreken, met voorrang te betrekken de aangifte op het burgerservicenummer? Zou zo'n aangifte op burgerservicenummer enige mate van afscherming kunnen bieden voor getuigen en aangevers? Is de minister voornemens om dat mee te nemen bij de voorbereiding van dat wetsvoorstel?

Iedereen die slachtoffer wordt van geweld heeft recht op een reactie van de overheid, indien mogelijk. Laat duidelijk zijn dat de mensen die anderen helpen in onze ziekenhuizen in Nederland zeker altijd recht hebben op veiligheid. Dat moet worden geboden door een krachtige overheid. Ik hoop dat de minister het daarmee eens is en politie en justitie instrueert dat opsporen en vervolgen, waar mogelijk, de enig juiste lijn is.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Een tweetal scooterdieven bedreigde ziekenhuispersoneel in Nijmegen, terwijl hun aangereden slachtoffer op diezelfde eerste hulp overleed. Binnen de kortste keren stonden er twintig helpers bij de ingang. De bedreigde arts en het ziekenhuis deden geen aangifte en de regionale krant, De Gelderlander, zag af van publicatie van een interview, nadat daar ook doodsbedreigingen waren ontvangen.

In Schiedam gooide een groep van circa 25 Turken met meubilair en bedreigde het personeel, nadat een familielid was overleden. Ze kregen hun zin en werden door de politie naar het mortuarium gebracht. Het ziekenhuispersoneel bleef geschokt door het geweld achter. Volgens een zegsvrouw vindt dit soort dingen wel vaker plaats.

In Harderwijk werden verpleegkundigen bedreigd door familieleden van een Marokkaanse patiënt. Ook hier geen aangifte, terwijl dit soort gebeurtenissen volgens een ziekenhuismedewerker schering en inslag is en, erger, het elke keer moet worden stilgehouden.

In Bergen op Zoom durfden artsen na bedreigingen een kansloze reanimatie niet te stoppen. De anesthesist werd tegen de muur gedrukt en bedreigd. De ambulancemedewerkers waren al bedreigd. Familieleden wachtten verplegers en artsen op en zworen wraak. Ook hier geen aangifte, formeel na gezamenlijk intern overleg. In antwoord op Kamervragen schreef de minister dat de politieagenten niemand hadden gearresteerd omdat zij de opgesomde strafbare feiten niet hadden geconstateerd en vrijwel de gehele tijd aanwezig waren geweest. Ik neem echter aan dat de politie pas was gekomen nadat dit alles had plaatsgevonden. Wat nog veel erger is, is dat het optreden van de politie terughoudend was omdat een lid van de raad van bestuur daar om had verzocht. Sinds wanneer bepaalt een lid van de raad van bestuur van een ziekenhuis hoe de politie handelt? Kan dit lid niet beter zijn biezen pakken?

Wat doet de politiek? De antwoorden op de Kamervragen van mijn fractie van de afgelopen jaren laten een beeld zien van een laffe overheid die verantwoordelijkheden afschuift en over zich heen laat lopen. Ondanks de constatering dat alarmsystemen ontbreken, moet de sector dat zelf maar regelen. Ambulancediensten moeten zelf maar kijken of zij hun voertuigen uitrusten met alarmknoppen. Werkgevers moeten er zelf maar voor zorgen dat hun zorgverleners agressietrainingen doen. Ziekenhuizen moeten zelf maar een agressieprotocol opstellen. In 2007 bleek al uit een rapport van de Arbeidsinspectie dat een kwart van de medewerkers in de zorg wekelijks – ik zeg het nog eens: wekelijks – te maken heeft met geweld en agressie.

Inmiddels hebben ziekenhuizen beveiligers aan de deur in plaats van extra handen aan het bed. Ik vraag aan de minister hoeveel beveiligers er gemiddeld bij ziekenhuizen aan de deur staan. Het geld hiervoor had beter uitgegeven kunnen worden aan wat zo hard nodig is: de handen aan het bed. De regering doet niet veel, terwijl het signaal juist moet zijn dat wij deze misdragingen niet tolereren. Zorgverleners zouden zo veel vertrouwen in de politiek moeten hebben dat ze wel aangifte durven doen. Het tuig zou moeten sidderen vanwege een grote pakkans en een hoge straf onder een sober gevangenisregime; het zou moeten vrezen voor het afpakken van de dubbele nationaliteit en voor een enkele reis retour na het uitzitten van een straf. Dat zou het tij keren.

Ik citeer de PvdA'er Ahmed Marcouch; in het programma Knevel & Van de Brink zei hij letterlijk over de bedreiging van hulpverleners door Marokkaanse jongeren: het is de mentaliteit die bepaald is door de cultuur; als je maar bedreigt, dan krijg je sneller je zin, dan kun je sneller dingen afdwingen. Wij zijn van mening dat dit ongeciviliseerde gedrag een enkele reis retour verdient. Het is tijd voor zero tolerance, het is tijd voor de PVV.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Vorig jaar is meer dan 2000 keer sprake geweest van agressie of geweldsincidenten tegen ziekenhuispersoneel. Het enige wat ik dan denk, is: wat een hufters, excuses voor het woord, maar: wat een hufters! Wie haalt het in zijn hoofd om agressief of beledigend op te treden tegen mensen die andere mensen, zieken, gewonden of stervenden, helpen? Wij moeten dat niet accepteren. Ambulancepersoneel dat wordt tegengehouden of wordt bespuugd, mensen die gooien met stoelen in het ziekenhuis omdat zij vinden dat hun familielid niet snel genoeg wordt behandeld, artsen die bedreigd worden; ik hoef het rijtje van mevrouw Agema niet te herhalen, maar het raakt mij tot op het bot.

Het is complete waanzin en het moet ophouden: wij moeten hier paal en perk aan stellen. Er zijn veel te veel mensen die zich niet weten te gedragen, die denken dat zij alles maar kunnen zeggen en doen. Zij gaan daarin niet een beetje te ver, maar veel te ver. Dat probleem kun je niet alleen met strafrecht oplossen, het heeft ook te maken met de normen en waarden in onze maatschappij en dus met opvoeding, onderwijs en de manier waarop mensen met elkaar omgaan en elkaar niet meer aanspreken op kwalijk gedrag.

Er is echter wel degelijk een rol voor het strafrecht, want belediging, bedreiging en mishandeling zijn strafbare feiten waarvoor je in de gevangenis kunt en moet komen, als dat aan de orde is. Dat is een kwestie van aanpakken. Wij zijn er niet voor om ziekenhuizen te behangen met camera's, maar wij zijn er wel voor om al deze misstanden keihard aan te pakken. Vandaar dat wij voorstander zijn van de volgende maatregelen.

Er moet altijd aangifte worden gedaan van strafbare feiten gericht tegen hulpverleners. Indien mogelijk moet de werkgever namens zijn werknemer aangifte doen, zodat de anonimiteit van hulpverleners die bedreigd en mishandeld zijn, blijft gewaarborgd en zij minder bang hoeven te zijn voor wraakacties van de "hufters" over wie wij het hier hebben. Aangiften moeten altijd in behandeling worden genomen. De politie moet altijd daadkrachtig optreden en het Openbaar Ministerie moet bij aangifte altijd vervolging instellen. Wij moeten lik-op-stukbeleid en bij niet al te complexe zaken snelrecht toepassen. De strafeis van het Openbaar Ministerie moet hoger zijn bij strafbare feiten gericht tegen hulpverleners. Indien mogelijk moet de schade worden verhaald op de daders en indien mogelijk moet de werkgever daarin optreden namens zijn werknemer. Centrale registratie moet geregeld worden.

