Aan de orde is de voortzetting van het spoeddebat over het vastzetten van een cartoonist.

(Zie vergadering van 20 mei 2008.)

De voorzitter:

U hebt drie minuten voor deze tweede termijn en ik herinner u eraan dat dit ook de termijn is waarin u eventuele moties moet indienen. Er komt hier niet nog eens een termijn na.

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Tijdens het debat op 20 mei vroeg ik de minister van Cultuur of hij zich kon voorstellen dat mensen die satire bedrijven, cartoons maken, harde grappen of stekelige opinies schrijven, door de gang van zaken rond de affaire-Nekschot minder zeker van hun zaak zijn dan voor die aanhouding. De minister van Cultuur zei letterlijk: Ja, ik kan mij dat voorstellen. Dat was een eerlijk antwoord en stuk minder omwonden dan de antwoorden van de minister van Justitie. Met de motie-Bos heeft de Kamer het kabinet opgeroepen om zorg te dragen voor een maatschappelijk klimaat waarin de vrijheid van meningsuiting binnen de grenzen van de wet zonder zelfcensuur kan worden uitgeoefend. Wij moeten constateren dat de bejegening van de cartoonist Nekschot daar geen positieve bijdrage aan heeft geleverd. Daarom deze motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering middels de motie-Bos c.s. (30800, nr. 9) is opgeroepen om zorg te dragen voor een maatschappelijk klimaat waarin de vrijheid van meningsuiting binnen de grenzen van de wet zonder zelfcensuur kan worden uitgeoefend;

overwegende dat vermeende opiniedelicten derhalve met terughoudendheid en grote zorgvuldigheid dienen te worden behandeld;Van der Ham

van mening dat in de bejegening van de aangeklaagde cartoonist niet voldoende in deze geest is gehandeld en dit geen positieve bijdrage heeft geleverd aan het maatschappelijke klimaat zoals gewenst in de motie-Bos;

verzoekt de regering, zorg te dragen voor een grotere zorgvuldigheid in de bejegening van vermeende opiniedelicten;

verzoekt de regering voorts, de Kamer te berichten over de manier waarop zij verder invulling wil geven aan de uitvoering van de motie-Bos,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Bosma en Halsema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 164(31200 VI).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Na lang aandringen hebben wij meer informatie gekregen over de gang van zaken rond deze affaire. De brieven die wij kregen laten echter nog heel veel vragen open. Hoe reageert de minister op de artikelen in het dagblad De Pers die stelden dat het vorige kabinet anders omging met de behandeling van vermeende opiniedelicten? Hij stelt dat zijn ambtsvoorgangers niet met deze zaak zijn geconfronteerd, maar zijn de tekeningen van Nekschot onder hun ambtstermijn wel ter tafel gekomen bij de cartooncommissie? Waren ze wel bekend met zijn werk? Graag een reactie hierop.

Nog iets anders over die cartooncommissie. De minister stelt dat die geen rol heeft gehad in de aanhouding van de cartoonist Nekschot. In het debat zei hij daarover echter dat deze commissie wel kijkt naar de consistentie. Letterlijk zei hij: "Waarom de ene cartoon wel en de andere niet? Die gesprekken hebben wel plaatsgevonden." Maar welke maatstaven heeft die cartooncommissie daarbij gebruikt? Hoe is die consistentie gemeten? Is daar een checklist voor? Welke cartoons zijn zoal de revue gepasseerd? Ik wil dat weten.

De minister stelt dat het OM eigenstandig de beslissing heeft genomen om tot vervolging over te gaan, maar blijkbaar is er wel gediscussieerd in de cartoonwerkgroep of dit consistent was. Blijkbaar vond die commissie dat en daarmee heeft zij lijkt mij toch wel invloed gehad op het beleid van het OM. Zij zag zich in ieder geval bevestigd. Ik wil meer details over die werkgroep, over de werkwijze, het beoordelingskader en ik wil, zo nodig geanonimiseerd en in vertrouwelijkheid, de verslagen vanaf het moment dat die werkgroep is opgericht. Ook wil ik, eveneens desnoods vertrouwelijk, inzage in de briefwisseling met het College van procureurs-generaal over deze kwestie, juist om te zien wat nu precies de jurisprudentie is, wat de afwegingen waren om hier wel in te grijpen en bij heel veel andere cartoons en vermeende opiniedelicten niet. Die inzage wil ik hebben, desnoods vertrouwelijk en vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de briefwisseling met het College van procureurs-generaal inzake de kwestie-Nekschot vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage te geven;

verzoekt de regering tevens, de verslagen van de zogenaamde "cartoonwerkgroep" te delen met de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Halsema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 165(31200 VI).

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. De heer Van der Ham is nu aanzienlijk milder dan vorige week over die cartoonwerkgroep. Heeft hij nu het idee dat die werkgroep gaat over de vervolging of niet? Mijn indruk uit de brief is dat de werkgroep gaat over de gevolgen van de rellen naar aanleiding van de Deense zaak en hoe daar in Nederland op moet worden gereageerd. In dat laatste geval praten wij echt over terrorismebestrijding, want zij staat onder voorzitterschap van de NCTb.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb daar een aantal vragen over gesteld. Ik wil in ieder geval inzage hebben in wat er precies is gewisseld in de commissie. Is er wel gekeken naar de consistentie van de eventuele vervolging en in hoeverre moeten wij bij het een of het ander optreden? Ik neem aan dat er wat de consistentie betreft maatstaven zijn. Wat zijn die maatstaven? Die vragen heb ik gesteld. De minister heeft tijdens het vorige debat gezegd dat de werkgroep wel degelijk heeft gekeken naar de vraag waarom de ene cartoon wel en de andere niet aanvaardbaar is. Het is niet zo gek om daar op door te vragen, omdat wij willen weten wat de werkingskracht kan zijn.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Nu is die brief gekomen, maar ik vraag mij af of de heer Van der Ham die heeft gelezen. In die brief staat: "De werkgroep heeft geen rol in inhoudelijke afwegingen, bijvoorbeeld over strafrechtelijke vervolging. Ook in verband met de tekening van Gregorius Nekschot heeft deze werkgroep geen inhoudelijke betrokkenheid gehad bij de afweging van het OM." Volgens mij krijgen wij verslagen over hoe om te gaan met terrorismeproblemen en niet over de zaak-Nekschot.

De heer Van der Ham (D66):

Deze minister heeft letterlijk in het vorige debat gezegd dat wel degelijk is onderzocht waarom de ene cartoon wel en de andere niet is toegestaan. De minister heeft daarover kortstondig gecorrespondeerd met de procureurs-generaal en men heeft daarvoor motieven aangedragen. Die wil ik zien, desnoods vertrouwelijk en desnoods geanonimiseerd. Wij weten dan enigszins wat de richting van het kabinet en het OM is en zijn op de hoogte van alle overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Mijn vragen worden opgeroepen door de brief en door wat het kabinet in eerste termijn van het debat heeft gezegd. Ik wil daar nadere informatie over hebben en dat lijkt mij heel logisch. Ik ben van mening dat de heer Van Haersma Buma die ook zou willen hebben.

De heer Rutte (VVD):

Voorzitter. Wij hebben inmiddels drie brieven ontvangen van de minister van Justitie. Het beeld dat daaruit oprijst, bevalt mij helemaal niet. Ik verwijt hem in de eerste plaats dat hij geen verantwoordelijkheid neemt. Hij verschuilt zich achter iedere kartonnen doos die hij kan vinden. Hij is de minister van de vrijheid van meningsuiting. Hij heeft die vrijheid van meningsuiting in Nederland te verdedigen, maar is op dit belangrijke punt tekortgeschoten. Mede door zijn toedoen is in Nederland een sfeer ontstaan, waarin mensen die deelnemen aan het publieke debat zich geïntimideerd voelen en aangezet worden tot zelfcensuur.

In de eerste plaats noem ik de rol van het OM. Het OM heeft een afweging te maken tussen aan de ene kant de vrijheid van meningsuiting en aan de andere kant het tegengaan van discriminatie. Juist bij deelnemers aan het publieke debat is uiterste terughoudendheid vereist als het gaat om het optreden van het OM.

De minister verwijst in zijn brief van eind mei naar jurisprudentie, die juist een totaal andere kant op wijst. Het is klinkklare nonsens om te verklaren dat de jurisprudentie hem zou aanzetten om in dit soort gevallen over te gaan tot vervolging. Het tegendeel is waar. Ik verwijs naar de uitspraken van de Hoge Raad. Ik citeer uit de uitspraak van 2 juni van de rechtbank van Amsterdam: "Het recht op vrije meningsuiting beschermt niet alleen informatie die aangenaam en onschuldig is, maar juist ook de shockerende, storende en onwelgevallige informatie." De jurisprudentie waar de minister naar verwijst, klopt niet. Of was er sprake van een verkeerde beoordeling van het maatschappelijk klimaat door het OM en heeft men gemeend dat de recente discussies in het maatschappelijk klimaat over normen en waarden zouden aanzetten tot deze vorm van vervolging?

Ik kom op de rol van de minister zelf. Hij is sinds 18 december 2006 op de hoogte. Hij is zeven maal geïnformeerd. Hij had vragen moeten stellen aan het OM. Hoezo leidt deze jurisprudentie tot dit type vervolging? Hoezo is dit beleid wenselijk, als de consequentie is dat het OM op deze wijze inbreekt in het publieke debat?

Ook voor mijn fractie zijn normen en waarden buitengewoon wezenlijk. Zij stellen grenzen vanuit de persoonlijke verantwoordelijk aan de vrijheid van meningsuiting. Zo hoort het te gaan in ons land en wel op basis van het openbare debat. Het strafrecht behoort in dit soort gevallen alleen in uiterste instantie gebruikt te worden en niet in gevallen als het voorliggende. Ik houd staande dat deze kwestie nog steeds een zweem van een politieke arrestatie boven zich heeft hangen. Ik dien dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het thans ingezette algemene vervolgingsbeleid het klimaat aantast waarin mensen zich veilig voelen om controversiële uitspraken te doen of controversiële kunst te maken;

van mening dat een open democratische en vrije samenleving bestaat bij de gratie van zo'n veilige omgeving;

van mening dat de vrijheid van meningsuiting een actieve verdediging vergt;

constaterende dat internationale en nationale rechtspraak daarvoor een duidelijke richting geven;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat het Openbaar Ministerie bij het inzetten van een vervolging in dit soort zaken rekening houdt met de in de rechtspraak beschermde grenzen van de vrijheid van meningsuiting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rutte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 166(31200 VI).

De heer De Wit (SP):

U hebt de vraag gesteld of de minister van Justitie niet in het overleg met het College van procureurs-generaal had moeten vragen waarom nu vervolging wordt ingesteld. Vindt u dat de minister gebruik had moeten maken van zijn aanwijzingsbevoegdheid?

De heer Rutte (VVD):

Met betrekking tot artikel 127, waarin het gaat om de relatie tussen de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie, is mijn fractie altijd tegenstander geweest van het geven van aanwijzingen in een concrete casus. De minister had hier niet zozeer een aanwijzing moeten geven als wel het kennelijke beleid ter discussie moeten stellen dat het OM voert in dit soort zaken. Hij had moeten zeggen dat het niet verstandig is om in dit soort kwesties dit beleid te voeren. Dan gaat het om de algemene discussie tussen de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie vanuit het belang van een goede afweging tussen de vrijheid van meningsuiting en de bestrijding van discriminatie.

De heer De Wit (SP):

Wij weten niet wat de minister precies heeft gezegd. Dat blijkt ook niet uit de laatste brief. Als de minister dit volgens u had moeten zeggen, is dat toch ook politieke aansturing van het OM, al gaat het maar om het algemene beleid, zoals u zegt?

De heer Rutte (VVD):

De minister van Justitie is politiek verantwoordelijk voor het Openbaar Ministerie. Het is gebruikelijk in Nederland dat het OM binnen beleidskaders functioneert. Uit de wetsgeschiedenis – de memorie van antwoord bij behandeling van deze wet in 1970 – blijkt zonneklaar waarom bij de artikelen 137c tot en met e uiterste terughoudendheid geboden is als het gaat om strafrechtelijke vervolging. Gelet op de recente brief van minister Ter Horst over gevallen waarin vervolging denkbaar is, gaat het in bijna alle gevallen om geweldsmisdrijven en aanzetten tot discriminatie bij sollicitaties op de arbeidsmarkt en dergelijke, niet om deelname aan het publieke debat. Dat is een essentieel verschil. De minister van Justitie is daarvoor verantwoordelijk. Het is zijn taak om het vrije woord in Nederland te verdedigen.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Rutte gebruikt zware woorden. Hij spreekt van "een zweem van politieke arrestatie". Het is mij niet helemaal helder op welke feiten dat oordeel van hem berust.

De heer Rutte (VVD):

De schijn van een politieke arrestatie zit hem hierin dat het Openbaar Ministerie zegt, op grond van jurisprudentie gedwongen te zijn om dit te doen, terwijl die jurisprudentie 180 graden de andere kant op wijst. Verder is de minister tot zeven keer door het OM op de hoogte gesteld. Hij had twee vragen moeten stellen. Hoezo jurisprudentie? Weegt u het recente maatschappelijk debat over normen en waarden – en de concrete bijdrage van een partij als het CDA daaraan – niet verkeerd, dat voor u blijkbaar aanleiding is tot dit beleid?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dus uw primaire verwijt is dat het OM hier slecht werk heeft geleverd en een verkeerde uitleg geeft aan de jurisprudentie?

De heer Rutte (VVD):

Dat het OM hier een verkeerde uitleg geeft aan het eigen beleid, maar ook dat de minister van Justitie als politiek verantwoordelijke daarvoor op een cruciaal punt, namelijk de vrijheid van meningsuiting, niet heeft ingegrepen toen hij dat kon doen. Hij heeft niet gezegd dat het OM in deze concrete zaak zou moeten bekijken wat het feitencomplex is, maar hij is gehouden om met het OM het gesprek aan te gaan als dat de jurisprudentie en/of het maatschappelijk klimaat verkeerd weegt. Vandaar mijn motie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is een ingewikkeld verwijt dat de heer Rutte maakt. Hij zegt dat hij geen aanwijzing in een concrete zaak wil, maar hij wil wel dat de minister van Justitie hier tegen het OM had gezegd: "ho, stop, hier mag niet vervolgd worden".

De heer Rutte (VVD):

De minister had op twee punten tegen het Openbaar Ministerie moeten zeggen dat hij het gesprek aanging, ongeacht de eigen verantwoordelijkheid van het OM in een concrete casus. Dat gesprek had moeten gaan over de weging van de jurisprudentie, die 180 graden de andere kant op wijst, gelet op de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, op recente uitspraken van de Hoge Raad en op de uitspraak na deze casus van 2 juni jongstleden door de rechtbank van Amsterdam, in de kwestie van een columnist die de meest vreselijke teksten over joden heeft geschreven, maar die vanwege het belang van de bijdrage aan het publieke debat uiteindelijk is vrijgesproken van vervolging. Dat gesprek had hij moeten aangaan. Daarvoor is hij minister van Justitie en daarmee ook de minister voor de vrijheid van meningsuiting. De minister heeft dat laten zitten. Hij verschuilt zich achter alle mogelijke excuses.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De heer Rutte en ik delen dezelfde zorgen, maar steunt hij het ter inzage leggen aan de Kamer van die correspondentie en de verslagen van de cartoonwerkgroep?

De heer Rutte (VVD):

Ja.

De heer Van der Ham (D66):

Wat is het verschil tussen de motie die de heer Rutte zojuist heeft ingediend en die van mij?

De heer Rutte (VVD):

De mijne is iets steviger. Wij stellen dat er moet worden gekeken naar de recente jurisprudentie, omdat die erop wijst dat de zaak 180 graden de andere kant opgaat. Dus is het wenselijk dat de minister daarover met het OM in gesprek treedt. Als de heer Van der Ham mij ervan kan overtuigen dat de moties op elkaar lijken, kunnen wij ze in elkaar schuiven.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben benieuwd.

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. De heer Rutte gebruikt opnieuw zware woorden, overigens minder zwaar dan hij eerder heeft gedaan. Hij is niet de enige voorvechter voor de vrijheid van meningsuiting. In de brief staat ook dat er geen verschil in beleid is tussen het vorige kabinet en dit kabinet. Dat is de heer Rutte niet met de minister eens. Hij vertrouwt deze brief dus ook niet.

De heer Rutte (VVD):

De minister geeft aan dat onder het vorige kabinet een bepaald beleidskader tot stand is gekomen als het gaat om de bestrijding van discriminatie. Ik heb dat zorgvuldig bestudeerd. Ik heb gekeken naar de brief van minister Ter Horst over de kwestie eind vorig jaar. Daarin schrijft zij: "De politie zal alleen dan overgaan tot optreden als er sprake is van een daadwerkelijke omvang van hatecrimes, zoals homofobie of racistische geweldsdelicten." Dat gaat ver, maar ik zou daaraan toe willen voegen: natuurlijk ook al die gevallen waarbij sprake is van bijvoorbeeld discriminatie op de arbeidsmarkt; artikel 1 van de Grondwet. Wij spreken hier echter over het deelnemen aan het publieke debat en dat is een andere zaak. Ik heb mij verbaasd over de uitlatingen van de heer Heerts in de media de afgelopen dagen. Ik heb mij verbaasd over zijn partij in deze kwestie. Ik had verwacht dat wij in deze zaak schouder aan schouder zouden strijden vandaag, maar het lijkt erop dat de PvdA vandaag positie kiest voor het kabinet. Dat vind ik onverstandig.

