Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van het lid Van Dam houdende wijziging van Boek 2 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten) (30520).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom. De minister van Justitie is iets verlaat. Hij is nog bij een van de vele ministerraden die op dit moment plaatsvinden.

Er zitten ook twee adviseurs in vak-K, de heren Van Rij en De Geest. Wij zijn altijd zeer dankbaar dat er adviseurs zijn die onze leden bijstaan bij het ontwerpen van een wetsvoorstel.

Het tweede bijzondere is dat wij beginnen met een maidenspeech van iemand die eergisteren is beëdigd. Het kan sneller, maar dit is ook heel snel. Wij zullen na de bijdrage van de heer Heemelaar even schorsen om hem te complimenteren. Ik neem tenminste aan dat daar alle aanleiding voor zal zijn.

Het woord is aan de heer Heemelaar. U moet allemaal wel heel stil zijn als de heer Heemelaar spreekt.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Heemelaar (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb zeven minuten spreektijd gevraagd en ik heb er tien gekregen. Dat is echter niet nodig, want dit is een onderwerp waar de fractie van GroenLinks erg sympathiek tegenover staat. Toch wil ik even kort uitweiden. Ik wil vooral van de gelegenheid gebruik maken dat ik deze enige keer niet geïnterrumpeerd kan worden.

Ik was vorige week in Andalusië, waar ik in de prachtige bergen rondwandelde. Na die verfrissende tochten besteedde ik elke dag een paar uur aan het lezen van stukken die deze week en de komende weken in de Kamer behandeld worden en waarover ik voor GroenLinks het woord mag voeren. Zoals u wellicht weet vervang ik Naïma Azough vier maanden in verband met haar zwangerschap. Ik hoop dat ik in die vier maanden kan bijdragen aan de dingen waar GroenLinks voor staat: groen, sociaal en diversiteit. Het lijkt mij ook belangrijk om expliciet te melden, na alles wat de afgelopen week door mij aangericht is in de pers, dat ik er alles aan zal doen om dit instituut, waar ik een rotsvast vertrouwen in heb, te versterken.

Terug naar Andalusië. Ik was in Andalusië met een dierbare vriendin die ik al heel lang ken en met wie ik menige reis heb gemaakt. Al die jaren was zij lid van een befaamde boekenclub, die later mogelijk nog verder besproken zal worden. Al die jaren hebben wij ook het nodige leedvermaak gehad over haar gedwongen lidmaatschap van die boekenclub. Als je het boek immers niet op tijd bestelde, ontving je elke drie maanden het kroonboek. Dat boek was nooit een boek van haar smaak. Uiteindelijk zijn veel van die kroonboeken bij mijn moeder beland, want zij vond dat juist smakelijk leesvoer tussen al die zware kost die zij ook graag tot zich neemt. De vriendin kon nooit loskomen van die boekenclub, zelfs niet toen zij haar abonnement na ruim twintig jaar had opgezegd. De boekenclub bleef haar bestoken met telefoontjes, met brieven, met aanbiedingen, met wervende lokacties en met spotgoedkope doorstartkansen. Ze heeft standgehouden en is niet opnieuw lid geworden.

Het initiatiefvoorstel van Martijn van Dam over de stilzwijgende verlenging en opzegging van abonnementen, lidmaatschappen en dergelijke, maakt natuurlijk voor veel meer mensen een eind aan deze ellende. Consumenten kunnen in Nederland rekenen op consumentenbescherming. De gedachte hierachter is dat normale burgers in vergelijking met bedrijven een zekere machtachterstand hebben. Wie als consument een ondeugdelijk product of dienst geleverd krijgt, kan met een beroep op het consumentenrecht verlangen dat hij of zij genoegdoening krijgt. De producent of de leverancier moet binnen de grenzen van het redelijke en billijke redelijke verwachtingen ten aanzien van het geleverde waarmaken.

Tot nu toe bleef die bescherming van consumenten tegen stilzwijgende verlenging van abonnementen en lidmaatschappen uit. Het gevolg is – ik noemde dat al – dat heel veel mensen jarenlang vastzitten aan uiteenlopende contracten omdat zij steeds maar weer niet op tijd hun lidmaatschap hebben opgezegd. Of het gaat over het lidmaatschap van de sportschool of over kostbare verzekeringen, het is en blijft een feit dat jaarlijks miljoenen mensen zich voor het hoofd slaan omdat zij beter op de opzeggingstermijn hadden moeten letten.

Zoals de voorzitter al opgemerkt heeft, is het een goede traditie dat collega-Kamerleden geprezen worden omdat zij gebruikmaken van het initiatiefrecht. Dat is naast het Kamerwerk en naast alle verplichtingen die daarmee samenhangen, altijd weer een prestatie. Dat hebben mijn collega's mij verteld en ik heb dat zelf ook al eerder op tv mogen zien. Dat geldt nu ook weer, zeker voor dit initiatiefwetsvoorstel. Wij vinden het een buitengewoon sympathiek voorstel dat daadwerkelijk zal bijdragen aan het welbevinden van heel veel burgers.

Ik ga niet uitgebreid in op alle voordelen, die iedereen al tot zich heeft kunnen nemen. Kort gezegd komt het erop neer dat de stilzwijgende verlenging weliswaar niet wordt uitgebannen, maar dat abonnees, leden en afnemers sneller van hun contractverplichtingen af zijn. Het standpunt van onze fractie is dat dit voorziet in een duidelijke behoefte. Wij kunnen er dan ook van harte mee instemmen. Toch hebben wij nog een paar kleine punten.

Gaat dit initiatief wel ver genoeg? Verzekeringen zijn sowieso uitgesloten van dit initiatief. Desalniettemin speelt daarbij hetzelfde probleem als bij de stilzwijgende verlenging van abonnementen. Daarnaast is de aanvankelijke notificatie, de meldingsplicht voor verenigingen, vervallen. Ik kan me daarbij iets voorstellen. Je vergt wel heel veel van een organisatie – dat zijn vaak goedwillende amateurs die daarin tijd moeten steken – als iedereen ruim van tevoren een bericht moet krijgen over het verlengen van dat lidmaatschap. Valt hier echter geen onderscheid te maken tussen ideële verenigingen en meer commerciële verenigingen, zoals een sportschool?

Daarnaast heeft mijn fractie gespeeld met het idee om de termijn van dat eerste vaste contract van een jaar te verkorten, bijvoorbeeld naar een halfjaar. Toen wij daarover doorpraatten, bleek dat dit meer nadelen dan voordelen opleverde. Veel organisaties en bedrijven voeren hun bedrijfsvoering en begroting op jaarbasis. Het effect van het hanteren van kortere periodes zou de balans tussen wat de markt biedt en wat de consument vraagt te veel beïnvloeden. Dat moeten wij dus maar niet doen.

Boven alles hebben wij toch veel lof voor dit initiatief. Het is een belangrijke verbetering voor de positie van de consument. Ik vermoed dat het niet vaak zal gebeuren dat zoveel Nederlanders opluchting zullen ervaren bij de behandeling van een wetsvoorstel.

Voorzitter. Uit het oogpunt van hyperconsumentisme – zoals u wellicht weet een van de speerpunten van onze fractievoorzitter – is het ook een fantastische stap voorwaarts. Sommige abonnementen zijn niet belastend voor het klimaat, sommige wel. Het kan beslist geen kwaad dat burgers meer grip krijgen op het opzeggen van verplichtingen die ze zijn aangegaan. Eigenlijk is het bij abonnementen net als bij oorlogen: je moet weten hoe je eruit kunt stappen voor je besluit erin te stappen. Met de wet-Van Dam wordt dat veel gemakkelijker en hebben wij een exitstrategie.

De voorzitter:

Ik heb de eer om u als eerste te feliciteren met uw maidenspeech. Het is altijd weer goed als de Boekenclub in herinnering wordt gebracht. Ik denk dat iedereen daar wel een tijdje lid van geweest is. Om de collega's in de gelegenheid te stellen u te feliciteren, schors ik de vergadering.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. In de eerste plaats een welgemeend compliment van onze kant voor de indiener van dit wetsvoorstel. Samen met oud-collega Crone heeft de heer Van Dam gevoelige snaren weten te raken. Wie is niet al eens geïrriteerd geweest doordat hij ongevraagd en ongewild nog een jaar vastzat aan een abonnement en er ook niet van af kon komen als hij erachter kwam dat hij eraan vastzat. Het moge duidelijk zijn, mijn fractie ondersteunt de indiener volledig bij het aanpakken van dit probleem en onderschrijft de wens om consumenten in dit soort situaties meer houvast te geven.

