Vragen van het lid Azough aan de minister van Justitie over het bericht "Politie wil speciale milieurechter".

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Bodemfraude, giflozingen en illegale afvaltransporten zijn allemaal vormen van milieucriminaliteit waar veel te weinig aan wordt gedaan. De afgelopen jaren heeft GroenLinks voortdurend gehamerd op het belang van een strikte aanpak van milieucriminaliteit, omdat wij het uiteindelijk letterlijk op ons bord krijgen. Wij kunnen ons die lakse houding niet meer veroorloven, want het zijn geen relatief onschuldige praktijken. Het gaat niet om een flesje slaolie door de gootsteen. Het gaat om grote hoeveelheden afval, om grote bedragen die daarmee worden verdiend en om grootschalige internationale criminaliteit. Vandaag stelde de Raad van Korpschefs bij monde van korpschef Wijbenga voor om naast speciale milieuteams bij de politie, 480 rechercheurs die milieu in hun portefeuille hebben, te zorgen voor in milieucriminaliteit gespecialiseerde strafrechters. Daaraan is een groot gebrek. Veel van dit soort zaken zijn technisch enorm complex en juridisch te specifiek voor algemene rechters. Hierdoor wordt frauderen met afvalstoffen dikwijls aangezien voor een milieuongeval.

Ik heb een aantal vragen voor de minister. Is de minister het met mij eens dat milieucriminaliteit een complex fenomeen is waarvoor scherpe kennis van zaken nodig is? Wat vindt de minister ervan dat in de huidige strafrechtpraktijk zware milieufraude soms wordt afgedaan als economisch delict, met als gevolg een boete hier en daar? Is de minister het eens met een aantal korpschefs dat de handhaving van milieudelicten veel intensiever en met meer kennis van zaken moet gebeuren, zoals wij ook hebben geconstateerd en geconcludeerd bij financieel-economische fraude? Tot slot wil ik weten wat de minister vindt van het pleidooi van korpschef Wijbenga en de Raad van Korpschefs om te komen tot meer gespecialiseerde strafrechters voor milieucriminaliteit, zoals er ook milieurechercheurs en milieuofficieren zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat er absoluut geen verschil van inzicht bestaat tussen mevrouw Azough en mij over de ernst van milieucriminaliteit en de noodzaak van een consequente en professionele inzet op dit terrein. Ik mag verwijzen naar een uitgebreide brief die ik de Kamer op 24 juni van dit jaar heb gestuurd, waarin ik ben ingegaan op het belang van de aanpak van milieucriminaliteit, op professionele inzet daarbij en op de inzet in de hele keten van de strafrechtshandhaving bij politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak. Daarover zijn wij het helemaal eens. Degenen die denken dat milieucriminaliteit een minder belangrijk soort van criminaliteit is, vergissen zich. Ik wijs in dit verband ook op de internationale dimensies die soms eigen zijn aan milieucriminaliteit. Dat is een van de redenen waarom wij ons daarvoor ook in het kader van de justitie- en politiesamenwerking van de Europese Unie inzetten. Iets dat wij onlangs nog hebben gedaan bij het overleg over het nieuwe werkprogramma voor de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en het ontnemen van criminele winsten. Dat is zeker ook van belang voor de aanpak van de milieucriminaliteit. Dat is ook in Nederland het geval. De wijzigingen die wij hebben voorgesteld op het punt van het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel zijn mede van belang voor de aanpak van de milieucriminaliteit. Een wetsvoorstel hierover is bij de Kamer in behandeling. Men weet hoezeer ik mij verheug op de behandeling daarvan!

Een en ander vereist, zoals ook blijkt uit mijn brief van 24 juni, dat zich daarvoor gespecialiseerde mensen inzetten bij politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak. De eerste twee vragen van mevrouw Azough kan ik dus kortweg met ja beantwoorden.

