Vragen van het lid Heemelaar aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat een christelijke school een homoseksuele leraar heeft geschorst.

De heer Heemelaar (GroenLinks):

Voorzitter. Vorige week was ik in Riga bij de gay pride, die dankzij veel strijd doorgang kon vinden. Ook in Nederland blijkt nog veel werk te verzetten voor de mensenrechten van homo's. In Riga kwam het nieuws door dat een homoseksuele docent in de gemeente Epe op non-actief is gesteld vanwege het enkele feit dat hij "zijn vriend en partner heeft ontmoet en dat zij het voornemen hebben voortaan samen door het leven te gaan en daar ook openlijk voor uit te komen". Ik citeer uit de brief van school aan de ouders.

Het is wrang dat dit een paar dagen voor de internationale dag tegen de homofobie en een paar weken na het verzenden van de brief van minister Plasterk aan de schoolbesturen bekend wordt. In zijn brief stelt dat minister dat het klip en klaar is dat het niet kan wat in Epe is gebeurd. Er is sprake van verboden onderscheid op grond van burgerlijke staat en homoseksuele gerichtheid. Ik wil hierover de volgende vragen aan de minister stellen.

Is hij van mening dat het onverteerbaar is dat een docent enkel en alleen omdat hij voortaan met zijn vriend door het leven gaat, op non-actief wordt gesteld? Deelt hij, sterker nog, mijn mening dat scholen die dit doen, handelen in strijd met de Wet op de gelijke behandeling? Vindt ook de minister dat dit voorbeeld aantoont dat het bestaan van de enkelefeitconstructie te veel ruimte geeft aan scholen om homoseksuele leraren te weigeren? Is hij bereid om alles op alles te zetten nog voor de zomer een wetswijzigingsvoorstel in te dienen?

Minister Plasterk:

Voorzitter. De eerste vraag van de geachte afgevaardigde biedt mij de gelegenheid om door op de algemene vraag instemmend te antwoorden, nog eens in herinnering te roepen dat het enkele feit dat iemand homo is en een homorelatie heeft, daarmee samenwoont dan wel getrouwd is, geen grond mag zijn om betrokkene te ontslaan. De heer Heemelaar stelde de vraag in algemene zin. Ik geef hem ook in algemene zin een antwoord.

Ik geef ook antwoord op een vraag die de heer Heemelaar niet heeft gesteld, namelijk of er in dit geval sprake van was. De vraag van de heer Heemelaar bevat deze vraag wellicht impliciet. Het oordeel hierover past mij niet. Of in een individueel geval sprake is van wat de Algemene wet gelijke behandeling onder het enkele feit verstaat, moet per keer beoordeeld worden door de Commissie Gelijke Behandeling. Wel zal iemand dit moeten voorleggen aan de Commissie Gelijke Behandeling. Als er verschil van mening bestaat tussen een personeelslid en een werkgever over deze kwestie, kan de benadeelde, het personeelslid, zich wenden tot de Commissie Gelijke Behandeling en overigens ook tot de rechter. Uit de publiciteit heb ik begrepen dat dit op dit moment niet het geval is. Een betrokkene die in overleg is met de werkgever zal dus niet die rechtsgang kiezen.

Dan nog zijn er verschillende manieren om te bekijken of een individuele situatie valt onder de algemene regel die ik zojuist besproken heb. De ene zou kunnen zijn dat de school zich wendt tot de Commissie Gelijke Behandeling. Zij kan vragen of haar aanpak past binnen de kaders van de Algemene wet gelijke behandeling. Deze vraag stellen is een serieuze mogelijkheid. Ik wil wijzen op een tweede mogelijkheid, omdat ik deze niet eerder gehoord heb en omdat deze wellicht interessant is. Ik citeer uit de brief waaruit de heer Heemelaar zojuist ook citeerde. Deze brief is door het schoolbestuur gestuurd naar alle ouders van de school. Daarin staan de volgende twee zinnen: "Het dagelijks bestuur heeft aangegeven de keuze van persoon X te respecteren, maar dat de keuze voor hun relatievorm op gespannen voet staat met de grondslag en doelstelling van de school waarmee hij als leerkracht heeft ingestemd. Hierdoor zal de arbeidsverhouding die bestaat tussen X en onze School met de Bijbel niet gecontinueerd kunnen worden."