Nu wordt ervoor gekozen om de stilzwijgende verlenging van abonnementen en lidmaatschappen te beperken tot maximaal drie maanden, respectievelijk een jaar. Bovendien wordt de mogelijkheid tot opzegging voor de consumenten verruimd. Het wetsvoorstel beslaat in mijn optiek dus twee elementen. Dat roept in onze ogen met name de proportionaliteitsvraag op. Waren er geen minder ingrijpende oplossingen te verzinnen om die irritaties weg te nemen? Zo zou gedacht kunnen worden aan een waarschuwingsplicht. Het bedrijf moet de consument dan aangeven dat als hij van een lidmaatschap of abonnement af wil, hij nu moet reageren. De indiener geeft aan dat het eigenlijk te veel gevraagd is van uitgeverijen, energiemaatschappijen en telecomaanbieders om bij te houden wanneer een abonnement afloopt. Die redenering volgt mijn fractie nog niet. In tegenstelling tot particulieren beschikt het bedrijfsleven namelijk wel over geavanceerde elektronische waarschuwingssystemen. Met één druk op de knop zou men aan de abonnementshouders of leden een mailtje kunnen sturen dat dit het moment is als zij zouden willen opzeggen. Het bedrijfsleven investeert waarschijnlijk liever niet in dit soort mogelijkheden, omdat dat zijn wettelijke contractvrijheid zou beperken. Wat ons betreft, verdient het de voorkeur – de heer Van Dam zal mij dat hopelijk niet euvel duiden – als de onderliggende problematiek door op maat gesneden zelfregulering te verhelpen is boven nieuwe regelgeving. Het Nederlands Uitgeversverbond heeft inmiddels een vergaande en bindende gedragscode afgekondigd. De heer Van Dam geeft aan dat hij meent dat die gedragscode te weinig om het lijf heeft, maar is dat wel zo? De irritaties die bij burgers leven, hebben met name te maken met het feit dat het zo ondoorzichtig is, en vaak ook expres zo ondoorzichtig is gemaakt, om je aansluitingen, je lidmaatschappen en zo meer op te zeggen. Die gedragscode biedt daarvoor natuurlijk wel soelaas. Terecht geeft de heer Van Dam aan dat deze gedragscode alleen ziet op uitgeverijen. Het probleem dat wij willen tackelen, is veel meer overstijgend, maar staat de heer Van Dam eventueel open voor de suggestie om op te nemen dat voor zover zelfregulering adequaat is geregeld uitzonderingen toe te staan? Dat kan andere branches namelijk prikkelen om zo'n zelfde soort gedragscode op te stellen.

Voor energiebedrijven is in de Elektriciteitswet en de Gaswet al vastgelegd dat een kleinverbruiker elke leveringsovereenkomst altijd met inachtneming van een termijn van dertig dagen kan beëindigen. Klopt dat en, zo ja, waarom zijn dan niet ook de energiebedrijven uitgezonderd?

De CDA-fractie is blij dat de indieners in ieder geval al de verenigingen uit het wetsvoorstel hebben weggeschreven. Dat was echt een vervelende overkill, maar daarmee is die hoek nog niet helemaal afgedekt. Ik denk aan veel culturele organisaties, vaak stichtingen. Een goed voorbeeld is het CJP. Voor € 15 per jaar krijgen jongeren zo'n culturele kaart. Die krijgen zij opgestuurd. Voor zo'n laag bedrag loont het toch niet de moeite om mensen halverwege het jaar hun kaart te laten terugsturen? Dat kost alleen maar geld. Ik vraag mij af of het niet een idee is om een ondergrens in het wetsvoorstel in te bouwen. Ik heb daarvoor een amendement ingediend om de ondergrens op€ 25 te stellen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb dat amendement gezien. Ik vind daar veel zinnigs in zitten, maar waarom € 25? Kunt u dat rationaliseren?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Aanvankelijk dacht ik aan € 50. Toen kreeg ik de suggestie dat dan heel veel abonnementen hieronder zouden vallen. Het gaat mij er echt om, een soort effectiviteitstoets in te bouwen. Vandaar mijn gedachte om dit eerst maar op € 25 te zetten, maar dit is geen wet van Meden en Perzen.

De heer Van der Ham (D66):

Dat vermoedde ik al. Ik heb ook wel getwijfeld aan die gedachte. Zou het een punt zijn voor u om aan de indiener te vragen – ik zal dat ook in mijn inbreng doen – eens te bekijken wat nu precies de bedragen zijn waarover de meeste irritatie is en hoe dit soort clubs, waarover u terecht spreekt, kan worden uitgezonderd? Dan kunnen wij ook een goed evenwicht aanbrengen tussen het bedrag waar het om gaat en de eigen verantwoordelijkheid die ook van burgers kan worden gevraagd. Daarover hebben wij geen gegevens, waardoor wij een bedrag als € 25 of € 50 eigenlijk een beetje met de natte vinger moeten gaan bepalen. Ik heb veel sympathie voor uw amendement, maar wellicht zouden wij dan tot een ander bedrag kunnen komen, dat meer op de praktijk is geënt.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Uiteraard sta ik daarvoor open. Ik neem aan dat de heer Van Dam dit ook heeft gehoord en dat hij dit zal meenemen in zijn beantwoording.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik heb uw amendement ook gelezen. Ik heb wat minder sympathie daarvoor, omdat dit weer de zoveelste maas in de wet zal zijn. U weet hoe slim ondernemers zijn om hier onderuit te duiken. U hebt eerder in uw betoog gezegd dat het heel gemakkelijk is voor bedrijven om een mailtje te sturen, zeker de Stichting CJP die u noemde. Ik snap niet precies wat u wilt met dat amendement. Maakt u de zaak niet nodeloos complex?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Begrijp ik mevrouw Vos goed dat zij nu pleit voor een waarschu­wingsplicht en dat zij daar ook open voor staat?

Mevrouw Vos (PvdA):

Nee, ik ben gewoon niet geporteerd voor dit amendement. Het is een beetje in tegenspraak met wat u eerder zei.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik heb uitdrukkelijk een aantal voorbeelden genoemd waaruit blijkt op welke manier je het wetsvoorstel een beetje kunt terugdringen in zijn proporties. De waarschuwingsplicht was één voorbeeld, de efficiencytoets is een ander voorbeeld. U zegt dat u niet geporteerd bent voor dit amendement en dat u hier in volle omvang gebruik van wilt maken. Dat is uw goed recht. Ik denk dat ik goede redenen heb om te zeggen dat wij de overkill die erin zit een beetje kunnen wegsnijden.

Mevrouw Vos (PvdA):

Het gaat niet alleen om het geld. Het is vervelend dat je meer geld betaalt, maar in dit wetsvoorstel gaat het vooral om de ergernis, de ellende dat je continu moet nadenken over je contracten. Is het u daar ook om te doen, of gaat het om dat kleine bedrag?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Het moet ook hout snijden. Stel dat je een abonnement hebt van € 7,50 of van € 10 per jaar. Dan moet je je afvragen of het zin heeft om daar dit wetsvoorstel op los te laten, met alle consequenties van dien. Het moet mijns inziens wel de moeite waard zijn.

Dan kom ik op de juridische beletselen. Het is de vraag of het wetsvoorstel juridisch haalbaar is. Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich tot het basisprincipe van de contractvrijheid? In sommige sectoren, zoals energie en telecom, biedt de variëteit van de contractvorm de belangrijkste concurrentiemogelijkheid. Het inperken van die mogelijkheid beperkt de concurrentie ook. De indiener stelt dat zijn wetsvoorstel de concurrentie bevordert, maar hij redeneert dan naar zichzelf toe. Het gaat hem om de bescherming van de consument. Dat is zijn goed recht, maar daarmee bevorder je de concurrentie nog niet. Integendeel, er kunnen redenen zijn om de contractvrijheid ter bescherming van de consument in te dammen, maar de heikele vraag is of er voldoende reden is om dat hier te doen. Ik ben daar nog niet zo zeker van. De juridische houdbaarheid is ook in het geding bij de kansspelen. Hoe verzeker je bij loterijen dat mensen hun opzegging per mail accepteren? Mensen hebben die niet ondertekend. Als achteraf blijkt dat ze een enorme prijs hebben gewonnen, moet ze aan het verstand worden gebracht dat hun mail rechtskracht heeft. Dat moet echt waterdicht zijn. En hoe voorkom je dat mensen hun abonnement vlak na een verloren trekking opzeggen? Dat zou namelijk wel heel erg gemakkelijk zijn. Kan de indiener wat dat betreft onze zorgen wegnemen?

Een heel mooie tussenoplossing om alle problemen weg te nemen, is de mogelijkheid om abonnees en consumenten het recht te geven een abonnement op korte termijn en kosteloos op te zeggen, bijvoorbeeld nadat een abonnement stilzwijgend voor een bepaalde termijn is verlengd. Nu wordt er enerzijds voor gekozen om de stilzwijgende verlenging in te perken, en anderzijds de consument het recht te geven om snel op te zeggen, maar dat is wat ons betreft dubbelop. Ik heb daarom een amendement ingediend om het wetsvoorstel te beperken tot die ene flank, want dan bereik je de facto hetzelfde. Ik hoor graag van de heer Van Dam wat hij daarvan vindt.

Wij delen met de indiener de mening dat de irritatie van de consumentabonnementhouder moet worden weggenomen, maar wij zijn er vooralsnog van overtuigd dat ook minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn om die ergernis weg te nemen. De werking van dit wetsvoorstel is te breed. De regels zijn te grofmazig. Wij gaan akkoord met het initiatief wanneer mijn amendement, waarbij de werking van het wetsvoorstel wordt beperkt tot het vergemakkelijken van het opzeggen, wordt aangenomen.

Mevrouw Vos (PvdA):

In het begin van haar betoog stelde mevrouw Van Vroonhoven dat haar fractie het wetsvoorstel volledig steunt. Ik begrijp het amendement op stuk nr. 13 in dat kader niet helemaal. Ik heb de indruk dat daarmee het hart van het wetsvoorstel eruit wordt gehaald, namelijk het beperken van de stilzwijgende verlenging. De andere mogelijkheid is om bij voorbeeld per e-mail op te zeggen, maar als de stilzwijgende verlenging nog wel mogelijk is, zal het bedrijf antwoorden dat men nog aan het abonnement vastzit.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik zal het nog een keer uitleggen. Het wetsvoorstel bestaat uit twee onderdelen. Wij willen dat de consument zijn abonnement gemakkelijker kan opzeggen. Als zijn abonnement verlengd is, maar hij er toch van af wil, moet hij niet tot volgend jaar hoeven wachten. Dan moet hij nu kunnen opzeggen, zodat hij er volgende maand of over twee maanden van af is. Daarnaast vindt de indiener dat stilzwijgende verlengingen ook niet kunnen. Dat wil hij duidelijk markeren. Mijn fractie vindt dat echter dubbelop. Wij willen het wetsvoorstel beperken tot die ene overzichtelijke kant. Daarmee is de irritatie van mensen weggenomen, zonder dat je het bedrijfsleven te veel in de wielen rijdt.

Mevrouw Vos (PvdA):

Toch blijft het raar. Het antwoord zal zijn: uw abonnement is al verlengd. Volgens mij haalt mevrouw Vroonhoven met haar amendement de kern uit het wetsvoorstel.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik probeer mevrouw Vos aan te geven dat je, ook al is je abonnement verlengt, wel de mogelijkheid hebt om snel op te zeggen.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik weet niet wie ...

De voorzitter:

Mevrouw Vos, ik had al gezegd: tot slot.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik neem het stokje gewoon even over van mevrouw Vos.

De voorzitter:

Dat kan.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

In een rondetafelgesprek hebben wij hierover nader gesproken. In eerste instantie was ik het toen gedeeltelijk met mevrouw Van Vroonhoven eens. Even voor de helderheid, klopt het dat mevrouw Vroonhoven zegt dat wel sprake is van een stilzwijgende verlenging, maar dat deze niet voor een jaar geldt maar tot het moment waarop de consument aangeeft: het is nu mooi geweest, vanaf volgende maand wil ik ervan af zijn?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Precies, mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. De ChristenUnie waardeert het initiatief dat collega Van Dam neemt om de dagelijkse ergernis van stilzwijgende verlenging van contracten en abonnementen tegen te gaan. Consumenten zitten al snel automatisch en onopgemerkt vast aan een nieuwe contractperiode waar zij soms niet op zitten te wachten. Daarom is het goed dat de indiener dit probleem via een wetswijziging wil aanpakken.

Het stemt tevreden dat de aanpassingen in het verenigingsrecht niet meer aan de orde zijn. Het oorspronkelijke plan om hierin wijzigingen aan te brengen zou immers voor veel verenigingen grote gevolgen hebben gehad. De lidmaatschapsverhouding blijft gelukkig een aparte status.

De ChristenUnie heeft echter wel wat vragen over het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting wordt de mogelijkheid genoemd om op het moment dat sprake is van verlenging alsnog op te zeggen. De initiatiefindiener geeft aan dit te veel administratieve rompslomp gaat geven. Ik vraag mij af of dit juist is. Men krijgt een acceptgirokaart met de vermelding dat sprake is van stilzwijgende verlenging. Kan dan tevens niet vermeld worden dat men, als men het hiermee niet eens is, binnen een bepaalde periode alsnog tot opzegging kan overgaan?

De indiener wil het eenvoudiger maken om een overeenkomst op te zeggen door de mogelijkheid op te nemen om een gesloten overeenkomst op dezelfde wijze op te zeggen. Bij telefoonverkoop wordt de overeenkomst op een bandje opgenomen, althans in bepaalde gevallen. Moet een consument in dat geval op dezelfde wijze kunnen opzeggen? Moet dit ook worden opgenomen? Er kan namelijk een probleem optreden met de bewijslast. Immers, als de telefonische opzegging niet wordt verwerkt en het abonnement tegen de wil van de consument doorloopt, hoe valt de opzegging dan achteraf te bewijzen?

Een consument kiest in het geval van tijdschriften en kranten bewust voor een abonnement boven het kopen van losse nummers. Dat biedt veel voordelen. In de eerste plaats is het goedkoper en in de tweede plaats wordt de krant of het tijdschrift thuisbezorgd. Bestaat er een gevaar van verschraling van het aanbod van meerjarige abonnementen? Sommige consumenten profiteren juist van de kostenvoordelen van zo'n langdurig abonnement.

De initiatiefnemer verwacht geen toename in administratieve lasten. Het wetsvoorstel kan echter wel leiden tot nalevingslasten voor bedrijven die vervolgens aan de consument kunnen worden doorberekend. De indiener geeft aan dat het verwerken van opzeggingen en aanmeldingen deel uitmaakt van de reguliere bedrijfsprocessen. Daar heeft hij gelijk in. Echter, is hij het met mij eens dat in de verwerking van opzeggingen en aanmeldingen wel een toename is te verwachten?

Tot slot. Dit is in ieder geval een initiatiefwetsvoorstel dat zeker de goedkeuring zal wegdragen van juist de kwetsbaren in onze samenleving, onder anderen onze ouderen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het gebeurt niet vaak dat de Partij voor de Vrijheid een idee van de Partij van de Arbeid van harte omhelst, of een Kamerlid van de PvdA om zijn idee omhelst; dat ga ik ook vandaag niet doen, mijnheer Van Dam, maakt u zich geen zorgen. Ik wel wel uitspreken dat wij zeer content zijn met het initiatief dat de heer Van Dam op tafel heeft gelegd. Ook wij zijn natuurlijk van mening dat het in het belang van de consumenten is dat zij een betere bescherming op deze punten krijgen en er voor hen meer vrijheid ontstaat. Wat dat betreft dus mijn complimenten; ik spreek ook mijn dank uit aan de initiatiefnemer.

Stilzwijgende verlenging, zeker in combinatie met een lange opzegtermijn, beperkt in de praktijk de keuze vrijheid van de consument en wekt vaak irritaties op. Ook zal het daardoor in onze ogen voor nieuwkomers op de markt van aanbieders, voor innovatieve ondernemers, in bepaalde situaties moeilijker zijn om klanten binnen te halen of te werven. Een klant die zo'n aanbieder zou kunnen binnenhalen, komt immers soms niet omdat de betrokkene abusievelijk heeft vergeten om het oude abonnement op bijvoorbeeld de krant die hij eerst had, tijdig op te zeggen. Dan zit hij er dus weer voor een hele periode aan vast. Die klant kan zich vaak niet twee abonnementen tegelijk veroorloven. De mogelijkheden die het initiatiefwetsvoorstel ons biedt, zijn dus niet alleen in het belang van consumenten maar ook van innovatieve en op concurrentie beluste ondernemers.

Het is vervelend voor de consument als hij of zij net te laat is om het abonnement op een niet langer gewenste krant of tijdschrift op te zeggen. Een flexibelere houding van uitgevers is in onze ogen dan ook gewenst. Het is natuurlijk ook wel een kwestie van geven en nemen. Wie weet komt een consument bij een goede afhandeling van een opzegging van een abonnement na een paar jaar wat makkelijker terug als klant. Als hij het opnieuw probeert met het tijdschrift dat hij een poos geleden heeft opgezegd, weet hij immers dat hij er ook bij de tweede keer, als het opnieuw niet zou bevallen, weer vrij gemakkelijk vanaf kan.

De PVV heeft begrepen dat de uitgevers minder gelukkig zijn met dit wetsvoorstel. Zij zijn bang dat de continuïteit in hun bedrijfsvoering verloren gaat of in ieder geval onder druk komt. Ook zijn zij bang dat zij geen afspraken meer kunnen maken met drukkers, vormgevers en andere mensen die meewerken aan het realiseren van het dagblad of het tijdschrift. De PVV herkent deze zorgen van de uitgevers wel, maar naar de mening van onze fractie biedt dit wetsvoorstel tegelijkertijd een uitdaging om meer en beter te gaan concurreren met andere bladen. Zo kan er ook geconcurreerd worden op opzegvoorwaarden. Meer concurrentie is uiteindelijk mede in het belang van de consumenten, en daar staan wij voor.

Ook als het gaat om lidmaatschappen van verenigingen zijn wij van mening dat het stilzwijgend verlengen een grote ergernis kan opleveren. Aan een dagblad of een tijdschrift waarop je bent geabonneerd en dat je van plan bent op te zeggen, word je in ieder geval nog regelmatig herinnerd. Die krant komt ieder dag in de bus en dat tijdschrift komt iedere week of iedere maand in de bus. Je wordt er dus regelmatig aan herinnerd dat je erop geabonneerd bent, en als je er vanaf wilt, heb je in ieder geval een aantal reminders gehad: daar is dat tijdschrift weer waar ik vanaf wil; laat ik het nu maar opzeggen.

Bij lidmaatschappen van verenigingen werkt dat soms wat anders. Er zijn op 1 januari van het jaar altijd duizenden, misschien wel tienduizenden mensen die het goede voornemen hebben om bijvoorbeeld te gaan afvallen en die zich dan aanmelden bij een sportschool, waar zij een abonnement afsluiten. Een deel van hen maakt het jaar vol, maar een flink deel ook niet. Zij stoppen er na bijvoorbeeld een halfjaar mee en hebben dan geen behoefte meer aan verlenging van het lidmaatschap. Maar omdat zij helemaal niet meer aan die sportschool worden herinnerd in dat tweede halfjaar, is het risico sterk aanwezig dat zij vergeten om tijdig hun abonnement op te zeggen. Ook in dit opzicht geldt voor ons dat het initiatief van de heer Van Dam alle steun verdient. Ik heb er geen verdere vragen over; wij kunnen ons erin vinden.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Weer een maidenspeech en weer een initiatiefwetsvoorstel; een bijzondere dag.

Miljoenen Nederlanders, ikzelf ook, ergeren zich er groen en geel aan als zij ineens weer voor een jaar vastzitten aan een of ander abonnement. Dan moet je in je agenda gaan schrijven dat je half november moet opzeggen, daar komt het dan weer niet van en hup, weer een jaar erbij. De VVD-fractie hecht dan ook grote waarde aan een goede bescherming van de consument als afnemer van verschillende producten en diensten. In die zin verschilt ons standpunt niet veel van dat van de voorgaande sprekers.

Tegelijkertijd hecht de VVD-fractie ook grote waarde aan de eigen verantwoordelijkheid van de consument en aan het belang van efficiënte marktwerking. Die twee uitgangspunten wringen een beetje. In die afweging van belangen – wij hebben daar goed over gediscussieerd – kiest de VVD-fractie zo veel mogelijk de zijde van de consument, maar zonder de belangen van het bedrijfsleven onnodig te schaden.

Ten principale zijn wij het ermee eens om het stilzwijgend verlengen van overeenkomsten te beperken. Dat geldt ook voor het verruimen van de mogelijkheid om op te zeggen. Dat je niet meer voor een jaar aan een abonnement of dienst vastzit, is beslist redelijk. Het liefst een briefje, een sms'je of een e-mail vooraf; moderne middelen worden te weinig ingezet. De vraag is waarom de indiener niet heeft gekozen voor dat principe, eventueel met noodzakelijke uitzonderingen, waarover straks meer. Het bedrijfsleven – wij zijn niet doof – schreeuwt soms moord en brand over de kosten van zoiets, maar die folders en brieven dan die ik altijd in mijn bus krijg? En al die hinderlijke telefoontjes met marketingdoeleinden rond etenstijd dan? Dat kost toch ook allemaal geld? Ik vraag de indiener om een reactie hierop.

Ik kom te spreken over het voorstel zelf. De kern luidt: meer dan drie maanden verlengen is onredelijk. Daar is de VVD-fractie het mee eens. Overeenkomsten die langer dan een jaar duren, telkens na één maand kunnen opzeggen. Dat is ook beslist redelijk. Hier en daar zit echter wel een knelpunt. Wij nodigen de indiener uit om met ons mee te denken over de vraag in hoeverre binnen de gemaakte hoofdkeuze ten faveure van de consument hier en daar optredende echte knelpunten voor het bedrijfsleven kunnen worden ondervangen.

Ik spits dit concreet toe op de uitgevers. Wil de indiener alsnog rekening houden met verschillen tussen sectoren en met bestaande initiatieven, zoals de gedragscode voor de uitgevers? Hun argument dat de productie van tijdschriften soms langer vergt dan drie maanden, snijdt wel enigszins hout.

De kabelbedrijven vragen om ervoor te zorgen dat dit wetsvoorstel op kleine, maar niet onbelangrijke details de Telecommunicatiewet niet doorkruist. Gelet op de staat van dienst van UPC en Ziggo in relatie tot de omgang met hun klanten, vinden wij hun plotselinge zorg om het consumentenrecht roerend. Niettemin vraag ik uit een oogpunt van zorgvuldige wetgeving de indiener aandacht voor hun bezwaren.

Een verzekering is een financieel product dat onder de Wet op het financieel toezicht, de Wft, valt. Daarmee valt het buiten dit initiatiefwetsvoorstel, dat immers een wetswijziging van het Burgerlijk Wetboek betreft, als ik het goed begrepen heb. Wat vindt de indiener ervan om de principes van dit initiatiefwetsvoorstel ook op bijvoorbeeld schadeverzekeringen toe te passen? In de zomer van 2006 heeft het Verbond van Verzekeraars zijn leden – dat zijn alle verzekeraars in Nederland – al ertoe opgeroepen om hun klanten ruimschoots voor het verstrijken van het vervolg van de verzekering, de zogenaamde prolongatiedatum, erop te wijzen dat de verzekering kan worden stopgezet. Verzekerden hebben dan twee maanden de tijd om zich op een eventueel alternatief te oriënteren. Hoe kijkt de indiener daartegen aan en heeft de staatssecretaris daar ook een mening over?

Tot slot enkele punten die ik wil checken. Hoe zit het met elektriciteit en gas? Het is toch juist dat beide vallen onder de Elektriciteitswet 1998 en dat dit initiatiefwetsvoorstel daaraan niets verandert? Hoe zit het met langjarige huurovereenkomsten voor bijvoorbeeld bedrijfsruimten? Het klopt toch ook dat dit wetsvoorstel alleen van toepassing is op personen, en niet op bedrijven?

Zoals u allen kunt opmaken uit mijn bijdrage, heeft het initiatiefwetsvoorstel onze sympathie, maar wij willen wel een reële oplossing voor de reële knelpunten. De amendementen beoordeel ik nadat daarover door de indiener meer duidelijkheid is verstrekt. Die indiener wensen wij veel succes met het vervolg.

Mevrouw Vos (PvdA):

Voorzitter, kent u de uitdrukking: oeps, abonnement vergeten? Vergeten op te zeggen en je sport allang niet meer. Kent u dat voornemen, zo aan het begin van januari, om nu eens echt naar de sportschool te gaan? Vol goede moed een hoopgevend pakket aanschaffen, met nog meer moed drie keer de sportschool op de agenda zetten en na een maand reeds constateren dat het vlees toch weer zwakker was dan de geest in de eerste paar dagen van januari.

Als het aan de heer Van Dam en zeker als het aan de PvdA-fractie ligt, zal die uitdrukking "oeps, abonnement vergeten" snel tot het verleden behoren en mogen wij vaker ons abonnement opzeggen dan wij nu mogen van veel bedrijven. Nu moet je in je agenda bijhouden wanneer, op welk uur, de opzeggingsbrief, liefst handgeschept en met echtheidszegel en lintje eromheen, bij de betreffende neringdoende moet liggen. Ik overdrijf een beetje, maar het is een consumentenergernis van jewelste dat je maanden of soms jaren, als je echt vergeetachtig bent zoals ik, geld blijft betalen voor iets waarvan je geen gebruikmaakt.

Het heeft even geduurd voordat wij dit initiatiefwetsvoorstel in behandeling namen. Van diverse kanten kwam er kritiek, "haastige aanpak, goed voornemen", terechte kritiek, en natuurlijk kwamen er vele spoedeisende debatten tussendoor. Maar hier staan wij dan weer een stuk van de consumentenbescherming te behandelen. Ik wil daarom de indiener en zijn collega's van harte feliciteren.

Mijn fractie steunt het initiatiefwetsvoorstel van harte. Zij heeft ook goed geluisterd naar de kritiek die vooral uit de uitgeverijsector is gekomen. Die kritiek was dat met het recht om eerder een abonnement op te zeggen, de bedrijfsmodellen in de soep lopen. De redactie van een krant of tijdschrift wil immers weten hoe groot de oplage moet zijn en bepaalt dan het aantal vaste en tijdelijke medewerkers dat in dienst moet worden genomen. Met andere woorden: hoe meer flexibiliteit voor de consument, hoe meer onzekerheid voor de werkgever en op den duur dus ook voor de werknemer. Daarin zit iets dubbels. Wij zijn natuurlijk allemaal dubbel als consument en als werknemer: wij willen op elk moment af van ons contract, maar als werknemer willen wij het liefst alle zekerheid. Het is echter vreemd dat het onderdeel moet zijn van het bedrijfsbeleid dat een aantal mensen ongewenst aan een abonnement moet vastzitten. Ook al leven wij nu erg mee met de geplaagde kranten- en tijdschriftensector, toch vinden wij niet dat het moeilijk van abonnementen afkomen een van de manieren moet zijn om de sector overeind te houden. Het is aan de werkgevers en dus ook aan de werknemers van die bladen om de consument tevreden te houden met goede bladen, artikelen en boeken. In die zin kunnen wij ons ook goed scharen achter het argument van de indiener, dat het wetsvoorstel de concurrentie en dus ook de prijs/kwaliteitverhouding bevordert. Uiteindelijk zijn het nu vooral de advertentie-inkomsten die de kranten en tijdschriften in zwaar weer hebben gebracht. Daar gaat het voorstel niet over.

Ik heb nog wel een aantal vragen. Er is een onduidelijkheid over onderdeel II.B.1. Is het de bedoeling dat bij meerjarige contracten pas na het eerste jaar kan worden opgezegd? Ik neem aan dat dat de bedoeling is. De tekst van het wetsvoorstel zou zo gelezen kunnen worden dat al direct na een maand kan worden opgezegd. Dan is een nota van wijziging denkbaar waarin in onderdeel B.1 "telkens na een maand" vervangen wordt door "na het eerste jaar, telkens na een maand". Hoe ziet de indiener dit? Ik krijg graag daarop een reactie.

Ik heb ook nog een vraag over stilzwijgende verlenging met drie maanden nadat het jaarcontract is verstreken, wat dus nog wel mag. Waarom nog drie maanden? Kan dat niet helemaal vervallen? Automatisch verlengen na een jaar is prima en handig, maar ik zie niet in waarom je er dan na drie maanden niet alsnog vanaf kunt. Als wij het doen, laten we het dan ook goed doen.

Volgens het wetsvoorstel kun je per brief en per e-mail opzeggen. Waarom kan het niet ook telefonisch? Tenslotte worden heel veel contracten via de telefoon verkocht. Dat kan allemaal. Dan zie je ook de ellende waar wij in deze Kamer vaak over spreken, over Pretium Telecom, waar heel veel ouderen last van hebben. Hun wordt telefonisch iets verkocht en zij zouden dan niet telefonisch kunnen opzeggen? Dat is raar. Dat is typisch een machtsonevenwichtigheid tussen het bedrijfsleven aan de ene kant en de consument, ik denk vooral aan de oudere consument, aan de andere kant. Dat moeten wij niet willen. Het is toch eenvoudig te regelen, beste indiener, dat je een contract telefonisch kunt opzeggen als het je telefonisch is aangesmeerd? Dat is voor mijn fractie erg belangrijk. Mijn fractie wil een gelijk speelveld voor de consument en de aanbieder.

Ik heb echt de smaak te pakken gekregen bij consumentenbescherming, zozeer zelfs dat ik door deze indiener geïnspireerd ben om eens in een ander deel van mijn portefeuille te duiken, namelijk de verzekeringsmarkt. Daar doet zich hetzelfde probleem voor. Een aantal collega's heeft dat al gezegd. Ik heb zelf al aangegeven hoe het initiatiefwetsvoorstel eruit zou kunnen zien, aan welk stukje in de Wft ik zou moeten sleutelen. Ik wil echter eerst een reactie van de staatssecretaris. Je zit vaak heel lang vast aan allerlei verzekeringen, bijvoorbeeld een inboedelverzekering, terwijl je veel armer bent geworden – ik denk aan al die arme gescheiden mannen – of veel rijker. Verzekeringen zijn vaak voor vijf jaar afgesloten. Er is inderdaad een gedragsregel, waarover ook de heer Elias gesproken heeft, waarmee volgens het Verbond van Verzekeraars zelf eigenlijk de hand wordt gelicht. Die gedragsregel houdt in dat een verzekeraar de verzekeringnemer moet waarschuwen als het contract ten einde loopt. Dat gebeurt dus niet.

Je zou er dan aan kunnen denken om de gedragsregel wettelijk te regelen, of je zou een artikel in de Wft kunnen veranderen waardoor men, net als in dit wetsvoorstel, vaker van een verzekering afkan en kan switchen. In de Zorgverzekeringswet is dat netjes geregeld. Wij willen niet dat mensen onverzekerd rondlopen, maar volgens die wet mag je twee maanden na het aflopen van het contract alsnog overstappen. Dat is prima, maar voor een aantal andere verzekeringen geldt het niet, dus ik ben benieuwd naar de reactie van het kabinet. De staatssecretaris heeft waarschijnlijk tijd om met zijn collega van Financiën in overleg te treden om hierop een goede reactie te geven. Wij willen die reactie graag snel hebben. Als wij daarmee niet helemaal gelukkig zijn, kan de PvdA weer een initiatiefwetsvoorstel indienen.

Dan rest mij nog de indiener en zijn voorganger, de heer Crone, en ook zijn medewerkers van harte te complimenteren met deze volgende stap in het verbeteren van de rechten van consumenten.

De heer Elias (VVD):

Ik ben het eens met veel van wat mevrouw Vos heeft gezegd, maar over één punt wil ik haar een nadere vraag stellen. Mevrouw Vos doet in haar bijdrage alsof inwoners van Nederland onmondige kinderen zijn die helemaal niets meer zelf kunnen beslissen. Ik vind dat zij daarin een beetje doorslaat. Zij zegt dat wij de consument moeten beschermen en dat het verschrikkelijk is hoe je zomaar weer ergens aan vast kunt zitten. Ik ben het daarmee op hoofdlijnen wel eens, maar het gemak waarmee mevrouw Vos alle verantwoordelijkheid bij de bedrijven legt en niet ook nog enigszins bij het eigen handelen van de consument, gaat mij toch iets te ver.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik heb mijzelf dat niet horen zeggen en ik ben benieuwd of iemand anders deze ondertoon heeft gehoord. Het blijft natuurlijk de verantwoordelijkheid van de consument om het contract op te zeggen en het aan te gaan. De heer Elias is wellicht niet bekend met het geval Pretium Telecom. Wat daar gebeurt met oudere, zwakkere consumenten is ongelooflijk. Ik zeg niet dat ouderen per se zwak zijn, maar dit gaat om een eerlijk speelveld tussen consument en aanbieder. Daarvan moet de heer Elias als liberaal toch geporteerd zijn. Wij hebben het allemaal over dat gelijke speelveld.

De heer Elias (VVD):

Daar ben ik het mee eens, maar mevrouw Vos haalt nu een draconisch voorbeeld aan, waarvan wij ook vinden dat het belachelijk is. Wij hebben ons ook aangesloten bij vragen van de SP daarover.

Mevrouw Vos (PvdA):

En van mij.

De heer Elias (VVD):

Ik vind echter dat er enige aanleiding moet zijn om ook de eigen verantwoordelijkheid van de consument nog enigszins in beeld te houden, ook al zijn wij het eens met de strekking van het initiatief.