Het moet mij van het hart dat ik zie dat het kabinet al die maatregelen in werking heeft gesteld. Veel van deze zaken zijn al geregeld en daar waar het niet geregeld is, wordt eraan gewerkt. De vraag is wel of het allemaal snel genoeg gaat. Die vraag leg ik bij de minister neer, want ik zie gewoon dat de realiteit keihard is en het aantal delicten alleen maar stijgt.

Ik heb nog een vraag over de strafeis. Wij hebben er Kamerbreed voor gepleit om misdragingen tegen overheidsdienaren zwaarder te bestraffen en om strengere eisen op te leggen. Ik heb de indruk dat het Openbaar Ministerie ook hogere straffen eist, maar ik vraag de minister of hij er zicht op heeft of die eisen ook daadwerkelijk in vonnissen worden omgezet. Worden bedreigers van artsen, ziekenhuispersoneel en ambulancebroeders daadwerkelijk geconfronteerd met harde straffen? Ik zou graag zien dat naast de hoofdstraf een maatregel wordt opgelegd waardoor mensen worden geconfronteerd met hun ziekelijke gedrag. Daar hebben wij het namelijk over: dit is ziekelijk gedrag. Er moeten slachtoffer-dadergesprekken en agressiereguleringstrainingen komen. Er moet behandeling komen van deze ziekelijke mensen. Ik benadruk dat dit niet de enige straf moet zijn, maar naast een hoofdstraf zoals een gevangenisstraf zou dit wel degelijk moeten worden opgelegd. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De rij beschamende incidenten zet zich helaas nog voort; collega Teeven noemde enkele voorbeelden. Het is een mij droevig stemmende werkelijkheid. Agressie, geweld tegenover hulpverleners, ambulancepersoneel, brandweer, ziekenhuispersoneel en politie moet toch niet mogelijk zijn. Dat gezegd te hebben is één, maar de vraag hoe je het oplost is twee. Dat is natuurlijk heel veel lastiger.

Er zijn instrumenten ontwikkeld en in gang gezet om het aan te pakken. Ik verwijs naar het convenant veilige zorg en het systeem van gele en rode kaarten. Er moet aangifte worden gedaan. Als dat met bedreiging wordt afgehouden, moet daar ook krachtig beleid op worden gezet. Daarover zijn wij het allemaal eens. Snelle oplossingen zijn er natuurlijk niet, maar een strenge aanpak moet er wat mijn fractie betreft wel zijn: daadkracht, consistentie en een consequente aanpak. Daarom zou er aangifte moeten worden gedaan. Ik noem ook de rol van de inspectie en het opsporen en vervolgen. Dit zijn allemaal dingen waarop ik namens mijn fractie een accent leg, in de hoop dat de minister zal uitleggen wat al wel gebeurt maar nog niet afdoende is en wat er nog eventueel bij kan.

Wij hebben een open en toegankelijk zorgsysteem. Daar mogen wij trots op zijn en dankbaar voor zijn, maar het maakt ons ook kwetsbaar. Ga 's nachts eens naar een huisartsenpost in een stad. Ga eens naar de polikliniek van een groot ziekenhuis. Je komt het daar gewoon tegen. Tot mijn verbazing heb ik dat onlangs zelf moeten ervaren, toen ik iemand daar naartoe begeleidde. Daar kun je toch niet in berusten. Ik los het niet op; dat begrijp ik wel. Wij moeten echter alle zeilen bijzetten om ervoor te zorgen dat het als beschamend wordt ervaren, als iets wat wij niet dulden in de samenleving. Het enige wat ik nog kan zeggen is dat een strenge aanpak het enige middel lijkt te zijn.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Wij mogen nooit accepteren dat onze frontsoldaten, die altijd klaarstaan voor ons welzijn en onze veiligheid, het werken onmogelijk wordt gemaakt. Het is onbestaanbaar dat levens redden, mensen helpen of medische hulp bieden, mensen vervoeren door vervoersbedrijven en branden blussen moeten wijken voor agressie en geweld. Enkele collega's hebben al een aantal voorbeelden genoemd. Helaas blijft het niet alleen beperkt tot de ziekenhuizen en de medische wereld: een bom voor een belastingambtenaar, burgemeesters en wethouders die worden bedreigd; het treft zelfs officieren van justitie en anderen. Dat mogen wij, denk ik, niet accepteren. Daarom wil de CDA-fractie zero tolerance wat betreft agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak.

Mijn fractie ziet dat dit kabinet veel in gang heeft gezet om de agressie en het geweld tegen deze werknemers te keren en hard aan te pakken. In het algemeen overleg van 28 januari heb ik een aantal toezeggingen gekregen. In dit spoeddebat wil ik een aantal van die toezeggingen aanscherpen, om te voorkomen dat raddraaiers garen spinnen bij de val van het kabinet. Het lijkt mij heel goed om de mogelijkheid van voorlopige hechtenis op te pakken. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat lieden die nu zoiets vreselijks doen, worden verhoord en heengezonden. Met een voorlopige hechtenis kunnen zij binnenblijven. Het is ook heel goed dat het lik-op-stukbeleid, juist wegens de directe relatie tussen daad en dader, kan worden meegenomen als een snelle interventie. Hierin past supersnelrecht als grond voor voorlopige hechtenis.

Ik heb een vraag over het beruchte artikel 67a, en dan met name lid 3. Daarin staat dat een bevel tot voorlopige hechtenis achterwege blijft wanneer ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat iemand toch niet hoeft te zitten. Hoe moet ik dat zien? Iemand blijft zitten tot het moment van de zitting, komt op zitting en wordt dan vrijgesproken, omdat kennelijk de te verwachten op te leggen straf veel lichter zal zijn. Wij willen een duidelijke en heldere straf. Daar wil ik graag een reactie op.

Mijn tweede punt betreft een aanscherping van de toezegging die ik heb gekregen. Een slachtoffer kan nu anoniem aangifte doen, met een personeelsnummer, en domicilie kiezend in het ziekenhuis. Maar de minister zegt dat de bescherming die de bedreigde getuige wordt geboden alleen mogelijk is bij een ernstig strafbaar feit. Waar moet ik dan aan denken? Als een arts wordt mishandeld of bedreigd, valt deze daar dan onder, of moeten wij bij een ernstig strafbaar feit denken aan Holleeder-achtige zaken? Ik druk mij nu even onpolitiek uit. Het zou heel goed zijn als de arts of verpleegkundige die wordt bedreigd, in dit programma werd opgenomen.

Een aantal collega's heeft het al gezegd en in sluit mij daar bij aan: het is niet alleen een kwestie van eisen, maar uiteindelijk is het een kwestie van opleggen. Ik weet dat onze rechters nu bezig zijn met oriëntatiepunten gekwalificeerde slachtoffers. Hoe staat het daarmee? Dat is namelijk het sluitstuk. Als wij wel hoog eisen, maar niet hoog afronden, zit er een gat tussen. Ik zou willen dat er uiteindelijk ook een zware straf wordt opgelegd.