Nu is het volgende aan de orde. Voor zover het betrekking heeft op deze persoon X, is het aan persoon X om te beoordelen of hij – het gaat om een man – dit aan de Commissie Gelijke Behandeling of aan de rechter wil voorleggen. Een ander kan dit niet doen, omdat de wet stelt dat als een ander dit aanhangig zou maken, dit wordt gemeld bij de betrokkene. Als de betrokkene schriftelijk bezwaar maakt tegen het vragen van een advies, wordt er geen advies gegeven. Het zou echter kunnen dat in de zinnen die ik zojuist voorlas, meer opgesloten ligt dan alleen een oordeel over dit individuele geval. Met name het woord "hierdoor" zou met zich mee kunnen brengen dat het personeelsbeleid in algemene zin uit de doeken wordt gedaan. Dan komt aan de orde wat in artikel 12 van de Algemene wet gelijke behandeling staat. Daarin staat een opsomming van wie allemaal naar de Commissie Gelijke Behandeling kunnen gaan: de benadeelde, de school, de rechter en de ondernemingsraad. In lid E staat: "Een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of stichting, die in overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van diegenen in wier bescherming deze wet, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen of artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek beoogt te voorzien". Als deze zinsnede een algemene strekking zou hebben voor het personeelsbeleid op die school – voor zover ik deze ten eerste in de brief correct heb geciteerd en deze ten tweede correct in de publiciteit is gekomen – dan komt de vraag in beeld of dat niet door een organisatie zoals een vakbond of het COC aan de commissie zou kunnen worden voorgelegd. Dan zal blijken of dat onder de strekking van die wet valt.

De heer Heemelaar (GroenLinks):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn creatieve oplossing. Het COC en de vakbonden kunnen mogelijk als partij worden gehoord. Op zich ben ik blij met dit antwoord, maar het ontslaat de minister niet van zijn verantwoordelijkheid om zelf hier meer politieke duidelijkheid te bieden. De vraag wat de minister zelf kan bijdragen aan een scherper beeld, blijft namelijk overeind.

De minister heeft in zijn antwoord duidelijk gesteld dat deze kwestie een publieke zaak is, anders had hij niet opgeroepen dat, omdat het een individuele zaak overstijgt, ook andere partijen zich ermee moeten gaan bemoeien. Wat is echter het standpunt van de minister? Hoe snel kunnen wij van die wet afkomen? Hoe snel moeten wij eigenlijk daarmee zijn? Sommige schoolbesturen blijven namelijk mogelijkheden zien in de enkelefeitconstructie om leraren te discrimineren.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Ik had inderdaad de tweede vraag van de geachte afgevaardigde nog niet beantwoord. Hij zei dat deze casus laat zien dat de enkelefeitconstructie te veel ruimte laat. In mijn antwoord impliceerde ik echter wel dat ik daarvan niet op voorhand overtuigd ben. Het moet namelijk nog blijken wat de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling en, eventueel, de rechter zouden zijn als de zaak aan hen zou worden voorgelegd.

Ik heb bovendien niet gezegd dat deze zaak de individuele casus overstijgt; ik heb dat in vragende zin aan de Kamer voorgelegd. Ik heb dus gezegd dat het zo zou kunnen zijn en dat in dat geval – dat is niet aan mij ter beoordeling – de Commissie Gelijke Behandeling zou kunnen besluiten om zo'n verzoek om advies in behandeling te nemen. Uiteindelijk is ook dat ter beoordeling van de commissie en niet van de politiek, de Kamer noch ik.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De minister heeft enkele interessante suggesties gedaan.

Wil hij overwegen om wat dwingender op te treden, zodat scholen een mogelijke strijdigheid met de Algemene wet gelijke behandeling altijd moeten voorleggen? Op die manier wordt het onmogelijk gemaakt dat men voor een eventuele melding afhankelijk is van het eigen initiatief van de school, maar wordt deze daartoe gedwongen.

De Raad van State zal kijken naar de evaluatie van de werking van de Algemene wet gelijke behandeling. Wanneer mag de Kamer dat advies en de kabinetsreactie daarop verwachten?

