Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister van Financiën over de DSB Bank (31371, nr. 278).

De voorzitter:

Ik wijs erop dat bij dit VAO het kerstregime geldt.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Ik heb twee moties over de DSB-affaire.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het faillissement van de DSB Bank tot op de bodem uitgezocht dient te worden;

constaterende dat de toezichthouders de voormalige DSB-bestuurders en -commissarissen opnieuw toetsen en dat een commissie (Scheltema) een onderzoek doet naar het faillissement van de DSB Bank;

constaterende dat de minister niet voornemens is, volledige openheid van zaken te geven betreffende de uitkomsten van deze onderzoeken;

verzoekt de regering, alle informatie omtrent deze onderzoeken met de Kamer te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Tony van Dijck. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 292(31371).

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. De tweede motie dienen wij in, omdat wij de onderste steen boven willen aangaande het faillissement van de DSB Bank.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

besluit, een parlementaire enquête te houden naar het faillissement van de DSB Bank waarbij alle betrokkenen onder ede kunnen worden gehoord,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Tony van Dijck. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 293(31371).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Bos:

Voorzitter. Via u dank aan de heer Van Dijck. Ik wil kort iets zeggen over de twee moties en een korte opmerking maken naar aanleiding van dit onderwerp.

De tweede motie van de heer Van Dijck betreft een parlementaire enquête. Daar gaat de regering niet over. Daar spreek ik mij dus ook niet over uit.

In de eerste motie wordt geconstateerd, wat ons betreft zonder reden en in ieder geval voorbarig, dat wij niet voornemens zouden zijn om volledige openheid van zaken te geven betreffende de uitkomsten van deze onderzoeken. Ons voornemen is, in tegenstelling tot wat in deze motie staat, om juist maximale openheid te betrachten over wat in de onderzoeken naar voren komt. Ik heb de Kamer meermalen toegezegd dat ik wat dat betreft de grenzen van mijn mogelijkheden op dit gebied nadrukkelijk zal opzoeken, omdat het echt een kwestie is van openbaar, tenzij. Om die reden wil ik de motie ontraden.

Mijn andere opmerking maak ik, omdat ik liever heb dat de Kamer het van mij hoort dan op een andere manier. Ik kan mededelen dat het oriënterend feitenonderzoek van de Rijksrecherche naar het zogeheten DSB-lek is afgerond. Ik ben daarover gisteren via de minister van Justitie geïnformeerd. Ik zal de Kamer op zeer korte termijn ook een brief sturen met de globale inhoud van het rapport en de conclusies. Er kunnen, omdat het de Rijksrecherche betreft, elementen van vertrouwelijkheid aan de orde zijn, maar ook daar is mijn uitgangspunt maximale openbaarheid, tenzij het echt niet anders kan. Ik kan al wel zeggen wat de hoofdconclusies zijn uit het oriënterend feitenonderzoek van de Rijksrecherche.

De eerste hoofdconclusie is dat de groep van personen die op zondagavond 11 oktober op de hoogte was van het aanstaande verzoek van DNB aan de rechtbank om de noodregeling in werking te laten treden dan wel met redenen de aanvraag van die noodregeling kon vermoeden, volgens de Rijksrecherche groter was dan 500 personen, onder wie ongeveer 10 personen bij het ministerie van Financiën. De tweede hoofdconclusie uit dit oriënterend feitenonderzoek is dat niet duidelijk is geworden wie er informatie heeft gelekt. De derde hoofdconclusie is dat de hoofdofficier van justitie, naar ik aanneem mede vanwege het heel grote getal van 500, geen aanknopingspunten ziet voor verder strafrechtelijk onderzoek. Zoals gezegd zullen wij op zo kort mogelijke termijn een brief over deze zaak aan de Kamer sturen met daarin, voor zover de wet mij dat toelaat, zo veel mogelijk informatie uit de rapportage van de Rijksrecherche. Uiteraard zullen wij dan ook ingaan op een aantal vragen die dit oproept, vooral de vraag of het te vermijden was geweest dat zoveel mensen op de hoogte waren. De Kamer begrijpt dat ik dit ook zal moeten overleggen met de Nederlandsche Bank. Die was daar immers in eerste instantie verantwoordelijk voor.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Volgens ons schiet het onderzoek van de commissie-Scheltema gigantisch tekort, omdat de commissie geen mensen onder ede kon horen en mensen niet kon verplichten om mee te werken aan het onderzoek. Als de minister geen openheid van zaken geeft, kunnen wij heel moeilijk beoordelen in hoeverre mensen vrijwillig hebben meegewerkt en in hoeverre mensen de waarheid hebben gesproken. Vandaar dat ik volledige openheid van zaken wil, zodat de Kamer kan beoordelen of dat "onafhankelijke onderzoek" voldoende waarborg geeft om de conclusies die worden getrokken te kunnen staven.