Mevrouw Vos (PvdA):

Als ik de heer Elias goed heb beluisterd, staat hij er ongeveer hetzelfde in als de PvdA. De verantwoordelijkheid van de consument is natuurlijk om op te letten, om goed te kijken naar een abonnement en om het op te zeggen als hij er vanaf wil. Ik zie niet precies het verschil tussen mijnheer Elias' benadering van de consument en die van mij.

De voorzitter:

Het is een ontzettend verleidelijk onderwerp om allerlei eigen ervaringen bij te halen.

De heer Van der Ham (D66):

Nou, wij zitten toch zo gezellig bij elkaar. Hebt u er een?

De voorzitter:

Genoeg.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ook ik begin graag met het uitspreken van mijn waardering voor het initiatief van de indiener, die duidelijk veel moeite heeft gedaan om een voorstel te formuleren om een door hem gesignaleerd probleem op te lossen. Ik dank hem voor de uitgebreide beantwoording in de schriftelijke fase van de behandeling. Ik ben benieuwd hoe hij het gaat doen en hoe staatssecretariabel hij blijkt te zijn.

Ik ken de frustraties die aan dit voorstel ten grondslag liggen goed. Ik heb ook zo mijn abonnementen die steeds verlengd worden. Ik heb nog steeds een NS-kortingskaart terwijl ik toch een ander NS-abonnement heb. Ik vergeet het steeds op te zeggen. Ook wordt elke maand weer een bedrag van mijn rekening afgeschreven door de sportschool, waar ik al een jaar niet geweest ben. Voorzitter, u zegt dat u dat niet kunt zien, maar ik weet beter. Onder dit hippe Paul Smith-jasje welt wel degelijk een klein buikje. Sommige mensen vinden dat lief; ik vind het een teken van een quarterlifecrisis. Ik vind het dus heel prettig dat de sportschool mij er elke maand aan herinnert dat ik toch werkelijk een keer moet komen. Voorzitter, uw compliment aan mijn adres vind ik heel aardig, maar ik weet, nogmaals, beter.

Niet alleen vanuit persoonlijke ervaring vind ik dit wetsvoorstel van belang. Ook spreekt het argument mij aan dat de voorgestelde veranderingen de innovatie en de efficiëntie in de betrokken markten zouden verhogen. Ook de heer De Roon sprak daarover. Misschien verwacht de indiener daarvan overigens wel iets te veel, maar het kan in ieder geval een bijdrage leveren aan een efficiënter werkende markt.

Ik ga om te beginnen in op een paar principiële punten van het wetsvoorstel, gevolgd door een paar praktische vragen. Een van de belangrijkste argumenten waarmee de indiener zijn voorstel onderbouwt is dat consumenten opzegtermijnen niet kunnen bijhouden omdat hun leven te ingewikkeld is. Ik zeg het wat gechargeerd, maar uiteraard, consumenten moeten worden beschermd tegen oneerlijke praktijken en hebben het recht goed geïnformeerd te worden. Maar het gaat hier toch om overeenkomsten die consumenten bewust zijn aangegaan, en zij hebben hun eigen verantwoordelijkheid. In de memorie van toelichting kwam de erkenning van deze spanning eigenlijk niet naar voren, in de nota naar aanleiding van het verslag naar aanleiding van de vragen die wij hebben gesteld komt het dilemma wel wat beter naar voren. Maar volstaan met de constatering dat een wet moet aansluiten bij de werkelijkheid en niet bij een zuiver theoretisch mensbeeld, zoals de indiener omschreef, is mij iets te mager. Daarom vraag ik de indiener in zijn eerste termijn wat dieper in te gaan op die vraag. Wat mogen wij eigenlijk in de 21ste eeuw van de consument verwachten? De indiener schrijft zelfs in zijn beantwoording dat het consumenten niet kwalijk genomen kan worden dat zij in alle toegenomen drukte wel eens vergeten wanneer zij een contract moeten opzeggen. Trekken wij deze redenering door dan wordt het wel heel erg gek. Er zijn wel meer problemen. Video's te laat terugbrengen bij de videotheek? Ja, wij hebben zo'n druk leven. Belastingaangifte te laat doen? Ja, wij hebben het zo druk. Hoever moet die redenering gaan?

De voorgestelde wijziging beoogt de consument te beschermen door de termijn in te korten. Ziet de indiener ook mogelijkheden of opties om aan de kant van de consumenten iets meer te doen en consumenten weerbaarder te maken? Daarbij zouden digitale hulpmiddelen die in vrijwel elk huishouden beschikbaar zijn dienstig kunnen zijn. Sms'en en jezelf via je eigen computer herinneringsmails laten sturen zijn mogelijkheden om jezelf los van het bedrijfsleven te informeren. De waarschuwingsplicht vanuit het bedrijfsleven begrijp ik, maar de administratieve lasten die daaraan kunnen kleven worden door de indiener wel heel makkelijk weggewoven. Hij zegt dat daarmee weinig problemen zullen zijn, maar dat vind ik ook iets te mager. Ik wil iets meer inzicht hebben van indiener en staatssecretaris in de consequenties daarvan, en in de eventuele marktverstorende werking ervan.

Het introduceren van een bepaling om abonnementen op dezelfde manier te kunnen opzeggen als waarop ze zijn afgesloten vinden wij een verbetering. Maar ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Vos dat de telefonische opzegging daar ook bij past. Ik weet dat een van de bezwaren daarbij is dat het dan nergens vastligt – je hebt immers niets ondertekend, wat zeker een probleem is – maar zijn er geen manieren te bedenken om toch iets te codificeren, zodat dat toch enige rechtskracht heeft? Elektronisch bankieren is immers ook mogelijk. In de memorie van toelichting wordt een gedragscode aangekondigd, waarmee het mogelijk wordt per e-mail en telefonisch op te zeggen. Wat zijn de resultaten daarvan?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Wij dubben als SP over de mogelijkheid om überhaupt voor alle soorten producten telefonische beëindiging mogelijk te maken, maar dat terzijde. Ik zie wel een soort praktisch bezwaar tegen telefonisch opzeggen. Als je in eerste instantie telefonisch een contract aangaat word je gebeld, zodat duidelijk is met wie je te maken hebt, terwijl het niet altijd even makkelijk vast te stellen is of degene die belt ook degene is die het abonnement in zijn bezit heeft. Deelt u die analyse met mij?

De heer Van der Ham (D66):

Jazeker. Ik zie dat bezwaar wel, maar er zijn natuurlijk ook mogelijkheden om je te identificeren via de telefoon. Dat kan immers ook bij telefonisch bankieren.

In de wet is een uitzondering gemaakt voor verenigingen, wat enigszins gekunsteld overkomt, want er wordt gesproken over het belang van goed functionerende sportverenigingen. Maar is dat niet wat te selectief? Hoe zit het met andere verenigingen? De wet houdt rekening met verenigingen, maar heel veel culturele organisaties zijn stichtingen. Hoe wordt daarmee rekening gehouden? Hoe om te gaan met stichtingen zonder winstoogmerk? Bevoordeelt deze wet de verenigingsstructuur nu boven de stichtingsstructuur?

Wij hebben heel veel vragen. Een van die vragen is ook of het middel het werkelijke financiële probleem van de consumenten wel dekt. Heeft de indiener een ondergrens van abonnementsgeld overwogen? Het amendement van collega Van Vroonhoven vinden wij interessant, zoals ik al bij interruptie heb gezegd. Het gaat daarbij om een grens van € 25. Maar is die niet te laag of veel te hoog? Kan de indiener, of misschien ook de staatssecretaris, aangeven over welke bedragen wij het nu precies hebben waarover de meeste ergernis is en welke bedragen nu het meest voorkomen, zodat wij een mogelijke ondergrens kunnen rationaliseren? Dan weten wij tenminste waar wij het over hebben en kunnen wij de dingen waarvan wij vinden dat ze alle moeite niet waard zijn, daar onderbrengen en kunnen wij daarboven de wettelijke bepalingen gaan organiseren zoals de indiener wil. Zijn met een ondergrens van bijvoorbeeld € 50 bepaalde praktische problemen rond organisaties misschien al opgelost? Dat soort kwesties leg ik graag bij de indiener en de staatssecretaris neer. Zo'n bedrag zou wat ons betreft ook een beetje in evenwicht moeten zijn met de eigen verantwoordelijkheid van consumenten. Bij heel grote bedragen kan ik mij voorstellen dat je daar een regeling voor maakt. Bij kleine bedragen moet je mijns inziens de mogelijkheid hebben om mensen op hun eigen verantwoordelijkheid te wijzen, omdat de bepaling in de wet zich niet verhoudt tot de omvang van het probleem. Ik zie graag een beschouwing tegemoet over het idee van een ondergrens en de hoogte ervan.

Hoe zit het overigens met de belangen van de dagbladjournalistiek? Heeft die ook niet belang bij een goede planning? Ook de bedrijven in deze sector plannen een jaar vooruit. Nog niet zo lang geleden hebben wij in deze Kamer gesproken over het belang van de dagbladen, onder andere ook voor de werking van onze democratie. Een commissie is nu onderzoek aan het doen naar de mogelijkheden om deze tak innovatief en gezond te houden. Het zware weer waarin dagbladen verkeren door de economische conjunctuur, de nieuwe media en de concurrentie van publieke instellingen laat zijn sporen na. Hoe verhoudt deze discussie zich tot het onderhavige wetsvoorstel dat mogelijk meer onzekerheid voor dagbladen met zich mee kan brengen? Zal het risico dat de dagbladen nu extra lopen, niet in de prijs worden meegenomen? Welk effect denkt de indiener dat dit gaat hebben op de prijs van producten voor consumenten? Overigens kan je ook hierbij zeggen dat de eigen verantwoordelijkheid van consumenten meer bij henzelf kan worden neergelegd. Dan gebruik ik ook het argument van collega De Roon dat je eigenlijk elke dag en elke maand wordt herinnerd aan dat abonnement; mag je dan niet iets meer verwachten van consumenten dat ze zelf actie ondernemen? Dat vind ik een goed argument.

Het Nederlands Uitgeversverbond heeft suggesties gedaan om de huidige stilzwijgende verlenging aan te passen. Hoe oordelen de indiener en de staatssecretaris over deze suggesties? Wat is het oordeel van de indiener en het kabinet over de suggestie van het NUV om het wetsvoorstel aan te houden en om eerst per branche tot zelfregulering te komen?

Wij hebben sympathie voor het wetsvoorstel. Meestal betekent dit dan dat je voornemens bent om ermee in te stemmen. Ik wil die indruk in eerste termijn echter nog niet wekken. Wij erkennen weliswaar de problematiek en bepaalde delen van het wetsvoorstel staan ons zeker aan, maar er zitten nog te veel haken en ogen aan het wetsvoorstel om ermee te kunnen instemmen. Wij moeten meer informatie krijgen over de bedragen en de uitwerking op de verschillende sectoren om te kunnen zien of dit wetsvoorstel onze goedkeuring kan krijgen. Op grond van een meer uitgebreid feitenrelaas van de indiener en mogelijk ook de staatssecretaris sluiten wij niet uit dat wij met een aantal amendementen komen om het wetsvoorstel aan te passen. Zoals het wetsvoorstel er nu ligt, kan het ons nog niet voldoende overtuigen. Ik hoop dat het de indiener lukt om met de Kamer tot een vergelijk te komen en wij wensen hem daarbij heel veel succes.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst ook namens mijn fractie de complimenten en de waardering voor de oorspronkelijke initiatiefnemers en voor de initiatiefnemer, de heer Van Dam, die hun werk heeft voortgezet. Het wetsvoorstel wil een oplossing bieden voor een voor velen herkenbaar probleem. Het kan veel irritatie, ergernis oproepen als je ongewild met de gevolgen van een stilzwijgende verlenging van abonnementen en andere contracten wordt geconfronteerd. Er zijn vanmiddag allerlei eigen ervaringen bij genoemd. Ik moet bekennen dat ik ook hoor tot degenen die meer abonnementen in huis hebben dan ze eigenlijk zouden willen. Ik zeg er meteen wel bij dat dit ook aan mijzelf ligt. Dan had ik netjes in mijn Outlookagenda staan om in oktober op te zeggen, maar toen dat moment voor opzegging er was, dacht ik: ja, het was toch eigenlijk net wel weer een mooi nummer geweest, moet ik dat nu wel doen? Die twijfelende consument tot wie ik dan kennelijk behoor, heeft dus ook last van de huidige mogelijkheden voor het opzeggen. De vraag is namelijk of je het aan zo'n beperkte tijd moet binden.

Blijkens de memorie van toelichting heeft de indiener zich de vraag gesteld of hij niet langs een andere weg dan via een wettelijke regeling, een meer bevredigende oplossing bereikbaar kan maken dan de huidige wettelijke regeling biedt, bijvoorbeeld door een waarschuwingsplicht of zelfregulering. Daar was ook reden toe. Wij vinden het van belang deze vragen eerst nadrukkelijk te stellen. Het is wel de wetgever die uitdrukkelijk ruimte heeft geboden voor het belangrijke rechtsbeginsel van de contractvrijheid. Wij hebben via twee lijsten met vernietigbare bedingen – een grijze en een zwarte – een bepaalde ondergrens in de algemene voorwaarden ingebouwd, vooral ter bescherming van de consument tegenover de gebruiker van de algemene voorwaarden. De legitimatie van die ondergrens is het voorkomen van onbillijke voorwaarden die het evenwicht verstoren ten nadele van de consument. Het gaat wel om een evenwicht tussen belangen van bedrijven enerzijds en van consumenten anderzijds.

Het beginsel van de contractvrijheid, dat het uitgangspunt van het wettelijk systeem is, mag niet uitgewisseld worden tegen het beginsel van de maximale keuzevrijheid van de consument. Het blijkt echter wel dat praktisch alle bedrijven de ruimte die de wet biedt, maximaal benutten. Stilzwijgende verlenging, zeker in combinatie met een lange opzegtermijn, beperkt in de praktijk de mogelijkheid om overeenkomsten op te zeggen en over te stappen naar een andere aanbieder. Wij hebben ook het gevoel dat de manier waarop het huidige wettelijk kader in de praktijk wordt ingevuld ten nadele van de consument uitpakt. Het bedoelde evenwicht is in de praktijk niet altijd herkenbaar.

Wij herkennen het probleem dat de initiatiefnemer ter hand heeft genomen met dit wetsvoorstel. Wij zullen er tegelijkertijd oog voor moeten hebben dat de automatische verlenging van de contractverhouding niet door iedere consument als bezwarend wordt ervaren. Er zijn ook mensen die er geen zin in hebben elke keer actie te moeten ondernemen om een abonnement voort te zetten. Zij ervaren een stilzwijgende verlenging juist als een zeker gemak. Wij vinden het van belang dat wetgeving daar ook recht aan doet en geen belemmering opwerpt voor deze categorie consumenten. Graag een reactie van de initiatiefnemer op dit uitgangspunt.

Wij vinden de probleemstelling herkenbaar. Ook wij hebben het gevoel dat het evenwicht wat verstoord is. Dat wil niet zeggen dat ik de argumentatie helemaal kan overnemen. Soms vond ik de stukken een beetje suggestief klinken als het ging om de "uitbuiting van de vergeetachtigheid" en de "beperkte span of control van de hedendaagse drukbezette consument". Wij vinden dat er best een beroep mag worden gedaan op een stukje gezonde eigen verantwoordelijkheid. Men is niet helemaal het slachtoffer van alleen maar de drukke omstandigheden.

De maatvoering van de hier gehanteerde oplossing bepaalt natuurlijk wel in belangrijke mate of er voldoende wordt tegemoetgekomen aan het evenwicht tussen belangen van het bedrijfsleven en het consumentenbelang. Het is duidelijk geworden dat bepaalde branches in het bedrijfsleven de stilzwijgende verlenging graag beperkt zouden zien tot zes maanden en een opzegtermijn op drie maanden zouden willen handhaven. Zij vinden dat er best iets mag gebeuren, maar vragen zich af of dit niet wat te ver gaat. Ik nodig de initiatiefnemer graag uit om beargumenteerd uiteen te zetten waarom hij vindt dat de gekozen maatvoering de voorkeur verdient boven alternatieve voorstellen, zoals die nu ook in amendementen voorliggen.

Naar aanleiding van het amendement-Van Vroonhoven vraag ik me af of er niet een bepaald bedrag als ondergrens genoemd moet worden waaronder dit wettelijk systeem weer niet zou gelden. Ik begrijp de gedachte en heb er ook wel sympathie voor, maar ik vraag me af of het daarmee niet ingewikkelder wordt. Krijgen wij dan twee regimes voor verschillende bedragen? Ik vraag me af of de consument daar in de praktijk iets mee opschiet. Dat nadeel zie ik aan deze constructie en ik hoor daar graag een reactie van de initiatiefnemer op.

Wat betreft verenigingen is het wetsvoorstel terecht ingeperkt ten opzichte van de oorspronkelijke voorstellen. Er wordt nu aan de ene kant voorgesteld om te bepalen dat elke vereniging er zorg voor moet dragen dat leden de voor de opzegging van het lidmaatschap noodzakelijke informatie eenvoudig kunnen raadplegen. Daar zijn wij het mee eens. Ik denk dat het ook goed is dat dat expliciet wordt vastgelegd. Ik vroeg mij wel af of het wel echt nodig is om in de wet vast te leggen dat de informatie opvallend gemeld moet worden op de hoofdpagina van de website en op bladzijde 1, 2 of 3 van het ledenblad. Slaat dat niet een beetje door? Is die precisering wel nodig?

Uit mijn bijdrage mag duidelijk zijn dat wij de bedoeling herkennen en steunen. Wij vinden ook dat er wettelijk wat moet gebeuren nu zelfregulering onvoldoende effect heeft gehad. Er is voldoende tijd geweest om die zelfregulering een kans te geven. Er wordt ook al lange tijd gesproken over dit voorstel van wet. Hoewel zelfregulering in beginsel onze voorkeur zou hebben, is nu toch het moment gekomen om dit wettelijk te gaan bepalen. Wij hebben kritische vragen gesteld over de precieze vormgeving. Daar horen wij de initiatiefnemer graag nader over.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Elke maand ploft er weer een catalogus op de mat en de eerste gedachte is dan: ach ja, dat had ik op willen zeggen. Het spreekt voor zich dat dit in principe een onwenselijke situatie is, zeker wanneer mensen wel verplicht worden om iets te bestellen, zoals gebeurt bij de in dit geval exemplarische boekenclubs. De SP wil dan ook waardering uitspreken voor de heer Van Dam, en zijn collega Crone, voor de moeite die hij heeft genomen om deze initiatiefwet te maken.

Een stilzwijgende verlenging lijkt volgens de heer Van Dam voor 40% van de Nederlanders een belemmering te zijn om een nieuw abonnement af te sluiten. Dit lijkt genoeg rechtvaardiging om deze wet in te dienen. Concurrentie lijkt dan immers met deze aanpassing meer op kwaliteit en prijs plaats te gaan vinden, en wordt dan niet langer belemmerd doordat mensen tegen wil en dank vastzitten aan een contract. De aanvulling van de zijde van het CDA vind ik echter ook zeer waardevol. Ik ben erg benieuwd naar de reactie uit het vak van het kabinet.

Aangezien het voorstel van wet meerdere zaken behandelt – maximumlengte van contracten, stilzwijgende verlenging en de manier waarop opgezegd kan worden – is het lastig om een eensluidend oordeel te geven. Wij zijn het namelijk helemaal eens met de wens van de indiener om het opzeggen van een abonnement gemakkelijker te maken. Het is gewoon een heel nare situatie dat wanneer je tijdens een telefoongesprek een keer in de telefoon kucht, je een abonnement voor twee jaar hebt, maar dat je een paars papier met een gouden randje en een telegram moet sturen, in drievoud en liefst ook nog in braille, voordat je van je contract af bent. Daarom en zeker nu verenigingen van deze verplichting zijn uitgezonderd, kunnen wij dit gedeelte van het wetsvoorstel van harte steunen. De commissie voor Economische Zaken ontving vandaag de antwoorden op commissievragen aan de staatssecretaris over het bedrijf Pretium, misschien wel het bedrijf dat het ergst misbruik maakt van deze situatie door eerst mensen in een telefoongesprek zo gewiekst mogelijk om de tuin te leiden en het dan onmogelijk te maken om het contract op te zeggen. De hele commissie wil dat er zo snel mogelijk een eind komt aan dit gedonder. Wij zullen het daar dinsdag in een procedurevergadering over hebben. Voor mij geldt dat ik ontevreden ben over de antwoorden van de staatssecretaris, aangezien wij nu nog steeds geen millimeter verder zijn en nog steeds niets weten. Dit even ter illustratie waarom het gemakkelijker gemaakt moet worden om een contract op te zeggen.

Ook het uitgangspunt van een maximumtermijn voor een abonnement van één jaar kunnen wij enigszins onderschrijven. Een van de problemen hiermee is alleen dat deze maatregel van consumentenbescherming als een boemerang terug kan komen in het gezicht van de consument. In dit geval is het meest sprekende voorbeeld de markt voor mobiele telefonie. Als je op zoek bent naar een nieuwe telefoon met een abonnement vliegen de gratis toestellen je om de oren. Iedereen snapt dat telefonieaanbieders geen welzijnsorganisaties zijn. De investeringen zullen dan ook terugverdiend moeten worden. Het probleem is dat dat niet in één jaar kan zonder dat de prijs van abonnementen fors omhoog moet. Het zou zuur zijn als, wanneer de consument nu een gratis telefoon krijgt, hij daar straks een paar honderd euro voor moet betalen, los van zijn abonnementskosten. Zou het dan niet de voorkeur verdienen dat consumenten duidelijk de keuze krijgen tussen een abonnement voor één of voor twee jaar? Zolang de kosten goed inzichtelijk zijn, kan iedereen zijn eigen keuzes maken. Wij moeten dan wel in de gaten houden dat de kosten die de providers rekenen voor een eenjarig abonnement niet dusdanig hoog zijn dat consumenten alsnog gedwongen worden om een tweejarig abonnement af te sluiten, aangezien dat relatief gezien veel goedkoper is. Wij zien nu in de praktijk echter al dat veel mensen kiezen voor een tweejarig abonnement. Wat vindt de indiener hiervan? Wil hij deze mogelijkheid helemaal afsluiten? Wat is volgens hem dan het gevolg voor de consument?

De initiatiefnemer heeft er bewust voor gekozen om niet aan de sluiten bij de Belgische wet. Daarin wordt gesproken over een billijke termijn. Het oordeel daarover laat hij over aan de rechter. Wij zijn tevreden over die keuze van de initiatiefnemer, omdat de rechtspositie van de consument bij voorkeur niet pas voor de rechter bepaald moet worden. Verder blijkt dat iemand niet zo snel de stap naar de rechter maakt en dan liever zijn verlies neemt. Ik vraag mij dan wel af waarom de initiatiefnemer ervoor heeft gekozen om dit niet te doen op het punt van de redelijkheid bij meerjarige abonnementen. Op kritische vragen over de mobiele telefonie zegt Van Dam dat de tweejarige abonnementen niet zomaar zullen verdwijnen. De rechter zal echter gaan beoordelen of de kosten die een aanbieder moest maken om een klant binnen te halen, hoog genoeg zijn om een abonnement van langer dan één jaar te rechtvaardigen. Hierdoor kunnen gekke situaties ontstaan. Ten eerste kunnen providers na één verloren zaak massaal besluiten om van de tweejarige abonnementen af te zien. Ons inziens wordt de consument daarvan de dupe. Ten tweede kan het gebeuren dat een consument in de veronderstelling leeft dat hij na een jaar maandelijks kan opzeggen, terwijl de aanbieder dit weigert en de rechter de aanbieder daarin gelijk geeft. Leidt dit niet juist tot een ongewenste onzekere positie van zowel consument als aanbieder?

De indiener meent dat het consumenten niet kwalijk genomen kan worden dat zij in alle drukte wel eens vergeten wanneer zij ook al weer het contract hadden moeten opzeggen. Mede gezien de massaal voorkomende irritatie en de allocatie-inefficiëntie slaat de balans nu te veel door naar de aanbieders en te weinig naar de consument, zo meent de indiener. De SP kan voor een goed deel met deze redenering meegaan, maar wil het kind niet met het badwater weggooien. De SP vindt dat er meer ruimte moet blijven voor consumenten en aanbieders die wat meer willen. De allocatie-inefficiëntie, de hindernissen voor het opzeggen van abonnementen, lange verbintenissen en een informatieachterstand voor de consument zijn voor de SP goede argumenten, maar tegen irritaties smeer je een crème en maak je geen wet.

Tot slot wil ik wijzen op de bezwaren die zijn geuit door dagbladen, jeugdbladen, magazines et cetera. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiertegen aan? De SP heeft begrip voor bijvoorbeeld de noodlijdende krantensector. Verwacht de heer Van Dam dat zij terecht bang zijn voor de gevolgen van zijn initiatief? Het is duidelijk dat hij met zijn initiatief de consument wil beschermen en de concurrentie wil bevorderen. Wij vinden dat wij op dat laatste punt uiterst behoedzaam te werk moeten gaan.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. Vandaag zouden wij alleen deze termijn doen. De beraadslaging over dit onderwerp zal op een nader te bepalen moment worden vervolgd. Ik wens de indieners veel succes met de voorbereiding van het antwoord.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 14.18 uur tot 15.00 uur geschorst.

Voorzitter: Van Gent

Naar boven