De suggestie van korpschef Wijbenga voor gespecialiseerde rechters is een heel waardevolle. Er zijn een paar manieren waarop wij ervoor kunnen zorgen dat milieustrafzaken door goed opgeleide rechters worden berecht. Natuurlijk kunnen eenvoudige milieuzaken worden afgedaan door de gewone strafkamer. Er zijn echter zulke complexe milieuzaken dat daarvoor specialismen nodig zijn. Dat kan in de kern van de zaak op twee manieren. Enerzijds door daarvoor speciaal rechters aan te wijzen met ervaring, die ook aanvullende opleiding krijgen. Anderzijds kan het door het inrichten van expertisecentra. Het een sluit het ander ook niet uit. Op beide manieren kunnen wij ervoor zorgen dat milieustrafzaken professioneel worden behandeld. Ik zal deze suggestie van de heer Wijbenga graag nader bespreken met de Raad voor de rechtspraak. Het past in ieder geval ook in de keuze die wij hebben gemaakt bij de rechterlijke indeling van Nederland. Om voldoende specialismen te hebben, moeten wij werken met grotere arrondissementen met meer zetels. Vandaar ook het voorstel voor de gerechtelijke kaart dat ik aan de Kamer heb voorgelegd. Dat wijst in dezelfde richting.

Milieuhandhaving geschiedt ook langs bestuursrechtelijke weg. Ik kan daarover iets vertellen uit mijn vorige functie, die van voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Die heeft sinds vele jaren een gespecialiseerde kamer voor milieuzaken. Ik heb daarvan zes jaar deel mogen uitmaken, onder de leiding van een van de meest gerenommeerde juristen op het gebied van het milieurecht, de heer Drupsteen. Die behandelt, gespecialiseerd, de milieurechtelijke zaken, inclusief de bestuursrechtelijke handhaving.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben ontzettend blij met dit antwoord. De minister geeft in zekere zin GroenLinks op alle punten gelijk. Dat betekent, aangezien de minister onderdeel is geweest van de milieukamer van de Raad van State, dat die ervoor gaat zorgen dat er een speciale milieukamer komt voor het strafrecht. Dat hoor ik in zijn antwoord. Hij wil de zaak op twee manieren regelen. Ten eerste met een speciaal expertisecentrum, dat er overigens al is. Mijn fractie vindt dat gewoonweg onvoldoende. Ten tweede komt de minister met een milieukamer voor het strafrecht. Ik complimenteer hem daarmee.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw Azough heeft heel goed begrepen dat onze doelstellingen perfect overeenstemmen. Ik heb echter niet gezegd dat er aparte milieukamers komen. Er zijn kamers voor strafzaken, enkelvoudige en meervoudige. Voor complexe milieuzaken komen er gespecialiseerde rechters op het gebied van milieustrafzaken aan te pas. Of dat in de organisatie van de rechtbank betekent dat er een extra sector komt? Nee, dat moeten wij natuurlijk niet doen. De kamers uit de strafrechtsectoren die milieuzaken behandelen, mogen van mij echter milieukamers worden genoemd. Ik vind dat best. Mij gaat het om het realiseren van het doel. Ik heb al gezegd welke middelen ik daarvoor inzet.

De heer Heerts (PvdA):

Als er milieukamers komen, moeten er ook buurtkamers komen. Dat behandelen wij nu echter niet. De minister zei dat wij al bezig zijn met de gerechtelijke kaart. Dat debat moeten wij echter nog voeren. Het gaat mij om de volgende twee punten. Ten eerste: op hoeveel plekken zou dit specialisme volgens de minister ook in de rechtspraak kunnen plaatsvinden? Ten tweede: we hebben de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke aanpak. Komt de kennis op dit terrein in de toekomst ook in de regionale informatie- en expertisecentra terecht?

Minister Hirsch Ballin:

In de expertisecentra is uiteraard ook de milieurechtspraak aan de orde. Dan de buurtkamers van de heer Heerts. Het lijkt haast op de huiskamerdealers, maar daarmee houdt zich een andere specialist uit de PvdA-fractie mee bezig. Het kabinet werkt toe naar een indeling van Nederland in elf arrondissementen met elf rechtbanken. Zij krijgen waar nodig meerdere zetels per arrondissement. Die rechtbanken zullen Nederland dus ook bedienen op het gebied van de milieurechtspraak. Wij zullen daarover spreken als wij de gerechtelijke kaart bespreken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik dank de minister omdat hij de noodzaak van een goede milieuaanpak onderkent. Ik wil allereerst het volgende vragen: hoe zit het met de capaciteit, de opsporing en de handhaving? Vorig jaar heeft scheidend officier Craemer van het Functioneel Parket daarover iets gezegd. Daarnaast is er een rapport en heeft de minister een brief geschreven. Wat is nu de stand van zaken?

