Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 85, pagina 6651-6657 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 85, pagina 6651-6657 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van diverse wetten op de beleidsterreinen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken en leemten, alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard (31750).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Van Heugten (CDA):
Voorzitter. Met dit wetsvoorstel worden een aantal geconstateerde wetstechnische gebreken hersteld. Dat laat zien hoe complex en omvangrijk VROM-wetgeving is, want ondanks een lange voorbereiding, een uitgebreide behandeling van de Wet ruimtelijke ordening en de speciale invoeringswet blijken correcties hier en daar toch nog noodzakelijk.
In het verslag heeft de CDA-fractie gesuggereerd om bij deze herstelwet een correctie op artikel 3.36b van de WRO mee te nemen. Destijds werd bij de behandeling van de Grondexploitatiewet in het parlement een amendement van de leden Verdaas, Knops en Lenards aangenomen, waarmee het, onder voorwaarden, mogelijk is gemaakt om sneller een onteigeningsprocedure te starten. Het amendement hield in dat meteen na het vaststellen van een bestemmingsplan, projectplan of exploitatieplan, een dagvaarding kan worden verzonden om een onteigeningsprocedure te starten. De onteigening zelf kan pas worden geëffectueerd – dat wil zeggen het inschrijven van het vonnis van de rechtbank in de openbare registers – nadat het betreffende bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.
Bij de Invoeringswet WRO is aan dit artikel echter een voorwaarde toegevoegd, namelijk dat de dagvaarding pas kan worden verstuurd voor zover geen beroep is ingesteld met betrekking tot de in het bestemmingsplan begrepen grond waarover de dagvaarding gaat. Het CDA constateert nu dat door het simpelweg instellen van beroep, de start van de onteigeningsprocedure alsnog kan worden tegengehouden en vertraagd; zulks terwijl de rechten van degene tegen wie de onteigening wordt gestart, naar de mening van de CDA-fractie voldoende zijn beschermd, omdat de effectuering van een eventueel uitgesproken onteigeningsvonnis wordt opgeschort totdat het desbetreffende plan onherroepelijk is.
In haar antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag concludeert de minister dat de onteigeningsprocedure sneller kan zijn dan de beroepsprocedure tegen een bestemmingsplan, waardoor mogelijk een onteigeningsbesluit blijft hangen en moet worden teruggedraaid als in beroep zou blijken dat het bestemmingsplan niet standhoudt. Er wordt gesteld dat een onteigeningsprocedure in de regel negen maanden duurt en de beroepsafhandeling van het bestemmingsplan negen maanden, dan wel twaalf maanden indien op grond van artikel 3.4 WRO wordt onteigend.
Tegenover het genoemde mogelijke juridisch nadeel – dat doet zich dus niet in alle gevallen voor – staat het voordeel dat de procedurele doorlooptijd aanmerkelijk wordt versneld. Door de procedure van onteigening en beroepsafhandeling parallel te laten verlopen en niet na elkaar, wordt een tijdwinst van maar liefst negen maanden behaald. In een tijd waarin we praten over de versnelling van doorlooptijden van ontwikkelingen en projecten is dat voor de CDA-fractie zwaarwegend. De vraag is daarom of er een alternatief is, waarbij wel de tijdwinst wordt behaald, maar het geconstateerde mogelijke juridische nadeel wordt voorkomen of verminderd.
De CDA-fractie is van mening dat het alternatief er is en dat deze herstelwet een geëigende gelegenheid is om deze wettelijke correctie mee te nemen. In eerste instantie leek het er overigens op dat de Onteigeningswet hierin zelf al voorziet, want in de onteigeningsprocedure moet een Koninklijk Besluit worden genomen, waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen. De gemeenteraad neemt hiertoe een goedkeuringsbesluit, dat door het KB wordt goedgekeurd. Als het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is, wordt volgens vaste kroonjurisprudentie bij dat besluit een ontbindende en opschortende voorwaarde verplicht gesteld ter bescherming van de rechten van de grondeigenaar. Dit geldt ook voor een aanwijzingsbesluit ten name van de provincie en, idem dito, indien ten name van het Rijk wordt onteigend ten behoeve van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. Dat is, indien artikel 3.36b WRO van toepassing is, altijd het geval.