De heer Heerts (PvdA):

Dat zijn de woorden van de heer Rutte. Wij strijden voor de vrijheid van meningsuiting, maar wij strijden niet voor een verdere aantasting van het vertrouwen in de rechtsstaat, waartoe de heer Rutte nu overgaat. Het verwijt van een politieke arrestatie kan inhouden dat mensen denken dat wij een kabinet hebben dat voortdurend ingrijpt in het handelen of het nalaten daarvan van het OM. Dat is toch niet wat de heer Rutte wil?

De heer Rutte (VVD):

De heer Heerts heeft de laatste brief van de minister van Justitie toch gelezen? Hij heeft toch gelezen dat het OM de minister tot zeven keer toe heeft bijgepraat in deze concrete casus? Hij heeft toch gelezen dat de minister van Justitie geen aanleiding zag om daarover het gesprek aan te gaan? Ik heb de twee gronden genoemd op basis waarvan de minister dat wel had moeten doen. Laat de heer Heerts daar dan op reageren! Vindt hij wel dat de jurisprudentie aanleiding gaf tot dit beleid van het OM? Vindt hij wel dat het OM blijkbaar volledig in lijn heeft gehandeld met het eerdere beleidskader?

De heer Heerts (PvdA):

Ik maak onderscheid tussen het handelen van de politie en dat van het OM. Dat van de politie is buitensporig geweest. Dat is voldoende erkend, maar ik ben er geen voorstander van dat de minister het OM voortdurend corrigeert op haar handelen. Dat is een fundamentele aantasting van de Trias Politica.

De heer Rutte (VVD):

Ik vraag niet aan de minister op om te treden in een concrete casus. Er is hier sprake van een deelnemer aan het publieke debat. Daar is hier sprake van, zeg ik tegen de minister van Justitie. Hij is de minister voor de vrijheid van meningsuiting. De minister heeft zeven keer de gelegenheid gehad om op te treden. Hij had kunnen zeggen: "Hoezo wijst de jurisprudentie in deze richting? Die wijst totaal de andere kant op! Kijk naar de Hoge Raad. Die praat over de contextuele toetsing in dit soort gevallen. Kijk naar de uitspraken van het Europese Hof voor de rechten van de mens. Kijk naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel uit 1970 over artikel 137."

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Rutte vraagt wel om het optreden van de minister in een bijzondere casus, namelijk in deze. De heer Rutte vindt dat de minister gebruik had moeten maken van zijn bijzondere aanwijzingsbevoegdheid en had moeten zeggen: niet vervolgen. Dat betekent dat de VVD pleit voor politieke vervolging.

De heer Rutte (VVD):

Neen, ik ben heel zorgvuldig geweest in de keus van mijn woorden. Ik begrijp heel goed dat wij hier praten op een belangrijk scheidslijn. Ik pleit er niet voor dat de minister ingrijpt in een concrete casus, absoluut niet. Op het moment dat het Openbaar Ministerie de minister vertelt wat het van plan is te gaan doen en blijkt dat het Openbaar Ministerie een kant opgaat, een weging geeft van het maatschappelijk debat dan wel een uitleg geeft van jurisprudentie die niet juist is, moet de minister van Justitie in algemene zin als het gaat om het bestrijden van discriminatie en de toepassing van artikel 137 daarover het gesprek met het Openbaar Ministerie aangaan, zonder in te grijpen in de concrete casus. Dat is namelijk zijn rol en dat ligt ook besloten in artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Niet ingrijpen in een concrete casus, maar als minister van Justitie wel het gesprek over het vervolgingsbeleid voeren met het onder zijn politieke verantwoordelijkheid vallende Openbaar Ministerie.

De voorzitter:

Afsluitend, mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan gaat het om de algemene aanwijzingsbevoegdheid dat bij opiniedelicten grotere terughoudendheid wordt betracht. Dat is eigenlijk wat u zegt. De consequentie van uw eigen opvatting is dan dat u accepteert dat het Openbaar Ministerie in dit bijzondere geval is overgegaan tot vervolging. U zult het Openbaar Ministerie daar niet van afhouden.

De heer Rutte (VVD):

Ik vind dat het Openbaar Ministerie in bijzondere gevallen zijn eigen stappen moet zetten. Ik heb groot bezwaar tegen de massieve wijze van arrestatie, waar wij allen over hebben gesproken in eerste termijn. Ik heb groot bezwaar tegen de opstelling van de minister van Justitie, die zeven kansen voorbij heeft laten gaan om in algemene zin te praten over het vervolgingsbeleid in dit soort zaken van discriminatie bij deelnemers aan het publieke debat. In dit soort gevallen hoort hij aan te geven dat dit noch vanuit de jurisprudentie noch vanuit de weging van het maatschappelijk klimaat wenselijk is.

De voorzitter:

Mevrouw Halsema, heel kort nog. Ik had al "afsluitend" gezegd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ken de VVD anders. Dit is schimmig. U vindt wel degelijk – die suggestie roept u steeds in het leven en daar moet u gewoon helderder in zijn – waar zeven keer de cartoons van Nekschot voorlagen, dat de minister opmerkingen had moeten maken over het vervolgingsbeleid. Daarmee treedt u wel degelijk in deze kwestie. U moet het nu helder maken: was het Openbaar Ministerie vrij om te vervolgen in deze kwestie of niet?

De heer Rutte (VVD):

Het Openbaar Ministerie is vrij om te vervolgen in deze kwestie en de minister van Justitie is gehouden om vanuit zijn politieke verantwoordelijkheid binnen de kaders die ervoor zijn met het Openbaar Ministerie te overleggen over de wijze waarop het Openbaar Ministerie invulling geeft aan de beleidskaders. In dit geval had hij horen te zien dat er twee dingen fout zijn gegaan. Ten eerste wijst de jurisprudentie een heel andere kant op in de afweging tussen de vrijheid van meningsuiting in het geval van deelnemers aan het publieke debat en het bestrijden van discriminatie. Ten tweede had hij moeten zien dat het Openbaar Ministerie in dit soort casussen – er zijn er veel meer geweest de afgelopen maanden – blijkbaar bij de inschatting welk beleid gevoerd moet worden, een andere weging geeft van het politieke klimaat in Nederland dan wenselijk is.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, heel kort!

De heer Van der Ham (D66):

De heer Rutte maakt heel veel misbaar hierover. Ik deel zijn verontwaardiging op een aantal punten ook wel. Het is wel een beetje raar. Wil hij mensen het recht ontnemen om een aanklacht in te dienen tegen iemand met wie zij het niet eens zijn? Volgens mij wil hij dat niet. Nekschot zegt zelf ook dat hij er geen problemen mee heeft dat er tegen hem een aanklacht wordt ingediend, maar dat hij er problemen mee heeft dat hij op deze manier wordt bejegend, waardoor het klimaat verslechtert. Daar moet de heer Rutte zich tegen verzetten, maar niet tegen het recht om tegen iemand een aanklacht in te dienen. Zijn motie is niet zozeer steviger als wel onzorgvuldiger.

De heer Rutte (VVD):

Mijnheer Van der Ham, met alle respect, maar u maakt er nu echt een soep van. Wij praten vandaag over de politieke verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor het Openbaar Ministerie. Dat laat onverlet het recht van het Openbaar Ministerie om vervolging in te stellen en het recht van iedere Nederlander om naar de rechter te stappen wanneer hij zich in zijn rechten of belangen voelt aangetast. Daar praten wij vandaag echter niet over. Vandaag praten wij over de politieke relatie met en de aansturing door de minister van het Openbaar Ministerie. Die luistert nauw. Mevrouw Halsema heeft daar terecht aandacht voor gevraagd. Het is onwenselijk dat in een concrete casus de minister zou ingrijpen. Als blijkt dat het Openbaar Ministerie het maatschappelijke klimaat verkeerd weegt en dat het daarvoor ook nog eens ten onrechte jurisprudentie inroept als adstructie van die verkeerde beleidsrichting, vind ik dat de minister van Justitie daarover het gesprek hoort aan te gaan.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U blijft een beetje glibberen rond de uitdrukking "zweem van politieke arrestatie". Wat moet in dit debat gebeuren opdat u een conclusie kunt trekken of sprake is van een politieke arrestatie of niet?

De heer Rutte (VVD):

Die zweem van politieke arrestatie blijft natuurlijk hangen, zeker in het maatschappelijk debat, omdat de minister van Justitie tot zeven keer toe het gesprek heeft kunnen voeren met het Openbaar Ministerie en, mijnheer Van Haersma Buma, dat niet heeft gedaan. U zult er geen bezwaar tegen hebben. Ik heb uw column in de Volkskrant gelezen. U vindt zelfs dat het strafrecht moet worden ingeroepen als mensen beledigd worden. Dat is het standpunt van het CDA. Ik sta daar 180 graden tegenover.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U beantwoordt de vraag niet. U komt met een wedervraag, waarop ik in mijn inbreng zeker zal terugkomen. Maar ik vind echt dat het debat in de Tweede Kamer, ook u als een volwassen partij, niet kan eindigen met: wat het debat ook is, wij blijven lekker zeggen "er is een zweem van politieke arrestatie"...

De heer Rutte (VVD):

Die is niet meer weg te nemen met de laatste brief van de minister van Justitie, waaruit blijkt dat hij tot zeven keer toe door het Openbaar Ministerie op de hoogte is gesteld. Het spijt mij wel, maar dat is mijn politieke conclusie: die zweem is niet weg te nemen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dan daag ik u uit. Als dit debat eindigt, hoe dan ook, met een minister die een zweem van politieke arrestatie laat bestaan, dan moet u dat uit durven spreken, in een motie, want het gaat over het vertrouwen in die minister. Een minister die een zweem van politieke arrestatie zou laten bestaan, die ook niets kan doen om dat voor u weg te nemen; dat moet u niet accepteren.

De heer Rutte (VVD):

Deze minister heeft tot zeven keer toe nagelaten te handelen op het moment dat hij kon handelen. Het gaat over de vrijheid van meningsuiting, het gaat over deelnemers aan het publieke debat die zonder intimidatie en zelfcensuur daaraan moeten kunnen deelnemen. Ik verwijt dat deze minister. Dat is een zwaar verwijt; dat realiseer ik mij. Ik vind dat de laatste brief die zweem van politieke arrestatie volledig boven de markt laat.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Zojuist bereikte mij het bericht dat opnieuw wordt opgetreden tegen een website die kritisch staat tegenover de islamisering. De site Hoeiboei, een trefpunt van Gerard Reveaanhangers die de vrijheid lief hebben, wordt lastiggevallen door de politie in het stadsdeel De Baarsjes in Amsterdam. De webmaster kreeg een ontbieding, te verschijnen op het politiebureau aanstaande vrijdag in verband met teksten op de website. Ik hoor graag van deze minister wat hij daar meer van afweet.

Ik dank de minister voor zijn antwoorden in deel een van dit debat, maar ik moet wel vaststellen dat hij de vermoorde onschuld speelt. Natuurlijk heeft het OM een grote mate van onafhankelijkheid, maar volgens de minister moest het OM in actie komen omdat er aangiften waren. Waar kwamen die klachten vandaan? Het antwoord luidt: van het MDI, het Meldpunt Discriminatie Internet. Dat was blijkbaar degene die het kwartje gooide in het apparaat. Laten wij eens kijken naar dat MDI.

MDI valt onder de stichting Magenta, een linkse club. Op de site van Magenta staat prominent een brief, helemaal en eenzijdig gericht tegen mijn partij. De Partij voor de Vrijheid wordt door Magenta betiteld als antidemocratisch en xenofoob en wordt vergeleken met nazi's. Magenta wordt geleid door Brieuc-Yves (Mellouki) Cadat, voorheen lid van een deelraad voor GroenLinks, voorheen in Frankrijk lid van de pro-islamitische Beurbeweging, voorheen medewerker van een Franse communistische presidentskandidaat. MDI is een pressiegroep die alles wat haar niet welgevallig is lastigvalt. De multiculturele gedachtepolitie brandmerkt alles wat kritisch staat tegenover de islamisering als racistisch. Zo werd bijvoorbeeld de stichting Stop de islamisering van Europa weg getreiterd door dat MDI. MDI is rechter en officier tegelijk. Het dreigt met processen om sites uit de lucht te halen zonder dat het OM eraan te pas komt. Er zouden 80 klachten over Nekschot zijn binnengekomen, meldt MDI, de helft daarvan na een oproep van de islamitische prediker Abdul-Jabbar van de Ven, iemand die op de televisie ooit mijn fractieleider kanker toewenste. Zo werkt het: een islamofascist roept op tot klagen, subsidieslurper MDI bundelt de krachten en klaagt bij het OM en vervolgens komt het OM in actie. En vervolgens zegt deze minister: het OM moest in actie komen, want er waren klachten. Ja, zo lust ik er nog wel een.

Het MDI kan dat alleen doen, omdat het aan het subsidie-infuus hangt. Per jaar ontvangt Magenta € 180.000 van deze minister en van minister Vogelaar. Dus is het niet juist dat minister Hirsch Ballin de vermoorde onschuld speelt: hij is schuldig. Heel simpel, wie eerst een extremistische club subsidieert die vindt dat PVV'ers nazi's zijn, moet niet gek opkijken als die club ook vanuit haar ideologie gaat handelen. Als het OM dan een passief doorgeefluik is van die subsidieslurper, dan kan de minister niet doen alsof zijn neus bloedt.

Voorzitter. Mijn rode lampje gaat branden. Ik heb een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de arrestatie van cartoonist Gregorius Nekschot een aantasting van de artistieke vrijheid in ons land is;

constaterende dat de regering pal moet staan voor artistieke vrijheid en de vrijheid van meningsuiting;

overwegende dat het Openbaar Ministerie in actie is gekomen na klachten van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI), een activiteit van Magenta;

overwegende dat Magenta en MDI de linkse, multiculturalistische zaak zijn toegedaan;

verzoekt de regering, de subsidie aan Magenta stop te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 167(31200 VI).

De heer Van der Ham (D66):

Het waren weer een paar fraaie zinnen; de heer Bosma kan er wat van. Ik vind het wel belangrijk om, juist in een debat over de vrijheid van meningsuiting, van hem te horen of meningen die niet de zijne zijn, op zichzelf gehoord mogen worden en ook eventueel gesteund mogen worden. Hij is toch ook niet voor het afschaffen van de VARA of zo? Misschien ook juist wel... Ik moet niet de doos van Pandora opentrekken; geeft u hier maar geen antwoord op, mijnheer Bosma.

De heer Bosma (PVV):

Wij hebben volgende week een leuk algemeen overleg over de financiering van omroepverenigingen en men zal verbaasd staan over wat ik ga voorstellen. Dit komt omdat wij van al deze omroepverenigingen af willen en niet alleen maar van de VARA.

De heer Van der Ham vraagt een beetje naar de bekende weg. Wij zijn natuurlijk groot voorstander van vrijheid van meningsuiting: laat 100 bloemen bloeien, laat 100 scholen wedijveren, om Mao Zedong maar even te citeren. Vraag twee is of je alle meningen, zeker de extreem linkse, moet subsidiëren. Kijk op "magenta.nl", dat is gewoon een extreem links multicultureel bolwerk. Ik heb net geciteerd uit de brief die staat op de site van Magenta. Ik vind niet dat belastinggeld dat van alle Nederlanders is, moet gaan naar een organisatie die zo extreem gekleurd is.

De voorzitter:

Afsluitend, mijnheer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Er zijn natuurlijk heel wat rechtse organisaties die ondersteuning krijgen en die wat meer rechtse opvattingen verklaren. Wat dat betreft moet de overheid volgens mij in haar subsidiëring zorgen voor een pluriform aanbod, mochten dergelijke organisaties subsidie nodig hebben. Daar bent u het toch wel mee eens, mijnheer Bosma? Nog los van de vraag of men meningen heeft die ik zelf zou delen.

De heer Bosma (PVV):

In dit geval gaat het niet om het delen van meningen. Magenta is een extreem linkse club die klachten verzamelt van onder anderen Abdul-Jabbar van de Ven. In deel één van de Handelingen over dit debat – u hebt het kunnen lezen – zegt deze minister: het OM moest in actie komen, want er waren klachten. Wij moeten echter een stap teruggaan: wat is het begin van de stroom van de rivier? Dat is Magenta, dat is een linkse multiculturele club die gewoon handelt vanuit haar ideologie. Zij krijgt € 180.000 van de Nederlandse belastingbetaler en dat is een grote schande.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. In het eerste debat over deze affaire heb ik het een verkeerd signaal genoemd, met name de wijze waarop justitie in deze zaak is opgetreden tegen de cartoonist Nekschot. Ik heb dit gedaan tegen de achtergrond van niet alleen de vrijheid van meningsuiting, een buitengewoon belangrijk grondrecht in onze samenleving, maar ook van de rechtspraak die zich inmiddels heeft ontwikkeld rond artikel 7 van de Grondwet. Hierin komt in ieder geval tot uitdrukking dat door de overheid buitengewone terughoudendheid moet worden betracht om op te treden tegen uitingen van deze vrijheid van mening en opvatting en dat de uitspraak van de rechter nogal eens kan variëren, afhankelijk van het middel en de persoon die gebruik maakt van de vrijheid van meningsuiting. In ieder geval is heel duidelijk dat er ruimte moet zijn voor cartoonisten, columnisten en mensen die satire gebruiken, om een aantal zaken op de hak te nemen.

De minister heeft in zijn brief na het eerste debat over deze zaak toegegeven dat, met de kennis van nu, er in ieder geval kanttekeningen te plaatsen zijn bij de in verzekering stelling en de duur van de arrestatie; achteraf gezien is het niet nodig geweest om Nekschot zo lang in voorarrest te houden. Dat is in ieder geval een belangrijke erkenning daar waar wij vanuit de SP-fractie hebben gezegd dat er sprake is van buitensporig optreden van justitie tegen de heer Nekschot in het kader van zijn arrestatie.

Mijn fractie was buitengewoon benieuwd naar de rol van de minister en met name naar de vraag of de minister in deze zaak een actieve rol heeft gespeeld bij het aansturen van en geven van aanwijzingen aan het OM. Dat is naar de mening van mijn fractie niet gebleken. Ook al wijst de heer Rutte op de zeven gesprekken die hebben plaatsgevonden blijkens de brief die wij gisteren hebben ontvangen, mij is niet duidelijk geworden wat de minister in deze gesprekken heeft gezegd. Daar ben ik benieuwd naar. De minister zegt in ieder geval: ik heb geen aanwijzingen gegeven. Daarmee staat voor mijn fractie op dit moment in ieder geval vast dat er geen sprake is van wat ik in eerste instantie heb geopperd, een gewijzigde beleidslijn van het Openbaar Ministerie onder aansturing van dit kabinet.

Er is bij de cartoonisten en politieke tekenaars in ons land onrust ontstaan naar aanleiding van deze arrestatie van Nekschot. Wat kunnen wij nog wel en wat kunnen wij niet? De drie recente zaken die in het nieuws zijn gekomen, mogen toch tot een zekere tevredenheid stemmen, waar blijkt dat nog steeds de ruimte is voor columnisten, voor mensen die gebruikmaken van het middel van artikel 7 om hun mening te uiten, en dat op dat punt op dit moment eigenlijk nog niets gewijzigd is.

Ik was benieuwd naar de cartoonwerkgroep. Anders dan de heer Van der Ham ben ik van mening dat blijkt dat dit geen gedachtepolitie is. Het gaat hierbij om het inschatten van veiligheidsrisico's en het voorstellen van maatregelen. Dat stemt mijn fractie in ieder geval tevreden.

De heer Van der Ham (D66):

Het woord "gedachtepolitie" heb ik niet gebruikt.

De heer De Wit (SP):

Nee, nee. Dat heb ik gebruikt.

De heer Van der Ham (D66):

Oké. "Anders dan de heer van der Ham", zei u. Ik heb geprobeerd om te vragen wat zo'n cartooncommissie nu doet. Als daar een wisseling van gedachten plaatsvindt over welke cartoon wel en welke niet, en als het OM daarin een afweging maakt, dan wil ik dat afwegingskader wel weten. Daarnaar heb ik geïnformeerd.

De heer De Wit (SP):

Ik heb niet gezegd dat u dit een gedachtepolitie vindt. Dat zijn mijn woorden; die heb ik ook eerder gebruikt. Wat mij in ieder geval blijkt uit de brief van de minister, is dat deze werkgroep niets te maken heeft met de inhoud en niets te maken heeft met vervolgen. Het is een breed samengestelde werkgroep van alle mogelijke ministeries en instanties, die zich dus niet bemoeit met de vraag welke cartoon wel en welke niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Al tijdens het vorige debat in antwoord op mij en nu ook in herhaling in de brief heeft de minister duidelijk aangegeven dat hij geen politieke aanwijzingen heeft gegeven tot vervolging in deze zaak. Dat vindt mijn fractie terecht, want wij zijn een groot tegenstander van welke politieke vervolging dan ook. Er blijven wel twee vragen over.

De eerste is: waartoe dienden dan al die gedachtewisselingen met het Openbaar Ministerie? Als ik de brief goed lees, begrijp ik dat de minister de cartoons zelfs een voor een heeft zitten bestuderen, omdat er nog een herhaalde bijeenkomst is geweest waarin andere cartoons aan de orde zijn geweest dan in een eerdere bijeenkomst. Daarover wil ik graag uitleg.

Mijn tweede vraag is algemener. Als de minister elke politieke vervolging schuwt, blijft de vraag over waartoe de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid eigenlijk dient. Mijn fractie heeft daarmee altijd moeite gehad, juist vanwege de suggestie van politieke vervolging. Ik dien daarover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de strafrechtspleging nimmer de indruk mag worden gewekt dat politieke overwegingen bijdragen aan vervolgingsbeslissingen;

verzoekt de regering, te laten onderzoeken hoe vaak, in welke gevallen en waarom in de afgelopen vijftien jaar gebruik is gemaakt van de aan de minister van Justitie toegekende bijzondere aanwijzingsbevoegdheid, vervolgens een oordeel te vellen over de wenselijkheid van handhaving van deze bevoegdheid en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Van der Ham en De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 168(31200 VI).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Zoals ik ook in het eerste debat heb gezegd, zit voor mijn fractie de pijn in de kwestie Nekschot in het gebruik van dwangmiddelen: de inverzekeringstelling, de vrijheidsbeneming, boeien, de huiszoeking. Mijn fractie vindt dit disproportioneel, buitensporig en buitengewoon kwalijk. Wij vinden de reactie van de minister daarop tekortschieten. De minister zegt namelijk bij herhaling dat dit met de kennis van nu misschien wat anders had gekund. Als je de brief leest, moet je concluderen dat op dat moment een andere inschatting gemaakt had moeten worden. Toen Gregorius Nekschot zweeg, had men moeten besluiten om hem in vrijheid te stellen. Dat is niet gedaan. Daarin is een fout gemaakt en ik zou willen dat de minister dat erkent.

In zijn algemeenheid zou mijn fractie graag een terughoudender opstelling zien – dan gaat het om de algemene aanwijzingsbevoegdheid – ten aanzien van opiniedelicten. Ik bezocht vanmorgen even hoeiboei.nl. Dat doe ik graag, om te zien wat voor vreselijke oordelen er nu weer over mij en mijn fractie worden geveld. Toen zag ik dat daar inmiddels ook een brief op de mat is beland. Wij hebben daar moeite mee, laat ik dat maar zeggen. Ik zal buiten deze kwestie blijven, maar kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van een grote activiteit bij het Openbaar Ministerie op het gebied van opiniedelicten. Ik zou dit onwenselijk vinden.Halsema

Ik neem de uitleg van de minister over de cartoonwerkgroep over, laat ik daarover ook duidelijk zijn. Mijn fractie is echter heel ongelukkig met de indruk die is gewekt tijdens het vorige debat, namelijk dat cartoonisten in de gaten worden gehouden. Daarom vind ik het verzoek van de heer Van der Ham ook redelijk, om nog inzage te krijgen in de gespreksverslagen, te meer daar het bestaan van deze werkgroep nooit eerder aan de orde is geweest. Dat vind ik niet goed. Ik zou het ook op prijs stellen als de minister de inmiddels georganiseerde cartoonisten per brief, of nog beter, op zijn ministerie zou willen uitleggen dat er geen sprake van is dat in een land als Nederland cartoonisten in de gaten worden gehouden, maar dat het gaat om een algemene werkgroep, die niet de cartoonwerkgroep had mogen heten. Ik zou dit op prijs stellen, om daarmee de rust te laten weerkeren en de vrijheid van cartoonisten te verzekeren.

De heer Bosma (PVV):

Ik vind het fijn dat mevrouw Halsema regelmatig op www.hoeiboei.nl kijkt. Ik heb een vraag over Magenta. Daar zijn de problemen natuurlijk begonnen. Later is het OM in actie gekomen. Magenta wordt geleid door een partijgenoot van mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Een voormalig partijgenoot.

De heer Bosma (PVV):

Hij is een voormalig deelraadslid van GroenLinks, de heer Brieuc-Yves Cadat. Hoe staat mevrouw Halsema tegenover de rol van Magenta?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U citeert uit een brief – ik ben benieuwd of dit een redactioneel schrijven is of een ingezonden brief – van iemand op een site. In zijn algemeenheid moet er volgens mij een grote vrijheid van meningsuiting zijn. Zoals ik opkom voor de vrijheid van www.hoeiboei.nl, zal ik ook opkomen voor de vrijheid van Magenta. U verdedigt alleen de vrijheid van de mensen met wie u het eens bent. Wij verdedigen echter ook de vrijheid van de mensen met wie wij het oneens zijn.

De heer Bosma (PVV):

U vindt het dus ook prima dat er heel veel Nederlands belastinggeld gaat naar een club die een brief ondertekent met stichting Magenta, waarin de PVV met het nationaal-socialisme wordt vergeleken? Dat vindt u een goede zaak?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zou die brief eerst eens willen zien. Wat mij betreft moeten niet alleen maatschappelijke organisaties die lief zijn voor de PVV subsidie krijgen, maar ook maatschappelijke organisaties die onaardig zijn tegen de PVV. Ik weet dat u alleen nog omroepen, media en kunstenaars wilt steunen die het volledig met u eens zijn. Alle andere zouden volgens u verboden moeten worden, zoals u ook boeken wilt verbieden. U bent daardoor de slechtste verdediger van het vrije woord. Voor mij bent u niet iemand om daarin te volgen.

De voorzitter:

U hebt recht op een reactie.

De heer Bosma (PVV):

Ik ben de allerbeste verdediger van het vrije woord.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, zolang men het met u eens is.

De heer Bosma (PVV):

Ik verdedig ook graag de zaak van de vrijheid tegen de islam, in tegenstelling tot mevrouw Halsema. Het is natuurlijk apekool wat mevrouw Halsema allemaal beweert, dat wij kunstenaars willen tegengaan die het niet met ons eens zijn. Dat wil ik voor het verslag even genoteerd hebben. Wij komen altijd op voor de vrijheid, en dus ook als deze tegen de islam gericht is. Dat doen wij graag en enthousiast.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Laat ik tot slot zeggen dat de kunstenaar Jonas Staal, die inmiddels twee keer is vrijgesproken, door u aanhoudend een bedreiger wordt genoemd, terwijl u wel in het geweer komt voor Nekschot. Daaruit spreekt een selectieve moraal.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het lijkt mij dat ik mocht reageren, toch?

De voorzitter:

Volgens mij reageerde de heer Bosma op u. En als u dan weer op hem reageert... Het is wel goed.

De heer Bosma (PVV):

Ik heb nog een opmerking voor het verslag. De heer Jonas Staal zelf noemt zichzelf in NRC Handelsblad een bedreiger.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Er zijn grote woorden gesproken in de eerste termijn van dit debat. Misschien was dit wel terecht. Het onderwerp leent zich er immers voor. In mijn eerste termijn zei ik al dat wij te maken hebben met een botsing van grondrechten die het speelvlak van het publieke debat omkaderen, enerzijds de vrijheid van meningsuiting en anderzijds het non-discriminatiebeginsel. Beide zijn de volle aandacht van de Kamer waard.

Allemaal hadden wij ook vragen over de manier waarop Nekschot is gearresteerd. Moest dit nu met zo'n vertoon van macht? De minister heeft geantwoord dat er sprake is geweest van een misverstand. Bij een doorzoeking bleek dat de bewoner van een woning Nekschot zelf was. Een ploeg van tien man zou op zich niet ongebruikelijk zijn voor een doorzoeking. Ook heeft hij later in een brief aangegeven dat er achteraf een andere overweging had kunnen worden gemaakt bij het vasthouden van Nekschot op het politiebureau.

De minister gaf in het debat zelf al aan de gang van zaken te betreuren. Ik heb het niet helemaal precies uit de Handelingen geciteerd, maar hij zei dat hij ook had gewenst dat een en ander met minder deining gepaard was gegaan. Als ik deze minister van Justitie een beetje ken, dan betekent dat hij echt teleurgesteld is dat het allemaal zo is gelopen.

Ik vond het al genoeg. Het OM moet onafhankelijk kunnen opereren. Een gevolg daarvan is dat de minister de politieke windvanger is. Hij moet pal staan voor het OM en dat heeft hij gedaan. Toch was dat voor sommigen niet genoeg. Er werd gevraagd om een brief met meer uitleg. In die brief zette de minister nogmaals grote vraagtekens bij het langer vasthouden van Nekschot. Voor de fractie van de ChristenUnie is daarmee de grens wel echt bereikt. Mijn fractie wil ervoor waken dat de Kamer het OM direct gaat beïnvloeden, door de minister in een positie te brengen waarin hij zich inhoudelijk moet gaan bemoeien met individuele zaken van het OM. Dat zou een ernstige inbreuk zijn op de scheiding der machten. Door te schermen met een term als "politieke arrestatie" en die te handhaven, legt de Kamer die druk wel bij de minister. Onze politieke conclusie is dat er geen directe inmenging is geweest bij de arrestatie van Nekschot. Wij onderschrijven ook de conclusie van de minister dat er anders gehandeld had kunnen worden. Voor het overige ligt de zaak nu bij het OM; de Kamer moet daar geen uitspraken over doen. De kwalificatie van een politieke arrestatie is voor mijn fractie onterecht. Ik doe een dringend beroep op diegenen die deze kwalificatie hebben gebruikt – volgens mij zei de heer Rutte daar nog wat over – om wanneer zij de feiten onder ogen zien, die woorden terug te nemen.

Voorzitter. Dat was op zich een hele mooie laatste zin, maar ik wil toch nog één opmerking maken. Er zijn nu opnieuw vragen gesteld en moties neergelegd met het verzoek om weer informatie van de NCTb naar de Kamer te sturen, desnoods vertrouwelijk. Dat is de afgelopen drie maanden al wel heel vaak gebeurd, naar aanleiding van de film van de heer Wilders en de beveiliging van mevrouw Verdonk. Er wordt wel heel vaak gevraagd om vertrouwelijke informatie naar de Kamer te sturen en soms leveren Kamerleden die vertrouwelijke informatie zelf aan als het over zichzelf gaat. Ik weet nog niet precies hoe ik dit verzoek moet duiden, maar wij moeten er wel voorzichtig mee zijn om telkens opnieuw aan de minister te vragen met vertrouwelijke verslagen aan te komen.

Voorzitter. Gelukkig lok ik met deze woorden een interruptie uit.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, het blijkt maar weer dat u altijd aan zo'n verlangen voldoet.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. U kent mij.

De heer Anker stelt terecht dat wij met dat soort informatie zeer zorgvuldig moeten omgaan. Daarom heb ik in de duiding van mijn motie onmiddellijk aangegeven dat het wat mij betreft op zijn voorzichtigst moet en mag. Wat dat betreft hoop ik dus in de duiding van mijn motie tegemoet te komen aan de gevoelens van twijfel bij de heer Anker.

Het gaat hier wel over een nieuwe zaak. Het is voor de eerste keer sinds lange tijd dat op deze manier is opgetreden tegen zo'n soort opiniedelict. Daarom vind ik het belangrijk dat de Kamer weet wat nu eigenlijk de regering en al haar satellieten doen en wat hun motivatie daarbij is. Dat is mijn overweging geweest.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik duid de brief van de minister zodanig dat de werkgroep een inschatting maakt van veiligheidsrisico's; dat is ook al gezegd. Zij maken volgens mij dus niet een afweging of de ene cartoon wel een risico oplevert en de andere niet; dat lijkt mij ook niet logisch. Ik denk dat de werkgroep een algemeen beeld moet hebben wat er nu precies in Nederland gebeurt en hoe het overkomt in het buitenland. Zo interpreteer ik het, maar misschien kan de minister daarover nog in algemene termen iets zeggen.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, kort en afsluitend.

De heer Van der Ham (D66):

Ik herhaal het maar, omdat ik het belangrijk vind dat de fractie van de ChristenUnie hier een goede afweging kan maken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dat doen wij ook op dit punt.

De heer Van der Ham (D66):

Het gaat hier bijvoorbeeld over de consistentie. De minister heeft dat ook gezegd. Hij zei zelf in de eerste termijn: "waarom de ene cartoon wel en de andere niet?" Die weging wil ik graag nader gespecificeerd zien.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik wacht absoluut eerst de reactie van de minister af en ik wil niet meer informatie de Kamer inkrijgen dan strikt noodzakelijk is. De vertrouwelijkheid is ook in het belang van de nationale veiligheid.

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor de brieven, alhoewel de laatste brief wel wat bijzonder tot stand kwam en weer een staaltje van de Kamer was. Dat was wel weer een leermoment.

De vrijheid van meningsuiting en de strijd daarvoor is ook een strijd van de PvdA-fractie. Wij zullen te allen tijde die vrijheid bevechten. Het gaat echter nu om een concrete zaak. Ik ben blij met het antwoord van de minister in zijn vorige brief, dat de bejegening door met name de politie maar ook het Openbaar Ministerie toch niet proportioneel is geweest. Het antwoord van de minister in de brief is letterlijk dat hij die constatering tot de zijne maakt. Daar zijn wij het van harte mee eens. De dwangmiddelen die gebruikt zijn in deze zaak – mevrouw Halsema sprak daar ook al over – hebben toch echt een buitensporig karakter.

Ik ben ook blij met de reactie van de heer Rutte dat de politieke arrestatie nu in zekere zin is ingeperkt tot het handelen van het Openbaar Ministerie in deze zaak, en dat niet het totale Openbaar Ministerie wordt gewantrouwd als het gaat om beïnvloeding van strafzaken.

De heer Rutte (VVD):

Ik ben volgens mij volstrekt helder geweest. U vat mijn woorden nu verkeerd samen dus ik leg het u nog een keer uit. Die schijn van een politieke arrestatie zit hem hierin. Het Openbaar Ministerie weegt zowel de jurisprudentie verkeerd als het maatschappelijk klimaat. De minister is daar tot zeven keer toe van op de hoogte gesteld. Hij heeft zeven keer geen aanleiding gezien om, tegen de achtergrond van de jurisprudentie en het maatschappelijk klimaat, met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan over het beleid dat het voerde. Dat feitencomplex wekt de schijn van een politieke arrestatie.

De heer Heerts (PvdA):

In dit geval is het dan schijn. Overigens kan die laatste jurisprudentie van 2 juni jongstleden moeilijk zijn meegenomen in al die gesprekken die daarvoor hebben plaatsgevonden. Dat lijkt mij onmogelijk.

De heer Rutte (VVD):

Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Hoge Raad van de afgelopen jaren? Hierin wordt steeds gesteld dat er contextueel gekeken moet worden en dat waar het mensen betreft die deelnemen aan het publieke debat, cartoonisten, columnisten, politici en natuurlijk ook journalisten, uiterste terughoudendheid is geboden om het strafrecht te hanteren. Dat is precies wat de rechtbank van Amsterdam herhaalt. Ook al kenden de minister en het Openbaar Ministerie de uitspraak van 2 juni niet, die is gedaan in de context van uitspraken van de Hoge Raad die allang bekend waren.

De heer Heerts (PvdA):

Die laatste ken ik niet, die andere wel. De boodschap van uiterste terughoudendheid delen wij ook. U verwijt de minister echter dat hij iets had moeten doen tijdens de gesprekken met het Openbaar Ministerie. Dat is toch een vorm van interventie in een concreet opsporingsonderzoek waarvan het overigens nog maar de vraag is of dat tot vervolging bij een rechter leidt.

De heer Rutte (VVD):

Als u het met mij eens bent dat de uitspraken van de Hoge Raad 180 graden staan tegenover wat de minister beweert in zijn eerste brief dat de jurisprudentie noodzaakte, dan kan het toch niet anders zijn dan dat het beleid van het Openbaar Ministerie niet in lijn is met de jurisprudentie? Ik noem de discussie in 2005, waarbij het beleidskader dat daaruit voortkwam over bestrijding van discriminatie ging over aanzetten tot geweld, discriminatie op de arbeidsmarkt, discriminatie bij de ingang van een discotheek, artikel 1 van de Grondwet. Het ging echter niet over deelnemers aan het publieke debat. Dat is het cruciale politieke punt dat hier vandaag op tafel ligt. Ik verwacht van de Partij van de Arbeid dat zij in deze kwestie klare wijn schenkt, zeer klare wijn.

De heer Heerts (PvdA):

Dat van die 180 graden concludeert u nu weer, terwijl ik dat niet heb gezegd. De minister en het Openbaar Ministerie moeten rekening houden met alle jurisprudentie, daar zijn zij aan gehouden. Deze minister antwoordt, overtuigend volgens mijn fractie, dat er geen sprake is van een beleidswijziging. Dat is eigenlijk de kern waar u nu naar vraagt.

De heer Rutte heeft aangegeven dat wat de uitkomst ook moge zijn, hij niet tot een andere conclusie komt dan dat in deze concrete zaak de zweem van een politieke arrestatie blijf bestaan. Ik betreur dat, omdat daarmee het signaal van een fatsoenlijke partij met fatsoenlijke mensen en fatsoenlijke bestuurders, er een is dat het vertrouwen in de rechtstaat in dit land in het geding is. En dat vind ik niet goed. Wel ben ik het met de VVD-fractie eens dat hierbij sprake is van een verantwoordelijkheid van zowel het Openbaar Ministerie als de politie, hoewel die haar werk moet doen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Ik sluit mij hierbij tevens aan bij de vraag van de heer Bosma over de recente ontwikkelingen rond www.hoeiboei.nl en de ontbieding op het bureau. Ook de politie moet goed kennis nemen van het feit dat wanneer mensen op het bureau worden ontboden er uiterst zorgvuldig gehandeld moet worden waar het gaat om een zekere vorm van beperking van meningsuiting. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister hierop. Is hij tevens bereid om in het reguliere overleg dat namens het kabinet plaatsvindt met korpsbeheerders en korpschefs, dus ook het college en de hoofdofficieren, nadrukkelijk onder de aandacht te brengen, voor zover ze dat nog niet hebben meegekregen, dat dit kabinet ten opzichte van het vorige kabinet geen beleidswijziging heeft ingezet met betrekking tot deze zaak, de vrijheid van meningsuiting en het vervolgingsbeleid van het OM? Dat vindt mijn fractie een belangrijke conclusie. Met deze beantwoording over deze zaak en ook de laatste brief hebben wij geen behoefte aan nadere informatie. Wij vragen de minister wel of hij bereid is om dat nog eens nadrukkelijk onder de aandacht te brengen in het reguliere overleg van korpsbeheerders en korpschefs, maar ook bij het college en de hoofdofficieren.

De heer Bosma (PVV):

Dit hele gebeuren is blijkbaar geen actie geweest van de heer Hirsch Ballin, want volgens hem is het OM passief in het geheel. Dit is een actie geweest van de stichting Magenta en het MDI, geleid door een actief lid van GroenLinks. Hoe staat de heer Heerts tegenover deze rol van het Meldpunt Discriminatie Internet en de stichting Magenta, die zoveel belastinggeld krijgt?

De heer Heerts (PvdA):

Ik sta daar niet afwijzend tegenover. Mij lijkt op dat punt geen enkele wijziging van beleid noodzakelijk.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb zojuist een motie ingediend met een oordeel over de bejegening van de cartoonist; niet zozeer dat hij aangeklaagd is, maar hoe. Ik heb daarin het kabinet ook opgeroepen om uitvoering te geven aan de motie-Bos – de oude fractievoorzitter van de heer Heerts – om het klimaat waarin de vrijheid van meningsuiting kan worden gebruikt door opiniemakers, te verstevigen. Dat heeft door deze affaire in ieder geval een deukje opgelopen. Hoe staat de heer Heerts tegenover die motie?

De heer Heerts (PvdA):

Met erkenning van het feit dat de minister van Justitie al iets heeft gezegd over het handelen van het OM en het antwoord dat hij straks zal geven, beraad ik mij even over de vraag of wij die motie steunen. De heer Van der Ham zal dit weten bij de eerstvolgende stemming.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Sybrand van Haersma Buma.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Wat fijn dat mijn voornaam nu ook in de Handelingen verschijnt; dat werd tijd.

Uit de derde brief die de minister aan de Kamer heeft gestuurd, blijkt andermaal dat hij niet politiek heeft ingegrepen in het oordeel van het Openbaar Ministerie om tot onderzoek naar de cartoons van de heer Nekschot over te gaan. Dat is wat de CDA-fractie altijd gewild heeft, omdat zij de mening van volgens haar de hele Kamer deelt, dat in zijn algemeenheid, maar ook in dit soort gevallen, politieke justitie uit den boze is. Het is verder van belang dat de minister heeft aangegeven dat sprake is van consistent beleid, want ook mijn fractie heeft helemaal geen behoefte om het beleid te wijzigen dat het vorige kabinet heeft ingezet voor het bestrijden van discriminatie en de wijze waarop met dit soort delicten moet worden omgegaan. Dat het vorige kabinet dit zo al zag, blijkt ook uit deze brief, want op 8 februari 2007 zijn de ministers Hirsch Ballin en Remkes ingelicht over de gang van zaken. Zij hebben toen geen bezwaar ertegen gemaakt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U verwijst naar de Kamer. Zij zou geen beleidswijziging willen. De motie-Van der Ham, die mijn fractie mede heeft ondertekend, verzoekt echter wel degelijk om een wijziging, namelijk om een grotere terughoudendheid bij de algemene aanwijzingsbevoegdheid in de bejegening van opiniedelicten. Bent u het daarmee eens?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het woord "opiniedelict" bestaat niet. Dat wordt steeds gebruikt, maar het is een feit. Er moet inderdaad geen beleidswijziging komen. Mensen die deelnemen aan het publieke debat, moeten hogere bescherming blijven genieten. De bescherming van die mensen mag niet verhoogd of verlaagd worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De kwestie is nu juist dat de mensen die deelnemen aan het publieke debat, niet het gevoel hebben dat zij een hogere bescherming hebben. Zij hebben juist het gevoel dat zij te veel riskeren, waardoor zij terughoudend worden. Daar wordt in de motie naar verwezen. In de motie staat dat politie en justitie terughoudender moeten optreden om het debat vrij te kunnen laten zijn.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vind niet dat die beleidswijziging er moet komen. Bovendien zou de Tweede Kamer dan de jurisprudentie veranderen. Een vervolgingsbeleid komt niet uit de lucht vallen. Er is om twee redenen een bepaald vervolgingsbeleid. De eerste is de wens van de Kamer uit 2005 om discriminatie meer aan te pakken. De tweede is natuurlijk wel degelijk de manier waarop de rechtspraak, en ook het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, uiteindelijk met veroordelingen omgaat. Ik wijs het af als er, afwijkend van de jurisprudentie, andere beleidskeuzen worden gemaakt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is niet de lijn van de Kamer om in dit soort kwesties op te treden. De minister verwijst er ook naar. De motie-Bos waarnaar de heer Van Haersma Buma verwijst staat in de context van discriminatie op de arbeidsmarkt. Lees de Handelingen er maar op na! Dat ergert mij een beetje. Bovendien wordt consequent de latere motie-Bos vergeten die expliciet de vrijheid van meningsuiting wil beschermen. De heer Van Haersma Buma bedrijft politiek in plaats van de consensus in de Kamer te gebruiken.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik ben het ten enenmale oneens met mevrouw Halsema, omdat zij heel duidelijk de cartoonist en opiniemaker beschouwt als iemand die bij wijze van spreken buiten de rechtsorde valt. Er zijn immers zaken waarvoor die vervolgd kunnen worden. Wij moeten het niet omdraaien: omdat iemand in een cartoon iets zegt, kan hij nooit vervolgd worden. De grens voor vervolging ligt echter heel hoog. In de Nekschotzaak is er aangifte gedaan door iemand die zich gediscrimineerd voelde, beledigd of wat dan ook. Daar gaat het Openbaar Ministerie mee aan de slag. Mevrouw Halsema vindt dat het OM die melding moet laten zitten. Het OM moet er volgens haar niet mee aan de slag. Van mij moet dat wel, omdat wij met zijn allen afgesproken hebben dat met die discriminatiemeldingen gewerkt moet worden. Iets anders is de vraag of het uiteindelijk tot een veroordeling komt. Iets anders is ook de vraag hoe Nekschot uit zijn huis is gehaald. Ik ben daar ook zeer kritisch over.

De voorzitter:

Mevrouw Halsema is aangesproken en mag dus nog een keer reageren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Van Haersma Buma moet beter weten dan te zeggen dat GroenLinks pleit voor het buiten de rechtsorde plaatsen van een cartoonist. GroenLinks is juist een felle tegenstander van elke vorm van politieke vervolging. Dat betekent ook dat wij er nooit voor zullen pleiten dat iemand in een individuele kwestie een volstrekt andere behandeling moet krijgen om politieke redenen. De heer Van Haersma Buma zou dat niet moeten zeggen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik geef toe dat dit uitlokking was. Ik besef goed dat cartoonisten niet buiten de rechtsorde staan. Gek is wel dat als zo iemand door het OM wordt aangeklaagd op basis van een aangifte, mevrouw Halsema zegt of de schijn wekt te zeggen: deze mijnheer in dit geval niet. Die beoordeling is niet aan mij. Die beoordeling is ook niet aan mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik meng mij niet in een vervolgingsbeslissing. Ik veroordeel het gebruik van dwangmiddelen. Ik heb mij op geen enkel moment in de vervolgingsbeslissing gemengd. Het is onheus dat de heer Van Haersma Buma dat steeds suggereert.

De voorzitter:

U gaf mij niet de kans om ertussen te komen. Ik vraag de heer Van Haersma Buma om met zijn reactie niet opnieuw een reactie van mevrouw Halsema uit te lokken. U bent daar immers erg goed in.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Als ik hier sta, voel ik al dat mevrouw Halsema naar voren wil komen voor een interruptie! Ik zal haar echter niet opnieuw proberen te verlokken tot een interruptie. Ik vind het echter merkwaardig dat zij voortdurend de zweem doet ontstaan het niet eens te zijn met de manier waarop cartoonisten en opiniemakers aangepakt worden. Vervolgens zegt zij in het debat over deze zaak dat het niet goed was. Nu zegt zij ineens dat het haar niets uitmaakt en dat het OM moet beslissen. Ik vind dat merkwaardig. Ik concludeer dan maar dat wij daarover van mening blijven verschillen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het spijt mij zeer, maar...

De voorzitter:

Wacht u totdat ik u het woord geef? Wij gaan vanaf nu proberen om het volgens de regels te doen. Mijnheer Van Haersma Buma, als u mevrouw Halsema citeert, lokt u een interruptie uit. Als u dat achterwege laat, gebeurt dat niet. Wij oefenen net zolang totdat u het beheerst.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Is dit nog de oefening? Ik dacht dat wij al met de uitvoering bezig waren!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begin mij er nu echt aan te storen. In zijn algemeenheid wenst GroenLinks een grotere terughoudendheid bij opiniedelicten. Het gaat hier en nu om de aanwijzingsbevoegdheid. In bijzondere kwesties meng ik mij daar niet in. In mijn tweede termijn ben ik er duidelijk over geweest dat wij het terecht vinden dat de minister geen politieke aanwijzingen heeft gegeven. Wij laten dus de beslissing van het OM voor wat die is. Wij veroordelen het gebruik van dwangmiddelen. De suggestie van de heer Van Haersma Buma is een rookgordijn. Hij verdedigt immers alleen de minister. De vrijheid van meningsuiting interesseert hem niet zo veel. Hij is alleen bezig om ervoor te zorgen dat de minister niet in problemen komt. Dat doet hij met de vlucht naar voren. Daar heb ik nu genoeg van.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vind het lastig om daarop niet te reageren. Ik vind het echter triest dat dit gezegd wordt. Het is zo onwaar dat ik daar grote moeite mee heb.

De voorzitter:

U mag er wel op reageren.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik sta echt voor mijn zaak. Daarom sta ik hier. Dat is geen uitlokking, maar een feit. Ik vind het heel erg dat de suggestie wordt gewekt dat het niet zo is.

De heer Van der Ham (D66):

De motie die door mijzelf, mevrouw Halsema en de heer Bosma is ingediend, zegt iets over de bejegening. Niet zozeer over het recht van mensen om een aanklacht in te dienen en dat vervolgens het OM daar wel of niet op reageert. Het gaat over de bejegening en de zorgvuldigheid daarbij. Ik zou u de volgende vraag willen voorleggen. Het gaat om een vraag die ik ook aan de minister van Cultuur, de heer Plasterk, heb voorgelegd. Kunt u zich voorstellen dat mensen die satire bedrijven, cartoons maken of harde grappen maken zich door deze gang van zaken – de bejegening van de heer Nekschot – wat minder zeker voelen van hun zaak dan voor die aanhouding? Dan gaat het om de atmosfeer die wij met de tweede motie-Bos uit 2006 wilden bewerkstelligen, namelijk een open klimaat. De minister zei daarop: ja, dat kan ik mij voorstellen. Dat is een letterlijk citaat. Kunt u daarop reageren?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Wij hebben die motie-Bos niet gesteund; dat is van belang om te zeggen. Wij hebben haar niet gesteund omdat wij nog steeds vinden dat er een consistente lijn is in de wijze waarop wij omgaan met belediging, haat zaaien en andere dingen. Ik heb mij zeer kritisch uitgelaten over de manier waarop de arrestatie heeft plaatsgevonden. Ik heb geen motie gezien die dat rechtstreeks veroordeelt – ik zou dat trouwens ook niet juist vinden – omdat dat iets is wat de rechter gaat doen. De rechter moet kijken of in de context van de zaak-Nekschot deze specifieke arrestatie goed was of niet. Ik weet niet wat u anders daarmee wil, maar dat is wat ik erover kan zeggen.

De heer Van der Ham (D66):

Mijn vraag aan de minister van Cultuur was toen: kunt u zich voorstellen dat het voor het klimaat niet bevorderlijk is dat er op die manier wordt omgegaan met de bejegening van iemand die wordt verdacht van een opiniedelict? De minister zei letterlijk: daar kan ik mij wel iets bij voorstellen. Nog even los van wat de rechter gaat besluiten; het gaat meer over het klimaat. Kunt u zich dat ook voorstellen?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik heb het gelezen; ik weet waar u op doelt. Ik vind dat mensen niet te snel moeten zeggen: nu durf ik ook niet meer. Dat is natuurlijk onzin. Ik ben het er niet mee eens dat mensen zich daardoor geremd zouden moeten voelen. Iedereen moet schrijven wat hij wil, binnen de grenzen van de wet. Dat geldt voor mijnheer Nekschot, voor mij en voor u ook. Zolang die grenzen niet veranderen – wij hebben het erover gehad en zijn het eens dat het beleid niet is gewijzigd – geldt de wet zoals hij is. Als iemand op een ander delict wordt aangepakt omdat dat strafbaar is, zullen mensen daarna ook niet zeggen dat zij het maar wat minder doen omdat de grenzen veranderd zijn. De grenzen zijn niet veranderd. Nog een belangrijk ding: de heer Nekschot is nog niet veroordeeld. Pas als de rechter oordeelt dat hij schuldig is of niet, weten wij wat er aan de hand is.

De voorzitter:

Wilt u afsluiten mijnheer Van der Ham?

De heer Van der Ham (D66):

De laatste keer. Mijn vraag is of u het oneens bent met de uitspraak van de minister van Cultuur, die zegt dat hij er zich wel iets bij kan voorstellen. Nog even los van wat de uitspraak van de rechter zal zijn, kan dit natuurlijk wel effect hebben op het klimaat. De manier waarop iemand wordt bejegend kan effect hebben op het klimaat; dat is wat ik aan de minister voorlegde. Die kon zich daarbij iets voorstellen, maar u blijkbaar dus niet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Nee. Ik heb de indruk dat die uitingen heel sterk een reactie zijn, in de zin van: pas op, want wij mogen en durven niets meer. Iedereen mag in Nederland echter de cartoon maken die hij wil, binnen de grenzen van de wet. Daarbij maakt het mij niet uit of het Nekschot is, een andere cartoonist of dat het gaat om andere uitingen. Het hoeft niet een cartoon te zijn; het kan bijvoorbeeld ook om een opinieartikel gaan. Er zijn grenzen. Weet u waarom ik het zo belangrijk vind om die grenzen te handhaven?

De voorzitter:

Nee, ik ga nu toch echt het woord geven aan de heer Bosma.

De heer Bosma (PVV):

De heer Sybrand van Haersma Buma zegt dat er gehandeld moet worden na die aangifte. Dat maakt duidelijk waar het probleem ligt: het OM is onafhankelijk. Daar hebben de minister en deze geachte afgevaardigde een punt. Wij moeten dus een stap verder kijken, naar die rare club Magenta en het Meldpunt Discriminatie Internet. Wij kijken welke mensen daarachter zitten en naar hun ideologie. Mijn partij wordt daar een club van brallende straatvechters genoemd. Dat wordt gesubsidieerd. Die club kost € 180.000 subsidie. Mensen mogen dat zeggen, maar de vraag is of wij dat moeten subsidiëren, of belastinggeld naar dat soort linkse clubs moet. Dit is het probleem: zij krijgen het geld en gaan werken vanuit hun ideologie. Vervolgens komen de klachten bij het OM terecht, dat volgens de heer Van Haersma Buma moet handelen. Daar ligt dan toch het probleem? Waarom hoor ik de heer Van Haersma Buma niet over die club Magenta?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Wij hebben dat meldpunt discriminatie. Die club Magenta ken ik niet. Misschien is het een interessante club, maar voor mij hoor ik er pas in deze ronde van het debat van. Op zich vind ik dat je altijd heel terughoudend moet zijn met subsidies aan dit soort instellingen, omdat je er altijd vragen van politieke aard over krijgt, maar ik ga nu niet zomaar zeggen dat, omdat die club iets zegt wat u niet bevalt, die subsidie moet worden ingetrokken, want ook u krijgt subsidie terwijl u ook dingen zegt die anderen weer niet bevallen.

De heer Bosma (PVV):

De Partij voor de Vrijheid is de enige partij in dit huis die geen subsidie aanvaardt.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De financiering van uw zetel hier komt toch niet uit de lucht vallen!

De heer Bosma (PVV):

Als Kamerlid inderdaad, daar hebt u gelijk in, maar dat is wat anders. Als partij is de Partij voor de Vrijheid de enige partij in dit huis die geen subsidie krijgt.

Dat u nog nooit van Magenta hebt gehoord, is heel schokkend, want in het vorige debat heeft de minister gezegd dat de klachten afkomstig waren van MDI en Magenta is de moederorganisatie daarvan. Het gaat er niet om dat ze dingen zeggen die mij onwelgevallig zijn, het gaat erom dat zij met die klachten komen: 40 klachten, de helft daarvan naar aanleiding van de oproep van Abdul Jabbar van de Ven. Die klachten komen bij het OM terecht. U zegt dat er naar aanleiding van die klachten gehandeld moet worden. Maar dan moet je toch aan het begin van het probleem kijken en niet naar de symptomen? Het begin van het probleem is een linkse multiculclub die belastinggeld krijgt en vervolgens gaat handelen op basis van haar ideologie!

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik kan er niet veel over zeggen, want ik ken Magenta niet en dat zal ongetwijfeld aan mij liggen. Het zal wel heel links zijn en dan wil ik er sowieso niets van weten. U zegt dat het een multiculti linkse club en dus niet goed is. Vrijheid van meningsuiting is er niet alleen om de ene kant te beschermen, maar ook om de andere kant te beschermen. Er worden onwelgevallige dingen gezegd en omdat het niet buiten grenzen moet gaan, maken wij het op een gegeven moment strafbaar.

De heer Heerts (PvdA):

Dat linkse geweten van u begint mij nu toch wel iets zorgen te baren.

U bent het dus helemaal eens ook met dit kabinet dat er geen enkele beleidswijziging getolereerd kan worden als het gaat om de mogelijke vervolging in dit soort zaken? Dat betekent dat u een groot voorvechter bent van de vrijheid van meningsuiting.

In mijn bijdrage heb ik iets gezegd over de bejegening. Bent het ermee eens dat wij toch wel een signaal moeten afgeven – elk debat heeft zijn eigen dynamiek – dat wij de hoofdofficieren, vooral de burgemeesters maar ook de politiemensen het duidelijke signaal moeten geven dat de Kamer ook geen enkele verandering in dat beleid voorstaat?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Op zich vind ik het signaal dat ik geef wel duidelijk, maar als u dat duidelijker wil, vind ik dat best. Laat ik zeggen wat ik vind van de wijze waarop de vrijheid van meningsuiting moet worden beschermd. In de coalitie waarin wij op dit moment met uw partij zitten, moet die op dezelfde wijze worden beschermd als in de coalitie waarin wij zaten met de VVD en D66. Nu vraag ik mij af wie er inconsistent is!

Voorzitter. Met anderen vind ik dat dit debat niet kan eindigen met de zweem van politieke arrestatie. Op een gegeven moment moet er gewoon een oordeel komen. Na een lang debat, nog een debat en drie brieven moet er een oordeel komen. Ik bedoel het niet als uitlokking, maar ik kijk toch even naar de heer Rutte. Als je zegt dat wat er ook gebeurt de zweem van politieke arrestatie blijft bestaan, dan is het geen debat maar gewoon een stelling waar de minister niet eens meer op hoeft te reageren. Dit huis gaat serieus om met de rechtsorde en met de rechtsstaat. Of u zegt dat de zweem van een politieke arrestatie na dit debat is weggenomen, of u dient een motie van wantrouwen in. U kunt niet eindigen met die losse stelling: een zweem van politieke arrestatie! Als u zegt dat de vervolging anders zou moeten, moet u het lef hebben om de wet te wijzigen. Dit gaat zo langzamerhand over de vraag of artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht nog wel adequaat is. Ik vind van wel, maar ik denk dat anderen serieus moeten bezien of zij dat ook vinden.

Ik vind niet dat wij nog nadere informatie moeten vragen. Ik snap best dat de heer Van der Ham meer informatie wil, maar op een gegeven moment raak je zo diep in de vertrouwelijke en geheime informatie. Ik denk dat wij ervan uit mogen gaan – ik doe dat ook – dat wat minister opschrijft hij naar waarheid opschrijft. Ook daar nader je dus aan de vertrouwenskwestie. Vertrouw ik de minister als hij schrijft dat er niet meer is gebeurd dan dit? Dan ga je akkoord of je gaat de fase van wantrouwen in en vraagt om een nader onderzoek. Dit lijkt iets te veel op het rekken van het debat.

De heer Rutte (VVD):

Artikel 137 is zeer relevant en past precies in de context van de debatten die wij hier in 2005 hebben gevoerd. Het gaat vandaag over het beleid van het OM en de politieke verantwoordelijkheid van de minister. Hij is tot zeven maal toe op de hoogte gesteld en heeft geen aanleiding gezien om met het OM te praten over het beleid. Het is nooit de bedoeling van de Kamer geweest, niet in 2005 en ook niet tijdens de behandeling van het artikel in 1970, om deelnemers aan het vrije debat de mond te snoeren. Ik verwijs naar de memorie van antwoord bij de wetsbehandeling in 1970. Het artikel was bedoeld voor de bestrijding van het aanzetten tot haat, discriminatie, concreet geweld, het weigeren van mensen bij de discotheek en het weigeren van mensen op de arbeidsmarkt vanwege geslacht, seksuele geaardheid of huidkleur. Nu blijkt dat de artikelen op een onjuiste manier worden toegepast.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De heer Rutte spreekt nu over een ander artikel, namelijk artikel 137 d. Dat gaat over het zaaien van haat. Artikel 137 c gaat over belediging. Ik heb mij natuurlijk weer even ingelezen toen de heer Rutte kwam met de Handy sidezaak, die overigens met een veroordeling eindigde. Maar dat ter zijde. Ik citeer het commentaar van Noyon-Langemeijer op het Wetboek van Strafrecht: "Kritiek op bepaalde bevolkingsgroepen is dus niet strafbaar, zolang zij niet nodeloos kwetsend, grievend of, anders gezegd, beledigend is." Je krijgt nu natuurlijk inkaderingen van beledigingen. Wat ik wil zeggen is dat beledigen of nodeloos kwetsen strafbaar kan zijn. Als het alleen maar mag gaan over haatzaaien, moet een lid van het Nederlands parlement met een wetswijziging komen of, zoals men dat in de Verenigde Staten zegt, voor eeuwig zwijgen.

De heer Rutte (VVD):

Ik wijs de heer Van Haersma Buma nogmaals op de memorie van antwoord van 1970. Het zijn drie korte zinnen: "Het strafrecht kan een geringe bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke spanningen. Het strafrechtelijk optreden kan tot verscherping van maatschappelijke spanningen leiden. Onnodige strafrechtelijke beperking van vrijheid van meningsuiting is verwerpelijk." Waar het in 1970 en 2005 om ging, was het concreet aanzetten tot discriminatie, geweld enzovoorts. Natuurlijk zijn deze artikelen dan van toepassing. De memorie van antwoord gaat niet alleen over artikel 137d of e, maar ook over artikel 137c.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dan is het toch wel heel mooi dat de heer Rutte en ik het uiteindelijk volkomen eens zijn. De wijze waarop de heer Rutte dit nu zegt, moet inderdaad leiden tot de actie die het OM heeft ondernomen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb met mijn verzoek om meer informatie om zorgvuldigheid gevraagd. Ik wil niet, zoals is gesuggereerd, het debat eindeloos rekken. Dat is niet mijn intentie. Het is de eerste keer sinds decennia dat er zo is opgetreden bij opiniedelicten. Wij zijn het erover eens dat de bejegening enigszins uit de hand is gelopen, maar dat geldt ook voor wat er daarna is gebeurd. Ik ben van mening dat in het traject tot aan de aanhouding een aantal zaken is geweest, waarin de Kamer meer inzicht moet hebben. Ik heb gevraagd dat zorgvuldig te doen. Het hoeft niet openbaar, maar in vertrouwelijkheid. Dat is prima. Ik hoop dat de heer Van Haersma Buma probeert dat zo te verstaan. Ik probeer het op een minder ADHD-achtige manier te doen dan de heer Rutte. Wellicht dat de heer Van Haersma Buma zich daar meer bij thuis voelt.

De voorzitter:

Laten wij nu dit soort termen niet gebruiken tegen elkaar.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik kom terug op onze politieke debatten. De minister zegt wat hij heeft gedaan. Er zijn twee mogelijkheden: of wij geloven hem, of wij geloven hem niet. Dat laatste hebben wij de vorige keer gedaan toen wij om meer informatie vroegen. De brief is gekomen en de minister heeft nog duidelijker uitgelegd dat hier geen sprake is van beleidswijziging of politieke inmenging. Het enige is dat er iets bovenkomt, waaruit blijkt dat de minister toch niet de waarheid spreekt. Anders hoeven wij al die diepgaande informatie niet en moeten een ander vak kiezen. Dat is mijn punt. Wij zijn het oneens en vooralsnog vrees ik dat de kans groot is dat wij dat na de komende interruptie nog steeds zijn.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Van Haersma Buma moet niet overal spoken zien. Ik wil geen messen in de ruggen van ministers steken. Dat is niet mijn intentie. Als in de brief wordt gesproken over jurisprudentie, waardoor het OM in eigenstandige afweging mocht besluiten tot vervolging over te gaan, wil ik daarbij een aantal vraagtekens kunnen zetten. Ik wil dat weten. Dat is niet alleen gericht op deze minister, maar ook in de afweging van de mogelijkheden die het OM zag om te handelen zoals het heeft gehandeld. Dan kan ik daarna misschien als wetgever zeggen dat wij wellicht tot een nieuwe actie moeten overgaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het is ongeveer een maand geleden dat de eerste termijn van een zogeheten spoeddebat werd gehouden. Toen voerden wij het debat op basis van krantenberichten en zonder stukken. Inmiddels zijn wij een mondelinge beantwoording en drie brieven rijker. Ik vind dat een aanmerkelijk betere basis voor een debat. Het is – een beetje zelfreflectie mag wel – bij een gevoelige materie als deze aangewezen om eerst de feiten helder op tafel te hebben en daarover vervolgens het debat te voeren in plaats van de omgekeerde volgorde, waar wij nu toch wel een beetje mee bezig zijn.

Een gevoelige kwestie is dit, omdat het gaat om een individuele zaak die nog bij het OM en mogelijk bij de rechter komt te liggen, een zaak waarin ook een delicate balans moet worden gevonden tussen de vrijheid van meningsuiting en het tegengaan van discriminatie. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, maar heeft wel degelijk ook grenzen "behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet", ook voor kunstenaars en opiniemakers.

Ik vind dan ook dat wij met dit soort debatten, ook over individuele zaken, zeer terughoudend moeten zijn, omdat wij al heel snel terechtkomen in het vaarwater van het politiseren van vervolgingsbeslissingen. Dat moeten wij absoluut niet hebben. Het is natuurlijk wel goed om de meer algemene vraag aan de orde te stellen – ook vanuit de politieke verantwoordelijkheid van de minister voor het functioneren van het OM en voor het vervolgingsbeleid – of hier sprake is van een politiek geïnitieerde vervolging en of deze arrestatie een uiting is van een veranderd kabinetsbeleid. Dat was een kernvraag, die ook in eerste instantie hier aan de orde is gesteld en waarop wij op grond van de beantwoording en de stukken nu een oordeel kunnen geven. Ik heb daarover een heel helder oordeel. Het antwoord is: "nee, er is geen sprake van een politieke arrestatie". Ik vind het dan ook jammer dat de heer Rutte in plaats van te zeggen dat er sprake is van een politieke arrestatie zijn toevlucht neemt tot het woord "zweem". Een schijn, een tikje, een vleugje, verweer je daar maar eens tegen! Daarmee kom je altijd weg. Laten wij dan stevig doordebatteren en niet in een zweemdiscussie terechtkomen, gekoppeld aan een slappe motie waarin staat dat het OM voortaan zijn huiswerk goed moet doen en dat de minister het OM niet goed bijles heeft gegeven. Ik vind dat allemaal niet sterk.

Laten wij nagaan of er sprake is van een politieke arrestatie, waarvan het inderdaad de schijn had. Daarvan heeft de minister duidelijk gezegd dat er geen sprake is van door hem geïnitieerde acties en dat dit niet een gevolg is van een veranderd kabinetsbeleid. Daarmee ligt voor mijn fractie de zaak helder.