Ten slotte wil ik bij dit vragenuurtje wel zeggen dat mijn fractie al werkt aan een initiatiefwetsvoorstel om voor de zomer in ieder geval de Algemene wet gelijke behandeling aan te passen, teneinde de onduidelijkheid weg te nemen. Wat in deze zaak precies aan de hand is, kan ik ook nog niet beoordelen. Op dit moment creëert het echter direct en indirect onduidelijkheid en daar moeten wij een eind aan maken. Mijn fractie vindt dat de enkelefeitconstructie uit de wet moet worden verwijderd.

Minister Plasterk:

Voorzitter. De heer Van der Ham heeft drie punten gemaakt, waarvan ik de derde als een mededeling beschouw. Er resteren dus twee vragen. Ten eerste vroeg de heer Van der Ham of ik scholen kan dwingen om gevallen voor te leggen aan de Commissie Gelijke Behandeling. Mijn antwoord daarop is dat daarvoor geen rechtsgrond bestaat; ik kan dus niet dwingend optreden.

De tweede vraag had betrekking op het advies van de Raad van State. De regering heeft het advies inmiddels ontvangen. Dit vertrouwelijk advies aan het kabinet valt onder de portefeuille van de minister van BZK. Ik kan niet zeggen wanneer het advies besproken wordt binnen het kabinet en wanneer dat leidt tot een kabinetsstandpunt aan de Kamer.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Vorige week gaf minister Rouvoet in een toespraak aan dat aantasting van de vrijheid van onderwijs voor hem zo'n principiële zaak is dat hij bereid is binnen het kabinet de discussie daarover aan te gaan. Dat verklaart het langdradig en nietszeggend antwoord van deze minister.

Minister Plasterk:

Nou ...

De heer Dibi (GroenLinks):

Wat zegt u nu eigenlijk tegen leerlingen die worstelen met hun gevoelens, op bijvoorbeeld zo'n school in Emst? Zegt u dat docenten homoseksueel mogen zijn, maar daarvoor niet openlijk mogen uitkomen? Dit is een publieke zaak en ik vind het belangrijk dat de minister een publieke norm vestigt. Wat is uw boodschap? Een Kamermeerderheid vindt dat docenten openlijk mogen uitkomen voor hun homoseksuele geaardheid. Vindt de minister dat ook?

Minister Plasterk:

Natuurlijk vindt de minister dat ook! Ik heb net een handreiking aan alle scholen gestuurd. Daarin staat dat docenten openlijk mogen uitkomen voor hun seksuele geaardheid, zoals ook in de Algemene wet gelijke behandeling is opgenomen. Het punt waarover wij hier met elkaar spreken, betreft het feit dat als in een individuele casus een ontslagprocedure loopt en iemand vindt dat hij is ontslagen om het enkele feit dat hij een homoseksuele relatie heeft, het die persoon vrij staat om bij de Commissie Gelijke Behandeling tegen die beslissing bezwaar aan te tekenen. In voorkomende gevallen zijn dergelijke bezwaren vaak gegrond verklaard. Het hangt dus van de individuele casus af. Ik heb de Kamer een nota voorgelegd met de titel Gewoon homo zijn; natuurlijk vind ik dat gewoon.

De heer Van der Vlies (SGP):

Een bestuur heeft het recht om een personeelsbeleid te voeren, maar heeft zich natuurlijk wel te oriënteren op de grenzen die de wet daaraan stelt. Mijn fractie vindt, voor zover dat te overzien is, dat het bestuur in samenspraak met de betrokkene, het personeel en de omgeving, inclusief ouders, zorgvuldig heeft gehandeld. Is de minister dat met mij eens? Als dan uit de brief wordt geciteerd, en een scharnierfunctie wordt toegekend aan het woordje "hierdoor", zou het ook zinvol zijn om de direct daaropvolgende zin te citeren, waarin staat dat het in gezamenlijkheid en met beider instemming zo is neergeschreven. Het is dus geen eenzijdige zaak; dat zou eerder conflicteren met bepaalde interpretaties van de wet dan wanneer het van twee kanten komt. Is de minister bereid dat te onderkennen en te bevestigen dat het is zoals ik het probeer te zeggen?