Mevrouw Laaper (PvdA):

Voorzitter. De PvdA vindt het onacceptabel dat werknemers in de publieke sector nog steeds worden geconfronteerd met agressie en geweld. Dat geldt zeker ook voor verpleegkundigen en artsen in ziekenhuizen bij de spoedeisende hulp of op andere afdelingen. Het is onbestaanbaar dat mensen die in levensbedreigende situaties alles op alles zetten om mensenlevens te redden, worden bedreigd en dat er geweld tegen hen wordt gebruikt. Verplegers laten geen mensen doodbloeden, om het maar even cru te zeggen, omdat de familie zich misdraagt. Cruciaal is daarom het verhogen van de aangiftebereidheid. Het is goed dat het gemakkelijker is gemaakt om domicilie te kiezen, maar in deze tijd van Facebook en LinkedIn is het voor kwaadwillenden ook heel gemakkelijk om alsnog de identiteit van de aangever te achterhalen. Dus vinden wij dat de werkgevers van de werknemers met een publieke taak een grotere rol moeten krijgen. Zij moeten steevast aangifte kunnen doen als een van hun werknemers is bedreigd in de uitoefening van zijn of haar taak. Is dat straks goed geregeld, niet alleen bij geweldsdelicten, maar ook bij klachtdelicten als belediging? Bij belediging van een ambtenaar hoeft het slachtoffer zelf geen aangifte te doen om vervolging in gang te zetten. Die uitzonderingsregel moet van kracht worden voor alle medewerkers met een publieke taak. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Wij overwegen een motie op dit punt.

Hoe meer helderheid bestaat over de mate van anonimiteit, hoe meer kans dat de aangiftebereid groter wordt. Wij willen dat de anonimiteit wordt gegarandeerd tot de officier van justitie de vervolgingsbeslissing heeft genomen. Dat kan middels het kiezen van domicilie en gebruik van het burgerservicenummer. Wij staan er positief tegenover dat de minister wil bezien of de status van de beperkt anonieme getuige en de status van de bedreigde getuige kan worden ingevoerd voor meer delicten dan de huidig aangewezen. Er is natuurlijk wel een verschil tussen beide soorten getuigen. Een volgende vraag is of een aangever zijn aangifte kan intrekken als hij onverhoopt minder anoniem dreigt te worden.

Ik kom nu op de arbeidsomstandigheden, de risico-inventarisaties en -evaluaties. Wij zijn blij dat de Arbeidsinspectie dit thema in 2010 tot speerpunt heeft verheven. Er moet voldoende aandacht zijn voor een goede bejegening door training van medewerkers. Ook moeten de resterende 55 van de 110 ziekenhuizen snel meedoen aan de werkmethodiek veilige zorg. Is er wel voldoende toezicht? Wat doen de ziekenhuizen ten aanzien van particuliere beveiligers? Er moeten noodknoppen zijn op afdelingen spoedeisende hulp. Ook kan aan bezoekers die zich al eerder hebben misdragen de toegang worden ontzegd en moeten er rechtsbijstandsverzekeringen zijn afgesloten. Wij willen dat er lokale convenanten worden gesloten met inspanningsverplichtingen van werkgevers, politie en het Openbaar Ministerie. In de veiligheidshuizen moet worden onderzocht of geweldplegers zich vaker asociaal gedragen. Als dat het geval is, wordt een persoonsgerichte aanpak gestart met sancties, gedragstrainingen en agressieregulering.

Er is veel voor nodig om de situatie te verbeteren. De PvdA maakt zich hier hard voor. Handen af van onze helpers. Zoals wij geen huiselijk geweld accepteren, zo accepteren wij ook geen geweld in ziekenhuizen of tegen hulpverleners op straat.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik hoor een heel aantal fantastische voorstellen. Ik hoor ook niet één motie, maar wel vijftien. Als de minister nu niet alles toezegt, kunnen wij dan al die moties en al die voorstellen verwachten van de PvdA-fractie?

Mevrouw Laaper (PvdA):

Wij zitten in een overgangstijd, een overgangstijd waarin wij ons aan het opmaken zijn voor een nieuwe campagne. Er worden verkiezingsprogramma's geschreven. U zult zien waar de PvdA dan mee komt.

Mevrouw Agema (PVV):

Dus dit is alleen maar campagnepraat hier vanavond, al die duidelijke taal die ik hier de afgelopen drie jaar niet heb gehoord van de PvdA? Als de minister zegt dat hij het niet gaat doen, hoop ik dat u hier een Kamermeerderheid zoekt en gewoon moties indient met die fantastische voorstellen. Wij zullen ze wel steunen.

Mevrouw Laaper (PvdA):

Ik denk dat wij hier wat verder over moeten doordenken. Wij vinden het heel erg belangrijk dat die geweldszaken fors worden aangepakt en zoeken naar middelen daarvoor. Dat is zeker geen campagnepraat.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de aandacht die zij wederom besteedt aan het belang van optreden tegen gewelddadigheden of dreiging met gewelddadigheden en ook beledigingen en ander onbehoorlijk gedrag ten opzichte van mensen die een publieke taak vervullen. Mensen die een publieke taak vervullen zijn er van allerlei soort, zoals politiemensen en ook brandweermensen, hulpverleners en mensen in ziekenhuizen. Het zijn mensen die zich inzetten voor onze samenleving en opkomen voor mensen die zelf worden bedreigd of zelf in een kwetsbare positie verkeren. In het kabinetsbeleid dat oud-minister Ter Horst tot voor kort uitdroeg en dat ik nog steeds uitdraag, is dat een cruciaal punt. Dat dit cruciaal is, is dus terecht opgemerkt. We mogen wat dit betreft dus niet stil staan en zullen dan ook zeker doorgaan met de eerder aangekondigde beleidsvoornemens. Ook zullen wij blijven reageren op concrete problemen die zich manifesteren. Terecht is er vanuit verschillende richtingen op gewezen dat, indien een dergelijke situatie ontstaat, niet het einde van het verhaal mag zijn dat men berust in de dreiging, het geweld of de intimidatie.

Om die reden richtte ik op 25 februari jongstleden een brief aan de Kamer. Daarin ging ik uitvoerig in op de mogelijkheden om, zonder zich bedreigd of belaagd te voelen, aangifte te doen. Ik ben blij dat die brief niet tot de controversieel verklaarde onderwerpen behoort, want ik acht het van belang om met de initiatieven op dit terrein door te gaan.

De heer Teeven vroeg terecht naar de mogelijkheden tot het ontplooien van opsporingsactiviteiten zonder dat er aangifte is gedaan. Later in mijn betoog zal ik ingaan op de manier waarop aangifte kan worden gedaan. Voor veel delicten geldt echter dat de politie en het Openbaar Ministerie kunnen optreden zonder dat er aangifte is gedaan. Zoals bekend, vormen de klachtdelicten daarop een uitzondering. Indien met behulp van videoapparatuur is vastgelegd wat er is gebeurd en er dus beelden zijn van de verdachte, is het ook mijn wens dat die worden gebruikt. Dergelijke beelden kunnen misschien immers helpen bij of beslissend zijn voor de bewijsvoering in de strafzaak.

Daarnaast is er de kwestie van het doen van aangifte door mensen die zich wellicht geïntimideerd en/of bedreigd voelen.

De heer Teeven (VVD):

Gaat de minister dit, vanuit zijn dubbele verantwoordelijkheid, ook opnemen met de korpsbeheerders en het Openbaar Ministerie? Ik hoor namelijk vaak dat de politiemensen en de rechercheurs dat graag zouden willen, maar dat de leiding zegt dat zij daaraan niet begint als er geen aangifte is gedaan.