Dan mijn tweede vraag. Scheidend officier Craemer van het Functioneel Parket sprak ook expliciet over de handel in wilde dieren als onderdeel van de milieucriminaliteit. Ik wil graag van de minister weten: wat is zijn oordeel over het functioneren van het Cites-verdrag en zou daar niet meer expertise en capaciteit op gezet moeten worden?

Minister Hirsch Ballin:

Volgens mij is het bij het Cites-verdrag vooral een kwestie van opsporing. Op het moment dat een diersoort, die niet internationaal verhandeld mag worden, wordt aangetroffen en in beslag genomen, is dat op zichzelf geen ingewikkelde milieuzaak. Dan komt het er vooral op aan dat de douane en de intelligence effectiever zijn bij de aanpak van het internationale vervoer van beschermde diersoorten.

Dan het pleidooi van de heer Biezeveld. Hij is wat mij betreft een zeer ervaren officier van justitie op het gebied van milieuhandhaving. De heer Biezeveld heeft zich ook achter het pleidooi geschaard voor specialisatie van de rechtspraak op dit terrein. Binnen het OM is die specialisatie al lang gerealiseerd en hij is daarvan een uitnemend voorbeeld. Het gaat dus om een versterking in de hele keten van de strafrechtshandhaving. Dat is ook het onderwerp van mijn brief van 24 juni jongstleden die ik al citeerde.

De heer Poppe (SP):

De minister zegt dat het gaat om een versterking in de hele keten van de rechtshandhaving. Toch hoor ik uit de wereld van de handhavers, zowel van de milieupolitie als andere inspectiediensten, dat zij met steeds minder mensen meer moeten doen. Als zij één zaak goed aanpakken, moeten zij vijf andere zaken laten liggen. Natuurlijk moet er, als een zaak voor de rechter komt, een rechter zijn die gespecialiseerd is en van wanten weet. Dat zijn wij gelukkig met elkaar eens. Als echter in het voortraject blijkt dat van de vijf criminelen er eigenlijk maar één goed vervolgd kan worden, dan schiet dat niet op en is dat onvoldoende. De minister had het over het hele traject en mijn vraag is dus: zal de minister de handhaving versterken? De buitengewoon opsporingsambtenaren verdwijnen bijvoorbeeld als sneeuw voor de zon in de buitengebieden. Zal de minister ervoor zorgen dat, als de politie en andere inspectiediensten optreden, zij geen andere zaken moeten laten liggen die even ernstig zijn omdat zij geen mankracht hebben? Ik wil dan natuurlijk ook nog weten hoe hij dat zal gaan doen.

Minister Hirsch Ballin:

De heer Poppe wijst op de buitengewoon opsporingsambtenaren. Dat is inderdaad een belangrijke groep bij de gespecialiseerde opsporing. Ik wil hun taken verbreden en daarover heb ik de Kamer ook bericht. Met die bredere taakstelling van de buitengewone opsporingsambtenaren zullen de boa's, zoals ze kortweg worden genoemd, niet te verwarren met de wellicht onder het Cites-verdrag vallende boa constrictor, daarin een rol spelen. Het gaat echter ook om de gewone politie. Ik heb de Kamer in mijn brief van 24 juni jongstleden, die ik nogmaals noem, geschreven dat de politie het Politiemilieuplan 2011 onverkort zal uitvoeren. Met ingang van 1 januari 2010 zal de politie de NMP-gelden voor 480 politiemensen volledig inzetten voor de milieuhandhaving. Dit betekent dat er executief 475 mensen worden ingezet en dat er 5 mensen worden ingezet voor de opleiding van nieuwe politiemensen die hiermee kunnen werken. Voor deze politietaak worden dus specifiek mensen en middelen ingezet op de manier die ik in mijn brief heb omschreven.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de antwoorden.

Naar boven