Minister Plasterk:

De heer Van der Vlies vraagt mijn oordeel over deze individuele casus. Hij krijgt hetzelfde antwoord als de heer Dibi: het is niet aan mij om in een individueel geval te oordelen of zorgvuldig is gehandeld. Dat zou de Commissie Gelijke Behandeling kunnen beoordelen, dat is de instantie die daarvoor is aangewezen. Ik heb daar zojuist naar verwezen. Als de Kamer het belangrijk vindt om een oordeel over deze casus te hebben, en het schoolbestuur vindt dat ook, dan is het veruit de eenvoudigste weg dat het schoolbestuur de casus aan de CGB voorlegt. Ik heb overigens gezegd dat er voor belangenorganisaties zoals een vakbond of het COC wellicht ook een andere manier is om de casus voor te leggen, maar dat slechts indien mijn lezing juist is dat de betreffende zinsnede uit de brief een algemene strekking heeft. De heer Van der Vlies vraagt verder of het feit dat de betrokken leraar de brief heeft onderschreven iets aan de zaak toe- of afdoet. Dat is niet het geval, want het is ook de opvatting van het schoolbestuur. Als men met de opvatting zoals die hier is weergegeven, zegt dat het enkele feit van het hebben van een homoseksuele relatie voldoende reden is om de aanstelling niet te continueren, dan is het aan de CGB om te concluderen of dat binnen de grenzen van de Algemene wet gelijke behandeling valt.

De heer Anker (ChristenUnie):

In dit debat heeft men de neiging om iets op te leggen aan scholen. Het is echter belangrijk om de positie van het schoolbestuur scherp in het oog te houden. Volgens mij gaat het bestuur zelf over de mensen die het aanneemt, uiteraard behoudens zijn verantwoordelijk voor de wet, dus ook voor de AWGB. Is de minister dat met mij eens?

Minister Plasterk:

Dat is volledig correct. Scholen gaan zelf over wie ze aannemen, behoudens de grenzen die door de wet, bijvoorbeeld de AWGB, worden gesteld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Scholen mogen homoseksuele leraren niet discrimineren. Dat zegt de SP en dat zegt u ook. U bent zelfs een actief voorvechter van dit standpunt, want u stuurt brieven naar scholen om ze daarop te wijzen. Het komt dan niet heel sterk over als wij een week later horen dat een school een homoseksuele leraar op non-actief zet, en u hier tamelijk formeel zegt dat u daar niet over gaat. Ik zou zeggen: of u keurt hier het beleid van de school af, of u geeft mij een voorbeeld waarin een school terecht een leraar op non-actief zet vanwege zijn seksuele geaardheid, wat onacceptabel is.

Minister Plasterk:

Ik verwijs niet op formele grond naar de CGB. Die is door de Kamer ingesteld om over individuele gevallen te oordelen. Ik ga nu af op wat in de krant lees. Wie zegt mij dat de brief waar ik zojuist uit citeerde, een letterlijke weergave van die brief is geweest? Ik heb dat voorbehoud ook gemaakt. Ik heb gezegd dat ik ervan uitging dat het een correcte weergave is. Ik ben niet Kapitein Speurneus die dat allemaal gaat naspeuren. Het is uiteindelijk de CGB die in een individueel geval onderzoekt wat er precies aan de hand is. Nogmaals, ik roep het schoolbestuur op om het geval aan de commissie voor te leggen, zodat wij daarover een uitspraak krijgen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

In een individueel geval moet de Commissie Gelijke Behandeling oordelen, in een algemeen geval moeten de wetgever en de medewetgever oordelen of wetten soms in zich dragen dat mensen ze anders kunnen uitleggen dan ze bedoeld zijn. In dit geval zijn er al vele voorbeelden van en dit is nu het zoveelste voorbeeld. Kan de minister eindelijk hardop zeggen dat de enkelefeitconstructie zoals tot nu toe in de wet staat, te veel onduidelijkheid oplevert en dat deze er zo snel mogelijk uit moet?