Minister Hirsch Ballin:

Dat hoor ik ook. Eveneens verneem ik dat er situaties zijn waarin een en ander nog te weinig heeft doorgewerkt. Juist om die reden heb ik in mijn brief van 25 februari jongstleden opgenomen dat dit nog eens extra onder de aandacht wordt gebracht van de politie en het Openbaar Ministerie als zijnde de door ons verlangde werkwijze. Er wordt dus ook gehandeld op basis van aangiften waarin niet alles is vermeld, vanwege het feit dat betrokkenen niet alle persoonsgegevens op tafel willen leggen. Eveneens wordt onder de aandacht gebracht dat het in sommige gevallen nodig is om te handelen, ondanks dat er alleen een melding is en er dus geen aangifte is gedaan. Dan is er sprake van andere startpunten voor de opsporing.

Mevrouw Agema heeft dit onderwerp ook aangesneden. Zij ging in op situaties waarin ziekenhuizen afzien van het doen van aangifte om redenen die vergelijkbaar zijn met die, welke de heer Teeven en anderen aan de orde stelden. Zeker, ook dan is mijn wens dat er handelend wordt opgetreden. Ook in dat soort gevallen wil ik dat men niet afziet van het doen van aangifte doordat men niet goed de weg weet.

Om de vraag van mevrouw Agema zo goed mogelijk te beantwoorden, zeg ik dat eenieder die kennis heeft van een strafbaar feit, op basis van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering aangifte kan doen of een klacht kan indienen. Het is mijn bedoeling om 5000 werkgevers, waaronder ziekenhuizen, daarover te informeren. Ik zal die werkgevers een informatiebrochure doen toekomen waarin uitdrukkelijk op deze mogelijkheid wordt gewezen.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik vind het positief dat de minister aangeeft dat hij wenst dat ziekenhuizen en andere werkgevers hiervan werk maken. Klaarblijkelijk doen zij dat echter niet. Kennelijk is de houding in ziekenhuizen dat dit soort zaken stelselmatig onder de pet gehouden wordt. Leden van de raad van bestuur sturen zelfs aan op het sussen van de boel in plaats van op het doen van aangifte. Het is prima dat de minister bereid is om brochures op te sturen, maar hoe ver gaat hij precies? Wat verlangt hij van de werkgevers en van de ziekenhuisbesturen? Verlangt hij dat er aangifte wordt gedaan? Is dat een eis, of is het een wens?

Minister Hirsch Ballin:

Wij kunnen niemand dwingen om aangifte te doen. Ik vind het echter enorm belangrijk dat aangifte wordt gedaan. Dat is de afgelopen jaren steeds een thema geweest dat ik onder de aandacht heb gebracht, ook bij andere onderwerpen en ook bij het bedrijfsleven, bij ondernemers en bij winkeliers. Men kiest voor de verkeerde benadering als men daar redeneert: we doen maar geen aangifte, want misschien schaadt het onze reputatie als aangifte wordt gedaan en dus melden we het maar niet. Ik heb dit voortdurend onder de aandacht gebracht en daarop heb ik een positieve respons gekregen. De reacties van bijvoorbeeld werkgeversorganisaties waren eenduidig. Men stelde: jazeker, we zien dat in. Men vindt dat men de aangifte niet achterwege moet laten omdat men het idee heeft dat aangifte doen de reputatie van het bedrijf schaadt. Integendeel, men vindt dat men aangifte moet doen. Dat is de boodschap die ik ook uitdrukkelijk zal geven door deze brochure te verspreiden. Die brochure heeft uiteraard ook betekenis omdat daarin de weg wordt gewezen aan de betrokken bestuurders en diensten. Daarin staat hoe zij aangifte moeten doen. Uiteraard is op dit punt het doel het bereiken van resultaat, zoals dat altijd het geval is geweest bij het beleid dat wij op dit terrein hebben gevoerd en zoals dat het geval zal zijn bij het beleid dat ik op dit terrein de komende maanden zal voeren.

De vraag of volledige aangifte of aangifte via de werkgever wel of niet mogelijk is, kan eenduidig worden beantwoord. Ik heb dat precies beschreven in de brief die ik de Kamer op 25 februari heb gestuurd.

Mevrouw Agema heeft gevraagd naar het aantal beveiligers in ziekenhuizen. Hierover bestaan geen statistieken. Wij beschikken dus niet over de aantallen per ziekenhuis, laat staan over optellingen daarvan. Ik kan wel zeggen dat de behoefte aan beveiligers uiteraard verschilt naar gelang het type ziekenhuis, de ligging ervan en het soort problemen waarmee men te maken krijgt.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd hoe het zit met de uitvoering van de verhoogde strafeis volgens de BOS/Polaris-richtlijn. Ook de verhoogde strafeis behoort tot de dingen die daadwerkelijk zijn gedaan. Wij hebben ook gemonitord in hoeveel gevallen dit wordt toegepast. In 86% van de gevallen volgen de officieren van justitie de BOS/Polaris-richtlijn. Dat is dus een hoog percentage. Hieruit blijkt dat aan deze richtlijn toepassing wordt gegeven, behoudens uiteraard contra-indicaties die in een concreet geval aanwezig kunnen zijn.

De heer Çörüz (CDA):

Mag ik de minister attenderen op een interessant artikel in de eerste uitgave van dit jaar van het tijdschrift Delikt en Delinkwent? Dat artikel gaat over strafeisverhoging bij geweld tegen gekwalificeerde slachtoffers. Het heet: Op naar een gekwalificeerd delict voor kwalificerende slachtoffers. In het artikel gaat het precies over het punt dat de minister aansnijdt. Het is interessant om te lezen dat het zelfs de officieren van justitie niet helemaal duidelijk is. Er staat letterlijk: "thans zijn er namelijk nog veel onduidelijkheden over de precieze reikwijdte van deze categorie slachtoffers". Over wie hebben wij het? Valt bijvoorbeeld winkelpersoneel in deze categorie? Wat gaat de minister doen rond de duidelijkheid over de reikwijdte van de BOS/Polaris-richtlijn?

Minister Hirsch Ballin:

Ik wijs erop dat de aanwezigheid van andere delictsfactoren die eigen zijn aan het delict, ertoe kan leiden dat de uitkomst niet 100% verhoging is. Daarop doelde ik toen ik sprak over de 14%, dus een laag percentage, in antwoord op de vraag van mevrouw Van Velzen. Als het gaat om een gekwalificeerd slachtoffer, dus als het behoort tot een van de categorieën en valt binnen een van de situaties waarover de heer Çörüz spreekt, dan wordt het aantal strafpunten verhoogd met 150%. Bij uitlokken of medeplegen wordt dit weer verdisconteerd door een aftrekpercentage, conform de richtlijn. Het gaat hierbij dus om een aantal factoren dat meeweegt. De heer Çörüz heeft vast wel eens gezien hoe er wordt gewerkt met de BOS/Polaris-richtlijn. Er zijn factoren die leiden tot verhoging en er kunnen ook factoren zijn die juist leiden tot een minder hoge strafeis. Die factoren bespreekt men met elkaar. Dat is de systematiek van de BOS/Polaris-richtlijn. Zeker zijn er situaties – de heer Çörüz verwijst terecht naar de vakpers, naar Delikt en Delinkwent – waarin ervaringen worden meegewogen in de herziening van de BOS/Polaris-richtlijn.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Çörüz.

De heer Çörüz (CDA):

Het gaat mij niet zozeer om de rekenmethode om een en ander te verdubbelen, maar om de doelgroepen. Wat agenten en ambulancepersoneel betreft, is dat allemaal duidelijk. Maar valt winkelpersoneel er nu wel of niet onder? Volgens sommige officieren van justitie wel, volgens andere niet. Dat moeten wij natuurlijk wel duidelijk krijgen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal dit specifieke punt graag nalopen, opdat het kan worden meegenomen bij de herziening van de BOS/Polaris-richtlijn. Over de toepassing door de rechter zal ik de Kamer deze zomer kunnen informeren aan de hand van nader onderzoek.

In een algemeen overleg op 28 januari heb ik al toegezegd dat wij zullen proberen om de registraties bij alle zelfstandige publieke werkgevers in beeld te krijgen. Een centrale registratie voor melden bij werkgevers is gelet op de onafhankelijke positie van allerlei werkgevers niet mogelijk. Wij zullen de registraties bundelen en dat is conform de toezegging van mijn voorgangster; dit mede in antwoord op vragen van mevrouw Van Velzen.

De heer Çörüz heeft gevraagd naar de extra mogelijkheden van voorlopige hechtenis. Ik heb op 29 januari een brief naar de Kamer gestuurd over dat onderwerp. Deze gaat over de toepassing van de voorlopige hechtenis. Aan deze brief ligt de doelstelling ten grondslag om zo min mogelijk tijd te laten verlopen, en ook zo min mogelijk situaties van ontkomen aan de greep van justitie te laten bestaan, tussen het moment waarop het feit is gepleegd en het moment van berechting. Er zijn situaties waarin een verdachte conform de uitgangspunten van het EVRM in vrijheid de berechting hoort te kunnen afwachten. Naar de opvatting die ik heb verwoord in mijn brief van 29 januari zijn er echter meer situaties dan tot nu toe het geval is geweest waarin mag worden verlangd dat de verdachte in hechtenis blijft in afwachting van snelrecht of zelfs supersnelrecht. Daarnaast zijn er meer mogelijkheden van elektronische detentie. Ik verwijs nogmaals naar de brief van 29 januari. Ik verwijs ook naar wat ik gisteren in een ander debat heb gezegd over de wens om ruimer toepassing te geven aan elektronische detentie en naar het wetsvoorstel dat voor morgen op de agenda van de ministerraad staat.

Verder heeft de heer Çörüz gevraagd naar de uitbreiding van de gronden voor de voorlopige hechtenis in zulk soort situaties. Ik denk dat ik op dit punt kortweg kan verwijzen naar de brief van 29 januari. Het is uiteraard mijn wens om daaraan zo spoedig mogelijk een vervolg te geven.

De heer Çörüz heeft voorts gevraagd of de bescherming die de bedreigde getuige krijgt niet moet worden uitgebreid naar lichtere delicten, zoals bedreiging van werknemers met een publieke taak. De status van bedreigde getuige – er zijn verschillende gradaties in de mate van bedreiging – wordt als het ware beantwoord in de verschillende mate waarin bescherming kan worden geboden. Soms is het voldoende dat degene die aangifte doet wel zijn naam opgeeft, maar niet zijn privéadres. Hij kan zijn kantooradres geven of voor domicilie bij het politiebureau kiezen. Soms zijn er verdergaande vormen van bescherming nodig. Dat ligt aan de ernst van de dreiging die zich voordoet. Ons Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor de mogelijkheden die ik op 25 februari heb beschreven.

De heer Çörüz (CDA):

Mag ik het even onpolitiek zeggen: moet je bijna halfdood zijn? Is dat een ernstige bedreiging? Een arts krijgt een droge klap. Die arts denkt: als ik aangifte doe, krijg ik een tik of word ik flink op mijn oog geslagen en heb ik een gebroken neus. De belager zegt: ik kom je zo halen. Ik denk aan dat soort praktische zaken. Het zal niet altijd gaan om heel ernstige zaken. Stel dat een arts een droge klap krijgt. Mag hij zich dan beroepen op het beschermingstraject van de minister? Is dat voldoende of moet sprake zijn van een bijna levensbedreigende situatie?

Minister Hirsch Ballin:

Natuurlijk geldt het niet alleen in een situatie waarin iemand halfdood is, maar de vraag van de heer Çörüz was natuurlijk ook retorisch bedoeld. Ik wil het graag preciseren. De heer Çörüz sprak van een droge klap. Ik vind het behoorlijk ernstig als zoiets zou gebeuren in een behandelkamer in een ziekenhuis. Ik zou dat zeer zwaar opvatten en iemand die dat doet, zou ik dat zeer zwaar aanrekenen. Ik zou het volkomen gewettigd vinden dat de arts in dat geval als slachtoffer aangifte doet, zonder dat zijn privéadres erbij staat, maar bijvoorbeeld met het adres van het ziekenhuis.

De heer Teeven (VVD):

Ik had een vraag gesteld over het burgerservicenummer. Komt de minister daar nog op? Ik heb de brief van 25 februari bekeken en ik heb daar niets over gezien.

Minister Hirsch Ballin:

De heer Teeven heeft een heel interessante suggestie gedaan. Ik neem die graag mee bij de bespreking van die brief waar ik uiteraard naar uitzie bij de verdere uitwerking van de voorstellen.

Ik kom op het gebiedsverbod of het gebouwverbod. Het gebiedsverbod kan door de burgemeester op grond van artikel 172, derde lid van de Gemeentewet worden opgelegd. Dat is vaak tijdelijk. Het niet voldoen aan een gebiedsontzegging is een misdrijf. Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht voorziet daarin. Daarnaast krijgt de officier van justitie straks ook de bevoegdheid om gedragsaanwijzingen te geven in geval van verdenkingen van een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig is verstoord. Dat is neergelegd in een wetsvoorstel dat in april alweer door de Tweede Kamer is aanvaard en dat nu bij de Eerste Kamer op de agenda staat voor de openbare behandeling.

In antwoord op de vraag van mevrouw Laaper wie er aangifte mag doen van agressie of geweld tegen werknemers van de publieke zaak, kan ik verwijzen naar artikel 161 van het Wetboek van Strafverordening; eenieder dus. Voor een bewijsbare zaak zijn natuurlijk vaak getuigenverklaringen nodig, maar ook cameratoezicht is daarvoor behulpzaam. Mijn voorgangster op BZK en ik hebben bij meerdere gelegenheden uitgedragen dat wij van mening zijn dat cameratoezicht een belangrijk instrument is voor vergroting van de veiligheid in de openbare ruimte. Langs die lijn zal ik in de maanden die voor ons liggen, het belang van cameratoezicht beoordelen.

Mevrouw Laaper (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn antwoord, maar toch wil ik nog even ingaan op het klachtdelict. Belediging is namelijk een klachtdelict. Daarvan kan dus niet een ander dan degene die slachtoffer is geworden, aangifte doen. Dat heeft de minister zelf geschreven in antwoord op vragen van Kamerleden.

Minister Hirsch Ballin:

Zeker, dat heb ik geschreven. Ik heb het ook net gezegd in antwoord op de vraag van de heer Teeven. Bij klachtdelicten heb je de klacht nodig. Dat maakt het van des te meer belang dat men in zo'n situatie niet weerhouden wordt van het indienen van die klacht door angst voor een voortgezette bedreiging of herhaling van het geweld. Dat maakt het des te belangrijker dat er ook uitvoering wordt gegeven aan wat ik heb omschreven in mijn brief van 25 februari.