Zo te zien lijkt het er dus op dat in de onteigeningsprocedure zelf al is voorzien in de mogelijke ontbinding en/of opschorting, indien later het bijbehorende bestemmingsplanbesluit wordt opgeschort of vernietigd. Maar juristen geven aan dat dit niet helemaal waterdicht is en dat het beter is om expliciet in de Wet ruimtelijke ordening op te nemen dat de rechter geen uitspraak in onteigening kan doen zolang er een beroepsprocedure geldt tegen het onderliggende bestemmingsplan, projectbesluit of inpassingsplan. Daarom stellen de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD voor om bij amendement twee zaken in artikel 336b van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen. Enerzijds stellen zij voor om de opschortende werking van de onteigeningsprocedure ongedaan te maken door de zinsnede in lid 1 onder b te laten vervallen: "... en voor zover er geen beroep is ingesteld met betrekking tot de in het betrokken plan begrepen grond waarop de dagvaarding betrekking heeft." Anderzijds stellen zij voor om lid 2 en 3 van dat artikel samen te voegen en in een nieuwe tekst onomwonden vast te leggen dat de rechter in de onteigeningsprocedure niet eerder uitspraak kan doen dan nadat is vastgesteld dat het bestemmingsplan, het inpassingsplan of het projectbesluit dat ten grondslag ligt aan de onteigening, onherroepelijk is geworden. Dit moet bij de Raad van State gecheckt worden. Hedenmorgen heeft de fractie van het CDA dit amendement samen met de fracties van de PvdA en de VVD ingediend. Hiermee worden dus twee doelen gediend. In de bestemmingsplanprocedure waarbij onteigening het gevolg kan zijn, kan simpelweg door het instellen van beroep geen onnodige vertraging meer optreden doordat beide procedures, onteigening en afronding van de beroepsprocedure, parallel worden geschakeld. Nu is juridisch wel goed afgedicht dat er geen onuitvoerbare onteigeningsvonnissen blijven hangen op het moment dat in het beroep het onderliggende besluit sneuvelt.
Ik ben benieuwd of dit de oplossing is die de minister in gedachten had, gelet op haar opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag die inhoudt dat naar haar mening uiteindelijk een definitieve regeling van deze materie in de Onteigeningswet de voorkeur verdient. Graag hoor ik wat de reactie van de minister is op dit amendement.
De CDA-fractie is tevreden over het feit dat ook de beheersverordening kan worden vastgesteld, zonder dat daaraan voorafgaand een bestemmingsplan van kracht is geweest. Dat maakt toepassing van de beheersverordening logischer en toegankelijker. Dank dat dit inmiddels is geregeld.
Bij de schriftelijke inbreng heeft de CDA-fractie gevraagd op welke termijn het voornemen bestaat om een AMvB op te stellen waarin wordt bepaald in welke gevallen een kennisgeving voor een kleine of een eenvoudige bodemsanering achterwege kan blijven. Meestal is de bodemsanering dan al uitgevoerd voordat de kennisgeving verstuurd kan worden. Het betreft immers een kleine, eenvoudige sanering. In het antwoord van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag staat dat een en ander dit jaar zo spoedig mogelijk zal worden opgepakt. Dat is naar ons idee een vaag antwoord. Kan de AMvB voor 1 augustus gereed zijn? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?
Mevrouw Neppérus (VVD):
Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel heeft een heel lange titel. Als er een wetsvoorstel wordt voorgelegd nadat de basiswet al is vastgesteld, wordt er eigenlijk gesproken van een veegwet. Dat klinkt wat oneerbiedig, vooral tegenover de wetgevingsambtenaren die dat wetsvoorstel gemaakt hebben en natuurlijk ook tegenover de verantwoordelijk minister. Het is echter wel de werkelijkheid, dus ik zal in het vervolg spreken over "de veegwet".
Het eerste punt dat voor mij van belang is, is dat van de beheersverordening. Evenals de SP-fractie, heeft de VVD-fractie aandacht gevraagd voor het feit dat dit een goed en praktisch instrument is. Wij hebben verzocht om dat enigszins te verruimen. Ik ben dan ook blij dat de minister daarop is ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag en in het wijzigingsvoorstel. Daarvoor dank ik haar, want wij denken echt dat een en ander daardoor beter kan werken.
Het tweede punt – de heer Van Heugten sprak daar ook over – is het amendement dat in de Kamer een breed draagvlak had. Het werd namelijk ingediend door de fracties van de PvdA, het CDA en de VVD. Dat heeft tot doel om ervoor te zorgen dat de onteigeningsprocedure sneller verloopt. Er moet weliswaar sprake zijn van rechtsbescherming en rechtszekerheid, maar men moet verder kunnen met plannen. Niet iedereen in de Kamer heeft meteen gezien dat die zaken niet in de invoeringswet stonden. Een collega van een andere fractie schudt nu zijn hoofd. Wij zagen dat toen allemaal niet, maar gelukkig waren er gemeenten en provincies die ons wakker hielden en ons op dat spoor zetten. Er is de afgelopen tijd aardig wat over gediscussieerd, ook tussen "echte" juristen. Als je in zo'n discussie zit, denk je: waar liggen die stukken? Wat mij betreft is er nu een praktische oplossing met het inmiddels ingediende amendement. Ik hoor graag hoe de minister daartegen aankijkt.
Ik kom bij mijn laatste punt. In de wetgeving over de ruimtelijke ordening gebeurt decentraal wat kan en centraal wat moet. Daarover zal ik niet in discussie gaan, maar wel op het punt van de doorzettingsmacht, van zowel de minister als de provincie. Dat die doorzettingsmacht er is, is een goede zaak. Inmiddels heb ik begrepen dat als de minister daarvan gebruikmaakt, de Kamer daarover achteraf praat. Als een gedeputeerde van een provincie dit wil, moet hij dat echter eerst aankondigen en voorstellen. Pas daarna zal het in de staten worden besloten, waardoor er tijd verstrijkt waarin transacties met grond kunnen plaatsvinden. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Linhard, die haar maidenspeech zal houden. Dit betekent dat zij kan genieten van het feit dat niemand haar mag interrumperen.