Over het vervolgingsbeleid kunnen en moeten wij wel degelijk verder spreken. Dat is bij het veranderend maatschappelijk klimaat hier op allerlei momenten aan de orde. Dat vinden wij ook een goede zaak. Dan gaat het om het vervolgingsbeleid in het algemeen. Juist in het licht van wat hierover in eerste termijn en in de media naar voren is gekomen, leg ik nog graag het accent dat wij wel moeten voorkomen dat er sprake zou zijn van een eenzijdig vervolgen van islamkritische uitingen. Ook hierin moet gelijkheid worden betracht.

Het was ook een punt in de eerste termijn dat het lang heeft geduurd voordat het OM hier actie heeft ondernomen. Ik dring erop aan om ook in dit soort gevoelige kwesties de neiging te bedwingen om vervolgingsbeslissingen vooruit te schuiven, maar in plaats daarvan snel tot besluitvorming te komen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik heb de minister gevraagd om in blokken te antwoorden, zodat de Kamer aan het eind van ieder blok, als daar behoefte aan bestaat, iets zou kunnen zeggen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik zal graag aan uw verzoek proberen te voldoen door in mijn antwoord een zekere indeling toe te passen. Ik stel voorop dat ik hoop dat mijn antwoord, ondanks die splitsing, zal worden verstaan als een samenhangend betoog, waarbij het wat mij betreft bij dit onderwerp en de gestelde vragen vooral gaat om de rechtsstaat en de vrijheid die daarbij hoort en om de kaders die een vrije samenleving mogelijk maken. Ik zal eerst ingaan op de uitingsvrijheid die terecht prominent naar voren is gebracht en vervolgens op het beleidskader dat wordt gehanteerd bij de strafbepalingen in artikel 137, de leden c en d in het bijzonder van het Wetboek van Strafrecht. Daarna ga ik in op de behandeling van deze zaak door het OM en de mate en de vorm waarin ik daarbij betrokken ben geweest. Daarna zeg ik iets over cartoonisten. Mevrouw Halsema vroeg daar uitdrukkelijk naar. Ik begrijp dat goed. Ik zal dan ook ingaan op de vraag hoe deze zaak wordt ervaren en wat de behandeling van wellicht een strafzaak die eruit voortkomt, betekent. Daarna ga ik op de moties en de eventuele restpunten.

Ik heb één kwestie niet opgenoemd in de opsomming van blokjes. Dat is mijn oordeel over een concrete strafzaak. Die wil ik niet geven. De vraag hoe ik deze cartoons beoordeel, of ik vind dat er bestraffing moet volgen en welke soort straf erop moet volgen, beantwoord ik niet, want dat is aan de rechter. Het lijkt mij goed als wij dat uitdrukkelijk onder ogen zien in dit debat. Dat vijfde blokje komt er dus niet.

Eerst de vrijheid van meningsuiting. Ik stel voorop dat wij op dat punt, hoe wij het ook verwoorden en hoe het ook mag klinken, echt niet voor elkaar onder doen in het hechten van belang aan de vrijheid van meningsuiting. Ik heb niet de behoefte om er grote of ferme woorden bij te gebruiken, omdat ik denk dat de Kamer dat wel een beetje ziet en afleest uit de manier waarop dit vanaf mijn eerste momenten van betrokkenheid bij het recht en het strafrecht tot en met dit debat en wat er verder nog mag volgen, voor mij centraal heeft gestaan. Een rechtsstaat is er omwille van de vrijheid. Het is ook geen exclusief domein van sommige politieke stromingen. Het geldt voor alle politieke stromingen die de democratische rechtsstaat zijn toegedaan. Ik hecht eraan om dit met nadruk naar voren te brengen als iets dat ons hopelijk verbindt. De democratische samenleving, de democratische rechtsstaat leeft van vrijheid. Waarom is die vrijheid zo belangrijk? Omdat ieder mens zonder onderscheid naar ras, godsdienst, levensovertuiging, afkomst, seksuele gerichtheid en geslacht gelijkelijk respect verschuldigd is. Zo staat het in artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Zo staat het in artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaraan ik mee heb mogen schrijven: respect voor ieder mens, ongeacht al dat wat hij of zij verder met zich draagt, dierbaar en wezenlijk is.

Het is ook enkel en uitsluitend omwille van dit respect dat wij elkaar verschuldigd zijn, ondanks ongeachte overtuigingen en dergelijke, dat ons Wetboek van Strafrecht ook enkele bepalingen bevat die gaan over grenzen van de vrijheid van meningsuiting. In onze Grondwet – ik heb dit het afgelopen halfjaar in binnen- en buitenland nog eens extra mogen toelichten – is dit neergezet in een helder kader: behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dit betekent dat er situaties zijn waarin, achteraf, de vraag kan worden gesteld of de grenzen van dit wederzijdse respect niet op essentiële punten zijn overschreden. Ik wil nu niet beginnen met de beide moties-Bos. Ik denk dat het goed is om beide moties in samenhang tot elkaar te zien. Bijvoorbeeld door de aanvaarding in het Internationaal verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie uit alweer 1966, hebben wij de verplichting op ons nemen, strafbaar bij wet te verklaren het verspreiden, op welke wijze ook, van denkbeelden die zijn gegrond op rassensuperioriteit of rassenhaat, aanzetting tot rassendiscriminatie, mede alle daden van geweld of aanzetting daartoe die zijn gericht tegen ras of een groep personen van andere huidskleur of etnische afstamming, alsook het verlenen van steun aan tegen bepaalde rassen gerichte activiteiten, waaronder begrepen de financiering daarvan. Zoals wij weten, zijn ook in Europees verband dergelijke besluiten gevolgd. Dit is het kader waarbinnen wij deze bepalingen in ons Wetboek van Strafrecht hebben, waarop de jurisprudentie is gebaseerd.

Deze twee moties waarover is gesproken, zie ik als bij elkaar behorend. De motie over de vrijheid van meningsuiting en de motie waarin is uitgesproken dat het van groot belang is om allerlei processen van radicalisering die "bewerkstelligen dat jongeren op enigerlei moment hun toevlucht zoeken tot de politieke islam en de daarbij behorende terroristische activiteiten tegen te gaan, constaterende dat het intensiever vervolgen en bestraffen van haatzaaien, racisme en discriminatie daarbij cruciaal is, verzoekt de regering, het OM op te dragen de vervolging en bestraffing van haatzaaien, racisme en discriminatie te intensiveren". Hierop is een bericht gevolgd van mijn ambtsvoorganger Donner, waarin hij zegt dat het College van procureurs-generaal bezig is met in het bijzonder de strafbaarheid van uitlatingen, dat wil zeggen uitspraken, geschriften, internet en symbolen. Dat is de manier waarop toen, namens het toenmalige kabinet, is gereageerd door minister van Justitie Donner. In dit beleidskader – ik hecht eraan, dit nog eens uitdrukkelijk te zeggen – is geen verandering gekomen. Het kader dat door het toenmalige kabinet werd gehanteerd en dat trouwens in overeenstemming is met jurisprudentie, met het verdrag en met wetgeving, is ook het kader van dit kabinet.

De heer Rutte noemde al enige malen een arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 1976. Hierop is veel jurisprudentie gevolgd. Het is misschien goed om op een rustig moment ook nog eens het geheel van de jurisprudentie te bezien. In het NJCM-Bulletin/Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten verschijnt deze week een artikel van professor Lawson, waarin dit goed en grondig wordt geanalyseerd. Hieruit blijkt ook dat de vrijheid van meningsuiting, in overeenstemming met het EVRM en de andere verdragen, grenzen en zelfs de verplichting kent om op te treden tegen bepaalde uitingen die afbreuk doen aan deze basisvoorwaarde voor dit recht.

Ik hecht eraan om hiermee te beginnen, omdat deze vrijheid van meningsuiting voor mij, alsmede voor het vervolgingsbeleid en de wetgeving, zoals wij deze hebben opgezet, behoort tot de harde kern van waar wij voor staan. Hoe dit in een concrete strafzaak moet worden beoordeeld en of bijvoorbeeld in deze zaak een vervolging uiteindelijk zal worden ingesteld en de rechter uitspraak zal doen, dat is nu net iets waarvan ik mij op dit moment wil onthouden. Ik wil wel gezegd hebben dat er geen sprake van is dat nu door het Openbaar Ministerie een ander, aangescherpt beleidskader wordt gehanteerd dan het geval was na deze moties en in overeenstemming met beide moties in de Richtlijn discriminatie is neergelegd.

De heer Rutte (VVD):

Dank aan de minister voor zijn inleiding. Ik heb een vraag. Het beleidskader mag dan niet aangepast zijn, wij praten natuurlijk wel over ook recente jurisprudentie. In algemene zin geeft de minister daarvan een mooi overzicht, maar er is natuurlijk ook recente jurisprudentie, bijvoorbeeld een aantal recente uitspraken van de Hoge Raad die wijzen op het belang om ook contextueel te kijken naar de positie van degene die de uitlatingen doet in het maatschappelijk debat. De Hoge Raad voegt daaraan toe: uiterste terughoudendheid. Nog recentelijk is dit in een uitspraak van de Rechtbank van Amsterdam van 2 juni opnieuw bevestigd, in een zaak die misschien wel veel verder gaat dan een aantal andere zaken. Het ging om heel harde uitlatingen van een columnist over joden, joodse mensen in Nederland, de bevolkingsgroep in Nederland die het joodse geloof aanhangt; dat ging heel ver. Toch is daarin uiteindelijk vrijspraak gevolgd, ook tegen de achtergrond van de recente jurisprudentie in het belang van het vrije woord.

Minister Hirsch Ballin:

Zeker, er is allerlei jurisprudentie. De zaak die de heer Rutte noemt is er een waarin hoger beroep is ingesteld. Dat moeten wij dus uiteraard nog afwachten. Ik heb ook op geen enkel moment beweerd dat ik een uitspraak doe in deze strafzaak. Het Openbaar Ministerie gaat daarop steeds heel precies in, zo is mij gebleken uit de opeenvolgende ambtsberichten, bijvoorbeeld toen het ging over mijn vraag: is dat consistent, bij deze tekeningen wel en bij andere niet? Het OM geeft dan een toelichting waarin de jurisprudentie wordt geanalyseerd, inclusief contextaspecten en dergelijke. Wij moeten ons wel realiseren dat het bij de artikelen 137c en 137d per definitie om uitingen gaat. Als je zegt dat er niet meer moet worden opgetreden op het moment dat iemand woorden of beelden hanteert, dan komt het erop neer dat je die bepalingen zou willen afschaffen. Ik heb de heer Rutte niet horen zeggen dat hij dat bepleit. Wij zouden dan ook een paar verdragen moeten opzeggen. Het Openbaar Ministerie vervolgt op basis van die beoordeling van de jurisprudentie allerlei zaken niet – dan vindt het OM het niet zinvol om het aan de rechter voor te leggen – maar in dit geval dus mogelijk wel.

De voorzitter:

Mag ik op u allen een beroep doen om kort te vragen en kort te antwoorden? Ik heb u dit uitgelegd. Ik moet om 13.00 uur klaar zijn.

De heer Rutte (VVD):

Wij hebben de recente jurisprudentie in zaken van vrijheid van meningsuiting, wij hebben het belang van non-discriminatie en wij hebben het beleidskader of de aanwijzing aan het Openbaar Ministerie als het gaat om optreden in discriminatiezaken. Het politieke kernpunt voor mijn fractie in dit debat is – dat is het verwijt dat wij de minister maken; misschien komt hij daar dadelijk op terug – dat hij daarin uiteindelijk in zijn acteren de verkeerde positie heeft gekozen. Ik had verwacht dat de minister tegen het OM zou hebben gezegd: geef dat hele feitencomplex; laat mij nog eens goed zien op welke jurisprudentie jullie dit baseren en realiseer je dat dit type vervolging kan leiden tot een gevoel van intimidatie en zelfcensuur in de Nederlandse samenleving. Dat had ik juist ook tegen de achtergrond van de recente jurisprudentie verwacht. Ik vind werkelijk dat de minister deze hier veel te makkelijk terzijde schuift, als onderdeel van de recente jurisprudentie. Het is nota bene de Hoge Raad die hierover uitspraken heeft gedaan, die wat mij betreft conclusief zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Naar de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt heel precies gekeken door het OM, maar hoe dit in een concrete zaak moet worden ingeschat in relatie tot de tekeningen, de uitingen in beelden, waar het nu om gaat, is iets anders. Ik moet zeggen dat ik er bedenkingen bij heb als wij in deze zaal, in het parlement, spreken over concrete strafzaken en over de vraag hoe wij moeten beoordelen wat de rechter daarvan moet vinden. De heer Rutte zegt: ik heb de jurisprudentie van de Hoge Raad bestudeerd. Daarbij zeg ik: prachtig. Vervolgens zegt hij: ik ben van mening dat deze niet tot een veroordeling moet leiden. Bij dit tweede zeg ik niet: prachtig.

De heer Rutte (VVD):

Dat hoor u mij dus ook niet zeggen. Ik zeg alleen dat u als minister politiek verantwoordelijk bent voor het Openbaar Ministerie. Daar zult u toch hopelijk niet voor weglopen.

Minister Hirsch Ballin:

Nee, geen sprake van.

De heer Rutte (VVD):

Gegeven het feitencomplex in de afgelopen jaren – want er zijn meer van dit soort zaken – had de minister kunnen vragen: hoe wegen jullie de jurisprudentie dan en hoe kijk je aan tegen de positie van deelnemers aan het open debat? Dat had hij kunnen doen zonder aanwijzingen te geven in een concrete casus. Natuurlijk moeten wij dat niet doen, ook hier vandaag niet. Dat is het politieke verwijt dat ik u vandaag maak en waarop ik u nog geen goede reactie heb horen geven.

Minister Hirsch Ballin:

Ik hoor de heer Rutte steeds zeggen dat hij mij een verwijt maakt. Daarover is hij heel duidelijk. Op welke grond hij dat doet, is echter iets minder duidelijk.

De heer Rutte (VVD):

Bijvoorbeeld op grond van het feit dat u tot zeven keer toe door het Openbaar Ministerie schriftelijk op de hoogte bent gesteld. Uit uw brieven blijkt tenminste niet dat er geen verder contact zou zijn geweest. U hebt dus alle mogelijke gelegenheid gehad om vanuit uw politieke verantwoordelijkheid in algemene zin tegen de achtergrond van het beleidskader te bekijken hoe het Openbaar Ministerie zou kunnen omgaan met zaken die betrekking hebben op personen die deelnemen aan het publieke debat. Hoe voorkom ik intimidatie en zelfcensuur? Dat is de kern van dit debat en daar had u voor moeten staan als minister van Justitie.

Minister Hirsch Ballin:

U hebt nu wat vragen bij het tweede en vierde onderdeel dat ik naar voren wilde brengen.

Hoe helder u steeds probeert mij verwijten te maken, de redenen waarom gaan steeds een beetje heen en weer. De ene keer vraagt u naar mijn rol in deze zaak en of ik mij voldoende heb laten informeren door het OM of het de jurisprudentie goed heeft bestudeerd voordat het deze beslissing nam; ik kan alvast zeggen dat dit het geval is. De andere keer vindt u, na bestudering van de jurisprudentie, dat dit strafzaken zijn die het OM eigenlijk niet ter hand had moeten nemen. Ik zou het op prijs stellen dat dat niet hier blijft hangen, want ik vind dat dit niet in een politieke discussie over het vervolgingsbeleid zou moeten worden gezegd. Als u dat niet zo hebt bedoeld, dan hoor ik dat graag.

De heer Rutte (VVD):

Ik heb bedoeld te zeggen dat u in het kader van de politieke aansturing van het Openbaar Ministerie en uw politieke verantwoordelijkheid zeven keer bent geïnformeerd. U bent hopelijk toch niet lezende blind en horende doof geweest. U zult daar toch wel degelijk een opvatting over hebben.

Daarbij heb ik het niet over de concrete zaak maar wel over de algemene vraag waar u als minister van Justitie hoort te staan, namelijk de vraag hoe u de vrijheid van discriminatie en vrijheid van meningsuiting moet wegen tegen de achtergrond van de vraag hoe het Openbaar Ministerie moet optreden en vooral ook met inachtneming van de recente jurisprudentie. U had dan toch ten minste vragen mogen stellen aan het Openbaar Ministerie? Het blijkt nergens uit dat u vragen hebt gesteld of dat u gezegd hebt dat u bij zulke casussen eens wilt doorpraten met het Openbaar Ministerie over de vraag hoe dat zit en of het zich de maatschappelijke impact realiseert.

De voorzitter:

Ik geef de minister nog één keer de gelegenheid hierop te antwoorden en dan gaan wij echt door naar een volgend punt.

Minister Hirsch Ballin:

Het Openbaar Ministerie beantwoordt alle vragen in dit soort berichtgeving spontaan, want men verwijst naar jurisprudentie en naar de richtlijn, die op zichzelf weer een neerslag is van die jurisprudentie. De heer Rutte speculeert slechts als hij denkt dat dat niet het geval is geweest. Bovendien is dat niet in overeenstemming met de feiten.

Ik heb het vak van rechter vroeger uitgeoefend, maar nu niet meer in mijn functie als minister van Justitie. Ik ga dus niet op de stoel van de rechter zitten om te beoordelen wat in deze zaken moet worden beoordeeld. Ik kom dadelijk op de reacties terug. De heer Rutte anticipeerde al een beetje op mijn tweede blokje; ik hoop in ieder geval dat het eerste blokje helder was wat betreft het feit dat er dus geen sprake is van een ander beleid op basis van wat er ook met de Kamer is besproken en waarop zij ons bij tijd en wijle aanspreekt. Ook de fractie van de heer Rutte heeft de afgelopen jaren vragen aan ons gesteld of wel goed gekeken is naar een bepaalde uiting op een website en of het Openbaar Ministerie daar werk van maakt.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog met een volgend punt.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Dank u wel.

Dan kom ik op de vraag hoe dat in dit geval gaat. Die vragen hebben zich toegespitst op de contacten die er zijn geweest. Ik geloof dat ik in mijn brief helder ben geweest over de nadere berichten enzovoorts. Ik wil het eerst even hebben over de goede verhouding tussen de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie.

De minister van Justitie is in ons bestel geen opperprocureur-generaal. Terecht is bij deze en talloze andere gelegenheden naar voren gebracht dat de minister van Justitie wel verantwoordelijk is voor het Openbaar Ministerie en voor het opsporings- en vervolgingsbeleid dat onder leiding van het OM wordt gevoerd. Het Openbaar Ministerie is echter het staatsorgaan dat zelf en op eigen titel, dus niet namens de minister van Justitie, bij en voor de rechter optreedt. Het behoort tot de verantwoordelijkheden van de minister van Justitie – ik begon daar ook mee – dat hij ook moet respecteren dat het Openbaar Ministerie met een professionele beoordeling zaken aan de rechter voorlegt. Dat doet niets af aan de verantwoordelijkheid van de minister, maar het is iets anders dan een buitendienst waar namens de minister bepaalde standpunten worden ingenomen.

Ik begon zojuist al met het algemeen beleid. Dat kan en moet met de Kamer worden besproken. Maar ook in concrete zaken kan er aanleiding worden gezien door leden van uw Kamer om Kamervragen te stellen: wordt daar wel voldoende werk van gemaakt? Ook kan soms de vraag worden gesteld: wordt er niet te veel werk van gemaakt? Is het een goede prioriteitenstelling, is het een goede afweging? Dat is allemaal binnen de orde van goede verhoudingen. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie de minister van Justitie dient te informeren. In het overgrote deel van de strafzaken die in Nederland spelen geschiedt dat niet spontaan en zelfs in het geheel niet, maar alleen desgevraagd als er aanleiding toe is, bijvoorbeeld de Kamervragen die ik hier mag beantwoorden. In andere gevallen, namelijk als het Openbaar Ministerie wegens het belang en het beleid als geheel, de maatschappelijke impact en degenen die daarbij aan de orde zijn van mening is dat de minister van Justitie spontaan moet worden geïnformeerd, komt er een ambtsbericht van het Openbaar Ministerie. De minister, wetende dat hij of zij de verantwoordelijke is voor dat beleid, reageert er dan instemmend op door geen aanwijzing te geven of door dat na een gesprek te constateren, wat in feite niets anders betekent dan dat de minister van Justitie geen aanleiding ziet om het OM te vragen iets anders te doen. Dat is de betekenis van de expliciete of impliciete instemming die volgt op zulke informatie van het Openbaar Ministerie.

Ik heb in eerste termijn uitgesproken dat het mijn opvatting is – ik heb die opvatting niet sinds vandaag of gisteren; die heb ik al zolang ik met deze verantwoordelijkheid te maken heb – dat de minister van Justitie geen aanwijzingen aan het Openbaar Ministerie hoort te geven om op grond van zijn politieke beoordeling een bepaalde strafvervolging achterwege te laten. Natuurlijk kan een minister van Justitie vragen oproepen: is er voldoende naar dit of dat aspect gekeken? Ook onze wetgeving, artikel 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie, stelt hoge eisen vooraleer zo'n uitzonderlijke aanwijzing om niet strafrechtelijk op te treden kan worden gegeven. Die moet zelfs aan uw Kamer worden meegedeeld. Uit het feit dat zulke mededelingen niet bij u komen, kunt u ook afleiden dat die aanwijzingen niet worden gegeven.

Als er een positieve aanwijzing wordt gegeven – dat kan voorkomen, maar in mijn ervaring is het extreem uitzonderlijk – wordt daarvan melding gemaakt in het strafdossier, zodat het kan worden beoordeeld door de rechter. Maar in het normale verkeer tussen de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie komen positieve aanwijzingen niet aan de orde en horen negatieve aanwijzingen – geen vervolging alstublieft – in mijn opvatting ook niet aan de orde te komen. Dat is ook de opzet van artikel 128. Ik heb op geen moment overwogen in deze zaak gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid.

De heer Van der Ham (D66):

Dat heeft mijn fractie u ook niet in de schoenen geschoven. Toch is er een raar grijs midden waarop ik u graag wil bevragen. In het eerste debat hebt u gezegd: zo'n werkgroep kijkt naar dingen, met het OM hebben wij een beetje gespard en wij hebben gekeken of de ene cartoon wel en de andere cartoon niet ontvankelijk is om er iets mee te doen. U hebt in het debat gezegd dat daarover gesprekken hebben plaatsgevonden. Dat is natuurlijk geen aanwijzingsbevoegdheid. Maar een weging hoe strafbaar een cartoon is, is natuurlijk fluïde; dat is niet heel hard. Kunt u zich voorstellen dat er op een gegeven moment een atmosfeer ontstaat dat je bijvoorbeeld strenger zou moeten oordelen over een uiting? Kunt u meenemen hoe dat dan precies gaat?

Minister Hirsch Ballin:

Dat zal ik graag doen. De heer Van der Ham vraagt er terecht naar, want er zijn op dat punt misverstanden gerezen, vervelende misverstanden zelfs. Het heeft iets te maken met de roepnaam die de werkgroep heeft gekregen. De verklaring van die roepnaam – het was niet de officiële naam – is dat de Deense toestanden de aanleiding waren. Uit dat oogpunt is er in die werkgroep over gesproken. Er is ook melding gemaakt van deze zaak in het bewindsliedenoverleg terrorismebestrijding. Daarin plegen de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties elkaar te informeren over wat relevant kan zijn in het brede veld van ontwikkelingen die op een of andere manier van invloed kunnen zijn op spanningen die een terroristische ontlading kunnen krijgen. Daarin ligt de associatie met de werkgroep met die Deense achtergrond. Pas nadat het Openbaar Ministerie mij had geïnformeerd over het voornemen om in deze zaak tot strafrechtelijk optreden over te gaan, is er in dat kader in het bewindsliedenoverleg terrorismebestrijding over gesproken. Dat heeft ook daar niet geleid tot een ander inzicht dan dat het Openbaar Ministerie goede gronden had om zijn bevoegdheden in deze zaak uit te oefenen. Dat was de opvatting van beide bewindslieden. Dat was aan het eind van de vorige kabinetsperiode. Er was dus geen verschil van inzicht tussen de toenmalige ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken. In die werkgroep gaat het er dus niet om te beoordelen hoe die kwestie zich verhoudt tot de jurisprudentie. Dat hoort daarin ook niet aan de orde te komen. Er is dus geen sprake van dat in die werkgroep vragen van strafvorderlijk of strafrechtelijk beleid besproken worden; het gaat daarin om de maatschappelijke impact van terroristische risico's.

De heer Van der Ham (D66):

In zijn beantwoording in eerste termijn zegt de minister zoveel als: wij moeten ons daar verre van houden maar het is wel mijn rol om te vragen naar consistentie; waarom wordt er bij de ene cartoon wel tot actie over gegaan en bij de andere niet? De gesprekken hebben plaatsgevonden. De contacten over de stand van zaken ook in de werkgroep – dat heeft de minister er ook bij gezegd en dat wil ik graag citeren – zijn vervolgd. Dus ook in de werkgroep is over consistentie gesproken.

De voorzitter:

Ik verzoek u de minister dit deel van zijn antwoord eerst te laten afmaken, want anders gaat alles door elkaar lopen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zie de minister nu zoeken in zijn papieren.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zocht hetzelfde stukje Handelingen uit de eerste termijn dat u net in handen had. Ik heb niet gezegd dat wat u net van mij aanhaalt in die werkgroep aan de orde is geweest. Die consistentie is daar niet aan de orde geweest.

De heer Van der Ham (D66):

"Ook in de werkgroep" staat hier letterlijk in de tekst.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal die tekst er nog even bij nemen. Er is ook in de werkgroep gesproken over het voornemen van het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijk optreden. Daar slaat dat "ook" op. Maar de vraag die ik had en die is beantwoord door het Openbaar Ministerie, namelijk waarom bij deze tekeningen wel tot actie wordt overgegaan en bij andere tekeningen niet, waarvan ook aangifte was gedaan, die vraag is niet in die werkgroep besproken. Daar is die werkgroep ook niet voor.

De heer Van der Ham (D66):

Dus u zegt dat de consistentie niet is besproken in de werkgroep en dat die meer onderwerp is geweest van correspondentie met de procureurs-generaal.

Minister Hirsch Ballin:

Exact.

De heer Van der Ham (D66):

U hebt dus ook gespard met het OM om te kijken of het consistent was. Welke checklist gebruikte u daar zelf voor om te bepalen of het consistent kon zijn of niet?

Minister Hirsch Ballin:

Die welke ik zo-even in het eerste blokje uiteen heb gezet, dus de wetgeving, de verdragen, de uitgangspunten waarop dat berust, de vrijheid van meningsuiting behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet, en de manier waarop dat in de jurisprudentie is verwoord.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zei zo-even dat in het vorige bewindsliedenoverleg terrorismebestrijding de zaak-Nekschot aan de orde is geweest, nadat het OM besloten had om vervolging in te stellen. Even voor mijn duidelijkheid: dat waren de ministers Donner en Remkes?

Minister Hirsch Ballin:

Nee, Hirsch Ballin en Remkes.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De ministers Hirsch Ballin en Remkes die daarvan steeds op de hoogte zijn geweest en geen van beiden, dus ook niet de VVD-minister, heeft aanleiding gezien om te zeggen dat een andere koers moest worden ingeslagen en dat het OM ermee zou moeten stoppen?

Minister Hirsch Ballin:

Steeds op de hoogte geweest, ik heb het nu over januari 2007. Dat was nadat het OM aan mij het ambtsbericht had gestuurd dat voor mij de eerste informatie bevatte over deze zaak, zoals ik ook in de brieven uiteen heb gezet. In het bewindsliedenoverleg terrorismebestrijding en in de cartoonwerkgroep gaat het dus niet om datgene wat zich afspeelt binnen de afwegingen van het Openbaar Ministerie aan de hand van jurisprudentie en dergelijke. De bewindslieden informeren elkaar daar over wat relevant is. Dat heb ik in die vergadering ook gedaan. Ik heb de opvatting verwoord dat wanneer een feit door het Openbaar Ministerie strafwaardig wordt geacht, de reguliere rechtsgang dient plaats te vinden. Er is kort aandacht besteed aan mogelijke maatschappelijke effecten eromheen. Dat is het onderwerp van de terrorismebestrijding en de preventie terroristische risico's. Dat ligt in het verlengde van de werkgroep die onder leiding van de NCTb bijeenkomt. Vervolgens heeft mijn collega, net als ik, het standpunt ingenomen dat de overwegingen om de strafvervolging door te zetten, steekhoudend worden geacht. Ik wil dat ook helemaal niet in een partijpolitieke context trekken; dat moet niet bij dit soort onderwerpen. Wij hebben tenslotte een algemeen en breed gedeeld kader.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nee, natuurlijk gaat het niet over partijpolitieke verschillen. Het gaat echter wel om de consistentie van partijen. Dat bent u waarschijnlijk wel met mij eens. Met name de VVD vindt op dit moment dat er in deze kwestie met grotere terughoudendheid gehandeld had moeten worden.

De heer Rutte (VVD):

Ik heb daar met mijn fractiegenoot de heer Remkes over gesproken. Er is ook telefonisch contact met de heer Hirsch Ballin geweest. Die zei nu ook iets anders – althans dat is mijn indruk – dan hij in de brief schrijft die hij gisteren stuurde. Daarin zegt de minister dat het voornemen tot strafvervolging in dat bewindsliedenoverleg – met ook de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken – aan de orde is geweest. De beide ministers waren van mening dat het voornemen van het OM geen aanleiding gaf tot een afwijkend standpunt. Ik hoorde u daarnet toch echt iets anders zeggen. De heer Remkes is vanmorgen met de minister in contact getreden, waarbij hij heeft gevraagd om de notulen van die vergadering. Ik vind het belangrijk dat die zo snel mogelijk boven tafel komen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik twijfel er niet aan dat de herinneringen van mijn vroegere collega en de mijne over dit onderwerp exact dezelfde zijn, zeker wanneer wij het er nog even over hebben gehad. Ik ben altijd met mijn collega's op dit beleidsterrein heel goed samen opgetrokken. Ik geloof ook dat er tussen ons nooit enig verschil van inzicht is geweest over de gemeenschappelijke beoordelingskaders. Daarom begon ik mijn antwoord ook ...

De heer Rutte (VVD):

Ik noem dit omdat het een van de kartonnen dozen is waarachter de minister zich verschuilt. De minister heeft de verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie. De minister haalt er nu de voormalige minister van Binnenlandse Zaken bij, die geen verantwoordelijkheid heeft voor het OM. Die duikt ineens op in de brief van de minister. De voormalige minister van Binnenlandse Zaken zelf zegt er zich niets van te herinneren. Vanmorgen heeft hij er met de heer Hirsch Ballin over gebeld; hij wil het precies uitgezocht hebben. Dat lijkt mij ook terecht. Voor het debat lijkt mij het verder niet zo relevant, maar ik noem het wel omdat collega Halsema dat partijpolitiek vertaalt naar mijn partij. Daar maak ik bezwaar tegen. Niet dat mevrouw Halsema dat doet, maar de minister biedt daar een opening voor.

Minister Hirsch Ballin:

Dat heb ik dus niet gedaan. Ik kreeg vragen naar aanleiding van een artikel in de media, waarin beweerd werd dat er in het vorige kabinet op dit terrein een verschil van inzicht was geweest tussen de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Ik heb mij daarin uiteraard verdiept en geen enkel aanknopingspunt gevonden. Integendeel. Mij werd net in een interruptie gevraagd of dit inderdaad zo goed gezien wordt. Mijn antwoord is: ja, dat wordt zo goed gezien. Ik neem hier de exclusieve verantwoordelijkheid voor de relatie met het Openbaar Ministerie. Daar heb ik geen enkele kartonnen doos voor nodig; ik ben daar volstrekt transparant in. Dat heeft de heer Rutte mij ook horen zeggen. Het enige waarop ik reageerde was de vraag die mij werd gesteld, of daarover een verschil van inzicht was gebleken. Nee, dat is niet gebleken.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u doorgaat met het volgende punt.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik neem dus de verantwoordelijkheid voor wat het Openbaar Ministerie in deze zaak heeft gedaan en gelaten. Vandaar dat ik zo kritisch heb gereageerd op de gang van zaken na de aanhouding en wat betreft de vrijheidsbeneming. Dat staat daar behoorlijk uitdrukkelijk. Ik wil hier het Openbaar Ministerie natuurlijk niet in een positie brengen, door te zeggen dat de zaak verder niet meer op de gebruikelijke manier ter toetsing kan worden voorgelegd aan de rechter. De rechter kan er namelijk ook nog een opvatting over hebben, als het voor de rechter komt. Ik denk dat ik helder ben geweest over wat ik nu aan bevindingen heb ten aanzien van iets wat vooraf niet met mij besproken is en wat normaliter ook niet besproken zou worden: de gang van zaken bij het verrichten van concrete opsporingshandelingen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. In mijn termijn heb ik al gezegd dat hier voor mijn fractie de pijn zit. Ik vind de minister veel te terughoudend in zijn oordeel over het gebruik van dwangmiddelen. Het enige wat hij overneemt van het OM is dat met de kennis van nu het anders had kunnen uitpakken. Die woorden maakt hij tot de zijne. Dat is niet het uitspreken van een oordeel over een verkeerd gebruik van dwangmiddelen. Daar zou mijn fractie wel prijs op stellen.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Het lijkt mij goed om nog even terug te gaan naar de tekst van mijn brief. De alinea die mevrouw Halsema net citeerde over dat anders kunnen uitpakken, is een parafrase van wat het OM heeft gezegd. Daarna schrijf ik inderdaad: Ik maak deze constatering tot de mijne. Dat is behoorlijk expliciet als u zich realiseert dat normaliter en op goede gronden over dit soort concrete opsporingshandelingen helemaal geen uitspraken worden gedaan door een minister van Justitie. Maar er komt nog een zin achteraan: In geval van strafvervolging zal, zo het ten laste gelegde strafbare feit bewezen wordt verklaard, de rechter met de toegepaste vrijheidsbeneming rekening kunnen houden bij de straftoemeting. Daaruit blijkt welke terughoudendheid ik op dit moment in acht moet nemen. Ik zeg mevrouw Halsema echter graag toe dat, nadat deze zaak ten einde is gekomen en de rechter uitspraak heeft gedaan indien het tot een strafvervolging komt en, indien het niet tot een strafvervolging komt nadat de sepotbeslissing definitief is geworden, ik hierover een nader en expliciet oordeel zal geven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat stel ik zeer op prijs en ik begrijp uw terughoudendheid om de rechter niet te beïnvloeden. Nadat het definitieve oordeel in deze zaak is geveld, zou ik u willen vragen om ook in algemene zin een uitspraak te doen over het gebruik van dwangmiddelen in deze en vergelijkbare kwesties, dus waar geen vluchtgevaar is, geen gebruik van geweld enzovoorts.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik zal dat gezichtspunt graag bij het dan te geven standpunt betrekken.

Ik kom nu bij de cartoonisten waarvan mij ook is gebleken dat velen zich een beetje door de algemene uitstraling die dit hele onderwerp heeft gekregen inderdaad met een veelheid van brieven en mails vaak met bijgevoegde cartoons tot mij hebben gewend. Er is geen sprake van – ik hoop dat ik daar helder over was – dat die werkgroep, die men in de wandeling de naam is gaan geven die zo veel misverstanden heeft opgeroepen cartoons beoordeelt. Daarvoor is die werkgroep er niet, daarvoor kan ze er niet zijn, daarvoor mag ze er ook niet zijn. Ik stel het dan ook op prijs dat ik die indruk kan wegnemen. Er is in dit land geen sprake van welke voorafgaande inschatting van wat voor cartoons dan ook. Ik heb inmiddels veel tekeningen gekregen. Ik denk dat een behoorlijk aantal daarvan voldeed aan de criteria shockerend, uitdagend en prikkelend – het referentiekader van de heer Rutte – en ik moet zeggen dat het in veel gevallen ook een zeker genoegen was om deze overdaad aan artistieke creativiteit over mij uitgestort te krijgen. Ik zal proberen daar op een gepaste manier op te reageren, wellicht in een gesprek, zoals mevrouw Halsema net suggereerde, met een aantal van de beoefenaren van dit mooie vak. Ik verheug mij al op de afbeeldingen die wellicht later zullen worden gemaakt van het verloop van dat gesprek.

Mevrouw de voorzitter. Ik hoop dat ik hiermee voldoende opheldering heb kunnen geven over wat er aan de hand was en is en hoe er verder naar gekeken zal worden. Er is nog een aantal moties ingediend, waarop ik graag wil reageren.

De heer Rutte (VVD):

Ik kom dan toch terug op de vraag die ik eerder heb gesteld. U hebt een heel betoog gehouden over uw relatie met het Openbaar Ministerie. En die begrijp ik. Terecht heeft collega Van der Ham gezegd dat er natuurlijk ook nog een grijs gebied is waarbij geen aanwijzingen worden gegeven, maar wel over zaken wordt gesproken. Houdt u nu werkelijk staande dat u tegen de achtergrond van de jurisprudentie die zegt dat je deelnemers aan het vrije debat zo veel mogelijk vrij moet laten en het feit dat het onwenselijk is dat in de samenleving deelnemers aan het vrije debat zich geïntimideerd voelen of tot zelfcensuur worden aangezet, geen moment hebt overwogen om juist in dat grijze gebied, in het contact met het Openbaar Ministerie, in algemene zin te spreken over de wijze waarop zij beleid voeren ten aanzien van deelnemers aan het publieke debat met extreme uitingen?

Minister Hirsch Ballin:

De heer Rutte heeft in algemene termen terecht gewaarschuwd tegen het gevaar van politieke justitie. Dat kan twee kanten uitgaan. De heer Rutte gebruikte vrij harde en grote worden, maar ik neem maar even aan dat hij daarmee bedoelde een verkeerde, in een rechtsstaat onwenselijke politieke bemoeienis met de strafrechtspleging. Ik zie hem knikken. Dat gaat in twee richtingen. Dat betekent dat je aan de ene kant niet moet verlangen van het Openbaar Ministerie dat het strafrechtelijk werk maakt van zaken die niet vallen in de kaders van onze wetgeving en jurisprudentie. Dat was hier niet aan de orde. Daarvan heb ik mij ook kunnen vergewissen door de precieze informatie die het OM gaf over de beoordeling van die verschillende tekeningen, want de aangifte had betrekking op meer tekeningen. In het antwoord van het OM over die andere tekeningen, die dus geen aanleiding hebben gegeven tot verder strafrechtelijk onderzoek ook al waren er aangiften gedaan, komt precies het beoordelingskader van wetgeving, jurisprudentie, terughoudendheid en dergelijke tot uiting. Het betekent aan de andere kant ook dat wij nu niet in politieke verantwoordelijkheidsrelaties – de heer Rutte als lid van de volksvertegenwoordiging en ik als minister van Justitie – als het ware moeten anticiperen op wat misschien zijn inschatting is, en misschien van sommige anderen wel en van weer anderen niet, namelijk dat de jurisprudentie hier een vervolg zou moeten krijgen door te zeggen dat deze tekeningen niet strafbaar zijn. Dat moeten wij ook niet doen. Ik hecht eraan om dat nog eens te zeggen omdat ik vond dat de heer Rutte op dat punt hier en daar in zijn betoog misschien een beetje onvoorzichtig was.

De heer Rutte (VVD):

Nu maakt de minister zelf de fout door naar die concrete casus te gaan. Hij heeft net zelf voorgesteld dat wij zouden praten...

De voorzitter:

Mijnheer Rutte en mijnheer de minister. Ik heb heel goed geluisterd en ik heb het verslag van de vorige vergadering gelezen. U herhaalt zichzelf. Dat is in deze zaal niet toegestaan. U moet nu echt een nieuw punt maken en geen herhaling van zetten doen, waarvan ik het vermoeden heb dat u daar niet uit gaat komen.

De heer Rutte (VVD):

U hebt gelijk voorzitter, hier zit zeker een element van herhaling in.

De voorzitter:

Nee, nee, het is echt herhaling.

De heer Rutte (VVD):

Ik sluit af. Dat betekent dus dat de minister en ik een totaal andere opvatting hebben over wat zijn rol had moeten zijn als verdediger van het vrije woord in het casuïstieke beleid van het Openbaar Ministerie. Ik vind dat de minister echt verkeerd heeft gehandeld.

De heer Bosma (PVV):

De minister heeft in zijn beantwoording één zaak onbeantwoord gelaten en dat is ook iets dat niet is vastgelegd in moties. Dat is de zaak Hoei Boei. Ik heb de ontbieding van de politie bij mij.

De voorzitter:

De minister weet het weer.

De heer Bosma (PVV):

Op verzoek van wie handelt de politie? Is dat het ministerie van Justitie, is dat een deelraad, is dat de gemeente Amsterdam?

Minister Hirsch Ballin:

Er is natuurlijk naarstig navraag gedaan nadat die zaak was opgebracht door de heer Bosma. Vanochtend was het Openbaar Ministerie daarvan niet op de hoogte. De stand van zaken is dat er navraag is gedaan. Ik kan op dit moment niet inschatten of er iets aan de hand is en, zo ja, wat er aan de hand is. De informatie waarop de heer Bosma steunt, beperkt zich tot de website. Ik kan met grote stelligheid zeggen dat er in ieder geval niet iets aan de hand is dat op de een of andere manier aan mij is voorgelegd of dat zou moeten worden beoordeeld in de lijn van het beleid.

De voorzitter:

De minister gaat door met het geven van zijn oordeel over de moties.

Minister Hirsch Ballin:

Met de motie van de heer Van der Ham, de heer Bosma en mevrouw Halsema wordt de regering gevraagd om zorg te dragen voor een grotere zorgvuldigheid in de bejegening van vermeende opiniedelicten en te berichten over de manier waarop zij verder invulling wil geven aan de uitvoering van de motie-Bos. Er wordt één motie-Bos genoemd, maar ik geloof dat wij het erover eens zijn dat beide moties-Bos in samenhang moeten worden gezien. Ik heb geprobeerd, op het beleid in te gaan. Er is dus geen ander beleid. Ik zie ook geen tekort aan zorgvuldigheid, wat tot een grotere zorgvuldigheid zou moeten leiden. Daarbij ga ik ervan uit dat mevrouw Halsema en de heer Van der Ham hun motie bedoelen in de context waarover wij het met elkaar eens waren, namelijk dat wij hier niet over concrete strafzaken moeten spreken, in de ene noch in de andere richting, maar wel over het algemene beleid. Dit neemt niet weg dat er vragen kunnen worden gesteld om van een bepaalde zaak werk te maken, zoals af en toe ook gebeurt. Het beleid is evenwel tot uitdrukking gebracht in de richtlijn ter bestrijding van discriminatie. Op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen zijn, bijvoorbeeld wanneer de jurisprudentie een tournure neemt, wat denkbaar is, zal ik de Kamer daarover uiteraard informeren. Dit betekent dat ik de motie ontraad, omdat ik de gepercipieerde aanleiding hiermee voldoende meen te hebben beantwoord en omdat ik de impliciete conclusie dat het zou schorten aan de zorgvuldigheid bij het OM niet tot de mijne kan maken.

De heer Van der Ham (D66):

Er staat een aantal dingen in de motie. Bij de motie-Bos doelen wij op de motie over de vrijheid van meningsuiting, de opinies. Die is aangenomen door de Tweede Kamer. Daarin staat dat er een klimaat moet zijn waarin opinies geuit kunnen worden. Het punt is dat tot een eventueel echte rechtszaak er heel veel stappen zijn die aan dat klimaat afbreuk kunnen doen. Daarin zijn wel eens stappen ondernomen waarvan je achteraf kunt zeggen en waarvan je misschien vooraf had kunnen bedenken of je dat wel op die manier had moeten doen. Dit hebt u zojuist overigens ook gezegd. De minister van cultuur heeft hier zelf gezegd dat hij zich kan voorstellen dat zoiets niet bijdraagt aan een beter klimaat voor uitingen van opinies. Ik hoop dat u dit niet ziet als hier en daar een tik op de vingers, maar als een oproep om daar nog zorgvuldiger mee om te gaan; ik zeg dit niet zozeer in uw richting als wel in de richting van degenen die zich daarmee in de werkzame sfeer bezig houden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik constateer dat door het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie met grote zorgvuldigheid bij dit soort zaken met grote zorgvuldigheid te werk wordt gegaan en dat het bij strafvervolgingen echt niet roekeloos opereert. U zult dat, denk ik, eens te meer kunnen constateren als over een tijdje – ik hoop dat het dan wat los van deze zaak staat, die zoveel stof heeft doen opwaaien – wordt gekeken hoe wij ervoor staan met de strafvervolging op grond van artikel 137c en d. Daarover verschijnen ook publicaties. Ik noemde net de publicatie over de verhouding tot onze internationale en Europese verplichtingen. Elke suggestie dat het Openbaar Ministerie hierin onzorgvuldig zou opereren, wil ik verre van mij houden. Ik wil wel uitspreken dat ik graag bereid ben om, wanneer wij weer in staat zijn om de balans op te maken van de strafzaken, nog eens met de Kamer van gedachten te wisselen over de manier waarop het vervolgingsbeleid gestalte krijgt met als maatstaf de vrijheid van meningsuiting – ik meen dat hierover geen verschil van inzicht bestaat; ik begon mijn antwoord daar ook mee – omwille van een wederzijds respectvolle samenleving, zoals dat wordt gevraagd in de twee Kamerbreed gesteunde moties. Dat is mijn beleid en dat is wat ik verwacht van het OM.

De heer Heerts (PvdA):

Versta ik de minister goed dat hij toezegt – daar heb ik ook om verzocht – dat in het reguliere overleg met college van korpsbeheerders nog eens nadrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht dat rond cartoonisten in dit land niet de zweem hoeft te hangen dat er iets anders gebeurt dan wat in het verleden het geval was? Dat zou ik op prijs stellen, want dat zou voor mijn fractie deze motie wellicht overbodig maken.

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord is: ja. Ik hoop daar mijn bijdrage ook aan te hebben geleverd. Ik ben bereid dat ook te doen in nadere gesprekken. Ik zal het aldus ook met het OM in relatie tot de korpsbeheerders bespreken.

Voorzitter. Ik denk dat ik de overbodigheid van de motie van de heer Rutte voldoende heb toegelicht, ook wat de vrijheid van meningsuiting betreft. Daar ben ik mijn antwoord mee begonnen.

In de motie van de heer Bosma wordt gevraagd om de subsidie aan Magenta stop te zeggen omdat deze en MDI de linkse, multiculturalistische zaak zijn toegedaan. Ik kan de conclusie noch de motivering tot de mijne maken. Daarom ontraad ik deze motie.

De heer Bosma (PVV):

U bent het toch met mij eens dat die club Magenta de oorzaak is van wat er allemaal gebeurd is?

De voorzitter:

Geen herhalingen?

De heer Bosma (PVV):

Die club krijgt € 180.000 subsidie en heeft een bepaalde ideologie; daar zitten bepaalde mensen achter. Zij komen met klachten en die gaan naar het OM.

De voorzitter:

Dit is echt een herhaling.

De heer Bosma (PVV):

Dan zit de kern van het probleem toch bij die club? Daar moeten wij dan toch de stekker uit trekken?

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan uit het feit dat wij instellingen, instituties en organisaties hebben die zich bezig houden met deze onderwerpen, niet afleiden dat er enig probleem is met het functioneren van onze democratische rechtsstaat en strafrechtspleging. Het Openbaar Ministerie krijgt aangifte, maar verricht zijn eigen professionele beoordeling.

Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend over de toepassing van de aanwijzingsbevoegdheid. Ik heb al gezegd dat er een mededelingsplicht aan de Kamer is voor negatieve aanwijzingen. Ik kan mij niet herinneren dat daarvan ooit is gebruikgemaakt; ook niet in voorgaande kabinetsperiodes. Op grond van artikel 128 op de Wet op de rechterlijke organisatie moet elk individueel geval bekend zijn. De andere worden in het strafdossier ondergebracht. Het lijkt mij niet goed om naar zaken gespecificeerde aanwijzingen tot debat in de Kamer te maken, maar ik zal een telling laten verrichten voor zover dat in dit geval aan de orde is geweest en het totale aantal aan u melden. Dat lijkt doenlijk te zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is mij vooral te doen om de aard van de delicten. Ik snap dat u geen specifieke strafzaken kunt melden, maar u kunt wel aangeven of het ging om geweldsdelicten, vermogensdelicten en met name delicten in deze sfeer.

Minister Hirsch Ballin:

Zoals gezegd, het moet een buitengewoon uitzonderlijk fenomeen zijn. Ik heb van deze bevoegdheid geen gebruikgemaakt in mijn ambtsperiodes in het derde en vierde kabinet-Balkenende. Uit mijn eerste periode, die ligt voor de totstandkoming van de huidige bepaling, zijn er wellicht enkele gevallen waarbij dat gespeeld heeft en die waarschijnlijk niemand onbekend zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zegt dus toe dat u een overzicht naar de Kamer stuurt. Als u daarbij enige specificatie naar delicten toevoegt, dan kan ik mijn motie aanhouden.

Minister Hirsch Ballin:

Dat doe ik graag.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In dat geval houd ik mijn motie aan.

Minister Hirsch Ballin:

Ik neem als datum de datum van inwerkingtreding van de huidige bepaling van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Halsema, de heer Van der Ham en de heer De Wit stel ik voor, hun motie (31200-VI, nr. 168) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Hirsch Ballin:

De heer Van der Ham en mevrouw Halsema verzoeken de regering in hun motie op stuk nr. 165 om de verslagen van de "cartoonwerkgroep" te delen met de Kamer. Ik kan dat niet doen. Ik heb aangegeven van welke aard de discussies in die werkgroep zijn. Ik heb al gezegd dat die werkgroep geen cartoons beoordeelt om te bezien of zij erg of strafwaardig zijn. Dat behoort tot de activiteiten van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Die documenten lenen zich niet voor overlegging aan de Kamer.

De heer Van der Ham (D66):

Er is ook nog correspondentie gevoerd met de procureur-generaal. U hebt gezegd dat u die niet openbaar wilt maken. Ik heb daar niet om gevraagd. Ik heb gevraagd of wij ze in vertrouwen, desnoods geanonimiseerd, kunnen inzien. Dat kan toch wel?

Minister Hirsch Ballin:

Dit onderwerp is aan de orde geweest in een brief van een vorige minister van BZK. Ambtsberichten in individuele strafzaken lenen zich niet voor communicatie met de Kamer. Ik hoop echter dat ik in dit debat de vragen over de inhoud en strekking van de correspondentie heb beantwoord.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen volgende week dinsdag over de moties. Ik dank de minister en de leden voor hun medewerking om dit debat iets na 13.00 uur af te ronden.

Naar boven