Mevrouw Laaper (PvdA):

Ambtenaren hoeven niet per se zelf aangifte te doen bij het klachtdelict belediging. Ik zou die werking willen uitbreiden naar medewerkers met een publieke taak. Hoe staat de minister daar tegenover?

Minister Hirsch Ballin:

Er zijn natuurlijk delicten waarvan het nodig is om vast te stellen wie het slachtoffer was en welke feiten zich hebben voorgedaan. Dat kan op verschillende manieren naar voren komen. De beoordeling van de klachtwaardigheid kan mede een zaak zijn van overleg in de organisatie waarvan de klager deel uitmaakt. Dus in een situatie zoals door mevrouw Laaper geschetst, kan ik mij zeer goed voorstellen dat de werkgever het zich aantrekt dat de klacht wordt gedaan. Dat kan bijvoorbeeld de vorm aannemen dat die klacht wordt ingediend door de werkgever met daarbij het werkadres en met alle bijstand uit de organisatie.

Mevrouw Laaper heeft gevraagd naar intensivering in de keten van betrokken instanties. Vijf regio's – een meer dan mijn voorgangster had aangekondigd – zijn hiermee bezig: Groningen, Noordoost-Gelderland Amsterdam-Amstelland, Midden- en West-Brabant en Zeeland. In alle regio's worden concrete afspraken gemaakt over het doen van aangifte en het verhalen van schade. Ik wil nog eens onderstrepen dat het schadeverhaal op daders een zeer nuttig instrument is om duidelijk te maken dat geweld en bedreigingen met geweld tegen mensen die een publieke taak vervullen niet worden geaccepteerd.

De heer Teeven (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en voor zijn toezegging dat hij met het Openbaar Ministerie en de politie zal bespreken dat opsporing en vervolging uitgangspunt is bij dit soort geweld in ziekenhuizen. Dat is een duidelijke lijn waar de politie wat aan heeft. Ook als er geen aangifte is gedaan, wordt gekeken of er opgespoord en vervolgd kan worden.

De minister heeft gezegd terug te komen op mijn vraag over het gebruik van het burgerservicenummer. Er zijn in dat verband enkele complicaties en problemen naar voren gebracht. Is de minister met mij van mening dat dit in de vervolgingsfase niet zo heel veel problemen hoeft te geven, omdat de identiteit van de aangever of de getuige altijd duidelijk kan zijn voor het Openbaar Ministerie, de rechter en zelfs ook nog voor de advocaat? Ik heb een motie hierover voorbereid, maar die zal ik niet indienen omdat ik begrijp dat de minister bereid is om dit punt de komende tijd mee te nemen. Als de minister hier de komende weken aandacht aan wil besteden, heeft dat de volle steun van de VVD-fractie.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Wat een slappe hap! Ik heb echt geen andere conclusie. Een kwart van de medewerkers in de zorg wordt wekelijks bedreigd. Negen op de tien ambulancemedewerkers worden in een jaar bedreigd. Bedreigingen zijn schering en inslag. Er staan meer bewakers voor de deur dan er verplegers aan het bed staan. Het enige waar de minister mee komt, is dat hij een folder op gaat sturen waarin staat dat het de wens is dat meer mensen aangifte gaan doen. Natuurlijk is die wens er wel! Maar de mensen zijn bang, enorm bang. Bij die twee scooterdieven, die ook nog eens iemand hebben doodgereden, stonden er binnen de kortste keren twintig helpers voor de deur. Het waren vijfentwintig Turken die met meubilair liepen te gooien. Als hier wordt ontkend dat dit het gevolg is van de massa-immigratie, dan komen wij helemaal geen steek verder. Ik zei het al: het wordt tijd voor meer daadkracht, het wordt tijd voor een "enkele reis retour", het wordt tijd voor de PVV.

De heer Teeven (VVD):

U heeft het over "slappe hap", maar ik heb de minister een aantal concrete toezeggingen horen doen. Wij zijn ook niet altijd blij met wat er gebeurt, maar de minister heeft concrete toezeggingen gedaan, bijvoorbeeld over het burgerservicenummer. Daar wil hij snel aan gaan werken, ook nu hij demissionair is. Hij heeft ook toezeggingen gedaan over het uitgangspunt van altijd opsporen en vervolgen. U zegt "slappe hap", maar tegen u wil ik zeggen: een beetje schreeuwerige hap, want u komt met geen enkele concrete oplossing. U blèrt alleen dat het tijd is voor de PVV.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter, laat de heer Teeven lekker blij zijn met zo'n minuscule toezegging terwijl de bedreigingen aan het adres van ziekenhuismedewerkers keihard doorgaan. Die mensen kunnen nu niet rustig naar hun werk. Als wij hier straks weggaan, moeten die mensen naar hun werk. Op hun werk staan beveiligers voor de deur. Wij weten dat die mensen wekelijks worden bedreigd. Het voorstel van de VVD lost helemaal niet zo veel op. Het gaat erom dat de pakkans en de straffen omhoog moeten. Op heel veel punten kunnen wij het met elkaar eens zijn. Wij willen ook heel erg graag minimumstraffen, maar ook graag denaturaliseren en uitzetten van mensen met een dubbele nationaliteit.

De heer Teeven (VVD):

Wat vindt u van de concrete toezeggingen? Wat vindt u van de toezegging van de politie om dit harder aan te pakken? Je kunt wel hier staan schreeuwen, maar je moet ook proberen om iets toe te voegen. Daar zou u eens wat aan moeten doen. Dat kan wel eens helpen, denk ik.

Mevrouw Agema (PVV):

Wij zouden eens iets moeten doen waar de mensen in het land iets aan hebben. Toezeggingen zijn prima, maar peanuts vergeleken met wat er nog allemaal moet gebeuren.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik ben het helemaal eens met mevrouw Agema dat mensen die zich misdragen, gewoon aangepakt moeten worden, keihard aangepakt. Dit soort misstanden moeten wij niet willen accepteren en die gaan wij ook niet accepteren. Als zij spreekt over enkele reis retour, sta ik helemaal achter haar. Wij hebben er een heel debat over gehad dat mensen die zich hier misdragen, mensen die hier te gast zijn, makkelijker teruggezonden kunnen worden naar het land waar zij vandaan komen. Het kabinet kwam met aanscherpingen. Misschien zijn die niet scherp genoeg, maar er waren aanscherpingen. Toen heeft mevrouw Agema gezegd: laat dat maar zitten. Zij stemde toen tegen. En dan snap ik het niet meer. Leg het eens uit.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik denk dat u nu heel erg specifiek ingaat op een bepaalde casus van een debat dat ik niet zelf heb gevoerd, maar u weet net zo goed als ik dat voor ons geldt dat als voor de tweede keer sprake is van een zwaar misdrijf, er wordt gedenaturaliseerd en wordt uitgezet na het uitzitten van de straf. Ik denk dat het voorstel waarover u het hebt, dat ik nu niet voor mijn neus heb liggen, minder ver ging dan de wens die wij hebben. Anders hadden wij er natuurlijk voor gestemd.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het is wel makkelijk om te zeggen: dat is niet het debat dat ik gedaan heb. U hebt het wel de hele tijd over dat enkele reisje terug naar het eigen land en over denaturaliseren. Dan ga ik ervan uit dat u dat dossier ook kent en weet wat het kabinet heeft voorgesteld. Ik ben er niet voor om het kabinet te gaan verdedigen, maar ik heb wel gezien dat het de mogelijkheden heeft aangescherpt om mensen die hier te gast zijn en zich hier misdragen terug te sturen naar eigen land. Ik heb geconstateerd dat u daartegen hebt gestemd. Het valt mij vies tegen dat een partij als de PVV, die alles wil aanscherpen, als er dan voorstellen liggen gewoon zegt: laat maar; dan ben ik even niet thuis. Dat u dan het dossier niet kent, vind ik eigenlijk nog veel schrijnender.

Mevrouw Agema (PVV):

Mevrouw Van Velzen kent het ook niet, anders zou ze de titel van het dossier wel noemen of in ieder geval de betreffende motie. Wij praten hier in het wilde weg.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Bij dezen. U hebt meegedaan aan het debat over de glijdende schaal. U hebt zelfs uw handje netjes op de tafel laten liggen toen erover gestemd werd. U weet toch wel waar u over stemt?

Mevrouw Agema (PVV):

Mevrouw Van Velzen kent de PVV natuurlijk als geen ander. Ik ga ervan uit dat het voorstel dat daar gedaan is, en dat hier niet concreet op tafel ligt, ons niet ver genoeg ging en dat wij graag nog veel verder willen gaan. Wij willen denaturaliseren en uitzetten na een zwaar misdrijf.

De voorzitter:

Ik constateer dat mevrouw Van Velzen en de heer Van der Vlies afzien van een inbreng in tweede termijn. De heer Çörüz dan.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik kan het kort houden. Het is goed om te horen dat deze minister achter onze frontsoldaten staat. Het is goed dat daders een gebiedsverbod kunnen krijgen voor bijvoorbeeld een ziekenhuis. Ik ben ook blij met de toezegging dat de bescherming van de bedreigde getuige ook bij lichtere zaken kan worden toegepast.

Uiteindelijk gaat het natuurlijk om wat een rechter oplegt. Als de officier 50%, 100% of nog meer eist, maar de strafrechter dit uiteindelijk niet oplegt, dan zit daar wat mij betreft een te groot gat. De rechterlijke macht is bezig met die oriëntatiepunten voor gekwalificeerde slachtoffers. Ik heb de minister gevraagd hoe het daarmee staat. Daarmee kunnen wij dat gat enigszins dichten.

De heer Teeven (VVD):

Kort voor de gemeenteraadsvergaderingen heeft de VVD – dat was overigens niet in het kader van de campagne – het voorstel gedaan om Nederland wat veiliger te krijgen door in de wet toe te gaan naar een maximumstraf als voor de derde keer een soortgelijk misdrijf is gepleegd. Ik hoor dat mevrouw Agema direct begint over minimumstraffen, maar daar gaat het nu even niet over. Wat vindt de CDA-fractie van dit voorstel?

De heer Çörüz (CDA):

Ik heb verschillende malen gezegd dat wij keihard moeten straffen. Of wij nu spreken over minimumstraffen of over andere straffen, rechters kunnen door gebruikmaken van hun gereedschapskistje daar altijd onderuit. Daar gaat het mij niet om. Uiteindelijk moeten wij die rechterlijke onafhankelijkheid respecteren. Het OM is in de afgelopen jaren met die richtlijn gekomen. Nu is de rechterlijke macht ook bezig met zijn oriëntatiepunten. Laten wij dat keihard aanpakken, opdat daar geen groot gat tussen zit.

De heer Teeven (VVD):

Nu moet de heer Çörüz er niet omheen dansen. Nu even een concrete vraag. Er ligt een plan van de zijde van onze fractie. Dat lijkt weleens een beetje op dit, maar het gaat niet over minimumstraffen. Soortgelijke delicten, derde keer, volle mep. Dat past een beetje bij lik op stuk. Er moet in de wet worden vastgelegd dat je bij de derde keer de volle mep krijgt.

De heer Çörüz (CDA):

Wat is dan die volle mep?

De heer Teeven (VVD):

De volle mep is dus de maximale straf in dat geval. Wat vindt uw fractie nu van zo'n plan? Als je dus drie keer geweld in zo'n ziekenhuis pleegt ...

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

De heer Teeven (VVD):

... krijg je de volle mep. Wat vindt de CDA-fractie daarvan?

De heer Çörüz (CDA):

Dat is de facto weer een minimumstraf. Daar kom je op uit. Ik heb daar zojuist al antwoord op gegeven.

Mevrouw Laaper (PvdA):

Voorzitter. Ik ben met de heer Teeven en anderen hier in dit debat van mening dat er wel degelijk veel is gedaan door dit kabinet. Mevrouw Agema kan wel zeggen dat er niets is gebeurd, maar zoals we vanavond hebben kunnen merken is mevrouw Agema niet altijd even goed op de hoogte. Ik kan zo wel acht maatregelen noemen die daadwerkelijk zijn geïmplementeerd.

Mevrouw Agema (PVV):

Potverdikkie!

Mevrouw Laaper (PvdA):

Ik kom nu bij de klachtdelicten. Ik heb hier voor mij het antwoord van de minister op de vragen van de leden Çörüz en Schermers. Daar staat: "Eenieder die kennis draagt van een strafbaar feit kan aangifte doen. Dat geldt ook voor werkgevers. Sommige delicten, echter, zijn gekwalificeerd als zogenaamde klachtdelicten, waarvan alleen degene tegen wie het delict is gepleegd aangifte kan doen. Belediging is een dergelijk klachtdelict. Belediging van een ambtenaar is daarvan echter uitgezonderd."

De voorzitter:

Gaat u afronden, mevrouw Laaper?

Mevrouw Laaper (PvdA):

Dit is precies waar ik op doel. Ik krijg de indruk dat de minister zegt dat dit nu al kan. Dat vind ik in tegenspraak met wat hier staat. Dus voel ik mij toch genoodzaakt om te komen met een motie.

De voorzitter:

Dat moet u dan heel snel doen, want uw tijd is eigenlijk om.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat medewerkers met een publieke taak ongestoord hun werk moeten kunnen doen;

overwegende dat medewerkers met een publieke taak vanwege hun werk kwetsbaarder zijn voor misdrijven dan andere werknemers;

overwegende dat, in tegenstelling tot bij belediging van ambtenaren in functie, bij belediging van andere medewerkers met een publieke taak een klacht van Laaperhet slachtoffer zelf nodig is om vervolging mogelijk te maken;

van mening dat ook voor de vervolging van belediging van een medewerker met een publieke taak geen klacht nodig zou moeten zijn;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat belediging van medewerkers met een publieke taak niet langer een klachtdelict is en de desbetreffende wetgeving daartoe aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Laaper. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 270(28684).

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Dank voor de bijdragen in tweede termijn, althans de meeste. Ik kom dadelijk op mevrouw Agema.

De heer Teeven stelde een vraag over het burgerservicenummer als middel om een slachtoffer, iemand die aangifte doet of iemand die een klacht indient herkenbaar te maken. Dat vind ik een interessante gedachte. Ik heb dat net al geprobeerd over te brengen. Ik geloof dat de heer Teeven dat ook goed oppikte. Ik ben blij dat de brief over anonimiteit en bescherming van aangevers door uw Kamer besproken zal worden. Ik zal die gedachte graag verder bestuderen, zodat ik bij de bespreking van die brief een volledige reactie kan geven op de interessante gedachte die de heer Teeven naar voren heeft gebracht.

Ik heb drie opmerkingen naar aanleiding van wat mevrouw Agema heeft gezegd. De eerste opmerking maak ik naar aanleiding van wat mevrouw Agema zei over de folder. Een simpele vergelijking tussen wat ik werkelijk heb geantwoord, wat ik bij eerdere gelegenheden heb geantwoord en wat mijn voorgangster heeft gezegd zal leren dat de bewering van mevrouw Agema onjuist is.

Ten tweede merk ik op dat de informatie die uitgaat naar de 5000 adressen van werkgevers, erop gericht is om precies aan te geven wat naar mijn overtuiging moet gebeuren bij ernstige feiten als het bedreigen en belagen van mensen die een publieke taak vervullen. Mevrouw Laaper merkte zeer terecht op dat het de inzet van mijn voorgangster en van mij was en is om heel krachtig paal en perk te stellen aan dit verschijnsel dat de publieke taak omlaag haalt, dat mensen bedreigt en de waardigheid aantast van de mensen die op deze manier de samenleving dienen. Op dat punt durf ik te zeggen dat er echt een doorbraak is gemaakt in het beleid van dit kabinet. Iedereen heeft gevolgd wat mijn voorgangster in samenspraak met mij heeft gedaan, destijds vanuit mijn verantwoordelijkheid voor justitie. Iedereen heeft gevolgd hoe dat is uitgedragen, hoe dat ook consequent onze manier van reageren was op dit fenomeen en hoe wij daar praktisch uitvoering aan hebben gegeven. In 86% van de gevallen is de strafeis nu conform het verhoogde percentage. Dat zijn feitelijke resultaten van beleid, die laten zien dat wij dit niet accepteren. Het wordt dus onder de aandacht van de besturen van de instellingen gebracht welke mogelijkheden zij hebben om daadwerkelijk aangifte te doen, op te treden en niet langer te accepteren dat dit gebeurt. Ook daarom is het onjuist wat mevrouw Agema zojuist zei.

Ten derde legde mevrouw Agema weer verbindingen met hele bevolkingsgroepen. Ik heb daarover vaker met haar fractiegenoten van gedachten moeten wisselen. Zij verbond daar maatregelen aan die evident in strijd zijn met de constitutionele grondslagen van onze rechtsstaat. Daar doe ik niet aan mee. Ik wilde met deze drie punten duidelijk reageren op wat mevrouw Agema heeft gezegd.

Mevrouw Agema (PVV):

De minister en ik hebben een duidelijk verschil van mening over de oplossing. Het geeft echter geen pas dat de minister zegt dat hetgeen een Kamerlid hier zegt niet waar of onjuist is, als dat een andere opvatting betreft. Mijn opvatting is dat het niet helpt dat er een foldertje wordt gestuurd naar de ziekenhuisdirecteuren op het moment dat ziekenhuispersoneel wordt bedreigd. Dat helpt helemaal niet als mensen in een raad van bestuur zelfs de politie manen om zich terug te trekken en de boel te sussen. Het punt dat ik wilde maken is dat de grotere bereidheid tot het doen van aangifte niet uit een folder komt, maar uit het veilige gevoel om een aangifte te kunnen doen. Dat veilige gevoel is er niet in ons land. Op het moment dat sprake is van zo veel massa-immigratie en dat in ons land medewerkers in ziekenhuizen geen aangifte durven te doen omdat er, in de voorbeelden die wij vandaag hebben besproken, binnen de kortste keren twintig tot dertig familieleden voor de deur staan – dat is feitelijk, dat is gebeurd – mag ik dat hier zeggen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben het op één punt met mevrouw Agema eens en dat is dat wij een verschil van mening hebben. Dat verschil van mening betreft niet alleen de waarden en normen, maar ook de feiten. Ik reageerde namelijk op de bewering dat het onder de aandacht brengen van de mogelijkheden het enige is wat wij doen, maar wij doen veel meer. Op die feitelijkheid wilde ik wijzen. Als het belang van het doen van aangifte onder de aandacht wordt gebracht bij de besturen, dan is dit erop gericht dat gebruik wordt gemaakt van deze scherpere, heldere en consequente inzet tegen bedreiging en geweld tegen mensen die een publieke taak vervullen.

De voorzitter:

Ik vraag de minister om zo te antwoorden dat het niet weer een nieuw debat wordt.

Mevrouw Agema (PVV):

Het is totaal onzinnig om mij van het uitspreken van onjuistheden te betichten. Ik had juist gehoopt dat de minister zou begrijpen dat het enkel versturen van dat foldertje niet bijdraagt aan een beter gevoel van veiligheid. Een kwart van de zorgmedewerkers maakt wekelijks bedreigingen mee en in een jaar maken negen op de tien ambulancemedewerkers dat mee. Dan werkt en helpt zo'n foldertje niet. Ik hoop dat alle andere voorstellen hun uitwerking hebben, maar ik vrees dat dit niet het geval zal zijn.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Hirsch Ballin:

Ik moet mezelf niet herhalen. Soms heeft het ook geen enkele zin om het hier te herhalen.

De heer Çörüz heeft gewezen op het belang van consequente rechtspraak op dit terrein. Ik zeg hem graag toe, voor zover er nog enige onduidelijkheid over zou zijn, dat we ook bij de rechtspraak zullen monitoren wat de toepassing is. Van de zomer verwachten we gegevens daarover. Dan zullen we ook in beeld krijgen of er tekorten zijn als waarover de heer Çörüz bezorgd is. Als deze er zijn, zal ik mij er uiteraard heel graag voor inzetten om die te verhelpen. Als ze er niet zijn, kunnen we constateren dat ook in dit opzicht het beleid dat wij de afgelopen jaren hebben gevoerd, en dat ik de komende tijd zal blijven voeren, heeft gewerkt.

De voorzitter:

Er liggen nog een motie en een vraag van mevrouw Laaper.

Minister Hirsch Ballin:

Ik had al iets gezegd aan het adres van mevrouw Laaper en daarom dacht ik dat ik haar niet meer hoefde te beantwoorden. Ik denk dat ik wat betreft de motie even een paar dingen uit het Wetboek van Strafrecht moet toelichten. De hoofdregel bij belediging is dat alleen wordt vervolgd op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dat staat in artikel 269. In artikel 267 is een uitzondering voorzien: als de beledigde is het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling, of een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Er wordt inderdaad een onderscheid gemaakt tussen ambtenaren en anderen, waarbij we ons moeten realiseren dat dit het ambtenarenbegrip is van het Wetboek van Strafrecht, dat niet precies samenvalt met het rechtspositionele ambtenarenbegrip. Ik zeg graag toe aan mevrouw Laaper dat ik zal nagaan of daar een lacune is die we zouden kunnen en moeten dichten door een wijziging van artikel 269 juncto 267 van het Wetboek van Strafrecht. Ik zou daarop liever niet vooruit willen lopen. Misschien is het beste dat ik nu toezeg dat ik dat zal nagaan en de Kamer daarover een brief zal sturen en dat mevrouw Laaper mede aan de hand daarvan kan beoordelen of zij aanleiding ziet om op dit punt wetswijziging te bepleiten.

Mevrouw Laaper (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn toezeggingen en houd de motie aan tot na de brief.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Laaper stel ik voor, haar motie (28684, nr. 270) van de agenda af te voeren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de antwoorden. Ik dank ook de leden voor de werkelijk buitengewoon beknopte wijze van vergaderen, waardoor wij weer terug op schema zijn en ik meteen kan doorgaan met het volgende debat.

Naar boven