Mevrouw Linhard (PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik heb begrepen dat het bij een maidenspeech de bedoeling is dat je ook een heel klein stukje over jezelf zegt. Dat zal ik bij dezen doen.
Hoedenhaute-couture. Zo'n 90 jaar geleden kwam mijn grootvader vanuit Roemenië naar Nederland. Onderweg in België pikte hij mijn grootmoeder op. Dat ging in die tijd nog zo: je pikte je vrouw op. Binnen een paar jaar begonnen ze samen een hoedenwinkeltje in Amsterdam. Amsterdam was in die tijd een gastvrije stad. Ze voelden zich welkom, ze maakten gebruik van de ruimte voor creatief ondernemerschap en ze richtten een familiebedrijf op.
Ik ben de derde generatie in het familiebedrijf en een derdegeneratie-immigrant. Eigenlijk ben ik thuis in de winkel of in de vertegenwoordigende functies die ik de afgelopen jaren heb mogen doen, vooral voor de kleinere ondernemers. Ik ben altijd bezig geweest met het leggen van verbanden, tussen generaties, tussen culturen, tussen overtuigingen, tussen belangen. Volgens mij zijn de afstanden in ons kleine land toch wat kleiner dan we af en toe plegen te denken.
Het zal een jaartje of vier geleden zijn geweest dat ik, gevoed door de vragen van die ondernemers, de telefoon pakte en hier in de Tweede Kamer terechtkwam bij, inmiddels mijn collega's, Staf Depla en Pauline Smeets. Uit dat ene telefoontje bleek dat de afstand heel klein was. Daarom sta ik nu ook hier, door dat ene telefoontje.
Verleden week waren er wat persberichten naar aanleiding van mijn beëdiging. In het huisblad van een van onze coalitiegenoten stond: "Van paskamer naar Tweede Kamer." Duidelijke taal en een mooie introductie. Mijn inzet als werkgever is dat je niet te beroerd moet zijn om de bezem op te pakken. Ik zal dus proberen om deze veegwet er vlot doorheen te trekken.
In de korte tijd dat ik mij heb ingelezen, heb ik gezien dat het gaat om de consistentie, duidelijkheid van de overheid en het minimaliseren van vertraging, uiteraard met behoud van zorgvuldigheid. Daaraan draagt het amendement van collega Van Heugten toe bij. Het doet ook recht aan het amendement van mijn gewaardeerde voorganger Verdaas. Hem heb ik tijdens de lunch nog even mogen spreken.
Ik heb nog twee vragen. De eerste ligt in het verlengde van wat mijn andere collega vroeg. Hij stuitte op het verschil in publicatieplicht in voorbereidingsbesluiten tussen de verschillende overheden: gemeenten niet en provincies wel. Ik herhaal dus een beetje de vraag van mijn voorganger; ik weet niet of dat mag. Verder ben ik een nieuwkomer en daarom ben ik heel erg nieuwsgierig naar de geluiden in het land over deze nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die nu een jaar in werking is.
De voorzitter:
Aan mij is de grote eer om u als eerste te feliciteren. Ik vind het wel heel bijzonder – ik zal nog een stukje aan uw biografie toevoegen – dat wij op dezelfde school hebben gezeten. Dat is toch altijd leuk: twee leerlingen van één school die beiden in de Kamer zitten. Het gaat om een school in Amsterdam-West, Slotervaart. Het zij gezegd. Ik feliciteer u van harte. Ik geef de collega's nu de gelegenheid om u te feliciteren.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Van Leeuwen (SP):
Voorzitter. Ik heb nooit geweten dat de Partij van de Arbeid zo'n snelle sollicitatieprocedure voor Kamerleden had: één telefoontje. Dat is dan wel een telefoontje met de juiste mensen, maar dan is het ook gelijk geregeld. Van harte welkom in dit gezelschap, mevrouw Linhard.
Voorzitter. Ik bedank de minister voor de aanpassing van de wet op het punt van de beheersverordening. Die maakt de zaak eenvoudiger en kan ertoe bijdragen dat actualisering van bestemmingsplannen nu de aandacht krijgt die zij verdient. Vasthouden aan de eis dat een bestemmingsplan niet ouder dan vijf jaar mag zijn alvorens een beheersverordening kan worden toegepast, zorgt immers voor dubbel werk. Dat wordt nu voorkomen.
Een beheersverordening heeft als kern dat er geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen. Ik heb hierover wel een vraag. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat het aan de gemeente is om een afweging te maken tussen financieel voordeel en betrokkenheid van de burgers. Volgens de SP is dit een gezochte tegenstelling, want met een beheersverordening wordt niets anders gedaan dan het behoud van het bestaande regelen. Bovendien kan een gemeente die zijn burgers serieus neemt, ook op andere wijze die betrokkenheid organiseren zonder dat daarbij sprake is van een wettelijke plicht. Graag krijg ik een reactie van de minister op deze zinsnede.
Aan de onteigeningsprocedure hebben mijn voorgangers al veel woorden gewijd, dus ik zal mijn bijdrage een beetje inkorten. De minister heeft een hoop woorden nodig om uit te leggen dat zij in feite het amendement-Verdaas c.s. niet uitvoert. Zij houdt vast aan het moment waarop een bestemmingsplan onherroepelijk is, voordat er sprake kan zijn van een dagvaarding, en dat na minnelijk overleg. Bij de goedkeuring van een onteigeningsbesluit geldt nog steeds de ontbindende en opschortende voorwaarde van een onherroepelijk bestemmingsplan. Zolang dat er niet is, kan de noodzaak tot onteigening worden aangevochten. Het amendement-Verdaas. c.s. had tijdwinst tot doel.
Daarnaast kan onteigening worden ingezet om grondspeculatie te voorkomen, net zoals de Wet voorkeursrecht gemeenten. Het is wel zo slim om eerst het voorkeursrecht te vestigen, maar voor een onteigeningsprocedure is dat niet verplicht. Het laat dus de mogelijkheid open om grond alsnog aan derden te verkopen: aan speculanten en ontwikkelaars. Zij hebben vaak wel de mogelijkheid om tot realisatie van een en ander over te gaan, waardoor de grond voor onteigening letterlijk en figuurlijk wegvalt. Ziet de minister daarin geen extra aanleiding om toch de onteigeningsprocedure vervroegd mogelijk te maken? De minister ziet wel mogelijkheden om zowel de rechtszekerheid als de rechtsbescherming beter te regelen om vaart te maken bij de onteigeningsprocedure. Dat kan echter niet meer worden betrokken bij deze nota van wijziging. De Onteigeningswet zal moeten worden aangepast. Waarom kan het daarbij wel en hierbij niet? Als dat wordt aangepast in de Onteigeningswet, wanneer dan? De SP-fractie vindt namelijk dat daar enige haast mee is gemoeid.
Dan kom ik op de geluidshinder. De toets aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder is bepalend voor de toegestane bebouwing in een bestemmingsplangebied. Neem bijvoorbeeld een school. Als het fietshok aan de achterkant van het gebouw de toets doorstaat, moet de gemeente een bouwaanvraag honoreren, ook als de leslokalen aan de voorkant aan de snelweg liggen. Dat wordt nu omslachtig opgelost door in een bestemmingsplan een onderscheid te maken tussen geluidsgevoelige en -ongevoelige gedeelten van een school. Het is veel eenvoudiger als het hele gebouw aan de grenswaarden moet voldoen. Er moet dus gewoon niet worden gebouwd op een lawaailocatie. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
De vergadering wordt van 16.07 uur tot 16.15 uur geschorst.
Minister Cramer:
Voorzitter. Wij hebben het inderdaad over een veegwet. Dat is een onparlementair woord voor een aantal belangrijke wijzigingen van met name de nieuwe WRO. Het is belangrijk dat wij deze wijzigingen even heel goed bespreken, want het is een heel ingewikkelde wet en wij moeten een en ander goed met elkaar regelen.
Ik ga eerst in op het punt dat de heer Van Heugten naar voren bracht over onteigening. Hij ging daarbij in op een amendement dat hij samen met mevrouw Linhard en mevrouw Neppérus heeft ingediend naar aanleiding ook van een amendement dat in 2006 door de heer Verdaas is ingediend. Laat ik vooropstellen dat ik het met de indieners volledig eens ben dat wij de onteigeningsprocedures moeten versnellen. Dat beogen wij ook. Het is mogelijk door een verdergaande parallelschakeling van de verschillende procedures. Ik heb het dan over de dagvaarding en over de bestemmingsplanprocedure. Vervroeging van de dagvaarding in de civielrechtelijke procedure is inderdaad mogelijk, conform hetgeen in het amendement van de heer Verdaas uit 2006 stond. In dat amendement werd een waarborg ingebouwd om te voorkomen dat onteigening kan plaatsvinden terwijl het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is. Die waarborg bestond daarin dat het onteigeningsvonnis van de rechtbank pas kon worden ingeschreven nadat het bestemmingsplan onherroepelijk was geworden. Nadien heeft de Raad van State vraagtekens gezet bij de constructie van het amendement vanwege de rechtszekerheid en de rechtsbescherming. Dat heeft geleid tot een aantal beperkingen in het huidige artikel, waardoor een vroege dagvaarding niet altijd mogelijk is.
De beperkingen stuiten nu ook op kritiek van de kant van de Kamer. Ik heb daarvoor alle begrip. De vroege dagvaarding moet in alle gevallen mogelijk zijn. Aan de eis van rechtszekerheid en rechtsbescherming komt het amendement tegemoet, doordat daarin wordt vastgelegd dat de rechtbank het onteigeningsvonnis pas kan uitspreken als het bestemmingsplan onherroepelijk is. Dat lijkt mij een heel goede gedachte. Daarmee wordt voorkomen dat het vonnis in de lucht komt te zweven als het bestemmingsplan onderuitgaat. Vergeleken met een koppeling aan de inschrijving van het vonnis zal dit in de praktijk leiden tot niet meer dan een week extra proceduretijd. Dan is de zaak qua rechtszekerheid en rechtsbescherming goed geregeld. Wat dat betreft is de vergelijking met de onteigeningsprocedure voor rijksinfrastructuur interessant. In de uit 1993 daterende Tracéwet is gekozen voor een koppeling aan de inschrijving van het vonnis. In de Waterwet is gekozen voor een koppeling met het uitspreken van het vonnis. Het amendement dat de Kamer heeft ingediend volgt heel duidelijk de Waterwet. Dit alles brengt mij tot de conclusie dat ik welwillend sta tegenover het amendement. Het oordeel daarover laat ik dan ook aan de Kamer over.
De heer Van Leeuwen (SP):
Betekent dit dat hetgeen u in de nota naar aanleiding van het verslag hebt geschreven, namelijk dat u een en ander gaat regelen in de Onteigeningswet, hiermee komt te vervallen? Want dit wordt nu gewoon in de WRO opgenomen.
Minister Cramer:
Inderdaad, als dit amendement wordt aangenomen, wordt het een onderdeel van de nieuwe WRO.
Dan was er nog een vraag van de heer Van Heugten, namelijk wanneer de kennisgeving van een melding uniforme sanering achterwege kan worden gelaten, ook en met name voor de simpele gevallen. Het streven is om deze AMvB liefst zo snel mogelijk in werking te laten treden, maar het zal toch per 1 januari 2010 worden. De zaak is complexer dan zij ogenschijnlijk lijkt, want het zijn weliswaar simpele saneringsoperaties, maar desalniettemin kost goede wetgeving voorbereiden toch enige tijd.
Mevrouw Neppérus heeft het ingediende amendement ondersteund en heeft gevraagd waarom de doorzettingsbevoegdheid van het inpassingsplan van de provincie en van het Rijk verschillend zijn geregeld. Zij vroeg hoe dit mogelijk is en wees erop dat een provinciaal inpassingsplan geschiedt door provinciale staten, terwijl bij een rijksinpassingsplan niet uw Kamer maar de minister van VROM aan zet is. De keuze van de wetgever om provinciale staten aan te wijzen als orgaan voor het vaststellen van algemeen verbindende regels – wat een inpassingsplan immers is – heeft te maken met de toedeling van taken en rollen op provinciaal niveau, zoals in de Provinciewet is geregeld. De keuze daartoe is ook identiek als het gaat om bestemmingsplannen en de rol van de gemeenteraad ten opzichte van het college van B en W. Op rijksniveau kennen wij reeds lange tijd een staatsrechtelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen parlement en regering, die niet geheel vergelijkbaar is. Dat is het punt waarop mevrouw Neppérus doelt. Een van de kenmerken is dat de uitvoering van rijksbeleid, ook als het om materiële regelgeving gaat, in beginsel ligt bij de regering. Bij de keuze om de bevoegdheid tot het vaststellen van een rijksinpassingsplan aan de minister, en niet aan de Staten-Generaal, toe te kennen, is met dat beginsel dus ook aangesloten. Kort en goed komt het erop neer dat het op rijksniveau de minister is en niet uw Kamer, terwijl het op andere niveaus provinciale staten zijn en niet het college van gedeputeerde staten.
Mevrouw Neppérus (VVD):
De minister heeft een mooie uitleg gegeven, maar het blijft voor mij toch nog een beetje het punt dat dit verschil kan leiden tot vertraging in het geval van de provincie. Dat kan ook betekenen dat mensen bijvoorbeeld al grondposities verwerven.
Minister Cramer:
Nee, in principe niet. Dit heeft meer betrekking op die besluiten, die je natuurlijk ook kunt laten sporen met hetgeen ik zojuist heb toegelicht.
Mevrouw Neppérus (VVD):
Een gedeputeerde, het dagelijks bestuur van de provincie, maakt bekend dat men dit wil doen. Vervolgens zullen de staten moeten besluiten. Daar zit een tijdsspanne tussen.
Minister Cramer:
Dat klopt. Dat was ook een vraag die mevrouw Linhard had gesteld, waarom een voorbereidingsbesluit niet gelijk ingaat op het moment van het nemen van het besluit. De tijdsruimte die ligt tussen het besluit en de formele bekendmaking geeft projectontwikkelaars de gelegenheid om nog snel te handelen. Dit is in de praktijk eigenlijk niet het geval. Dat zal ik u toelichten. De hoofdregel van de Algemene wet bestuursrecht is dat een besluit niet eerder in werking kan treden dan na bekendmaking. Dus je zult altijd eerst bekend moeten maken. De bekendmaking geschiedt ook volgens de Awb door publicatie van het besluit in een dagblad of langs elektronische weg. Het uitgangspunt bij de totstandkoming van de WRO was dat zoveel als maar enigszins mogelijk was gespoord kon worden met de Algemene wet bestuursrecht. Die lijn is ook gevolgd bij het voorbereidingsbesluit. De regeling is dus identiek aan die welke gold onder de oude Wro. Ten aanzien van de vraag of er veel tijdsruimte tussen zit, merk ik op dat het nemen van het voorbereidingsbesluit en het bekendmaken daarvan in de praktijk nog niet tot problemen heeft geleid. Het aanvragen van een vergunning of kopen van grond zijn geen zaken die je in een tijdspanne van pakweg 24 uur voor elkaar kunt krijgen. Dit is dus niet aan de orde.
De voorzitter:
Mevrouw Neppérus, tot slot.
Mevrouw Neppérus (VVD):
De minister doet nu alsof het allemaal binnen 24 uur gebeurt. Als ik de gang van zaken in de provincies zie, is sprake van langere termijnen. Provinciale Staten komen niet elke dag bijeen. Ik hoor er wel opmerkingen van provincies over. Het zou dus misschien goed zijn wanneer de minister er met gedeputeerden RO over zou willen praten wanneer zij hen ontmoet. Ik hoor wel signalen over vertraging. Zij zegt deze niet te hebben gehoord. Wellicht is de minister bereid er nog eens met de provincies over te praten.
Minister Cramer:
Ik spreek hierover regelmatig met de provincies. Zij geven toe dat zij altijd de bevoegdheid hebben om een voorkeursrecht te vestigen om speculatie te voorkomen. De zorgen die mevrouw Neppérus heeft over de tijdspanne die er tussen zit, kunnen altijd worden weggenomen door gebruik te maken van de mogelijkheid om snel in te grijpen.
Mevrouw Neppérus (VVD):
Toch nog één opmerking. Ik blijf andere signalen horen. Ik zal tegen de mensen van de provincies zeggen dat zij contact opnemen met de minister. Dat lijkt mij dan het handigste.
Mevrouw Linhard (PvdA):
Bij het voorbereidingsbesluit van de gemeente geldt dit niet. Hoe kan het in die gevallen dan wel anders gaan?
Minister Cramer:
U bedoelt in de zin van dat de geschetste procedure niet wordt gevolgd? Dat is mij niet bekend. Je moet altijd eerst een kennisgeving doen voordat je een besluit kunt nemen. Daar zit altijd een tijdspanne tussen. Ook een gemeente kan het voorkeursrecht toepassen.
De heer Van Leeuwen (SP):
In mijn bijdrage heb ik ook aandacht gevraagd voor dit punt. Een voorbereidingsbesluit is niet verplicht om een onteigeningsprocedure te starten. Het is wel zo slim om het te doen om speculanten buiten de deur te houden. Maar het gebeurt niet altijd. De minister stelt in haar antwoord dat grondverkopen, de vervreemding van grond, niet binnen 24 uur kunnen zijn geregeld. Ik verzeker haar dat het binnen een uurtje geregeld is. Het kan heel snel gaan. Het amendement is leuk en aardig, maar het blijft de vraag hoe wij op gemeentelijk en provinciaal niveau kunnen voorkomen dat – om het maar eens dramatisch uit te drukken – het grootkapitaal zijn slag slaat in de kleine tijd die verstrijkt tussen de bekendmaking van het besluit en de goedkeuring door de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten.
Minister Cramer:
Het antwoord op die vraag is een herhaling van wat ik zojuist zei. Met het amendement dat door de Kamer is ingediend, kunnen wij de onteigeningsprocedure vervroegen. Dat doen wij dus al. Het lijkt mij niet noodzakelijk om een en ander nóg meer te vervroegen. Speculatie kunnen wij tegengaan met behulp van het voorkeursrecht. Verder bestaan er mogelijkheden in bredere zin in het kader van de Wet op het financieel toezicht. Met de instrumenten die gemeenten en provincies ter beschikking hebben, kunnen zij dit wel degelijk onder controle houden. Zij moeten er wel bovenop zitten.
Hiermee heb ik ook antwoord gegeven op een vraag van mevrouw Linhard die aansloot bij de opmerking van mevrouw Neppérus. Mevrouw Linhard vroeg ook naar de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met de nieuwe WRO. Wij zijn met die nieuwe wet nu bijna een jaar aan de slag. Men is vooral positief over het feit dat de verdeling van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden over gemeenten, provincies en Rijk veel duidelijker is. Wij zorgen ervoor dat er vooraf helderheid is. Daardoor gaat men elkaar minder achteraf controleren. Wel moet er in het kader van de nieuwe WRO nog een aantal zaken worden geregeld. Ik denk in dit verband aan de AMvB Ruimte en de doorwerking daarvan in provinciale verordeningen. Daaraan wordt nog hard gewerkt. Het voorstel voor de eerste tranche van de AMvB Ruimte zullen wij vlak voor de zomer naar de Kamer sturen. Naar ik aanneem, zal het voorstel direct na de zomer in behandeling worden genomen. Op verzoek van de Eerste Kamer heb ik het Planbureau voor de Leefomgeving expliciet gevraagd om de ervaringen met de nieuwe WRO goed te monitoren. Deze monitoring is al in gang gezet. Op deze manier houden wij een vinger aan de pols en kunnen wij beoordelen of daadwerkelijk wordt gerealiseerd wat wij beogen met de nieuwe WRO.
De vraag van de heer Van Leeuwen over speculatie heb ik eigenlijk al beantwoord. Verder heeft hij gevraagd of de beheersverordening de burger niet benadeelt. De verordening maakt nieuwe ontwikkelingen onmogelijk. De heer Van Leeuwen sprak zelf in dit verband over een omzetting. Dit betekent dat de beheersverordening voor de burger in principe niet tot een verandering van de situatie leidt. Er is niets mis mee als een gemeente kiest voor een "goedkope" verordening. Daarmee zet zij de zaak namelijk een-op-een om. Als er veranderingen in het bestemmingsplan worden aangebracht, heeft de burger wel degelijk een stem; daarin heeft de heer Van Leeuwen gelijk.
De heer Van Leeuwen heeft verder gevraagd waarom de zaken rond geluid zo ingewikkeld zijn geregeld. Hij had het over een school met een schuurtje langs de snelweg. Wij hebben al eerder met de Kamer over de Wet geluidhinder van gedachten gewisseld. Daarbij zijn ook scholen en zelfs buiten spelende kinderen ter sprake gekomen. De heer Boelhouwer heeft hierover destijds een motie ingediend waarmee wij aan de slag zijn gegaan. De huidige Wet geluidhinder komt tegemoet aan de wens van de heer Van Leeuwen. Soms wordt een heel gebouw als geluidsgevoelig aangemerkt en kan het niet worden gerealiseerd, omdat een klein stukje geluidsgevoelig is. Deze wijziging gaat uit van een efficiënt ruimtegebruik en kostenbesparing en beperkt de geluidsgevoeligheid tot het stukje van het gebouw waar die aan de orde is.
De heer Van Heugten (CDA):
Voorzitter. Ik wens mijn nieuwe collega, mevrouw Linhard, erg veel succes bij haar werk in de Tweede Kamer.
Ik dank de minister voor haar beantwoording en haar positieve opstelling jegens het amendement. Zij gaf duidelijk aan dat wat beoogd wordt, haar steun heeft, en dat het amendement uitvoerbaar is. Ik ben blij dat te horen, want dan kunnen wij het na stemming onderdeel laten uitmaken van de veegwet.
Ik ben wel een beetje teleurgesteld in het antwoord van de minister op de vraag wanneer wij voor kleine bodemsaneringen de kennisgevingsprocedure kunnen vereenvoudigen of achterwege laten. Het lijkt inderdaad een klein punt, maar ik weet dat soms ook grote projecten waarbij een kleine bodemsanering aan de orde is, last kunnen hebben van dit soort kleine perikelen. Ik snap dat er zorgvuldige wetgeving aan te pas komt en dat de voorbereiding van de AMvB de nodige tijd kost, maar ik doe toch een klemmend beroep op de minister om het eerder dan 1 januari aanstaande te kunnen laten plaatsvinden. Elke maand dat het eerder kan is meegenomen.
Mevrouw Neppérus (VVD):
Voorzitter. Ik heb begrepen dat mevrouw Linhard een snelle sollicitatieprocedure had. Zij heeft ook al heel snel haar maidenspeech mogen houden. Ik complimenteer haar daarmee en wens haar verder veel succes!
Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ik ben blij met de positieve reactie op het amendement. Ik zit nog wel met het punt van de doorzettingsmacht, gelet op de verschillende geluiden die ik heb gehoord. Ik bepleit dat de minister dit punt in het eerstvolgende overleg met de provincies nog eens bespreekt en daarover aan de Kamer rapporteert.
De heer Van Leeuwen (SP):
Voorzitter. Ik was vorige week met een aantal hier aanwezige collega's bij het Groene Hart Overleg in Woerden. Daar hebben wij ook kort gesproken over speculaties rond posities van gemeenten en dergelijke. Ik vermoed, of weet eigenlijk wel zeker, dat de Onteigeningswet en de Wet voorkeursrecht gemeenten dat niet kunnen voorkomen. Wij zullen hier echter nader over spreken, want er staat nog het nodige op de agenda.
Ik kom te spreken over de geluidszonering. Als een gedeelte van bijvoorbeeld een schoolgebouw geen geluidsgevoelige kenmerken heeft, kan het hele gebouw gebouwd worden. Dat gaat mij wat te ver. Ik dien daarom een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door het bij de akoestische beoordeling onderscheid maken in geluidsgevoelige en geluidsongevoelige gedeelten van gebouwen op het niveau van het bestemmingsplan leidt tot kostenbesparing en het gewenste efficiënte ruimtegebruik;
overwegende dat als het onderscheid gevoelig-ongevoelig niet op bestemmingsplanniveau wordt gemaakt de gemeente verplicht is een bouwaanvraag te honoreren, ook als daarin geluidsgevoelige gebouwdelen voorkomen op zeer lawaaiige locaties;
overwegende dat door deze omissie mensen ook in geluidsgevoelige gedeelten van die gebouwen ongewenst bloot komen te staan aan geluidsoverlast;
verzoekt de regering, de wet zodanig aan te passen dat, ook als dit onderscheid niet op niveau van bestemmingsplan is gemaakt, geluidsgevoelige onderdelen van gebouwen niet binnen overschrijdingsgebieden kunnen worden gebouwd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Leeuwen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12(31750).
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Cramer:
Voorzitter. Ik weet niet of het gebruikelijk is dat ik mevrouw Linhard ook officieel feliciteer, maar ik doe het toch.
De voorzitter:
Dat is altijd aardig.
Minister Cramer:
Precies, maar ik weet niet wat de gebruiken zijn.
De voorzitter:
Ik eigenlijk ook niet.
Minister Cramer:
Anders gaan wij maar tegen de gebruiken in.
De voorzitter:
Of maken wij nieuwe gebruiken.
Minister Cramer:
Voorzitter. Het was een mooie maidenspeech waarvan ik vele achtergronden herken, omdat wij in Slotervaart op school hebben gezeten en ook in de confectie hebben gewerkt. Wij delen dus al veel dingen. Wij zijn tevens lid van dezelfde partij dus dat moet dan wel goed gaan.
De heer Van Heugten vroeg enigszins korzelig of het niet wat sneller kan. Ik wil wel toezeggen dat wij proberen dat toch wat sneller te doen dan 1 januari. Er moet immers tempo worden gemaakt; dat zegt het kabinet ook. Laten wij dan ook ervoor zorgen dat wij het iets versnellen. Ik kan niet toezeggen dat ik het meteen in september gereed heb, maar ik wil wel proberen om het zo veel mogelijk te versnellen en ik wil zeker ervoor zorgen dat het 1 december voor elkaar is. Maar liever wil ik het nog sneller gereed hebben.
De heer Van Heugten (CDA):
Het was niet mijn bedoeling om korzelig te zijn tegenover de minister. Ik waardeer het namelijk dat zij dit punt überhaupt wil regelen. Ik heb een kort punt ter achtergrond van dit feit. Vaak wordt in een bouwwerk of in een ontwikkeling geconstateerd dat er sprake is van bodemverontreiniging. Vaak is die al opgeruimd voordat de dag voorbij is, maar formeel gezien moet een hele procedure voor de sanering worden opgestart. Voor lopende werkzaamheden biedt dit een uitkomst en daarom dring ik erop aan. Wij komen het nu vaak tegen en het kan worden opgelost. Als het goed kan worden opgelost: hoe eerder, hoe liever. Dank aan de minister dat zij dit overneemt.
Minister Cramer:
Ik heb toegezegd dat ik alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat wij datgene wat mogelijk is, zo spoedig mogelijk voor elkaar krijgen.
Voorzitter. Ik ga in op het punt van mevrouw Neppérus. Het is jammer dat dit overleg niet gisteren heeft plaatsgevonden, want ik heb gisteravond met alle gedeputeerden voor RO, weliswaar wat informeel, van gedachten gewisseld. Dit punt had ik prima kunnen inbrengen. Ik zie hen echter binnenkort weer en zal dan het punt van mevrouw Neppérus inbrengen. Ik zal het antwoord dan terugkoppelen aan de Kamer, want wij komen natuurlijk niet veel verder als de Kamer daar verder niets meer over hoort.
Ten slotte kom ik op het punt van de heer Van Leeuwen over geluid. Ik zit hier een beetje mee. Ik heb in eerste termijn duidelijk antwoord gegeven op de vraag hoe het in de huidige Wet geluidhinder is geregeld. In het Activiteitenbesluit hebben wij juist weer andere zaken geregeld. Dat maakt het verzoek van de heer Van Leeuwen nodeloos complex. Daarom ontraad ik aanneming van zijn motie. Ik wil zijn punt wel degelijk in acht nemen, maar niet op de door hem voorgestelde wijze. Zoals ik al eerder zei, lopen er ook in het kader van het NSL discussies over geluidshinder. Door alles zo met elkaar te verbinden, wordt het te ingewikkeld. Dit soort zaken moet geregeld worden in het Activiteitenbesluit en het NSL en niet via de door de heer Van Leeuwen voorgestelde procedure.
Voorzitter. Hiermee heb ik antwoord gegeven op de in tweede termijn gestelde vragen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor haar beantwoording.
Over het wetsvoorstel en de motie zal volgende week dinsdag worden gestemd.
De vergadering wordt van 16.45 uur tot 19.30 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20082009-6651-6657.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.