Minister Bos:

Dat begrijp ik en dat ben ik ten principale met de heer Van Dijck eens. Ook mijn uitgangspunt is volledige openheid. Ik heb al gezegd dat ik de grenzen van de wet daarbij nadrukkelijk opzoek. Omdat het een failliete instelling is, kan dat, zelfs met alle strenge geheimhoudingsclausules uit de Wet op het financieel toezicht, altijd wat makkelijker dan bij een instelling die nog "in leven" is. Ook voor mij is het uitgangspunt zo veel mogelijk openheid. Dan kan de Kamer zich daarna zelf een oordeel vormen over de vraag of dat genoeg is of niet. Ik ga helemaal niet over de vraag of de Kamer een enquête wil of niet.

Mevrouw Vos (PvdA):

Komt in het onderzoek van de Rijksrecherche ook het mailtje naar het uitzendbureau nog aan de orde, of is sec naar het uitlekken van informatie gekeken?

Minister Bos:

Ik weet op dit moment niets meer dan de drie conclusies die ik net heb meegedeeld. Ik denk te weten dat ook dit soort zaken – alles wat in de kranten is gesuggereerd over de manier waarop informatie is verspreid en "lekken" zouden kunnen zijn ontstaan – bij het onderzoek is betrokken Daar zou dit dus bij moeten horen. Mede om die reden wil ik de Kamer op zo kort mogelijke termijn met een brief informeren. Omdat het rapport nu op het ministerie is beland en het gevaar bestaat dat de Kamer het op de een of andere manier toch hoort – over "lekken" gesproken! – leek het mij wel zo correct om het de Kamer nu gewoon te vertellen in plaats van dat zij het op een andere manier hoort.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Prettig dat de minister ons vandaag deze mededeling doet. Ik vraag de minister of hij ons vandaag een brief kan doen toekomen, zodat wij daarover morgen een debat met elkaar kunnen hebben om hierover duidelijkheid te krijgen. Wij gaan drie weken met reces en ik wens dit niet boven de markt te laten hangen.

Minister Bos:

Ik zal kijken wat ik kan doen. Ik heb gezegd: op zo kort mogelijke termijn. Er is echter geen man over boord als dit niet morgen of overmorgen gebeurt, want het gaat over het verleden en niet over een zaak die ons op dit moment boven het hoofd hangt. Ik zal daarover met de Rijksrecherche zelf moeten spreken, want zoals gezegd zijn de rapporten van de Rijksrecherche in essentie vertrouwelijk. Ik begrijp goed welk belang de Kamer erbij heeft dat hierover zo veel mogelijk openbaar wordt; dat belang deel ik. Vandaag ben ik de hele dag met de Kamer in debat over andere dingen, maar ik zal kijken wat ik kan doen.

De heer Weekers (VVD):

Mijn vraag slaat op hetzelfde. Ik zou graag vandaag nog dat rapport krijgen om er morgen met de minister over te spreken. De minister heeft gezegd dat het over het verleden gaat. Ik teken daarbij aan dat hij er ook op heeft gewezen dat het OM niet tot vervolging overgaat vanwege het grote aantal mensen dat die zondag op de hoogte is gebracht. Ik vind dat wij dit wel met elkaar moeten bespreken, want wij kunnen het hier niet zomaar bij laten.

Minister Bos:

Zoals de heer Weekers weet, is het principe van een liberale rechtsstaat dat het Openbaar Ministerie zelf, zonder inmenging van de politiek, beslist wie er vervolgd wordt. Aan dat liberale principe wil ik me maar houden. Dat doet verder niets af aan het feit dat ik het met de heer Weekers eens ben dat de Kamer zo snel mogelijk over de relevante informatie moet beschikken. Ik zal gewoon mijn best doen. Daarbij heb ik, zoals gezegd, minstens een hobbel te overkomen en dat is de vertrouwelijkheid van een onderzoek van de Rijksrecherche. Ik zal dat gevecht aangaan op basis van dezelfde intentie als de heer Weekers.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De moties die tijdens dit VAO zijn ingediend, zullen donderdag in stemming worden gebracht.

Naar boven