Minister Plasterk:

Dezelfde vraag is eerder gesteld en ik geef dus ook hetzelfde antwoord. Er moet nog blijken – dat hangt af van wat de Commissie Gelijke Behandeling hiervan vindt – of de wet werkelijk ruimte biedt voor hetgeen hier aan de orde is geweest. Dat is helemaal niet vanzelfsprekend. Mevrouw Van Miltenburg zegt dat wel, maar het staat niet vast. Integendeel.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik kom terug op het antwoord dat de minister heeft gegeven over het advies van de Raad van State. Wij wachten daar al best lang op. De minister geeft aan dat het advies bij het kabinet binnen is, maar dat het nog vertrouwelijk is. Kan hij hieraan toch geen termijn koppelen wanneer wij dat advies met de kabinetsreactie krijgen? Ik begrijp dat de minister moet overleggen met zijn collega van BZK, maar ik zou het zeer op prijs stellen als wij hiervoor een termijn kunnen afspreken.

Minister Plasterk:

Dat kan ik mij voorstellen. U zult dat met de minister van BZK moeten doen, want zij heeft gelijke behandeling in haar portefeuille.

Mevrouw Jonker (CDA):

Ik vind het zo lastig aan deze discussie dat deze zo ongelofelijk persoonlijk is voor degene om wie het gaat. In de brief staat dat het ook voor die persoon een enorme inwendige worsteling is geweest. Ik vind het daarom iets gênants hebben om hier op dit moment daarover te spreken. Ik begrijp echter de politieke context hiervan. De homoseksuele leraar heeft zijn rechten en de school ook. Om te voorkomen dat wij lang blijven speculeren: is de minister in de gelegenheid om voor het debat van 19 juni over homo-emancipatie meer feitelijke informatie over deze zaak aan de Kamer te sturen? Dan weten wij in elk geval waarover wij met elkaar praten.

Minister Plasterk:

Juist omdat ik het met mevrouw Jonker eens ben dat het voor een individueel persoon wellicht niet plezierig is dat de Kamer zich buigt over een situatie die betrokkene geprobeerd heeft vertrouwelijk te houden, ben ik niet geneigd om de Kamer daarover meer informatie te sturen. Dat is niet aan mij.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Deze minister zou een voorbeeld kunnen nemen aan staatssecretaris Van Bijsterveldt, die wij zojuist hier hebben gehad. Prachtig! Wat een adequaat optreden! Deze minister zegt dan: ik wil geen speurneus zijn, ik ga daar niet achteraan! De Commissie Gelijke Behandeling, die constant naar voren wordt geschoven als een soort schaamlap voor deze minister, als een soort excuustruus ...

Minister Plasterk:

Helemaal niet!

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Natuurlijk wel, schei toch uit! Dit is gewoon discriminatie.

Minister Plasterk:

Maar als dat zo is ...

(geroffel op bankjes)

De voorzitter:

Mevrouw Verdonk heeft het woord.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De minister schuift de Commissie Gelijke Behandeling constant als een soort excuustruus naar voren. Er is maar één mogelijkheid: de minister zegt gewoon dat dit discriminatie van een homoseksuele leraar is, dat dit in Nederland niet hoort en dat hij dit nu gaat aanpakken.

(geroffel op bankjes)

Minister Plasterk:

Mevrouw Verdonk en ook de heer Pechtold, die op zijn bankje roffelt, zijn beiden minister geweest. Zij weten dat niet de regering oordeelt over een strafbaar feit – discriminatie is immers een strafbaar feit – maar een rechter. Ik geef alle kaders daarvoor. In de publiciteit heb ik in dit verband een nieuwe mogelijkheid gehoord. Ik geef organisaties die voor homorechten opkomen, zoals het COC, de mogelijkheid om dit wellicht via artikel 12, lid 5, aan de Commissie Gelijke Behandeling voor te leggen. Dit is een nieuwe suggestie. Ik zou zeggen: kijk ernaar en pak deze eventueel op. Het is niet aan mij om in individuele gevallen aan rechtspraak te doen. Het verbaast mij dat mevrouw Verdonk daar zo'n punt van maakt.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:

Kalma, Van Bommel en De Pater-van der Meer;

Bouchibti, De Roos en Schermers, ook morgen.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven