Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over natuur- en milieueducatie (20487, nr. 22).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de minister welkom.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De algemene en door meerdere fracties verwoorde kritiek op de inzet van het kabinet op natuur- en milieueducatie was dat het te weinig concreet is; wel vol goede bedoelingen, maar het pakt niet door, terwijl juist dit kabinet de mond vol heeft van duurzaamheid en van de noodzaak om daarvoor draagvlak te ontwikkelen. De minister heeft het over "scharrelkinderen" en maakt zich terecht zorgen over de geringe kennis van en ervaring met de natuur die de jeugd heeft. Daarnaast bleek er vanuit het veld zelf veel onzekerheid en waren er veel vragen over de financiering en over financiële zekerheid op lange termijn voor al het goede werk dat er wordt gedaan. Het mag duidelijk zijn dat de SP-fractie vindt dat de budgetten van de overheid voor natuur- en milieueducatie laag zijn en hoger kunnen. Wij zullen bij de komende begroting daartoe opnieuw voorstellen doen.

Over het voorgaande heeft mijn fractie vier moties voorbereid, waarvan de eerste is medeondertekend door mevrouw Jacobi van de Partij van de Arbeid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat natuur- en milieueducatie voor een groot deel door vrijwilligers en non-profitorganisaties wordt georganiseerd;

constaterende dat de non-profitorganisaties veel kostbare tijd kwijt zijn aan het aanvragen en verantwoorden van subsidies;

overwegende dat de kostbare tijd beter besteed kan worden aan het daadwerkelijk uitvoeren van natuur- en milieueducatieve activiteiten;

verzoekt de regering om de subsidieverlening vanuit de rijksoverheid zodanig via één loket te organiseren, dat er een rustige financiering ontstaat waarmee een project of programma langjarig toegekend kan worden;

verzoekt de regering tevens, in overleg te treden met IPO en VNG over eenzelfde rustige en langjarige financiering door provincies en gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(20487).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat natuur- en milieueducatie een wezenlijke bijdrage levert aan het creëren van draagvlak voor natuur-, milieu- en duurzaamheidsbeleid;

overwegende dat natuur- en milieueducatieve activiteiten voor iedereen beschikbaar moeten kunnen zijn;

overwegende dat het onderwijswerkveld weliswaar in abstracte formulering, in kerndoelen en eindtermen, ruimte biedt aan natuur- en milieueducatie, maar dat geen garantie biedt voor structurele organisatie en verankering daarvan;

overwegende dat de gemeentelijke financiering voor natuur- en milieueducatie de voornaamste basis is van financiering;

verzoekt de regering om in overleg met VNG aan te geven hoe gemeenten invulling moeten geven aan natuur- en milieueducatie zodanig dat materialen, middelen en activiteiten structuur en voor iedereen beschikbaar zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(20487).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor natuur- en milieueducatie "groene" ruimte in de stedelijke omgeving noodzakelijk is;

van mening dat tijdelijk braakliggende terreinen veilig ingericht kunnen worden als ontdek- en speelruimte voor kinderen;

verzoekt de regering om gemeenten te stimuleren tijdelijk braakliggende terreinen geschikt te maken als "groene" ontdek- en speelruimtes voor kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(20487).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor natuur- en milieueducatie "groene" ruimte in de stedelijke omgeving noodzakelijk is,

van mening dat schooltuintjes een wezenlijke bijdrage leveren aan beleving van natuur en milieu door kinderen;

verzoekt de regering om, aansluitend op de Stimuleringsregeling Volkstuinen uit de regeling Groen in de Stad budget vrij te maken, zodat iedere basisschool de mogelijkheid krijgt om een schooltuin te ontwikkelen en te onderhouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(20487).

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. De VVD is zich er altijd erg van bewust geweest dat wij aandacht moeten hebben voor toekomstige generaties, dus ook voor de betrokkenheid van onze jeugd bij de natuur. Dat is een heel belangrijk onderwerp als het gaat om de betrokkenheid van onze toekomstige generaties Wij hebben in een aantal debatten in de afgelopen jaren over natuur gepleit voor een integrale benadering van het verhaal, waarbij ook de jeugd op scholen kennis zou kunnen maken met natuur. Wij hebben in het algemeen overleg goed geluisterd naar de staatssecretaris en natuurlijk heeft de staatssecretaris een heel duidelijk punt. Met elkaar hebben wij gezegd dat wij voor de basisvaardigheden gaan, taal en rekenen. Dat zijn de speerpunten. Op de scholen is echter ook aandacht voor brede maatschappelijke onderwerpen en wij denken dat de natuur daar zeker toe behoort. Wij verzoeken om binnen dat kader aandacht te schenken aan de natuur.

Een volgend punt dat wij essentieel vinden en waarvoor wij aandacht hebben gevraagd, is dat er veel middelen worden besteed aan de uitvoering en aan overlegstructuren. Mijn fractie vindt dat erg jammer. Wij moeten ervoor zorgen dat de middelen die wij hebben zo veel mogelijk aan scholing worden besteed, aan natuur- en milieueducatie voor de kinderen. Mijn collega Cramer zal straks daarom mede namens de VVD-fractie een motie indienen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. In het overleg over de nota Natuur- en milieueducatie, dat al weer enige tijd geleden is gevoerd, viel op dat de minister en de aanwezige staatssecretaris niet vatbaar waren voor het argument dat de nota nogal vaag was. Wij, en met ons een aantal maatschappelijke organisaties en andere partijen, hebben er in het debat op gewezen, dat de begrippen die worden gehanteerd in de nota, niet nader zijn gespecificeerd. Dat kan natuurlijk niet het geval zijn, als je deze nota meegeeft aan scholen en vrijwilligersorganisaties. Dan moeten er handvatten in de nota zitten en moet deze houvast geven om te weten waarover wij het hebben. Wij dienen daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nota Natuur- en Milieueducatie (NME) geen definities bevat voor begrippen als educatie, dierenwelzijn en natuurbehoud;

overwegende dat een nadere definiëring noodzakelijk is voor het waarborgen van een goede invulling van NME-activiteiten door het veld;

verzoekt de regering, de nota Natuur- en Milieueducatie aan te vullen met duidelijke definities van begrippen als educatie, dierenwelzijn en natuurbehoud,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(20487).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Een praktische uitwerking van het gemis aan duidelijke definities betrof de kwestie van de kinderboerderijen. Kinderboerderijen kunnen een belangrijke educatieve rol vervullen in stadsgebieden en burgers laten zien hoe je met dieren zou moeten omgaan. Het kabinet onderschrijft die educatieve rol in de nota. Voor kinderboerderijen gelden echter helemaal geen welzijnsregels, dus in theorie zou je naar zwaar mishandelde dieren kunnen kijken en burgers en kinderen de boodschap kunnen meegeven dat dit de manier zou zijn waarop wij met dieren moeten omgaan. De Partij voor de Dieren vindt dat een onwenselijke situatie, en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat kinderboerderijen een educatieve rol kunnen hebben, welke door het kabinet wordt onderschreven in de nota Natuur- en Milieueducatie;

constaterende dat specifieke dierenwelzijnsregels voor kinderboerderijen ontbreken, zoals voorschriften ten aanzien van huisvesting en het fokken met dieren;

overwegende dat hiermee een verantwoorde educatieve invulling niet kan worden gegarandeerd, met name ten aanzien van de omgang met en de verzorging van dieren;

verzoekt de regering om met nadere welzijnsregelgeving te komen voor kinderboerderijen, waarbij onder andere wordt ingegaan op huisvestings- en fokbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(20487).

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Een van de leidende principes voor het CDA is het rentmeesterschap. Wij erkennen dat wij deze wereld in bruikleen hebben van onze toekomstige generatie. Daarmee is het belangrijk dat de nieuwe generatie mede opgevoed wordt met natuur- en milieueducatie, om hun kennis en ervaring mee te geven van wat het is om in deze wereld te leven. Gemeenten hebben daarin een heel belangrijke taak en het Rijk heeft meer een regiefunctie. Namens dit parlement maak ik ook deel uit van het Benelux-parlement. Daarin ben ik voorzitter van de commissie Leefmilieu en Energie. Wij merkten daar dat er in Beneluxverband grensoverschrijdende aandacht is voor dit onderwerp. Dat brengt mij ertoe de volgende motie in te dienen, samen met mevrouw Jacobi en de heer Cramer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat afgelopen jaar al voor de 21ste maal een Benelux-Werkconferentie over natuur- en milieueducatie heeft plaatsgevonden;

constaterende dat tijdens die Benelux-Werkconferentie door de deelnemende vertegenwoordigers van de drie Benelux-landen ten doel gesteld is, het netwerk van personen actief op het terrein van de natuur- en milieueducatie binnen de Benelux-landen en -gewesten te versterken;

constaterende dat in de NME-nota 2008-2011 "Kiezen, leren en meedoen" de Benelux-samenwerking niet wordt vermeld en nauwelijks aandacht is voor de internationale aspecten van natuur- en milieueducatie;

overwegende dat de komende (22ste) conferentie in 2008 in Nederland zal worden gehouden rond het thema mondiale en internationale samenwerking in de natuur- en milieueducatie;

van mening dat de internationale samenwerking het best begint met samenwerking tussen de landen van de Benelux, mede gelet op de grensoverschrijdende natuurgebieden en de EU-wetgeving;

verzoekt de regering om zorg te dragen voor de verwerking van de resultaten van de Benelux-Werkconferenties in de komende uitvoeringsprogramma's behorende bij de NME-nota;

en roept de regering op om tijdens de Benelux-Werkconferentie die dit jaar in Wageningen wordt gehouden, de internationale component van de uitvoeringsprogramma's te presenteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Biskop, Jacobi en Cramer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(20487).

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben een indringende discussie gehad over natuur- en milieueducatie. De fractie van de ChristenUnie is erg blij met de nog steeds groeiende aandacht door de Kamer voor de natuur- en milieueducatie. Wij leren elkaar daarin ook steeds beter verstaan en wij leren gezamenlijk de noodzaak daartoe uit te spreken. Ik wil nog eens benadrukken dat wij blij zijn met de toezegging die de minister in het debat heeft gedaan, dat de gelden voorzien in de nota vooral ten goede moeten komen aan educatie, en niet aan overleg. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat natuur- en milieueducatie een belangrijke rol speelt in de bewustwording over natuur en milieu en de verantwoordelijkheid die burgers hiervoor hebben;

overwegende dat de voornemens uit de nota "Kiezen, leren en meedoen" concreet vorm dienen te krijgen in een uitvoeringsprogramma NME en dat daarin een belangrijke rol is weggelegd voor de uitvoeringsorganisaties;

constaterende dat de minister heeft aangegeven dat hooguit 6% van de gereserveerde rijksmiddelen voor de nota "Kiezen, leren en meedoen" wordt uitgegeven aan vergaderen, monitoren, evalueren en onderzoeken en dat het overige besteed wordt aan de uitvoering van de NME-activiteiten;

verzoekt de regering, in het uitvoeringsprogramma aan te geven hoe zij vorm geeft aan deze toezegging en het NME-veld bij de uitvoering betrekt en om dit uitvoeringsprogramma voor de zomer aan de Kamer te doen toekomen;

verzoekt de regering tevens, jaarlijks bij de begroting een overzicht te voegen van de besteding van rijksmiddelen bestemd voor NME,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cramer, Snijder-Hazelhoff en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(20487).

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in dit VAO. Tijdens het algemeen overleg is door uw Kamer al benadrukt hoe belangrijk natuur- en milieueducatie is, om zogezegd niet alleen te investeren in scharrelkinderen, maar ook om kinderen al heel jong een beetje het boerengevoel bij te brengen. Kinderen moeten weten wat het betekent, om te gaan met de natuur en zo mogelijk ook zelf groenten leren telen. Dat zijn belangrijke zaken. Het is voor elk kind heel goed om een beetje dat boerengevoel en dat scharrelkindgevoel te ervaren.

Kortheidshalve ga ik onmiddellijk in op de ingediende moties. Allereerst de motie op stuk nr. 23, die is ingediend door mevrouw Van Velzen, mede namens mevrouw Jacobi. In deze motie wordt de regering verzocht de subsidieregeling vanuit de rijksoverheid zodanig via één loket te organiseren, dat een rustige financiering ontstaat waarmee een project of programma langjarig subsidie kan worden toegekend. Tevens wordt de regering in de motie verzocht in overleg te treden met IPO en VNG over eenzelfde rustige en langjarige financiering door provincies en gemeenten.

Van dat ene loket ben ik een groot voorstander. Dat zal ik in ieder geval op rijksniveau organiseren. Ik ben ook in overleg met het IPO en de VNG om dat gezamenlijk te doen. Dat is belangrijk – ik deel dat met de Kamer – en dat zou ook zo moeten.

Ik wijs erop dat in de Regeling draagvlak natuur staat dat projecten een tot drie jaar kunnen duren en dat programma's maximaal vijf jaar kunnen duren. Ik kan mij voorstellen dat er soms behoefte is aan het gedurende een aantal jaren financieren van een programma. In die zin duid ik de term "langjarig". Het gaat dan wel om die maximaal vijf jaar. Op die manier kan ik mij daar iets bij voorstellen. Andere projecten zullen kortdurend zijn. Ik versta de Kamer goed als zij zegt dat het, als er een evident en zorgvuldig programma ligt, toch mogelijk moet zijn om de mensen niet ieder jaar opnieuw een heleboel papier te laten inleveren en de mensen elkaar niet op die manier te laten bezighouden. Dan moet het ook mogelijk zijn om rust te bieden door de subsidiëring wat langer te laten duren. De regeling Draagvlak Natuur maakt dat mogelijk en dat betekent dat ik daar bij de uitvoering op zal toezien. In die zin zie ik deze motie als een ondersteuning van het beleid.

De motie op stuk nr. 24, ingediend door mevrouw Van Velzen, mede namens de heer Polderman, verzoekt de regering om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan te geven hoe gemeenten invulling moeten geven aan natuur- en milieueducatie, zodanig, dat materialen, middelen en activiteiten structureel en voor iedereen beschikbaar zijn. Ik wijs de Kamer erop dat hier sprake is van iets wat deels al zijn beloop krijgt en deels niet wenselijk is. Deels krijgt het al zijn beloop doordat de VNG betrokken is bij de ontwikkeling van de vormgeving van de natuur- en milieueducatie. De VNG heeft aangegeven dat zij graag wil dat er sprake is van een soort cafetariamodel, zodat wij samen, al dan niet in overleg met de scholen waar wij verantwoordelijk voor zijn, ook kunnen kiezen uit het aanbod. Daarnaast is geregeld dat de NME-organisatie ook vraaggericht kan werken. Dus op het moment waarop gemeenten of scholen de NME-organisatie vragen iets te ontwikkelen of een bepaalde ondersteuning te leveren, is dat ook mogelijk. Enerzijds is er dus de keuzemogelijkheid in het aanbod en anderzijds is er de vraaggerichtheid. Dat maakt het ook mogelijk om de NME-overheadkosten laag te houden, zo laag als mogelijk en zo hoog als nodig. Daar is zowel in het algemeen overleg als vanavond nog een keer om gevraagd.

Als ik in het dictum van de motie het woordje "moeten" lees, haak ik af, omdat ik vind dat gemeenten en scholen daar zelf een keuze in moeten hebben. De mogelijkheid is er, maar het woordje "moeten" in het dictum schrikt mij af. Om die reden ontraad ik het aanvaarden van de ingediende motie.

In de motie op stuk nr. 25 van de leden Van Velzen en Polderman wordt de regering verzocht om gemeenten te stimuleren tijdelijk braakliggende terreinen geschikt te maken als groene ontdek- en speelruimte voor kinderen. Dat gebeurt al. De gemeente Rotterdam doet dit al en sommige woningbouwverenigingen ook. Via de regeling Draagvlak Natuur is de Stichting Oase zeer actief, op een aansprekende wijze. Ik nodig de leden uit om er zelf eens te gaan kijken. Deze stichting stimuleert dat kinderen zelf een stukje tijdelijke natuur inrichten. Daar zijn dus alle mogelijkheden voor. Daarom vind ik deze motie overbodig.

In de motie-Van Velzen/Polderman op stuk nr. 26 wordt de regering verzocht om in aansluiting op de stimuleringsregeling volkstuinen uit de regeling Groen en de Stad budget vrij te maken opdat iedere basisschool de mogelijkheid krijgt een schooltuin te ontwikkelen en te onderhouden. Ook hierbij geldt de eigen keuzemogelijkheid en de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en scholen. Ik stel al 1 mln. per jaar beschikbaar voor de krachtwijken uit het budget Groen en de Stad. In deze motie wordt uitgesproken dat iedere basisschool de mogelijkheid moet krijgen een schooltuin te ontwikkelen. Die mogelijkheid is er, maar de verbinding met het budget Groen en de Stad maakt dat ik het aanvaarden van deze motie ontraad.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dit is nu toch afhankelijk van de welwillendheid, dan wel de willekeur, van de gemeenten? Wij hebben in deze motie uitgesproken dat wij het een wenselijke vorm van groen in de stad vinden en dat het goed is voor basisschoolkinderen om die mogelijkheid te hebben. Met het kleine schouderklopje van de minister erbij is er volgens mij veel meer mogelijk dan wat er nu gebeurt. Ik zou haar toch willen vragen deze motie een positief advies mee te geven, zeker daar deze verder financieel geen enkel beslag legt. Er wordt aangegeven hoe groen in de stad kan worden gecreëerd.

Minister Verburg:

Als dat de bedoeling is van mevrouw Van Velzen, zeg ik haar graag toe dat ik de gemeenten zal stimuleren en motiveren waar dat nodig is. Ik wijs er wel op dat de gemeenten die ik op dit punt tref en ook de VNG, er zeer van overtuigd zijn dat het noodzakelijk is dat kinderen zich kunnen ontwikkelen, enerzijds als scharreljongere en anderzijds als jonge boer of boerin. Ik zie op zich niet altijd de noodzaak tot extra aanmoediging. Daar waar zich echter de gelegenheid en de noodzaak voordoen, zal ik dat met verve doen. Ik doe eerlijk gezegd liever zo een toezegging op dit punt, dan deze te verbinden met het budget Groen en de Stad. Dat kan tot het idee leiden dat het allemaal gefinancierd kan worden uit dit budget. Ik ondersteun de intentie van de motie. Ik zal daar waar mogelijk en nodig stimuleren en motiveren, maar niet langs de lijn van deze motie. Ik handhaaf mijn oordeel, dus ik ontraad het aanvaarden van deze motie.

In de motie-Ouwehand op stuk nr. 27 wordt de regering verzocht om de nota Natuur- en Milieueducatie aan te vullen met duidelijke definities van begrippen als educatie, dierenwelzijn en natuurbehoud. Dat is al werk in uitvoering, namelijk in het uitvoeringsplan dat in overleg met alle betrokkenen wordt opgesteld. Ik heb al toegezegd dat dit uitvoeringsplan in het najaar beschikbaar komt. Dan zal ik de Kamer hierover informeren. Deze motie is dus overbodig.

In de motie op stuk nr. 28 van mevrouw Ouwehand wordt de regering verzocht om met nadere welzijnsregelgeving te komen voor kinderboerderijen, waarbij onder andere wordt ingegaan op huisvestings- en fokbeleid. Ik heb reeds gemeld dat er algemene regelgeving bestaat voor de omgang met dieren en dat deze ook geldt voor kinderboerderijen. Er bestaat dus geen uitzondering. Ook de Stichting Kinderboerderijen Nederland besteedt hier aandacht aan via een intern kwaliteitssysteem. De algemene voorwaarden voor dierenwelzijn zijn gedefinieerd en worden ook op kinderboerderijen toegepast en gecontroleerd. Ik ontraad het aanvaarden van deze motie.

De voorzitter:

Nog een verhelderende vraag van mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voor zover ik heb begrepen, zijn de kwaliteitsregels waarover de minister spreekt, niet in overeenstemming met wat zij zelf via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren naar buiten brengt over wat een goede huisvesting is voor bijvoorbeeld konijnen. Ik meen dat wij het laatste als uitgangspunt moeten hanteren voor een educatief instrument zoals een kinderboerderij. Eerlijk gezegd, begrijp ik daarom niet waarom de minister ons niet tegemoet wil komen en deze toezegging niet wil doen.

Minister Verburg:

Ik heb dit in het algemeen overleg al uitgelegd. Ik zeg het vanavond met alle plezier nog een keer. Als het nodig is, zeg ik het nog vijf of zes keer. Daarmee heb ik helemaal geen probleem. Wij hebben de wetgeving en wij hebben voorlichting. Het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren zegt dat men het op de ene of op de andere manier kan doen. Ik geef een niveau aan voor het huisvesten en verzorgen van dieren. Dat is het basisniveau. Daarop handhaven wij. Ik vind het prima als men daar nog wat bovenop wil doen. Ik ga dat echter niet via wet- en regelgeving opleggen. Ieder zijn rol. De een adviseert, de ander bepaalt hoe wij het gaan doen. Dat laatste handhaven wij vervolgens. Die rolverdeling heb ik eerder toegelicht. Ik handhaaf derhalve mijn oordeel om het aannemen van deze motie te ontraden.

De motie van de heer Biskop, mede namens mevrouw Jacobi en de heer Cramer, verzoekt de regering om zorg te dragen voor verwerking van de resultaten van de Benelux-werkconferentie in de uitvoeringsprogramma's die bij de NME-nota behoren en roept de regering op om tijdens deze Benelux-werkconferentie, die dit jaar in Wageningen wordt gehouden, de internationale component van de uitvoeringsprogramma's te presenteren. Ik ben zeer gemotiveerd voor samenwerking in Benelux-verband. Dat doen wij ook al. Dit najaar zijn wij de gastheer van de conferentie. Ik zie deze motie daarom graag als een ondersteuning van mijn beleid.

In de laatste motie die is ingediend, verzoekt de heer Cramer de regering om in het uitvoeringsprogramma aan te geven hoe zij vorm geeft aan de toezegging dat hooguit 6% van de gereserveerde rijksmiddelen voor de nota Kiezen, leren, meedoen wordt uitgegeven aan vergaderen, monitoren, evalueren en onderzoek en dat het overige geld wordt besteed aan de uitvoering van NME-activiteiten. Ik begrijp de bedoeling. Ik zou onderzoek en research hier echter buiten willen laten. Er kan immers aanleiding zijn om in het kader van activiteiten alsnog opdracht te geven tot nader onderzoek. Ik ben gemotiveerd om te doen wat de motie vraagt. Dat heb ik in het algemeen overleg al gezegd. Wij moeten de organisatie toegespitst, daadkrachtig en praktijkgericht houden. Daar zijn woorden voor: lean and mean. Ik zal dat zeker doen. Het percentage van 6 is hiervoor een mooie indicatie, die ook voor de Kamer kan gelden. In eerste instantie geldt het percentage voor mijzelf om de vinger aan de pols te houden. Ik zal dus doen wat de motie vraagt. Ik zal hierop ingaan in het jaarlijks overzicht van de besteding van de middelen.

In alle oprechtheid zeg ik echter dat het mij niet gaat lukken om dit voor de zomer aan de Kamer toe te zenden. Dat zou betekenen dat het nog deze maand zou moeten. Dat zou ik graag willen, maar ik heb te maken met een aantal overlegpartners. Die termijn zullen wij niet redden. Ik zeg het wel graag voor dit najaar toe. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over, met de kanttekening dat ik het voor de zomer niet red. Dat wordt het najaar.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik wil de minister graag twee vragen stellen. Als in de motie de woorden "voor de zomer" worden gewijzigd in "voor de begrotingsbehandeling", kan de minister dan de toezegging wel doen? Verder zegt de minister dat zij het onderzoek er graag even buiten wil houden. Ik begrijp dat. Wil zij echter wel in het overzicht dat zij opstelt, opnemen in hoeverre er wordt afgeweken van de 6% en wat de reden daarvan is? Op die manier wordt dat voor ons helder.

Minister Verburg:

Zeker. Ik vind dat dit voor de behandeling van de begroting moet kunnen. Die behandeling vindt normaal gesproken plaats rond eind oktober en begin november. Dat vind ik een fair moment. Ik zal erop aanwerken, dan duidelijkheid te kunnen verschaffen. Ik zal ook helderheid geven over de onderzoeken. Ik vind dat helder moet zijn wat er wel en niet toe behoort.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven